Bedrijfswetenschappen Faculteit Bedrijf, Bestuur en Technologie Universiteit Twente
April 2007
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2007 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Deel I
7
Algemeen deel
1. De onderwijsvisitatie Bedrijfswetenschappen UT
9
Deel II Opleidingsdeel
13
1. De bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen en de masteropleiding Business Administration aan de Universiteit Twente
15
Bijlagen
67
Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
69 73 77 79
Curricula vitae van de voorzitter en de leden van de commissie Algemeen profiel Brede Bedrijfskunde Programma bezoek visitatiecommissie Beoordelingsformulier scripties
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, het faculteitsbestuur en het College van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitge voerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteit voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
1.
De onderwijsvisitatie Bedrijfswetenschappen UT
Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommisie Bedrijfswetenschappen UT (hierna: de commissie) verslag uit van haar bevindingen ten aanzien van de bacheloropleiding Bedrijfskunde en de masteropleiding Business Administration aan de UT. Het bezoek vond plaats op 16 en 17 oktober 2006. Taak van de commissie De commissie heeft als taak om op basis van de door de faculteit aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, een oordeel te geven over de zes onderwerpen (en de daaronder vallende facetten) die worden vermeld in het QANU-kader, Gids voor de externe kwaliteitsbeoordeling van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen ten behoeve van accreditatie: doelstellingen (drie facetten), programma (acht facetten), personeel (drie facetten), voorzieningen (twee facetten), interne kwaliteitszorg (drie facetten) en resultaten (twee facetten). Bovendien dient de commissie een integraal oordeel te geven over elke opleiding afzonderlijk. Deze indeling is terug te vinden in het rapport. Samenstelling van de commissie De visitatiecommissie Bedrijfswetenschappen UT bestaat uit de volgende personen: • • • • • •
prof. drs. J.B.M. Edelman Bos, emeritus hoogleraar Faculteit Bedrijfskunde en Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Erasmus Universiteit Rotterdam; ir. J.G. Dopper, voorheen Raad van Bestuur DSM, thans voorzitter van het Energietransitie Programma van de overheid; prof. dr. S.W.F. Omta, hoogleraar Bedrijfskunde Wageningen Universiteit; H. Sluis, student bedrijfswetenschappen Rijksuniversiteit Groningen; prof. dr. R. Vandenberghe, emeritus hoogleraar onderwijskunde Katholieke Universiteit Leuven; prof. dr. A. van der Zwaan, emeritus hoogleraar bedrijfswetenschappen Rijksuniversiteit Groningen.
Secretaris van de commissie is J.W.M. Meijer, medewerker bureau QANU. Voor de curricula vitae van de commissieleden zij verwezen naar bijlage A. Voorzitter, leden en secretaris hebben de QANU-onafhankelijkheidsverklaring getekend. Werkwijze De commissie heeft haar voorbereidende vergadering op 13 september 2006 gehouden. Daarin besloot zij in grote lijnen het algemeen profiel Brede Bedrijfskunde aan te houden van de visitatiecommissie Bedrijfswetenschappen, waarvan in november 2004 het rapport uitkwam. Dit profiel is als bijlage B bijgevoegd. De commissie heeft haar daarbij aansluitende, beknopte referentiekader als volgt vastgesteld en aan de betrokken opleidingen voorgelegd: QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
REFERENTIEKADER BEDRIJFSWETENSCHAPPEN De opleiding Bedrijfswetenschappen, ook Bedrijfskunde genoemd, heeft betrekking op de interdisciplinaire studie van het functioneren van bedrijven, intern en in hun omgeving, en daarmee van de bedrijfsprocessen en het management daarvan, en wel in hun onderlinge samenhang. Bedrijfswetenschappen onderscheidt zich van disciplinegefundeerde wetenschappen als economie of sociologie doordat systematisch wordt gestreefd naar een interdisciplinaire opzet van het opleidingsprogramma. Dit programma wordt tevens gekenmerkt doordat het gericht is op de toepassing van wetenschappelijke inzichten en vaardigheden op professioneel relevante vraagstukken. Bedrijfswetenschappen maakt gebruik van verschillende basiskennisgebieden, met name van economie, technologie, recht en sociale wetenschappen, en plaatst deze in een interdisciplinair bedrijfsperspectief. Hieruit hebben zich binnen het bedrijfswetenschappelijk kennisdomein afzonderlijke subdomeinen ontwikkeld, zoals marketing, logistiek, strategie, operations research, bedrijfsrecht, innovatie, human resources, financial resources, informatiesystemen, kwaliteitssystemen, veranderingsprocessen, bedrijfsethiek en bedrijfscultuur. Deze subdomeinen vormen wezenlijke elementen van het vakgebied en behoren daarom adequaat in opleidingsprogramma’s Bedrijfswetenschappen vertegenwoordigd te zijn. In genoemde vergadering maakte de commissie afspraken over de onderlinge taakverdeling. Het bezoek is georganiseerd volgens het als bijlage C bijgevoegde programma. De secretaris heeft tevoren een analyse opgesteld van de opleidingen aan de hand van de zelfstudie. Mede op grond daarvan is aan de opleidingen om aanvullende informatie gevraagd. Het betrof 24 vragen over onder andere personeelsopbouw, verdeling over de tracks, verschil tussen Bedrijfskunde en Technische Bedrijfskunde aan de UT, arbeidsmarkt en begeleiding van studenten. Het rapport waarin deze vragen beantwoord zijn, dateert van 10 oktober 2006 en telt inclusief bijlagen ruim veertig pagina’s. Het werd, voordat het bezoek plaatsvond, aan de leden van de commissie ter beschikking gesteld. Voorafgaand aan het bezoek heeft de commissie, in overleg met de opleidingen, ook een open spreekuur aangekondigd, waarvoor belangstellenden zich met opgave van het te bespreken onderwerp bij de secretaris van de commissie konden opgeven. Niet alleen in het mededelingenblad van de universiteit/faculteit, maar ook via e-mail is dit aangekondigd. Eén student heeft hiervan gebruik gemaakt. De commissie heeft zowel twaalf bachelor- als twaalf masterscripties geselecteerd. Deze scripties zijn tevoren opgevraagd en aan de leden toegestuurd. De leden van de commissie hebben ze bestudeerd en aan de scripties een cijfer toegekend, op basis van een beoordelingsformulier (zie bijlage D). De oordelen zijn daarna in de commissie gezamenlijk besproken en vergeleken met de beoordeling die de opleiding had gegeven. Teneinde een goed zicht te krijgen op de wijze waarop begeleiding en beoordeling van de scripties hebben plaatsgevonden, heeft de commissie met een aantal oud-studenten over hun scriptie gesproken. De commissie sprak daarnaast met een delegatie van de opleidingscommissie en een delegatie van de examencommissie, alsmede met docenten, studenten en de studieadviseur, waarbij erop 10
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
werd toegezien dat zij niet steeds met dezelfde functionarissen van gedachten wisselde. Ook sprak zij met vertegenwoordigers van het afnemende veld. Tijdens het bezoek nam de commissie kennis van tentamenopgaven, evaluatieverslagen, syllabi, handboeken, voorlichtingsmateriaal, ICT-materiaal en dergelijke. Tevens bracht zij een bezoek aan de onderwijsruimten en de bibliotheek van de campus. De studenten met wie de commissie heeft gesproken, zijn voor de helft op verzoek van de commissie door de opleiding, studievereniging en/of studentbestuursleden aangewezen. Voor de andere helft heeft de secretaris een steekproef genomen. Aangezien er nog geen KUO-gegevens over de opleidingen beschikbaar waren, heeft de commissie de rendementscijfers en de instroomcijfers van de opleidingen gehanteerd. De mondelinge rapportage van de eerste bevindingen van de commissie aan het einde van het bezoek had een besloten karakter. De voorzitter achtte het niet opportuun, gezien ook het gewicht van een voorlopig oordeel in het kader van het accreditatiestelsel, op zo korte termijn reeds een oordeel per facet uit te spreken. Hij heeft een schets gegeven van de betrokken opleidingen en hun positionering op de Nederlandse en Europese markt, alsmede een sterktezwakteanalyse. De faculteit en ook QANU hadden tevoren met deze werkwijze ingestemd. Na afloop van de bezoeken heeft de secretaris een conceptrapport opgesteld. Dit is voorgelegd aan de leden van de commissie met het verzoek waar nodig correcties of aanvullingen aan te brengen en de beoordeling in te vullen. Het aldus bijgewerkte rapport is, nadat de voorzitter er zijn fiat aan had gehecht, aan de betrokken faculteit toegestuurd met het verzoek feitelijke onjuistheden aan te geven. De feitelijke onjuistheden zijn vervolgens verbeterd. Ten slotte heeft de gehele commissie zich akkoord verklaard met de eindversie die thans voorligt. Het conceptrapport is op het bureau van QANU ook collegiaal getoetst en het bestuur van QANU heeft het concept tegen het licht gehouden teneinde te bezien of het ook de bestuurlijke toets der kritiek kon doorstaan. Het rapport heeft de bestuurlijke toets doorstaan. Rapport over de opleidingen In de onder elk facet opgenomen paragraaf ‘Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie’ staat letterlijk de tekst uit de zelfstudie, zij het niet steeds integraal. In enkele gevallen zijn minder ter zake doende uitspraken achterwege gelaten, evenals uitspraken over de eigen kwaliteit. Ook is de naam van de opleiding niet steeds herhaald. Verwijzingen naar bijlagen en dergelijke zijn eveneens weggelaten. De overgenomen teksten zijn grafisch (door het gebruik van cursieve weergave) herkenbaar. Ook de nagekomen gegevens worden letterlijk weergegeven, tenzij anders vermeld. Beslisregels In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven (onvoldoende, voldoende, goed en excellent); op onderwerpniveau een tweepuntsschaal (voldoende of onvoldoende). De commissie heeft de standaard QANU-beslisregels gevolgd. QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
11
Deze zijn: • • • •
de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm en internationale vergelijking kan doorstaan; de beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit en positief opvalt in internationale vergelijking; de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van opmerkelijk goede praktijk kan functioneren.
De commissie heeft bij haar oordeelsvorming nauwkeurig alle plussen en minnen afgewogen. Bij sommige facetten heeft de commissie het betreurd dat er tussen ‘voldoende’ en ‘goed’ geen mogelijkheid is om de kwalificatie ‘ruim voldoende’ aan te geven. De beoordeling ‘goed’ moet immers onder andere worden gefundeerd door het ‘positief opvallen in de internationale vergelijking’.
12
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
DEEL II: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
13
14
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
1.
De bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen en de masteropleiding Business Administration aan de Universiteit Twente
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Bedrijfswetenschappen 56834 bachelor wo 180 EC Bachelor of Science voltijd Enschede 31 december 2007
Masteropleiding Business Administration: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Business Administration 60644 master wo 60 EC Master of Science voltijd Enschede 31 december 2007
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit Bedrijf, Bestuur en Technologie (BBT) van de Universiteit Twente (UT) vond plaats op 16 en 17 oktober 2006. 1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De faculteit BBT is één van de vijf faculteiten van de UT. De faculteit is in 2002 ontstaan uit een fusie van de faculteiten Technologie & Management, Bestuurskunde en een deel van de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen. Opleidingen De faculteit heeft nog twee ongedeelde opleidingen in afbouw: Technische Bedrijfskunde en Bestuurskunde. De faculteit heeft vier bacheloropleidingen: Gezondheidswetenschappen (GzW), Technische Bedrijfskunde (TBK), Bestuurskunde (BSK) en Bedrijfskunde (BK). De faculteit biedt bovendien vijf masteropleidingen aan. Alle masteropleidingen worden Engelstalig aangeboden. Het gaat om de volgende opleidingen: Health Sciences (HS), European Studies (ES), Industrial Engineering & Management (IE&M), Public Administration (PA) en Business Administration (BA).
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
15
Organisatie De dagelijkse leiding, de beheersverantwoordelijkheid voor het personeel en de verantwoordelijkheid voor het onderwijs berusten bij de decaan, die daarin terzijde wordt gestaan door de stafdiensten (onder andere personeel, financiën, administratie, secretariaat, automatisering en onderwijsondersteuning). In 2005 heeft een reorganisatie van de faculteit haar beslag gekregen. Een belangrijk punt van de BBT-reorganisatie is de nieuwe indeling in elf capaciteitsgroepen. De 26 leerstoelgroepen en expertisecentra zijn samengevoegd tot elf zelfstandige capaciteitsgroepen met meerdere leerstoelen per groep. Iedere capaciteitsgroep wordt geleid door een capaciteitsgroepvoorzitter, aan wie de decaan de financiële beheersverantwoordelijkheid heeft gedelegeerd. Samen met de decaan vormen de capaciteitsgroepvoorzitters het facultair managementteam. De eindverantwoordelijkheid voor het onderwijs berust bij de decaan, die de uitvoering van het onderwijs heeft gedelegeerd aan de opleidingsdirecteuren. Zij kopen onderwijsdiensten in bij de capaciteitsgroepen. Opleidingsdirecteuren zijn individuele verantwoording verschuldigd aan de decaan. De afstemming met betrekking tot het onderwijs ligt in collegiale afstemming, onder leiding van de voorzitter van het overleg van opleidingsdirecteuren. Aan dit overleg neemt een vertegenwoordiger van de studenten deel. De opleidingsdirecteuren worden terzijde gestaan door het Bureau Onderwijs Ondersteuning (BOO). Diverse commissies hebben bij de opleidingen een duidelijke (conform wet- en regelgeving) en belangrijke betrokkenheid, te weten de opleidingscommissies per opleiding, de examencommissies bachelor en master en de faculteitsraad. Daarenboven vervullen in het kader van de onderwijskwaliteitszorg de facultaire onderwijskwaliteitscommissie en de onderwijscommissie van studievereniging Stress (studievereniging voor bedrijfskunde en technische bedrijfskunde) een belangrijke rol. De UT heeft ervoor gekozen het onderzoek onder te brengen in aparte onderzoeksinstituten, los van de faculteiten en aangestuurd door wetenschappelijke directeuren. 1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De beoordeelde opleidingen zijn gestart als bachelor- respectievelijk masteropleiding en er is dus geen sprake van afbouw van een ongedeelde opleiding. 1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: De commissie merkt ter inleiding op dat de zelfstudie uitvoerig ingaat op eindtermen en doelstellingen. De onder facet 1 genoemde eindtermen worden nader uitgewerkt onder facet 2. 16
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Bachelor Doelstelling De bacheloropleiding Bedrijfskunde is een wetenschappelijke en toepassingsgerichte opleiding algemene bedrijfskunde met speciale accenten op de omgeving van organisaties, management van innovatie en internationaal management. De bacheloropleiding beoogt een student voor te bereiden op een masteropleiding Bedrijfskunde en een research masteropleiding Bedrijfskunde (buiten de UT). Daarnaast beoogt de opleiding de afgestudeerde bachelor van voldoende startkwalificaties te voorzien voor enerzijds een praktijkfunctie in de private en publieke sector en anderzijds voor een andere aanpalende masteropleiding. Een beknopte benchmark ten opzichte van een aantal internationaal geaccrediteerde opleidingen is uitgevoerd op programmaniveau (zie daarvoor facet 4). Aan een vijftal internationaal geaccrediteerde opleidingen zijn daarenboven doelstelling, beknopte eindtermen en programma toegestuurd met verzoek om reactie. Deze vijf opleidingen zijn van mening dat de doelstelling helder is en passend binnen het gebied van business studies/business administration. De vijf geraadpleegde opleidingen zijn: • • • • •
University of Bradford; LUBS, the university of Leeds Business school; Warwick business school; CASS, city university business school; ESSEC, business school Paris.
De UT, als een oorspronkelijk technische universiteit, profileert zich als ‘ondernemend’ met een sterk accent op innovatie. De opleiding TBK levert al jaren studenten af die op de arbeidsmarkt gewaardeerd worden vanwege hun ingenieursaanpak, dat wil zeggen ontwerpgericht en praktisch. Met de nieuwe opleiding Bedrijfskunde heeft de universiteit ook aan deze ‘doeners’-houding vast willen houden. Tegelijkertijd is de aandacht voor onderzoeksmethodologie een uitgangspunt geweest bij het ontwerp van de opleiding Bedrijfskunde. Afgestudeerde bachelors Bedrijfskunde uit Twente kennen en beheersen de ingenieursaanpak. Zij zijn ook vertrouwd met de meer analytisch beschouwende houding van praktische wetenschappers. Wetenschap én praktijk, theorie én toepassing vormen de basis van de bachelor Bedrijfskunde. Tegen de achtergrond van de geschetste ontwikkelingen en gegeven de universitaire en facultaire context en historie is er een opleiding Bedrijfskunde vormgegeven die kan worden gekarakteriseerd met het motto ‘innovatief werken in de private en publieke sector’. In beknopte eindtermen gegoten: De afgestudeerde: 1. 2. 3. 4. 5.
heeft een wetenschappelijke attitude; is probleemgericht en daarmee ook toepassingsgericht; heeft multidisciplinaire kennis, inzicht en toepassingsvaardigheid; heeft een (toegepast) wetenschappelijke onderzoekshouding; heeft kennis van en inzicht in management van innovatie en is vaardig in het toepassen daarvan; 6. heeft kennis en inzicht in de organisatieomgeving en kan beide toepassen; 7. heeft een internationale oriëntatie; QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
17
8. heeft maatschappelijk verantwoord handelen geïnternaliseerd; 9. bezit goede communicatieve en sociale vaardigheden. Master Doelstelling De masteropleiding Business Administration is een toepassingsgerichte wetenschappelijke opleiding algemene bedrijfskunde, waarbij binnen de opleiding de student zich in een deelgebied van de bedrijfskunde verdiept. De masteropleiding beoogt de student van startkwalificaties te voorzien voor een functie op masterniveau in de praktijk in de private en publieke sector. Daarnaast beoogt de opleiding de afgestudeerde master van voldoende kwalificaties te voorzien voor een functie in de (toegepaste) wetenschap. Een beknopte benchmark ten opzichte van een aantal internationaal geaccrediteerde opleidingen is uitgevoerd op programmaniveau (zie daarvoor facet 4). Aan een vijftal internationaal geaccrediteerde opleidingen zijn daarenboven doelstelling, beknopte eindtermen en programma toegestuurd met verzoek om reactie. Deze vijf opleidingen zijn van mening dat de doelstelling helder is en passend binnen het gebied van business studies/business administration. De vijf geraadpleegde opleidingen zijn: • • • • •
University of Bradford; LUBS, the university of Leeds Business school; Warwick business school; CASS, city university business school; ESSEC, business school Paris.
