Bedrijvenenquête Duurzaam Inkopen
Onderzoek onder bedrijven in industrie en groothandel non food ten behoeve van de tweede SER-voortgangsrapportage IMVO
Coen Bertens Mickey Folkeringa Nicolette Tiggeloove Zoetermeer, februari 2011
Dit onderzoek is gefinancierd door de SER.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
Samenvatting
5
1
Inleiding
11
1.1
Aanleiding
11
1.2
Onderzoeksdoel en -vragen
11
1.3
Onderzoeksaanpak
12
1.4
Leeswijzer
12
2
IMVO doelgroep
15
2.1
Inleiding
15
2.2
Omvang en kenmerken verschillende groepen
16
3
Daadwerkelijke activiteiten IMVO
19
3.1
Strategie, beleid en organisatie
19
3.2
Inzicht in de keten
25
3.3
Inkoopproces
29
3.4
Controle en monitoring
35
3.5
Overleg met leveranciers en stakeholders
40
3.6
Transparantie
44
4
Kenmerken koplopers en achterblijvers
49
4.1
Verhoudingen koplopers, volgers en achterblijvers
49
4.2
Positie van de groepen in de keten
52
4.3
Algemene kenmerken van de groepen
56
5
Resultaten MVO voor de bedrijven
61
5.1
Belang dat aan IMVO wordt gehecht
61
5.2
Aantoonbare resultaten?
61
5.3
'Best practices' duurzaam inkopen
61
Bijlagen I
Steekproefverantwoording
63
II
Gehanteerde onderwerpen in vragenlijst
69
3
Samenvatting Aanleiding Eind 2008 heeft de SER een verklaring opgesteld over (een normatief kader voor) internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). In deze verklaring roept de SER het (georganiseerde) bedrijfsleven op: − om het normatieve kader nader in te vullen; − IMVO toe te passen in de praktijk van internationaal ondernemen; − te rapporteren over de toepassing van IMVO. Het georganiseerde bedrijfsleven heeft zich in de Verklaring IMVO gecommitteerd aan internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, met inbegrip van ketenbeheer. Naar aanleiding van de reacties van het bedrijfsleven op de eerste voortgangsrapportage, het rapport 'Waarde winnen, ook in de keten' is door de SER-commissie IMVO een werkplan opgesteld dat onder meer vraagt om goed zicht te krijgen op de werkelijke IMVO-activiteiten die bedrijven en branches ondernemen en de voortgang op dit gebied. Om dit inzicht te kunnen verschaffen, heeft de SER behoefte aan informatie van de doelgroep IMVO informatie over de volgende onderwerpen: − Hoe groot is de werkelijke IMVO doelgroep? − Welke IMVO activiteiten ondernemen deze bedrijven daadwerkelijk? − Hoe transparant is men over IMVO? − Hoe verhouden zich koplopers, middenmoters en achterblijvers? EIM heeft in opdracht van de SER in november en december 2010 netto 625 bedrijven in de sectoren industrie non food en de groothandel bevraagd over IMVO. Dit is gedaan in een telefonische enquête onder ter zake deskundigen binnen de bedrijven.
I M V O d o e lgr o e p De vragenlijst voor het onderzoek is gebaseerd op verschillende bronnen en op enkele gesprekken die zijn gevoerd met enkele brancheorganisaties en met VNO/NCW. Tijdens deze gesprekken kwam duidelijk ter tafel dat brancheorganisaties niet al hun leden zien als de IMVO doelgroep. De IMVO doelgroep wordt in het onderzoek gedefinieerd als Nederlandse bedrijven die producten of diensten direct inkopen van buitenlandse leveranciers en/of buitenlandse vestiging(en) hebben in niet-westerse landen (de werkelijke IMVO doelgroep). IMVO is in het onderzoek overigens vooral ingevuld als duurzaam inkopen. De SER heeft voor het onderzoek 5 sectoren in de industrie non-food en de groothandel in deze non-food categorieën geselecteerd. Er zijn twee groepen bedrijven onderscheiden die niet worden gerekend tot de IMVO doelgroep: − Nederlandse bedrijven met een hoofdvestiging in het buitenland die het inkoopbeleid bepaalt/oplegt en waarbij de Nederlandse bedrijven zelf weinig weten over/te doen hebben met het onderwerp; − Nederlandse bedrijven die geen producten of diensten direct inkopen van buitenlandse leveranciers en ook geen buitenlandse vestiging(en) hebben in nietwesterse landen. Op basis van de enquêteresultaten kan worden vastgesteld dat – er vanuit gaande dat bepaalde bedrijven niet aan te spreken zijn op hun IMVO beleid – max. 75% van de bedrijvenpopulatie in de industrie non food en groothandel tot de werkelijke IMVO doelgroep kan worden gerekend. Het gaat daarbij – met uitzondering van de chemische industrie die niet aan het onderzoek deelnam – naar schatting om ruim 1600 grote en middelgrote bedrijven. Binnen de ondervraagde 5
groep bedrijven heeft ongeveer een kwart buitenlandse vestigingen in nietwesterse landen.
D u u r za a m i n k o o pb e l e i d b e d r i j v e n De informatie die bij de bedrijven is gevraagd ten aanzien van hun duurzaam inkoopbeleid is opgesplitst in de volgende onderwerpen: − Strategie, beleid en organisatie ten aanzien van duurzaam inkopen − Inzicht in de keten − Inkoopproces − Controle en monitoring − Overleg met leveranciers en stakeholders − Transparantie Strategie, beleid en organisatie ten aanzien van duurzaam inkopen Aan de bedrijven zijn verschillende vragen gesteld over hun duurzaam inkopenbeleid en is specifiek gevraagd waar men zich positioneert op een subjectieve IMVO-ladder en op de MVO-Prestatieladder. Van de totale groep bedrijven geeft 43% van de bedrijven aan onderaan of op de onderste trede van de subjectieve ladder te staan en 20% van de bedrijven zegt zich op de hogere treden te bevinden. Dit laatste stemt vrij goed overeen met de 50 veelal grotere bedrijven die een plaats hebben op de MVO-Prestatieladder. De bekendheid van de MVOPrestatieladder is met 12% overigens zeer beperkt. Naarmate het percentage niet-westerse leveranciers toeneemt, neemt de aandacht voor duurzaam inkopen ook duidelijk toe. Die aandacht loopt op van 20% bij bedrijven zonder niet-westerse leveranciers tot 80% bij bedrijven met 100% niet-westerse leveranciers. Er zijn overigens ook bedrijven die uitsluitend kiezen voor gecertificeerde leveranciers. Ruim een derde van de bedrijven geeft aan een specifiek duurzaam inkoopbeleid te hebben. De onderwerpen waaraan in dat inkoopbeleid aandacht wordt besteed, zijn vooral gezondheid, veiligheid en milieu, gevolgd door corruptie, kinderarbeid, dwangarbeid en discriminatie. Er is relatief minder aandacht voor de arbeidspositie van werknemers en vrijheid van vereniging. Een substantiële groep bedrijven geeft aan een duidelijke informatiebehoefte te hebben ten aanzien van IMVO (gemiddeld 25% van 517 bedrijven). Men heeft vooral behoefte aan inhoudelijke informatie en praktische handvatten en instrumenten. Inzicht in de keten De meeste bedrijven met een duurzaam inkoopbeleid hebben zicht op het aantal schakels in de keten dat voor hen ligt. Iets minder dan 10% van de bedrijven heeft meer dan 5 schakels, de meeste hebben er 2-5. Gevraagd aan de bedrijven die duurzaam inkopen, zegt 40% van de bedrijven zicht te hebben op milieu- en sociale aspecten bij de eerstelijns leveranciers en 15% bij de tweedelijns leveranciers. Men heeft wel meer inzicht in de milieuaspecten dan in de sociale aspecten. Een ander belangrijk aspect voor de mogelijkheden die bedrijven hebben om eisen te stellen ten aanzien van duurzaam inkopen is de marktmacht in de keten. Op een schaal van 1 tot 10 geeft ca. 60% van alle bevraagde bedrijven (517) zichzelf een 6 of meer. Er zijn hier weinig verschillen tussen sector en grootteklasse. Bijna driekwart van de bedrijven met een duurzaam inkoopbeleid zegt dat men altijd of vaak inzicht heeft in de herkomst van de goederen die men inkoopt. Meer dan de helft van deze groep bedrijven verbindt consequenties aan de keuze 6
van eerstelijns leveranciers bij tekortkomingen op het gebied van milieu en sociale aspecten bij de tweedelijns leveranciers. Inkoopproces Het is natuurlijk de vraag hoe de bedrijven uiting geven hun duurzaam inkoopbeleid. Van de groep bedrijven met een duurzaam inkoopbeleid heeft 60% in standaard inkoopvoorwaarden aandacht voor milieu en sociaal. Ruim tweederde van de bedrijven met een duurzaam inkoopbeleid en met import uit niet westerse landen besteedt aandacht aan MVO in hun risicoanalyses. Een derde van de bedrijven met een duurzaam inkoopbeleid heeft eigen gedragscode en nog eens 14% gebruikt een branchecode of een gedragscode van een andere organisatie. Een derde van deze groep bedrijven weet niet of de gedragscode de OESO richtlijnen of de ILO normen weerspiegelt. Opvallend is overigens dat de helft van de bedrijven die duurzaam inkopen, aangeven onvoldoende bekend te zijn met de OESO richtlijnen en de ILO normen. Controle en monitoring Bijna tweederde van de bedrijven met een duurzaam inkoopbeleid en met nietwesterse leveranciers monitort de MVO-prestaties van hun leveranciers. De meeste bedrijven leggen bedrijfsbezoeken af of auditen. Daarnaast wordt de monitoring ook vaak ingevuld door de leveranciers te vragen hun certificaten op te laten stellen en op te sturen of men laat de bedrijven de inkoopvoorwaarden of gedragscode ondertekenen. Het merendeel (75%) van de bedrijven voert de audits zelf uit. Van de bedrijven informeert 44% alle eerstelijns niet-westerse leveranciers over sanctiemaatregelen. Zo'n 14% van de bedrijven met niet-westerse leveranciers geven aan regelmatig leveranciers niet te selecteren vanwege milieu- of sociale issues. Verder zegt 12% van de bedrijven wel eens maatregelen tegen kinderarbeid te hebben getroffen tegen niet-westerse leveranciers. Overleg met leveranciers Bijna 60% van de bedrijven met een duurzaam inkoopbeleid communiceert met hun leveranciers over milieu en sociale aspecten. Een derde van de bedrijven heeft regelmatig overleg met alle eerstelijns leveranciers over milieu en sociaal en een kwart met alleen de belangrijkste leveranciers. Een derde van de bedrijven met een duurzaam inkoopbeleid communiceert niet met externe stakeholders (zoals NGO's). Transparantie Slechts 16% van alle bevraagde bedrijven (517) zegt op enigerlei wijze te rapporteren over milieu of sociale aspecten in de toeleveringsketen. Men doet dit vooral door middel van een jaarverslag of door middel van certificering. Van de grote bedrijven met een inkoopbeleid rapporteert in de industrie gemiddeld ruim 60% en in de groothandel bijna de helft over internationale milieu- of sociale aspecten in de toeleveringsketens. Voor middelgrote bedrijven ligt dat percentage beduidend lager. Het belangrijkste onderwerp waarover de bedrijven informatie naar buiten brengen, zijn milieuaspecten en gevaarlijke stoffen, gevolgd door gezondheid- en veiligheidsaspecten. Net zoals de accenten binnen het inkoopbeleid, de gedragscode en de audits laten zien, krijgen arbeidsgerelateerde onderwerpen zoals naleving van het minimumloon, overwerk en vrijheid van verenging minder aandacht in de rapportages over IMVO-activiteiten. De belemmeringen om niet te rapporteren zijn divers: er zijn geen belemmeringen, er wordt eenvoudigweg niet gerapporteerd, de normen zijn onduidelijk en er zijn meetbare indicatoren. Van de bedrij-
7
ven met een duurzaam inkoopbeleid zegt ruim 40% meetbare indicatoren te hebben.
V e r h o u d i n g k o p l o p e r s e n a ch t e r b l i j v e r s Uit de clusteranalyse volgt dat van de 517 bedrijven uit de steekproef er 92 tot de koplopers behoren (18%) en 96 tot de volgers (19%), zie Figuur 32. De rest van de bedrijven wordt gerekend tot de achterblijvers. De groep achterblijvers wordt vooral gevormd door de bedrijven die aangeven geen duurzaam inkoopbeleid te hebben. Koplopers scoren op alle aspecten van duurzaam inkoopgedrag (veel) hoger dan volgers. De indeling van bedrijven op basis van de clusteranalyse in koplopers, volgers en achterblijvers komt goed overeen met het beeld dat bedrijven van zichzelf hebben (de subjectieve ladder) als het gaat om duurzaam inkoopgedrag. Kijkend naar de verschillen tussen koplopers, volgers en achterblijvers op basis van hun positie in de ketens dan valt op dat: − zowel in de industrie als in de groothandel het aandeel bedrijven met nietwesterse leveranciers het hoogst is onder koplopers; − de aandacht voor duurzaam inkopen en sociale en milieuaspecten daarin toeneemt wanneer bedrijven kiezen voor niet-westerse leveranciers. Onder volgers en achterblijvers zijn relatief meer bedrijven met leveranciers uit alleen westerse landen; − koplopers vaker dan volgers en achterblijvers aangeven dat men een betere machtspositie heeft in de toeleveringsketens. Verder is gekeken naar enkele algemene kenmerken en die laten zien dat: − in de groep koplopers grote bedrijven duidelijk zijn oververtegenwoordigd. Niettemin is duidelijk dat er ook nog verschillende grote bedrijven zijn die volger of achterblijver zijn. Die grote bedrijven hebben geen zwakkere marktmacht of minder niet-westerse leveranciers dan de grote bedrijven in de groepen koplopers of volgers; − bedrijven die lid zijn van een brancheorganisatie niet eerder koplopers blijken te zijn dan bedrijven die dan niet zijn. In de industrie is onder de koplopers het aandeel bedrijven dat is aangesloten bij een branchevereniging zelfs licht lager is dan onder volgers en achterblijvers; − wel blijkt dat koplopers relatief vaak deelnemen aan MVO-initiatieven van de branche, vergeleken met volgers en achterblijvers. Binnen de groothandel geldt dit nog sterker dan binnen de industrie. De MVO-initiatieven die hier worden genoemd zijn vooral van MVO Nederland, FME/CWM, Fair Wear e.d.
