Elektrotechniek 2010 Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica Universiteit Twente
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2010 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Deel I Algemeen deel
7
1. 2. 3. 4.
Inleiding Taak en samenstelling van de commissie Betrokken opleidingen Werkwijze van de commissie
Deel II Opleidingsdeel 1. 2.
Rapport over de bacheloropleiding Electrical Engineering van de Universiteit Twente Report on the master’s programme Electrical Engineering offered by the University of Twente
9 9 10 11
13 15 57
Bijlagen
83
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Bijlage C: Bezoekprogramma
85 89 99
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
3
4
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisatie en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de NederlandsVlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria, maar met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Elektrotechniek 2010 van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, het faculteitsbestuur en het College van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdeling aan de universiteit voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
5
6
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
7
8
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
1.
Inleiding
In dit rapport brengt de onderwijsvisitatiecommissie Elektrotechniek OW 3TU 2010 (hierna: de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit twee delen: een algemeen deel (I) en een opleidingsdeel (II). Het algemene deel gaat in op de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en geeft een beschrijving van de uitgangspunten van de commissie. In het opleidingsdeel beschrijft de commissie de beoordeelde opleidingen aan de hand van de onderwerpen en facetten uit het Accreditatiekader bestaande opleidingen van de NVAO.
2.
Taak en samenstelling van de commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het uitvoeren van een visitatie van 7 opleidingen op het gebied van de Electrical Engineering op basis van en in overeenstemming met het Accreditatiekader bestaande opleidingen van de NVAO. De commissie heeft op basis van de door of namens de opleidingen aangeleverde informatie en door middel van ter plaatse gevoerde gesprekken een oordeel gegeven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de opleidingen, zoals beschreven in het NVAO-kader. Samenstelling van de commissie Tot voorzitter, tevens lid, van de visitatiecommissie werd benoemd: •
Prof. dr. ir. B.L.R. (Bart) De Moor, hoogleraar ESAT-SCD, Katholieke Universiteit Leuven, Vice-rector International Policy Katholieke Universiteit Leuven, België.
Tot leden van de commissie werden benoemd: L. (Leon) van Barschot, Technische Universiteit Eindhoven, studentlid; Prof. dr. ir. J.H. (Jan) Blom, emeritus hoogleraar Elektrische Energietechniek, Technische Universiteit Eindhoven; • Prof. dr. ir. G. (Georges) Gielen, hoogleraar Ingenieurswetenschappen, KU Leuven, hoofd afdeling MICAS, Katholieke Universiteit Leuven, België; • Dr. ir. W.T.C. (Wilbert) van Luenen, Director Electronic Development, ASML, Veldhoven; • D.S. (Daniël) van Schoot, Universiteit Twente, studentlid; • Prof. dr. A. (Anne) van Streun, emeritus hoogleraar Didactiek Bètawetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. • •
Dr. N.L.C. (Natalie) Stevens, medewerker van het bureau van QANU, was projectleider voor de visitatie en secretaris van de commissie tijdens de bezoeken aan de Universiteit Twente, de Technische Universiteit Eindhoven en de Technische Universiteit Delft. Coördinerend projectleider voor het project Elektrotechniek 3TU OW 2010 was dr. B.M. (Barbara) van Balen van het bureau van QANU. De heer Van Luenen heeft niet alleen zijn inhoudelijke expertise ingebracht maar is ook opgetreden als werkvelddeskundige. De heer Van Streun heeft in zijn hoedanigheid van QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
9
onderwijskundige tijdens de bezoeken van de visitatiecommissie extra aandacht besteed aan de onderwijskundige aspecten van het beoordelingskader. De leden van de commissie hebben allen de onafhankelijkheidsverklaring ondertekend die QANU hanteert voor haar visitaties. De heren De Moor, Van Luenen en Van Streun hebben aan alle bezoeken deelgenomen. Aan het bezoek aan en de beoordeling van de opleidingen van de Universiteit Twente is niet deelgenomen door de commissieleden Gielen en Van Schoot, aan de bezoeken van de opleidingen van de Technische Universiteit Eindhoven en de Technische Universiteit Delft is niet deelgenomen door de commissieleden Blom en Van Barschot. Als bijlage A zijn de curricula vitae van de leden opgenomen. Taak van de commissie De visitatiecommissie kreeg de taak om op basis van de door de desbetreffende faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken: 1. een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsaspecten van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het NVAO-kader1; 2. op basis daarvan vast te stellen of de opleidingen naar haar oordeel voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit; 3. de aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn. De bevindingen van de visitatiecommissie worden in een rapport vastgelegd volgens het in het genoemde NVAO-kader gegeven model, de commissie brengt het rapport uit aan het bestuur van de stichting QANU.
3.
Betrokken opleidingen
De commissie beoordeelde de volgende opleidingen: Instelling:
Opleiding (CROHO-nummer):
Variant(en):
Universiteit Twente (bezoek: 16-17 juni 2010)
B Electrical Engineering (56953) M Electrical Engineering (60353)
Voltijd Voltijd
Vervaldatum Accreditatie: 27-03-2012 27-03-2012
Technische Universiteit Eindhoven (bezoek: 1-2 juli 2010)
B Electrical Engineering (56953) M Electrical Engineering (60353)
Voltijd, deeltijd Voltijd, deeltijd
19-12-2011 19-12-2011
Technische Universiteit Delft (bezoek: 6-7 september 2010)
B Electrical Engineering (56953) M Computer Engineering (60351) M Electrical Engineering (60353)
Voltijd Voltijd Voltijd
20-02-2012 20-02-2012 20-02-2012
4.
Werkwijze van de commissie
De startvergadering De commissie hield op 7 juni 2010 haar startvergadering. Zij werd namens het QANUbestuur geïnstalleerd door drs. S. Looijenga, plaatsvervangend directeur van QANU, waarna zij haar taakstelling en werkwijze besprak en het voorstel voor een domeinspecifiek 1
NVAO Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs
10
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
referentiekader voor de visitatie formeel vaststelde. Het domeinspecifiek referentiekader is opgenomen in bijlage B. De voorbereidingsfase Allereerst heeft de secretaris de zelfevaluatierapporten gecontroleerd op kwaliteit en volledigheid van informatie. Op grond daarvan is bepaald of de rapporten bruikbaar waren voor het visitatiebezoek. Nadat de zelfevaluatierapporten in orde waren bevonden, zijn de commissieleden en de secretaris zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. De commissieleden lazen de rapporten (en de bijlagen) en formuleerden vragen die werden besproken tijdens een vergadering voorafgaand aan de visitatiebezoeken. De commissieleden lazen daarnaast van tevoren een selectie van afstudeerwerken van studenten van de verschillende opleidingen. Deze afstudeerwerken zijn door de secretaris geselecteerd op basis van een spreiding naar cijfers. Door de secretaris van de commissie is een bezoek gebracht aan de opleidingen ter voorbereiding van het visitatiebezoek door de commissie. Tijdens dit voorbezoek is het bezoekprogramma doorgesproken en is aan de orde gesteld welk informatiemateriaal de commissie tijdens het bezoek in wil kunnen zien. De volgende documenten zijn daarom tijdens de bezoeken ter beschikking gesteld: • • • • • •
scripties en afstudeerverslagen en gebruikte beoordelingsformulieren; voorlichtingsmateriaal; studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen; voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, stageverslagen, onderzoeksverslagen; toetsmaterialen; resultaten van cursusevaluaties.
De visitatiebezoeken De secretaris maakte in overleg met de opleidingsdirecteur van de betreffende opleidingen en de voorzitter van de commissie een bezoekprogramma (zie bijlage B). Tijdens de visitatiebezoeken is gesproken met het bestuur van de verantwoordelijke faculteiten, met docenten, studenten, afgestudeerden en met verantwoordelijken voor de kwaliteitszorg op opleidingsniveau. De commissie gebruikte de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de betreffende opleidingen. Zij heeft bij de beoordeling de door QANU opgestelde checklist, die het Accreditatiekader van de NVAO volgt, als uitgangspunt gehanteerd. Aan het eind van een bezoek heeft de voorzitter steeds een mondelinge rapportage gegeven van de eerste bevindingen van de commissie. De beslisregels Het accreditatiestelsel kent een vierpuntsschaal voor de beoordeling van de facetten (onvoldoende, voldoende, goed of excellent) en een tweepuntsschaal voor de beoordeling van de onderwerpen (voldoende of onvoldoende). De commissie heeft bij het bepalen van haar oordelen voor de facetten de beslisregels van QANU gevolgd. Deze zijn: •
de beoordeling ‘onvoldoende’ geeft aan dat de opleiding niet voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet;
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
11
• •
•
de beoordeling ‘voldoende’ geeft aan dat de opleiding voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet; de beoordeling ‘goed’ geeft aan dat de opleiding aantoonbaar uitstijgt boven het niveau dat wordt vastgelegd door de criteria voor basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet; de beoordeling ‘excellent’ geeft aan dat de opleiding als een voorbeeld van de best practice mag worden beschouwd met betrekking tot het desbetreffende facet.
Door de toepassing van deze beslisregels is ‘voldoende’ de meest gebruikte kwalificatie. Zoals uit deze toelichting moge blijken, betekent dit niet dat de commissie de gevisiteerde programma’s als mager beschouwt. De commissie is integendeel over het algemeen te spreken over de kwaliteit van de opleidingen en de inzet van de docenten. Wanneer de commissie een good practice heeft uitgesproken, luidt het oordeel in principe ‘goed’. Het oordeel over een onderwerp is een gewogen oordeel van de verschillende tot dat onderwerp behorende facetten, waarbij de commissie de weging heeft bepaald. Een onderwerp dat verschillende facetten heeft, waarvan er één als onvoldoende wordt beoordeeld, kan door de overige voldoendes aan de basiskwaliteit voldoen, mits de commissie van mening is dat de andere facetten van zwaarder gewicht zijn dan het als onvoldoende beoordeelde facet. De rapporten De commissie heeft ervoor gekozen om bij het schrijven van de beoordelingsrapporten opleidingen te bundelen in één rapport. Zij heeft zich daarin laten leiden door de keuzes van de te beoordelen opleidingen, die zelf hebben bepaald of hun zelfevaluatierapport in het Nederlands of in het Engels is geschreven. Het is in een aantal gevallen onvermijdelijk dat de beoordelingsrapporten (net als de zelfevaluatierapporten) enige overlap vertonen: de opleidingen van een instelling maken gebruik van dezelfde faciliteiten, worden verzorgd door dezelfde groep docenten en hanteren hetzelfde systeem voor de interne kwaliteitszorg. De projectleider/secretaris van de commissie heeft, op basis van de bevindingen van de commissie tijdens de bezoeken, voor alle opleidingen conceptrapporten opgesteld. De projectleider heeft de conceptrapporten, in overeenstemming met de binnen de commissie gemaakte afspraken, verspreid onder de commissieleden. De projectleider heeft de opmerkingen van de voorzitter en de overige commissieleden verwerkt in de conceptrapporten en die vervolgens, in het kader van de hoor-wederhoorprocedure, voorgelegd aan de betrokken faculteiten en opleidingen met het verzoek eventuele feitelijke onjuistheden of andere verbeterpunten te identificeren. De reacties van de faculteiten op de conceptrapporten zijn voorgelegd aan de commissie. De definitieve versie van dit beoordelingsrapport, waarin de opmerkingen en suggesties van de faculteit zijn verwerkt, is vastgesteld in november 2010.
12
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
DEEL II: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
13
14
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
1.
Rapport over de bacheloropleiding Electrical Engineering van de Universiteit Twente
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Electrical Engineering: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Electrical Engineering 56953 bachelor wo 180 EC Bachelor of Science voltijd Enschede 27 maart 2012
Het bezoek van de visitatiecommissie Elektrotechniek OW 3 TU 2010 aan de Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica van de Universiteit Twente vond plaats op 16 en 17 juni 2010. 1.0. Structuur en organisatie van de faculteit De opleidingen Electrical Engineering (Elektrotechniek) worden verzorgd door de faculteit EWI (Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica). Deze faculteit bestaat uit drie afdelingen, Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica, en biedt vier bacheloropleidingen en zes masteropleidingen aan. Daarnaast worden er in 3TU-verband nog twee masteropleidingen aangeboden. De faculteit EWI participeert in vier onderzoekinstituten: CTIT, MESA+, MIRA en IMPACT. Het onderwijs wordt voor het grootste deel door medewerkers verzorgd die ook participeren in één van deze onderzoeksinstituten. De faculteit heeft een eigen budget en heeft de verantwoordelijkheid voor het budget verdeeld over de leerstoelen. De faculteit wordt bestuurd door de decaan die wordt bijgestaan door afdelingsvoorzitters, de directeur bedrijfsvoering en de controller. De administratieve ondersteuning door Bureau Onderwijszaken is op facultair niveau georganiseerd. Voor zaken als toelating, registratie van behaalde resultaten en het uitreiken van diploma’s werkt Bureau Onderwijszaken samen met de Centrale Studentenadministratie. De opleidingen Electrical Engineering De bacheloropleiding Electrical Engineering en de Masteropleiding Electrical Engineering worden geleid door één opleidingsdirecteur. Binnen deze opleidingen bestaan diverse formele overlegstructuren: een Opleidingscommissie, een Examencommissie, een Onderwijskwaliteitscommissie, de Werkgroep Elektrotechnisch Practicum en het Overleg Coördinatoren Onderwijs.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
15
1.1.
Het beoordelingskader
1.1.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Voor het vaststellen van doelen en eindtermen voor de bacheloropleiding is volgens de zelfstudie een aantal uitgangspunten gekozen, die samengevat het volgende inhouden: a. De universitaire bacheloropleiding is een wetenschappelijke opleiding, in de eerste plaats gericht op de voorbereiding op een meer specialistische onderzoeks- en ontwerpgerichte vervolgopleiding. De opleiding stimuleert haar bachelors hun wetenschappelijke opleiding via een masterprogramma te voltooien. Daarnaast maakt de opzet van de bacheloropleiding uitstroom naar het beroepenveld mogelijk. b. Het gaat in de bacheloropleiding om kennis en inzicht in het vakgebied, de kritische blik op die kennis en het weloverwogen kunnen benutten ervan. c. De opleiding is algemeen vormend in de zin dat ook andere wetenschapsgebieden aan de orde worden gesteld, en dat aandacht wordt geschonken aan de maatschappelijke context van onderzoek en ontwikkelingen in het vakgebied. Daarnaast streeft de opleiding vaardigheden na op het gebied van communiceren, werken in teams en projectmatig werken. d. Men wil studenten in de bacheloropleiding een onderzoekende houding aanleren. De opleiding verwacht dat haar studenten zich in hun onderzoekende houding vooral laten inspireren door de eisen en uitdagingen die het ontwikkelen van systemen met zich meebrengen. Zij verwacht van haar bachelors niet dat zij volleerde onderzoekers of ontwerpers zijn. Zij verwacht wel dat haar bachelors dat kunnen worden. De doelen en eindtermen van de opleiding zijn de volgende: Een afgestudeerde Domein wiskundige basiskennis 1 … is in staat om vanuit het arsenaal van de calculus gebruik te maken van differentiaal- en integraalrekening, oplossen van stelsels lineaire vergelijkingen, kansrekening en stochastiek teneinde fysische verschijnselen, componenten, signalen en schakelingen te beschrijven c.q. te modelleren. natuurkundige basiskennis 2 … is in staat om eenvoudige elektromagnetische en mechanische situaties te beschrijven en tevens om een beschrijving van halfgeleidercomponenten te geven, alsmede het gedrag van, en informatieverwerving ten behoeve van fysische systemen te analyseren en te modelleren. elektronica 3 … is in staat om een eenvoudige analoge schakeling functioneel te beschrijven en te onderzoeken in analytische vorm en dat functionele onderzoek bij schakelingen van toenemende complexiteit te doen met numerieke methoden en simulaties. 16
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
computertechniek 4 … is in staat om eenvoudige digitale schakelingen te analyseren en te synthetiseren en voor het ontwerpen van omvangrijke schakelingen daarbij gebruik te maken van een hardware beschrijvingstaal. De afgestudeerde is bekend met de organisatie van een computer en kent de deelsystemen ervan en is tevens in staat, na analyse, een probleem algoritmisch met een computertaal op te lossen. meet- en regeltechniek 5 … is bekend met de functionaliteit en de opbouw van een meetsysteem en in staat meetfouten te identificeren en te analyseren om bij het ontwerpen en testen van schakelingen, gerealiseerd tijdens opdrachten en projecten, bewust met meetapparatuur om te kunnen gaan. 6 … kan fysische systemen analyseren en ontwerpen die gebruik maken van een regelstrategie, zoals in elektronische schakelingen alsmede in robotica. communicatietechniek 7 … is in staat een beschrijving te geven van communicatiesystemen in termen van gebruikte media, modulatiemethoden, coderingstechnieken en protocollen teneinde een uitspraak over de prestatie en kwaliteit van een dergelijk systeem te kunnen geven. Werkwijze 8 … is in staat om de hoofdfunctie van een verlangde toepassing op een zinvolle manier onder te verdelen in deelfuncties teneinde een functioneel ontwerp van de toepassing op te stellen. 9 … is in staat om deelfuncties van een functioneel ontwerp van een verlangde toepassing te vervullen met subsystemen, zodanig dat de realisatie – het geheel der subsystemen - de toepassing mogelijk maakt, daarbij rekening houdend met gestelde eisen en voorwaarden. De afgestudeerde kan hierbij uit alternatieve systemen na evaluatie een verantwoorde keuze maken. 10 … is in staat om mondeling en schriftelijk te rapporteren over opdrachten en projecten. 11 … is in staat om samen te werken met teamgenoten en opdrachtverstrekkers tijdens opdrachten en projecten. 12 … is in staat om voor opdrachten en projecten de vraagstelling te analyseren, benodigde informatie te verwerven, een onderzoeksplan op te stellen en de uitvoering ervan te plannen. 13 … is in staat om kennis te vergaren via wetenschappelijke boeken en tijdschriften al dan niet ontsloten via geautomatiseerde zoekmethoden. 14 … is in staat om op een deelgebied een bijdrage te leveren aan wetenschappelijk onderzoek of ontwerp. Context 15 … is in staat om na het voltooien van de opleiding een keuze te maken voor en zich te specialiseren in een masteropleiding, dan wel om een plek te vinden op de arbeidsmarkt. 16 … is in staat technische en maatschappelijke gevolgen van nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied te analyseren en te bespreken met vakgenoten. 17 … is in staat vanuit een andere tak van wetenschap met een breder perspectief een oordeel te vormen over het eigen vakgebied. Oordeel De commissie heeft de eindkwalificaties van de opleiding bestudeerd en vergeleken met haar domeinspecifieke referentiekader. Zij heeft vastgesteld dat de eindkwalificaties in voldoende QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
17
mate aansluiten op het referentiekader. De eindkwalificaties verwijzen expliciet naar de kennis en inzichten die studenten verwerven, de vaardigheden om die toe te passen, het vermogen om oordelen te vormen en naar de leervaardigheden die in het referentiekader worden beschreven. Het eerste punt onder het kopje ‘Consolidated requirements set for Bachelors’s graduates in EE’ in table 1 van het referentiekader, dat studenten in staat zijn om kennis van wis- en natuurkunde en engineering toe te passen, komt bijvoorbeeld terug in eindtermen 1 tot en met 7. De overige eindkwalificaties kunnen ook in verband worden gebracht met het kader. De commissie heeft verder vastgesteld dat de eindtermen expliciet verwijzen naar vaardigheden waarover afgestudeerden moeten beschikken wanneer zij na het afronden van de opleiding de arbeidsmarkt betreden, waaronder vakspecifieke vaardigheden zoals het vermogen om kennis op het gebied van de elektronica, computertechniek, meettechniek, regeltechniek en communicatietechniek toe te passen, en meer algemene vaardigheden zoals samenwerken, communiceren, probleemanalyse of oordelen vanuit een breder perspectief. De commissie concludeert daarom dat de eindtermen van de opleiding ook aansluiten op de eisen die de beroepspraktijk stelt. Een internationaal gerespecteerde standaard voor bachelorcurricula op het gebied van Engineering Programs is geformuleerd door de Engineering Accreditation Commission van de Accreditation Board for Engineering and Technology (ABET). Hierin zijn naast algemene kenmerken voor bachelor engineering opleidingen tevens enkele specifieke kenmerken voor de opleiding Electrical Engineering opgesomd. De commissie heeft doelen en eindtermen van de bacheloropleiding met de ABET-kenmerken vergeleken en concludeert dat de doelen en eindtermen van de opleiding voldoen aan deze algemene en specifieke kenmerken. Daarnaast heeft de commissie de accreditatiestandaard voor bachelorcurricula op het gebied van electrical and information engineering, geformuleerd door de ASIIN (Akkreditierungsagentur für Studiengänge der Ingenieurwissenschaften, der Informatik, der Naturwissenschaften und der Mathematik e.V.), geraadpleegd. De commissie ziet duidelijke verbanden tussen de eindtermen van de opleiding en de door de ASIIN opgestelde criteria. De commissie komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan de criteria die betrekking hebben op de domeinspecifieke eisen. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is voldoende.