De praktijkraad deelt de doelstelling van de masteropleiding. Opnieuw, evenals bij de bachelor, wijst de praktijkraad op het belang van uitstekende communicatieve en sociale vaardigheden. In beknopte eindtermen gegoten: De afgestudeerde: 1. 2. 3. 4. 5.
heeft een wetenschappelijke attitude; is probleemgericht en daarmee toepassingsgericht; heeft multidisciplinaire kennis, inzicht en toepassingsvaardigheid; heeft een (toegepast) wetenschappelijke onderzoekshouding; heeft kennis van en inzicht in een deelgebied van de bedrijfskunde en is vaardig in het toepassen daarvan; 6. heeft maatschappelijk verantwoord handelen geïnternaliseerd; 7. bezit goede communicatieve en sociale vaardigheden. Oordeel De doelstellingen van de opleidingen zijn op een duidelijke wijze vertaald in eindtermen. Als uitgangspunt is het algemeen profiel genomen uit het QANU-visitatierapport Bedrijfswetenschappen van 2004. De commissie heeft waardering voor de uitgevoerde benchmarking. Het kenmerkende voor deze opleidingen zit in de woorden ‘innovatie’ en ‘ondernemend’. De commissie is op basis van eigen expertise en de overtuigende beschrijving van de doelstellingen in de zelfstudie tot de conclusie gekomen dat de eindtermen in overeenstemming zijn 18
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
met internationale ontwikkelingen binnen het vakgebied. In de zelfstudie komt tot uiting dat de opleiding vijf verwante opleidingen in het buitenland heeft geraadpleegd teneinde tot benchmarking te komen. Aan die opleidingen zijn doelstelling, beknopte eindtermen en studieprogramma toegestuurd met verzoek om reactie. Deze instellingen hebben alle geantwoord dat de doelstelling helder is en passend binnen het vakgebied van business studies/business administration. De academische doelstellingen en daaraan gerelateerde eindtermen zijn daarmee voldoende getoetst aan internationale maatstaven, zo constateert de commissie. De eindkwalificaties sluiten aan bij de eisen van vakgenoten en de beroepspraktijk. Ze omvatten in voldoende mate integrerende en interdisciplinaire aspecten. Zo vermelden de eindtermen van beide opleidingen maatschappelijk verantwoord handelen, goede communicatieve vaardigheden, een wetenschappelijke attitude en het zowel probleem- als toepassingsgericht zijn van de afgestudeerden. Ook heeft de commissie met instemming kennisgenomen van de actieve manier waarop de faculteit in contact staat met het beroepenveld. De praktijkraad, bestaande uit vertegenwoordigers van het beroepenveld, levert daaraan een zinvolle bijdrage. De praktijkraad adviseert over doelstellingen, eindtermen en programma’s. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Bachelor Descriptor 1: De afgestudeerde heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is. Invulling opleiding: • heeft kennis van complexe organisatieprocessen, -structuren en -contexten, zowel van profit als van not-for-profit organisaties; • heeft kennis van, inzicht in en vaardigheid in het toepassen (in relatief eenvoudige bedrijfsproblemen) van veel gebruikte en actuele bedrijfskundige theorieën, modellen, methoden en technieken; • heeft kennis van, inzicht in en vaardigheid in het toepassen (in relatief eenvoudige bedrijfsproblemen) van actuele en basisconcepten van vele ondersteunende gebieden van de bedrijfskunde; • is in staat om onder begeleiding toepassingsgericht empirisch-analytisch deelonderzoek uit te voeren: a. is in staat voor een dergelijk onderzoek een probleemstelling te formuleren en zelfstandig literatuur te verzamelen; QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
19
• •
• • •
b. kan zelfstandig en in teamverband de empirische cyclus in een dergelijk onderzoek toepassen en over die toepassing schriftelijk en mondeling rapporteren; c. kan zelfstandig en in teamverband de ontwerpcyclus in een dergelijk onderzoek toepassen en over die toepassing schriftelijk en mondeling rapporteren; d. heeft kennis van en vaardigheid in het toepassen van beschrijvende en elementaire toetsende statistiek en elementaire wiskundige modelvorming; heeft kennis en inzicht in basistheorieën en modellen van management van innovatie en maakt kennis met actuele theorieën; is vaardig om bij een relatief eenvoudig bedrijfsprobleem een omgevingsanalyse uit te voeren: a. kan de verschillende stakeholders passend bij bovengenoemd probleem identificeren; b. heeft voldoende kennis en inzicht in het functioneren van die stakeholders in relatie tot bovengenoemd bedrijfsprobleem; c. is in staat om onder begeleiding op basis van de analyse een − bij het bedrijfsprobleem passend – ontwerp te maken; heeft kennis van en inzicht in basistheorieën en modellen van internationaal management en maakt kennis met actuele theorieën; heeft kennis van en inzicht in verhoudingen tussen organisaties en omgeving, zowel voor profit als voor not-for-profit organisaties; heeft inzicht in de ethische, normatieve en maatschappelijke impact van bedrijfskundige theorieën en praktijken.
Descriptor 2: De afgestudeerde is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied. Invulling opleiding: • is in staat zelfstandig kennis te verwerven en toe te passen; • kan oplossingen voor relatief eenvoudige bedrijfsproblemen ontwikkelen; • is vaardig in het onder begeleiding ontwerpen van een onderzoeksvoorstel passend bij het hiervoor genoemde bedrijfsprobleem; • kan verschillende bedrijfsfuncties en bedrijfsprocessen, zowel in profit als in not-for-profit organisaties, in samenhang met elkaar en de omgeving beschrijven en analyseren; • heeft kennis van, inzicht in en vaardigheid in het toepassen (in relatief eenvoudige bedrijfsproblemen) van veel gebruikte en actuele bedrijfskundige theorieën, modellen, methoden en technieken; • heeft kennis van, inzicht in en vaardigheid in het toepassen (in relatief eenvoudige bedrijfsproblemen) van actuele en basisconcepten van vele ondersteunende gebieden van de bedrijfskunde; • is in staat om onder begeleiding toepassingsgericht empirisch-analytisch deelonderzoek uit te voeren: a. is in staat voor een dergelijk onderzoek een probleemstelling te formuleren en zelfstandig literatuur te verzamelen; b. kan zelfstandig en in teamverband de empirische cyclus in een dergelijk onderzoek toepassen en over die toepassing schriftelijk en mondeling rapporteren; c. kan zelfstandig en in teamverband de ontwerpcyclus in een dergelijk onderzoek toepassen en over die toepassing schriftelijk en mondeling rapporteren; d. heeft kennis van en vaardigheid in het toepassen van beschrijvende en elementaire toetsende statistiek en elementaire wiskundige modelvorming; 20
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
• •
•
is in staat om onder begeleiding deze kennis toe te passen in een relatief eenvoudig bedrijfskundig innovatieprobleem; is vaardig om bij een relatief eenvoudig bedrijfsprobleem een omgevingsanalyse uit te voeren: a. kan de verschillende stakeholders passend bij bovengenoemd probleem identificeren; b. heeft voldoende kennis en inzicht in het functioneren van die stakeholders in relatie tot bovengenoemd bedrijfsprobleem; c. is in staat om onder begeleiding op basis van de analyse een bij het bedrijfsprobleem passend ontwerp te maken; is in staat om de toepasbaarheid van een bedrijfskundig model in een internationale context ter discussie te stellen.
Descriptor 3: De afgestudeerde is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten. Invulling opleiding: • is in staat kritisch te reflecteren op basis van theorieën en modellen; • is er op gericht en in staat om verantwoording af te leggen over gebruikte theorieën en modellen; • is in staat een kritisch oordeel te vormen over eigen conclusies en handelen; • kan zelfstandig bestaand onderzoek kritisch beoordelen en hierop reflecteren; • kan maatschappelijke implicaties van bedrijfsbeslissingen en invloed van de maatschappelijke context op bedrijfsbeslissingen inschatten; • heeft inzicht in de ethische, normatieve en maatschappelijke impact van bedrijfskundige theorieën en praktijken. Descriptor 4: De afgestudeerde is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten. Invulling opleiding: • is in staat om onder begeleiding toepassingsgericht empirisch-analytisch deelonderzoek uit te voeren: a. is in staat voor een dergelijk onderzoek een probleemstelling te formuleren en zelfstandig literatuur te verzamelen; b. kan zelfstandig en in teamverband de empirische cyclus in een dergelijk onderzoek toepassen en over die toepassing schriftelijk en mondeling rapporteren; c. kan zelfstandig en in teamverband de ontwerpcyclus in een dergelijk onderzoek toepassen en over die toepassing schriftelijk en mondeling rapporteren; d. heeft kennis van en vaardigheid in het toepassen van beschrijvende en elementaire toetsende statistiek en elementaire wiskundige modelvorming; • kan een gestructureerde mondelinge en schriftelijke presentatie in het Nederlands geven van zelfstandig of in teamverband verricht deelonderzoek of -ontwerp; • is vaardig in het werken als bedrijfskundige in multidisciplinair teamverband in diverse rollen; • is vaardig in het gebruik van diverse (veelal ICT-) hulpmiddelen om adequaat te communiceren.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
21
Descriptor 5: De afgestudeerde bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt, aan te gaan. Invulling opleiding: • is in staat zelfstandig kennis te verwerven en toe te passen; • is in staat kritisch te reflecteren op basis van theorieën en modellen; • is in staat een kritisch oordeel te vormen over eigen conclusies en handelen; • heeft een houding gericht op levenslang leren. Master Descriptor 1: De afgestudeerde heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van bachelor en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband. Invulling opleiding: • is in staat zelfstandig kennis te verwerven en toe te passen; • is in staat kritisch te reflecteren op theorieën en modellen, zodanig dat deze beargumenteerd geïntegreerd kunnen worden in de reeds bij de student bestaande kennis; • heeft kennis van complexe organisatieprocessen, -structuren en -contexten, zowel van profit als van not-for-profit organisaties; • kan verschillende bedrijfsfuncties en bedrijfsprocessen, zowel in profit als in not-for-profit organisaties, in samenhang met elkaar beschrijven en analyseren, en op een deelgebied ontwerpen en implementeren; • heeft kennis van, inzicht in en vaardigheid in het toepassen van veelgebruikte en actuele bedrijfskundige theorieën, modellen, methoden en technieken in een bedrijfsprobleem. Op een deelgebied strekken deze kennis, inzicht en vaardigheid zich uit naar het niveau van juniordeskundige in een organisatie; • heeft kennis van, inzicht in en vaardigheid in het toepassen van actuele en veelgebruikte concepten van verscheidene ondersteunende gebieden van de bedrijfskunde in een bedrijfsprobleem; • is in staat om onder beperkte begeleiding toepassingsgericht empirisch-analytisch en/of ontwerpend onderzoek uit te voeren, een deelgebied van de bedrijfskunde betreffende: a. is in staat voor een dergelijk onderzoek in belangrijke mate zelfstandig een probleemstelling te formuleren en zelfstandig literatuur te verzamelen; b. kan zelfstandig en in teamverband de empirische cyclus in een dergelijk onderzoek toepassen en over die toepassing schriftelijk en mondeling rapporteren; c. kan zelfstandig en in teamverband de ontwerpcyclus toepassen in een dergelijk onderzoek en over die toepassing schriftelijk en mondeling rapporteren; d. is in staat om onder geringe begeleiding zichzelf nieuwe benodigde methoden en technieken eigen te maken; e. heeft kennis van en vaardigheid in het toepassen van beschrijvende en elementaire toetsende statistiek en elementaire wiskundige modelvorming; • heeft kennis van en inzicht in een deelgebied van de bedrijfskunde, en is in staat nieuwe kennis op dit deelgebied zich eigen te maken; • heeft kennis van en inzicht in verhoudingen tussen organisaties en omgeving, zowel voor profit als voor not-for-profit organisaties; 22
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
•
heeft inzicht in de ethische, normatieve en maatschappelijke impact van bedrijfskundige theorieën en praktijken.
Descriptor 2: De afgestudeerde is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied, is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. Invulling opleiding: • kan oplossingen voor bedrijfsproblemen ontwikkelen en implementeren, met name problemen één van de deelgebieden betreffende; • is vaardig in het, onder geringe begeleiding, ontwerpen van een onderzoeksvoorstel passend bij de hiervoor genoemde problemen; • kan verschillende bedrijfsfuncties en bedrijfsprocessen, zowel in profit als in not-for-profit organisaties, in samenhang met elkaar beschrijven en analyseren, en op een deelgebied ontwerpen en implementeren; • heeft kennis van, inzicht in en vaardigheid in het toepassen van veelgebruikte en actuele bedrijfskundige theorieën, modellen, methoden en technieken in een bedrijfsprobleem. Op een deelgebied strekken deze kennis, inzicht en vaardigheid zich uit naar het niveau van juniordeskundige in een organisatie; • heeft kennis van, inzicht in en vaardigheid in het toepassen van actuele en veelgebruikte concepten van verscheidene ondersteunende gebieden van de bedrijfskunde in een bedrijfsprobleem; • is in staat om onder beperkte begeleiding toepassingsgericht empirisch-analytisch en/of ontwerpend onderzoek uit te voeren, een deelgebied van de bedrijfskunde betreffende: a. is in staat voor een dergelijk onderzoek in belangrijke mate zelfstandig een probleemstelling te formuleren en zelfstandig literatuur te verzamelen; b. kan zelfstandig en in teamverband de empirische cyclus in een dergelijk onderzoek toepassen en over die toepassing schriftelijk en mondeling rapporteren; c. kan zelfstandig en in teamverband de ontwerpcyclus toepassen in een dergelijk onderzoek en over die toepassing schriftelijk en mondeling rapporteren; d. is in staat om onder geringe begeleiding zichzelf nieuwe benodigde methoden en technieken eigen te maken; e. heeft kennis van en vaardigheid in het toepassen van beschrijvende en elementaire toetsende statistiek en elementaire wiskundige modelvorming; • is in staat de noodzaak tot verandering op een deelgebied in een specifieke organisatie te herkennen en die noodzaak in de organisatie te kunnen beargumenteren; • is vaardig in het toepassen van de cyclus: beschrijven-analyseren-ontwerpen-veranderen (implementeren)- evalueren op het deelgebied; • heeft zodanige kennis van en inzicht in het deelgebied dat hij/zij in staat is om in een multidisciplinair team op dit deelgebied te opereren als juniordeskundige. Descriptor 3: De afgestudeerde is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal-wetenschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
23
Invulling opleiding: • is in staat kritisch te reflecteren op theorieën en modellen, zodanig dat deze beargumenteerd geïntegreerd kunnen worden in de reeds bij de student bestaande kennis; • is er op gericht en in staat om verantwoording af te leggen over gebruikte theorieën en modellen; • is in staat een kritisch oordeel te vormen over eigen conclusies en handelen; • kan zelfstandig bestaand onderzoek kritisch beoordelen en hierop reflecteren op een zodanige wijze dat gevalideerd onderzoek geïntegreerd wordt in reeds bij de student bestaande kennis; • is in staat de noodzaak tot verandering op een deelgebied in een specifieke organisatie te herkennen en die noodzaak in de organisatie te kunnen beargumenteren; • heeft zodanige kennis van en inzicht in het deelgebied dat hij/zij in staat is om in een multidisciplinair team op dit deelgebied te opereren als juniordeskundige; • kan maatschappelijke implicaties van bedrijfsbeslissingen en invloed van de maatschappelijke context op bedrijfsbeslissingen inschatten; • heeft inzicht in de ethische, normatieve en maatschappelijke impact van bedrijfskundige theorieën en praktijken. Descriptor 4: De afgestudeerde is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet-specialisten. Invulling opleiding: • is in staat om onder beperkte begeleiding toepassingsgericht empirisch-analytisch en/of ontwerpend onderzoek uit te voeren, een deelgebied van de bedrijfskunde betreffende: a. is in staat voor een dergelijk onderzoek in belangrijke mate zelfstandig een probleemstelling te formuleren en zelfstandig literatuur te verzamelen; b. kan zelfstandig en in teamverband de empirische cyclus in een dergelijk onderzoek toepassen en over die toepassing schriftelijk en mondeling rapporteren; c. kan zelfstandig en in teamverband de ontwerpcyclus toepassen in een dergelijk onderzoek en over die toepassing schriftelijk en mondeling rapporteren; d. is in staat om onder geringe begeleiding zichzelf nieuwe benodigde methoden en technieken eigen te maken; e. heeft kennis van en vaardigheid in het toepassen van beschrijvende en elementaire toetsende statistiek en elementaire wiskundige modelvorming; • is in staat de noodzaak tot verandering op een deelgebied in een specifieke organisatie te herkennen en die noodzaak in de organisatie te kunnen beargumenteren; • heeft zodanige kennis van en inzicht in het deelgebied dat hij/zij in staat is om in een multidisciplinair team op dit deelgebied te opereren als juniordeskundige; • kan een gestructureerde mondelinge en schriftelijke presentatie in het Engels geven van zelfstandig of in teamverband verricht onderzoek of ontwerp; • is vaardig in het werken als bedrijfskundige of juniordeskundige in een deelgebied in multidisciplinair internationaal teamverband, met Engels als voertaal, in diverse rollen; • is vaardig in het gebruik van diverse (veelal ICT-) hulpmiddelen om adequaat te communiceren. Descriptor 5: De afgestudeerde bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
24
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Invulling opleiding: • is in staat zelfstandig kennis te verwerven en toe te passen; • is in staat kritisch te reflecteren op theorieën en modellen, zodanig dat deze beargumenteerd geïntegreerd kunnen worden in de reeds bij de student bestaande kennis; • is in staat een kritisch oordeel te vormen over eigen conclusies en handelen; • heeft een houding gericht op levenslang leren. Oordeel De zelfstudie geeft uitvoerig aan hoe de Dublin-descriptoren vertaald zijn in de eindtermen. Ook het omgekeerde is geformuleerd in de zelfstudie: vanuit de eindtermen is aangegeven welke Dublin-descriptoren daarop betrekking hebben. De commissie heeft met genoegen kennisgenomen van de degelijke wijze waarop eindtermen en descriptoren naast elkaar zijn gelegd en vastgesteld dat deze elkaar in genoegzame mate dekken. Zo komen de eisen van descriptor 1 van de bachelor terug in onder andere de volgende omschrijving: “heeft kennis van complexe organisatieprocessen, -structuren, en -contexten, zowel van profit als van not-for-profit organisaties; inzicht in en vaardigheid in het toepassen (in relatief eenvoudige bedrijfsproblemen) van veel gebruikte en actuele bedrijfskundige theorieën, modellen, methoden en technieken; vaardigheid in het toepassen (in relatief eenvoudige bedrijfsproblemen) van actuele en basisconcepten van vele ondersteunende gebieden van de bedrijfskunde”. De eisen van descriptor 1 van de master komen terug in onder andere de volgende omschrijving: “is in staat zelfstandig kennis te verwerven en toe te passen en kritisch te reflecteren op theorieën en modellen, zodanig dat deze beargumenteerd geïntegreerd kunnen worden in de reeds bij de student bestaande kennis; heeft kennis van complexe organisatieprocessen, -structuren en -contexten, zowel van profit als van not-for-profit organisaties; kan verschillende bedrijfsfuncties en bedrijfsprocessen, zowel in profit als in not-for-profit organisaties, in samenhang met elkaar beschrijven en analyseren, en op een deelgebied ontwerpen en implementeren; heeft kennis van, inzicht in en vaardigheid in het toepassen van veelgebruikte en actuele bedrijfskundige theorieën, modellen, methoden en technieken in een bedrijfsprobleem. Op een deelgebied strekt deze kennis, inzicht en vaardigheid zich uit naar het niveau van juniordeskundige in een organisatie”. Bij de overige descriptoren dekt de beschrijving de genoemde punten op overeenkomstige wijze als hierboven ten aanzien van descriptor 1 is omschreven. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
25
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Bachelor De afgestudeerde van de UT-bachelor Bedrijfskunde kan drempelloos doorstromen naar de corresponderende UT-master Business Administration. Binnen de UT is het voor de bachelorstudent Bedrijfskunde mogelijk om met een beperkte aanvulling (onder andere door gebruik te maken van de invulling van de minor) door te stromen naar een aanpalende masteropleiding. Voor het voldoen van de eindkwalificaties aan de eisen van de internationale wetenschapsbeoefening wordt enerzijds verwezen naar de facetten 1 (reacties van geraadpleegde opleidingen) en 4 (internationale programmavergelijkingen) en anderzijds naar het feit dat de opleiding geworteld is in twee reeds lang bestaande (inter)nationaal erkende opleidingen BSK en TBK. De uitstroom uit de bachelor is op dit moment nog te klein om ook empirisch het voldoen van de eindkwalificaties aan de eisen van de internationale wetenschapsbeoefening te kunnen vaststellen. Master De masteropleiding beoogt afgestudeerden goed voor te bereiden op startfuncties en op een verdere doorgroei in maatschappelijk verantwoordelijke functies in profit en not-for-profit organisaties. Tegelijkertijd wil de opleiding een goede basis bieden voor toelating tot posities in (toegepast) wetenschappelijk onderzoek. De opleiding is gebaseerd op het disciplinespecifiek referentiekader, inclusief de gekozen eigen accenten. Feitelijke gegevens zijn echter nog nauwelijks voorhanden. Niet alleen is de bachelor-masterstructuur van recente datum, de Twentse BA opleiding is ook nog jong: er zijn intussen pas twee generaties masterstudenten afgestudeerd (alle afgestudeerden hadden een andere vooropleiding dan een wo-bachelor Bedrijfskunde). De eerste generatie Twentse bachelorstudenten is in het studiejaar 2005-2006 in de master ingestroomd. De eindtermen voldoen aan de algemene eisen van wetenschappelijke vorming. Als voorbeelden kunnen de volgende eindtermen worden genoemd: • • •
kan zelfstandig bestaand onderzoek kritisch beoordelen en hierop reflecteren; is in staat zelfstandig kennis te verwerven en toe te passen; kan implicaties van ethische, normatieve en maatschappelijke consequenties van bedrijfskundig onderzoek en handelen in de praktijk overzien.