M o t iv a t ie e n t r o t s o p… Van de bedrijven die milieu- of sociale eisen stellen aan hun leveranciers geeft het merendeel (45%) aan dat men vindt dat dit zo hoort. Bijna een kwart van de bedrijven vindt dat het loont en bijna 20% van de bedrijven vindt dat het moet. Onder koplopers is het aandeel van bedrijven die vinden dat IMVO loont voor het bedrijf het hoogst, ten opzichte van middenmoters en achterblijvers. Dit geldt zowel in de industrie als in de groothandel. Van de bedrijven die milieu- of sociale eisen stellen aan hun leveranciers geeft 42% van de bedrijven aan dat er sprake is van aantoonbaar positieve resultaten voor het bedrijf. Eenzelfde percentage (43%) ziet geen positieve resultaten en de overige 15% weet het niet. De grootste groep bedrijven noemt imagovoordeel, verder zien bedrijven omzetverhoging en leidt IMVO tot een betere concurrentiepositie. Van de bedrijven die milieu- of sociale eisen stellen aan hun leveranciers geeft 8
28% aan dat men beschikt over voorbeelden van 'best practices' op het gebied van duurzaam inkopen. Als wordt doorgevraagd naar de activiteiten rond duurzaam inkopen waar men trots op is, valt op dat hier vooral milieuactiviteiten worden genoemd en dat men een duidelijk beleid heeft op het gebied van IMVO. Tenslotte verschilt de houding ten aanzien van en beweegredenen voor duurzaam inkopen sterk tussen koplopers, volgers en achterblijvers. Onder koplopers in de groothandel is het aandeel van bedrijven die vinden dat duurzaam inkopen loont voor het bedrijf het hoogst, ten opzichte van volgers en achterblijvers. In de industrie is dit aandeel onder koplopers en volgers vergelijkbaar. Het aandeel bedrijven dat vindt dat meer duurzaamheid in internationale activiteiten moet, is vooral hoog onder achterblijvers.
9
1
Inleiding
1.1
Aanleiding Eind 2008 heeft de SER een verklaring opgesteld over (een normatief kader voor) internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). In deze verklaring roept de SER het (georganiseerde) bedrijfsleven op: − om het normatieve kader nader in te vullen; − IMVO toe te passen in de praktijk van internationaal ondernemen; − te rapporteren over de toepassing van IMVO. Het georganiseerde bedrijfsleven heeft zich in de Verklaring IMVO gecommitteerd aan internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, met inbegrip van ketenbeheer. In september 2009 kwam hierover de eerste voortgangsrapportage uit, het rapport 'Waarde winnen, ook in de keten'. Naar aanleiding van de reacties op die rapportage is door de SER-commissie IMVO een werkplan opgesteld dat onder meer vraagt om goed zicht te krijgen op de werkelijke IMVOactiviteiten die bedrijven en branches ondernemen en de voortgang op dit gebied. De vervolgactiviteiten die de SER-commissie IMVO voor de komende jaren heeft benoemd, zijn: − het verdiepen en breed uitdragen van de beleidsfilosofie (gedachtegoed prof. Ruggie); − het inventariseren van de werkelijke IMVO-activiteiten van bedrijven en branches alsmede de achterblijvende activiteiten en de rapportage daarover; − een bijdrage leveren aan het reduceren van de achterblijvende activiteiten. De rapportages van enkele grote bedrijven worden reeds beoordeeld op hun aandacht voor IMVO door de Transparantiebenchmark van het Ministerie van Economische Zaken. Daarnaast bestaat de VBDO Benchmark. De Transparantiebenchmark wordt in 2010 overigens uitgebreid naar 500 bedrijven. In de Transparantiebenchmark wordt de transparantie over IMVO in de verslaggeving gemeten, maar niet het daadwerkelijke beleid van bedrijven. Het georganiseerde bedrijfsleven heeft daarom aangegeven dat de SER zou moeten kijken naar het daadwerkelijk beleid van de bedrijven. Bovendien zijn niet alle bedrijven verplicht om te rapporteren over niet-financiële aspecten van het ondernemen (in het bijzonder geldt dat voor het (grotere) MKB).
1.2
Onderzoeksdoel en -vragen Vanuit deze achtergrond wil de SER de transparantiebenchmark aanvullen met een bedrijfsenquête onder de IMVO doelgroep. De SER-commissie IMVO wil hiermee een completer beeld schetsen van de activiteiten van bedrijven op het terrein van IMVO. Completer betekent hier: − breder dan de transparantie die in de verslaggeving kan worden gemeten (daadwerkelijk beleid); − breder dan uitsluitend de bedrijven die deelnemen aan de Transparantiebenchmark (ook MKB). Daarnaast wil men inzicht krijgen in de mate waarin IMVO aandacht krijgt binnen het Nederlandse bedrijfsleven (koplopers, achterblijvers) en mogelijke risicogroepen.
11
De SER-commissie IMVO wil van nader gespecificeerde groepen bedrijven (doelgroep IMVO) informatie over de volgende onderwerpen: − domeinrelevante informatie over het bedrijf; − de daadwerkelijke IMVO-activiteiten van het bedrijf; − informatie over de verslaglegging/rapportage over IMVO door het bedrijf (ook anders dan via de reguliere verslagen).
1.3
Onderzoeksaanpak Aan EIM is gevraagd om een representatieve meting te verrichten onder bedrijven in de industrie non food en de groothandel in vergelijkbare producten. De SER heeft voor het onderzoek 5 sectoren in de industrie non-food en de groothandel in deze non-food categorieën geselecteerd. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen grote bedrijven (> 250 werkzame personen) en middelgrote bedrijven (50-250 werkzame personen) en de focus lag daarbij vooral op de grote bedrijven. Om de bedrijven te vinden, zijn er selecties gemaakt in de bestanden van de Kamers van koophandel. In verband met het ontbreken van de contactpersonen voor dit onderwerp, maar ook vanwege de responsverwachting, is er een telefonische enquête gehouden over het onderwerp met ter zake deskundigen binnen de bedrijven. In de gesprekken die gemiddeld 15 minuten bedroegen zijn verschillende aspecten van duurzaam inkopen en IMVO benoemd en is ook meteen een contactpersonenlijst opgebouwd voor eventueel vervolgonderzoek.
I M V O d o e lgr o e p e n ge h a n t e e r de de f i n i t ie I M VO De IMVO doelgroep wordt in het onderzoek gedefinieerd als Nederlandse bedrijven die producten of diensten direct inkopen van buitenlandse leveranciers en/of buitenlandse vestiging(en) hebben in niet-westerse landen (de werkelijke IMVO doelgroep). IMVO is in het onderzoek vooral ingevuld als duurzaam inkopen. Dit is gedaan om: − de lengte van de vragenlijst nog enigszins te beperken; − de telefoongesprekken te beperken tot de betreffende materiedeskundigen (verbreding van de onderwerpen zou betekenen dat er ook gesprekken met andere personen binnen de organisatie hadden moeten worden gevoerd).
V r a g en l i j s t e n v e l d w e r k De vragenlijst is gebaseerd op de (nog niet in gebruik zijnde) ketenscan van MVO Nederland, enkele enquêteformulieren van brancheorganisaties op dit gebied, de checklist van de transparantiebenchmark en op een groepsgesprek met enkele brancheorganisaties van de betreffende sectoren en VNO/NCW. De brancheorganisaties hebben de gelegenheid gehad om te reageren op de conceptvragenlijst. Het veldwerk heeft plaatsgevonden in de periode november tot medio december 2010. De resultaten van het onderzoek zijn geanalyseerd naar sector en grootteklasse.
1.4
Leeswijzer Dit rapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt beschreven welk deel van de bedrijven tot de werkelijke IMVO doelgroep kan worden gerekend. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de daadwerkelijk activiteiten van de be-
12
vraagde bedrijven rond duurzaam inkopen en IMVO. In hoofdstuk 4 wordt een korte vergelijking gemaakt tussen de kenmerken van de koplopers en de achterblijvers en wordt ingeschat in hoeverre er sprake is van risicogroepen. Tenslotte wordt in hoofdstuk 5 afgesloten met door de bedrijven genoemde voordelen van aandacht voor duurzaam inkopen en onderwerpen waar men trots op is als het gaat om duurzaam inkopen.
13
2
IMVO doelgroep
2.1
Inleiding Bij de start van het project is door de SER mede op basis van inschattingen van MVO Nederland en berekeningen door het CBS een selectie gemaakt van sectoren binnen de industrie en groothandel die als IMVO doelgroep kunnen worden gezien. De vooraf geselecteerde groepen waren: − Vervaarding van chemische producten1 − Vervaardiging van ijzer en staal & non ferro metalen en ijzerwaren − Vervaardiging van elektrische apparaten − Vervaardiging van elektrische machines en voertuigen − Vervaardiging van meubels en overige goederen − Vervaardiging van textiel, tapijt en kleding − Groothandel in genoemde productgroepen Bij de start van het project is uitgebreid gesproken met enkele brancheorganisaties uit de industrie en groothandel en met VNO/NCW. Een belangrijk punt voor de brancheorganisaties, was de vraag in welke mate alle leden kunnen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid inzake duurzaam inkopen. Dit heeft ertoe geleid dat in het onderzoek selectievragen zijn gesteld om inzicht te krijgen in de mate waarin de ondervraagde groep bedrijven aanspreekbaar is op hun verantwoordelijkheid ten aanzien van duurzaam inkopen. Een belangrijke factor betreft de vraag in hoeverre het beleid inzake duurzaam inkopen in Nederland wordt ontwikkeld en daar ook beïnvloedbaar is. Het aantal buitenlandse hoofdvestigingen neemt immers toe door de globalisering en buitenlandse overnames en het beleid gericht op duurzaam inkopen wordt doorgaans op hoofdvestigingniveau ontwikkeld. Mede daarom is de eerste selectievraag geweest of het beleid inzake duurzaam inkopen in Nederland wordt bepaald en zo nee, of men er wel genoeg van af weet. Vervolgens is er gevraagd of het bedrijf producten en diensten direct inkoopt van buitenlandse leveranciers en/of buitenlandse productievestigingen heeft in niet-westerse landen. Een en ander resulteert in feitelijk 3 te onderscheiden groepen bedrijven in de industrie non food en groothandel waar het gaat om IMVO: 1
Nederlandse bedrijven in deze sectoren die producten of diensten direct inkopen van buitenlandse leveranciers en/of buitenlandse vestiging(en) hebben in niet-westerse landen (werkelijke IMVO doelgroep).
2
Nederlandse bedrijven in deze sectoren met een hoofdvestiging in het buitenland die het inkoopbeleid bepaalt/oplegt en waarbij de Nederlandse bedrijven zelf weinig weten over/te doen hebben met het onderwerp (uitval 1).
3
Nederlandse bedrijven in deze sectoren die geen producten of diensten direct inkopen van buitenlandse leveranciers en ook geen buitenlandse vestiging(en) hebben in niet-westerse landen (uitval 2).
1
In overleg met de VNCI zijn de bedrijven inde chemie voor het onderzoek niet benaderd. De VNCI heeft hierover afspraken met haar leden.
15
In dit hoofdstuk worden de (kwantitatieve) verhoudingen tussen deze groepen weergeven om een beter inzicht te krijgen in de werkelijke doelgroep voor IMVO beleid. In de hierna volgende hoofdstukken wordt uitsluitend verdergegaan met beschrijvingen van de eerste groep (groep 1).
2.2
Omvang en kenmerken verschillende groepen De totale groep bedrijven die in het onderzoek is bevraagd, betreft de industrie non food en de groothandel in dezelfde productgroepen. De selectie van deze bedrijven was een gegeven voor het onderzoek en vloeit voort uit een eerdere selectie die door MVO Nederland en de SER is uitgevoerd. Hoewel de chemische industrie ook deel uitmaakt van de industrie non food is deze groep bedrijven uiteindelijk niet meegenomen in het onderzoek omdat de VNCI reeds onderzoek heeft lopen onder haar leden en binnen de branche afspraken zijn gemaakt dat de leden (om de medewerking aan het eigen onderzoek te stimuleren) niet worden belast met andere, externe onderzoeken. In dit onderzoek zijn twee grootteklassen onderscheiden. Het gaat hier om: − bedrijven met meer dan 200 werkzame personen; − bedrijven met 50 tot 200 werkzame personen. In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de populatie aantallen voor de betreffende groepen industrie en groothandel, de aantallen non respons, de aantallen uitvallen na de selectievragen en het aantal geslaagde gesprekken. Hierbij is het onderscheid gemaakt naar genoemde grootteklassen. Bij het benaderen van de bedrijven zijn alle bedrijven groter dan 200 werkzame personen bevraagd en een deel van de bedrijven van 50 tot 200 werkzame personen. Tabel 1
Verhoudingen populatie, non respons, uitval en geslaagde gesprekken in onderzoek naar sector en grootteklasse
werkelijke
Industrie
Groothandel
Totaal
bruto
non
populatie
respons
respons
IMVO uitval 1
uitval 2
doelgroep
> 200 wp
215
125
10
7
23
85
50-200 wp
998
519
103
54
49
313
> 200 wp
152
61
2
5
15
39
50-200 wp
882
187
34
40
33
80
2.187
892
149
106
120
517
Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
Wanneer de uitval uit tabel 1 wordt omgerekend naar een uitvalspercentage en dit wordt toegepast op de gehele populatie betekent dit dat naar schatting driekwart van de totale populatie tot de IMVO doelgroep kan worden gerekend. In een dergelijke berekening wordt er eenvoudigweg vanuit gegaan dat de non responsgroep zich hetzelfde gedraagt als de responsgroep.
16
Tabel 2
Geschatte verhoudingen tussen de populatie en de werkelijke IMVO doelgroep in sectoren naar sector en grootteklasse
werkelijke IMVO
Industrie
Groothandel
populatie
doelgroep
> 200 wp
215
ca. 76%
50-200 wp
998
ca. 80%
> 200 wp
152
ca. 67%
50-200 wp
882
ca. 61%
2.187
max. 1.630
Totaal Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
17
3
Daadwerkelijke activiteiten IMVO
De focus van het onderzoek ligt op het vaststellen van de daadwerkelijke activiteiten van de bedrijven in de betreffende sectoren rond duurzaam inkopen en IMVO. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op verschillende aspecten van duurzaam inkopen: − Strategie, beleid en organisatie (3.1) − Inzicht in de keten (3.2) − Inkoopproces (3.3) − Controle en monitoring (3.4) − Overleg met leveranciers en stakeholders (3.5) − Transparantie en communicatie (3.6).
3.1
Strategie, beleid en organisatie Bedrijven die in hun bedrijfsvoering een stevig fundament willen leggen voor internationale MVO-activiteiten kunnen dit een plaats geven in hun bedrijfsstrategie. Daarmee geven ze aan dat ze IMVO serieus nemen en dat ze hiermee rekening houden in de inkoopprocedure en de keuze van buitenlandse leveranciers. Deze paragraaf gaat in op de volgende aspecten: − plaats van bedrijven op de MVO-ladder − de reikwijdte van het IMVO-beleid van bedrijven − onderwerpen in het IMVO-beleid − behoefte aan informatie en ondersteuning voor IMVO-beleid.
P l a a t s o p M V O -P r e st a t i e l a d d e r Om te kunnen beoordelen in hoeverre bedrijven MVO hebben geïntegreerd in hun bedrijfsvoering is de MVO-Prestatieladder in het leven geroepen.1 Binnen dit systeem kunnen bedrijven worden beoordeeld en gecertificeerd op hun duurzame bedrijfsactiviteiten. De MVO Prestatieladder heeft 5 niveaus. De vaststelling op de MVO Prestatieladder is een weergave van het MVO managementsysteem van bedrijven en organisaties en een momentopname van de ontwikkeling op het terrein van MVO die zij doormaken. De bedrijven in de enquête is gevraagd of ze bekend zijn met de MVOPrestatieladder, en zo ja, op welke trede zij zich (denken te) bevinden (zie Figuur 1a). Een klein deel van de bedrijven (12%) is bekend met de ladder. Van de bedrijven die bekend zijn met de ladder, bevindt het grootste deel (bijna driekwart) zich op de eerste drie treden (zie Figuur 1a). Een op de tien bedrijven bevindt zich op de twee hoogste treden.