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving Het niveau van de bacheloropleiding conformeert zich aan de eisen die in de Meijerscriteria zijn vastgelegd. De Meijerscriteria zijn opgesteld door de 3TU om het algemeen niveau van de eindkwalificaties van technische opleidingen te beschrijven. De opleiding heeft ook in 3TUverband besloten de bacheloropleiding te toetsen aan de Meijerscriteria, omdat deze beter dan de Dublin-descriptoren een ontwerpgerichte opleiding beschrijven. Uit tabel 1.1 kan worden afgeleid dat de Meijerscriteria voldoende overeenkomsten vertonen 18
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
met de Dublin-descriptoren en derhalve kunnen worden gebruikt voor de toetsing of de opleiding voldoet aan het vereiste niveau. Meijerscriteria
a hij/zij is kundig in wetenschappelijke disciplines b hij/zij is bekwaam in onderzoeken c hij/zij is bekwaam in ontwerpen d hij/zij heeft een wetenschappelijke benadering e hij/zij beschikt over intellectuele basisvaardigheden f hij/zij is bekwaam in samenwerken en communiceren g hij/zij houdt rekening met temporele en maatschappelijke context
X
Leervaardigheden
Communicatie
Oordeelsvorming
Toepassen kennis en inzicht
Kennis en inzicht
Dublin-descriptoren
x x x x x
x x
x x x
x
Tabel 1.1 Overeenkomsten tussen de Meijerscriteria en de Dublin-descriptoren
Alle voor de opleiding relevante eindtermen behoren bij één of meer Meijerscriteria en komen ook daadwerkelijk terug in één of meer eindtermen, evenals het academische karakter. Ter illustratie: het derde Meijerscriterium keert terug in de volgende eindkwalificaties: •
•
•
•
in staat zijn om een eenvoudige analoge schakeling functioneel te beschrijven en te onderzoeken in analytische vorm en dat functionele onderzoek bij schakelingen van toenemende complexiteit te doen met numerieke methoden en simulaties. in staat zijn om eenvoudige digitale schakelingen te analyseren en te synthetiseren en voor het ontwerpen van omvangrijke schakelingen daarbij gebruik te maken van een hardware beschrijvingstaal. De afgestudeerde is bekend met de organisatie van een computer en kent de deelsystemen ervan en is tevens in staat, na analyse, een probleem algoritmisch met een computertaal op te lossen. bekend zijn met de functionaliteit en de opbouw van een meetsysteem en in staat meetfouten te identificeren en te analyseren om bij het ontwerpen en testen van schakelingen, gerealiseerd tijdens opdrachten en projecten, bewust met meetapparatuur om te kunnen gaan. fysische systemen kunnen analyseren en ontwerpen die gebruik maken van een regelstrategie, zoals in elektronische schakelingen alsmede in robotica.
De zelfstudie bevat voor de overige Meijerscriteria een vergelijkbaar overzicht. Oordeel De commissie heeft de eindkwalificaties van de bacheloropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van het niveau. Zij heeft vastgesteld dat die eindkwalificaties in voldoende mate aansluiten bij de Meijerscriteria en kan zich vinden in de relatie tussen de eindtermen en de Meijerscriteria die in de zelfstudie wordt getoond. Zij is ook van mening dat de eindkwalificaties het niveau van de opleiding adequaat weerspiegelen. De eindkwalificaties maken duidelijk dat studenten een brede ‘body of knowledge’ verwerven van het vakgebied en zich empirisch en theoretisch oriënteren op één deelgebied, maar dat zij zich daarin nog niet echt verdiepen, wat ook niet wordt verwacht in een bacheloropleiding.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
19
De commissie is daarom van oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op het niveau. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is voldoende.
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving De bacheloropleiding Electrical Engineering is een wetenschappelijke opleiding voor een onderzoeks- en ontwerpgerichte vervolgopleiding. De afgestudeerde bachelorstudent Electrical Engineering beschikt volgens de zelfstudie over passende kwalificaties om in te stromen in de Master Electrical Engineering. De ervaring met het opzetten, uitvoeren en presenteren van onderzoek en ontwerp zoals opgedaan in de bacheloropdracht is naast de adequate theoretische kennis een goede basis voor een opleiding tot onderzoeker en ontwerper. Twee aspecten komen in de bacheloropleiding Electrical Engineering sterk naar voren: enerzijds is dat de forse dosis bijgebrachte domeinspecifieke kunde die op onderzoeksvragen kan worden toegepast om met modelleren en analyse tot nieuwe resultaten te komen. Anderzijds is dat de ontwerpwerkwijze waarbij gewenste hoofdfuncties worden geïdentificeerd die daarna in deelfuncties worden opgesplitst die met geschikt gekozen subsystemen worden vervuld. Beide doen een zwaar beroep op analytische vaardigheden en stimuleren een wetenschappelijke benadering die tot een sterke intellectuele basisvaardigheid van de bacheloropleiding Electrical Engineering kan worden gerekend. Voorbeelden van algemene wetenschappelijke vaardigheden ontleend aan de eindtermen en dan vooral uit het competentiegebied ‘werkwijze’ ter onderbouwing van de oriëntatie zijn: • • • • • • •
functioneel ontwerpen: vraagstelling analyseren en partitioneren; systematisch realiseren: oplossingen aandragen om aan een vraag te voldoen, daarbij kunnen kiezen uit alternatieven, rekening houdend met eisen en voorwaarden; communiceren; samenwerken; informatie verwerven; planmatig werken: opstellen en uitvoeren van een plan; wetenschap beoefenen: wetenschappelijke bijdrage leveren op een deelgebied van het eigen domein.
De bacheloropleiding Electrical Engineering is dus voornamelijk een vooropleiding voor een wetenschappelijke masteropleiding tot ontwerper en onderzoeker, waarin voldoende aandacht wordt besteed aan algemene kenmerken van wetenschappelijke vorming.
20
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Oordeel De commissie heeft de eindtermen van de bacheloropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de oriëntatie. Zij heeft onder F1 al vastgesteld dat de eindtermen voldoende aansluiten bij de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline (c.q. de vakgenoten in binnenen buitenland) en de relevante beroepspraktijk. Zij stelt verder vast dat de afgestudeerden van de opleiding zonder voorwaarden vooraf kunnen doorstromen naar de masteropleidingen Electrical Engineering in Nederland en dus beschikken over de kwalificaties voor toegang tot een vervolgopleiding. De commissie vindt dat de eindtermen van de opleiding ook in voldoende mate zijn ontleend aan de eisen van de internationale wetenschapsbeoefening. Zij kan zich vinden in de manier waarop de zelfstudie illustreert dat algemene academische competenties aan de orde komen in de eindkwalificaties en vindt de voorbeelden die daar worden gegeven helder en inzichtelijk. De commissie is daarom van oordeel dat de opleiding voldoet aan de criteria die betrekking hebben op de oriëntatie. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding. Voor de bacheloropleiding Electrical Engineering is het oordeel voldoende. 1.1.2. Programma Beschrijving van de programma’s Het programma van de bacheloropleiding Electrical Engineering is er volgens de zelfstudie op gericht studenten een brede maar degelijke elektrotechnische basis te geven. Hiervoor is een samenhangend pakket vakken samengesteld met gevarieerde werkvormen. Alle vakken in het programma zijn verplichte vakken. HC WC ST PR OP PJ MT
= = = = = = =
Hoorcollege Werkcollege Schriftelijk tentamen (inclusief toetsen) Practicum (beoordeling is meestal via het labjournaal) Opdracht, Case-study Project (beoordeling van projectplan, verslag, product) Mondeling tentamen
Bachelor eerste jaar (B1) Kwartiel Vakcode Vaknaam 1 121158 Intro Elektronica en Elektrotechniek + Project
2
121160 152100 211017 121005 121161
Prakticum Intro Elektronica en Elektrotechniek Calculus I Inleidig object-georiënteerd programmeren Netwerkanalyse Practicum Meetinstrumenten/Netwerkanalyse
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
EC 6.5 2 5 3 6.5 2
Werkvorm HC, WC, PJ PR HC, WC HC, PR HC, WC PR
Toetsvorm ST, PJ PR ST, PR ST ST PR 21
3
4
213001 121175 121176 151010 121162 151104 121008 121129 121177 121178 121179
Basisbegrippen digitale techniek Elektronische basisschakelingen Practicum elektronische basisschakelingen Lineaire structuren Mid P-project Calculus II Practicum Elektromagnetische Veldtheorie Elektromagnetische veldtheorie Elektronische functies Practicum elektronische functies Eind P-project
Bachelor tweede jaar (B2) Kwartiel Vakcode Vaknaam 1 151021 Lineaire differentie- en differentieaalvergelijkingen 153006 Kansrekening 213110 Computerorganisatie 261000 Telematicasystemen en toepassingen 2 121042 Meettechniek 122816 Mechanica en transductietechniek 123149 Lineaire systemen 3 121706 Halfgeleiderdevices 121043 Dynamische systemen 121044 Regeltechniek 211054 Computersystemen 4 121045 Project Mechatronica 121046 B2-project 121167 Communicatieve Vaardigheden (B2-project) Bachelor derde jaar (B3) Kwartiel Vakcode Vaknaam --120006 Oriëntaties 1 121041 Elektrodynamica 1&2 ----Minor 2 122828 Practicum realiseren in materialen 124177 Inleiding elektrische energietechniek 3 121059 Embedded Signal Processing 121051 Informatie Opslag 121068 Random signalen en ruis 3&4 121013 Bacheloropdracht 4 121060 Optische Basisfuncties en Microsystemen 125153 Inleiding communicatiesystemen
5 5 2.5 3 1.5 3 0.5 6.5 2 1.5 4.5
HC, PR HC, WC PR HC, WC PJ HC, WC PR HC, WC HC, WC PR PJ
ST, PR ST PR ST PJ ST PR MT ST PR PJ
EC 5
Werkvorm HC, WC
Toetsvorm ST
3 3 4 4 3 6 4 3 4 5 4 11 1
HC, WC HC, PR HC HC, WC HC HC, WC HC, WC HC HC, WC PJ PJ PR
ST ST ST ST ST ST ST ST ST of OP ST PJ PJ OP
EC 1 4 20 1.5 3 6 3 4 11.5 3 3
Werkvorm
Toetsvorm
HC, WC
SE
PR HC HC, PR, PJ HC HC, WC PJ HC, WC HC, WC
PR ST ST, PR, PJ OP ST PJ ST ST
Hoorcolleges Hoorcolleges hebben een oriënterende functie en dienen om de stof te introduceren, te structureren en te verhelderen. Een mondelinge representatie van de stof brengt informatie net weer even anders en is bovendien een eenvoudige manier de grote lijn te volgen. Door het beperkte aantal studenten bij Electrical Engineering kan het rendement van hoorcolleges hoog zijn omdat er een laagdrempelig contact is tussen studenten en docenten. Sommige docenten verrijken bovendien hun hoorcolleges met een demonstratie, een quiz, oefeningen en dergelijke.
22
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Werkcolleges Om opgedane kennis te kunnen toepassen is oefening nodig. Om studenten hiermee te helpen biedt de opleiding werkcolleges aan: bijeenkomsten in kleinere groepen om opgedane kennis te oefenen. Om de overgang van het vwo te vergemakkelijken en te leren voldoende tijd aan oefening te besteden, zijn er in het eerste jaar zeer veel werkcolleges. Dit zet zich voort in het tweede jaar, maar met minder contact en afnemend aantal werkcolleges. In het derde jaar zijn werkcolleges eerder uitzondering dan regel en vinden slechts plaats bij notoir lastige vakken. Zo wordt onafhankelijk leren als bewuste keuze door de opleiding bijgebracht. Practicum Omdat de elektrotechnische discipline meestal tot doel heeft tastbare resultaten te produceren, is de koppeling tussen theorie en praktijk zeer belangrijk. Daarom kennen veel vakken naast werkcolleges en hoorcolleges ook een practicum, waar daadwerkelijk zaken worden gebouwd en bemeten in de context van de theorie die bij het vak hoort. Practica zijn meestal een vorm van probleemgestuurd onderwijs met korte opdrachten (minder dan een middag), waar in koppels van twee wordt gewerkt. Vooral in het eerste jaar zijn veel practica verroosterd om studenten meten en tevens journaliseren te leren. Deze vaardigheden zijn onontbeerlijk in de rest van de studie en kunnen uitsluitend in een praktische setting geoefend worden. Tegelijkertijd confronteren de practica studenten met het verschil tussen theorie, simulatie en praktijk. Hiermee leren studenten op een kritische manier te zoeken naar overeenkomsten daartussen, een onontbeerlijk aspect van wetenschappelijk denken. In latere jaren lijkt het aantal practica sterk af te nemen, maar dit is vooral het gevolg van een verschuiving van praktische oefening naar projecten. Projecten Globaal kan worden gezegd dat de combinatie hoorcollege, werkcollege en practicum door veel vakken wordt gebruikt om domeinspecifieke kennis en vaardigheden over te brengen (overeenkomend met de eindtermen 1 t/m 7 van de opleiding). Om grotere systemen te analyseren en te ontwerpen, de integratie van verschillende kennisgebieden te bevorderen en studenten te leren samenwerken en communiceren (eindtermen 8 t/m 12), zijn projecten een goede werkvorm. De meeste projecten worden uitgevoerd in groepjes van 4 personen. De projecten hebben in de loop van de studie een toenemend ‘vage’ opdrachtomschrijving en een toenemende omvang. Er moet een projectplan worden gemaakt dat als richtlijn dient voor de verdere uitvoering, en de resultaten moeten worden verwerkt in een verslag en een mondelinge presentatie. In de regel wordt er een groepscijfer gegeven tenzij individuele prestaties sterk afwijken. Bacheloropdracht De bacheloropdracht, een individueel project, vormt de afsluiting van de studie. Hier moet de student bewijzen dat hij/zij in staat is zelfstandig een grotere onderzoeks- of ontwerpopdracht te organiseren, uit te voeren en te communiceren. Daarom is deze opdracht individueel, met duidelijk omschreven verwachtingen in de vakomschrijving en een verplichte eindpresentatie. In veel gevallen schrijven de studenten het eindrapport in de Engelse taal. De opdracht wordt uitgevoerd bij een leerstoel waarvoor de opdracht relevant is voor het onderzoek en wordt begeleid door een lid van de wetenschappelijke staf van de betreffende leerstoel. Zelfstudie Zelfstudie geeft studenten de mogelijkheid op individuele wijze, in hun eigen tempo kennis te nemen van de stof, achtergrondinformatie te verzamelen en te oefenen. Gezien het streven QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
23
van de opleiding om studenten te ‘leren leren’ neemt de zelfstudietijd over de jaren toe. In het eerste jaar bedraagt zelfstudie ongeveer 40% van de tijd. In het tweede jaar wordt het langzaam meer, hoewel het beeld vertekend wordt door de toename in projecten waarin redelijk zelfstandig gewerkt moet worden. In het derde jaar is ongeveer 60% van de tijd zelfstudie, de minor buiten beschouwing gelaten, en de bacheloropdracht ook als zodanig meetellend, aangezien deze volledig individueel is.