26
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Oordeel Bachelor De eindtermen zijn naar het oordeel van de commissie ontleend aan de eisen van de (internationale) wetenschappelijke discipline c.q. wetenschapsbeoefening. Daarvoor baseert zij zich op de volgende overwegingen: • bij de inrichting van de bacheloropleiding is gekeken naar het profiel en de inhoud van soortgelijke opleidingen in Europa; • er is een praktijkraad ingesteld. De commissie wil hierbij opmerken dat er permanente bestuurlijke aandacht gewenst is voor de dynamiek van omgevingsontwikkelingen, waardoor een innovatieve invulling gegeven kan worden aan het kennisdomein van bedrijfskunde. Doorstroming vanuit de bachelor naar minstens één masteropleiding van de faculteit is mogelijk. Master Na het behalen van de master is de student, naar het oordeel van de commissie, in staat tot het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en tot het oplossen in een beroepspraktijk van multidisciplinaire vraagstukken waarvoor een wo-opleiding dienstig of vereist is. Het gesprek dat de commissie met vertegenwoordigers van de praktijkraad, afgestudeerden en vertegenwoordigers van het afnemende veld heeft gevoerd, heeft dit bevestigd. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Administration luidt dat oordeel voldoende.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
27
1.2.2. Programma Beschrijving van de programma’s:
B2
B1
Studieprogramma bachelor Bedrijfskunde 2005-2006
Kwartiel 1 1 1 2 2 2 3 3 3 4 4 4
Vaknaam inleiding onderzoeksmethoden finance & accounting maatschappelijke organisatie modelleren, redeneren & argumenteren productie management privaatrecht algemene economie beleid maken management & organisatie statistiek 1 Organisatie & informatiesystemen projectorganisatie en omgevingsbeschrijving
1 1 1 2 2 2 3 3 3 4 4 4
marketing & institutionele economie interne organisatiekunde onderzoeksmethoden van evaluatie en ontwerp projectorganisatie en omgevingsanalyse externe organisatie international business toepassing informatiesystemen innovatiemanagement & hrm publiek recht project innovatieontwerp management accounting & control servicemanagement methodologie & onderzoekontwerp minor projectverandering: analyse en implementatie minor wetenschapsvisies & ethiek vrije keuze voorbereiden van onderzoek bacheloropdracht
B3
1 1 2 2 3 3 3 4 Totaal
Legenda HC WC Pr Pj SEM 28
= = = = =
EC 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
Toetsvorm SMG/ SOG/ VIO SOG/ SMG/ VwGB SOG/ VwIB SOG/ SMG/ VwIB SMG/ VIO SMG SOG SOG/ SMG/ VwIB SMG/ SOG VIO/ SOG VGO/ SOG/ SMG VGOP
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
SOG SMG/ VGO VIO/ SMG/ SOG VGO SMG/ SOG/ VIO VIO/ SMG SOG VGOP SMG/ VwIB VGO/ SMG VwIB/ SOG VIO/ VwIB
5 10 5 10 5 5 5 15 180
VIO/ SOG/ SMG Variabel SMG/ VGO Variabel SOG/ SMG/ VIO Variabel VIOP/ COO VIOP
Werkvorm HC/ WC HC/ WC HC/ WC HC/ WC HC/ WC HC/ COO HC/ WC HC/ WC VGO/ HC/ WC WC/ Pr HC/ WC Pj HC/ SEM HC/WC/Pj HC/ WC Pj HC/ WC HC HC WC HC HC/ WC/ Pj HC/ WC HC/ WC HC Variabel Pj/ WC Variabel HC/ WS Variabel HC/ WC Variabel
hoorcollege werkcollege practicum project seminar QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
WS COO SOO SOG SMG VIO VGO VIOP VGOP VwGB VwIB
= = = = = = = = = = =
workshop computerondersteund oefenprogramma schriftelijk tentamen, open vragen, open boek schriftelijk tentamen, open vragen, gesloten boek schriftelijk tentamen, multiplechoicevragen, gesloten boek verplichte individuele opdracht(en) verplichte groepsopdracht(en) verplichte individuele opdracht(en) met presentatie bevindingen verplichte groepsopdracht(en) met presentatie bevindingen vrijwillige groepsopdracht(en) voor bonuspunten vrijwillige individuele opdracht(en) voor bonuspuntenlegenda
Master De master kent vijf tracks: Innovation Management (IM), Human Resource Management (HRM), International Management (INT), Service Management (SM) en Innovative Entrepreneurship & Business Development (IE&BD). Werkvorm
IM
HRM
INT
SM
IE&BD
Studieprogramma master Business Administration 2005-2006 Track en aantal EC Toetsvorm Vaknaam
Organization theory and operations management Accounting, Finance and Management Principles of entrepreneurship Human resource management and organizational change
5
5
5
5
SOG/ VIOP
Pres/ Disc
5
5
5
5
5
5
5
5
5 SOO/ VGOP 5 VIOP/ VGOP 5 VIO/ VGO
HC/ WC Pres/ Disc WC/ HC
Strategy and external environment Design and management of the Innovative organization Business development in context Design of Technology, Work and Organization Management of competences and careers International Management Management in Emerging Economies Introduction in MSO Professional Service Provision Business development in network perspective
5 5
5
5
5
SOG/ VwIB 5 SOG/ VGOP
HC WS/ Pj
5
5
5 SOG VGOP
HC/ WC HC/ WC/ Pj
5
VIOP/ VGOP
HC/ WC
5 5
5 5
5
HC/ WC HC/ WC WC WC HC/ WC
Masterclass Innovation Management, methodology Masterclass HRM, methodology
5
VIOP/ VGOP
WC/ SEM
5
VIOP
HC/ WC
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
SOG SOG VGOP VGOP VGOP
29
Masterclass: Master Project Preparation Masterclass SM: a methodology-oriented approach Masterclass IE&BD.: a methodology-oriented approach Masterthesis Business Administration Masterthesis Business Administration (cont.) Totaal
5
VIOP
5
VIOP
HC/ WC/ Pres HC/ WC
5 VIOP
HC/ WC
10 10 10 10
10 VIOP
15 15 15 15
15 VIOP
60 60 60 60
60
Legenda HC = hoorcollege WC = werkcollege Pr = practicum Pj = project SEM = seminar WS = workshop COO = computerondersteund oefenprogramma Pres = presentaties Disc = (groeps)discussies SOO = schriftelijk tentamen, open vragen, open boek SOG = schriftelijk tentamen, open vragen, gesloten boek
SMG VIO VGO VIOP VGOP VwGB VwIB MON
---
= schriftelijk tentamen, multiplechoicevragen, gesloten boek = verplichte individuele opdracht(en) = verplichte groepsopdracht(en) = verplichte individuele opdracht(en) met presentatie bevindingen = verplichte groepsopdracht(en) met presentatie bevindingen; = vrijwillige groepsopdracht(en) voor bonuspunten = vrijwillige individuele opdracht(en) voor bonus = mondeling tentamen
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Bachelor Ter vergelijking met de bacheloropleiding van de UT zijn uit de lijsten van EQUIS- en AACSBgeaccrediteerde scholen elk tien scholen geselecteerd. De selectie ten behoeve van de vergelijking heeft plaatsgevonden op: • • •
leesbaarheid en beschikbaarheid van de programma’s op de websites van de scholen zelf; voor EQUIS spreiding over Europa en voor AACSB spreiding over de Verenigde Staten; ‘Business Studies’ is in feite identiek aan wat in Nederland wordt aangeduid met ‘Business Administration’.
30
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Samengevat levert deze globale vergelijking tussen buitenlandse bacheloropleidingen en de UTbacheloropleiding het volgende op. De UT bacheloropleiding heeft een sterkere aandacht dan gemiddeld voor de wetenschappelijke attitude-component, met name vormgegeven in het methodologie-onderwijs. De UT-opleiding is van niveau op de lijnen interne en externe organisatie en sluit wat dit laatste betreft beter aan op de Europese lijn dan veel Nederlandse bacheloropleidingen BK. De functionele gebieden zijn voldoende vertegenwoordigd in het programma, met uitzondering van ‘marketing’ en ‘strategie’, die wat mager zijn ingevuld (dit wordt ook gesignaleerd door extern geraadpleegden). Interactie onderwijs-onderzoek In de bachelor wordt eerst een hoeveelheid basiskennis aangebracht, waarbij een directe interactie tussen onderwijs en onderzoek in relevante disciplines vanzelf beperkt blijft. Naarmate de studiejaren vorderen, wordt deze interactie intensiever. Ter illustratie: •
‘Management en Organisatie’ in het eerste jaar gaat uit van het basisboek ‘Management’ van R. Daft (telkens de laatste editie). In het college wordt gebruik gemaakt van actuele praktijkvoorbeelden en casuïstiek. (Gastspreker 2005: directeur HRM over personeelsplanning, -beleid en e-HRM; tevens gebruik van bedrijfswebsites om toepassen van theorie te oefenen). In het project Organisatie- en omgevingsbeschrijving passen studenten deze organisatorische basiskennis toe in de praktijk door bedrijfsbezoeken en rapportage daarover. Steeds wordt een actueel thema gebruikt, aansluitend bij lopend onderzoek: 2005, flexibilisering van arbeid middels ICT, data die studenten hebben verzameld werden gebruikt in lopend onderzoek.
Ontwikkelingen wetenschappelijke disciplines/actuele theorieën In de opleiding Bedrijfskunde wordt aansluiting gezocht bij actuele wetenschappelijke theorieën. Een aantal voorbeelden bij vakken zijn: •
‘Privaatrecht voor bedrijf en bestuur’ De methode voor dit vak en de structuur van kennisoverdracht, alsmede het bijbehorende computerondersteunde oefenprogramma, is gebaseerd op het door de docent zelf ontwikkelde Paradigm of Managerial Law. Dat is in de literatuur erkend en bouwt voort op een academische discussie tussen – voornamelijk Noord-Amerikaanse – juridische docenten aan business schools. Een samenvatting van deze discussie en een beknopte uiteenzetting van het paradigma is opgenomen in het inleidende hoofdstuk (‘Amerikaans Aperitief ’) van het studieboek dat voor dit vak wordt gebruikt: Brack, A.J.P. (2004), Bedrijfsrecht op een bedrijfskundige manier, derde druk, Wolters Noordhoff Groningen (een geheel herziene, vierde druk verschijnt in 2007).
Onderzoeksvaardigheden Onderzoeksvaardigheden spelen een belangrijke rol in het bachelorprogramma. Een viertal onderdelen is daarbij essentieel: • •
de methoden en techniekenlijn (statistiek, modelleren, redeneren en argumenteren, inleiding methoden en technieken, methoden en technieken van evaluatie en ontwerp en methodologie en onderzoeksontwerp (vijf vakken van 5 EC elk); de vier projectvakken van 5 EC waarin diverse onderzoeksvaardigheden gebruikt moeten worden: I. organisatie- en omgevingsbeschrijving; II. organisatie- en omgevingsanalyse; III. innovatieontwerp; IV. verandering, analyse en implementatie;
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
31
• •
de bacheloropdracht en daaraan voorafgaand het voorbereidend vak voor de bacheloropdracht (met duidelijke aandacht voor het opstellen van een probleemstelling, het maken van een onderzoeksontwerp en een beoordeling van de uitvoerbaarheid daarvan); de inhoudelijke vakken, waarin het gebruik van methoden en technieken aan de orde komt.
Actuele praktijk/beroepenveld Standaard zijn in het curriculum de volgende onderdelen opgenomen: • • • •
alle projectvakken kennen een praktijkcomponent, waarbij de actuele praktijk in een organisatie een rol speelt; verscheidene vakken (hoewel enigszins wisselend per jaar) kennen één of meerdere gastsprekers uit het beroepenveld; verscheidene vakken (hoewel enigszins wisselend per jaar) maken gebruik van recente praktijkcasussen en/of -voorbeelden; de UT, en daarmee de faculteit, kent zogenaamde praktijkhoogleraren, die in beperkte mate in het onderwijs betrokken zijn.
Over technologie (naar aanleiding van een tevoren aan de opleiding voorgelegde vraag van de commissie): Technologie krijgt gestalte in de vakken of vakonderdelen die naar hun aard een sterk technologisch karakter hebben ofwel op technologie zijn betrokken. Voor de bacheloropleiding zijn dit zonder meer de vakken ‘productiemanagement’, ‘informatiemanagement’ en ‘innovatiemanagement’. In ‘wetenschapsvisies en ethiek’ wordt gereflecteerd op het normatieve karakter van de ontwikkeling en toepassing van wetenschap en technologie en de verantwoordelijkheid van bedrijfskundige professionals in dat verband. Master Ter vergelijking van de master zijn uit de lijsten van EQUIS- en AACSB-geaccrediteerde scholen elk tien scholen geselecteerd. De selectie ten behoeve van de vergelijking heeft plaatsgevonden op dezelfde kenmerken als bij de bachelor: • • •
leesbaarheid en beschikbaarheid van de programma’s op de websites van de scholen zelf; voor EQUIS spreiding over Europa en voor AACSB spreiding over de VS; ‘Business Studies’ is in feite identiek aan wat in Nederland wordt aangeduid met ‘Business Administration’.
Deze vergelijking levert het volgende globale beeld op: De masteropleidingen van de vergeleken opleidingen variëren in duur van tien maanden tot en met twee jaar. De meeste opleidingen zijn langer dan een jaar. Veel Amerikaanse opleidingen besteden eerst tijd aan het verhogen van het methodologische en techniekenniveau van hun studenten. In Nederland wordt dat niveau al in de bachelorfase gehaald. Daardoor is een vergelijking tussen opleidingen lastig en slechts ten dele mogelijk. In het algemeen is er, net als in de bachelor, aandacht voor multidisciplinariteit. Nu zijn zowel de wetenschappelijke gerichtheid als de praktijkcomponent duidelijk te herkennen. Veel meer opleidingen dan in de bachelor eisen een verblijf (stage of masteropdracht) in een organisatie (een zuivere wetenschappelijke masteropdracht wordt overigens niet uitgesloten).