1
Zie http://www.mvoprestatieladder.nl/.
19
Figuur 1
Positie op MVO-Prestatieladder en 'fictieve' ladder van duurzaam inkopen
a.
b. Positie op de MVO-prestatieladder van bedrijven die bekend zijn met de ladder (n = 484) 0%
5%
10%
15%
Is bekend met de ladder, maar doet niets aan duurzaamheid in inkoopbeleid
20%
25%
Subjectieve beoordeling bedrijven over hun positie op een 'fictieve' ladder van duurzaam inkopen (n=517)
30%
35%
18%
5%
10%
15%
20%
25%
33%
"We staan halverwege" 30% 11%
"We staan op driekwart" Trede 4
8%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef, exclusief
7%
"Ons bedrijf staat ergens bovenaan de ladder"
2%
weet niet /geen antwoord
1%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef.
bedrijven die aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
Het grootste deel van de ondervraagde bedrijven is dus niet bekend met de MVO-Prestatieladder en dus ook niet gecertificeerd via dit systeem. Om meer zicht te krijgen in de relatieve positie van de bedrijven op het gebied van duurzaam inkopen is gevraagd naar hun eigen subjectieve beoordeling op basis van een 'fictieve' ladder van duurzaam inkopen. Meer dan 40% van de bedrijven vindt van zichzelf dat ze onderaan de ladder staan of op de onderste trede (zie Figuur 1b). Bijna 20% van de bedrijven ziet zichzelf op driekwart van de ladder staan of hoger. Middelgrote bedrijven zien zichzelf vaker op lagere treden van de ladder staan dan grote bedrijven (zie Figuur 2). Grotere bedrijven zijn oververtegenwoordigd op de hogere treden van de ladder ten opzichte van kleinere bedrijven. Grote bedrijven zijn kennelijk beter in staat om invulling te geven aan duurzaam inkopen en letten meer op de activiteiten van buitenlandse leveranciers. Verder valt op dat industriële middelgrote bedrijven sterk ondervertegenwoordigd zijn in de hogere treden van de ladder.
20
40%
35%
15%
Trede 3
Trede 5
35%
8%
"We staan op de onderste trede" Trede 2
30%
6%
"We zien de ladder van duurzaam inkopen staan vanaf de grond"
27%
Trede 1
0% "We laten duurzaamheid in ons inkoopbeleid voor wat het is"
Figuur 2
Positie van bedrijven op 'fictieve' ladder van duurzaam inkopen, naar sector en grootteklasse
Subjectieve beoordeling bedrijven over hun positie op een 'fictieve' ladder van duurzaam inkopen (n=517)
Groothandel (n=119)
Industrie (n=398)
0%
10%
20%
30%
"We staan vanaf de grond of op de onderste trede"
45%
34% 34% 14% 24%
"We staan vanaf de grond of op de onderste trede"
250 of minder werknemers 44%
Meer dan 250 werknemers
38% 28% 28%
"We staan halverwege"
"We staan op driekwart of ergens bovenaan de ladder"
50%
35%
"We staan halverwege"
"We staan op driekwart of ergens bovenaan de ladder"
40%
22% 25%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
R e ik w ij dt e I M V O - be le id Een duidelijke indicator voor de aandacht voor en de implementatie van IMVOactiviteiten in bedrijven is de aanwezigheid van een expliciet duurzaam inkoopbeleid voor buitenlandse leveranciers en zakenpartners. Desgevraagd geeft 35% van de bedrijven aan dat zij een duurzaam inkoopbeleid hebben. Met name de grotere bedrijven maken hier werk van (zie Figuur 3). Binnen de middelgrote bedrijven besteden groothandelsbedrijven iets meer aandacht aan duurzaam inkoopbeleid dan industriële bedrijven. Bij 5% van de bedrijven is overigens wel een duurzaam inkoopbeleid aanwezig, maar wordt dit voor het bedrijf verzorgd door een ander bedrijf of organisatie. In de meeste gevallen betreft dit echter het moeder- (of soms een zuster-)bedrijf van het geënquêteerde bedrijf dat in het buitenland gevestigd is.
21
Figuur 3
Bedrijven met duurzaam inkoopbeleid, naar sector en grootteklasse
Percentage bedrijven dat beschikt over een duurzaam inkoopbeleid voor buitenlandse leveranciers en zakenpartners (n=486) 60% 48%
50% 40%
45% 38%
33%
250 of minder werknemers
30%
Meer dan 250 werknemers
20% 10% 0% Industrie (n=375)
Groothandel (n=111)
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef, exclusief bedrijven die aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
De redenen waarom bedrijven geen duurzaam inkoopbeleid hebben zijn divers. Uit de open antwoorden blijkt dat een deel van de bedrijven reeds bezig is om dit beleid op te zetten. Daarnaast geven sommige bedrijven aan dat ze ondanks het gebrek aan expliciet beleid wel aandacht besteden aan duurzaam inkopen. Verder is het scala aan genoemde belemmeringen groot. Een greep uit de meest genoemde belemmeringen of redenen voor het ontbreken van beleid: − gebrek aan middelen (tijd, mensen, kennis) (41) − te hoge kosten en te weinig toegevoegde waarde. Prijs en kwaliteit van producten gaan altijd voor, bedrijven willen geen afbreuk doen aan concurrentiepositie (32) − geen interesse, onwetendheid (15) − het moederbedrijf bepaalt het inkoopbeleid (14) − klanten zijn niet gevoelig voor dergelijk beleid en willen er niet voor betalen. Er is geen vraag naar vanuit de markt (10) − bedrijven werken met gecertificeerde leveranciers of denken dat deze zelf voldoende aandacht besteden aan MVO (vooral als het gaat om leveranciers uit EU-landen) (9).
N i e t- w e s t e rs e l e ve r an c i e r s e n d u u r z a a m i n k op e n Als gekeken wordt naar het percentage niet-westerse leveranciers en de mate van duurzaam inkopen dan blijkt uit de analyses duidelijk dat naarmate het percentage niet-westerse leveranciers toeneemt, de aandacht voor duurzaam inkopen ook toeneemt. Bij bedrijven met geen tot 25% niet-westerse leveranciers geeft respectievelijk 20 tot 30% van de bedrijven aan duurzaam in te kopen, van de bedrijven met 50% tot 100% niet-westerse leveranciers geeft respectievelijk 55 tot 80% van de bedrijven aan duurzaam in te kopen.
O n d e r w e r pe n i n d u u r z aa m i n k o o p b e l e i d Binnen hun duurzaam inkoopbeleid kunnen bedrijven verschillende accenten leggen (zie Figuur 4). De meeste bedrijven besteden vooral aandacht aan gezond-
22
heids- en veiligheidsaspecten en aan milieu en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Zo'n 85% van de bedrijven besteedt hier aandacht aan. Vooral grote bedrijven in de industrie letten sterk op milieuaspecten, terwijl dit voor grote bedrijven in de groothandel juist duidelijk minder geldt. Een verklaring kan zijn dat industriële bedrijven een hogere CO 2-uitstoot kennen en hun bedrijfsvoering meer belastend is voor het milieu dan groothandelsbedrijven. De noodzaak om aandacht te besteden aan verbetering van het milieu en klimaat is dan ook hoger voor de industrie, al dan niet gedwongen door de publieke opinie. Industriële bedrijven hebben verder iets meer aandacht voor gezondheids- en veiligheidsaspecten in hun duurzaam inkoopbeleid. Figuur 4
Onderwerpen in inkoopbeleid van bedrijven
Welke onderwerpen zijn relevant voor uw inkoopbeleid? (n=209) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Milieu-aspecten en gevaarlijke stoffen
83%
Minimum of leefbaar loon
55%
Gezondheids- & veiligheidsaspecten
85%
Werktijden & overwerk
48%
Corruptie
73%
Kinderarbeid
70%
Dwangarbeid
67%
Vrijheid van vereniging & collectief onderhandelen
51%
Discriminatie Geen van deze
64% 3%
Anders Weet niet /geen antwoord
90%
8% 3%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met een duurzaam inkoopbeleid. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
De arbeidspositie van werknemers van buitenlandse ondernemingen waarmee zaken worden gedaan krijgt relatief minder aandacht. Ongeveer de helft van de bedrijven besteedt in het inkoopbeleid aandacht aan zaken als het naleven van minimumloon-regelingen, overwerk en vrijheid van vereniging en collectief onderhandelen. De groothandel besteedt over het algemeen hier (veel) meer aandacht aan dan de industrie. Dit geldt voor zowel grote als middelgrote bedrijven. Zo'n zes à zeven op de tien bedrijven besteden aandacht aan andere maatschappelijk gevoelige onderwerpen als corruptie, kinderarbeid, dwangarbeid en discriminatie. Opvallend is dat met name grote bedrijven aandacht hebben voor deze maatschappelijke uitwassen. Dit geldt zowel voor grote bedrijven in de industrie als in de groothandel. Mogelijk zijn zij gevoelig voor imagoproblemen wanneer zij in aanraking komen met dit soort zaken en de media halen. Aan dit soort maatschappelijke problemen wordt veel aandacht besteed door de pers.
23
B e h o e f t e a a n i n f o r m a t ie e n o n d e r s t e u n i n g I M V O - be le i d Bedrijven vinden het niet altijd even makkelijk om zelf een duurzaam inkoopbeleid op te zetten. Een kwart van de bedrijven geeft aan behoefte te hebben aan hulp van andere partijen en organisaties. Vooral binnen de groothandel is een opvallend verschil te zien tussen middelgrote en grote bedrijven (zie Figuur 5). Vooral grote bedrijven in die sector hebben behoefte aan informatie en ondersteuning. Figuur 5
Bedrijven die behoefte hebben aan ondersteuning IMVO-beleid, naar sector en grootteklasse
Percentage bedrijven dat behoefte heeft aan informatie en ondersteuning over duurzaam inkoopbeleid in niet-westerse landen (n=517) 35% 30%
31% 26%
28%
25% 20%
17%
250 of minder werknemers Meer dan 250 werknemers
15% 10% 5% 0% Industrie (n=398)
Groothandel (n=119)
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
De meeste behoefte bestaat aan inhoudelijke informatie en vooral ook praktische instrumenten en handvatten om duurzaam inkoopbeleid op een efficiënte manier mogelijk te maken (zie Figuur 6). Brancheorganisaties en de overheid besteden hier steeds meer aandacht aan, maar kennelijk is het gat tussen de informatievraag van bedrijven en het aanbod aan informatie en praktische instrumenten nog groot. Aan zaken als het delen van ervaringen en dilemma's, benchmarking en oplossingen voor specifieke problemen is aanzienlijk minder behoefte. Training scoort over het algemeen laag bij de bedrijven. De grote bedrijven in de groothandel, die aangeven relatief veel behoefte aan informatie en ondersteuning te hebben, wijken enigszins af van het algemene beeld. Zij zoeken vooral informatie en ondersteuning in training en benchmarking.
24
Figuur 6
Behoefte aan informatie en ondersteuning IMVO-beleid
Gegeven dat uw bedrijf behoefte heeft aan informatie en ondersteuning over duurzaam inkoopbeleid in niet-westerse landen, aan wat voor soort informatie heeft uw bedrijf vooral behoefte? (n=131)
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
23%
Training
67%
Praktische instrumenten en handvatten 46%
Het delen van ervaringen en dilemma's 39%
Benchmarking
41%
Oplossingen vinden voor specifieke problemen
Weet niet /geen antwoord
90%
80%
Inhoudelijke informatie
Anders
80%
7% 2%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven die aangeven behoefte te hebben aan informatie en ondersteuning duurzaam inkoopbeleid in niet-westerse landen. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
3.2
Inzicht in de keten Bedrijven nemen een bepaalde positie in in de keten van grondstof naar eindproduct. Deze paragraaf gaat in op de mate waarin bedrijven met duurzaam inkoopbeleid zicht hebben op de toeleveringsketen van hun ingekochte producten. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het inzicht in: − aantal schakels in de keten − de machtspositie van het bedrijf in de keten − inzicht in milieu en sociale aspecten in de eerste en tweede schakel.
A a n t a l s ch ak e ls i n d e k e t e n De vraag is of bedrijven die aandacht besteden aan duurzaamheid in hun inkoopbeleid op internationaal niveau, ook een goed inzicht hebben in de toeleveringsketen van de producten die zij inkopen. In de enquête is de bedrijven die een duurzaam inkoopbeleid hebben of die zichzelf op de ladder van duurzaam inkopen zien gevraagd naar dit inzicht. De ondervraagde bedrijven lijken redelijk goed in staat aan te geven uit hoeveel schakels (bij benadering) de toeleveringsketen bestaat van de producten die zijn inkopen. Ongeveer 7% van de bedrijven weet niet uit hoeveel schakels de toeleveringsketen bestaat. Iets meer dan de helft van de bedrijven geeft aan dat de keten uit ongeveer 2 tot 5 schakels bestaat. Een beperkt deel van de bedrijven (9%) heeft te maken met een lange toeleveringsketen van meer dan 5 schakels. Industriebedrijven hebben over het algemeen relatief vaak te maken met langere ketens met meer dan 5 schakels (zie Figuur 7) dan bedrijven in de groothandel. Dit geldt zowel voor de middelgrote als de grote bedrijven. Een relatief groot deel van de middelgrote bedrijven in de groothandel geeft aan dat zij met weinig
25
schakels in de keten te maken hebben. Over het algemeen neemt het aantal schakels in de keten toe met de omvang van het bedrijf. Figuur 7
Aantal schakels in de toeleveringsketen van producten die bedrijven inkopen, naar sector en grootteklasse
Uit hoeveel schakels bestaat gemiddeld de toeleveringsketen van producten die u inkoopt, vanaf de grondstof tot de leverancier van wie u het product inkoopt? (n=188)
Groothandel (n=48)
Industrie (n=140)
0%
10%
20%
30%
50%
60%
70%
80%
35%
1 of 2 schakels
13% 49%
2 tot 5 schakels
68%
Meer dan 5 schakels
9% 13%
250 of minder werknemers Meer dan 250 werknemers
46%
1 of 2 schakels
15% 46%
2 tot 5 schakels
Meer dan 5 schakels
40%
62% 3% 8%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
M a c h t s p o s i ti e i n d e k e te n Over het algemeen beoordelen de bedrijven hun machtspositie in de belangrijkste productketens als redelijk sterk. Het gaat dan met name om de mogelijkheid om op basis van aspecten van criteria als prijs, kwaliteit, mate van MVO van de leverancier e.d. een optimale keuze te maken in leveranciers, en niet afhankelijk te zijn van een groep bepalende spelers. Ook een gebrek aan transparantie in de ketens kan de machtspositie van bedrijven verminderen. Zes op de tien bedrijven geeft zichzelf een voldoende als het gaat om deze machtspositie, op een schaal van 1 tot 10. De meeste bedrijven geven zichzelf een 7 (bijna 30%). Desondanks is er een klein aantal bedrijven dat zijn machtspositie in de keten als uitermate zwak beoordeelt. Zo'n 14% van de bedrijven geeft zichzelf een 1, een 2 of een 3. Ongeveer één op de drie bedrijven vindt zichzelf niet heel sterk staan in de keten (cijfer 4 tot en met 6). Over het algemeen rapporteren grote bedrijven een sterkere machtspositie in de keten dan middelgrote bedrijven (zie Figuur 8). Mogelijk heeft de schaalgrootte van bedrijven invloed op de leveranciers van goederen. Buitenlandse leveranciers zullen over het algemeen grotere partijen goederen leveren aan grote bedrijven dan aan middelgrote bedrijven, waardoor een grotere afhankelijk van de grote bedrijven ontstaat. Tussen industriële bedrijven en groothandelsbedrijven bestaan verder weinig verschillen.