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Het onderwijs in de bacheloropleiding van Electrical Engineering is er voornamelijk op gericht kennis en vaardigheden te verdiepen zodat een academisch niveau wordt gehaald. De opleiding leidt haar studenten op om te leren problemen op te lossen waarvoor nog geen oplossing bestaat en waar ook geen beproefde methodiek voorhanden is. Het gaat minder om de feiten, maar meer om de samenhang van de feiten, en hoe inzichten tot stand komen. Het karakter van de vakken is zodanig dat samenhang met het onderzoek bestaat. De keuze voor vakken in het curriculum wordt grotendeels bepaald door de domeinspecifieke eisen aan het curriculum. Er zijn geen specifieke “onderzoeks”vakken. De inhoud van de vakken wordt echter gedeeltelijk bepaald door de onderzoeksactiviteiten van de betrokken docenten. Uiteindelijk bereidt de opleiding haar studenten voor om tijdens de masteropleiding ontwerpof onderzoeksopdrachten binnen hun leerstoelen te kunnen uitvoeren. Vanzelfsprekend zullen docenten daarom voorbeelden uit hun recente onderzoek in het onderwijs gebruiken. Docenten gebruiken hun onderzoek als motivatie voor het vak, baseren opgaven op voorbeelden uit de praktijk en besteden tijdens colleges tijd aan de nieuwste ontwikkelingen op hun vakgebied. Meer concreet nemen studenten kennis van onderzoek in de bacheloropleiding in het Realiseren In Materialen (RIM) practicum, B2-project en hun bacheloropdracht, die ze in de laboratoria van Electrical Engineering-hoogleraren uitvoeren. Onderzoeksvaardigheden komen specifiek aan de orde in het in een team uitgevoerde B2project en de individuele bacheloropdracht (BO). Deze vaardigheden zijn met name het kunnen analyseren van de vraagstelling en het opstellen van een project- (B2) of onderzoeksplan (BO), het opdelen van een hoofdfunctie in deelfuncties en een systeem in subsystemen (B2), het zoeken naar en bestuderen van wetenschappelijke literatuur (BO), het bijhouden van een logboek (BO), het maken van een rapportage en het houden van een presentatie van de onderzoeksgegevens (B2+BO) en het beantwoorden van vragen (BO). Het contact met het bedrijfsleven vindt plaats door middel van verroosterde presentaties door alumni tijdens lunchbijeenkomsten in het eerste jaar (Beroep Elektrotechnisch Ingenieur, BEI), door oriëntaties op hun masterspecialisatie in het derde jaar, en door de talloze bedrijfsbezoeken en studiereizen die door de studievereniging Scintilla worden georganiseerd. 24
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Oordeel De commissie heeft het programma van de opleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de eisen die aan een wetenschappelijke opleiding mogen worden gesteld. Zij heeft vastgesteld dat het programma zo is ingericht dat de interactie tussen onderwijs en onderzoek in voldoende mate aan bod komt. Studenten maken gebruik van actuele en relevante literatuur waarin de ontwikkelingen in het vakgebied aan de orde komen en maken kennis met het onderzoek van hun docenten. Zij ontwikkelen stapsgewijs de vaardigheden om zelf onderzoek uit te voeren en verwerven de daarvoor noodzakelijke kennis van methoden en technieken. De commissie acht het bij de bacheloropdrachten wel wenselijk dat de student door de opleiding beter wordt geïnstrueerd om een duidelijker afgebakende eigen bijdrage in de onderzoeksrapportage aan te geven en het werk vergezeld te laten gaan van een samenvattende conclusie. Ter verbetering van de communicatieve vaardigheden zou de commissie graag zien dat de opleiding meer dan één EC aan dit aspect besteedt in het bachelorcurriculum, ofschoon zij erkent dat deze vaardigheden ook tijdens de projecten en bij diverse vakken impliciet worden getoetst. Dat afgestudeerden van technische opleidingen over het algemeen moeite hebben met vlot presenteren en rapporteren is zowel de ervaring van vertegenwoordigers van de beroepspraktijk als van de alumni. Als reactie op het rapport deelt de opleiding mee dat er momenteel een faculteitsbrede discussie plaatsvindt hoe de soft skills een vaste, aanwijsbare plek in de projectlijn kunnen worden gegeven. De commissie is van oordeel dat het verband met de beroepspraktijk kan worden versterkt. Het valt haar op dat vooral de studievereniging op dit punt actief is en bijvoorbeeld bedrijfsbezoeken organiseert. De commissie constateert dat de aandacht voor multidisciplinariteit niet in alle gevallen is gewaarborgd en afhankelijk is van de keuze van de student voor een bepaalde minor of stage. Daar staat tegenover dat bepaalde vakken multidisciplinair inzetbaar zijn, bijvoorbeeld in de mechanica en de chemie. De commissie komt tot het oordeel dat het programma voldoet aan de eisen die aan een wetenschappelijke opleiding mogen worden gesteld. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving De doelstellingen van de opleiding zijn volgens de zelfstudie onder te verdelen in domeinspecifieke kennis en vaardigheden en eindtermen die de werkwijze van een Electrical Engineering bachelor beschrijven. Elke domeinspecifieke eindterm bestrijkt een gebied van de elektrotechniek en wordt gedekt door een serie logisch op elkaar volgende vakken. Kennis en vaardigheden worden derhalve niet verworven in één vak, maar door het gehele curriculum heen, waarbij verschillende op elkaar afgestemde leerlijnen binnen het curriculum te herkennen zijn. Een schema in de zelfstudie geeft een helder overzicht van deze leerlijnen en van de samenhang van het programma. Tijdens het eerste en tweede jaar zorgen zes programmaonderdelen voor het aanleren van de wiskundige basiskennis, zeven programmaonderdelen verdeeld over de drie jaren voor basiskennis op het gebied van de QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
25
natuurkunde, kennis van elektronica wordt verworven in vijf programmaonderdelen met een zwaartepunt in het eerste jaar, kennis van computertechniek wordt aangeleerd tijdens vijf programmaonderdelen verspreid over drie jaar, kennis van meet- en regeltechniek maken de studenten zich eigen tijdens vier programmaonderdelen in het tweede jaar, en communicatietechniek wordt onderwezen in vijf programmaonderdelen vanaf het tweede jaar met een zwaartepunt in het derde jaar. De meer algemene academische vaardigheden en eindtermen die de werkwijze van de bachelor beschrijven worden aangeleerd en getraind tijdens zeven programmaonderdelen, waaronder een aantal projecten tijdens de eerste twee jaar en de bacheloropdracht in het derde jaar. Door de bacheloropdracht en een bijeenkomst waar studenten zich kunnen oriënteren op de specialisaties binnen de Electrical Engineering is een afgestudeerde in staat om een keuze te maken voor en zich te specialiseren in een masteropleiding, dan wel om een plek te vinden op de arbeidsmarkt. Dankzij de bacheloropdracht en het vak Informatie Opslag is een bachelor in staat om technische en maatschappelijke gevolgen van nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied te analyseren en te bespreken met vakgenoten, terwijl de minor studenten in staat stelt hun blik te verruimen door zich te oriënteren op een gebied (ver) buiten de elektrotechniek. Sinds kort biedt de opleiding aan de zeer goed presterende studenten twee mogelijkheden om zich wetenschappelijk te bekwamen buiten het reguliere programma om, waarbij wordt voortgebouwd op diverse eindtermen: Verdieping via Excellence-onderwijs De Excellence-onderwijslijn past bij het reguliere wiskundeonderwijs. Excellence is hier bedoeld als verdieping van het wiskundig niveau. Het wiskundeonderwijs wordt met een hoger abstractieniveau gegeven. De excellencelijn biedt een volledig parallelprogramma voor de wiskundevakken die in de opleiding aan bod komen. De beste (en meest gemotiveerde) studenten van de verscheidene technische opleidingen (ca. 10%) komen in aanmerking voor het excellenceprogramma dat wordt verzorgd door de opleiding Technische Wiskunde. Verbreding via het Honoursprogramma Het Honoursprogramma is bedoeld voor de getalenteerde, geïnteresseerde en gemotiveerde student. In bijna anderhalf jaar wordt er een programma van 30 EC aangeboden. Het programma is voor eerstejaars topstudenten van alle opleidingen. Intensief begeleid door wetenschappers van uiteenlopende achtergrond maken studenten kennis met gerenommeerde onderzoekers, de praktijk van wetenschapsbeoefening en boeiende vraagstukken. Voorts is er het individuele project, waarin studenten een onderzoeksvoorstel schrijven binnen hun eigen vakgebied. De zelfstudie beschrijft dat verschillende eindtermen adequaat worden bediend door een samenhangend pakket programmaonderdelen. Door de vele – kleine – wijzigingen in het bachelorcurriculum door de jaren heen, meent de opleiding echter dat niet meer met zekerheid gezegd worden in hoeverre de eindtermen nog in detail gedekt worden door de leerdoelen van de afzonderlijke programmaonderdelen. De opleiding verwacht hier geen grote hiaten. Veel vakken gebruiken elkaars voorkennis, waardoor onwenselijke veranderingen in leerdoelen vaak al via formeel of informeel overleg naar voren komen. Ook 26
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
heeft de opleiding geen signalen vanuit de masteropleiding, stageadressen of het beroepenveld dat er duidelijke hiaten zijn. Desondanks is er in 2009 een speciale projectgroep ‘leerdoelen’ opgestart die de aansluiting van de eindtermen aan de leerdoelen van de programmaonderdelen onder de loep neemt. Oordeel In de beschrijving van de zelfstudie is inzichtelijk gemaakt in welke onderdelen van het programma aan de verschillende eindkwalificaties wordt gewerkt. De commissie heeft de relatie tussen de eindkwalificaties en de inhoud van de opleiding bestudeerd en is van oordeel dat het programma op een doordachte en gestructureerde manier is opgebouwd vanuit de gedachte dat studenten de eindkwalificaties van de opleiding moeten kunnen behalen. De commissie is van mening dat voor elke module concrete, toetsbare leerdoelen zijn geformuleerd en dat de eindkwalificaties voldoende aan bod komen tijdens de opleiding. De verschillende programmaonderdelen bereiden de studenten adequaat voor op het bereiken van de leerdoelen en het geheel aan leerdoelen bereidt de studenten adequaat voor op de einddoelen van de opleiding. De commissie concludeert dat de opleiding voldoet aan de criteria voor het facet dat betrekking heeft op de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is voldoende.
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving De domeinspecifieke onderwerpen van Electrical Engineering leiden tot samenhang in het programma: de domeinen genoemd in de eindtermen beschrijven een gerelateerd cluster van programmaonderdelen. Naast voortdurend informeel overleg vindt er ook formeel overleg plaats tussen docenten binnen een cluster (of vanuit een andere programmatische samenhang) om mogelijke kennishiaten te constateren en te voorkomen. Om de samenhang tussen de programmaonderdelen gemakkelijk zichtbaar te maken, staan de programmaonderdelen, de relaties ertussen en de clustering in eindtermen gevisualiseerd in het reeds onder F5 genoemde schema in de zelfstudie. De pijlen geven significante voorkennisrelaties aan. Binnen de domeinen elektronica, computertechniek en natuurkunde bestaat een duidelijke keten aan vakken met een bottom-up benadering van de stof: van fysica naar transistoren naar Opamps, van logische poorten naar procesoren naar computersystemen. De wiskundige basiskennis is nodig voor een veelheid aan andere programmaonderdelen, waar ze als gereedschap worden gebruikt. Vandaar ook het accent op wiskundige basiskennis in de eerste jaren van de bacheloropleiding. Een wezenlijk onderdeel van de opleiding vormt de projectlijn (36 EC). Gestart wordt met enige projecten van toenemende complexiteit en lengte in de propedeuse, te weten het IEEE project (1.5 EC), Mid-P project (1.5 EC) en het Eind-P project (4.5 EC), waarna in het tweede jaar een abstracter systeem-ontwerpproject (Mechtronicaproject, 4 EC) volgt en een langer project met een open vraagstelling (B2 project, 11 EC). In het derde jaar volgt dan een individueel onderzoeksgericht project (bacheloropdracht, 11.5 EC).
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
27
De projecten hebben een drieledig doel: Ten eerste worden de onderdelen met betrekking tot de werkwijze uit de doelstellingen hier geoefend, namelijk een gewenste functie analyseren, partitioneren en synthetiseren, informatie verzamelen, de werkzaamheden plannen (projectplan) en hierover mondeling en schriftelijk te communiceren (verslag, presentatie) met opdrachtgevers en vakgenoten. Ten tweede wordt de kennis, opgedaan in de verschillende programmaonderdelen, in de projecten geoperationaliseerd. In de meeste programmaonderdelen wordt hier ook al in de begeleidende practica aandacht aan geschonken, maar in de projecten komt veel hiervan op een hoger niveau samen. En dit is tevens het derde doel van de projecten: de opgedane kennis en vaardigheden van de tot dan toe gevolgde programmaonderdelen te verenigen. Door het combineren van verschillende domeinen in één project worden studenten gedwongen na te denken over hoe deze zich tot elkaar verhouden. Om te bevorderen dat de nagestreefde synergie ook werkelijk optreedt, hebben alle projecten behalve de eerste twee duidelijke voorkenniseisen. Oordeel De commissie is onder de indruk van de gestructureerde samenstelling van het bachelorcurriculum. De onderdelen van het programma worden in een weloverwogen volgorde aangeboden en zijn voorzien van vele dwarsverbanden, waardoor het overigens niet eenvoudig is om in voorkomende gevallen vakken te verplaatsen. Omdat de vakken binnen het bachelorcurriculum met uitzondering van (de inhoud van) de minor verplicht zijn, is een maximale inhoudelijke samenhang gewaarborgd, terwijl onnodige overlappingen tot een minimum beperkt worden. In de zelfstudie is zowel voor de domeinspecifieke kennis als voor elk van de vaardigheden exact opgenomen tijdens welke programmaonderdelen studenten geacht worden deze op te doen. Tijdens het bezoek is de commissie duidelijk geworden dat de studenten de samenhang in het programma zeer waarderen. De commissie komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel ‘goed’ voor het facet dat betrekking heeft op de samenhang. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is goed.
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De opleiding is van mening dat zij op dit moment een uitdagend curriculum aanbiedt dat studeerbaar is voor studenten die voldoende talent hebben. Veel studenten besteden geen 40 uur per week aan hun studie en niet alle studietijd wordt efficiënt besteed. Maatregelen om de studeerbaarheid van het curriculum te optimaliseren en efficiëntie in het studiegedrag van de student te verbeteren worden momenteel door de opleiding geïmplementeerd. Een “doorstroomcommissie” bestaande uit vier medewerkers (UD’s en UHD’s) en twee studenten heeft van september 2008 tot juli 2009 een inventarisatie gemaakt van mogelijke maatregelen die genomen kunnen worden ter verbetering van de doorstroming van de studenten. Deze commissie heeft de volgende maatregelen aan de Opleidingscommissie 28
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
geadviseerd: • • •
begeleiding van de student bij het planmatig studeren; gelijkmatig verdelen van de studie-inspanning over de studieperioden; controle op de werkelijke studiebelasting van de vakken: ervoor zorgen dat deze overeenkomt met de nominale studiebelasting.
Een plan van de Opleidingscommissie in dat kader is het reduceren van alle vakken met een kwart van de stof. De opleiding evalueert regelmatig de effectieve studielast van de aangeboden vakken met een duidelijke inbreng van de studenten. Dit heeft onder meer geleid tot een terugkeer in het eerste jaar naar een rooster van parallelle vakken. Op de aanpassingsproblemen van instromende vwo’ers is gereageerd met een bijspijkercursus wiskunde en met een introductievak dat tevens de student een motivatie voor de studie geeft. Een groot deel van het bijspijkeronderwijs in de wiskunde is in het eerste kwartiel geconcentreerd, wat gedurende de rest van het jaar een probleem oplevert indien de student op dit onderdeel onvoldoende progressie maakt, zo heeft de commissie tijdens haar bezoek vernomen. In gesprekken met studenten is het de commissie duidelijk geworden dat het zwaartepunt van de bacheloropleiding in het eerste jaar ligt en dat de vakken Elektronische basisschakelingen en Elektromagnetische veldtheorie struikelvakken zijn. Veel studenten studeren verweven. De zachte knip tussen de bachelor- en masteropleiding is dan ook voor een deel verantwoordelijk voor de lange studieduur die studenten gemiddeld nodig hebben om de bacheloropleiding te voltooien. De alumni geven aan dat in hun optiek een harde knip niet wenselijk is aangezien in dat geval de situatie kan ontstaan dat een student die nog slechts enkele vakken hoeft te volgen voordat hij aan de masteropleiding kan beginnen, een baan zoekt en voor de opleiding verloren is. Een andere vertragende factor zijn de nevenactiviteiten, zoals het opdoen van bestuurservaring of andere aan de studie gerelateerde zaken. Tijdens het bezoek is naar voren gekomen dat het beleid van de opleiding erop is gericht dat er een zekere selectie plaatsvindt in het eerste jaar van de bacheloropleiding. In het belang van de student verdient het de voorkeur deze selectie na een half jaar te laten plaatsvinden, zodat een overstap naar een andere studie mogelijk is. Anderzijds acht de opleiding het van belang studenten zo lang mogelijk vast te houden en niet te snel als verloren te beschouwen. Over het algemeen kan men ervan uitgaan dat wie het eerste jaar haalt, ook met goed gevolg de rest van de studie zal voltooien. Ofschoon de grootste studentenuitval in het tweede jaar van de bacheloropleiding valt waar te nemen, is het de commissie tijdens het bezoek duidelijk geworden dat dit het resultaat is van herkansingen van eerstejaarsvakken tijdens het tweede jaar van de studie. Studenten zijn reeds begonnen aan hun tweede jaar, maar slagen niet voor de eerstejaarsvakken die zij pas tijdens het tweede jaar mogen herkansen en besluiten dan alsnog om de studie te staken.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
29
Het aantal tentamenmogelijkheden is tot twee beperkt, waarna de studieadviseur, de examencommissie en de docent worden ingeschakeld. Oordeel De commissie erkent dat er een groot niveauverschil tussen de eerstejaarsstudenten bestaat, waardoor het moeilijk is om enerzijds de beste studenten voldoende uitdaging te bieden en anderzijds de studenten met een lager instroomniveau voldoende adequaat bij te scholen. De commissie adviseert om een nog betere voorlichting aan aankomende studenten te bieden aangaande de daadwerkelijke kans van slagen gerelateerd aan het op het vwo-examen behaalde eindcijfer voor wis- en natuurkunde, een maatregel die de studeerbaarheid van de opleiding ten goede zal komen. In een reactie deelt de opleiding mee dat de mogelijkheid en wenselijkheid wordt onderzocht van intakegesprekken en/of webenquête waaruit de geschiktheid van de kandidaten zou kunnen blijken. De commissie is desondanks positief over de studeerbaarheid van het bachelorprogramma. Zij spreekt haar waardering uit over de zorgvuldige wijze waarop het programma is opgebouwd, maar is van mening dat de opleiding meer leiderschap moet tonen en studenten minder vrijheden moet verschaffen waar het gaat om de studievoortgang. In dit kader heeft de commissie twijfels over de juistheid van het plan om het programma lichter te maken door alle vakken met een kwart te reduceren. De commissie komt tot het oordeel ‘voldoende’ voor het facet dat betrekking heeft op de studeerbaarheid van het programma. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is voldoende.
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Volgens de zelfstudie kunnen studenten met alle profielen toegang krijgen tot de opleiding als ze voldoen aan alle voorwaarden. Voor het N&T geldt geen extra eis, N&G geeft ook toelating, mits wiskunde B1 en 2 zijn gekozen. Voor de profielen E&M en C&M geldt dat studenten alleen worden toegelaten indien de studenten wiskunde B1 en B2 en natuurkunde 1 en 2 hebben gedaan. Het programma sluit qua vorm en inhoud volgens de zelfstudie goed aan bij de instroom. De vwo-profielen N&T en N&G hebben voldoende niveau voor de studie Electrical Engineering. De opleiding heeft naar eigen zeggen over het algemeen te maken met goede leerlingen. Wel heeft het afnemen van het percentage instromende studenten dat behoort tot de zogenaamde criteriumgroep geleid tot een zorgvuldiger voorlichting over het verwachte niveau van de instromers. In de P/B1-criteriumgroep zitten studenten die op grond van eerdere prestaties worden geacht het programma zonder veel problemen te kunnen volgen. De B2/D-criteriumgroep bestaat uit studenten uit de vwo-instroom die in het eerste studiejaar minimaal 80% van de nominale studielast (60 studiepunten) gehaald hebben en die niet afgehaakt zijn in het eerste jaar.