32
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
De grootste gemene deler in het curriculum van de vergeleken opleidingen bestaat uit dezelfde zes onderdelen als bij de bachelor. De opleiding voldoet aan deze basiscomponenten, naast de eigen focus op innovatiemanagement. De HRM-component komt veel voor in andere masteropleidingen, maar kan toch niet tot de kern gerekend worden. Interactie onderwijs-onderzoek In de master is steeds sprake van interactie tussen onderwijs en onderzoek. Studenten worden geconfronteerd met nieuwe onderzoeksbevindingen. Een voorbeeld ter illustratie: Het verplichte mastervak ‘Organisation Theory and Operations Management’ gebruikt belangrijke actuele artikelen zoals dat van Chesbrough (Chesbrough, H.W., Open Innovation: the new imperative for creating and profiting from technology, Harvard Business School Press, Boston, 2003) en Tushman & O'Reilly (O’Reilly III, C.A. and M.L. Tushman, The Ambidextrous Organization, Harvard Business Review, april 2004). Ontwikkelingen wetenschappelijke disciplines/actuele theorieën Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in relevante wetenschappelijke disciplines. Een enkel voorbeeld ter illustratie: Het vak ‘Accounting, Finance and Management’ wordt gegeven aan de hand van het (standaard)werk van Merchant en Van der Stede (Merchant, K. A. & Van der Stede, W.A. (2003), Management Control Systems, Prentice Hall, Harlow). De toepassing van de theorie in omvattende cases, ontleend aan actuele bedrijfspraktijken, staat daarin centraal. Aandacht voor de actuele (Amerikaanse) praktijk is daarmee gewaarborgd. Onderzoeksvaardigheden Bestaande onderzoeksvaardigheden bij de studenten worden nadrukkelijk onderhouden en in vele gevallen ook uitgebouwd door hen te confronteren met recente literatuur waarin zowel sprake is van kwalitatief, kwantitatief en/of ontwerpend onderzoek. Studenten worden in de masteropdracht en in sommige vakken gestimuleerd om zich voor hen nieuwe methoden en technieken eigen te maken. De masterclass in elke mastertrack heeft een stevige methodologische component. Actuele praktijk/beroepenveld Nagenoeg alle studenten worden direct en intensief geconfronteerd met het beroepenveld in de masteropdracht. Daarnaast kennen verscheidene vakken praktijktoepassingen. Een enkel voorbeeld van 2005 bij bovenstaande punten is: Het vak ‘Business Development in Context’ wordt aan studenten van twee tracks aangeboden door enkele docenten gezamenlijk. Het maakt gebruik van het paradigma Managerial Law (zie het vak Privaatrecht voor bedrijf en bestuur) doordat het kennis en inzicht biedt in enkele belangrijke instrumentele en normatieve aspecten van 1. product-, 2. proces- en 3. organisatie-innovatie. Oordeel Bachelor De commissie wil haar waardering uitspreken voor de degelijke en heldere wijze waarop dit facet in de zelfstudie is behandeld. De tekst van de zelfstudie is nog veel uitvoeriger en geeft meer concrete voorbeelden dan hierboven is overgenomen.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
33
De commissie constateert dat de aansluiting van het programma bij wetenschappelijk onderzoek duidelijk wordt beschreven en tevens dat kennisontwikkeling door studenten plaatsvindt in interactie tussen het onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De commissie heeft aanvankelijk geconstateerd dat de managementvakken (Management & Organisatie, Management Accounting & Control, Inovatiemanagement & HRM) tezamen 15 EC beslaan, een gering deel van het totale aanbod. Maar in tweede instantie heeft de commissie nader vernomen dat er naast ‘functionele managementvakken’ ook integratieve managementvakken worden aangeboden. Dit nieuwe gegeven leidt bij de commissie tot de conclusie dat in voldoende mate managementvakken, al dan niet expliciet, worden aangeboden. De commissie heeft overigens tot haar genoegen vernomen dat het aandeel van het vak marketing vergroot zal worden. Ook voor het financieringsonderwijs staat verzwaring op de agenda. Productiemanagement zou in de ogen van de commissie eveneens verzwaard moeten worden. Techniek/technologie, één van de basiskennisgebieden van bedrijfskunde, komt weinig expliciet naar voren, maar ook daarover heeft de commissie nader vernomen dat dit in diverse vakken aan de orde komt (onder andere productiemanagement, informatiemanagement, innovatiemanagement). De commissie heeft er vertrouwen in dat in de nabije toekomst gewerkt zal worden aan bovenstaande aspecten en komt tot de conclusie dat het programma in voldoende mate tegemoetkomt aan de algemene eisen van wetenschappelijk onderwijs. Master De commissie wil haar waardering uitspreken voor de degelijke en heldere wijze waarop dit facet in de zelfstudie is beschreven. De tekst van de zelfstudie is nog veel uitvoeriger en geeft meer concrete voorbeelden dan hierboven is overgenomen. Het is de commissie opgevallen dat de mastertracks veel overlap vertonen en dat meer differentiatie beter tegemoet kan komen aan omgevingsontwikkelingen, waardoor de aansluiting op nieuwe behoeften van de markt versterkt zal worden. Op grond van de eerder genoemde beschrijving in de zelfstudie constateert de commissie dat de opleiding voldoet aan de eisen die aan een wo-opleiding gesteld kunnen worden wat betreft kennisontwikkeling in interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, verbanden met actuele wetenschappelijk theorieën, vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en verbanden met de actuele praktijk van relevante beroepen. De inhoudelijke verschillen tussen de mastertracks zouden naar de mening van de commissie groter moeten worden. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
34
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie:
Omgeving Internationale oriëntatie Maatschappelijk verantwoord handelen Communicatieve en sociale vaardigheden
Onderzoek Management van innovatie
Probleemgerichtheid Multidisciplinaire benadering
Jaarkwartiel Wetenschappelijke attitude
Tabel: Bijdrage van de bachelorvakken aan de eindtermen
Vaknaam 1.1 ++ + ++ ++ + Inleiding Onderzoeksmethoden 1.1 + + + + + + + Finance & accounting 1.1 ++ + ++ ++ + + Maatschappelijke organisatie 1.2 ++ + + ++ Modelleren, redeneren & argumenteren 1.2 + ++ ++ + Productiemanagement 1.2 + ++ ++ + ++ Privaatrecht 1.3 ++ + + + ++ Algemene economie 1.3 ++ ++ ++ ++ ++ + + Strategie en beleid 1.3 + ++ ++ + ++ Management & organisatie 1.4 + + + ++ + Statistiek 1 1.4 + ++ ++ + + + Organisatie & informatiesystemen 1.4 + ++ ++ + + + ++ Project Organisatie- en omgevingsbeschrijving 2.1 ++ + + ++ ++ + + + Marketing & institutionele economie 2.1 ++ ++ ++ ++ ++ Interne organisatie 2.1 ++ ++ ++ + ++ ++ Methoden & Technieken evaluatie & ontwerp 2.2 ++ + ++ + ++ + + Externe organisatie 2.2 + + ++ + + ++ ++ ++ International business 2.2 ++ ++ ++ ++ + + ++ Project Organisatie- en omgevingsanalyse 2.3 + ++ + + ++ + + Toepassing informatiesystemen 2.3 ++ + ++ + ++ ++ Innovatiemanagement & HRM 2.3 ++ + ++ + + ++ Publiek recht 2.4 + ++ + + + Management accounting & control 2.4 ++ ++ ++ + + Servicemanagement 2.4 + ++ ++ + ++ ++ ++ Project Innovatieontwerp 3.1 ++ ++ ++ ++ ++ Methodologie & onderzoeksontwerp • • • • • • • • • Minor 3.2 + ++ ++ ++ ++ ++ + ++ Project verandering: analyse en implementatie 3.3 ++ + + ++ ++ ++ Wetenschapsvisies & ethiek 3.3 • • • • • • • • • Keuzevak 3.3 ++ ++ ++ + ++ Onderzoeksvoorstel 3.4 ++ ++ ++ ++ • • • + ++ Bacheloropdracht Legenda ++ in de tabel betekent: levert een duidelijke bijdrage aan de betreffende generieke eindterm + in de tabel betekent: levert een bijdrage aan de betreffende generieke eindterm Blanco in de tabel betekent: levert een geringe of geen bijdrage aan de generieke eindterm • in de tabel betekent: afhankelijk van de keuze van de student, het betreffende vak en de invulling van de bacheloropdracht.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
35
Wetenschappelijke attitude Probleemgerichtheid
Multidisciplinaire benadering Onderzoeken
Deelgebied
1 1 1 1
++ ++ + ++
++ ++ + +
++ + ++ +
++ + +
++ ++
2 2
++ ++
+ ++
++ +
+ ++
+ ++
2 3 3,4
+ + ++ ++ ++ + +/++ ++ ++ +/++ +/++ +/++ +/++ ++
++ + +/++
+ +/++
Track: Human resource management Strategy and external environment Design of Technology, Work and Organization Management of competences and careers Masterclass HRM, methodology Masterthesis Business Administration
2 2 2 3 3,4
++ ++ + ++ +/++
+ + + + +/++
++ ++ ++ +/++ +/++
+ ++ ++ ++ +/++
+ ++ ++ ++ ++
+ + + + +/++
+ ++ + +/++
Track: International management Strategy and external environment International Management Management in Emerging Economies Masterclass: Master Project Preparation Masterthesis Business Administration
2 2 2 3 3,4
++ + + ++ +/++
+ + + + +/++
++ + ++ ++ +/++ ++ +/++ +/++
+ ++ ++ ++ ++
+ + ++ + +/++
+ + + +/++
Track: Service management Strategy and external environment Introduction in MSO Professional Service Provision Masterclass SM: a methodology-oriented approach Masterthesis Business Administration
2 2 2 3 3,4
++ ++ + ++ +/++
+ + + +/++ +/++
++ ++ + +/++ +/++
+ + ++ ++ +/++
+ ++ ++ ++ ++
+
2
++
++
+
++
++
2 2 3,4
+ + ++
+
++ ++ ++ +/++ ++
++ ++ ++
3,4
+/++ +/++ +/++ +/++ ++
Vakken General part Organization theory and operations management Accounting, Finance and Management Principles of entrepreneurship Human resource management and organizational change Track: Innovation management Strategy and external environment Design and management of the innovative organization Business development in context Masterclass Innovation Management, methodology Masterthesis Business Administration
Track: Innovative Entrepreneurship & Business Development Design and management of the innovative organization Business development in context Business development in network perspective Masterclass IE&BD: a methodology-oriented approach Masterthesis Business Administration
36
+
Maatschappelijk verantwoord handelen
Kwartiel
Communicatieve en sociale vaardigheden
Tabel: Bijdrage van de mastervakken aan de eindtermen
+ +
+ + +
+ +
+/++ +/++
+ ++ ++ +/++
+ ++ +
+
+/++
+/++
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Legenda ++ in de tabel betekent: levert een duidelijke bijdrage aan de betreffende generieke eindterm + in de tabel betekent: levert een bijdrage aan de betreffende generieke eindterm Blanco in de tabel betekent: levert een geringe of geen bijdrage aan de generieke eindterm +/++ in de tabel betekent: afhankelijk van de keuze van de student en de invulling van de masteropdracht; in
Oordeel Bachelor De zelfstudie geeft aan hoe de indeling van het curriculum over de studiejaren heen, te weten: beschrijven-analyseren-ontwerpen-veranderen, zorg draagt voor een concretisering van de eindtermen in de vakken van het curriculum. Veel onderdelen van het programma komen samen in de bacheloropdracht. Een en ander is met een schema zichtbaar gemaakt in de zelfstudie. Het boven opgenomen overzicht geeft de relatie weer tussen vakken en eindtermen. Het aanbod van de vakken in relatie tot hun plaats in het curriculum is adequaat. De studenten kunnen daarmee de benodigde eindtermen bereiken. De vakken die binnen een leerlijn (projecten, methoden en technieken) vallen, worden onderling afgestemd en bouwen op elkaar voort. De commissie heeft vastgesteld dat de relatie tussen eindtermen en inhoud helder wordt weergegeven in de overgenomen tabel en dat de studenten met dit programma de eindtermen kunnen bereiken. Master De zelfstudie legt uit (ook met een schema) dat het programma bestaat uit vier verplichte vakken (van 5 EC elk), drie trackspecifieke vakken (van 5 EC elk) en een masteropdracht van 25 EC. Het masterprogramma Innovative Entrepreneurship & Business Development wijkt in één vak af van dit stramien in verband met de samenwerking met de Deense Aalborg Universiteit. Een student die het eerste semester in Nederland heeft afgelegd, kan zonder enige vertraging het tweede semester in Aalborg doen en omgekeerd. Het boven opgenomen schema geeft de relatie weer tussen vakken en eindtermen. Het aanbod van de vakken in relatie tot hun plaats in het curriculum is in orde. De studenten kunnen daarmee de eindtermen bereiken. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Bachelor Er is sprake van een samenhangend programma waarbij de onderwijsonderdelen op elkaar zijn afgestemd:
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
37
• • • •
die afstemming heeft plaatsgevonden in de ontwerpfase van het curriculum (zie ook het profiel van de opleiding in facet 1); afstemming tussen docenten vindt plaats voorafgaande aan het semester en tijdens de uitvoering van het semester. Binnen de lijnen (methoden en technieken (M&T), interne organisatie, externe organisatie, functionele gebieden, projecten) stemmen docenten af; binnen het bachelorprogramma wordt de samenhang tevens bevorderd doordat dezelfde docenten college geven in, c.q. betrokken zijn bij ontwerp van, verschillende vakken verspreid over de drie jaren van de bachelor; uit een studentenenquête (maart 2006) blijkt dat de studenten in het algemeen de inhoudelijke samenhang voldoende vinden.
Het programma bouwt voort op verworven kennis en vaardigheden De lijn beschrijven-analyseren-ontwerpen-veranderen wordt in de jaren van de bacheloropleiding als volgt ingevuld: i. B1: gericht op beschrijven en analyseren; ii. B2: analyseren en ontwerpen; iii. B3: ontwerpen en veranderen. Deze opbouw geldt ook voor de projecten. Het programma kent geen onnodige overlap Dit wordt duidelijk uit het volgende: • • •
•
•
38
Ontwerpfase in het curriculum. In de ontwerpfase van het curriculum is nadrukkelijk afgesproken welke inhoud bij welke vakken hoort: alle leerstoelhouders van de faculteit zijn in de ontwerpfase betrokken geweest en hebben daar onderling afspraken over gemaakt. Een studentenenquête (maart 2006) geeft middels verschillende vragen indicaties dat er in het programma geen sprake is van onnodige overlap. Bij de individuele commentaren worden nauwelijks (twee) opmerkingen geplaatst over onnodige overlap tussen vakken. Er is ook zinvolle overlap, bijvoorbeeld: a) M&T-vakken: beide docenten behandelen ‘netjes werken’, maar leggen het begrip verschillend uit, gegeven de bewust gekozen verschillende invalshoeken, te weten empirisch methodologisch en ontwerpmethodologisch b) In projecten (project ‘Verandering’) gaf de gastspreker een specifieke beschrijving van een veranderingsproces terwijl de literatuur een geheel ander stappenschema leverde. (N.B. In projecten worden studenten geacht zelf literatuur te verzamelen.) Onnodige overlap wordt voorkomen door opdeling: a) B1: gericht op beschrijven en analyseren; b) B2: analyseren en ontwerpen; c) B3: ontwerpen en veranderen; d) (opbouw geldt ook voor de projecten). Verbeteracties: over de lijnen heen is de afstemming nog niet geregeld, bijvoorbeeld voor multicriteria-analyse waar tweemaal in B1 en B2 ditzelfde onderwerp op ongeveer dezelfde manier gegeven wordt, waarbij de vakken (‘beleid maken’ en ‘methoden en technieken van evaluatie en ontwerp’) ook in verschillende ‘lijnen’ geplaatst zijn. Een taakgroep uit de klankbordgroep zal met voorstellen tot verbetering in deze komen. QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Master Er is sprake van een samenhangend programma waarbij de onderwijsonderdelen op elkaar zijn afgestemd In de ontwerpfase van het curriculum is de afstemming tussen verschillende basisvakken bepaald. Het is vanzelfsprekend dat trackspecifieke vakken, verzorgd door een beperkt aantal docenten die gezien kunnen worden als ‘trackeigenaar’, door die docenten op elkaar afgestemd zullen zijn. Zowel de alumni (alumnibijeenkomst 7 april 2006) als de studenten (studentenenquête maart 2006) benadrukken de goede samenhang in het programma. Oordeel Schema’s in de zelfstudie geven de samenhang en de opbouw van de programma’s helder weer. Door de leerlijnen in een schema weer te geven, waarbij ook wordt getoond hoe ze vanaf het eerste tot en met het derde jaar van de bachelor een rol spelen, geeft de zelfstudie helder aan hoe de opleiding is opgebouwd en hoe samenhang wordt bereikt. Ook van de masteropleiding is schematisch aangegeven hoe de opleiding is opgebouwd en hoe samenhang wordt bereikt. De commissie acht in beide programma’s voldoende samenhang aanwezig, gezien bovenstaande beschrijving, maar ook gezien de gevoerde gesprekken met docenten en studenten. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Bachelor Geprogrammeerde studielast komt overeen met gerealiseerde studielast Uit evaluaties blijkt dat de gerealiseerde studielast van de bachelorstudent Bedrijfskunde bij de UT circa 25 uur per week bedraagt. De student zal naar verwachting (de opleiding is aan zijn vierde jaar bezig) gemiddeld 1.000 uur per jaar besteden en in totaal dus met een gemiddelde besteding van 4.000 uur de opleiding afronden. Geprogrammeerd is een grotere studielast van ruim 5.000 uur (= 3 x 1.680 uur). Dit probleem (b)lijkt hardnekkig voor alle opleidingen BK in Nederland. Vele pogingen tot verbetering zijn in Nederland ondernomen (bijvoorbeeld het invoegen van meerdere verplichte werkcolleges, tussentoetsen, verplichte opdrachten, verplichte practica, et cetera), doch vrijwel steeds met een kortstondig resultaat, waarna de student er weer in slaagt om terug te keren naar de eerder genoemde circa 25 uur per week. Slechts enkele opleidingen in Nederland weten dit urenaantal met een paar uur gemiddeld per week op te hogen. Daarbij past het middel van een bindend studieadvies (zoals de visitatiecommissie ook adviseerde aan de andere opleidingen die recent gevisiteerd zijn). Het College van Bestuur van de UT wil een bindend studieadvies pas invoeren als sluitstuk van een volledige kwaliteitsoperatie op de UT, waarbij alle onderdelen van een samenhangend kwaliteitssysteem op orde moeten zijn. De faculteit is het met de opvatting van het College van Bestuur eens, doch ziet gegeven het hierboven beschreven verschijnsel wel de noodzaak tot invoering van een bindend studieadvies.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
39
Het programma bevat geen onnodige struikelblokken De studielast is evenwichtig verdeeld over de semesters. Er vinden tevens voorafgaand aan een semester gesprekken met docenten plaats om eventuele problemen vroegtijdig op het spoor te komen en daar voor het semester nog aanpassingen op te plegen. BK evalueert het onderwijs systematisch op onder andere struikelblokken. De evaluatieresultaten geven geen signalen dat hier problemen zijn. In onverhoopte situaties dat er problemen in het semester ontstaan, heeft de student de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de OC (onderwijscommissie van studievereniging Stress), die eerst onderzoekt of een klacht erkend kan worden en dan direct de docent en/of opleidingsdirecteur en/of onderwijscoördinator aanspreekt op het betreffende probleem. In de bachelor zijn geen klachten wat betreft verdeling van de studielast bekend. Ondanks dat vakevaluaties niet aangeven dat er onnodige struikelblokken zijn in het programma, komt het soms voor dat veel studenten een tentamen wel als moeilijk ervaren, doch tegelijkertijd aangeven dat het betreffende tentamen wat betreft inhoud en zwaarte wel aansluit bij de behandelde stof. Master Geprogrammeerde studielast komt overeen met gerealiseerde studielast De alumni van de opleiding gaven in een alumnibijeenkomst (7 april 2006) het volgende aan: hun gemiddelde werkweek bestond uit dertig uur (uit een recente enquête onder studenten (maart 2006) blijkt dit getal niet noemenswaardig te wijzigen) en zij hebben gemiddeld circa vijftig weken aan de opleiding besteed. Daarmee komt de gerealiseerde studielast gemiddeld uit op 1.500 uur. De alumni gaven daarbij aan dat het in een aantal gevallen niet onverstandig was geweest om iets meer tijd aan de studie te besteden. De geprogrammeerde studielast is uiteraard 1.680 uur. Wij zijn van mening dat de gerealiseerde studielast daarmee voldoende overeenkomt met de geprogrammeerde studielast. Studenten geven met klachten (via de OC van studievereniging Stress) aan dat er mogelijk sprake is van ongewenste stapeling van opdrachten in het eerste kwartiel met een te zware studiebelasting als gevolg. Nadere analyse van deze klacht wijst uit dat studenten veertig uur per week moesten werken. Dat is meer dan wat studenten gewoon waren in de bachelor, maar zonder meer acceptabel. Er zijn geen maatregelen genomen inzake het studieprogramma. Wel worden studenten beter geïnformeerd over de te verwachten zwaarte van het programma. Het programma bevat geen onnodige struikelblokken De master is georganiseerd in vijf mastertracks, waardoor steeds sprake is van verhoudingsgewijs kleine studentaantallen binnen een mastertrack. Per mastertrack vormen de studenten dus een groep. Binnen zo’n groep zijn geen signalen dat het programma struikelblokken bevat. Dit onderbouwen wij als volgt: • In het OER is opgenomen dat een student al met slechts 20 EC uit het masterprogramma behaald aan de masteropdracht mag beginnen. Hoewel dit getal ogenschijnlijk laag is, betekent het concreet dat er rekening gehouden wordt met het feit dat een drietal mastervakken nog geen herkansing hebben gehad voordat de masterthesis geacht wordt te beginnen. • Gegeven het eerder genoemde kleine studentenaantal binnen een mastertrack heeft een individuele student een onmiddellijke toegang binnen de track (i.c. docenten), mochten er onnodige struikelblokken ontstaan. Docenten hebben hierover nog geen signalen gekregen.