26
Figuur 8
Beoordeling machtspositie in de keten van bedrijven die duurzaam inkopen, naar sector en grootteklasse
Welk rapportcijfers zou u gemiddeld geven aan de machtspositie die uw bedrijf inneemt in de belangrijkste productketens waarin uw bedrijf inkoopt (1 = zwak en 10 is sterk)? (n=517)
Groothandel (n=119)
Industrie (n=398)
0%
10%
20%
30%
40%
55% 55%
5-7
17% 20%
250 of minder werknemers Meer dan 250 werknemers
23%
1-4
19% 53% 56%
5-7
8-10
60%
24% 21%
1-4
8-10
50%
15% 22%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
I n z i c h t i n as p e c te n v an d e k e t e n in d e e e r s te e n tw e e d e s c h ak e l Als wat dieper wordt ingezoomd op het inzicht dat bedrijven hebben in de leveranciersketen als het gaat om inkoop van leveranciers uit niet-westerse landen, valt op dat veel meer bedrijven inzicht hebben tot de eerste schakel (de leverancier) dan tot de tweede schakel (zie Figuur 9). Gevraagd hierbij is naar inzicht in zowel de sociale als de milieuaspecten in de leveranciersketen. Ongeveer vier op de tien bedrijven heeft goed inzicht in de keten tot de eerste schakel, terwijl ongeveer 15% van de bedrijven aangeeft ook inzicht te hebben in de keten tot de tweede schakel. Verder is het beeld gemengd. Twee op de tien bedrijven geeft aan een compleet beeld te hebben van de sociale en milieuaspecten bij de inkoop van hun producten. Een andere 20% van de bedrijven geeft juist aan geen goed beeld te hebben van deze aspecten in de eerste en tweede schakel van de keten. De mate van inzicht van bedrijven in de sociale aspecten binnen de leveranciersketen is vergelijkbaar met de mate van inzicht in de milieuaspecten. Alleen als het gaat om het inzicht tot de eerste schakel blijkt dat iets meer bedrijven inzicht hebben in de milieuaspecten dan in de sociale aspecten. Opvallend is dat 46% van de grote bedrijven in de groothandel aangeeft een compleet beeld te hebben van de milieuaspecten, terwijl geen enkel bedrijf in deze klasse aangeeft helemaal geen inzicht hierin te hebben.
27
Figuur 9
Inzicht van bedrijven in sociale en milieuaspecten in de leveranciersketen
Heeft uw bedrijf bij de inkoop van producten uit niet-westerse landen inzicht in de sociale aspecten/milieuaspecten in de leveranciersketen? (n=142) 0%
5%
15%
20%
25%
35%
40%
45%
50%
17% 3% 3%
Ja, alleen tot de eerste schakel (uw leverancier)
35% 43%
Sociale aspecten Milieu-aspecten
15% 14%
Ja, alleen tot de tweede schakel
22% 20%
Ja, compleet beeld
Weet niet/ geen antwoord
30%
23%
Nee
Niet van toepassing
10%
3% 4%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is, en die niet-westerse leveranciers hebben. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
Als het specifiek gaat om de herkomst van goederen die bedrijven afnemen van eerstelijnsleveranciers, heeft een groot deel van de bedrijven goed zicht op waar deze goederen vandaan komen (herkomst tweedelijnsleveranciers. Ongeveer 72% van de bedrijven geeft aan altijd of vaak inzicht te hebben in de herkomst van goederen van eerstelijnsleveranciers. Iets meer dan een kwart heeft geen tot weinig zicht hierop. Grotere bedrijven zijn sterk oververtegenwoordigd in de groep die zegt altijd zicht te hebben op de herkomst van goederen, terwijl middelgrote bedrijven juist vaker rapporteren dat ze geen tot weinig zicht hierop hebben (zie Figuur 10a). Naar sector bezien geven bedrijven in de groothandel vaker aan dan in de industrie dat ze weten waar hun goederen vandaan komen.
28
Figuur 10 Inzicht in tweedelijns leveranciers en de invloed daarvan op de keuze voor eerstelijnsleveranciers
a.
b. En als het daarbij gaat om tweedelijns leveranciers uit niet-westerse landen, in hoeverre spelen dan milieu- en sociale aspecten bij die tweedelijns leveranciers een rol bij uw keuze voor de eerstelijnsleveranciers? (n=186)
In welke mate heeft u inzicht in de herkomst van goederen die u van deze leveranciers afneemt (herkomst tweedelijns leveranciers)? (n=186) 10%
20%
30%
40%
60%
70%
0%
80%
Industrie (n=140)
34%
Altijd
45% 32%
Vaak
26% 33%
Soms/niet
26%
Altijd
Vaak
20%
30%
40%
27% 23% 18% 8%
34%
52% 45%
250 of minder werknemers Meer dan 250 werknemers
30%
Altijd
Soms/niet
60%
20% 18%
Soms/niet
Vaak
50%
18%
Meer dan 250 werknemers 69%
Vaak
10%
250 of minder werknemers 52%
Altijd
Soms/niet
50%
Groothandel (n=46)
Groothandel (n=46)
Industrie (n=140)
0%
38% 15% 46% 45% 15%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
Het zicht op de herkomst van de goederen vanuit de tweedelijnsleverancier speelt maar deels een rol bij de selectie van de eerstelijnsleverancier. Het gaat hierbij om de situatie dat bedrijven goed zicht hebben op de milieu- en sociale activiteiten van de tweedelijnsleverancier. 1 Hoewel 72% van de bedrijven zegt altijd of vaak inzicht in de herkomst van goederen te hebben, geeft maar 41% van de bedrijven aan dat dit (altijd of vaak) gevolgen heeft voor de keuze van de eerstelijnsleverancier. Naar sector en grootteklasse bestaan opvallende verschillen (zie Figuur 10b). Het zijn overduidelijk de grote bedrijven die consequenties verbinden aan het beeld dat zij hebben van hoe tweedelijnsleveranciers met sociale en milieuaspecten omgaan. Als zij niet voldoen aan hun criteria heeft dit gevolgen voor de keuze van hun eerstelijnsleverancier. Deze wordt zo gedwongen om af te wegen of het met de tweedelijnsleverancier in zee gaat, ook wanneer de eerstelijnsleverancier zelf voldoet aan de IMVO-criteria. Verder neemt vooral de groothandel stappen naar aanleiding van de activiteiten van de tweedelijnsleverancier, als hierin inzicht bestaat. In de industrie gebeurt dit veel minder.
3.3
Inkoopproces Bedrijven die een duurzaam inkoopbeleid hebben en IMVO hebben geïmplementeerd in hun bedrijfsvoering kunnen dat verwerkt hebben in hun inkoopproces. Deze paragraaf beschrijft hoe deze bedrijven hun inkoopproces hebben vormgegeven. Aan bod komen: − kennis van OESO-richtlijnen en ILO-normen en de verwerking daarvan in het inkoopproces − aandacht voor MVO in inkoopvoorwaarden
1
Tevens is hier specifiek gevraagd naar niet-westerse leveranciers.
29
− aandacht voor MVO in risico-analyses − gedragscode voor leveranciers.
K e n n is v a n O E S O -r i c h t li j n e n e n IL O - n o r me n Bedrijven die producten inkopen van buitenlandse leveranciers hebben een aantal handvatten tot hun beschikking om deze activiteiten op een duurzame wijze vorm te geven. Het gaat hierbij vooral om de OESO-richtlijnen en de normen die opgesteld zijn door de ILO voor arbeidsomstandigheden. De OESO-Richtlijnen maken duidelijk wat de Nederlandse overheid van alle bedrijven met buitenlandse activiteiten verwacht op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO). Ze bieden een handvat voor gedragscodes van ondernemingen om met maatschappelijke kwesties als kinderarbeid, milieu en corruptie om te gaan. De International Labour Organisation (ILO) heeft een aantal fundamentele normen (conventies) op het gebied van arbeidsomstandigheden ontwikkeld als referentiekader voor het gedrag van ondernemingen. Het gaat dan om het recht op organisatie en collectieve onderhandeling en het recht op bescherming tegen kinderarbeid, dwangarbeid en discriminatie, aangevuld met enkele normen met betrekking tot werktijden, beloning en het arbeidscontract. Het blijkt echter dat niet elk bedrijf even goed op de hoogte is van de (inhoud van de) OESO-richtlijnen en de ILO-normen (zie Figuur 11). Bijna de helft van de bedrijven die aan duurzaam inkoopbeleid doen heeft onvoldoende kennis van de ILO-normen, terwijl dit voor 44% van de bedrijven het geval is voor de OESOrichtlijnen. Er kan dus meer gedaan worden aan het verbeteren van de informatievoorziening ten aanzien van deze richtlijnen. Drie op de tien bedrijven zegt wel voldoende op de hoogte te zijn van de OESO-richtlijnen. Voor de ILO-normen ligt dat percentage op 24%. De grotere bedrijven in de groothandel zijn over het algemeen iets beter op de hoogte over deze richtlijnen dan de andere categorieen. Bijna twee op de drie bedrijven in deze sector en grootteklasse is enigszins of goed op de hoogte van de OESO-richtlijnen, en 54% is enigszins of goed op de hoogte van de ILO-normen. Figuur 11 Kennis van bedrijven van OESO-richtlijnen en ILO-normen
Is binnen uw bedrijf voldoende kennis beschikbaar over … 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
… de OESO richtlijnen (n=188)
… de ILO-normen (n=188)
70%
80%
90% 100%
ja enigszins nee weet niet
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
30
A a n d a c h t vo o r M V O i n i n k o o p v o or w a a r de n De aandacht voor IMVO-activiteiten van bedrijven kan tot uiting komen in de standaard inkoopvoorwaarden die zij hanteren. Van de bedrijven die aandacht schenken aan duurzaam inkoopbeleid geeft 61% aan eisen te stellen aan sociale of milieuaspecten in hun standaard inkoopvoorwaarden. Het zijn overwegend grote bedrijven die dit doen (zie Figuur 12). Deze bedrijven doen dat over het algemeen zeer bewust. Van deze groep geeft namelijk 82% expliciet aan dat deze sociale en milieuaspecten worden meegewogen in de keuze voor buitenlandse leveranciers, naast prijs, kwaliteit en andere criteria. De aanwezigheid van sociale en milieucriteria in de standaard inkoopvoorwaarden kan dus worden gezien als een goede indicator voor het MVO-bewustzijn van bedrijven en een kritische houding ten aanzien van buitenlandse leveranciers. Figuur 12 Eisen ten aanzien van sociale of milieuaspecten in standaard inkoopvoorwaarden van bedrijven, naar sector en grootteklasse
Percentage bedrijven dat eisen stelt ten aanzien van sociale of milieu-aspecten in de standaard inkoopvoorwaarden (n=188) 90%
85% 76%
80% 70% 60%
55%
54%
50%
250 of minder werknemers
40%
Meer dan 250 werknemers
30% 20% 10% 0% Industrie (n=140)
Groothandel (n=48)
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
A a n d a c h t vo o r M V O i n r i s i c o an a l y s e s Bedrijven kunnen ook aandacht besteden aan MVO in risicoanalyses. Risicoanalyses worden vooral van belang geacht wanneer niet-westerse buitenlandse leveranciers in het geding zijn. Van alle bedrijven met een duurzaam inkoopbeleid en die te maken hebben met niet-westerse leveranciers geeft 68% aan soms, regelmatig of altijd aandacht te besteden aan sociale en/of milieuaspecten in risicoanalyses. Bij de grote bedrijven, en dan met name in de industrie, ligt dat percentage hoger dan gemiddeld. De belangrijkste aspecten waar deze bedrijven aandacht aan besteden zijn het belang van de leverancier of zakenpartner voor de eigen onderneming (gaat het bijvoorbeeld om strategische leveranciers), het soort product of dienst dat geleverd wordt en het vestigings- of productieland (zie Figuur 13). Relatief minder bedrijven kijken expliciet naar de reputatie van de leverancier op het gebied van MVO, maar toch twee derde van de bedrijven besteedt hier aandacht aan. Be-
31
langrijker vinden bedrijven dat hun leverancier voldoet over relevante managementsystemen, zoals ISO. Figuur 13 Aspecten waar bedrijven aandacht aan besteden in risicoanalyses van buitenlandse leveranciers
Welke aspecten worden altijd meegenomen bij het bepalen van sociale en/of milieuaspecten van een buitenlandse leverancier of zakenpartner in niet westerse landen? (n=97) 0%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
82%
Vestigingsland / productieland
66%
Relatieve aandeel in inkoopportefeuille Belang van leverancier of zakenpartner voor onderneming (bijv. strategische leveranciers)
89% 69%
Invloed op gedrag leverancier
66%
Omvang van leverancier
88%
Soort product/dienst
63%
Reputatie van leverancier op gebied van MVO Mate waarin leverancier beschikt over relevante managementsystemen (zoals ISO14001, SA 8000 of OHSAS 18001)
78% 14%
Anders Weet niet /geen antwoord
100 %
2%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is, die niet-westerse leveranciers hebben, en die risicoanalyses uitvoeren. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
G e dr a g s c o de v o or le v e r a n c ie rs Bedrijven die duurzaam inkopen kunnen nog een stap verder gaan om te toetsen of hun buitenlandse zakenpartners voldoen aan hun criteria ten aanzien van duurzame inkoop. Zij kunnen een gedragscode opstellen die zij voorschrijven aan hun leveranciers. Iets meer dan één op de drie bedrijven met een duurzaam inkoopbeleid schrijft zo'n eigen gedragscode voor aan buitenlandse leveranciers. Nog eens 14% van de bedrijven heeft een gedragscode, maar die is opgesteld door de branche of door een andere organisatie. Iets minder dan de helft van de bedrijven schrijft geen gedragscode voor. Het zijn vooral grotere bedrijven, en dan met name in de groothandel, die een gedragscode voorschrijven (zie Figuur 14).