30
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Ook wordt de aansluiting tussen de wiskunde op het vwo en het WO als problematisch ervaren. Het gemiddelde cijfer voor wiskunde is de laatste jaren niet echt hoog. Het wiskundeniveau is overigens een landelijke zorg. Er zijn UT-breed verschillende aansluitingsprojecten opgezet voor vwo-instromers, zoals de instaptoets wiskunde inclusief het herstelonderwijs. Eerstejaars studenten hebben niet alleen moeite met het niveau van de wiskunde, maar moeten ook wennen aan het hoge tempo, het harde werken en de mate van zelfstandigheid. De opleiding heeft daarom besloten om per 2007 een nieuw vak ‘Introductie Elektronica En Elektrotechniek’ (IEEE) te introduceren dat aan het begin van het eerste studiejaar gegeven wordt. Doelen voor de studenten zijn dat ze weten wat elektrotechniek inhoudt, dat wiskunde wordt bijgespijkerd tot het gewenste niveau en dat ze gewend raken aan een hoog tempo van onderwijzen. De opleiding kent zowel student- als docentmentoren voor alle eerstejaars studenten. De docentmentoren voeren in het eerste jaar (en daarna) verscheidene gesprekken met alle studenten. In facet 16 wordt de studiebegeleiding uitgebreider beschreven. De faculteit EWI heeft een eigen zeer actief voorlichtingsteam dat wordt ondersteund door studenten die bij de uitvoering van een aantal voorlichtingsactiviteiten betrokken zijn. Dit team organiseert verschillende activiteiten zoals klassenbezoeken, masterclasses voor leerlingen van vijf en zes vwo, open dagen, meeloopdagen, zowel op facultair als UT-niveau, en een 3TU campagne elektrotechniek met onder andere de website: www.turninsideout.nl. De activiteiten zijn niet alleen gericht op de Nederlandse toekomstige studenten, maar ook op de Duitse leerlingen. Laatstgenoemden wordt in het kader van de bacheloropleiding een cursus Nederlands geboden. Een van de maatregelen op UT-niveau om de instroomkwaliteit van de studenten te verbeteren is het bijscholen van leraren en hen de mogelijkheid te bieden hun tweedegraads bevoegdheid om te zetten in een eerstegraads bevoegdheid. Goed geschoolde en enthousiaste leraren kunnen meer en betere potentiële studenten aanleveren is de achterliggende gedachte. Aantallen studenten Totale instroom studenten per 1 december
2004 57
2005 43
2006 46
2007 30
2008 31
Tabel 1.2 Totale instroom van studenten per 1 december
Oordeel De commissie heeft de informatie in de zelfstudie bestudeerd en tijdens de gesprekken aanvullende informatie verzameld over de wijze waarop de opleiding aansluit qua vorm en inhoud bij de kwalificaties van de instromende studenten en de toelatingseisen. De commissie constateert dat de opleiding anticipeert op het afnemende niveau van de instroom en is onder de indruk van haar inspanningen om de aansluiting tussen het vwo en de opleiding te verbeteren, onder meer door het instellen van het vak IEEE, het toetsen van de wiskundige voorkennis van de instromers twee weken na aanvang van de opleiding en het aanbieden van een herstelprogramma voor degenen die blijkens deze toets de noodzakelijke voorkennis ontberen. Ten opzichte van de vorige onderwijsvisitatie constateert de commissie op dit punt een significante verbetering. De commissie waardeert het dat de opleiding de nieuwe lichting studenten waarschuwt voor de zwaarte van de overgang, waardoor de eerstejaars studenten mentaal beter zijn voorbereid.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
31
De commissie erkent dat de opleiding zich ook op het gebied van voorlichting en werving de nodige inspanningen getroost, echter vooralsnog met weinig resultaat. De commissie realiseert zich dat het gebrek aan populariteit van de opleiding deels het resultaat is van een imagoprobleem. Leerlingen hebben dikwijls een verkeerd beeld van de inhoud van de opleiding. Het verbeteren van het imago van de opleiding werd ook door de alumni aan de orde gesteld. Aan de naam ‘Elektrotechniek’ kan de brede inzetbaarheid van de afgestudeerden niet voldoende worden afgeleid. De commissie is positief over de creatieve manieren van voorlichting en werving die de opleiding, overigens deels in universitair verband, aanwendt en over de tendens om de opleiding – evenals de aansluitende masteropleiding - ‘Electrical Engineering’ te noemen. De commissie erkent dat het in Nederland niet gemakkelijk is om vrouwelijke studenten te werven, alle inspanningen ten spijt. Ook de werving van buitenlandse studenten is naar het oordeel van de commissie enigszins onbevredigend te noemen. De commissie acht het wel noodzakelijk dat voor leraren in het voortgezet onderwijs duidelijk is wat de geschiktheideisen voor de opleiding zijn, zodat toekomstige studenten een zo gemotiveerd mogelijke keuze kunnen maken. Een online zelftoets om de potentiële student zijn of haar geschiktheid te laten testen zou volgens de commissie tot de mogelijkheden kunnen behoren. De commissie komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel ‘goed’ voor het facet dat betrekking heeft op de instroom. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is goed.
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Electrical Engineering omvat 180 EC. Oordeel De bacheloropleiding Electrical Engineering voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving De opleiding Electrical Engineering streeft er naar studenten op te leiden met een gedegen vakkennis die in staat zijn deze kennis te gebruiken in de context van onderzoeken, ontwerpen en hierover communiceren met anderen. Dit komt terug in het didactisch concept van de opleiding, dat er op is gericht om deze uiteenlopende set aan theoretische en praktische kennis en vaardigheden bij te brengen met gevarieerde, bijpassende werkvormen, zoals reeds onder de beschrijving van het programma uiteengezet is. De werkvormen zijn hoorcollege, werkcollege, practicum, project en zelfstudie. Hoorcolleges hebben een 32
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
oriënterende functie. Werkcolleges dienen om de opgedane kennis te kunnen toepassen. Om de overgang van het vwo te vergemakkelijken en te leren voldoende tijd aan oefening te besteden, zijn er in het eerste jaar zeer veel werkcolleges. Dit zet zich voort in het tweede jaar, maar met minder contact en afnemend aantal werkcolleges. Omdat de elektrotechnische discipline meestal tot doel heeft tastbare resultaten te produceren, is de koppeling tussen theorie en praktijk zeer belangrijk. Daarom kennen veel vakken naast werkcolleges en hoorcolleges ook een practicum, waar daadwerkelijk zaken worden gebouwd en bemeten in de context van de theorie die bij het vak hoort. Vooral in het eerste jaar zijn veel practica verroosterd om studenten meten en tevens journaliseren te leren. In latere jaren lijkt het aantal practica sterk af te nemen, maar dit is vooral het gevolg van een verschuiving van praktische oefening naar projecten. Met name de lijn van projecten door de opleiding draagt bij aan de uiteindelijke integratie van kennis en vaardigheden van de verschillende programmaonderdelen, nodig voor het goed functioneren van een bachelor Electrical Engineering in een vervolgopleiding of de arbeidsmarkt. De bacheloropdracht kan als project gezien worden, maar heeft ook een sterke zelfstudiecomponent. Dit onderdeel versterkt het zelfstandig en analytisch denkvermogen van de studenten omdat zij de geleerde stof in de praktijk toepassen. De student moet tevens bewijzen dat hij/zij in staat is zelfstandig een grotere onderzoeks- of ontwerpopdracht te organiseren, uit te voeren en te communiceren. Daarom is deze opdracht individueel, met duidelijk omschreven verwachtingen in de vakomschrijving en een verplichte eindpresentatie. Ook de minor is geen werkvorm, maar een verbreding van de opleiding waar de student kennis neemt van een ander vakgebied binnen de universiteit. De afdeling Electrical Engineering controleert wel de inhoud van de minor (via de examencommissie), maar heeft geen invloed op de daar gehanteerde werkvormen. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding de uitgangspunten voor de inrichting van het programma op een doordachte manier heeft uitgewerkt en op basis daarvan een afgewogen keuze voor de werkvormen per vak en per studiefase heeft gemaakt. De commissie constateert geen afwijkingen en heeft waardering voor de manier waarop de practica in de vakken zelf zijn opgenomen. De projectlijn is goed ingericht en draagt bij aan de uiteindelijke integratie van kennis en vaardigheden. De commissie constateert dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen en dat de werkvormen aansluiten bij het didactisch concept. De commissie komt daarom tot het oordeel dat de afstemming tussen vormgeving en inhoud voldoet. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
33
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De opleiding houdt een scherp oog op de resultaten van de toetsingen via de vakevaluaties. Bij elk onderdeel van het curriculum wordt aan de student duidelijk gemaakt wat er van hem/haar wordt verwacht. Volgens de zelfstudie kennen verreweg de meeste vakken een schriftelijke toets. In het OER is bepaald dat de student dient te beschikken over recente proef- of oude tentamens en de norm van de bijbehorende beoordeling. De student weet daarom welk type vragen op het tentamen mogen worden verwacht. Na afloop van elk tentamen worden de studenten geënquêteerd over een aantal aspecten van het getentamineerde vak, waaronder ook het tentamen zelf. Aandacht wordt besteed aan de vragen of het tentamen moeilijk of gemakkelijk was en of er voldoende tijd werd gegeven voor het tentamen. De evaluatie van de toetsing is integraal onderdeel van de vakevaluaties die door de Onderwijskwaliteitscommissie worden uitgevoerd. Periodiek worden alle bachelorvakken van de opleiding uitgebreider geëvalueerd door de Onderwijskwaliteitscommissie, waarbij ook de tentaminering aan de orde komt. Aan de studenten wordt gevraagd of het tentamen moeilijk of gemakkelijk en conform de verwachtingen was. Een van de andere vragen is of de voorkennis van de studenten voldoende was voor het volgen van het vak. Na elk tentamen wordt een cijferprofiel gemaakt, een overzicht van de behaalde cijfers. Hierdoor wordt snel duidelijk of het niveau van het tentamen aansluit bij dat van de aangeboden stof. De resultaten van deze evaluaties worden teruggekoppeld naar de docenten. Voor de vakevaluaties wordt een formeel eindoordeel gegeven. Een vak wordt als onvoldoende, voldoende of goed beoordeeld. Het tentamen maakt nadrukkelijk deel uit van de beoordeling. Tijdens praktische oefeningen wordt door de student verslag gedaan van de activiteiten in een journaal dat vervolgens beoordeeld wordt. Hiermee wordt het functioneren van de student continu getoetst aan de verwachting die er bestaat voor het moment waarop de beoordeling plaatsvindt. Er wordt dus geëvalueerd of de praktische vaardigheden van de student in voldoende mate toenemen tijdens het uitvoeren van de praktische oefeningen zodat uiteindelijk het gewenste eindniveau wordt gehaald. De Mid-P-, eind-P- en B2-projecten beogen de studenten groepsgewijs de stof van een aantal vakken geïntegreerd te laten toepassen bij het oplossen van een ontwerpprobleem. Beoordeling vindt plaats aan de hand van het gemaakte verslag, presentatie en product, maar ook het functioneren van de student tijdens het project speelt een belangrijke rol. In principe wordt per groep een beoordeling gegeven. Nadrukkelijk wordt echter na afloop het individuele functioneren van elke student geëvalueerd. Indien daarvoor aanleiding bestaat dan wordt de beoordeling van de studenten individueel uitgevoerd. Van de Mid-P- en Eind-Pprojecten zijn handleidingen beschikbaar waarin duidelijk wordt aangegeven wat van de student wordt verwacht. Voor het B2-project wordt op de Blackboard-site hetzelfde gedaan. 34
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
De kwaliteitscontrole bij praktische oefeningen en projecten wordt op soortgelijke manier uitgevoerd als bij de theoretische vakken. In tegenstelling tot de andere projecten wordt het bachelorproject door de studenten individueel uitgevoerd. Dit garandeert dat de bereikte resultaten aan de individuele student kunnen worden toegeschreven. De begeleiding en beoordeling van de student vinden plaats door een of meer medewerkers van de vaste wetenschappelijke staf van de leerstoel waar de opdracht plaats vindt. Over de opdracht wordt een verslag gemaakt en een voordracht gegeven. Beoordeling vindt plaats aan de hand van verslag en voordracht plus het geconstateerde functioneren van de student tijdens de opdracht. Elk onderdeel waarvoor een tentamen nodig is wordt direct getentamineerd na de periode waarin het vak gegeven wordt. Tevens wordt per jaar een tweede gelegenheid gegeven voor het afleggen van het tentamen (herkansing). Veel docenten geven studenten ook de mogelijkheid van een mondeling tentamen, vaak in overleg met de docentmentor of studiebegeleider. Voor het uitvoeren van praktische oefeningen en projecten bestaat slechts één gelegenheid per jaar. Vrijwel altijd geven docenten hier bij beperkte tekortkomingen van de student gelegenheid tot een aanvullende oefening zodat het betreffende onderdeel alsnog met een voldoende resultaat kan worden afgesloten. Hoewel de bacheloropdracht formeel verroosterd is in het vierde kwartiel van het derde jaar, kan een student deze opdracht op elk moment starten en afsluiten. De examencommissie bewaakt de correcte uitvoering van de reglementen rondom de examens. Op dit moment speelt de examencommissie geen actieve rol bij de controle op de inhoudelijke kwaliteit van de toetsingen. Dat gebeurt zoals aangegeven door de Onderwijskwaliteitscommissie. Oordeel De commissie heeft tijdens haar bezoek tentamens en andere toetsvormen bestudeerd en heeft op basis daarvan vastgesteld dat de kwaliteit van de toetsen voldoende is. Zij heeft vastgesteld dat de opleiding een variatie aan toetsvormen hanteert die goed aansluiten bij het didactisch concept en waardoor verschillende leerdoelen worden getoetst. De commissie vraagt zich af of groepswerk dat met één cijfer wordt beloond recht doet aan de inspanningen van de individuele student. Hoewel uit de gesprekken met de examencommissie en de studenten naar voren komt dat docenten in staat zijn functioneringsverschillen tussen studenten op te merken en mee te laten wegen in hun oordeel, is de commissie van mening dat deze informele ad hoc beoordelingen een meer officieel karakter zouden moeten krijgen. De commissie vraagt zich in dit kader ook af wanneer en hoe onderlinge verschillen tussen studenten worden opgemerkt, aangezien een harde beoordelingsprocedure ontbreekt. Uit het gesprek met de examencommissie is het de commissie duidelijk geworden dat studenten bij de uitvoer van lange projecten zelf goed in staat blijken te zijn hun minder gemotiveerde medestudenten bij de werkzaamheden te betrekken. Niet alleen wordt op deze manier het probleem van meelifters beperkt, ook biedt de situatie studenten de mogelijkheid om soft skills als communicatieve vaardigheden en leiderschapskwaliteiten te ontwikkelen, wat de commissie een positief punt vindt. Deze zelfredzaamheid van de studenten neemt niet weg dat men te allen tijde een klacht bij de begeleidend docent kan indienen met betrekking tot de genoemde meelifters.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
35
De commissie hecht belang aan het ontwikkelen van vaardigheden aangaande de mondelinge en schriftelijke presentatie, temeer daar in de beroepspraktijk duidelijke deficiënties onder afgestudeerde ingenieurs kunnen worden waargenomen. De commissie waardeert het daarom dat alle deelnemers aan een project standaard een deel van de mondelinge en schriftelijke presentatie ervan op zich nemen en dat studenten op dezelfde wijze hun bachelor- en masteropdracht dienen te presenteren. De commissie uit echter haar bezorgdheid over de tijdens het bezoek naar voren gekomen modus operandi van de examencommissie waarbij geen kennis wordt genomen van de inhoud van de afstudeeropdracht, enkel van de becijfering. Met het oog op het borgen van de kwaliteit van examens, een van de wettelijke taken van de examencommissie, acht de commissie tenminste een steekproefsgewijze controle van de inhoud van de bacheloropdrachten wenselijk. Met het bescheiden aantal studenten dat de opleiding telt moet dit naar het oordeel van de commissie mogelijk zijn. Een ander punt van zorg acht de commissie dat ofschoon de eindtermen van de opleiding duidelijk zijn, de waardering van elk van deze eindtermen niet expliciet is opgesteld. De commissie adviseert derhalve het vervaardigen van een gestandaardiseerde beoordelingstemplate, zodat onderling vergelijkbare waardering van de eindtermen gewaarborgd wordt. Aangezien soft skills, taalgebruik, eigen inbreng en dergelijke worden meegewogen bij de bepaling van het eindcijfer acht de commissie het wenselijk als bij de beoordeling ook een rubriek aan deze vaardigheden wordt gewijd, het liefst met deelcijfers, zodat het eindcijfer beter is te begrijpen. In de vergadering van de examencommissie wordt deze werkwijze weliswaar toegepast, maar dit gebeurt slechts mondeling en informeel. De commissie is van mening dat waar veel informeel verloopt, de kans op gebrekkigheden in de procedure groter is, iets wat te allen tijde voorkomen dient te worden. Voorts ziet de commissie graag dat bij het eindoordeel over een student formeel een docent uit een andere leerstoelgroep wordt betrokken, iets wat tot op heden slechts informeel is geregeld. Op deze wijze vreest de commissie de mogelijkheid dat de beoordelingen binnen de leerstoelen gaan uiteenlopen bij gebrek aan een gezamenlijke referentie. In een reactie geeft de opleiding aan het advies van de commissie omtrent een gestandaardiseerde beoordelingtemplate in te voeren reeds aan de examencommissie te hebben doorgegeven. Bovendien heeft de opleiding zich voorgenomen in de afstudeercommissie een extern lid op te nemen, te weten iemand van het vaste wetenschappelijke personeel die behoort tot een andere vakgroep dan die waar de student afstudeert. Uit gesprekken met de examencommissie, de docenten van de Opleidingscommissie, de docenten en de formeel verantwoordelijken heeft de commissie de indruk gekregen dat docenten hun studenten stimuleren de bachelor- en masteropdracht meermalen te herschrijven, zodat als het ware een coproductie van student en docent ontstaat, waarbij men zich kan afvragen of het eindoordeel nog wel de verdienste van de student is. De commissie vindt deze handelswijze te gemakkelijk en te weinig kritisch. Derhalve zou het volgens de commissie de voorkeur verdienen om niet de laatste maar de eerste versie te beoordelen. In een reactie geeft de opleiding aan dat dit in de praktijk reeds indirect gebeurt, doordat de helling (het verschil tussen het finale rapport en het eerste concept) wordt meegeteld voor het cijfer. Daarbij adviseert zij om de student bij de laatste versie te laten vermelden wat hij of zij heeft geleerd van het aanpassen van de oorspronkelijke versie. De commissie erkent wel dat bij de beoordeling van de bachelor- en masteropdracht ook zaken als creativiteit en vaardigheden meetellen, waarover de commissie bij gebrek aan 36
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
beoordelingsformulieren met deelcijfers voor deze aspecten niet kon oordelen bij het bestuderen van de door hen geselecteerde bacheloropdrachten. Omdat de commissie heeft vastgesteld dat de kwaliteit van de toetsen voldoende is en dat de opleiding een variatie aan toetsvormen hanteert die goed aansluiten bij het didactisch concept, waardoor verschillende leerdoelen worden getoetst, komt de commissie ondanks haar aanbevelingen en punten van zorg tot het oordeel ‘voldoende’ voor het facet dat betrekking heeft op de beoordeling en de toetsing. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Programma. Voor de bacheloropleiding Electrical Engineering is het oordeel voldoende. 1.1.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving De docenten in de bacheloropleiding zijn vrijwel allen gepromoveerde onderzoekers, in het bijzonder de jongere generatie, in overeenstemming met het personeelsbeleid van de Universiteit Twente. Hun uitstekende kwaliteit op onderzoeksgebied blijkt volgens de zelfstudie bijvoorbeeld uit hun publicaties. Een goede meting van de kwaliteit van die publicaties is de h-index. Het gemiddelde van de score ligt op 7.3. De docenten die wiskunde geven, worden ingehuurd vanuit de opleiding Technische Wiskunde. De publicatiescores van deze docenten verschillen sterk van die van de elektrotechnici, omdat een andere publicatiestrategie wordt gehanteerd. Naast publicaties scoren de docenten in de bacheloropleiding ook in het NWO vernieuwingsimpulsprogramma (vanaf 2002), zowel in het Veni-, Vidi- als Vici-programma. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat het onderwijs in de bacheloropleiding voor een aanzienlijk deel wordt verzorgd door gerenommeerde onderzoekers die een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Aangezien er veel samenhang bestaat tussen onderwijs en onderzoek maken studenten al in een vroeg stadium kennis met recent onderzoek van hun docenten, waardoor zij de ontwikkeling van het vakgebied van dichtbij kunnen ervaren. De commissie heeft vastgesteld dat een groot deel van de wetenschappelijke staf gepromoveerd is en onderzoek verricht dat door vakgenoten wordt gewaardeerd. Dit komt tot uitdrukking door een bovengemiddeld goede score in de h-index en de honorering van projectaanvragen in het NWO vernieuwingsimpulsprogramma. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘goed’ voor het facet dat betrekking heeft op de inzet van personeel van een wo-opleiding.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
37
Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is goed.