40
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Oordeel Bachelor en master De commissie komt op grond van bovenstaande beschrijvingen tot de conclusie dat de programma’s studeerbaar zijn. Zij onderstreept de opmerkingen van de zelfstudie dat de studielast in de bachelor hoger zou moeten liggen. Dit zou mede kunnen worden bereikt door voor de studenten de diepgang te vergroten, alsmede de intellectuele uitdaging. De commissie heeft tot haar genoegen vernomen dat er een voorstel ligt voor een honourstrack in de bachelor. De masteropleiding geeft geen aanleiding tot het maken van kanttekeningen: in de gesprekken met studenten is gebleken dat er geen struikelblokken zijn. De commissie heeft met instemming kennisgenomen van de maatregel dat al met slechts 20 EC uit het masterprogramma behaald, de student met de masteropdracht mag beginnen. Voor deze opdracht hebben de meeste studenten veel tijd nodig: hoe eerder ze over de opdracht gaan nadenken, hoe beter, zo meent de commissie. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Bachelor Instroomeisen zijn landelijk vastgelegd. Voor vwo-studenten betreft dit voor drie profielen het volgende: 1) Economie & Maatschappij: vwo-diploma E&M direct toelaatbaar. 2) Natuur & Gezondheid dan wel Natuur & Techniek: toelaatbaar mits aangevuld met Economie. 3) Cultuur & Maatschappij: hierbij zijn Economie 1 en Wiskunde A1 en Wiskunde A2 of Wiskunde B1 verplicht. De instroomeisen voor hbo-studenten met een propedeuse hbo zijn eveneens landelijk geregeld. Daarbij hoort in een aantal gevallen conform de regelingen in het Onderwijs- en Examenreglement (OER) een colloquium doctum. De van de voorafgaande basis afwijkende verzoeken worden individueel beoordeeld door de examencommissie met advies van de opleidingsdirecteur, waarbij bovenstaande eisen als meetlat dienen. In een studentenenquête (maart 2006) geeft een duidelijke meerderheid van de studenten aan dat de opleiding goed aansluit bij de vooropleiding. Eveneens had een meerderheid van de studenten geen startproblemen bij de overgang van de middelbare school naar de universiteit, bijvoorbeeld door ontoereikende studievaardigheid, door op kamers te gaan wonen, door ontbrekende studiediscipline, enzovoort. Van de studenten die wel aangaven dat er startproblemen waren, gaf een duidelijke meerderheid aan dat er slechts lichte problemen waren. Die problemen hebben veelal maximaal een kwartiel geduurd. QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
41
Master Instromende studenten zijn te verdelen in zes categorieën: 1. Wo-bachelors Bedrijfskunde Nederland: deze studenten zijn zonder verdere eisen toelaatbaar in de master. 2. Wo-bachelors van een aanpalende UT-opleiding (bijvoorbeeld TCW, BSK en TBK): de instroom veelal geregeld via de studieruimte die de minor behorend bij de opleiding van origine biedt, eventueel nog aangevuld met enkele specifieke vakken uit de bachelor Bedrijfskunde. 3. Hbo-bachelors Bedrijfskunde of aanpalende opleidingen Bedrijfskunde (bijvoorbeeld Technische Bedrijfskunde, Commerciële economie): na marginale toetsing van de toelatingscommissie (subcommissie van de examencommissie master) wordt de student veelal toegelaten tot een pre-masterpakket van 30 EC. De student moet zich inschrijven in de bachelor Bedrijfskunde en wordt slechts toegelaten tot de master Bedrijfskunde na complete voltooiing van het pre-masterprogramma. 4. Hbo-bachelors Bedrijfskunde of aanpalende hbo-opleidingen van de Saxion Hogeschool: vergelijk categorie 3, maar nu is afgesproken met de Saxion Hogeschool dat een zo groot mogelijk deel van het pre-masterprogramma binnen de hbo-opleiding valt. De kwaliteit van het premasterprogramma wordt in dit geval gewaarborgd door het feit dat nog steeds de vakken uit het pre-masterprogramma verzorgd en getentamineerd worden door BBT-docenten. 5. Internationale studenten: de Centrale StudentenAdministratie (CSA) in samenwerking met het International Office van de UT meldt aan de faculteit de status van de diploma’s van een aanstaande internationale student. Op basis van die melding wordt door de opleidingsdirecteur een besluit genomen over de instroom. De huidige ervaring leert dat veel studenten die zich aanmelden, niet voor instroom in aanmerking komen en dat het overgrote deel van de overigen het pre-masterprogramma moet volgen. 6. Overige instromende studenten buiten de categorieën 1 tot en met 5: advies over de individuele student door de toelatingscommissie Business Administration aan de examencommissie masterBBT. Deze examencommissie neemt een besluit. In alle categorieën neemt de examencommissie een formeel besluit tot toelating van de studenten tot de master, waarbij in alle gevallen de toelatingscommissie betrokken is. De categorieën 1 tot en met 5 zijn op basis van de afgelopen jaren in redelijke mate gestandaardiseerd. De examencommissie besluit formeel, doch feitelijk is deze formele bevoegdheid gedelegeerd naar de toelatingscommissie bestaande uit de opleidingsdirecteur en de onderwijscoördinator. Standaardgevallen handelt de onderwijscoördinator zelfstandig af. De opleidingsdirecteur overlegt regelmatig (circa zes keer per jaar) met de trackcoördinatoren over toelatingsbeleid, mede op basis van ervaringen van hen met de toegelaten categorieën studenten. Studenten geven in een recent gehouden enquête (maart 2006) aan dat er geen problemen met de aansluiting zijn. Ook de alumni (alumnibijeenkomst 7 april 2006) geven geen signalen met betrekking tot problemen met deze aansluiting. Oordeel De studieadviseurs hebben naar voren gebracht dat instromers vanuit het hbo het moeilijk hebben, onder andere vanwege een gebrek aan wiskundekennis. Sommigen stoppen al na zes weken, hetgeen de commissie ziet als een positief element van het aangeboden programma: dat laat tijdig zien hoe zwaar deze opleiding is. Inmiddels wordt wiskunde nu op vwo-niveau geëist. Dat vindt de commissie een goede maatregel, mede omdat nu te verwachten valt dat de hbo-instromers aan de poort worden geselecteerd. De commissie acht het verstandig om zoveel 42
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
mogelijk te gaan naar een zogenaamde ‘harde knip’ tussen bachelor en master, dat wil zeggen dat pas met de master begonnen kan worden nadat de bachelor is afgesloten. Op grond van bovenstaande beschrijving en op grond van de gesprekken met de studenten komt de commissie tot de conclusie dat het programma in voldoende mate aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving: Het programma van de bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Business Administration omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is: voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is: voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Bachelor Het didactische concept van de opleiding kan geformuleerd worden als: het leren van, met, door en via voorbeelden, opdrachten, cases en projecten. Kenmerkend voor dit concept is dat theorie en praktijk sterk op elkaar betrokken worden, en dat er naast aandacht voor kennis en inzicht ook aandacht is voor vaardigheden. In verschillende vakken in de bachelor (en de master) wordt dit concept uitgewerkt. Globaal kunnen drie typen vakken worden onderscheiden. Er zijn vakken waarin de nadruk ligt op de overdracht van theoretische kennis. Voorbeelden, cases en kleinere oefeningen hebben in deze vakken een belangrijke rol bij de kennisoverdracht, maar spelen een ondergeschikte rol bij de toetsing. Daarnaast zijn er vakken met een theoretisch deel en een middelgrote opdracht waarin de theorie van het vak wordt toegepast. In deze vorm wordt de opdracht ook beoordeeld. Ten slotte zijn er projectvakken, waarin een groot (groeps)project centraal staat (projectonderwijs) en eerder geleerde theorie geïntegreerd toegepast wordt. In deze projecten zit een belangrijke toepassingsen vaardighedencomponent. Tot deze laatste categorie zijn ook de bachelor- en masteropdracht te rekenen, zij het dat deze projecten individueel zijn en dat er hier ook nieuwe theoretische kennis gecreëerd en toegepast wordt. QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
43
• • •
Bij meer theoretische vakken zijn hoorcolleges en eventueel werkcolleges voor de hand liggend. Bij gemengde vakken zijn werkcolleges en verdeling in werkgroepen aangewezen. Uiteraard kan dit aangevuld worden met hoorcolleges. Bij projectonderwijs is het vanzelfsprekend te werken in projectgroepen.
Tabel: Overzicht verdeling studielast bachelor Jaar Hoorcollege B1 B2 B3
Werkcollege
C.uren Voorber. C.uren Voorber. 214 107 86 86 179 90 47 47 53 27 21 21
Opdrach- Projecten2 Zelf TOTAAL ten1 studie4 W.uren3 C.uren W.uren3 Uren 221 70 40 856 1680 270 53 207 787 1680 90 42 88 668 1680 5 (350) (320)6
Legenda C.uren = contacturen, W.uren = werkuren, Voorber = voorbereiding Opdrachten is inclusief eventuele practica Projecten betreft de projectvakken 3 Onder werkuren wordt verstaan de uitvoering van het project in groepen en daarbij behorende individuele werk- zaamheden zoals afgesproken in die groepen 4 Zelfstudie betreft de uren die niet voorzien zijn voor andere onderdelen van de studie 5 Schatting van uren te besteden aan de minor en het keuzevak 6 Schatting van uren te besteden aan de organisatie binnen de bacheloropdracht 1 2
Master Zie voor het didactisch concept de betreffende passage over de bachelor. Verhouding contacturen, zelfstudie en andere studieactiviteiten Tabel: Overzicht verdeling studielast master Jaar Hoorcollege M
Werkcollege
Opdrach- Projecten2 Zelf TOTAAL 1 4 ten studie C.uren Voorber. C.uren Voorber. W.uren3 C.uren W.uren3 Uren 53 53 51 51 240 120 500 612 1680
Legenda: C.uren = contacturen, W.uren = werkuren, Voorber.= voorbereiding
Toelichting bij de tabel: De getallen in de tabel zijn gemiddelden. Ze verschillen gering in verschillende mastertracks. • Alle vakken in de master (met uitzondering van de masterclass) kennen opdrachten. Een schatting per vak van te besteden tijd aan opdrachten is veertig uur. • Alle vakken in de master kennen onderdelen die in projectvorm plaatsvinden. Een schatting per vak van te besteden uren is twintig uur. • De masterclass en de masteropdracht kennen een schatting van 500 uur te besteden bij de opdrachtgever (voor het overgrote deel van die 500 uur) en in de masterclass. 44
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Plaats van de masteropdracht De plaats, de functie en de kwaliteit van de afstudeeropdracht worden als volgt gewaarborgd: • •
• • •
De masteropdracht is aan het einde van het programma geplaatst omdat het een afsluitende opdracht is. De masteropdracht is een opdracht op een deelgebied van de bedrijfskunde, dat niet losstaat van de kern. De student moet tonen zich daarvan bewust te zijn. De masteropdracht moet in ruime mate zelfstandig uitgevoerd worden. De opdracht betreft veelal een probleem uit de praktijk. Sterk onderzoeksgeïnteresseerde studenten worden gestimuleerd om een masteropdracht te doen die nauw gerelateerd is aan een lopend onderzoek in de faculteit. Overigens houden veel masteropdrachten direct of indirect verband met lopend onderzoek waarbij docenten betrokken zijn. De masteropdracht mondt uit in een verslag en in een openbare presentatie van de bevindingen. Deze functie(s) en de kwaliteit worden gewaarborgd door de organisatie, begeleiding en beoordeling van de masteropdracht. Een paar punten uit de masteropdrachthandleiding gelicht: De kwaliteit van de opdrachtformulering is nadrukkelijk gewaarborgd door de masterclass van het desbetreffende deelgebied, waarin veelal meer docenten uit het deelgebied en een methodologisch gekwalificeerde docent betrokken zijn. De masteropdracht kent een eerste en een tweede begeleider. Bij de keuze van begeleiders wordt veel zorg besteed aan overwegingen van complementariteit van deskundigheid met het oog op vereiste breedte en diepgang bij de uitwerking van de opdracht.
De alumni (alumnibijeenkomst 7 april 2006) hechten aan de omvang van de masteropdracht. Oordeel Bachelor De commissie waardeert de verscheidenheid aan werkvormen en projecten. In de bacheloropleiding zijn er gemeenschappelijke hoorcolleges voor de studenten Bedrijfswetenschappen en Bestuurskunde; de daarbij behorende werkgroepen krijgen de studenten van de twee opleidingen echter wel afzonderlijk. Het leren door voorbeelden en cases, het didactisch concept, sluit aan bij de werkvormen. De commissie heeft geconstateerd dat theorie en praktijk op elkaar worden betrokken en dat aandacht voor vaardigheden aanwezig is. Op grond van bovenstaande beschrijving en de gevoerde gesprekken komt de commissie tot de conclusie dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen en dat de werkvormen daarbij aansluiten. Master Op grond van bovenstaande beschrijving komt de commissie tot de conclusie dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen en dat de werkvormen daarbij aansluiten. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
45
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Een mix van verschillende toetsvormen is noodzakelijk om onderdelen als kennis, inzicht, vaardigheid en toepassing te kunnen toetsen. In de tabellen is te zien dat die mix gehanteerd wordt en tevens dat die verschuift naar meer opdrachttoetsing in de master. Veel vakken worden door meerdere docenten verzorgd, reden waarom onderlinge afstemming over de inhoud van de toets plaatsvindt. Daarmee worden de beoogde leerdoelen per vak gewaarborgd. Verschillende vakken in de bachelor en de master gebruiken een mix van toetsvormen. Consistentie van de beoordeling wordt op de volgende wijzen gewaarborgd: •
• • • •
Als docenten een deelverzameling van een verzameling opdrachten beoordelen, dan wordt voordat de beoordeling wordt vastgesteld, standaard door de beoordelaars overlegd over de norm van de beoordeling (bijvoorbeeld door het vergelijken van ‘net voldoende’-beoordelingen van verschillende docenten en ‘goed’-beoordelingen van verschillende docenten). De studenten geven in een studentenenquête (maart 2006) aan dat de beoordeling adequaat is. Bij bachelor- en masteropdrachten heeft een tweede beoordelaar (bachelor: meelezer; master: tweede begeleider) een duidelijke inbreng. Bijvoorbeeld: een meningsverschil tussen de beide beoordelaars twee cijferpunten betreffende, is voor de beoordelaars praktisch onaanvaardbaar. Met ingang van juni 2006 is voor elke afstudeerder bij de eindbeoordeling een formulier toegevoegd waarin de beoordeling moet worden gespecificeerd. Indien, bij bijvoorbeeld inzages van tentamens en/of opdrachten, een meningsverschil tussen student en docent ontstaat dat bijvoorbeeld de consistentie van de beoordeling betreft, dan is het normaal gebruik in de faculteit om de student voor te stellen een nieuwe beoordelaar het betreffende werk te laten beoordelen.
Ten behoeve van de normering van de beoordeling van de eindopdrachten in de bachelor en de master wordt een breed samengestelde groep docenten gevormd. Deze groep zal meerdere reeds afgeronde rapporten herbeoordelen. Deze herbeoordeling vormt de basis voor de evaluatie van de oorspronkelijke beoordelingen. Deze evaluatie sluit aan bij de eerdere praktijk van de opleiding TBK van de faculteit BBT. Toetsen sluiten aan bij leerdoelen: • •
vakevaluaties en een studentenenquête (maart 2006) wijzen uit dat naar het oordeel van studenten de toetsen voldoende aansluiten bij de aangeboden stof en de colleges; stof en colleges sluiten volgens studenten aan bij de leerdoelen van een vak.
De belangrijkste leerdoelen van het vak worden door docenten welbewust en standaard in de toets opgenomen. Voldoende en tijdige feedback wordt op de volgende wijzen gegarandeerd: De organisatie van de toetsing De organisatie van de toetsing is voldoende (in een studentenenquête (maart 2006) geeft een meerderheid van de studenten aan dat deze organisatie voldoende is), maar moet ook nog verbeterd worden: 46
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
• •
het jaarrooster van de toetsen, inclusief de herkansingen, is aan het begin van het studiejaar bekend; elk vak heeft één herkansing.
Uit vakevaluaties blijkt dat bij sommige vakken de uitslag van een tentamen of het nakijken van een opdracht te lang op zich laat wachten. In het studiejaar 2004/2005 werd dit probleem wel gesignaleerd en teruggekoppeld naar de betreffende docenten, maar was er onvoldoende sprake van opvolging. Intussen vindt deze opvolging wel plaats. Naast de docent worden nu ook de opleidingsdirecteur en de capaciteitsgroepsleider op de hoogte gebracht. Beiden zijn verantwoordelijk voor de daadwerkelijke bewaking van de opvolging, dat wil zeggen dat bijvoorbeeld communicatie naar studenten plaatsvindt over ziekte van een betreffende docent of dat er acties zijn ondernomen om te komen tot verbetering bij de eerstvolgende toetsmogelijkheid. Oordeel De commissie heeft, op grond van het haar ter beschikking gestelde materiaal, geconstateerd dat beoordeling en toetsing van de tentamens in orde zijn. De beoordeling van de scripties leidt tot een aantal kritische kanttekeningen. Sommige bachelor- en ook masterscripties zijn door twee studenten geschreven, waarbij voor de commissie niet duidelijk was welk deel door welke student was geschreven. De beoordelingsformulieren die aan de commissie waren gegeven, bleken nogal grofmazig ingevuld te zijn, waardoor het niet mogelijk is voor een buitenstaander inzicht te krijgen in het toegekende cijfer. Bij alle onderdelen zou een oordeel gegeven moeten worden; nu is dat per hoofdonderwerp gedaan. De formulieren waren in een aantal gevallen ondertekend door slechts één docent. Bij de masterscriptie viel op dat de universitaire begeleiders niet in alle gevallen worden genoemd en de meelezer/beoordelaar evenmin. Ook waren er enkele masterscripties in het Nederlands geschreven terwijl de opleiding Engelstalig is. De commissie heeft op grond van de door haar bestudeerde masterscripties geconstateerd dat er wel erg veel scripties als vertrouwelijk worden aangeduid, waardoor zij in beginsel niet kunnen worden ingezien door buitenstaanders. De opleiding heeft aan de commissie echter wel de gelegenheid geboden ook als vertrouwelijk aangeduide scripties te beoordelen. Inmiddels is er een regeling (OER 2006-2007) opgesteld met als gevolg dat de scripties openbaar zijn. De commissie heeft met instemming van dit nieuwe beleid kennisgenomen. De commissie heeft tijdens het bezoek geconstateerd dat toetsing volop de aandacht van de opleiding heeft. Zo heeft de commissie kennis kunnen nemen van een document dat een verslag bevat van een bijeenkomst van docenten die hun respectievelijke becijfering van de scripties onderling hebben vergeleken teneinde tot grotere transparantie van de criteria betreffende normering en beoordeling te komen. Ook heeft zij vernomen dat de beoordelingsformulieren pas sinds juni 2006 zijn ingevoerd en dat bij een aantal scripties pas achteraf het formulier is ingevuld. Dat verklaart dat er slechts één handtekening onder staat. Maar de scripties worden door twee docenten beoordeeld, zo is de commissie verzekerd.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
47
Gegeven het feit dat beoordeling en toetsing van tentamens in orde zijn, en gegeven de ingezette verbeteringen wat betreft de beoordeling van scripties, komt de commissie tot het oordeel dat dit facet voor zowel de bachelor- als de masteropleiding ‘voldoende’ is. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Administration luidt dat oordeel voldoende.
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Meer dan 50% van de bij de bacheloropleiding betrokken docenten is actief betrokken bij gevisiteerd onderzoek. In het eerste jaar van de bacheloropleiding zijn hoogleraren en uhd’s betrokken (waarbij het rolmodel richting onderzoek al zichtbaar gemaakt wordt) en ook docenten die een sterke affiniteit hebben met onderwijs en een koppeling kunnen leggen met wat op het vwo aan onderwijs wordt gegeven. Alle projecten uit de bachelor zijn gekoppeld aan de praktijk. Zo is het eerste project ‘Organisatie- en omgevingsbeschrijving’ gekoppeld aan een bedrijfsbezoek en zijn het tweede en derde project (respectievelijk ‘Organisatie- en omgevingsanalyse’ en ‘Innovatieontwerp’) gebaseerd op een bedrijfsopdracht, gekoppeld aan een reëel bedrijf. Het vierde project ‘Verandering: analyse en implementatie’ heeft een groepsopdracht op individueel bedrijfsniveau: elke groep heeft een eigen bedrijf. Verder zijn er in diverse vakken gastcolleges vanuit de praktijk. De overgrote meerderheid van de bij de masteropleiding betrokken docenten is actief betrokken bij gevisiteerd onderzoek. Alle verantwoordelijke docenten zijn gepromoveerd. Oordeel De commissie heeft zowel in de zelfstudie en de daarbij geleverde tabellen als in de studiegids gezien dat het onderwijs voor een belangrijk deel gegeven wordt door onderzoekers. Het is de commissie opgevallen dat in de propedeuse weinig hoogleraren onderwijs geven. De commissie is van oordeel dat er meer hoogleraren in de propedeuse moeten worden ingezet teneinde de beginnende studenten enthousiast te maken voor het kennisdomein bedrijfswetenschappen en voor wetenschappelijk onderzoek op dit gebied, en ze te laten zien hoe er bruggen met de praktijk kunnen worden geslagen.
48
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
In de bachelor is meer dan 50% van de docenten actief betrokken bij gevisiteerd onderzoek. In de master geldt dat voor de overgrote meerderheid. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Input voor de modelberekening is het volgende (medio februari 2006): Tabel: Verdeling fte’s Personeel in de faculteit Ud, uhd en hgl uit negen capaciteitsgroepen met zowel een onderwijs- als onderzoekstaak D uit dezelfde negen capaciteitsgroepen Onderzoekers en promovendi uit dezelfde negen capaciteitsgroepen Ud, uhd, hgl, onderzoekers en promovendi uit de overige drie capaciteitsgroepen Studentassistenteninzet (gemiddeld over afgelopen jaar) Totaal
Fte
Fte onderwijs 78,6 43,2 7,7 61,6
6,9 6,2
46,6
7,0
4,0 198,5
4,0 67,3
Noot: D is een docentaanstelling, hetgeen betekent dat de betreffende persoon geen onderzoekstaken heeft.