32
Figuur 14 Bedrijven met een gedragscode voor buitenlandse leveranciers
Percentage bedrijven dat een gedragscode voorschrijft aan de buitenlandse leveranciers en zakenpartners? (n=188) 90% 77%
80% 70%
61%
60% 50%
44%
43%
40%
250 of minder werknemers Meer dan 250 werknemers
30% 20% 10% 0% Industrie (n=140)
Groothandel (n=48)
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
Er blijkt wel verschil te zijn in de mate waarin de gedragscode geldt voor verschillende typen leveranciers. De bedrijven die al dan niet zelf een gedragscode voorschrijven vinden het belangrijkst dat met name de eerstelijnsleveranciers aan de code voldoen. Meer dan de helft van de bedrijven geeft dat aan (zie Figuur 15). Dit geldt in iets sterkere mate voor bedrijven in de industrie (53%) dan in de groothandel (44%). Een derde van de bedrijven geeft aan dat zij ook de tweedelijnsleveranciers een gedragscode voorschrijven. Hier zijn juist bedrijven in de groothandel sterk oververtegenwoordigd (52%, tegen 27% in de industrie). Voor bedrijven in de groothandel is het MVO-gedrag van de tweedelijnsleverancier veel belangrijker dan voor industriële bedrijven. Het lijkt er verder op dat de meeste bedrijven kritisch zijn ten aanzien van hun meeste eerstelijns (en soms ook tweedelijns) leveranciers, ongeacht hoe belangrijk ze zijn voor hun onderneming. Slechts 18% van de bedrijven met een gedragscode geeft aan dat zij alleen een gedragscode voorschrijven aan de belangrijkste leveranciers.
33
Figuur 15 Voor welke leveranciers geldt gedragscode
Gegeven dat uw bedrijf een gedragscode voorschrijft aan de buitenlandse leveranciers en zakenpartners, om welke buitenlandse leveranciers gaat het? (n=93) 0%
10%
20%
30%
40%
Voor alle eerstelijns leveranciers
60%
51% 33%
Voor zowel eerste- als tweedelijns leveranciers Voor de leveranciers uit niet-westerse landen
23%
Alleen voor onze belangrijkste leveranciers Weet niet /geen antwoord
50%
18% 3%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is, en die een gedragscode voorschrijven aan buitenlandse leveranciers. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
De onderwerpen die aan bod komen in de gedragscode voor leveranciers zijn weergegeven in Figuur 16. Het gaat hierbij alleen om de bedrijven die buitenlandse leveranciers hebben in niet-westerse landen. De mate van aangesneden onderwerpen in de gedragscode is een weerspiegeling van de genoemde onderwerpen van de bedrijven in hun duurzame inkoopbeleid (zie Figuur 4). Ook hier worden onderwerpen als gezondheid en veiligheid, milieu en gevaarlijke stoffen en corruptie en kinderarbeid het vaakst genoemd. Aan arbeidsgerelateerde aspecten zoals naleving van minimumloon, overwerk en vrijheid van vereniging wordt de minste aandacht aan besteed.
34
Figuur 16 Onderwerpen in gedragscode voor buitenlandse leveranciers
Welke onderwerpen komen duidelijk aan bod in de gedragscode voor uw buitenlandse leveranciers in niet-westerse landen? (n=74) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90% 100%
Milieu-aspecten en gevaarlijke stoffen
89% 57%
Minimum of leefbaar loon
93%
Gezondheids- & veiligheidsaspecten 55%
Werktijden & overwerk
82%
Corruptie
85%
Kinderarbeid 76%
Dwangarbeid 59%
Vrijheid van vereniging & collectief onderhandelen
74%
Discriminatie 8%
Anders Weet niet /geen antwoord
3%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is, die een gedragscode voorschrijven aan buitenlandse leveranciers, en die niet-westerse leveranciers hebben. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
Opvallend is dat de respondenten die aangeven voldoende op de hoogte te zijn van de OESO richtlijnen en de ILO-normen niet allemaal goed weten of hun gedragscode hierop is gebaseerd of dat naar de richtlijnen wordt verwezen. Als het gaat om de OESO richtlijnen dan geeft 36% van de bedrijven aan dat ze niet weten of de richtlijnen in de gedragscode zijn verwerkt. In het geval van verwijzingen naar de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens of de arbeidsnormen van de ILO weet 31% niet of dit het geval is. Respectievelijk 36% en 49% van de bedrijven geeft aan dat hun gedragscode is gebaseerd op OESO richtlijnen dan wel ILO-normen.
3.4
Controle en monitoring Wanneer bedrijven eenmaal besloten hebben de samenwerking aan te gaan met buitenlandse leveranciers en veel belang hechten aan IMVO kunnen zij de ontwikkelingen bij hun leveranciers in de gaten houden door controle en monitoring. Deze paragraaf gaat in op de mate waarin bedrijven met buitenlandse leveranciers dit doen. Ingegaan wordt op de monitoring van MVO-prestaties van leveranciers en sanctioneringsmaatregelen.
M o n it or i n g v a n M V O - p re s t a t ie s le ve r a n c i e r s Van de bedrijven die aangeven dat zij een duurzaam inkoopbeleid hebben, en die ook met niet-westerse buitenlandse leveranciers werken, besteedt een deel ook tijd en aandacht aan monitoring van hun leveranciers op sociale en/of milieuaspecten. Ongeveer 31% van de bedrijven geeft aan dit altijd te doen, en 30% geeft aan dit soms te doen.
35
Naar sector bezien doen industriële bedrijven iets meer aan monitoring van hun leveranciers dan bedrijven in de groothandel (zie Figuur 17). Binnen de industrie gaat het dan met name om grote bedrijven. Meer dan 70% van de grote bedrijven in de industrie monitort hun buitenlandse leveranciers op sociale en/of milieuaspecten. Figuur 17 Monitoring van bedrijven op hun niet-westerse leveranciers, naar sector en grootteklasse
Percentage bedrijven dat de prestaties van hun niet-westerse leveranciers op het gebied van sociale en/of milieu aspecten monitort (n=142) 80%
72%
70% 59%
60%
56%
55%
50% 250 of minder werknemers
40%
Meer dan 250 werknemers
30% 20% 10% 0% Industrie (n=106)
Groothandel (n=36)
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is, en die niet-westerse leveranciers hebben. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
In Figuur 18 is te zien op welke wijze deze bedrijven hun leveranciers monitoren. De meeste bedrijven (negen op de tien) brengen een bedrijfsbezoek aan hun leveranciers, of nemen een audit af. Dit is verreweg de belangrijkste wijze van monitoring. Driekwart van de bedrijven legt zich ook toe op het opvragen van certificaten van managementsystemen of keurmerken en het laten ondertekenen van de inkoopvoorwaarden of gedragscode. Vragenlijsten en ad hoc verzoeken voor specifieke informatie worden minder vaak toegepast. Grote bedrijven in de industrie maken van alle monitoringsaspecten meer dan gemiddeld gebruik. Als het gaat om audits en bedrijfsbezoeken geven zelfs alle grote industriële bedrijven aan dat ze dit doen. Verder valt op dat bedrijven in de groothandel meer dan gemiddeld (80%) gebruik maken van de mogelijkheden om specifieke informatie op te vragen.
36
Figuur 18 Wijze van monitoring van buitenlandse leveranciers
Gegeven dat er monitoring plaatsvindt van de prestaties van uw niet-westerse leveranciers op het gebied van sociale en/of milieu-aspecten, op welke wijze vindt die monitoring plaats? (n=87)
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
91%
Bedrijfsbezoeken / audits 63%
Laten invullen van vragenlijsten / questionnaires Opvragen van certificaten van managementsystemen of keurmerken
74%
Laten ondertekenen van inkoopvoorwaarden of gedragscode
74%
Incidenteel specifieke informatie opvragen
64%
Anders Weet niet /geen antwoord
90% 100%
8% 1%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is, die niet-westerse leveranciers hebben, en die aangeven aan monitoring van buitenlandse leveranciers te doen. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
Bedrijven die doen aan monitoring van de activiteiten van hun buitenlandse leveranciers voeren meestal zelf hun audits uit. Bijna driekwart van de bedrijven doet dit zelf. Een beperkt deel besteedt dit uit aan een extern (advies)bureau (14%) of aan een externe gecertificeerde controle instantie (22%). Naar sector en grootteklasse bestaan grote verschillen (zie Figuur 19). Industriële bedrijven voeren relatief vaak liever zelf hun audits uit dan bedrijven in de groothandel. Dit geldt zowel voor grote als middelgrote bedrijven. Bij de grote bedrijven gaat het zelfs om bijna 100% van de bedrijven. Logischerwijs schakelen bedrijven in de groothandel vaker externe partijen in, met name adviesbureaus. Vooral de grotere bedrijven in de groothandel doen dit. Kleinere bedrijven maken juist meer gebruik van de diensten van gecertificeerde controle instanties. Dit geldt zowel voor de industrie als voor de groothandel.
37
Figuur 19 Uitvoering van audits voor de monitoring van buitenlandse leveranciers, naar sector en grootteklasse
Gegeven dat er monitoring plaatsvindt van de prestaties van uw niet-westerse leveranciers op het gebied van sociale en/of milieu-aspecten, wie voert de audits uit? (n=87)
Groothandel (n=20)
Industrie (n=67)
0%
20%
40%
Een externe gecertificeerde controle instantie
Een externe gecertificeerde controle instantie
100%
96% 11% 9% 25% 13% 57% 67%
Ons bedrijf zelf
Een extern (advies)bureau
80% 68%
Ons bedrijf zelf
Een extern (advies)bureau
60%
250 of minder werknemers Meer dan 250 werknemers
21% 33% 29% 17%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is, die niet-westerse leveranciers hebben, en die aangeven aan monitoring van buitenlandse leveranciers te doen. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
De mate waarin verschillende onderwerpen in de audits worden aangesneden (zie Figuur 20), komt logischerwijs sterk overeen met de aandacht voor dezelfde onderwerpen in het duurzame inkoopbeleid (zie Figuur 4) en in de gedragcode (zie Figuur 16). Wel is er in de audits veel meer aandacht voor de onderwerpen naleving van minimumloon en dwangarbeid dan in het inkoopbeleid in de gedragscode. Opvallend is dat bedrijven in de groothandel aan bijna alle aspecten veel meer aandacht besteden dan de bedrijven in de industrie. Zo geven alle bedrijven in de groothandel milieu en gevaarlijke stoffen, corruptie en kinderarbeid op als onderwerp in de audit. Ook dwangarbeid (95%), discriminatie (90%) en vrijheid van vereniging en collectief onderhandelen (55%) scoren hoog in vergelijking met de industrie. Waar dit aan ligt is onduidelijk. Mogelijk kiezen industriële bedrijven specifiekere onderwerpen in hun eigen audits. Bedrijven in de groothandel schakelen vaker externe organisaties in; mogelijk hanteren deze een breed palet aan onderwerpen waaraan aandacht wordt besteed.
38
Figuur 20 Onderwerpen in audits
Op welke onderwerpen worden niet-westerse leveranciers geaudit? (n=87)
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90% 100%
90%
Milieu-aspecten en gevaarlijke stoffen 68%
Minimum of leefbaar loon
89%
Gezondheids- & veiligheidsaspecten 55%
Werktijden & overwerk
83%
Corruptie
91%
Kinderarbeid 83%
Dwangarbeid 46%
Vrijheid van vereniging & collectief onderhandelen
75%
Discriminatie 10%
Anders Weet niet /geen antwoord
2%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is, die niet-westerse leveranciers hebben, en die aangeven aan monitoring van buitenlandse leveranciers te doen. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
S a n c t io n e r in g Bedrijven die duurzaam inkopen monitoren hun buitenlandse leveranciers niet voor niets. Leveranciers die zich niet aan hun gedragscode en/of criteria ten aanzien van MVO houden, kunnen rekenen op sancties. Het merendeel van de buitenlandse leveranciers worden hierover op de hoogte gebracht door de bedrijven (zie Figuur 21). Ongeveer 44% van de bedrijven brengt alle eerstelijnsleveranciers op de hoogte. Bij 20% van de bedrijven gaat het slechts om een deel van de eerstelijnsleveranciers.
39
Figuur 21 Informatielevering over sanctionering aan buitenlandse leveranciers
Hoeveel van uw eerstelijns niet-westerse leveranciers informeert uw bedrijf over de maatregelen die uw bedrijf treft als die leverancier de gedragscode of andere eisen rond sociale of milieu-aspecten niet naleeft? (n=140) 3,6%
10,7%
niet van toepassing 21,4%
alle eerstelijns leveranciers minstens de helft van de eerstelijns leveranciers minstens een kwart van de eerstelijns leveranciers minder dan een kwart van de eerstelijns leveranciers
7,9%
niet 2,1%
44,3%
weet niet /geen antwoord
10,0%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is, en die niet-westerse leveranciers hebben. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
De bedrijven die aandacht besteden aan de MVO-activiteiten van hun buitenlandse leveranciers kunnen de monitoring als instrument gebruiken om een actieve bijdrage te leveren aan het verminderen van niet-wenselijke maatschappelijke uitwassen zoals kinderarbeid en overtreding van milieuwetgeving. Het wordt dan vooral gebruikt voor de selectie van buitenlandse leveranciers. Als controle en monitoring leidt tot twijfels bij het bedrijf over de leverancier, kan het bedrijf overwegen om niet met de leverancier in zee te gaan. Ongeveer 14% van de bedrijven die niet-westerse leveranciers hebben, geven aan regelmatig leveranciers niet te selecteren vanwege milieu- en/of sociale risico's. 57% van de bedrijven zegt dit incidenteel te doen. Verder geeft 12% van de bedrijven aan wel eens maatregelen tegen kinderarbeid te hebben getroffen bij niet-westerse leveranciers.
3.5
Overleg met leveranciers en stakeholders Naast de meer formele instrumenten van controle en monitoring kunnen bedrijven ook de dialoog aangaan met buitenlandse leveranciers en andere stakeholders. Door in (structureel) overleg te gaan met elkaar en te communiceren over elkaars wederzijdse (MVO-)activiteiten kunnen bedrijven meer inzicht verschaffen over hun buitenlandse partners. In deze paragraaf wordt besproken hoe vaak en over welke onderwerpen bedrijven communiceren met hun buitenlandse partners. Ook wordt ingegaan op de manier waarop bedrijven met hun gedragscode omgaan richting leveranciers.
40
O v e r le g me t l e ve r a n c ie r s e n s t ak e h o l d e rs o ve r I M VO - on d e rw e r pe n Van de bedrijven met een duurzaam inkoopbeleid communiceert bijna 60% met hun leveranciers over milieu- en of sociale aspecten. Een op drie bedrijven treedt in overleg met alle eerstelijns leveranciers, terwijl 26% van de bedrijven vooral met de belangrijkste leveranciers overlegt. Vooral grote bedrijven hebben regelmatig overleg met hun buitenlandse leveranciers over IMVO-aspecten, met name in de groothandel (zie Figuur 22). Ook onder middelgrote bedrijven ligt het percentage bedrijven met overleg iets hoger in de groothandel dan in de industrie. Figuur 22 Overleg bedrijven met buitenlandse leveranciers, naar sector en grootteklasse
Percentage bedrijven dat regelmatig overleg heeft met de buitenlandse leveranciers over milieu- en/of sociale aspecten (n=171) 100%
92%
90% 75%
80% 70% 60% 50%
50%
55% 250 of minder werknemers Meer dan 250 werknemers
40% 30% 20% 10% 0% Industrie (n=128)
Groothandel (n=43)
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
De meeste van de bedrijven die in overleg treden met buitenlandse leveranciers doen dit over zowel milieu-onderwerpen als sociale onderwerpen (zie Figuur 23). Ongeveer 61% van de bedrijven doet dit. Bijna een kwart van de bedrijven gaat alleen in op milieu-onderwerpen. Met name grote bedrijven in de industrie doen dit (31%). Eén op de tien bedrijven overlegt alleen over sociale onderwerpen. Dit gebeurt vooral in de groothandel waar 17% van de bedrijven alleen sociale onderwerpen bespreekt, en vooral onder grote bedrijven, waar het percentage op 27% ligt.