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Het onderwijs van de opleiding Electrical Engineering wordt gegeven door promovendi, UD’s UHD’s en hoogleraren. Daarnaast wordt een aantal vakken in het Electrical Engineering programma gegeven door docenten buiten de opleiding. Wiskunde-onderwijs wordt bijvoorbeeld door de opleiding Technische Wiskunde aangeboden. Functies bij Electrical Engineering Hoogleraar UHD UD Onderzoeker Promovendus Totaal
Fte
Man 13,7 13,6 22,3 35,5 105,5 190,5
Vrouw 13,7 13,6 16,6 30,5 78,5 152,8
% onderwijs 0,0 0,0 5,7 5,0 27,0 37,7
30 45 45 0 5
Tabel 1.3 Personele opbouw wetenschappelijk personeel EE in 2008
Rekening dient te worden gehouden met het feit dat niet alle medewerkers dezelfde verdeling tussen onderzoek en onderwijs hebben. Dit heeft vooral te maken met de affiniteit van de medewerker met en de taakverdeling binnen een leerstoel. Gemiddeld over alle docenten is er een verdeling waarin 45% onderzoek uitgevoerd wordt en 45% onderwijs. Hoogleraren zijn voor gemiddeld 30% bij onderwijsactiviteiten betrokken en AIO’s voor ongeveer 5%. Het onderwijs in de bacheloropleiding Electrical Engineering wordt gekenmerkt door een didactisch concept dat veel tijd van docenten kost. Er worden veel werkcolleges, practica en projecten uitgevoerd in kleine groepen. Bij dit didactische concept hoort goede en intensieve begeleiding van studenten. Dit verklaart de hoge docent-studentratio die varieert van 1:10,5 tot 1:12,8 in de jaren 2004 tot en met 2008. Oordeel De commissie heeft de kwantiteit van het personeel binnen de opleiding Electrical Engineering bestudeerd en komt tot de conclusie dat er voldoende personeel wordt ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Zij heeft vastgesteld dat de docenten van mening zijn dat de omvang van hun onderwijstaak aanvaardbaar is. Docenten kunnen bovendien voldoende aandacht aan de studenten besteden. Door de relatief geringe instroom in de jaren 2007 en 2008 is er tijdelijk sprake van een zeer gunstige ratio, waarvan de commissie onder de indruk is. Tijdens het bezoek gaven de studenten aan dat zij de laagdrempeligheid en toegankelijkheid van de docenten die met deze gunstige ratio samenhangt, bijzonder waarderen. De commissie komt tot het oordeel ‘goed’ voor het facet dat betrekking heeft op de kwantiteit van het personeel. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is goed.
38
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Op de UT volgen nieuw aangestelde docenten sinds 1998 een didactisch inwerktraject met als resultaat een onderwijskwalificatie die geldt voor de Universiteit Twente. De Universiteit Twente heeft in 2007 een besluit getekend waarin de verschillende Nederlandse universiteiten elkaars didactische inwerktrajecten erkennen. Medewerkers kunnen op deze manier een BKO-certificaat (Basis Kwalificatie Onderwijs) behalen waarmee ze binnen Nederland op elke universiteit terecht kunnen. Het BKO-certificaat voor UT medewerkers wordt namens de 3TU uitgereikt. Nieuw aangestelde docenten zijn sinds kort verplicht om binnen twee jaar het BKO-certificaat te behalen. Dit gaat door middel van een portfoliotoets. Docenten kunnen daarbij gebruik maken van de mogelijkheid het inwerktraject te volgen, maar kunnen er ook voor kiezen hun portfolio op een andere wijze te vullen. Naast dit traject voor nieuwe medewerkers wordt er binnen de UT en in 3TU-verband nagedacht over de professionalisering van zittend personeel. Voor al het langer zittend personeel is het ook mogelijk om gebruik te maken van professionaliseringsactiviteiten binnen en buiten de universiteit. Binnen de universiteit kan daarbij worden gedacht aan cursussen van bijvoorbeeld de Onderwijskundige Dienst (gericht op het professionaliseren van didactische vaardigheden). Bovendien biedt het Taal Coördinatie Punt (TCP) cursussen voor alle medewerkers aan op het gebied van taalvaardigheid. Alle docenten die onderwijs verzorgen binnen de masteropleiding worden gescreend op hun Engelse taalvaardigheid en indien nodig volgen zij een cursus om hun Engelse taalvaardigheid op voldoende niveau te brengen. Binnen de faculteit EWI is er een ontwikkeling om in de jaargesprekken nog meer aandacht te besteden aan de didactische kwaliteiten en ontwikkeling van de medewerkers. Het kan dan zo zijn dat medewerkers zich naar aanleiding van het jaargesprek laten bijscholen door medewerkers van de Onderwijskundige Dienst van de UT of advies aan hen vragen. Alle medewerkers van de opleiding Electrical Engineering die onderwijs verzorgen, zijn tevens onderzoeker en gepromoveerd. Dit geldt niet altijd voor de werkcollege- en practicumdocenten. Werkcolleges kunnen – incidenteel - worden verzorgd door promovendi en practica kunnen worden verzorgd door de docenten van het vak, promovendi, studentassistenten en/of technisch ondersteunend personeel. De opleidingsdirecteur zit in de benoemingsadviescommissie bij het aanstellen van hoogleraren en universitair hoofddocenten. Oordeel Uit de gesprekken met studenten en alumni heeft de commissie vastgesteld dat studenten over het algemeen positief zijn over de onderwijskwaliteiten van de docenten. De commissie waardeert de mogelijkheden die docenten worden geboden zich didactisch te professionaliseren en de aandacht voor onderwijsprestaties in de functionerings- en beoordelingsgesprekken. Naar het oordeel van de commissie is de beschikbare expertise goed gespreid over de docenten, zodat de inhoudelijke kwaliteit van het onderwijsprogramma kan worden gewaarborgd.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
39
De commissie is bovendien positief over de toegankelijkheid en benaderbaarheid van de docenten die in deze gesprekken herhaaldelijk aan de orde kwam. De commissie heeft geconstateerd dat het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het onderwijsprogamma en kent het oordeel ‘voldoende’ toe voor het facet dat betrekking heeft op de kwaliteit van het personeel. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel. Voor de bacheloropleiding Electrical Engineering is het oordeel voldoende. 1.1.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving De Universiteit Twente rondt in 2010 de bouw af van een nieuw Onderwijs- en Onderzoekcentrum. Hiermee wordt een aantal gebouwen deels vergaand gemoderniseerd en deels geheel vervangen. Vrijwel alle onderwijs- en onderzoeksvoorzieningen zijn nu geconcentreerd in een complex van gebouwen die alle met elkaar verbonden zijn door loopbruggen. De afdeling Electrical Engineering wordt gehuisvest in het nieuwe Carré, een gebouw dat midden in dit complex gelegen is. Het oude gebouw wordt in de toekomst niet meer ingezet voor onderwijs en onderzoek. Het onderwijs van Electrical Engineering bevat de volgende elementen: hoorcolleges, werkcolleges, practica, groepsprojecten en individuele projecten. Er wordt gestreefd naar het geven van onderwijs aan kleine groepen met veel aandacht voor de individuele student. Collegezalen Hoor- en werkcolleges van de opleiding Electrical Engineering zullen voornamelijk gaan plaatsvinden in het Carré. Practicumzalen Bijna alle basispractica en groepsprojecten worden gegeven in één ruim opgezette practicumzaal die voorzien is van modern meubilair en moderne apparatuur. Er zijn 48 meetstations, samengesteld uit een oscilloscoop, multimeters en functiegeneratoren, gekoppeld aan een PC voor geautomatiseerde metingen. Tussen de meetstations zijn enkele werktafels zonder apparatuur beschikbaar, waar gewerkt kan worden aan opstellingen die tijdens projecten gebouwd worden. Labvoorzieningen Het B2-project en de bachelor- en masteropdracht worden verricht in een van de leerstoelen. Tijdens de opdracht wordt de student opgenomen als lid van de groep en het technischwetenschappelijk onderzoek wordt uitgevoerd in een van de gespecialiseerde laboratoria van de leerstoel. Een centrale onderzoeksvoorziening is de cleanroom waar onderzoeksgroepen hun eigen microsystemen kunnen maken. Studenten kunnen tijdens hun projectwerk gebruik 40
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
maken van de producten van de cleanroom maar kunnen onder begeleiding eventueel ook zelf in de cleanroom leren werken. Er zijn onder meer ook geavanceerde laboratoria op het gebied van robotica, optische en elektrische communicatietechniek en biomedische technologie. Studieruimten Voor de studenten zijn in elke fase van de studie studieruimten beschikbaar. Lagerejaars studenten kunnen gebruik maken van enige PC-zalen indien ze een PC nodig hebben. Ook de practicumzaal is beschikbaar als PC-zaal buiten de practicumtijden. Vaak is tijdens een practicum een deel van de zaal beschikbaar voor PC-werk. De centrale bibliotheek beschikt over een aantal studieplekken. Studenten die tijdens een project in een leerstoel verblijven vinden daar werkplekken in zaaltjes die tussen de leerstoelen in zijn gelegen, dicht bij de laboratoria. Educafé De faculteit EWI heeft een groot gebouw volledig ter beschikking gesteld aan studenten voor een aantal activiteiten. In de centrale zaal kunnen studenten individueel of in groepjes werken, doorgaans met laptops. Er is echter ook een tiental vaste PC’s aanwezig. De studieverenigingen beschikken hier over bestuurs- en werkruimten, een tweetal winkels met balie en een tweetal borrelruimten. Studenten vinden hier dus een aantal voorzieningen in één gebouw. Computer- en ICT-voorzieningen De opleiding stelt een laptop niet verplicht voor de studenten en stelt PC-voorzieningen beschikbaar voor het benodigde werk voor de opleiding. Wel wordt het gebruik van de laptop gefaciliteerd. Het draadloze netwerk is gemoderniseerd en met name in onderwijsregio’s kunnen grote aantallen laptops bediend worden. De UT sluit contracten af met leveranciers voor de levering van goede en goedkope laptops voor studenten. Studenten die op de Campus wonen hebben thuis de beschikking over het snelle bekabelde UT-net. Bij problemen op het gebied van ICT-voorzieningen kunnen studenten terecht bij de ICTS servicedesk. Informatievoorziening over het onderwijs De informatievoorziening richting studenten over de opleiding Electrical Engineering vindt voornamelijk plaats via de website van de opleiding en de elektronische leeromgeving Blackboard (voorheen TeleTOP) en via het UT-nieuws. Op dit moment wordt het studentadministratiesysteem OSIRIS ingevoerd. Op de langere termijn komen er ook koppelingen tussen OSIRIS, Blackboard en een nog nieuw in te voeren roostersysteem. Bibliotheek Er is voor de opleiding Electrical Engineering geen lokale bibliotheek meer aanwezig die gespecialiseerd is in Electrical Engineering. De collectie die voorheen wel op locatie aanwezig was is te vinden in de centrale bibliotheek van de Universiteit. De bibliotheek is ook digitaal toegankelijk. Via de Digital Library zijn voor de studenten niet alleen e-books en tijdschriften toegankelijk, maar ook voor Electrical Engineering belangrijke databases, zoals IEEExplore, Inspec, Compendex, Web of Science, Picarta en Scopus.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
41
Studiemateriaal De studenten Electrical Engineering kunnen bij de studievereniging via een integraal Boeken Bestel Systeem (iBBS) de studieboeken bestellen. De boeken die door de docenten aangemerkt als verplicht studiemateriaal zijn tevens aanwezig in de Centrale Bibliotheek. Ander studiemateriaal zoals dictaten en studiehandleidingen worden verkocht in de Unionshop op de Campus. Studievereniging Scintilla is de studievereniging van Electrical Engineering. Scintilla ondersteunt de studenten gedurende hun studie en zorgt voor ontspanning naast hun studie. Onderwijsgerelateerde activiteiten zijn het uitbreiden van de praktische en theoretische kennis van de elektrotechnische wetenschap van de leden, het behartigen van de studiebelangen van de studerenden in de elektrotechniek aan de Universiteit Twente en het bevorderen van de goede gang van het onderwijs in de elektrotechniek. Oordeel De commissie heeft zich op basis van een rondgang door het oude en nieuwe gebouw, een bezoek aan de ruim opgezette practicumzaal en een van de laboratoria, en toegang tot de digitale leeromgeving een redelijke indruk kunnen vormen van de voorzieningen. Op basis van haar eigen observaties en de informatie zoals beschreven in de zelfstudie concludeert de commissie dat deze adequaat en voldoende toereikend zijn om de gestelde eindkwalificaties van de opleidingen te realiseren. De commissie concludeert dat er voldoende ICT-facilititeiten aanwezig zijn, waaronder een elektronische netwerkomgeving. De commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de materiële voorzieningen voldoen aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is voldoende.
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De studiebegeleiding is er primair op gericht om studenten te ondersteunen bij problemen die zich tijdens de studie kunnen voordoen. Daaronder vallen in het bijzonder: • • • • •
het onderkennen van motivatieproblemen en andere persoonlijke problemen; het bespreken van de studieplanning op keuzemomenten in de opleiding; de tijdige onderkenning van een onjuiste studiekeuze; het behulpzaam zijn bij het verwerven van gespecialiseerde begeleiding bij bijzondere problemen; de terugkoppeling van studenten betreffende studeerbaarheid en andere organisatorische of inhoudelijke problemen in de studie.