Faculteitsbreed is derhalve de student-stafratio afgerond 1:30 (preciezer 1:29,7). Dat wil zeggen dat per dertig studenten 1 fte onderwijs beschikbaar is. De modelveronderstelling is dat er geen onderscheid tussen verschillende opleidingen van de faculteit wat betreft de onderwijsinzet is, en derhalve is ook voor BK en BA deze student-stafratio 1:30. Oordeel De kwantiteit van het personeel is voor de gehele faculteit opgegeven. Er is geen onderscheid gemaakt, zo vermeldt de zelfstudie, tussen technische (beta) financiering en algemene financiering. In de zelfstudie wordt niet gemeld dat er op het gebied van de kwantiteit van personeel een probleem zou zijn. In de gesprekken heeft de commissie evenmin vernomen van knelpunten. De commissie concludeert dat de staf-studentratio met een verhouding van 1:30 in orde is. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
49
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Bachelor en master Eén van de belangrijke beleidsuitgangspunten van het personeelsbeleid van de UT is: “Onderwijstaken en onderzoekstaken zijn voor het bereiken van de organisatiedoelen van gelijk gewicht. (…) Dit betekent dat er géén wetenschappelijke functies zijn waarin taken op het gebied van onderwijs dan wel onderzoek voor onbepaalde tijd geheel ontbreken.” Ten aanzien van didactische kwaliteiten kunnen faculteit en docenten gebruik maken van een goed ontwikkelde docententraining van de UT in de dienst ITBE (InformatieTechnologie, Bibliotheek en Educatie). Nieuwe docenten volgen een Didactisch UT Inwerk Traject (DUIT) dat wordt aangeboden door ITBE. DUIT is modulair opgebouwd. ITBE biedt daarnaast diverse professionaliseringsactiviteiten aan, zodat ook al langer aanwezige docenten zich kunnen bijscholen met cursussen, workshops, studiedagen en themabijeenkomsten en via de UT-brede professionaliseringsnieuwsbrief annex kenniscentrum Venster op Professionalisering. Over de onderwijskundige kwaliteit wordt ook gesproken tijdens het arbeidsvoorwaardengesprek. Docenten hebben de verplichting aan een basiskwaliteit te voldoen. Het is verplicht om aantoonbaar over de benodigde ervaring te beschikken. Is dit niet het geval, dan dient een cursus gevolgd te worden. Tijdens het functioneringsgesprek komt de opvolging aan de orde. Het is een verbeterpunt om de beleidsmatige vaststelling van deze opvolging in de praktijk systematischer vorm te geven. Inhoudelijke expertise Inhoudelijke expertise is gedeeltelijk af te lezen uit een tabel. De capaciteitsgroepsvoorzitters zijn verantwoordelijk voor de inhoudelijk kwalificatie van de docenten van de verschillende vakken. Zij stemmen daarover af met de nauwst betrokken leerstoelhouder op het specifieke gebied. De opleidingsdirecteur is gehouden de inhoudelijke kwalificatie van de inzet te bewaken. Functioneringsgesprekken Een functioneringsgesprek moet minimaal één keer per jaar worden gehouden, in principe in de maanden februari en/of maart. Controle op het houden van functioneringsgesprekken geschiedt door de facultaire afdeling personeel en organisatie. De leidinggevende is verantwoordelijk voor de opvolging van een functioneringsgesprek; deze leidinggevende wordt daarbij ondersteund door de personeelsadviseur. Binnen de faculteit wordt er behoorlijke druk uitgeoefend om de functioneringsgesprekken daadwerkelijk te voeren en op te volgen (met name in het jaar van reorganisatie is er veel aandacht geweest voor reorganisatieverschijnselen en wat minder aandacht voor standaarden, waaronder personeelsbeleid, die wel gesetteld waren in de faculteit. Nu in de stabiele situatie wordt de oude betere situatie weer hersteld zodanig dat daarop verdere verbeteringen kunnen plaatsvinden). Het systematisch gebruik van gesprekken van voorgaande jaren is voor verbetering vatbaar. Er wordt momenteel nog te weinig gebruik gemaakt van evaluaties van studenten als gespreksmateriaal voor functioneringsgesprekken. Het onderwijskwaliteitssysteem zou hier een goede stimulans voor kunnen 50
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
betekenen. Het voorafgaande geldt overigens ook voor een beoordelingsgesprek. Procedures dienen erin te voorzien dat bespreking van evaluaties door studenten in de functioneringsgesprekken worden opgenomen. Scholingsbeleid De UT en daarmee de faculteit hebben een aantal standaardregelingen met betrekking tot scholingsbeleid. Een voorbeeld hieruit: als een medewerker een opleiding wil volgen die aan de functie gerelateerd is, kan dat resulteren in een volledige vergoeding van de studiekosten. • •
In functionerings- en beoordelingsgesprekken komen wensen van een medewerker tot verdere scholing naar voren. Indien deze functioneel zijn, onderneemt de leidinggevende stappen om aan deze wens te voldoen. Sommige onderdelen van het scholingsbeleid betreffen ‘verplichte’ scholing, bijvoorbeeld: • alle leidinggevenden volgen een leergang academisch leiderschap; • alle docenten worden thans getest op de kwaliteit van hun Engels. Indien noodzakelijk zal daaruit scholing volgen; • alle beginnende docenten, met onvoldoende onderwijservaring, zijn verplicht een didactische cursus te volgen.
Master Het masteronderwijs is Engelstalig. Tijdens het studiejaar 2005/2006 wordt iedere docent gevisiteerd tijdens een college betreffende het niveau van de mondelinge beheersing van de Engelse taal. Daarenboven moet iedere docent een toets maken waarbij de overige beheersing wordt vastgesteld. Dit is universitair beleid, om te garanderen dat de kwaliteit van het Engels voldoende is. Indien vastgesteld wordt dat het niveau van de Engelse taalbeheersing van een docent onvoldoende is, moet hij/zij een cursus volgen om zijn/haar beheersing op voldoende niveau te krijgen. Visitatie en toetsing zijn afgerond in juni 2006. Oordeel De commissie heeft tot haar genoegen opleidingen aangetroffen van welke de docenten veel élan tentoonspreiden, niettegenstaande de turbulentie van de afgelopen periode (fusie van faculteiten). Ten aanzien van de onderwijskundige expertise staan de opleidingen verschillende instrumenten ten dienste. Er is een helder scholingsbeleid. In de functioneringsgesprekken zouden studentevaluaties een rol dienen te spelen. De opleidingen werken hieraan. De commissie heeft vastgesteld dat er erg veel gremia en schijven werkzaam zijn binnen en ten behoeve van de opleidingen. Dit leidt in een aantal gevallen tot bureaucratie waar medewerkers onder lijden. De bureaucratie zou men vanuit de facultaire innovatiecultuur en ondernemingszin te lijf moeten en – naar het oordeel van de commissie – ook kunnen gaan. De commissie is van oordeel dat de noodzakelijke verbreding van het programma zich dient te vertalen in een docentenplan waaruit de kwalitatieve verbreding van het docentenbestand blijkt. De commissie concludeert dat het personeel voldoende gekwalificeerd is om het programma te realiseren. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
51
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Administration luidt dat oordeel voldoende.
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Het grootste deel van het personeel is gehuisvest in ‘het Capitool’ en ‘het KPMG-gebouw’, vlakbij doch buiten de campus. Voor functies binnen de onderwijsondersteuning waarbij er sprake is van intensief contact met studenten, is deze huisvesting op de campus gebleven. Dit geldt voor studieadviseurs, de onderwijscoördinator en het Bureau Onderwijszaken van de faculteit BBT. Universitaire studentondersteunende functies zijn vanzelfsprekend op de campus gehuisvest. De oorzaken van deze tweedeling zijn: het vastgoedprobleem van de UT, dat leidt tot noodzakelijke en ingrijpende bouw- en verbouwactiviteiten. Dit resulteert in tijdelijk ruimtegebrek op de campus. En de brand in het gebouw waar BSK gehuisvest was, die geleid heeft tot een versnelde ruimtelijke samenvoeging van een groot deel van het personeel van de faculteit BBT. Daarmee zijn ook tijdelijk minder onderwijsruimtes, met name projectkamers, beschikbaar. In het vastgoedplan van de UT is voorzien dat de faculteit BBT opnieuw volledig op de campus gehuisvest wordt, in een gebouw dat binnen één à twee jaar hiertoe gereed zal zijn. Na de brand in 2002 is er vanzelfsprekend geklaagd over de materiële voorzieningen. De klachten daarover betroffen onder andere kleine en/of projectzalen. Die klachten zijn sterk afgenomen. Er zijn vaste voorzieningen in een aantal gebouwen, waaronder de Spiegel en de bibliotheek (die tijdelijk verhuisd is). Op beide plaatsen is een systeembeheerder annex helpdesk aanwezig. Daarenboven is er op de gehele campus een WLAN-voorziening. De woningen op de campus beschikken alle over snelle internetverbindingen. En voor studenten in de stad Enschede is een internetabonnement beschikbaar. De digitale bibliotheek is op alle werkplekken op de campus en thuis beschikbaar. De universiteitsbibliotheek is daarnaast (nog) op twee locaties gehuisvest. In het gebouw Hogekamp bevindt zich een collectie boeken en tijdschriften voor bepaalde vakgebieden c.q. opleidingen (natuurkunde, chemie en elektrotechniek). In de vestiging in de Vrijhof bevinden zich de collecties voor de overige vakgebieden en de algemene collectie boeken en tijdschriften. Tevens bevindt zich in de Vrijhof een computerzaal. De Vrijhof heeft ruime openingstijden voor studie. Oordeel Ten gevolge van de brand in 2002 was er een capaciteitsprobleem met betrekking tot computerruimtes en projectzalen. Dit probleem is opgelost door naar een andere locatie in de nabijheid van de campus te verhuizen. De studenten geven te kennen graag weer terug te willen 52
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
naar de campus. De commissie heeft nader vernomen dat de huisvestingsproblemen op korte termijn daadwerkelijk worden opgelost. De opleidingen maken gebruik van universiteitsbrede onderwijsgerelateerde ICT-voorzieningen zoals een digitale leeromgeving (TeleTOP), een vakinformatiesysteem (VIST, soort digitale studiegids), een tentamenaanmeldsysteem (TAST) en een tentamenresultatensysteem (TOST). Deze werken naar behoren en worden door de studenten als nuttig ervaren. De commissie komt tot de conclusie dat de materiële voorzieningen toereikend zijn. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Voor de bachelor- en de masteropleiding behoort studiebegeleiding tot het takenpakket van de studieadviseurs, de onderwijscoördinator en de opleidingsdirecteur. De studieadviseurs zijn de eerst aangewezenen om vragen betreffende de studie en studievoortgang te beantwoorden. Waar er aanwijzingen zijn dat er sprake is van structurele vragen of problemen, wordt de opleidingsdirecteur betrokken. In het geval van individuele voortgangsproblemen of behoefte aan begeleiding, is een studieadviseur het geëigende aanspreekpunt. De faculteit heeft drie studieadviseurs in dienst die voor een evenredig deel ingezet worden voor de opleidingen BSc BA en MSc BA. Studieadviseurs kunnen daarbij, waar nodig, doorverwijzen naar de centrale UT-voorziening DiSC (Dienst Studentenvoorzieningen & Campus), die eventueel verdere begeleiding kan bieden, bijvoorbeeld door inschakeling van een studentendecaan en/of een -psycholoog. Van (onder andere) de volgende instrumenten wordt gebruik gemaakt: FASIT, het studievoortgangregistratiesysteem van de UT, waarin van elke student het studieprogramma en behaalde resultaten zijn vastgelegd; TOST (Tentamen Opvraag Systeem Twente). Het systeem van de UT waarbij een dag na de registratie in FASIT de gegevens voor de studenten toegankelijk zijn. Studiebegeleiders maken gebruik van FASIT om relevante gegevens van studenten op te vragen, bijvoorbeeld in het kader van de studievoortgang. De rol van de studievoortgangsinstrumenten wordt binnen de UT als geheel in het studiejaar 2005-2006 geëvalueerd met het oog op het aanbrengen van verbeteringen in studievoortgangsrapportages en studievoortgangsinformatie. Jaarlijks brengt de dienst ITBE voor de UT het rapport ‘Onderwijs in cijfers’ uit met de belangrijkste gegevens gerangschikt per opleiding. Studiebegeleiding (studieadviseurs, onderwijscoördinator en opleidingsdirecteur) gebruiken deze gegevens in het kader van de bewaking van de studievoortgang.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
53
Voor de BSc BA opleiding gelden de volgende aanvullende onderdelen: •
•
Aan het begin van het eerste studiejaar geeft de opleidingsdirecteur voor de BSc BA studenten een inleidend college waarin de hoofdlijnen van de opleiding inhoudelijk en organisatorisch uiteengezet worden. In dit college passeren tevens voorzieningen van de UT, de faculteit en de opleiding de revue. Alle eerstejaarsstudenten hebben een stafmentor, die verschillende groeps- en/of individuele bijeenkomsten met studenten heeft (te weten minimaal aan het begin van het studiejaar en na het eerste kwartiel en het tweede kwartiel, als eerste beoordeling en bewaking van de studievoortgang van de individuele student). Het staat de studenten vrij om van het stafmentoraat gebruik te maken. Studenten evalueren dit systeem positief, maar maken er beperkt gebruik van. Op basis van evaluaties van studieadviseurs en stafmentoren en dit beperkte gebruik, zal komend studiejaar dit systeem vervangen worden door de inzet van studieadviseurs in studievoortgangbegeleiding en -gesprekken. Het overleg van opleidingsdirecteuren stemt in met dit voorstel en heeft de studieadviseurs gevraagd een definitief voorstel te doen voor invoering in komend studiejaar.
De BSc BA opleiding brengt, mede op basis van de informatie van studieadviseurs en stafmentoren, aan het eind van het eerste studiejaar een niet-bindend B1-advies uit. In juli wordt een voorlopig advies uitgebracht en na de herkansingen in augustus het definitieve. Voor de MSc BA opleiding geldt de volgende aanvulling: Door de kleinschalige opzet van de tracks in de MSc BA opleiding is er al in een vroeg stadium specifieke aandacht voor de studiebegeleiding van individuele studenten. Masterstudenten komen in het begin van de opleiding al in contact met docenten die in de betreffende track een centrale rol spelen, waaronder de trackcoördinator. Deze personen worden dan zeer spoedig door alle trackstudenten gezien als contactpersonen, ook in het kader van de studiebegeleiding. Deze informele regeling wordt beter geacht dan mogelijke formele regelingen, zeker gezien de kleinschaligheid van de opleiding. De opleiding MSc BA is daarbij alert dat eventuele groei van één of meerdere tracks deze kleinschaligheid zou kunnen bedreigen. Voorstel studieadviseurs De studieadviseurs stellen voor om het gehele traject van studiebegeleiding bij hen te concentreren. Dit betekent aan de ene kant een ontlasting van docenten vanwege het vervallen van het docentmentoraat, maar tegelijkertijd een intensivering en professionalisering van de (eerstejaars)begeleiding. Studenten hebben dan vanaf het begin van hun studie een vast aanspreekpunt waar ze terechtkunnen voor het bespreken van de studievoortgang, problemen kunnen bespreken en planningen kunnen afstemmen. De studieadviseurs zijn goed ingevoerd in de verschillende regelingen (BBT en UT) en de verschillende instanties, om waar nodig te kunnen doorverwijzen voor specifieke hulp. Ze hebben zelf een degelijke kennis en ervaring om problemen bespreekbaar te maken, studenten te begeleiden bij het plannen van hun studie en te adviseren met betrekking tot studieaanpak. De studieadviseur is tevens een vertrouwenspersoon en het ligt dan ook voor de hand dat er aan de kant van de student een routine ontstaat om met een zekere regelmaat met een vast iemand van de opleiding te praten, iemand die je kent. Daar ga je naar toe met problemen, maar ook als je de studie staakt (exitgesprekken). De studieadviseur kan je als het ware helpen met het opstellen van een routekaart door de studie. Bovendien kan de studieadviseur een soort intakegesprek (informatiegesprek) houden met betrekking tot de bachelor- en masteropdracht. 54
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Oordeel De commissie heeft tevoren een twintigtal vragen, over alle facetten, voorgelegd aan de opleiding. Ze zijn voordat de commissie op bezoek kwam, uitvoerig beantwoord in een document van ruim veertig bladzijden. Wat de studiebegeleiding betreft, komt in een enquête naar voren dat 40% van de studenten niet weet dat zij een mentor (gehad) hebben. De opleiding wijt dit aan de vrijblijvendheid van deze contacten. Uit dezelfde enquête blijkt dat de studenten niet tevreden zijn over de informatievoorziening. Van de kant van de studenten heeft de commissie echter wel vernomen dat het gemakkelijk is met de docenten in contact te komen. De studieadviseurs hebben een plan opgesteld volgens hetwelk de begeleiding geïntensiveerd wordt en minder vrijblijvend zal zijn. Het plan waarmee de opleidingsdirecteuren al hadden ingestemd, was reeds tevoren aan de commissie aangeboden. In het gesprek met de studieadviseurs hebben deze hun plan toegelicht. De commissie heeft vertrouwen in deze aanpak. Zowel de begeleiding als de informatievoorziening van studievoortgangsgegevens zal daarmee beter worden, zo verwacht de commissie. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Administration luidt dat oordeel voldoende.
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: De evaluatie van het onderwijs vormt een belangrijk onderdeel van de jaarcirkel waarin voor het studiejaar een zogenaamde Deming-cirkel wordt doorlopen. Deze voorziet in vier opeenvolgende en onderling samenhangende activiteiten: a. curriculum en cursussen voor het volgende studiejaar bepalen en vertalen in studentenstatuut, OER, studieprogramma en bijgestelde cursussen (Plan); b. het feitelijk uitvoeren van het geplande onderwijs (Do); c. het nagaan of de in het onderwijs ingezette middelen bijdragen tot de gestelde opleidingsdoelen (Check); d. het op basis van de evaluaties analyseren van knelpunten en opstellen van verbeteringsvoorstellen (Act). Basis van de PDCA-cyclus voor het onderwijs is het vastgestelde onderwijsprogramma. De evaluaties van het onderwijs vormen een belangrijke bron van informatie in de C-fase en zijn een belangrijke QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
55
input voor de analyse van knelpunten in de opleiding en het formuleren van verbeteringsvoorstellen (A-fase). De aanpassing van het onderwijs voor het volgende studiejaar (P-fase) volgt daaruit. De doorvertaling van de evaluaties in verbeteracties binnen de jaarcyclus is van essentieel belang. Op deze wijze wordt de geschetste cirkel gesloten. Naast de PDCA-cyclus voor het onderwijsprogramma kunnen we een PDCA-cyclus voor de evaluaties onderscheiden. In de Plan-fase van deze cyclus worden streefwaarden en het te evalueren onderwijs bepaald. De Do-fase bestaat uit het uitvoeren van de evaluaties. Periodiek worden zowel de streefwaarden als het gehele evaluatieproces tegen het licht gehouden in de Check-fase. Verbeteringen die daaruit voortkomen in de Act-fase vormen de input voor de Plan-fase waarmee de cyclus wordt gesloten. Evaluaties vinden plaats op vier niveaus: vak, semester, jaar, programma. De Vakevaluatie vindt minstens eenmaal per drie jaar plaats. De uitvoering is in handen van de Onderwijskwaliteitscommissie (OKC; een subcommissie van de Opleidingscommissie). Voor de semesterevaluaties (twee per jaar) worden de vakevaluaties benut. In de jaarevaluatie worden de evaluaties van de vakken verwerkt, naast gegevens uit de evaluatie van de bacheloropdracht, de uitkomsten uit de UT-instroommonitor en de UT-tevredenheidsmonitor. De jaarevaluatie wordt uitgevoerd door de opleidingsdirecteur en de onderwijscoördinator, indien gewenst ondersteund door BOO en ITBE. Streefcijfers uit facet 21 worden bij deze evaluatie betrokken. Een jaarevaluatie wordt besproken met de Opleidingscommissie (OLC). Onder verantwoordelijkheid van de opleidingsdirecteur vindt eens per drie jaar een evaluatie van het gehele opleidingsprogramma plaats. Input voor deze curriculumevaluatie zijn de semesterevaluaties, de jaarlijkse bespreking van het onderwijsprogramma als agendapunt in de praktijkraad, de WO-monitor en alle vakevaluaties. Oordeel De commissie spreekt haar waardering uit voor de uitvoerige wijze waarop in de zelfstudie de evaluatie van het onderwijs wordt besproken. Bij de vakevaluaties zijn ook nog streefwaarden aangegeven. De actoren in het systeem zijn schematisch vermeld. De commissie heeft echter geconstateerd dat de kwaliteitscirkel alleen op vakniveau gesloten is. Het kwaliteitsevaluatiesysteem, hoewel qua plan goed, functioneert op dit ogenblik nog slechts ten dele: semester- en jaarevaluaties vinden niet systematisch plaats en curriculum- of programma-evaluaties ontbreken nog geheel. Op curriculumniveau is er een plan voor evaluatie dat er goed uitziet. De commissie heeft voldoende vertrouwen in de opleidingen dat de kwaliteitscirkel ook op de hogere niveaus gesloten zal worden. De commissie wil ook waardering uitspreken voor de verzorgde en heldere zelfstudie. Het opstellen van dit document is op zich al een belangrijke activiteit in het kader van de interne kwaliteitszorg. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende.