41
Figuur 23 Accent van overleg met buitenlandse leveranciers op milieu- en/of sociale onderwerpen
Ligt tijdens het overleg het accent vooral op milieu-onderwerpen, sociale onderwerpen of beide? (n=103)
4,9% 24,3%
milieu sociaal beide weet niet /geen antwoord
9,7%
61,2%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is, en die aangeven overleg te hebben met buitenlandse leveranciers. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
Sommige bedrijven overleggen niet alleen met hun buitenlandse leveranciers over sociale of -milieuaspecten, maar ook met externe stakeholders zoals NGO's of vakbonden. Ongeveer 38% van de bedrijven overlegt niet met dergelijke stakeholders, vergelijkbaar met het aandeel bedrijven dat ook niet overlegt met hun leveranciers. Voor bedrijven die wel contact hebben met externe stakeholders gaat het meestal om maximaal een keer per jaar (26%). Het aandeel dat 2 of meer keer per jaar contact heeft met externe stakeholders is met 13% beperkt.1 Het aandeel bedrijven dat niet overlegt met externe stakeholders is vooral hoog onder middelgrote industriebedrijven en laag onder de grotere industriebedrijven (zie Figuur 24). De laatste groep heeft relatief vaak incidenteel of 1 keer per jaar contact met externe stakeholders over IMVO-onderwerpen. Bij de groothandel valt juist op dat onder middelgrote bedrijven het aandeel bedrijven met overleg relatief hoog is. Als het gaat om meerdere malen per jaar overleg staan grote bedrijven in de groothandel bovenaan met 31%.
1
42
Een relatief hoog aandeel van 24% van de bedrijven weet niet hoe vaak ze contact hebben met externe stakeholders over sociale en/of milieuonderwerpen.
Figuur 24 Overleg bedrijven met externe stakeholders, naar sector en grootteklasse
Hoe vaak voert uw bedrijf overleg met externe stakeholders, zoals NGO's en/of vakbonden, over internationale sociale of milieu-aspecten? (n=188)
Groothandel (n=48)
Industrie (n=140)
0%
20%
80%
100%
16%
Ten hoogste 1x per jaar
18% 39% 11% 16% 34% 31%
Niet
250 of minder werknemers Meer dan 250 werknemers
37%
Ten hoogste 1x per jaar Minimaal 2x per jaar
60% 48%
Niet
Minimaal 2x per jaar
40%
15% 9% 31%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
A a n d a c h t vo o r g e dr a g s c o d e o n de r l e ve r a n c ie r s Bedrijven die de beschikking hebben over een eigen gedragscode voor hun buitenlandse leveranciers kunnen deze op verschillende wijze communiceren. Van de bedrijven met een gedragscode stuurt 40% deze naar hun leveranciers ter informatie (zie Figuur 25). De meeste bedrijven gebruiken de gedragscode echter meer 'dwingend' door ze naar hun leveranciers te sturen met de mededeling dat ze deze moeten ondertekenen en terugsturen. Alles wordt dus schriftelijk vastgelegd. Bedrijven in de industrie gebruiken deze variant vaker dan bedrijven in de groothandel (61% om 53%). Het eenvoudigweg opsturen van de gedragscode doen bedrijven in de groothandel juist vaker dan in de industrie (47% om 37%). Een deel van de respondenten dat 'anders' heeft geantwoord, geeft aan dat ze de gedragscode mondeling toelichten tijdens overleggen en besprekingen. Een enkeling zet de gedragscode op zijn bedrijfswebsite.
43
Figuur 25 Onder de aandacht brengen van gedragscode onder leveranciers
Hoe brengt uw bedrijf uw gedragscode voor niet-westerse leveranciers onder de aandacht van die leveranciers? (n=68)
5,9% 16,2% 39,7% Gedragscode wordt ter informatie naar leveranciers gestuurd Alle leveranciers moeten code ondertekenen en terugsturen Anders Weet niet/geen antwoord
58,8%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is, die een gedragscode voorschrijven aan buitenlandse leveranciers. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
3.6
Transparantie De bedrijven die duurzaam inkopen hoog in het vaandel hebben staan en hun (potentiële) leveranciers daarop beoordelen en selecteren, kunnen zelf ook uitstralen dat ze IMVO-activiteiten ontplooien. Deze paragraaf gaat in op de mate waarin bedrijven transparant zijn over hun IMVO-activiteiten naar het publiek en bedrijfsleven. Er wordt ingegaan op: − rapportage over IMVO-onderwerpen − meetbare indicatoren over IMVO-activiteiten − belemmeringen bij periodieke verslaggeving.
R a p p o r t a g e o v e r IM V O- o n d e r w e r pe n Van alle bedrijven uit de totale steekproef geeft 16% aan dat zij op enigerlei wijze rapporteert over milieu- of sociale aspecten in hun toeleveringsketen. Het zijn vooral de grote bedrijven die rapporteren over hun IMVO-activiteiten (zie Figuur 26). Dit geldt voor zowel de groothandel (38%) als de industrie (29%). Onder middelgrote bedrijven is weinig verschil tussen de sectoren. Binnen die grootteklasse rapporteert één op de tien bedrijven over hun IMVO-activiteiten.
44
Figuur 26 Rapportage bedrijven over milieu- of sociale aspecten in hun toeleveringsketens, naar sector en grootteklasse
Percentage bedrijven dat op enigerlei wijze naar buiten toe rapporteert over internationale milieu- of sociale aspecten in uw toeleveringsketens (n=517) 40%
38%
35% 29%
30% 25%
250 of minder werknemers Meer dan 250 werknemers
20% 15%
12%
11%
10% 5% 0% Industrie (n=398)
Groothandel (n=119)
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
Wanneer tevens nog een uitsplitsing wordt gemaakt tussen de bedrijven met en zonder expliciet duurzaam inkoopbeleid, valt op dat ook grote bedrijven zonder duurzaam inkoopbeleid relatief vaak rapporteren over internationale milieu- of sociale aspecten in de toeleveringsketens (zie Figuur 27). Voor middelgrote bedrijven geldt dit zeer zeker niet. In de groothandel doet bijna geen enkel bedrijf in deze grootteklasse dit. Figuur 27 Rapportage bedrijven over milieu- of sociale aspecten in hun toeleveringsketens, naar sector en wel/geen duurzaam inkoopbeleid
Rapporteert uw bedrijf op enigerlei wijze naar buiten toe over internationale milieuof sociale aspecten in uw toeleveringsketens? (n=517)
Industrie
0%
20%
40%
60%
80%
100%
22%
wel duurzaam inkoopbeleid
35%
9%
geen duurzaam inkoopbeleid
26% 250 of minder werknemers
Groothandel
Meer dan 250 werknemers 26%
wel duurzaam inkoopbeleid
geen duurzaam inkoopbeleid
46%
2% 38%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
45
Het belangrijkste onderwerp waarover zij informatie naar buiten brengen zijn milieuaspecten en gevaarlijke stoffen, gevolgd door gezondheids- en veiligheidsaspecten (zie Figuur 28). Net zoals bij het inkoopbeleid, gedragscode en de audits te zien was, krijgen arbeidsgerelateerde onderwerpen zoals naleving van het minimumloon, overwerk en vrijheid van vereniging minder aandacht in de rapportages over IMVO-activiteiten. De verschillen tussen sectoren en grootteklassen zijn niet groot. Alleen bij het onderwerp gezondheid en veiligheid is duidelijk te zien dat grote bedrijven hier meer over rapporteren dan de middelgrote bedrijven. In de groothandel rapporteert 75% van de bedrijven over gezondheids- en veiligheidsaspecten en in de industrie 71%. Bij het onderwerp kinderarbeid is te zien dat met name grote bedrijven in de groothandel hierover publieke informatie naar buiten brengen. Figuur 28 Onderwerpen waarover bedrijven publieke informatie naar buiten brengen
Gegeven dat uw bedrijf op enigerlei wijze naar buiten toe rapporteert over internationale sociale of milieu-aspecten in uw toeleveringsketens, over welke onderwerpen gaat het dan vooral? (n=85) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
90%
84%
Milieu-aspecten en gevaarlijke stoffen 33%
Minimum of leefbaar loon
66%
Gezondheids- & veiligheidsaspecten 34%
Werktijden & overwerk
40%
Corruptie
52%
Kinderarbeid 38%
Dwangarbeid 29%
Vrijheid van vereniging & collectief onderhandelen
40%
Discriminatie 16%
Anders Weet niet /geen antwoord
80%
5%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven die publieke informatie over IMVO naar buiten brengen Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
De meeste bedrijven die over hun internationale MVO-activiteiten rapporteren doen dit via hun jaarverslag (zie Figuur 29). Iets meer dan de helft van de bedrijven doen dit op deze wijze. Andere veelgebruikte kanalen zijn via certificering en via de bedrijfswebsite. Minder gebruik wordt gemaakt van niet-periodieke bronnen zoals brochures of aparte MVO- of duurzaamheidsverslagen. Een deel van de bedrijven maakt melding van hun IMVO-activiteiten via hun rapporten aan klanten. Het gebruik van het jaarverslag om IMVO-activiteiten kenbaar te maken gebeurt meer in de industrie (56%) dan in de groothandel (38%). Ook certificering als kanaal komt vaker voor in de industrie (41%) dan in de groothandel (25%). De website als medium wordt vooral door grote bedrijven gebruikt. Grotere bedrijven hebben meer mogelijkheden qua middelen en personeel om te investeren in publieke informatievoorziening.
46
Figuur 29 Wijze van rapportage over internationale MVO-activiteiten
Op welke manier vindt rapportage over de internationale MVO-activiteiten van uw bedrijf plaats (meerdere antwoorden mogelijk)? (n=87) 0%
10%
20%
30%
40%
Periodiek in het jaarverslag
60%
51%
Periodiek in een MVO- of duurzaamheidsverslag
20%
Niet-periodiek in brochures
21% 31%
Op de website Via certificering (bijvoorbeeld ISO 26000)
37% 17%
Anders Weet niet /geen antwoord
50%
6%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven die publieke informatie over IMVO naar buiten brengen. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
M e e t b a re ind i c a t o r e n v o o r I M VO - ac t i v ite i te n De transparantie wordt vergroot en de verslaglegging helderder voor het publiek wanneer bedrijven meetbare indicatoren kunnen presenteren voor hun IMVOactiviteiten. Van de bedrijven die een duurzaam inkoopbeleid hebben, vindt 42% dat zij over meetbare indicatoren hierover beschikt. Met name bedrijven in de groothandel geven dat vaker aan dan de industriële bedrijven (zie Figuur 30). Tussen grootteklassen is het verschil niet groot. Figuur 30 Meetbare indicatoren duurzaam inkoopbeleid, naar sector en grootteklasse
Percentage bedrijven dat over meetbare indicatoren voor uw duurzaam inkoopbeleid beschikt (n=188) 60% 49%
50% 40%
38%
46%
42%
250 of minder werknemers Meer dan 250 werknemers
30% 20% 10% 0% Industrie (n=140)
Groothandel (n=48)
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met duurzaam inkoopbeleid of die niet aangeven duurzaamheid in inkoopbeleid te laten voor wat het is. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
47
B e l e mm e r i ng e n b i j pe r io d i e k e ve r s l a g le g g i n g o v e r I M V O Dat slechts een beperkt deel van de bedrijven rapporteert over IMVO-activiteiten heeft enerzijds te maken met het feit dat niet alle bedrijven dergelijke activiteiten ontplooien. Van alle bedrijven uit de steekproef geeft 43% aan dat ze niet doen aan periodieke verslaglegging (zie Figuur 31). Anderzijds kunnen bedrijven die wel activiteiten ontplooien belemmeringen ondervinden om informatie hierover naar buiten te brengen. De belemmeringen zijn divers. Meetbare indicatoren kunnen ontbreken, onduidelijkheid kan ontstaan over de te hanteren normen, afbreukrisico bij rapportage en te hoge kosten. Verder noemen bedrijven ook gebrek aan tijd/middelen, gebrek aan informatie en het feit dat hun klanten er niet op zitten te wachten als andere redenen. Figuur 31 Belemmeringen bij periodieke verslaglegging IMVO
Welke belemmeringen ervaart uw bedrijf bij periodieke verslaglegging over internationaal MVO? (n=517) 0%
5%
10%
15%
20%
Er zijn geen meetbare indicatoren
De kosten van rapportage zijn te hoog
30%
7% 43% 28% 10% 9%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
48
45%
16%
Geen belemmeringen
Weet niet /geen antwoord
40%
5%
Er is geen periodieke verslaglegging
Anders
35%
21%
Onduidelijkheid over de te hanteren normen Afbreukrisico bij rapportage
25%
4
Kenmerken koplopers en achterblijvers
Op basis van hun aandacht aan en gedrag op het gebied van duurzaam inkopen kunnen de ondervraagde bedrijven worden gerangschikt. Beleidsmatig is interessant om te weten wat de kenmerken van zogenoemde 'koplopers' en 'achterblijvers' zijn, zodat bedrijven die nog weinig doen aan duurzaam inkopen op effectieve en efficiënte wijze kunnen worden gestimuleerd. In de enquête is aan de bedrijven gevraagd naar verschillende aspecten van hun gedrag met betrekking tot duurzaam inkopen. Op basis van deze aspecten zijn de bedrijven via een clusteranalyse in koplopers, volgers en achterblijvers onderverdeeld. 1 De volgende gedragsaspecten zijn in de clusteranalyse meegenomen: − wel/geen duurzaam inkoopbeleid − wel/geen gedragscode − wel/geen risicoanalyse − wel/geen monitoring − wel/geen rapportage over aspecten duurzaam inkopen, en zo ja, of dit periodiek in het jaarverslag geschiedt en/of periodiek in een MVO- of duurzaamheidsverslag. Vervolgens is nagegaan hoe deze bedrijven zichzelf positioneren op de subjectieve ladder. Vrijwel iedere deelnemer aan de enquête had zichzelf in de enquête immers al ingedeeld als koploper, middenmoter of achterblijver. In dit hoofdstuk worden verder de positie van de groepen in de keten (4.2) beschreven en enkele algemene kenmerken van de groepen (4.3).
4.1
Verhoudingen koplopers, volgers en achterblijvers O m v a n g v an d e g r o e pe n Het resultaat van de clusteranalyse is een indeling van de bedrijven in drie groepen: − De koplopers: de bedrijven die in brede zin veel aandacht besteden aan duurzaamheid in hun internationale activiteiten en inkoopgedrag. Naast een expliciet duurzaam inkoopbeleid en de verwerking daarvan in hun bedrijfsstrategie hanteren zij ook tools als risicoanalyses en monitoring en communiceren zij ook goed met buitenlandse partners en het publiek. Deze bedrijven zijn goed in staat om verschillende activiteiten te integreren en duurzaam gedrag in hun organisatie in te bedden. − De volgers: deze bedrijven hebben ook een expliciet duurzaam inkoopbeleid, maar zijn nog niet zo goed in staat als de koplopers om verschillende activitei1
Om tot een indeling in koplopers, volgers en achterblijvers te komen is clusteranalyse toegepast. Het doel van de clusteranalyse is om deze groepen zodanig in te delen dat bedrijven in een bepaalde groep een grote mate van overeenkomst vertonen met bedrijven uit dezelfde groep en een lage mate van overeenkomst met bedrijven uit een andere groep. De clusteranalyse bepaalt de overeenkomst op basis van de geselecteerde aspecten van gedrag met betrekking tot duurzaam inkopen. Bedrijven die tot één groep behoren, vertegenwoordigen min of meer één homogene groep.