Doel van de studiebegeleiding is studenten te adviseren en te helpen bij alle mogelijke problemen die zich tijdens de studie kunnen voordoen. Wanneer dit problemen betreft die 42
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
niet direct met de opleiding te maken hebben zijn er op centraal niveau instanties beschikbaar, namelijk het bureau studentpsychologen en studentdecanen. Studentmentoren De begeleiding van studenten binnen de opleiding Electrical Engineering begint in de introductieperiode en wordt gedurende de gehele studie gecontinueerd. De intensiteit en de uitvoerende persoon wisselen gedurende de verschillende fases van de opleiding. Docentmentoren In de introductieperiode ontmoeten de studenten hun mentor, meestal een docent in het eerste jaar, in groepsverband en tijdens individuele kennismakingsgesprekken. In het tweede en derde kwartiel is er expliciet ruimte ingeroosterd voor de docentmentoren. In het verdere verloop van de bacheloropleiding zijn de docentmentoren proactief richting studenten die lager dan de gemiddelde norm presteren. Van de andere bachelorstudenten en van de masterstudenten wordt verwacht dat zij de docentmentor benaderen ingeval zij contact willen. Om de studenten regelmatig te monitoren krijgen de docentmentoren driemaal per jaar een uitdraai van een studievolgsysteem. De studievoortgang kan een reden zijn om een student uit te nodigen voor een gesprek. Ondanks de studievolggegevens die beschikbaar zijn bij de docentmentoren en studenten wordt aangegeven in het document ‘Heraccreditatie’ dat de vrijblijvendheid bij de begeleiding groot is. “Studenten met een slechte studievoortgang worden niet automatisch aangesproken om de oorzaak te achterhalen.” Studiebegeleider De docentmentoren komen één- tot twee maal per jaar bij elkaar onder voorzitterschap van de coördinator van de docentmentoren, de studiebegeleider. De docentmentoren adviseren de studiebegeleider bij het wettelijk verplichte studieadvies, dat niet-bindend is voor de student. De studieadviezen worden, aan de hand van criteria op grond van de behaalde EC’s, opgesteld door de studieadviseur en namens de opleidingsdirecteur aan de studenten verzonden. In september 2009 is de studiebegeleider voor kennismakingsgesprekken met alle eerstejaars studenten.
het
eerst
begonnen
met
Door cijfermatige analyses, gesignaleerde knelpunten in het onderwijs of de organisatie van het onderwijs, bevindingen van studenten en docenten kan de studiebegeleider het management van de opleiding een beeld geven van de studievoortgang van bepaalde groepen studenten of van de gehele studentenpopulatie van Electrical Engineering. Docenten Docenten zijn vakinhoudelijk begeleider en kunnen tijdens het onderwijs een aanvullende rol vervullen bij projecten. Direct contact tussen student en docent wordt door de opleiding aangemoedigd. Door het kleinschalige onderwijs is direct en informeel contact ook realiseerbaar. Bovendien worden ouderejaars studenten ingezet als studentassistent bij een aantal studieonderdelen, in het bijzonder bij practica en projecten. Studentassistenten hebben dan een vakinhoudelijke begeleidende rol maar ook de rol van vraagbaak voor vragen over de hele studie en het studentenleven. Stagecoördinator De faculteit EWI heeft een stagecoördinator, waarvan ook de studenten Electrical Engineering gebruikmaken. De coördinator biedt de studenten steun bij het vinden van een QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
43
zo geschikt mogelijke stageplaats. Daarnaast wordt er informatie gegeven over zaken die van belang zijn bij een stage in het buitenland. Mastervoorlichting Studenten kunnen informatie inwinnen bij medewerkers van de verschillende ‘master tracks’. En elk jaar wordt er een bijeenkomst gehouden, waarbij de verschillende mogelijkheden in de masteropleiding worden gepresenteerd aan studenten die zich aan het einde van de bacheloropleiding bevinden. Tijdens het bezoek is de voorgenomen invoering van het studieplan (per 1 september 2010) aan de orde gekomen. Elke student moet voor aanvang van een kwartiel een studieplan indienen, waarbij hij zich tegelijkertijd registreert voor de programmaonderdelen die hij voornemens is te volgen en waarbij hij zich verplicht om tentamen over de betreffende onderdelen af te leggen. Elk studieplan moet door de docentmentor van de student worden goedgekeurd. Elk studieplan wordt door de student gedurende het kwartiel afgevinkt. Elke afwijking van het oorspronkelijke plan leidt tot een gesprek tussen de student en de docentmentor. In het nieuwe OER is het studieplan als bindende afspraak opgenomen. De student mag elk onderdeel éénmaal herkansen. Indien het resultaat dan nog onvoldoende is, volgt een gesprek met de student over de reden van zijn falen en de te nemen acties, en wordt de student in het uiterste geval uitgesloten van een nieuwe herkansing. Het studieplan dient te worden beschouwd als een wederzijdse afspraak, waar zowel de student als de betrokken docenten zich aan dienen te houden. De filosofie is dat wederzijds committment wordt bereikt als de student merkt dat de staf betrokken is. De opleiding verplicht zich bovendien om de student indien gewenst extra hulp te bieden. Teneinde de controle en het overzicht over de studiegegevens te behouden is het administratieve systeem OSIRIS ingesteld, dat vooralsnog echter niet geheel operationeel is. Oordeel De commissie is tevreden over de kwantiteit van de studiebegeleiding. Op vrijwillige basis kan de student met problemen van allerlei aard terecht bij docent- en studentmentoren en bij de studieadviseur, die op hun beurt de student dikwijls ook proactief benaderen. De commissie is van mening dat de opleiding minder vrijblijvend in haar begeleidingsactiviteiten dient te zijn. Studenten moeten geresponsabiliseerd worden en de wijze waarop dit naar het oordeel van de commissie door de opleiding kan worden bereikt is door zich strenger op te stellen jegens de studenten. De opleiding beschouwt studenten als jong volwassenen met eigen verantwoordelijkheidsgevoel die zij tot niets kan verplichten. De opleiding is de mening toegedaan dat de student ‘verleid’ moet worden om het door de opleiding gebodene af te nemen. In de praktijk blijkt echter dat vasthouden aan deze filosofie ten koste gaat van de doorstroom binnen de opleiding. De commissie vreest dat het per 1 september 2010 in te voeren studieplan niet voldoende effectief zal zijn vanwege het gebrek aan sancties wanneer de student gemaakte afspraken niet nakomt. De opleiding kan een student verbieden nogmaals tentamen te doen, maar wettelijk is het niet toegestaan om de student te dwingen zich te laten uitschrijven. In de praktijk worden studenten door hun docentmentor slechts in de wandelgangen aangesproken op niet nagekomen afspraken. Doordat de docentmentoren dergelijke informatie over hun studenten aan niemand terugkoppelen en in verband met de 44
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
vertrouwelijkheid ook niets van dien aard in het computerprogramma OSIRIS wordt geregistreerd, ontbreekt volgens de commissie het overzicht. Naar het oordeel van de commissie moeten bij de overdracht van een student van de bachelor- naar de masteropleiding afspraken over de begeleiding bij dit proces schriftelijk worden vastgelegd om te voorkomen dat studenten ‘zoek raken’. De bestaande informele procedure wordt slechts door een deel van de docentmentoren gevolgd, terwijl volgens de commissie alle docentmentoren zich actief zouden moeten bezighouden met de overdracht van hun bachelorstudenten naar een mentor voor de masteropleiding. De commissie is van oordeel dat de informatievoorziening aan studenten in het algemeen adequaat is en in de toekomst nog adequater zal worden, aangezien op dit moment wordt gewerkt aan de vervanging van oude informatiesystemen door OSIRIS, dat kan worden gekoppeld aan de elektronische leeromgeving van Blackboard, waardoor informatievoorziening eenvoudiger beschikbaar komt. De commissie is van mening dat de studiebegeleiding ondanks de aanbevelingen aan de opleiding tot minder vrijblijvendheid voldoende adequaat is en komt om die reden tot het oordeel ‘voldoende’ voor het facet dat betrekking heeft op de studiebegeleiding. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen. Voor de bacheloropleiding Electrical Engineering is het oordeel voldoende. 1.1.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Studenten en docenten van de opleiding Electrical Engineering spelen een belangrijke rol bij het kwaliteitsbesef van de opleiding. De betrokkenheid van docenten en studenten komt vooral tot uiting door open te staan voor verbeteringen in vakken en door deelname van docenten en studenten aan commissies en raden die over de kwaliteit van het onderwijs gaan. Om de kwaliteit van het onderwijs goed te kunnen monitoren heeft de opleiding een aantal uitgangspunten geformuleerd. De opleiding dient in de eerste plaats een helder proces van het evalueren van vakken te hebben. De ontwikkelde evaluatiemechanismes leiden tot vak- en onderwijsverbeteringen. In de tweede plaats is de tevredenheid van studenten een belangrijk criterium. Indien studenten niet tevreden zijn over een vak komt dat meestal via de studenten bij de verschillende onderwijscommissies terecht. Daarnaast spelen slaagpercentages van vakken een belangrijke rol. Wanneer deze (structureel) verontrustend zijn kan besloten worden tot een uitgebreide evaluatie van het vak. Binnen de bachelor- en masteropleiding zijn verschillende instrumenten beschikbaar om het onderwijs te evalueren.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
45
Slaagpercentages/Cijferprofielen Van alle vakken worden de cijferprofielen besproken in de Onderwijskwaliteitscommissie. Cijferprofielen zijn overzichten waarop voor elk vak voor zowel de criteriumgroep als de nietcriteriumgroep de behaalde cijfers van studenten voor het betreffende vak staan. Schriftelijke vragenlijst voor vakken met een afsluitend tentamen De opleiding kent tentamenvakken en projectvakken. Deze beschrijving gaat over de tentamenvakken, dat wil zeggen vakken die afsluiten met een tentamen. Alle bachelorvakken die eindigen met een tentamen worden systematisch en periodiek geëvalueerd door na afloop van de eindtentamens de mening van studenten te peilen met een papieren vragenlijst die afgestemd is op het vak. Elke maand worden de resultaten van de schriftelijke vragenlijsten samen met de cijferprofielen per vak geanalyseerd en besproken in de Onderwijskwaliteitscommissie. De resultaten worden naar de verantwoordelijke docent gestuurd. Gesprekken met de docentmentor In gesprekken met docentmentoren geven studenten vaak aan waar probleempunten in de studie zijn. Die informatie wordt in het mentorenoverleg aan de studieadviseur (anoniem) doorgegeven. Vakevaluatie Een vakevaluatie is een uitgebreide evaluatie van een vak met als resultaat vakevaluatierapport. De vakevaluatie wordt uitgevoerd volgens een vast stramien met template formulieren ten behoeve van de vergelijkbaarheid tussen vakken. Vaak leidt een vakevaluatie gaande de uitvoering al tot verbeteringen in het vak. Na goedkeuring van het evaluatierapport door de Onderwijskwaliteitscommissie wordt het evaluatierapport door de opleidingsdirecteur met een begeleidend schrijven en aanbevelingen naar de betreffende docent en voorzitter van de leerstoel gestuurd. Projectvakken inclusief de bacheloropdracht Projectvakken worden door de Onderwijskwaliteitscommissie niet systematisch geëvalueerd. Wanneer er een verandering heeft plaatsgevonden (een nieuw vak, een nieuwe opzet of verandering van een vak) of wanneer er klachten gemeld worden kan de Onderwijskwaliteitscommissie besluiten een evaluatie uit te voeren. Kwartielevaluaties Het StOEL (Studenten Overleg EL) verzamelt per kwartiel klachten van studenten inzake de vakken binnen het bachelor- en masteronderwijs en gaat vervolgens met de betreffende docenten in overleg met als doel tot verbeteringen van het vak te komen. Doordat de studenten de docent(en) snel van feedback voorzien, zijn docenten vaak in de gelegenheid om nog tijdens de uitvoering van het vak aanpassingen aan te brengen. De evaluatieresultaten van het StOEL worden door de studentleden ingebracht en toegelicht in de overleggen van de Onderwijskwaliteitscommissie en Opleidingscommissie. Minorevaluatie en –accreditatie De kwaliteit van de minors die de UT aanbiedt, wordt geborgd door een systeem van validatie en accreditatie op instellingsniveau. Evaluatie vindt doorlopend plaats en accreditatie eens in de vijf jaar. De resultaten worden op centraal niveau gerapporteerd aan en besproken in het overleg van opleidingsdirecteuren (UCO). 46
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Studentonderzoeken De Keuzegids Hogeronderwijs vergelijkt opleidingen in Nederland. De keuzegids baseert zich onder andere op oordelen van studenten. Studenten Electrical Engineering in Enschede geven in de Keuzegids Hoger Onderwijs 2008 aan dat zij enthousiast zijn over hun opleiding: “De inhoud en samenhang van het programma zijn dik in orde en de loopbaanbegeleiding is goed”. Het studenteninstroomonderzoek en het studenttevredenheidsonderzoek zijn volledig gebaseerd op oordelen van studenten. Er worden vragen gesteld over studiekeuze, verwachtingen en tevredenheid over de opleiding. Beide onderzoeken worden om het jaar uitgevoerd onder bachelorstudenten en masterstudenten. Wanneer daar aanleiding toe bestaat worden op basis van de resultaten van de rapporten acties uitgezet door het management van EWI. Studievoortgangsgegevens Ieder jaar levert de Onderwijskundige Dienst (S&O) een rapport met daarin cijfers over het onderwijs van alle UT bacheloropleidingen. In dit rapport ‘Onderwijs in Cijfers’ zijn overzichten opgenomen van de instroom-, doorstroom- en rendementcijfers van de opleidingen alsmede ook de cijfers over studenten die stoppen met de studie. Onderzoek onder alumni naar de arbeidsmarkt en terugblik op de opleiding De mening van één tot twee jaar geleden afgestudeerden wordt tweejaarlijks geïnventariseerd via de WO-monitor. De vragen in dit onderzoek gaan over de arbeidsmarkt en tevens over de tevredenheid over de aansluiting van de genoten opleiding en de arbeidsmarkt. Oordeel De commissie oordeelt dat de procedures rondom het evaluatiesysteem te diffuus en te lang van duur zijn en dat de evaluatieactiviteiten van de verschillende commissies enige overlap vertonen. Zij heeft geconstateerd dat de opleiding naast de Opleidingscommissie die zich bezighoudt met de inhoud van de opleiding ook een Onderwijskwaliteitscommissie heeft ingesteld die zich bezighoudt met de kwaliteit van de vakken. De opleiding acht het namelijk niet wenselijk dat het meten van kwaliteit wordt vermengd met beleidszaken zoals de constitutie van het programma. Voor de Onderwijskwaliteitscommissie ontbreekt echter een wettelijke basis. De commissie vindt de Onderwijskwaliteitscommissie dan ook een ongebruikelijk en overbodig instrument. De commissie acht bovendien de situatie niet wenselijk dat de Onderwijskwaliteitscommissie niet rapporteert aan de Opleidingscommissie en dat de opleidingsdirecteur niet verplicht is vertrouwelijke documenten uit de Onderwijskwaliteitscommissie aan de Opleidingscommissie te verschaffen. In een reactie meldt de opleiding dat het ontbreken van rapportage van de Onderwijskwaliteitscommissie aan de Opleidingscommissie het resultaat is van een onfortuinlijke samenloop van omstandigheden en dat de situatie direct is gecorrigeerd. De commissie twijfelt niet aan de werking van het informele circuit dat tijdens het bezoek aan de orde is gekomen, waarbij docenten en andere betrokkenen in de wandelgangen informatie verkrijgen met betrekking tot de positieve en negatieve punten van de opleiding. Zij is positief over de benaderbaarheid van de docenten in dit kader. Desalniettemin acht de commissie het wenselijk om de kwaliteitslus te verkorten en het formele evaluatiesysteem te vereenvoudigen. De commissie heeft geconstateerd dat periodiek wordt geëvalueerd en dat er korte lijnen zijn tussen docenten, studenten en opleidingsmanagement, zodat opmerkingen en aanbevelingen QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
47
vaak direct tot aanpassingen leiden. Op grond van die overwegingen komt zij tot het oordeel ‘voldoende’ voor het facet dat betrekking heeft op de evaluatie van de resultaten. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is voldoende.