56
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving: De zelfstudie geeft een aantal voorbeelden van maatregelen ter verbetering die zijn genomen op basis van evaluaties. Het betreft onder andere het verzoek om gastcolleges eerder vroegtijdig in het kwartiel te plaatsen, en de taalvaardigheid Engels van de docenten te vergroten. In het eerste geval leidde dit tot het verplaatsen van de gastcolleges, in het tweede geval tot instellen van een klachtenlijn door de studievereniging. Een uitspraak van studenten dat de eerste paar weken van de masteropleiding te zwaar zijn omdat de studenten veertig uur per week moeten werken, is niet gehonoreerd. Het door de studieadviseurs voorgestelde nieuwe plan tot begeleiding van studenten komt (mede) voort uit evaluaties. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat hier vooral de opleidingscommissie en in het bijzonder de daarvan afgeleide onderwijskwaliteitscommissie zorg draagt voor de kwaliteitszorg. De examencommissie heeft een meer controlerende rol. De commissie vindt dit een heldere verdeling. De commissie komt op grond van het bovenstaande en de uitvoerige gegevens in de zelfstudie, alsmede op basis van de gehouden gesprekken, tot de conclusie dat er voldoende maatregelen ter verbetering worden genomen. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: De betrokkenheid van studenten in de interne kwaliteitszorg blijkt als volgt: • • • • • • • •
de helft van de leden van de OLC is student; de OKC bestaat volledig uit studenten, ondersteund door een medewerker van bureau onderwijsondersteuning; de OC van de studievereniging Stress bestaat volledig uit studenten; de helft van de leden van de Faculteitsraad is student; studentenpanels ten behoeve van semesterevaluaties bestaan vanzelfsprekend uit studenten; door de opleiding worden gemiddeld twee keer per jaar studentenbijeenkomsten over de opleidingen georganiseerd; de studievereniging Stress voert regelmatig overleg met de decaan; studenten vullen vakevaluaties in.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
57
Medewerkers De betrokkenheid van medewerkers in de interne kwaliteitszorg komt als volgt tot uitdrukking: • • • • • •
de helft van de leden van de OLC is docent; de examencommissies bestaan uit docenten; de helft van de leden van de FR is docent; de opleiding organiseert een aantal (circa vier) docentbijeenkomsten per jaar; de opleiding heeft een klankbordgroep, bestaande uit docenten, geïnstalleerd; docenten zijn betrokken bij semesterevaluaties en vanzelfsprekend ook bij vakevaluaties.
In alle hierboven genoemde situaties zijn praktisch standaard medewerkers van het bureau onderwijsondersteuning betrokken. Alumni Een eerste alumnibijeenkomst van oud-masterstudenten heeft op 7 april 2006 plaatsgevonden. De MSc BA opleiding zal elk jaar een dergelijke bijeenkomst organiseren. In zo’n bijeenkomst komt de aansluiting tussen opleiding en praktijk nadrukkelijk aan de orde. Er zijn nog weinig alumni van de beide opleidingen, vandaar dat slechts een eerste alumnibijeenkomst voor oud-masterstudenten heeft plaatsgevonden en nog geen alumnibijeenkomst voor oudbachelorstudenten. Wel ziet de masteropleiding oud-bachelorstudenten nog dagelijks omdat zij als vervolgstudie de masteropleiding doen. Ten slotte zullen komend cursusjaar lezingen van alumni voor studenten in de bachelor- en de masteropleiding worden georganiseerd. Beroepenveld Het beroepenveld is op verschillende wijzen bij de opleidingen betrokken: • •
door een praktijkraad die adviseert over doelstellingen, eindtermen en programma’s van de opleidingen; door de alumni, die een specifiek deel van het beroepenveld vertegenwoordigen.
Oordeel Op grond van bovenstaande beschrijving en op grond van de gesprekken stelt de commissie vast dat studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld in genoegzame mate bij de opleiding zijn betrokken. Het functioneren van de opleidingscommissie draagt hier ook toe bij. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Administration luidt dat oordeel voldoende.
58
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Bachelor De zelfstudie merkt op dat de opleiding nog jong is. In augustus 2005 zijn de eerste nominaal studerende bachelorstudenten afgestudeerd. De opleiding hecht veel waarde aan de bacheloropdracht inclusief de bijbehorende scriptie. De opleiding streeft er naar (en bereikt dit ook) dat bacheloropdrachten in de praktijk plaatsvinden. In vergelijking met andere bacheloropleidingen BK in Nederland heeft de bacheloropdracht een aanzienlijke omvang (15 EC + 5 EC voorbereidend vak). Master De opleiding hecht veel waarde aan de masteropdracht inclusief de bijbehorende scriptie. Masteropdrachten vinden zowel plaats bij lopend onderzoek in de faculteit als in de praktijk. Een duidelijke meerderheid van de opdrachten vindt in de praktijk plaats. In vergelijking met andere masteropleidingen BA in Nederland heeft de masteropdracht een aanzienlijke omvang (25 EC + 5 EC masterclass). Oordeel De afgestudeerden kunnen zich in voldoende mate kwalificeren op de arbeidsmarkt, zo is de commissie gebleken uit het gesprek met alumni. De commissie heeft twaalf bachelorscripties bestudeerd. Het niveau van de scripties is voldoende, maar de verhouding theorie-praktijk liet wel eens te wensen over, bijvoorbeeld ten aanzien van de onderzoeksmethodologie. Het oordeel van de commissie was in ruim de helft van de gevallen even hoog en in drie gevallen zelfs hoger dan het oordeel dat de opleiding had toegekend. De overige scripties kregen van de commissie een lager cijfer, waarbij het in twee gevallen om een verschil van twee punten ging (op de schaal 1-10); in de meeste gevallen ging het om kleinere verschillen. Het viel de commissie op dat er in enkele gevallen sprake was van dubbelscripties die door meer dan één student waren geschreven; deze scripties werden terecht voor iedere student afzonderlijk beoordeeld. Op grond van de bestudeerde scripties, die voor haar een belangrijke rol spelen als het om het gerealiseerde niveau gaat, kent de commissie aan dit facet voor de bachelor een ‘voldoende’ toe. Ook heeft de commissie twaalf masterscripties bestudeerd. Bij de helft daarvan zat de commissie met haar oordeel wat lager, echter niet meer dan een enkel punt op de schaal van 1-10. In een aantal gevallen waren onderzoeksopzet en probleemstelling niet erg helder. In één geval viel het oordeel van de commissie hoger uit. De commissie heeft in een tijdens het bezoek georganiseerd gesprek met vertegenwoordigers van de opleidingen over de scripties gesproken. Zij heeft toen begrepen dat zij alleen van ingestroomde hbo-ers scripties heeft bestudeerd, omdat er op dat moment nog geen bachelorinstromers waren. Ook heeft zij tot haar geruststelling vernomen dat de beoordeling, ook bij dubbelscripties, altijd individueel is. QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
59
De commissie heeft vastgesteld dat zij haar kritiek op de beoordeling van scripties bepaald niet tot dovemansoren heeft gericht. De opleiding was al bezig de beoordeling te verbeteren alsmede meer aandacht te schenken aan verbetering van de inhoud, onder andere wat de methodologie betreft. De commissie heeft waardering voor de actieve wijze waarop dit probleem is aangepakt. Nu inmiddels de instroomeisen verzwaard zijn en de beoordeling extra aandacht krijgt, komt de commissie tot de conclusie dat aan dit facet een ‘voldoende’ kan worden toegekend. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Bacheloropleiding Voor een cohort studenten zijn de streefcijfers voor de propedeuse als volgt: Tabel: Streefcijfers propedeuse Jaar 1 2 3
Streefcijfer 20%, streefcijfer lange termijn is 30% 65%, streefcijfer voor korte en lange termijn 75%, streefcijfer voor korte en lange termijn
Bovenstaande tabel betekent dat op de korte termijn 20% van de studenten die ingestroomd zijn in de bachelor in nominale studieduur het eerste jaar haalt en dat in 2010 dat streefcijfer 30% wordt. Verwacht wordt dat 65% van een cohort binnen twee jaar na de start van de studie de propedeuse heeft behaald. Voor een cohort studenten zijn de streefcijfers voor de bachelor als volgt: Tabel: Streefcijfers bachelor Jaar 3 4 5
Streefcijfer 20%, streefcijfer voor korte en lange termijn 60%, streefcijfer lange termijn is 65% 65%, streefcijfer lange termijn is 70%
Bovenstaande tabel betekent dat van een cohort studenten 20% in nominale studieduur de bachelor behaalt. Verwacht wordt dat 60% van een cohort binnen vier jaar na de start van de studie de bachelor heeft behaald. In 2010 is dit streefcijfer 65%. Blijkens de tabel moet 90% van het cohort studenten dat de propedeuse heeft gehaald de bachelor behalen.
60
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
De opleiding acht de geformuleerde streefcijfers ambitieus. Zeker als vergeleken wordt met vroeger behaalde resultaten van diverse andere opleidingen Bedrijfskunde in Nederland. Vermoedelijk zijn zij slechts haalbaar onder invoering van een bindend studieadvies. Uit onderstaande gegevens blijkt dat in algemene zin voldaan wordt aan de streefcijfers. Tabel: B1-rendement; percentages van de vwo-instroom Generatie na 1 jaar na 2 jaar (cumulatief) na 3 jaar (cumulatief) Totaal
2002 2003 2004 25 39 15 54 63 64 -
Tabel: B-rendement; als percentage van de P-geslaagden uit de vwo-instroom (cumulatief ) Generatie na 3 jaar na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar
2002 19 -
Noot: Het rendement is het deel van de instroom dat met succes een bepaalde studiefase heeft afgerond. Om er zeker van te zijn dat een beperkte achterstand in de administratie de uitkomsten niet vertekent, wordt het rendement na één jaar in werkelijkheid pas na dertien maanden berekend en het rendement na twee jaar pas na 25 maanden (et cetera).
Masteropleiding Tabel: Streefcijfers master Jaar 1 2 3
Streefcijfer 40%, streefcijfer voor korte en lange termijn 80%, streefcijfer voor korte en lange termijn 90%, streefcijfer voor korte en lange termijn
Streefcijfers in bovenstaande tabel betekenen concreet dat 40% van een cohort masterstudenten nominaal studeert en dus in één jaar de master haalt; 80% van een cohort wordt verwacht binnen twee jaar na de start van de studie de master te hebben behaald. Opmerking 1: Voor de hand liggend zou zijn om een streefcijfer van 90% te formuleren voor het behalen van de master in twee jaar. Echter, een aantal masterstudenten (nog onbekend hoeveel masterstudenten precies) vult de opleiding zelfstandig in als een parttime opleiding. De opleiding Business Administration vindt dit niet wenselijk, maar ziet geen mogelijkheid of directe aanleiding dit te verbieden. Opmerking 2: het streefcijfer van 40% nominaal studerende studenten van een cohort is lastig, omdat de masteropdracht (ook in vergelijkbare studies Bedrijfskunde, drs. Bedrijfskunde) vaak enkele maanden uitloopt. Het vermoeden bestaat dat de meerderheid van de studenten van een cohort dertien/veertien maanden over hun studie zal doen. Concreet zou dit betekenen dat van
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
61
een specifiek cohort slechts 25% van de studenten nominaal studeert, terwijl na dertien/veertien maanden 60% afstudeert. Uit onderstaande blijkt dat het onderwijsrendement in de master voldoet aan de geformuleerde streefcijfers. De invoering van het bachelor-mastersysteem in Nederland heeft op de UT (en niet alleen daar) tot administratieve onduidelijkheden geleid. Afspraken op universitair niveau veroorzaakten dat in de beginjaren na de invoering studenten zowel ingeschreven konden zijn in de bachelor en de master of in de master alleen (zonder dat ze aan alle toelatingseisen van de master voldeden). Dit cursusjaar 2005/2006 is er duidelijkheid wat betreft deze inschrijving ontstaan. Concreet betekent het dat FASIT-gegevens vreemde resultaten met betrekking tot rendementcijfers opleveren. De opleiding MSc BA heeft daarom voor de cohorten uit de jaren 2003 en 2004 handmatig de gegevens bij elkaar verzameld met de volgende criteria: • •
een student behoort tot een cohort van een bepaald jaar als hij/zij vóór 1 oktober van dat jaar een bachelor BK heeft of voldoet aan alle instroomeisen van de andere categorieën toelaatbare studenten (doorgaans een voltooid pre-masterpakket); afstuderen vóór 1 oktober van het daaropvolgende jaar betekent dat de student in één jaar is afgestudeerd.
Gegeven het nu nog betrekkelijk kleine aantal studenten is deze handmatige verwerking mogelijk gebleken. In de toekomst is het voor de opleiding (maar ook voor de faculteit) noodzakelijk dat de administratieve systemen op orde zijn. Voor de cohorten 2003 en 2004 zijn de rendementcijfers als volgt: Tabel: Rendementcijfers cohorten 2003 en 2004 Rendement na 1 jaar 2 jaar
Cohort 2003 (aantal 11) Cohort 2004 (aantal 39) 73 % (8/11) 36% (14/39) 100% (11/11)
N.B. Van het cohort 2004 zijn in de maand oktober 2005 nog eens negen studenten afgestudeerd. Dit maakt het rendement na veertien maanden (september 2004 tot en met oktober 2005) 59% (23/39). Oordeel Voor de goede orde zij vermeld dat de KUO rendementsgegevens nog niet beschikbaar zijn omdat het opleidingen betreft die in 2002 zijn gestart. De commissie heeft met voldoening vastgesteld dat de opleidingen streefcijfers hebben opgesteld. De opleidingen voldoen beide aan de streefcijfers. De commissie is wel van mening dat ambitieuzere streefcijfers op termijn wenselijk zijn. Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Administration: het oordeel van de commissie is voldoende.