49
ten te combineren. Ze zijn wat selectiever in de activiteiten die ze ontplooien op het gebied van duurzaam inkopen. Bedrijven rapporteren bijvoorbeeld wel over sociale of milieuaspecten, maar voeren geen risicoanalyses uit of monitoren minder vaak dan koplopers. − De achterblijvers: de bedrijven die aangeven geen duurzaam inkoopbeleid te hebben. Veel bedrijven in deze groep rapporteren ook weinig tot niets over duurzaamheid in hun jaarverslag of anderszins. Uit de clusteranalyse volgt dat van de 517 bedrijven uit de steekproef er 92 tot de koplopers behoren (18%) en 96 tot de volgers (19%), zie Figuur 32. De rest van de bedrijven wordt gerekend tot de achterblijvers. Figuur 32 Indeling in koplopers, volgers en achterblijvers op het gebied van duurzaam inkopen
Indeling in koplopers, volgers en achterblijvers op basis van clusteranalyse (n=517)
n=92
18%
Koplopers 19% 63%
Volgers n=96
Achterblijvers
n=329
Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
A s p e c t e n va n d u u r z a am h e i d i n g e d r a g Zoals hierboven vermeld wordt de groep achterblijvers vooral gevormd door de bedrijven die aangeven geen duurzaam inkoopbeleid te hebben. Deze bedrijven scoren dan ook niet op de verschillende aspecten van duurzaam inkopen, zoals in Figuur 33 te zien is. Wel valt nog op dat een iets groter deel van de achterblijvers aangeeft te rapporteren over milieu en/of sociale aspecten ten aanzien van internationale activiteiten dan van de volgers. In de figuur zijn verder goed de verschillen tussen koplopers en volgers te zien. Koplopers scoren op alle aspecten van duurzaam inkoopgedrag (veel) hoger dan volgers.
50
Figuur 33 Gedrag van bedrijven op het terrein van duurzaam inkopen, naar koplopers, volgers en achterblijvers
Score op aspecten van gedrag met betrekking tot duurzaam inkopen (n=517) 0% Duurzaam inkoopbeleid Gedragscode Risicoanalyse Overleg Monitoring Rapportage - Periodiek in jaarverslag - Periodiek in MVO- of duurzaamheidsverslag
20%
40%
60%
80%
100% 90%
0% 76%
24%
0%
82%
23%
0%
76%
32%
0%
79%
15%
0%
Koplopers (n=92) Volgers (n=96) Achterblijvers (n=329)
48%
6% 11% 0% 5%
100%
32%
8% 1% 3%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
L a d d e r v a n d u u r z a a m i n k o pe n De indeling van bedrijven op basis van de clusteranalyse in koplopers, volgers en achterblijvers komt goed overeen met het beeld dat bedrijven van zichzelf hebben als het gaat om duurzaam inkoopgedrag. In Figuur 34 is goed te zien dat een groter deel van de volgers hoger op de ladder staat dan de achterblijvers, en weer een groter deel van de koplopers hoger op de ladder staat en opzichte van de volgers. Dit geldt zowel voor de industrie als de groothandel. Onder koplopers is het aandeel bedrijven op de hoogste treden van de ladder het hoogst. Aan de onderzijde van de ladder is te zien dat bedrijven die aangeven helemaal geen aandacht aan duurzaamheid in het inkoopbeleid te schenken, bijna uitsluitend onder achterblijvers te vinden zijn.
51
Figuur 34 Positie van bedrijven op 'fictieve' ladder van duurzaam inkopen, naar sector en koplopers, volgers en achterblijvers
Subjectieve beoordeling bedrijven over hun positie op een 'fictieve' ladder van duurzaam inkopen (n=517) 0%
Industrie
Koplopers 0% 0% (n=68)
20%
19%
Volgers 1% 0% (n=72) Achterblijvers (n=258)
9%
40%
60%
36,8%
25%
80%
26,5%
47,2%
13%
41%
100%
16,2%
13,9%
29,8%
9,7%
4,7% 1,9%
"We laten duurzaamheid in ons inkoopbeleid voor wat het is" "We zien de ladder van duurzaam inkopen staan vanaf de gron "We staan op de onderste trede" "We staan halverwege"
Groothandel
Koplopers 0% 0% 8% (n=24) Volgers (n=24) Achterblijvers (n=71)
25,0%
0% 13%
41,7%
25%
11% 4%
29,2%
51%
25,0%
16,7%
28,2%
12,5%
"We staan op driekwart" "Ons bedrijf staat ergens bovenaan de ladder"
1,4% 4,2%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
4.2
Positie van de groepen in de keten Deze paragraaf beschrijft verschillen tussen koplopers, volgers en achterblijvers op basis van hun positie in de ketens. Maakt het bijvoorbeeld uit hoeveel buitenlandse leveranciers bedrijven hebben, of ze specifiek niet-westerse leveranciers hebben, en speelt de machtspositie in de keten een rol bij de ontwikkeling van duurzaam inkoopgedrag?
B u i t e n l a n d s e l e v e r a n c ie r s Het beeld van koplopers, volgers en achterblijvers naar aantal buitenlandse leveranciers is gemengd (zie Figuur 35). Binnen de industrie is duidelijk te zien dat er onder koplopers relatief veel bedrijven zijn met veel buitenlandse leveranciers (meer dan 10) ten opzichte van volgers en achterblijvers. Zowel bedrijven met 10 tot 20 leveranciers als bedrijven met 20 of meer leveranciers zijn oververtegenwoordigd binnen de koplopers. Binnen de koplopers zijn daarentegen relatief weinig bedrijven met minder dan 10 leveranciers ten opzichte van volgers en achterblijvers. Binnen de groothandel zijn onder de koplopers juist relatief veel bedrijven met minder dan 10 buitenlandse leveranciers, en is het aandeel bedrijven met 10 tot 20 leveranciers veel kleiner dan onder volgers en achterblijvers. Het aandeel bedrijven met 20 of meer leveranciers is vergelijkbaar tussen de drie groepen en ligt rond 60%.
52
Figuur 35 Aantal buitenlandse leveranciers, naar sector en koplopers, volgers en achterblijvers
Hoeveel buitenlandse leveranciers heeft uw bedrijf op dit moment ongeveer? (n=514) 0%
Industrie
Koplopers 4%6% (n=68)
Volgers (n=71)
Achterblijvers (n=256)
Groothandel
Koplopers (n=23)
Volgers (n=24)
Achterblijvers (n=66)
8%
10%
13%
20%
40%
21%
13%
14%
17%
60%
80%
69%
17%
61%
20%
4%
55%
65%
100%
0%
1%
0%
0%
8%
17%
17%
58%
0%
11%
14%
17%
59%
0%
minder dan 5 minder dan 10 minder dan 20 20 of meer weet niet / geen antwoord
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
N ie t- w e s t e rs e le ve r an c i e r s In Figuur 36 is te zien dat zowel in de industrie als in de groothandel het aandeel bedrijven met niet-westerse leveranciers het hoogst is onder koplopers. In de industrie hebben zelfs bijna alle koplopers niet-westerse buitenlandse leveranciers.
53
Figuur 36 Bedrijven met niet-westerse buitenlandse leveranciers, naar sector en koplopers, volgers en achterblijvers
Heeft uw bedrijf niet-westerse buitenlandse leveranciers? (n=508) 0%
20%
40%
60%
80%
100%
96% Industrie
58% 58% Koplopers Volgers Achterblijvers 78%
Groothandel
71% 55%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
Ook de verhouding tussen westerse en niet-westerse leveranciers leidt tot verschillen tussen de groepen bedrijven. Onder koplopers zijn over het algemeen meer bedrijven te vinden waarvoor niet-westerse leveranciers meer dan een kwart uitmaken van het totaal aantal leveranciers (zie Figuur 37). Dit is met name het geval bij koplopers in de industrie, waar vooral het aandeel bedrijven met 26% tot 50% niet-westerse leveranciers relatief hoog is. In de groothandel is vooral het aandeel bedrijven met meer dan 50% niet-westerse leveranciers erg hoog. De helft van de koplopers in die sector heeft meer dan 50% nietwesterse leveranciers. De partnerschappen met niet-westerse leveranciers zijn dus sterk bepalend voor bedrijven om een duurzaam inkoopbeleid te ontwikkelen. De enquêteresultaten duiden erop dat de aandacht voor duurzaam inkopen en sociale en milieuaspecten daarin toeneemt wanneer bedrijven kiezen voor niet-westerse leveranciers. Onder volgers en achterblijvers zijn relatief meer bedrijven met leveranciers uit alleen westerse landen. Deze bedrijven zien minder de noodzaak in van een duurzaam inkoopbeleid. Ook als het aandeel niet-westerse leveranciers relatief laag is, is de kans kleiner dat bedrijven aandacht besteden aan duurzaam inkoopbeleid.
54
Figuur 37 Aandeel niet-westerse leveranciers in totaal aantal leveranciers van bedrijven met niet-westerse buitenlandse leveranciers, naar sector en koplopers, volgers en achterblijvers
Welk aandeel hebben de niet-westerse leveranciers binnen het totaal aantal buitenlandse leveranciers waarmee u werkt? (n=326) 0%
20%
Industrie
Koplopers (n=65)
40%
60%
80%
14%
35%
51%
Volgers (n=41)
71%
Achterblijvers (n=149)
72%
100%
17%
21%
12%
7%
1-25% 26-50%
Groothandel
Koplopers (n=18)
Volgers (n=17)
Achterblijvers (n=36)
18%
41%
41%
51-100%
50%
17%
33%
64%
25%
11%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met niet-westerse buitenlandse leveranciers. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
M a c h t s p o s i ti e b e dr i j f i n d e k e te n Koplopers geven vaker dan volgers en achterblijvers aan dat men een betere machtspositie heeft in de toeleveringsketens (zie Figuur 38). In de industrie geeft 38% van de bedrijven zichzelf een rapportcijfer van 8 tot en met 10 voor deze machtspositie, in de groothandel doet een kwart van de bedrijven dit. Bij volgers en achterblijvers ligt het aandeel tussen de 8% en 15%. Onder deze groepen is juist het aandeel dat zichzelf een heel laag cijfer (1 tot en met 4) het hoogst. Er lijkt dus een samenhang te zijn tussen de machtspositie van het bedrijf in de keten en het ontwikkelen van een duurzaam inkoopbeleid. Mogelijk kunnen bedrijven die scherp toezien op de activiteiten van hun buitenlandse partners sterkere eisen stellen aan hun leveranciers, waardoor hun positie in de keten wordt verstevigd.
55
Figuur 38 Machtspositie van bedrijven in de keten, naar sector en koplopers, volgers en achterblijvers
Welk rapportcijfer zou u gemiddeld geven aan de machtspositie die uw bedrijf inneemt in de belangrijkste productketens waarin uw bedrijf inkoopt (1 = zwak en 10 is sterk)? (n=517) 0%
Industrie
Koplopers (n=68)
20%
10%
Volgers (n=72)
Achterblijvers (n=258)
Groothandel
Achterblijvers (n=71)
60%
80%
47%
29%
100%
38%
58%
25%
4%
8% 4%
56%
14% 5%
1-4 5-7 8-10
Koplopers 4% (n=24)
Volgers (n=24)
40%
54%
25%
38%
23%
46%
56%
17%
weet niet
13% 4%
15%
6%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
4.3
Algemene kenmerken van de groepen Deze paragraaf beschrijft de verschillen tussen koplopers, volgers en achterblijvers naar grootteklasse, lidmaatschap van een branchevereniging of MVOinitiatief en de beweegredenen om aan duurzaam inkopen te doen.
O m v a n g v an he t be dr i jf In de groep koplopers zijn grote bedrijven duidelijk oververtegenwoordigd (zie Figuur 39). Vooral in de industrie is het aandeel grote bedrijven met 37% hoog, terwijl in de groothandel een derde van de koplopers een groot bedrijf is. Niettemin is duidelijk dat er ook nog verschillende grote bedrijven zijn die volger of achterblijver zijn. Die grote bedrijven hebben geen zwakkere marktmacht of minder niet-westerse leveranciers dan de grote bedrijven in de groepen koplopers of volgers.
56
Figuur 39 Omvang bedrijven in grootteklassen, naar sector en koplopers, volgers en achterblijvers
Hoeveel werknemers telt uw bedrijf in Nederland? (n=517) 0%
Industrie
Koplopers (n=68)
40%
60%
80%
63%
100%
37%
Volgers (n=72)
82%
18%
Achterblijvers (n=258)
83%
17%
Koplopers (n=24)
Groothandel
20%
Volgers (n=24)
Achterblijvers (n=71)
50 tot 250 werknemers meer dan 250 werknemers 67%
79%
73%
33%
21%
27%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
L i d m a a t s c h a p v a n e e n b r a n c h e ve r e n i g i n g Brancheverenigingen kunnen een belangrijke rol vervullen in de communicatie over duurzaam inkopen, in de informatievoorziening en in het stimuleren van bedrijven om ze te bewegen tot meer duurzame inkoop. Bedrijven die lid zijn van een brancheorganisatie blijken niet eerder koplopers te zijn dan bedrijven die dan niet zijn. In de industrie is onder de koplopers het aandeel bedrijven dat is aangesloten bij een branchevereniging zelfs licht lager is dan onder volgers en achterblijvers (zie Figuur 40). In de groothandel is het aandeel bedrijven dat lid is van een branchevereniging weliswaar het hoogst onder koplopers, maar het aandeel verschilt niet veel van dat onder achterblijvers.
57
Figuur 40 Lidmaatschap branchevereniging van bedrijven, naar sector en koplopers, volgers en achterblijvers
Is uw bedrijf aangesloten bij een branchevereniging? (n=517) 0%
20%
40%
60%
80%
100%
74% Industrie
81% 82% Koplopers Volgers Achterblijvers 79%
Groothandel
63% 75%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
B e t r ok k e n h e i d b i j M V O - i n i t i a t i e f va n de b r an c h e Gevraagd is naar de betrokkenheid van de bedrijven bij MVO initiatieven. Een bekend voorbeeld van een dergelijk programma is het Initiatief Duurzame Handel (IDH), gericht op het versnellen en opschalen van duurzame handel zodat koplopers sneller vooruit kunnen en volgers over de streep worden getrokken. IDH wil bijdragen aan het realiseren van millenniumdoelen voor armoedebestrijding, duurzame leefomgeving en eerlijke handel. Dit programma richt zich echter vooral op de food branches. Uit Figuur 41 blijkt dat koplopers relatief vaak deelnemen aan MVO-initiatieven van de branche, vergeleken met volgers en achterblijvers. Binnen de groothandel geldt dit nog sterker dan binnen de industrie. Er is een duidelijk positief verband tussen deelname aan MVO-initiatieven en het ontplooien van activiteiten op het gebied van duurzaam inkopen. Achterblijvers nemen relatief weinig deel aan MVO-initiatieven. De MVO-initiatieven die hier worden genoemd zijn voornamelijk van MVO Nederland, FME/CWM, Fair Wear en dergelijke.