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De faculteitsdecaan is eindverantwoordelijk voor het onderwijs van de opleidingen. De faculteitsdecaan delegeert deze verantwoordelijkheid voor elke opleiding aan de betreffende opleidingsdirecteur. De opleidingsdirecteur wordt ondersteund door de verschillende commissies die beschreven zijn in het vorige facet. De verantwoordelijkheid voor verbeteringen op vakniveau ligt in de eerste plaats bij de docent. Hij krijgt na uitvoering van het vak de resultaten van de schriftelijke vragenlijst onder de studenten toegestuurd en brengt indien nodig verbeteringen aan, al dan niet met hulp van de Onderwijskundige Dienst en de opleidingsdirecteur. De Onderwijskwaliteitscommissie en Opleidingscommissie monitoren het onderwijs en geven signalen af aan de opleidingsdirecteur die op zijn beurt weer contact opneemt met de docenten. Het StOEL gaat zelf in overleg met de docent wanneer zij dat nodig achten en brengt de Opleidingscommissie en Onderwijskwaliteitscommissie op de hoogte van haar evaluatieresultaten. De examencommissie levert een bijdrage aan de kwaliteit door controle op de juiste uitvoering van de onderwijs- en examenregelingen. Verbeteringen in de evaluatieprocedure worden opgepakt door de verschillende commissies. Op basis van ervaringen en evaluatieresultaten passen zij, indien dat nodig blijkt, procedures en instrumenten aan. Omdat de opleiding heeft geconstateerd dat het niveau daalde, heeft zij gemeend om het bachelorcurriculum hieraan aan te passen, wat in 2007 is geëffectueerd. Vooral een betere aansluiting met het voortgezet onderwijs was een belangrijke reden. Bovendien is naar aanleiding van klachten op de studiedruk van studenten in het derde kwartiel van het tweede jaar met een aantal vakken geschoven. Doel was om een meer evenwichtige verdeling te bewerkstelligen. De aansluiting met het voortgezet onderwijs is verbeterd door de ontwikkeling van het nieuwe vak Introductie Elektronica en Elektrotechniek (IEEE). Wiskundedeficiënties worden behandeld, studenten krijgen een realistisch beeld van de opleiding (wat betreft inhoud en tempo en diepgang van het leren) en er wordt tijdens het vak gewerkt aan een gevoel van gezamenlijkheid en daarmee motivatie voor de studie Electrical Engineering. Verder zijn er als gevolg van de introductie van het nieuwe vak Introductie Elektronica en Elektrotechniek, klachten over de studiedruk (bij StOEL, Onderwijskwaliteitscommissie en Opleidingscommissie) en de lage rendementen (Onderwijskwaliteitscommissie) veranderingen doorgevoerd in de volgende (onderdelen van) vakken: (1) Analyse AB, (2) werkcollege en tentamen van ELFUN/ELBAS, (3) Inleiding Object-georiënteerd Programmeren en (4) Netwerkanalyse. Het meest recente voorbeeld van een vak dat in overleg met de docent, opleidingsdirecteur en een onderwijskundig adviseur van de Onderwijskundige Dienst (S&O) is aangepast, is het vak Random Signalen en Ruis. Oordeel De commissie heeft kennis genomen van de maatregelen die in het recente verleden zijn 48
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
genomen om problemen of tekortkomingen in het programma op te lossen. In haar ogen maken de maatregelen duidelijk dat de opleiding zich zeer bewust is van het belang van de verbetering van de kwaliteit en er vaak in slaagt om maatregelen te treffen die tot verbetering leiden. De commissie betreurt echter wel de stroperigheid van het verbeteringsproces. Bovendien mist zij een lijst met een overzicht van alle verbeteringen, ofschoon de belangrijkste verbetermaatregelen in de zelfstudie zijn vermeld, zoals de introductie van het vak IEEE met als doel de aansluiting met het voortgezet onderwijs te verbeteren en het behandelen van wiskundedeficiënties. De commissie concludeert dat de opleiding erin slaagt om de uitkomsten van evaluaties om te zetten in verbetermaatregelen die vaak het gewenste effect hebben, maar dat de procedures om dit te bereiken te omslachtig zijn. Zij komt tot het oordeel ‘voldoende’ voor het facet dat betrekking heeft op de maatregelen tot verbetering. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is voldoende.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving De studenten die het onderwijs volgen en de docenten die het onderwijs verzorgen zijn de meest direct betrokkenen bij de opleiding. Studenten worden op verschillende manieren actief betrokken bij de kwaliteit van het onderwijs van de opleiding. Voorbeelden zijn de betrokkenheid van de studenten bij het uitvoeren van vakevaluaties, inschakeling als studentmentor, aanstelling als student-assistent bij bijvoorbeeld werkcolleges en practica en bij vak- en kwartielevaluaties (StOEL). Ook zijn drie studenten lid van de Opleidingscommissie, één is lid van de Onderwijskwaliteitscommissie en vier Electrical Engineering studenten hebben zitting in de faculteitsraad. Docenten zijn betrokken bij de uitvoering van het onderwijs en de besluitvorming over het onderwijs via een vertegenwoordiging in de Opleidingscommissie en Examencommissie. Aangezien het een kleine opleiding betreft, de sfeer informeel is en de contacten laagdrempelig zijn, komt het onderwerp onderwijs regelmatig aan bod tijdens informele gesprekken. Daarnaast spelen de Onderwijskwaliteitscommissie, het StOEL en de clusteroverleggen een belangrijke rol bij het vorm en inhoud geven aan het onderwijs. Het contact met het bedrijfsleven vindt onder anderen plaats doordat alumni verroosterde presentaties houden tijdens lunchbijeenkomsten in het eerste jaar (Beroep Elektrotechnisch Ingenieur, BEI). Daarnaast zijn er oriëntaties in het derde jaar waar alumni laten zien hoe zij de kennis en vaardigheden uit de opleiding gebruiken in hun werk. Alumni worden ook betrokken bij de opleiding door middel van de WO-monitor, een landelijk onderzoek onder éé tot twee jaar geleden afgestudeerde alumni. Deze WO-monitor wordt tweejaarlijks afgenomen. Het beroepenveld is ook op een meer directe manier betrokken bij de opleiding via de verschillende gezamenlijke onderzoeksprojecten, masterafstudeeropdrachten en via de talloze bedrijfsbezoeken en studiereizen die Scintilla organiseert. Ook zijn er organisaties die (een deel van) het onderzoek uitbesteden aan de universiteit. Bovendien werkt een aantal docenten QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
49
en hoogleraren in het bedrijfsleven waardoor de samenwerking met het bedrijfsleven op een zeer natuurlijke manier geregeld en gegarandeerd is. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de docenten en studenten via onder meer de Opleidingscommissie, de Onderwijskwaliteitscommissie, de Examencommissie, het StOEL en de evaluaties van het onderwijs betrokken zijn bij de kwaliteitszorg. De betrokkenheid van de alumni is duidelijk minder prominent. In het gesprek met de alumni is duidelijk geworden dat hen geen opleidingsgerichte evaluatiemogelijkheid wordt geboden, slechts de meer algemene WO-monitor. Zelfs bij alumnidagen wordt geen aandacht aan evaluatie besteed. De alumni geven aan het te betreuren dat de opleiding hen geen mogelijkheid biedt feedback te geven. De commissie adviseert de opleiding dan ook om de mogelijkheden te verkennen om afgestudeerden actiever te betrekken bij de evaluatie van het onderwijs. Zij betreurt het dat weinig wordt ondernomen om alumni actief betrokken te houden bij de opleiding. Recentelijk is de alumnivereniging nieuw leven ingeblazen, maar het initiatief hiervoor lag niet bij de opleiding. Ook het afnemend veld zou meer bij de opleiding moeten worden betrokken naar het oordeel van de commissie. Weliswaar heeft de opleiding veel contacten met de industrie, maar contacten die een gefundeerd oordeel kunnen geven over de opleiding ontbreken. De opleiding zou volgens de commissie actief op zoek moeten naar contacten die zich op een dergelijke wijze voor de opleiding willen inzetten, zo mogelijk in de vorm van een adviesraad. De commissie is van mening dat de belangrijkste stakeholders worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg en komt op basis daarvan tot het oordeel ‘voldoende’ voor dit facet. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg. Voor de bacheloropleiding Electrical Engineering is het oordeel voldoende. 1.1.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Volgens de zelfstudie komt het gerealiseerde niveau terug in het meesterstuk van de opleiding, de bacheloropdracht. De eindtermen van deze opdracht komen wat betreft het competentiegebied ‘werkwijze’ overeen met de eindtermen van de opleiding. De domeinspecifieke kennis is een belangrijk onderdeel van de toetsing van deze opdracht en het niveau daarvan bepaalt mede het eindresultaat. Dat dit niveau bij een voldoende eindresultaat voldoet aan de eindtermen van deze academische bacheloropleiding kan worden aangetoond door op te merken dat in de meeste gevallen een promovendus de dagelijkse begeleider is tijdens zo’n opdracht. Hij of zij verwerkt veelal de verkregen resultaten in het proefschrift, 50
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
waarvan de kwaliteit via externe toetsing door de promotiecommissieleden niet ter discussie staat. Met enige regelmaat worden de resultaten van de bacheloropdracht gebruikt voor een publicatie in een internationaal, peer-reviewed wetenschappelijk tijdschrift, waarmee de domeinspecifieke kwaliteit van de resultaten van deze opdracht nog eens wordt onderstreept. De eigen masteropleiding Electrical Engineering is vooralsnog verreweg de belangrijkste afnemer van bachelorstudenten. Deze opleiding voldoet aantoonbaar aan de maatstaven die gesteld mogen worden aan een academische masteropleiding. Het blijkt dat studenten domeinspecifieke kennis, noodzakelijk om programmaonderdelen van de masteropleiding te genieten, in ruime mate bezitten om in alle specifieke tracks van de masteropleiding in te stromen. Er is vervolgens nauwelijks uitval en er worden goede resultaten behaald. Studenten dienen eindtermen uit de competentiegebieden ‘werkwijze’ en ‘context’ te hanteren en blijken deze ook te bezitten voor het kiezen van een passende track en het programmaonderdeel stage en afstudeeropdracht, alsmede voor het uitvoeren van enig projectwerk, behorend bij sommige mastercursussen. Voor sommige niet-Electrical Engineering masteropleidingen is de domeinspecifieke kennis van de Electrical Engineering bachelor afgestudeerde voldoende om hem of haar (eventueel na het volgen van een homologatietraject) in te laten stromen in een dergelijke niet-Electrical Engineering masteropleiding. Ook hier blijkt dat het in de eindtermen vastgelegde en gerealiseerde niveau van de Electrical Engineering bachelor afgestudeerde zodanig is, dat de gekozen masteropleiding zonder naderhand geconstateerd gebrek aan voorkennis kan worden gevolgd. De door de stagebedrijven ingevulde stageformulieren van de studenten halverwege de masteropleiding geven een indicatie over de kwaliteit van de vooropleiding van deze studenten, de bacheloropleiding. Dit oordeel is in de meeste gevallen erg gunstig en beperkt zich niet alleen tot de domeinspecifieke kennis, maar betreft ook het oordeel dat betrekking heeft op de werkwijze van de studenten. Hierbij dient wel te worden vermeld dat de studenten in deze fase van hun studie reeds extra domeinspecifieke kennis hebben opgedaan in de vorm van (keuze)vakken - in vergelijking met pas afgestudeerden van de bacheloropleiding. Oordeel De commissie heeft tien recente bacheloropdrachten en tien recente master thesis projects bestudeerd en is van oordeel dat de kwaliteit daarvan in alle gevallen voldoende tot zeer goed is en dat de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Bij het bestuderen van de bacheloropdrachten is het de commissie opgevallen dat soms de eigen bijdrage of zelfs een conclusie in het verslag ontbreekt, essentiële onderdelen bij het verslag van een wetenschappelijk onderzoek. Ook is de diversiteit van de templates bij het eindverslag naar het oordeel van de commissie te groot. Bij het bestuderen van de bacheloropdrachten is het de commissie verder opgevallen dat de becijfering zonder uitzondering hoog uitvalt. De scores lopen uiteen van een 7 tot een 10. Dit vindt de commissie extra opvallend gezien het hoge uitvalspercentage tijdens het eerste jaar van de opleiding. De commissie ziet liever weinig uitval en lagere cijfers, met andere woorden, de commissie geeft er de voorkeur aan dat de opleiding meer doet om de minder getalenteerde student te behouden, ook als dit een daling van de eindcijfers tot gevolg heeft. QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
51
Volgens de commissie zijn ook minder getalenteerde afgestudeerden waardevol voor de arbeidsmarkt. De commissie vraagt zich af of de hoge scores het resultaat zijn van het wegsaneren van veel zessen en zevens of wellicht van cijferinflatie, of dat de studenten van de opleiding zonder uitzondering goed en gemotiveerd zijn. De commissie is van mening dat het de taak van de Opleidingscommissie is om te onderzoeken of de becijfering te hoog is. De commissie is van oordeel dat de zienswijze van de opleiding – dat een laag oordeel impliceert dat de toekomstige werkgever de betreffende student beter niet kan aannemen – onjuist is en dat een te vriendelijke becijfering mogelijk resulteert in oneerlijke concurrentie met afgestudeerden van de andere twee technische universiteiten als deze hun studenten wel lagere eindcijfers toekennen. Wel is de commissie te spreken over het feit dat het judicium ‘cum laude’ nooit bij wijze van automatisme wordt toegekend bij een voldoende cijfergemiddelde, maar dat altijd de context van de prestaties van de student en de studieduur bij het oordeel wordt betrokken. De commissie vindt dat het gerealiseerde niveau in alle gevallen voldoende tot goed is, losstaand van de soms te hoge becijfering, en komt tot het oordeel ‘goed’ voor het facet dat betrekking heeft op het gerealiseerd niveau. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is goed.
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving De opleiding maakt in het rapporteren gebruik van zogenaamde criteriumgroepen. Door bij het interpreteren van de resultaten gebruik te maken van deze groepen, worden toevallige invloeden als fluctuaties in het niveau van de instroom buiten beschouwing gelaten. In de P/B1-criteriumgroep zitten studenten die op grond van eerdere prestaties worden geacht het programma zonder veel problemen te kunnen volgen. Het propedeuserendement van studenten die na drie jaar de propedeuse hebben afgerond is gedaald in de jaren 2001 tot en met 2004. Over het algemeen kan worden gezegd dat het Prendement laag is, zoals in tabel 1.4 is weergegeven. P-rendement criteriumgroep cumulatief 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
1 jaar
2 jaar (cum)
3 jaar (cum)
Totaal
69 44 38 23 30 43 33
69 54 50 37 43 48
76 54 60 43 52
79 69 68 53
Tabel 1.4 P/B1 rendement; percentage van de P/B1-criteriumgroep
In tabel 1.4 staat het opleidingsrendement van de B1-criteriumgroep van de bacheloropleiding. Het opleidingsrendement is vergeleken met Technische Informatica en 52
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Technische Wiskunde. De opleidingsrendementen van de opleiding Technische Informatica zijn gemiddeld het hoogst. De rendementen bij de opleiding Technische Wiskunde schommelen tussen de 25% en 50%. Electrical Engineering is het meest stabiel wat betreft het opleidingsrendement en schommelt tussen de 35% en 44%. Generatie 2001 2002 2003 2004 2005
Na 3 jaar 0 8 8 3 13
Na 4 jaar 24 21 18 10
Na 5 jaar 38 44 35
Na 6 jaar 52 51
> 6 jaar 55
Tabel 1.5 Opleidingsrendement van de bacheloropleiding; percentage van de B1-criteriumgroep
Uit tabel 1.5 blijkt dat het rendement na 6 jaar onderwijs voor de studenten die zijn begonnen in 2001 55% is. Geconcludeerd kan worden dat iets meer dan de helft van de studenten de bacheloropleiding na 6 jaar afrondt. Dit betekent overigens niet dat studenten in deze tijd weinig vakken halen. De matige rendementen zijn deels te verklaren door het feit dat er niet veel druk is om het propedeuse- of bachelordiploma te behalen. Het studieadvies aan het einde van de propedeuse is immers niet bindend en B2-vakken kunnen worden gevolgd zonder propedeusediploma. Vervolgens stroomt verreweg het grootste deel van de bachelorstudenten Electrical Engineering toch in in de masteropleiding Electrical Engineering en bij afwezigheid van een harde knip is verweven studeren toegestaan. De opleiding vindt het daarom van meer betekenis naar de studiesnelheid of doorstroom te kijken dan alleen maar naar rendementen. Deze doorstroom is minder laag dan de rendementscijfers om hierboven genoemde redenen. Bovendien is de opleiding van plan de in 2009 ingevoerde 80 EC-in-2-jaar regel beter te gaan controleren en te gaan handhaven, waarmee de opleiding het verbod bedoelt op het doen van postpropedeutische vakken alvorens de propedeuse te hebben gehaald. Toch is de opleiding niet tevreden met de huidige studiesnelheid en heeft dan ook verscheidene maatregelen getroffen om ook de doorstroom te bevorderen: •
•
•
• •
•
Enkele vakken in de propedeuse met lage slaagpercentages zijn in samenwerking met de Onderwijskundige Dienst aangepast (o.a. Netwerkanalyse, Elektronische Basisschakelingen en Elektronische Functies). In 2009 is overgestapt naar regulier parallel onderwijs in de propedeuse in plaats van blokonderwijs om zodoende tweedejaars studenten, die nog een enkel vak uit de propedeuse willen volgen meer kans van slagen te geven zonder daarmee hun voortgang in het tweede jaar teveel schade toe te brengen. In 2007 is het vak Inleiding Elektronica en Elektrotechniek (IEEE) geïntroduceerd om de vwo-wo overgang te vergemakkelijken, het fysisch/wiskundig denken aan te leren en te bevorderen, het universitair studietempo te illustreren, alsmede te motiveren voor het vakgebied. Sinds enige jaren biedt de opleiding aan propedeusestudenten die onvoldoende resultaat boeken op de wiskunde-instaptoets een deficiëntiecursus Wiskunde aan. Stafmentoren en studenten krijgen sinds enige jaren drie maal per jaar een door de opleiding zelf ontwikkeld grafisch overzicht van de studiesnelheid per individuele student. Bij onvoldoende voortgang treedt de stafmentor proactief op (juist ook na de propedeuse) om de onvoldoende doorstroom te bespreken. Sinds enige jaren kent de opleiding het studentmentoraat om eerstejaars studenten laagdrempelig allerhande advies te kunnen geven.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
53
• •
• • •
•Sinds 2008 geeft de opleiding ook aan B2-studenten een studieadvies. In 2009 heeft de Werkgroep Doorstroom een reeks van mogelijke doorstroombevorderende maatregelen gerapporteerd. De implementatie daarvan wordt nu door de onderwijscoördinatoren en de opleidingsdirecteur voorbereid. In 2010 wordt het maken en bespreken van een studieplan in de bacheloropleiding verplicht. Dit plan maakt deel uit van het instellingsbreed ingevoerde bachelor OER. De volgorde van sommige vakken is aangepast om de druk binnen een notoir lastig kwartiel aan te passen. Dit jaar is formeel het docentenoverleg gestart van docenten binnen een samenhangend deelgebied van de elektrotechniek (clusteroverleg) om nauwkeurig op de hoogte te blijven van mogelijke voorkennishiaten of soms overbodige overlap.
Sommige van deze maatregelen laten reeds een positief effect zien op de doorstroom, dat echter nog niet als statistisch relevant is te onderbouwen, en andere maatregelen zijn nog zo recent ingevoerd dat hiervan nog geen effect is aan te tonen. De opleiding hecht er waarde aan om duidelijk te maken dat zij bezorgd is over de studiesnelheid en daar binnen de contouren van de huidige opleiding reeds veel aan doet om de doorstroom te bevorderen. De opleiding is van mening dat de grootste oorzaak van de lage doorstroom gelegen is in de al dan niet bewuste keuze van de student om veel tijd aan nevenactiviteiten te besteden. Oordeel De commissie heeft kennis genomen van de zorgelijk lage rendementen van de opleiding en van de maatregelen om die te verbeteren. Streefcijfers heeft de opleiding niet geformuleerd, waardoor de opleiding niet kan weten wat er verbeterd dient te worden. In een reactie heeft de opleiding beloofd om in het vervolg streefcijfers in te voeren. De opleiding is zich in de ogen van de commissie voldoende bewust van het probleem van de rendementen en van de noodzaak om maatregelen te treffen die moeten leiden tot verbeteringen. De rendementen vertonen, ondanks alle maatregelen, nog geen stijgende lijn. De opleiding slaagt er nog niet goed in om de lastige materie onder controle te krijgen, hoewel het effect van een aantal maatregelen nog moet blijken vanwege de recente invoering. De commissie is van oordeel dat de opleiding strenger dient op te treden en studenten minder dient te beschouwen als jongvolwassenen die men nergens toe kan verplichten. De tijdsdruk ontbreekt momenteel bij de studenten. Het per 1 september 2010 in te voeren studieplan is weliswaar een stap in de goede richting. Toch acht de commissie het plan niet voldoende effectief vanwege het gebrek aan sancties wanneer de student gemaakte afspraken niet nakomt. Om de rendementen van de bachelor- en masterprogramma’s te verbeteren acht de commissie het noodzakelijk om de vrijheid van de studenten te reduceren of tenminste hun committment te verhogen. Daarom adviseert zij alle studenten een contract met hun individuele studieplan te laten ondertekenen opdat het programma op een overeengekomen moment wordt afgerond. Bovendien adviseert de commissie dringend om drastische maatregelen te nemen zodat het voor studenten mogelijk is om het programma in de nominale tijd te doorlopen, bijvoorbeeld door het ontwerpen van een voor alle studenten studeerbaar programma. De commissie adviseert om de rendementen voor de 3TU’s op dezelfde wijze te berekenen, zowel in percentages als in studieduur, bijvoorbeeld 60% rondt zijn studie af na 3 jaar, 80% na 3,5 jaar, en 100% na 4 jaar. Ook moet het uitvalspercentage in het eerste jaar worden verbeterd. 54
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
De commissie komt tot het oordeel dat de opleiding vooralsnog niet voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op de rendementen. Bacheloropleiding Electrical Engineering: het oordeel van de commissie is onvoldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten. Voor de bacheloropleiding Electrical Engineering is het oordeel voldoende. Hoewel de commissie van mening is dat het onderwijsrendement nog onvoldoende is, vindt de commissie desalniettemin dat het onderwerp Resultaten voldoende is, omdat het niveau dat door afgestudeerde bereikt wordt naar het oordeel van de commissie goed is, waarmee de opleiding in zeer belangrijke mate voldoet aan het criterium.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
55
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Electrical Engineering: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoet Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Onvoldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Electrical Engineering De commissie komt, op grond van haar oordelen over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Electrical Engineering voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
56
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
2. Report on the master’s programme Electrical Engineering offered by the University of Twente Administrative data Master’s programme Electrical Engineering: Name of the programme: CROHO number: Level: Orientation: Number of credits: Degree: Mode(s) of study: Location(s): Expiration of accreditation:
Electrical Engineering 60353 master academic 120 EC Master of Science full time Enschede 27-03-2012
The site visit of the Electrical Engineering 3TU OW 2010 assessment committee to the Faculty of Electrical Engineering, Mathematics and Computer Science of the University of Twente took place on 16 and 17 June 2010. 2.0. Structure and organisation of the faculty For the description of the structure and organisation of the faculty, we refer to the assessment report of the bachelor degree programme. 2.1.
The assessment framework
2.1.1. Aims and objectives S1: Subject-/discipline-specific requirements The intended learning outcomes of the programme correspond with the requirements set by professional colleagues, both nationally and internationally and the relevant domain concerned (subject/discipline and/or professional practice).