62
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. Voor de bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Administration luidt dat oordeel voldoende.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
63
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
64
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Masteropleiding Business Administration: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen en de masteropleiding Business Administration De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Bedrijfswetenschappen voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Business Administration voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
65
66
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
BIJLAGEN
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
67
68
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Bijlage A: Curricula vitae van de voorzitter en de leden van de commissie Prof. drs. J.B.M. (Jan) Edelman Bos (1925) is emeritus hoogleraar Bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij studeerde werktuigbouwkunde aan de toenmalige mts ‘Amsterdam’ te Amsterdam (diploma 1947) en bedrijfseconomie aan de toenmalige Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam. In 1951 voltooide hij laatstgenoemde studie en trad hij in dienst van het organisatieadviesbureau Bosboom en Hegener nv te Amsterdam. In dienst van Bosboom en Hegener verrichtte hij advieswerk voor ondernemingen (zowel grootals middelgrootschalig) in verscheidene bedrijfstakken, voor instellingen in de gezondheidszorg, voor overheidsorganisaties op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau, alsmede voor wereldbankprojecten in ontwikkelingslanden. Het advieswerk betrof met name vraagstukken op het gebied van management, organisatiestructurering, samenwerkingsvormen en strategieontwikkeling. Hoofdaccent bij het advieswerk was vrijwel steeds de relatie tussen organisatiestructuur, organisatiecultuur en organisatiestrategie. Daarbij werd als belangrijk aangrijpingspunt gehanteerd de bestuurlijke en managementfunctie op top- en middenniveau en wel in het perspectief van strategische en operationele veranderingsprocessen. Naast de advieswerkzaamheden vervulde hij sedert 1969 bij Bosboom en Hegener ook de functie van directeur. Sedert 1977 bekleedde hij de deeltijdse leerstoel Bedrijfskunde in het bijzonder Organisatiestrategie bij de Interuniversitaire Interfaculteit Bedrijfskunde te Delft, welke sedert 1984 als Faculteit der Bedrijfskunde deel uitmaakt van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daar was hij onder andere voorzitter van de vakgroep Strategie en Omgeving. In 1984 werd hij bij dezelfde universiteit tevens benoemd op de deeltijdse leerstoel Beleid en Organisatie van de Gezondheidszorg bij het instituut Beleid en Management Gezondheidszorg van de Faculteit der Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. Op dat moment beëindigde hij zijn werkzaamheden bij Bosboom en Hegener en voerde hij tot 2003 een zelfstandige organisatieadviespraktijk, in hoofdzaak betrekking hebbend op organisatievernieuwing in strategisch perspectief bij verschillende ondernemingen en overheidsinstanties. In 1990 ging hij bij de Erasmus Universtiteit Rotterdam met emeritaat. Vanaf 1951 vervulde hij diverse docentschappen op het gebied van bedrijfswetenschappen. Het betrof hier voornamelijk seniormanagement en organisatiekundige opleidingen, onder andere in het kader van de Stichting Interacademiale Opleiding Organisatiekunde, Postacademisch Onderwijs Bedrijfs- en Bestuurswetenschappen, Stichting Studiecentrum Bedrijfsbeleid/ Semafor, Stichting Bedrijfskunde, Stichting De Baak en de Stichting Techniek en Marketing. Hij was van 1963-1966 en van 1972-1976 lid van het bestuur van de Orde van Organisatiekundigen en -Adviseurs, van 1973-1975 ook als voorzitter, en is vanaf 1990 erelid. Van 1979-1985 was hij lid van het bestuur van de European Foundation for Management Development en voorzitter van de Netherlands Foundation for Management Development. Hij was van 1980-1985 onafhankelijk lid van de SER-commissie Plaats en Toekomst Nederlandse Industrie. Hij was voorzitter van de VSNU-visitatiecommissie Bedrijfswetenschappen die in november 2004 haar rapport uitbracht en van de commissie die de additionele beoordelingen van de opleidingen Bedrijfswetenschappen uitvoerde en waarvan de rapporten achtereenvolgens per faculteit uitkwamen in het najaar van 2006. QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
69
Ir. J.G. (Jan) Dopper (1947) behaalde in 1970 het ingenieursdiploma aan de Universiteit Twente en in 1972 het MBA Industrial Marketing aan dezelfde universiteit. Hij was van 1973 tot 1978 werkzaam bij Conoco Cemicals Europe in Brussel in verschillende commerciële functies, en van 1978-1985 bij Conoco Chemicals Houston in de USA, later een onderdeel van Dupont. In 1985 trad hij in dienst van DSM in Nederland, waar hij diverse directiefuncties vervulde. In 1999 werd hij lid van de Raad van Bestuur van DSM tot zijn pensioen in 2005. Na zijn pensionering is hij als consultant betrokken bij het Ministerie van Economische Zaken en het interdepartementale overleg, bij het nationale Energietransitieprogramma, een publiekprivate samenwerking ten behoeve van een duurzame energiehuishouding op termijn. Daarnaast is hij lid van de Raad van Toezicht en de Auditcommissie van de Stichting Gezondheidszorg Oostelijk Zuid-Limburg (Atrium Medisch Centrum; Heerlen, Brunssum, Kerkrade). Hij is voorzitter van Dujat (Dutch Japan Trade Asociation), een stichting die de relatie en handel tussen beide landen bevordert. Hij is lid van het bestuur van de Stichting Techniek en Marketing (STEM). Hij is tevens lid van de Maatschappelijke Raad van de OOA (Orde van Organisatiedeskundigen en -Adviseurs) en van de Raad van Advies van de studievereniging Stress (Universiteit Twente). Voorts is hij lid van het Comité van Aanbeveling voor de verbetering van ouderenzorg in de provincie Moskou. Prof. dr. S.W.F. (Onno) Omta (1952) is hoogleraar Bedrijfskunde aan de Wageningen Universiteit. Hij studeerde biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na zijn afstuderen in 1978 was hij werkzaam in diverse managementfuncties, zo zette hij in de tachtiger jaren een Europees biotech-netwerk op. Begin negentiger jaren startte hij, naast zijn functie als zakelijk directeur van het EMGO-instituut aan de Vrije Universiteit Amsterdam, in de avonduren met een promotietraject Bedrijfskunde in Groningen. In 1995 promoveerde hij op een proefschrift naar het management van biomedisch en farmaceutisch onderzoek in Europa, waarvan de handelsuitgave wereldwijd is verkocht. Hij was inmiddels gevraagd als universitair hoofddocent innovatiemanagement in Groningen. In 2000 werd hij aangesteld als hoogleraar Bedrijfskunde in Wageningen. Er werken zo’n twintig medewerkers op zijn afdeling. Het centrale onderzoeksthema is innovatie en globalisatie van agrovoedingsketens en -netwerken. De afdeling werkt nauw samen met vooraanstaande onderzoeksgroepen in Duitsland, Frankrijk, Canada, Brazilië, China en Taiwan. Hij heeft een groot aantal artikelen op het terrein van innovatie gepubliceerd in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften en won de Best Paper Award op The 7th International Conference on Management of Technology in 1998 en op The 6th International Conference on Chain and Network Management in 2004. Hij is op een groot aantal internationale congressen uitgenodigd als invited or keynote speaker en is lid van het Bestuur van de Mansholt Graduate School in Wageningen. Hij heeft gewerkt als een EU-expert en als consultant en onderzoeker voor een groot aantal multinationale technologie-intensieve bedrijven (zoals SKF, Airbus, Erickson, Exxon, Hilti en Philips). Hij is een reviewer voor een aantal vooraanstaande internationale wetenschappelijke tijdschriften op het terrein van de Bedrijfskunde. Hij is the editor-in-chief van The Journal on Chain and Network Science. Hij is voorzitter van de jury voor de Proefschrift van het Jaar Prijs in de Bedrijfskunde en de Bedrijfseconomie en is voorzitter van de jury voor de Innovative Packaging Award. Hij neemt deel aan en treedt op als coördinator voor een aantal multidisciplinaire NWO-projecten. 70
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Hylke Sluis (1984) behaalde in 2003 het vwo-diploma op de RSG Enkhuizen. Profiel: Economie en Maatschappij met Management & Organisatie. Hij studeert sinds 2003 Bedrijfskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij was in het studiejaar 2005-2006 onderwijscommissaris in het bestuur van BIG, Faculteitsvereniging Bedrijfskunde Groningen (fulltime functie). Hij is verantwoordelijk voor het opzetten en uitwerken van BIG Quest (QUality of Education for STudents). Quest omvat de coördinatie van de studentvertegenwoordiging en het verbeteren van onderwijskwaliteit, door het adviseren van het faculteitsbestuur en het plaatsnemen in diverse projectgroepen waaronder toetsbeleid. Hierdoor heeft hij veel ervaring opgedaan met de rol die studenten kunnen spelen in kwaliteitszorg. In de studiejaren 2003-2005 nam hij zitting in verscheidene commissies bij studentenvereniging Unitas SG en bij de faculteitsvereniging. In 2006-2007 zit hij in de studentengeleding van de Faculteitsraad Bedrijfskunde. Hij deed in de zomer van 2005 mee aan het Community Outreach Program in Indonesië. Dertig studenten (Indonesisch, Chinees, Koreaans en Nederlands) hielpen de bevolking van Peso (Oost-Java) met het bouwen van voorzieningen. Ook gaven ze voorlichting in hygiëne en Engelse les aan kinderen. Prof. dr. R. (Roland) Vandenberghe (1939) is sinds 1 oktober 2004 hoogleraar emeritus van de KU Leuven (België). Hij was hoofd van het Centrum voor Onderwijsbeleid en -vernieuwing. Hij promoveerde in 1970 op een onderzoek over onderwijsvernieuwing in het secundair beroepsonderwijs. Zijn onderzoek heeft hoofdzakelijk betrekking op verandering en vernieuwing in educatieve settings. Hij heeft daarover verschillende boeken en artikelen gepubliceerd in internationale en nationale tijdschriften. Hij heeft onder andere gedurende vijf jaar meegewerkt aan het International School Improvement Project van het Center for Research and Innovation van de OESO (Parijs). In het kader van de Raad van Europa heeft hij een onderzoek geleid over vernieuwing in het basisonderwijs. Hij heeft aan de universiteit verschillende bestuursmandaten opgenomen: hij was departementaal secretaris en vervolgens ook voorzitter van het departement Pedagogische Wetenschappen van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. Van 1995-1996 tot en met 2000-2001 was hij decaan van dezelfde faculteit. Gedurende tien jaar was hij lid van de beoordelingscommissie Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Momenteel is hij nog lid van de Programmaraad Onderwijskundig Onderzoek van NWO. Hij was redactielid van het International Journal for Qualitative Research in Education, van het Tijdschrift voor onderwijsresearch en van het Pedagogisch Tijdschrift. In het kader van de Vlaamse Onderwijsraad leidt hij nog steeds verschillende commissies en werkgroepen. Hij had als onderwijskundige zitting in de visitatiecommissie Godgeleerdheid die in maart 2006 haar rapport publiceerde en in de commissie die de additionele beoordelingen van de opleidingen Bedrijfskunde uitvoerde en waarvan de rapporten achtereenvolgens per faculteit uitkwamen in het najaar van 2006. Prof. dr. A. (Ad) van der Zwaan (1939) is sinds 2004 emeritus hoogleraar Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij studeerde Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht van 1962 tot 1967. Hij promoveerde in 1973 (op een studie over productiemanagement) aan QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
71
de Technische Universiteit Eindhoven, waar hij in de faculteit Bedrijfskunde werkzaam was, vanaf 1974 als uhd, in het bijzonder op het terrein van de methodologie en de productieorganisatie. Vanaf 1988 tot 2004 was hij hoogleraar Bedrijfskunde, in het bijzonder Human Resource Management aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn publicaties, onderzoek en onderwijs hadden betrekking op de methodologie van onderzoek en ontwerp, alsmede op de productieorganisatie. Van 2001 tot 2004 was hij decaan van de faculteit Bedrijfskunde. Hij was betrokken bij de ontwikkeling en leiding van de interfacultaire opleiding Technische Bedrijfswetenschappen. Hij was fellow van de KNAW-erkende onderzoeksschool SOM en gedurende twaalf jaar lid, respectievelijk vice-voorzitter van de Raad van Toezicht en de Audit Committee van de Rabobankgroep.
72
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Bijlage B: Algemeen profiel Brede Bedrijfskunde Inleiding Op basis van de aangeleverde stukken ten behoeve van de visitatie Bedrijfswetenschappen, de interne discussie binnen de visitatiecommissie over de breedte van het vakgebied Bedrijfskunde/Bedrijfswetenschappen en de opmerkingen daarover in de meta-evaluatie heeft de commissie genoteerd wat een wetenschappelijk geschoold bedrijfswetenschapper (voorlopig maar even gelijk gesteld aan een bedrijfskundige) allemaal zou moeten weten (kennis), kennen (kunde) en doen (vaardigheden). En ook hoe dat dan, onderwijskundig gezien, moet gebeuren. De commissie is een voorstander van een brede bacheloropleiding, al dan niet met voorsortering voor een bepaald mastertraject. Met deze lijst spreekt de commissie zich uit over de breedte, maar niet over de diepte van de te behandelen stof, noch over de clustering of de wijze van presentatie ervan. De commissie verwacht dat studenten bedrijfskundige problemen op academisch niveau en behoorlijk zelfstandig kunnen aanpakken. De afstudeerscriptie is daarvan het belangrijkste meetpunt. Bedrijfswetenschappen/Bedrijfskunde Bedrijfswetenschappen/Bedrijfskunde hebben betrekking op de interdisciplinaire studie naar het functioneren van bedrijven/organisaties, mede om door bewuste (management)interventies gewenste veranderingen tot stand te kunnen brengen. Het gaat dus om inzicht in de complexe en dynamische relaties binnen en tussen organisaties, tussen organisaties en hun omgevingen en tussen organisaties en de (internationale) samenleving. Organisaties zijn doelbewuste samenwerkingsverbanden van mensen en middelen om externe doelen (dat wil zeggen nuttige zaken voor de omgeving van die organisatie) te realiseren. Zij ontlenen hun bestaansdoelen dus aan hun nut in de omgeving. Er wordt bewust geen onderscheid gemaakt tussen organisaties en bedrijven, omdat bedrijfskundigen in beide categorieën zouden moeten kunnen functioneren. Dat betekent wel dat in de opleidingen dit verschil en de consequenties daarvan duidelijk gemaakt moeten worden. Voorbeeldorganisaties zouden dus betrekking moeten hebben op zowel (inter)nationale productorganisaties, commerciële dienstverleners, niet-commerciële dienstverleners als ziekenhuizen, ngo’s, andere vrijwilligersorganisaties, internationale organisaties als EU, WTO of UNESCO, daarnaast ook overheidsorganisaties, religieuze organisaties en militaire organisaties, maar ook tijdelijke organisaties zoals projecten. En dit altijd in relatie tot de tijdgeest en de omgeving van die organisaties. Ook wordt aangetoond dat het bedrijfsleven niet alleen uit grote multinationals bestaat, maar ook uit het Nederlandse MKB. Belangrijke elementen van dit vakgebied zijn daarom: • • • • • •
inzicht in organisaties en hun omgevingen (inclusief de dynamiek en de interacties); de interne en externe processen (zowel primair als secundair); het besturen en beheersen van die processen; het kunnen veranderen van die processen door middel van interventies; het afstemmen en balanceren van de verschillende organisatorische aspecten, zowel intern als extern; de verschillende actoren die binnen die organisaties hun rollen moeten spelen.
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
73
Relevante inhoudelijke deelaspecten Deeldisciplines of deelaspecten die in de opleidingen een rol zouden moeten spelen: Bedrijfswetenschappen • organisatiekunde (structuur, functies, systeemleer, analysemethoden, ontwerpmethoden, stromingen, managementstijlen enzovoort); • productie (inclusief verschil tussen maakorganisaties en dienstverlenende organisaties); • logistiek; • inkoop (inclusief uitbestedingsvraagstukken); • ketenbeheer (Life Cycle Analysis); • ondersteunende activiteiten zoals huisvesting, beveiliging, facilitair management, catering enzovoort; • kwaliteitszorg (waaronder kwaliteitsbenaderingen, K-methodieken); • ‘omgevingskennis’ (concurrentieverhoudingen, internationale samenleving, maatschappelijke verantwoordelijkheid, culturele verschillen); • kennis van en inzicht in verschillen in branche, schaal, zelfstandigheid, klanttype, levensfase van onderneming respectievelijk product, en hun gevolgen voor de financiële bedrijfshuishouding, marketing, besturing en dergelijke; • strategie (inclusief missie en doelstellingen); • entrepreneurship (inclusief businessplannen en opzetten eigen bedrijf ); • bedrijfsethiek en filosofie; • corporate governance; • politicologie; • internationalisering; • veranderkunde (inclusief interventies en integratie met andere hierna genoemde wetenschappen). Economische wetenschappen • inleiding in de Algemene Economie/Staathuishoudkunde (micro/macro); • Financial Management (intern, inclusief controlling en analyse en extern, inclusief analyse financiering, fiscaliteit); • Financial Accounting (inclusief administratie, boekhouden), strategische allianties, overname, fusie en splitsing; • marketing (inclusief merkenbeleid, marktonderzoek, forecasting, reclame); • commercie/verkoop (ook reclame); • distributie; • prijsbeleid (als onderdeel marketing of interne organisatie), facturering en inning. Gedrags-/Sociale wetenschappen • communicatie intern en extern (waaronder Public Relations, Public Affairs); • personeel/HRM (instroom, doorstroom (carrière) en uitstroom); • medezeggenschap en vakorganisaties; • organisatiecultuur; • organisatiesociologie; • organisatiepsychologie. Rechtswetenschappen • recht (contracten, wet- en regelgeving).
74
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Technische wetenschappen • technologie; • ICT, state of the art, omgaan met legacy en implementatie van vernieuwingmogelijkheden, mogelijkheden van internet, breedband en mobiele communicatie voor bedrijfsvoering en dienstverlening; • productontwikkeling (Research & Development); • innovatie; • service en onderhoud. Deze deelaspecten zijn bewust niet geformuleerd in abstracte eindtermen, maar in de concrete aanduidingen van vakken of vakgebieden. Academische houding en vaardigheden Daarnaast moet er een wetenschappelijke attitude ontwikkeld worden. Dus er moet aandacht zijn voor: • • • • • • • • • •
onderzoek op het vakgebied, inclusief alle deelaspecten; het leren doen van onderzoek (methoden en technieken, inclusief hulpdisciplines als wiskunde en statistiek); inzicht in the international state of the art van het vakgebied (de basisboeken, de belangrijkste auteurs/wetenschappers, de belangrijkste tijdschriften); communicatievaardigheden (luisteren, praten, schrijven, presenteren, liefst ook in ten minste één andere taal dan de moedertaal); computervaardigheden (internet, Word, Excel, Powerpoint, SPSS); adviesvaardigheden; management- en leiderschapsvaardigheden, inclusief interdisciplinair teamwork; projectmanagementvaardigheden (omgaan met beperkte tijd, geld, gewenste kwaliteit, informatie en organisatie); ‘leren leren’ (systeemdenken, reflectieve vaardigheden); belangrijkste kwaliteitsanalysemethoden kunnen toepassen.
En dan zou de commissie het ook nog aardig vinden als de studenten zich ontwikkelen tot verantwoordelijke wereldburgers! Onderwijsvormen Weliswaar zeggen de aangeboden onderwijsvormen niets over de inhoud (hoewel het onmogelijk is via een hoorcollege vaardigheden aan te bieden), maar door de grote inhoudelijke breedte, de omvang van de studentenpopulatie (die verschillende leerstijlen zullen hebben) en de zorgen over rendementen en doorstroomsnelheden lijkt een breed aanbod van verschillende onderwijsvormen per opleiding gewenst. Mogelijke onderwijsvormen zijn: • • • • • •
hoorcolleges; werkcolleges; projectgroepen; probleemgestuurd onderwijs; zelfstudie; scripties;
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
75
• • • •
werkstukken; presentaties; practica; stages.
Stages zouden gericht moeten zijn op het waarnemen van het geleerde in de praktijk, zodat de student machtsverhoudingen, managementstijlen, de beleving van de werknemer, de complexiteit van de besturing van organisaties, de samenhang van functies en dergelijke beter begrijpt en de waarde van casestudies leert relativeren in het licht van de meer complexe werkelijkheid. Daarnaast zouden deze onderwijsvormen deels in het buitenland gevolgd kunnen worden. Het gaat dus meer om de mix van onderwijsvormen die wordt aangeboden en om de mate van wisseling van de onderwijsgroepen (niet gedurende het gehele jaar in hetzelfde werkcollegegroepje zitten). Toetsingsvormen zouden zowel groepsgewijs als zeker ook individueel moeten zijn. Samenwerkingsverbanden De meeste bedrijfswetenschappelijke opleidingen geven aan dat ze structurele samenwerkingsverbanden hebben met buitenlandse universiteiten. Vaak zijn ze nog zoekende naar de juiste set of de juiste vorm. Duidelijk zou moeten worden waarom met welke buitenlandse universiteit wordt samengewerkt. Is dat vanwege de studentenuitwisseling, vanwege de inhoudelijke kennis op bedrijfskundige deelaspecten of juist om de breedheid van de buitenlandse partner? Is de samenwerking vooral gericht op het onderzoek of juist op het onderwijs? Gaat het alleen om uitwisseling van studenten of ook om de uitwisseling van stafleden? En wordt die samenwerking alleen vanuit de bedrijfskundige opleiding geëntameerd of spelen de belangen en behoeften van de gehele universiteit daarin ook nog een rol? Naast samenwerkingsverbanden op internationaal niveau hebben bedrijfswetenschappelijke opleidingen veelal structurele samenwerking op lokaal niveau met andere faculteiten van dezelfde universiteit; voorts met instellingen op regionaal niveau, en ten slotte met instellingen in Nederland (nationaal niveau). Bij al deze samenwerkingsvormen moet duidelijk zijn wat de meerwaarde ervan is en op welk gebied deze wordt verwezenlijkt. Wanneer specialiseren Bedrijfskunde is, zoals aan het begin aangegeven, een interdisciplinaire studie. Hiervoor is de basis aangegeven, waar de breedte van de studie en de integratie van disciplines tot hun recht komen. In de bachelor-masterstructuur is het in het licht van ‘Bologna’ voor de hand liggend hiervoor de bachelorfase te gebruiken. De masterstudie biedt dan ruimte voor specialisatie, zonder het interdisciplinaire te laten schieten. Dat kan een deel van de bedrijfsactiviteiten betreffen, maar ook een bepaalde bedrijfstak of bijvoorbeeld het internationale aspect. Juist hiermee lijkt het mogelijk voor universiteiten zich in onderzoek en onderwijs te onderscheiden.
76
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Bijlage C: Programma bezoek visitatiecommissie Maandag 16 oktober 2006 Tijdstip 09.00-10.50 11.00-11.50 12.00-12.45 12.45 13.45-14.20 14.30-15.15 15.15 15.30-16.20 16.30 17.00-18.00 19.00-21.00
Activiteit bespreken zelfstudies en analyse/checklist faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur (korte inleiding decaan tien minuten) studenten bachelor (ook student opleidingscommissie en student in scriptiefase) lunch docenten bachelor studenten master theepauze docenten master vergadering commissie adviesraad, werkgevers en alumni diner met lid College van Bestuur (onderwijs), decaan, opleidingsdirecteur, coördinator
Dinsdag 17 oktober 2006 Tijdstip 09.00-09.30 09.40-10.20 10.30-11.30 11.30-12.30 12.30-13.30 13.30-14.00 14.00-15.00 15.00-17.00 17.00-17.30
Activiteit studieadviseurs en medewerker internationalisering gesprek met delegatie examen en opleidingscommissie open spreekuur (de commissie kan ook gasten inviteren) en bezoek aan vergadering commissie lunch vergadering commissie extra gesprekken (nog nader in te vullen op de dag zelf ) voorbereiden voorlopige bevindingen voorlopige bevindingen met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
77
78
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
Bijlage D: Beoordelingsformulier scripties Beoordeling scripties Universiteit en opleiding: ……………………………………………. Naam auteur scriptie: ………………………………………………... Titel scriptie: …………………………………………………………. Toegekend cijfer door de opleiding: …… Toegekend cijfer door u: …… 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
Is de probleemstelling van de scriptie duidelijk weergegeven? Houdt de auteur zich aan de geformuleerde probleemstelling? Is het betoog logisch en consistent? Volgen de conclusies logisch voort uit het gepresenteerde materiaal? Is de gekozen werkwijze verantwoord? Presenteert de auteur het materiaal zodanig dat zijn onderzoek controleerbaar is? Zijn de kernbegrippen duidelijk gedefinieerd/ geoperationaliseerd? Zijn de gekozen methoden en technieken van onderzoek adequaat gezien de probleemstelling? Zijn de gekozen methoden en technieken correct toegepast? Zijn noten en verwijzingen duidelijk en consistent geredigeerd? Geeft het taalgebruik aanleiding tot kanttekeningen? Geeft de auteur er blijk van op de hoogte te zijn van de literatuur op het gebied van zijn onderwerp? Is de compositie van de scriptie in orde? Is de manier waarop het gegeven cijfer tot stand is gekomen helder? (ook duidelijkheid over de rol van de tweede meelezer/beoordelaar)
ja
nee
toelichting
Is de student naar behoren begeleid?
Toelichting:
QANU / Bedrijfswetenschappen Universiteit Twente
79