58
Figuur 41 Betrokken bij MVO-initiatief van de branche, naar sector en koplopers, volgers en achterblijvers
Is uw bedrijf aangesloten bij een collectief MVO-initiatief van de branche? (n=517) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
23% Industrie
15% 9% Koplopers Volgers Achterblijvers 37%
Groothandel
19% 13%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven in de steekproef. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
B e w e e g re d e n e n b e d r i j ve n vo o r a a n d a c h t v o o r d u u r z a a m i n k o pe n De houding ten aanzien van en beweegredenen voor duurzaam inkopen verschilt sterk tussen koplopers, volgers en achterblijvers (zie Figuur 42). Onder koplopers in de groothandel is het aandeel van bedrijven die vinden dat duurzaam inkopen loont voor het bedrijf het hoogst, ten opzichte van volgers en achterblijvers. In de industrie is dit aandeel onder koplopers en volgers vergelijkbaar. De meeste bedrijven stellen milieu en/of sociale eisen aan buitenlandse leveranciers omdat zij vinden dat dat hoort. Het beeld over sectoren is gemengd. In de industrie is de groep met deze mening vooral aanwezig onder koplopers en volgers. In de groothandel vooral onder volgers. Het aandeel bedrijven dat vindt dat meer duurzaamheid in internationale activiteiten moet, is vooral hoog onder achterblijvers. Dit geldt voor zowel de industrie als de groothandel. Opvallend is verder dat onder de achterblijvers bijna een kwart van de bedrijven geen belangrijke reden weet om meer duurzaamheid te bewerkstelligen.
59
Figuur 42 Belangrijkste reden om milieu- en/of sociale eisen te stellen aan buitenlandse leveranciers, naar sector en koplopers, volgers en achterblijvers
Wat is de belangrijkste reden om milieu en/of sociale eisen te stellen aan buitenlandse leveranciers? (n=211)
Industrie
0%
20%
Koplopers (n=68)
50%
Volgers (n=66)
50%
Achterblijvers (n=23)
Groothandel
38%
Volgers (n=22)
Achterblijvers (n=8)
60%
25%
10%0%
0% 8%
24%
9%
17%
23%
13%
omdat het hoort omdat het moet
22%
4%4%
33%
21%
25%
100%
24%
18%
50%
13%
80%
16%
26%
26%
Koplopers (n=24)
40%
23%
5% 0%
25%
* Vraag voorgelegd aan alle bedrijven met een duurzaam inkoopbeleid. Bron: Enquête IMVO-activiteiten van bedrijven, EIM.
60
omdat het loont anders weet niet
5
Resultaten voor de bedrijven
5.1
Belang dat aan duurzaam inkopen wordt gehecht Van de bedrijven die milieu- of sociale eisen stellen aan hun leveranciers geeft het merendeel (45%) aan dat men vindt dat dit zo hoort. Bijna een kwart van de bedrijven vindt dat het loont en bijna 20% van de bedrijven vindt dat het moet. een groep van 10% noemt andere redenen.
5.2
Aantoonbare resultaten? Van de bedrijven die milieu- of sociale eisen stellen aan hun leveranciers geeft 42% van de bedrijven aan dat er sprake is van aantoonbaar positieve resultaten. Eenzelfde percentage (43%) ziet geen positieve resultaten en de overige 15% weet het niet. Van de 88 bedrijven (de eerdergenoemde 42%) die aantoonbare resultaten zien, noemen 52 bedrijven imagovoordeel, 29 omzetverhoging en 21 een betere concurrentiepositie. Men kon op deze vraag meer dan 1 antwoord geven.
5.3
'Best practices' duurzaam inkopen Van de bedrijven die milieu- of sociale eisen stellen aan hun leveranciers geeft 28% aan dat men beschikt over voorbeelden van 'best practices' op het gebied van duurzaam inkopen. Vervolgens is doorgevraagd naar de activiteiten rond duurzaam inkopen die de bedrijven kunnen noemen waarop men trots is. Het betrof hier een open vraag die is hergecodeerd naar de volgende activiteiten (met tussen haakjes het aantal bedrijven die dit noemden): − we zijn niet trots, het hoort gewoon zo (2) − we hebben aandacht voor MVO (6) − we hebben een actief en duidelijk MVO beleid (15) − we scoren op de MVO prestatieladder (2) − we hebben een prijs/award gekregen (2) − we dragen bij aan betere werkomstandigheden bij leveranciers en voorkomen kinderarbeid (9) − we doen eerlijk zaken (3) − we stellen milieueisen aan de producten die we inkopen en/of onze leveranciers (40) − we beschikken over certificaten/keurmerken (7) − we gebruiken minder/geen schadelijke stoffen (3) − we hanteren een duidelijk proces om goede leverancier te selecteren (12) − we worden op dit terrein aantoonbaar gewaardeerd door onze klanten (2) − overig (10)
61
BIJLAGE I
Steekproefverantwoording
In totaal zijn in november/december 2010 892 respondenten ondervraagd. Van het totaal aantal ondervraagden vallen in eerste instantie 149 ondervraagden af, de non-response. Van de resterende 743 vallen vervolgens nog eens 106 respondenten vervroegd uit (uitval 1) doordat ze helemaal niet aan beleid op het gebied van duurzaam inkopen doen. Aan degenen die daar wel aan doen of daar genoeg vanaf weten (637) wordt vervolgens gevraagd of het bedrijf producten en/of diensten direct inkoopt van buitenlandse leveranciers. De groep die hier met 'ja' op reageert (508) komt direct in de uiteindelijke IMVO-doelgroep terecht. Aan degenen die hier 'nee' of niet op antwoorden (129) wordt nog gevraagd of het bedrijf buitenlandse productievestigingen in nietwesterse landen heeft. Het aantal ondervraagden dat hier 'ja' op antwoord (9) komt uiteindelijk ook in de IMVO-doelgroep terecht. Het resterende aantal respondenten (120) valt vervroegd uit (uitval 2). De IMVO-doelgroep, voortaan aangeduid met 'de steekproef', betreft dus bedrijven die duurzaam inkoopbeleid voeren en producten/diensten direct inkopen van buitenlandse leveranciers en/of buitenlandse productievestigingen hebben in niet-westerse landen. De totale response die binnen de IMVO-doelgroep valt komt hiermee neer op 517 (= totaal aantal ondervraagden excl. non-response minus uitval 1 minus uitval 2 = 743106-120). Het totaal aantal ondervraagden wordt in Tabel 3 weergegeven naar sector en grootteklasse.
63
> 200 wp 50-200 wp
Vervaardiging van elektrische apparaten
> 200 wp 50-200 wp
Vervaardiging van elektrische machines en voertuigen
> 200 wp
ging van ijzerwaren Vervaardiging van meubels en overige goederen Vervaardiging van textiel, tapijt en kleding
61
2
5
15
39
187
34
40
33
80
22
1
1
3
17
101
11
12
12
66
45
2
2
3
38
141
21
15
7
98
23
3
1
2
17
155
35
18
20
82
> 200 wp
29
2
3
14
10
50-200 wp
91
25
7
10
49
6
2
.
1
3
31
11
2
.
18
892
149
106
120
517
50-200 wp
Vervaardiging van ijzer en staal, vervaardi-
Netto-response (n=517)
Groothandel in genoemde productgroepen
Uitval 2 (n=120)
Grootteklasse
Uitval 1 (n=106)
Sector
Non-response (n=149)
Ondervraagden naar sector en grootteklasse (n=892)
Bruto-response (n=892)
Tabel 3
> 200 wp 50-200 wp
> 200 wp 50-200 wp
Totaal Bron: EIM.
Tabel 4
Netto-response naar sector en grootteklasse (n=517) Grootteklasse
Sector Vervaardiging van ijzer en staal, vervaardiging van ijzerwaren Vervaardiging van elektrische apparaten
Meer dan 250
werknemers
werknemers
Totaal
84
15
99
64
19
83
100
36
136
Vervaardiging van meubels en overige goederen
49
10
59
Vervaardiging van textiel, tapijt en kleding
19
2
21
Groothandel in genoemde productgroepen
87
32
119
403
114
517
Vervaardiging van elektrische machines en voertuigen
Totaal Bron: EIM.
64
250 of minder
Totaal aantal ondervraagden (n=892)
TOTAAL NON-RESPONSE
Wordt het beleid van duurzaam inkopen voor uw organisatie in Nederland bepaald? (n=743)
Mag ik u nog wel 3 vragen stellen (n=149)
VERVROEGDE UITVAL 1 Ja (n=19)
Nee (n=130)
Nee, daar doe ik helemaal niet aan (n=106)
Nee, maar ik weet er wel genoeg vanaf (n=121)
Drie vragen m.b.t.: ? Aantal werknemers in vestiging in NL ? Inkoop producten/diensten via buitenlandse , niet-westerse leveranciers ? Implementatie duurzaam inkoopbeleid (n=17)
Ja (n=516)
Koopt uw bedrijf producten en/of diensten direct in van buitenlandse leveranciers? (n=637)
Nee/Missing (n=129)
Heeft uw bedrijf buitenlandse productievestigingen in niet westerse landen? (n=129)
Ja (n=508)
Ja (n=9)
STEEKPROEF (n=517) VERVROEGDE UITVAL 2 Nee/ Missing (n=120)
In de figuren hierna wordt voor ieder van de vier onderscheiden groepen (industrie grootbedrijf, industrie middenbedrijf, groothandel grootbedrijf en groothandel middenbedrijf) weergegeven hoe deze groepen scoren op de belangrijkste gedragscomponenten van duurzaam inkopen.
65
Figuur 43 Industrie grote bedrijven
w.v. 50% met buitenlandse productievestigingen
IMVO doelgroep 100% (n=82) w.v. 72% met niet-westerse leveranciers
w.v. 29% rapporteert over milieu- en sociale aspecten
w.v. 45% met duurzaam inkoopbeleid
w.v. 62% met IMVO in gedragscode
w.v. 78% met IMVO in inkoopvoorwaarden
w.v. 62% met monitoring IMVO
w.v. 70% risicoanalyse uitvoert
Bron: EIM Bedrijvenenquête daadwerkelijke IMVO activiteiten, 2010.
Figuur 44 Industrie middelgrote bedrijven
w.v. 19% met buitenlandse productievestigingen
IMVO doelgroep 100% (n=316) w.v. 62% met niet-westerse leveranciers
w.v. 12% rapporteert over milieu- en sociale aspecten
w.v. 31% met duurzaam inkoopbeleid
w.v. 46% met IMVO in gedragscode
w.v. 58% met IMVO in inkoopvoorwaarden
w.v. 45% met monitoring IMVO
w.v. 48% risicoanalyse uitvoert
Bron: EIM Bedrijvenenquête daadwerkelijke IMVO activiteiten, 2010.
66
Figuur 45 Groothandel grote bedrijven
w.v. 22% met buitenlandse productievestigingen
IMVO doelgroep 100% (n=32) w.v. 69% met niet-westerse leveranciers
w.v. 38% rapporteert over milieu- en sociale aspecten
w.v. 41% met duurzaam inkoopbeleid
w.v. 77% met IMVO in gedragscode
w.v. 85% met IMVO in inkoopvoorwaarden
w.v. 46% met monitoring IMVO
w.v. 62% risicoanalyse uitvoert
Bron: EIM Bedrijvenenquête daadwerkelijke IMVO activiteiten, 2010.
Figuur 46 Groothandel middelgrote bedrijven
w.v. 23% met buitenlandse productievestigingen
IMVO doelgroep 100% (n=87) w.v. 56% met niet-westerse leveranciers
w.v. 11% rapporteert over milieu- en sociale aspecten
w.v. 36% met duurzaam inkoopbeleid
w.v. 48% met IMVO in gedragscode
w.v. 61% met IMVO in inkoopvoorwaarden
w.v. 45% met monitoring IMVO
w.v. 52% risicoanalyse uitvoert
Bron: EIM Bedrijvenenquête daadwerkelijke IMVO activiteiten, 2010.
67
BIJLAGE II
Onderwerpen in vragenlijst
Inkoop direct van buitenlandse, niet-westerse leveranciers? Wordt inkoopbeleid in Nederland bepaald? Buitenlandse productievestigingen in niet-westerse landen Aantal buitenlandse leveranciers Verdeling daarvan naar Europees, westers, niet-westers Soort producten en diensten uit niet-westerse landen Functie respondent Hoofdactiviteit bedrijf Aantal werknemers Beursgenoteerd? Aangesloten bij een branchevereniging? Aangesloten bij een MVO-initiatief van de branche? Subjectieve ladder van duurzaam inkopen Bekendheid met MVO prestatieladder en positie daarop Duurzaam inkoopbeleid voor buitenlandse leveranciers of zakenpartners? Onderwerpen relevant voor inkoopbeleid Belemmeringen om in inkoopbeleid milieu en sociaal mee te nemen Behoefte aan informatie en ondersteuning bij duurzaam inkoopbeleid Soort informatie en ondersteuning Rapportcijfer marktmacht Inzicht in sociale aspecten in de leveranciersketen uit niet-westerse landen Inzicht in milieu aspecten in de leveranciersketen uit niet-westerse landen Aantal schakels toeleveringsketen Inzicht herkomst goederen tweedelijns leveranciers Keuze voor eerstelijns leveranciers beïnvloed door tweedelijns leveranciers? Kennis over OESO richtlijnen en ILO normen Milieu of sociale eisen in standaardinkoopvoorwaarden En worden die gewogen en beoordeeld bij buitenlandse leveranciers? Frequentie risicoanalyses milieu en sociaal bij leveranciers uit in niet-westerse landen Onderwerpen die altijd worden meegenomen bij milieu en sociale aspecten bij leveranciers uit in niet-westerse landen Schrijft gedragscode voor aan buitenlandse leveranciers? En aan welke leveranciers? Onderwerpen die duidelijk aan bod komen in de gedragscode bij leveranciers uit niet-westerse landen Gedragscode voor niet-westerse landen op basis van OESO richtlijnen? Verwijzing in gedragscode voor niet-westerse landen naar Universele Rechten van de Mens en ILO? Monitort prestaties niet-westerse leveranciers op milieu en sociaal? Op welke wijze? Wie audit? En welke onderwerpen voor niet-westerse leveranciers? Percentage eerstelijns niet-westerse leveranciers dat wordt geïnformeerd over gevolgen niet naleven gedragscode of andere eisen Maatregelen genomen tegen kinderarbeid Wel eens leveranciers niet geselecteerd obv sociaal of milieu? Eist van niet-westerse leveranciers managementsysteem Overleg met buitenlandse leveranciers en waarover? Aandacht voor gedragscode voor niet-westerse leveranciers
69
Frequentie overleg met externe stakeholders Meetbare indicatoren voor duurzaam inkopen Externe rapportage over milieu en sociaal Over welke onderwerpen vooral Hoe vindt rapportage plaats Welke belemmeringen om niet te rapporteren Belangrijke reden om milieu en/of sociale eisen te stellen bij inkoop buitenlandse leveranciers Levert aandacht positieve resultaten? En welke? Op welke activiteit trots? Best practice voorbeelden? En mag daarover benaderd worden? Wil onderzoeksresultaten ontvangen?
70