Description The general goal of the master’s programme is to train students to obtain the degree of Master of Science in Electrical Engineering. The Department of Electrical Engineering aims to convey a spectrum of professional and personal competencies to enable students to expand their knowledge and methodology in design, through analysis and research, of innovative systems in a specific discipline. The five fields of specialization are Biomedical Systems, Embedded System Design, Measurement and Control Engineering, Microsystems and Microelectronics, and Telecommunication Networks. There is only one master’s programme in Electrical Engineering, and the field of specialization determines the contents of the programme. In this way graduates obtain a broad Electrical Engineering qualification while being specialized in one field. The field of specialization is indicated on the degree diploma. The level of Master of Science in Electrical Engineering is illustrated in the following general competencies: QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
57
a. A master has the competencies of a bachelor in Electrical Engineering of the University of Twente. These competencies are developed further in the master’s programme. If students are admitted from other programmes with essential deficiencies, remedial training should be done first. b. A master has acquired specialized advanced knowledge in at least one of the areas of Electrical Engineering: Biomedical Systems, Embedded System Design, Measurement and Control Engineering, Microsystems and Microelectronics, and Telecommunication Networks. c. A master has acquired experience in working in industry-related projects and the ability to be effective in a multidisciplinary environment. d. A master is able to work at the frontier of research and design and is innovative, contributing to exceeding the limits of current technology or understanding. e. A master defines his/her own design/research goals within the limits of his/her project, judges which parts of the problem need further analysis, carries out these analyses on an abstract level, proposes experiments and carries them out in a methodologically correct way. f. A master is able to understand, on a general level, areas affiliated to his/her own area of specialization and use this understanding in the context of his/her own work. S/he is able to appreciate new knowledge of other disciplines (if necessary, also of non-technical areas) and to integrate this into his/her work. g. A master can take on responsibility as a leading member of a multidisciplinary design (or research/development) group and develop a broad scope, e.g. with respect to the economic aspects of his/her work or the impact of technological innovation on society. S/he is a serious partner in discussions on aspects regarding the setting and societal environment of his/her work. Compared to the bachelor level, a master has acquired more specialized knowledge and abilities, more industrial experience and has mastered skills to solve relatively complex problems independently. The learning outcomes of the Master of Science programme in Electrical Engineering are given below. A graduate of the master’s programme Domain 1 … has specialized in one of the following five fields: - Biomedical Systems - Embedded System Design - Measurement and Control Engineering - Microsystems and Microelectronics - Telecommunication Networks and has knowledge and understanding thereof on the level corresponding to internationally recognized leading textbooks. 2 … is able to use acquired front-line knowledge theoretically and practically in research and design of one of the following topics within the field of specialization: - Biomedical Systems - neurotechnology - biomechatronics - Lab-on-a-Chip for biomedical applications - Embedded System Design 58
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
- integrated circuits and systems for mixed signals - energy-efficient and/or fault-tolerant and dependable (networked embedded) systems - embedded control system for robotics - advanced signal processing for embedded systems - Measurement and Control Engineering - mechatronic systems using intelligent control systems with application areas in humanoid robots and for medical purposes - measurement and analysis systems for environmental and biomedical applications using computer imaging and biometrics - Microsystems and Microelectronics - silicon technology in integrated circuits processing - device characterization and reliability - device physics and modelling - integrated analog circuits in CMOS technology - the exploration, development and fabrication of nanoscale electronic and spintronic devices - micro/nanoscale integrated optical devices for applications in optical sensing and communication - methods for fault detection and fault-tolerant chip architectures - device physics, system and device simulation and fabrication technology of nano-, micro-, and miniature mechanical devices for the application themes: sensors, actuators or fluid handling systems - miniaturized Lab-on-a-Chip systems for biomedical and environmental applications - integrated high-frequency and microwave circuits for transceivers for wireless and wireline communication systems and radar - Telecommunication Networks - dependable networked communication systems as well as methods and techniques to support the design of such systems - communication and signal processing systems for the extraction of information from narrowband or broadband signals such as from the acoustical domain - systems for short-range radio - radio frequency photonics and electromagnetic compatibility - transmitters and receivers for wireless and wireline communication systems in CMOS technology Method 3 … can independently design a system starting from a general design problem, identify its required main function, partition this function into sub-functions, find systems to fulfil these functions, judge which of the possible alternatives is best suited to ultimately accomplish the main function, thus solving the design problem. 4 … is able to define his/her own design or research goals within the limits of a project, can judge which parts need further analysis and modelling, can carry these out on an abstract level, will propose experiments if required and carry them out in a methodologically correct way. 5 … is able to work at the front-line of leading-edge research and design of his/her specialization and can contribute to exceeding the frontiers of current technology and/or understanding. 6 … can independently acquire new knowledge and skills; reflect on trends in his/her field of study, on responsibilities and roles; and use this insight as a guide for his/her own personal development. QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
59
7 … can plan, manage and document a research or design process, report its results in writing and verbally; critically assess and participate in debates regarding these results. 8 … is able to acquire new information relevant to his/her field of study from the international scientific literature and other sources and critically assess its value. 9 … is able to work in an industry-related, multidisciplinary environment. Context 10 … is able to understand, on a general level, areas affiliated to his/her own area of specialization and can use this understanding in the context of his/her own work. He/she is able to appreciate new knowledge of other disciplines, even of non-technical areas, and to integrate this into his/her work. 11 … can take on responsibility as a leading member of a multidisciplinary, possibly international design or research group and can take into account the ethical, social and economic aspects of his/her work or the impact of technological innovation on society. 12 … is able to properly orientate himself/herself towards finding a suitable career. Assessment The committee studied the programme’s learning outcomes (or exit qualifications) and compared them to its domain-specific frame of reference. It noted that the central aim of the programme corresponds with the main aim of the framework of reference. Students select one of the core areas of the discipline as their specialization. The learning outcomes clearly reveal that students extend and deepen the knowledge, skills and attitudes they acquired at the bachelor’s level. The committee’s content-related requirements for master’s programmes, as specified in the framework of reference, can be related to the programme’s learning outcomes. For example, the committee’s first requirement under ‘Consolidated requirements set for Master’s graduates in EE and CE’ in table 2 of Annex B, that graduates have in-depth knowledge of advanced fundamentals of mathematics and natural sciences, e.g. in the fields of vector analysis, ordinary and partial differential equations, discrete mathematics, and numerics, is in agreement with learning outcomes 1 and 2, and the other requirements also correspond to the learning outcomes of the master’s programme. The committee also found that the programme’s learning outcomes explicitly refer to skills which are useful for graduates who enter the labour market. The committee concludes that the programme’s learning outcomes also correspond to the demands of the professional practice. The committee therefore assesses the standard related to the domain-specific requirements as satisfactory. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
S2: Bachelor and master level The intended learning outcomes of the programme correspond with the general, internationally accepted descriptions of a Bachelor’s qualification or a Master’s qualification.
Description According to the self-evaluation report, the goals and programme outcomes of the Electrical Engineering master’s programme meet the requirements of the Meijers criteria of an academic master’s programme. The Department decided to benchmark the educational 60
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
programme to the Meijers criteria (in agreement with the 3TU Federation), because these criteria are better suited to a design-oriented programme. Table 1.1 shows that the Meijers criteria are in accordance with the Dublin descriptors and thus can be used in the assessment of the programme in order to judge the required level. All learning outcomes of the Electrical Engineering master’s programme match one or more of the Meijers criteria. More importantly, all Meijers criteria unambiguously describing an academic master’s programme can be found in one or more of the programme’s learning outcomes. For example: the fourth Meijers criterion, “he/she has a scientific approach”, is related to the above-mentioned learning outcomes 3-6 and 8. A table in the self-evaluation report shows all the relations between the learning outcomes and the Meijers criteria. The Department’s view of the academic level of the master’s programme is stated as follows: a graduate of the master’s programme has acquired more specialized knowledge and abilities, more industrial experience and more ability in solving relatively complex problems independently at the front line of leading-edge research and design than a bachelor’s graduate. Assessment The committee studied the programme’s intended learning outcomes from the perspective of their level. It established that the learning outcomes correspond sufficiently to the Meijers criteria and that they specify the level of the programme adequately. In addition, the committee found that various exit qualifications clearly reveal that graduates of the programme acquire the knowledge, understanding, skills and attitudes at an advanced level that is typical for a master’s programme. The committee therefore concludes that the programme fulfils the criteria which relate to the level of learning outcomes. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
S3: Academic orientation The intended learning outcomes of the programme correspond with the following descriptions of a Bachelor’s and a Master’s qualification: • The intended learning outcomes are derived from requirements set by the scientific discipline, the international scientific practice and, for programmes to which this applies, the practice in the relevant professional field. • An academic bachelor (WO-bachelor) has the qualifications that allow access to at least one further programme at academic master's level (WO-master) and the option to enter the labour market. • An academic master (WO-master) has the qualifications to conduct independent research or to solve multidisciplinary and interdisciplinary questions in a professional field for which academic higher education is required or useful.
Description The Department’s goals and learning outcomes describe an academic master’s programme as shown by the previous two aspects: graduates combine a scientific mindset with specialist technical knowledge in such a way that they can work independently on complex, multiQANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
61
disciplinary, front-line research and design problems in the context of their domain. For many years, the Department’s graduates have easily found careers in research or development jobs that specifically require academically trained personnel, nationally as well as internationally. Additionally, several of these graduates are successfully pursuing a scientific career, while those who opt for a doctorate are generally accepted as PhD students both in the Netherlands and abroad. As indicated in the learning outcomes (3, 4 and 6), the Department aims to train master students to work independently in every aspect and part of the master’s programme. Moreover, the engineering aspect of this programme necessitates the acquisition of skills to co-operate in a multidisciplinary team, and possibly as a team leader (learning outcomes 7 and 11). A general academic attitude that is practised in domain-specific assignments and projects of the master’s programme is one of the strongest assets of our graduates: they can independently interpret a general design problem in order to extract the main function, partition this function into sub-functions, find appropriate systems to fulfil these functions and to judge which of the possible alternatives is the best fit to ultimately accomplish the main function, thus providing a solution to the research or engineering problem. Examples of a general academic attitude which includes the previous description and additional competencies from the learning outcomes are: • • • • • • • •
functional design and systematic realization; verbal and written communication; co-operation in multidisciplinary teams, possibly as a leader; acquisition of new information and the critical assessment thereof; reflection on trends, roles and responsibilities, to be used for his/her own development; definition of goals and methodologically correct analysis of problems and execution of experiments; independently conducting leading-edge research and design in his/her field of specialization; general understanding of knowledge from other disciplines and its integration into one's own work.
Thus, the Department has shown the academic research and design orientation of its master’s programme. Assessment The committee studied the programme’s intended learning outcomes from the perspective of their orientation. It had already established that the learning outcomes correspond sufficiently to the demands of the scientific discipline and the professional practice. It also established that graduates of the programme acquire the qualifications to carry out academic research and therefore qualify for PhD programmes. The committee feels that the learning outcomes also correspond sufficiently to the requirements of the international scientific practice. It ascertained that the learning outcomes explicitly refer to various academic and scientific skills. 62
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
The committee therefore concludes that the programme fulfils the criterion related to the orientation of the learning outcomes. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
Assessment of the theme Aims and objectives The committee comes to an overall assessment of the theme Aims and objectives on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Electrical Engineering, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.2. Curriculum Description of the curriculum of the programme The Electrical Engineering master’s programme extends over two years. In the first year, students choose a specialization and follow compulsory courses required by the chosen specialization. The remainder of the first year consists of electives and philosophical and societal courses. The second year of the master’s programme consists of an internship and the master thesis project. Students coming from higher professional education (hbo) follow a different programme (table 2.1). 1st semester 2nd semester 3rd semester
4th semester 5th semester
Premaster courses Speicalization-specific bachelor courses Individual assignment Philosophical and Societal courses Electives Master thesis-related courses Electives Master thesis project Master thesis project
28 EC 15 EC 15 EC 10 EC 10 EC 10 EC 20 EC 10 EC 30 EC
Table 2.1 Programme for students from higher professional education (hbo)
The compulsory courses of the master’s programme are listed below. For the electives, please refer to the self-evaluation report. LC = Lecture WR = Written examination PR = Practical work AS = Assignment, Case study PJ = Project OE = Oral examination TU = Tutorial Specialization and its compulsory courses
EC
Teaching method
Examination
Microsystems and Microelectronics (MM) 121074 Material Science 121073 Technology 121075 System-on-a-Chip Design project
5 5 10
LC LC LC, PR, PJ
WE WE PR, PJ
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
63
Measurement and Control Engineering (MCE) 12111 Modelling and Simulation 121077 Digital Control Engineering 121080 Information Theory 121076 Advanced theory Telecomunucation and Networks (TEL) 121080 Information Theory 121078 Transmission Systems 262000 Telematics Networks 121076 Advanced Programming Biomedical Systems (BS) 121135 Neurophysiology 121114 Electrophysiologic Signals and Bio-electricity 121072 Biomedical Signal Acquisition 121115 Practical Biomedical Siganl Analysis Embedded Systems Design (ESD) 121077 Digital Control Engineering 121075 System-on-a-Chip Design project 121076 Advanced Programming
5 5 5 5
LC, PR LC LC, PJ LC, PR
PR, WE WE or AS AS, PJ PR, OE
5 5 5 5
LC, PJ LC LC, TU, PR LC, PR
AS, PJ WE, AS WE, PR PR, OE
5 5 5 5
LC, TU LC LC LC, PR
WE WE or OE WE, AS WE, PR
5 10 5
LC LC, PR, PJ LC, PR
WE or AS PR, PJ PR, OE
S4: Requirements for academic orientation The proposed curriculum meets the following criteria for an academic orientation: • The students develop their knowledge through the interaction between education and research within the relevant disciplines • The curriculum corresponds with current developments in the relevant discipline(s) by verifiable links with current scientific theories • The programme ensures the development of competences in the field of research • Where appropriate, the curriculum has verifiable links with the current relevant professional practice.
Description There are over 70 registered courses in the Electrical Engineering master’s programme, the vast majority of which are based on ongoing research activities. These courses are also followed by non-EE master students as well as PhD students. Students are exposed to today’s relevant research questions, and the contents of many of these courses is constantly adjusted to reflect the current state of the art in each field. Many courses are concluded by research projects, where students acquire hands-on experience in the lab [for example, System-on-aChip Design (120175), Advanced Electronics (121086), Lab-on-a-chip (121112) and MEMS Design (121130)]. In these courses students develop research skills, which are applied and extended in the last year during their internship (20 EC) and certainly during the master thesis project (40 EC). In the master thesis project, research skills are an explicit part of the learning aims, such as formulating research questions, reviewing the literature, operating complex scientific equipment, working independently in an efficient and systematic way, documentation, discussions and presentation of results. Since master students reside at scientific research laboratories, acquaintance with research is guaranteed through contact with PhD students, postdocs and staff, group meetings, visits to conferences and the master thesis project. Contact with industry can be quite extensive during the internship. An industrial internship is not obligatory, however, and some students choose for an internship at a university abroad. Occasionally, students come into contact with industry through EE master courses given by professors from industry, e.g. Integrated Circuits and Systems for Mixed Signals (121087) and Microwave techniques (121150).
64
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Assessment The committee studied the curriculum from the perspective of the requirements that apply to an academic programme. It established that the programme sufficiently ensures that students acquire knowledge and skills through the interaction of education and research. The curriculum is organized in such a way that students become familiar with recent developments in their area of specialization. The committee noted that there is a strong alliance between education and research because all staff members are involved in research, PhD students participate in educational activities, and master students are embedded in research groups during projects. The structure of the specializations sufficiently guarantees that students deepen their knowledge and expertise. The committee recommends stimulating improvement of the students’ communicative skills by extending the number of EC during the master’s programme, although it recognizes that these skills are practised and assessed during projects and courses. Both representatives of the career market and alumni have experience of students with poor presentation and reporting skills. The committee feels that the ties with the career market could be strengthened. It noted that especially the study association organizes extracurricular activities in this field. The committee has found that multidisciplinarity is not always guaranteed as it depends on the individual student’s choice for a particular internship. On the other hand, the committee realizes that skills educated in some courses are applicable in multidisciplinary ways, e.g. in mechanics and chemistry. The committee concludes that the programme fulfils the requirements that apply to an academic programme. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
S5: Correspondence between the aims and objectives and the curriculum The curriculum is an adequate realisation of the intended learning outcomes of the programme and this regards the level, the orientation and the subject-/discipline-specific requirements. The intended learning outcomes are adequately transferred into the educational goals of the curriculum or parts thereof. The contents of the curriculum ensure the students’ achievement of the intended learning outcomes.
Description Domain The domain-specific learning outcomes of the programme (1 and 2 above) depend on the chosen master specialization. The specializations are: Biomedical Systems, Embedded Systems Design, Measurement and Control Engineering, Microsystems and Microelectronics, and Telecommunication Networks. To obtain the necessary knowledge and skills that are common in one specialization, there are 20 EC of compulsory courses. The course objectives are listed in the Programme Guide. However, the programme learning outcomes not only vary per specialization, there are also several focus areas within each specialization. The focus areas relate to research and expertise areas of the chairs participating in a specialization. The Department thinks this is essential to achieve sufficient depth and the level of expertise necessary for a MSc degree. The consequence, however, is that some of the domain-specific learning outcomes can vary widely between students. To ensure a portfolio of coherent courses that serves these particular learning outcomes, the electives are chosen in consultation
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
65
with the track master and the graduation professor and must be approved by the graduation committee. Method The ‘method’ learning outcomes of the programme (3-9 above) are mainly covered by the internship and master thesis project. The master thesis project makes the domain-specific knowledge operational and embeds it in a large project that serves most of the ‘method’ learning outcomes of the programme. Often, the final grade for the master thesis project is an explicit combination of two grades: one for technical knowledge and skills, and one for organizational and communication skills, which coincide with learning outcomes 3-8 described under S1. They are also clearly recognizable in the master thesis project learning outcome description. The ‘method’ learning outcomes are also covered by the internship, which additionally serves learning outcome 9 of working in an industry-related environment. Many of the electives also pay attention to the ‘method’ learning outcomes, given the number of courses that use teaching and examination methods like reviewing a scientific paper, writing a design project report, writing an essay, discussions and presentations. Context The ‘context’ learning outcomes are mainly served by the internship and the philosophical and societal courses that are a compulsory part of the programme (total of 10 EC). Both of these parts of the programme have learning outcomes that confront the students with the world outside their technical expertise and outside the university environment. The domain-specific learning outcomes of the programme vary between students from different specializations. Consistency is guaranteed by the track master and the graduation professor, and the set of courses chosen must be approved by the graduation committee. This domain-specific knowledge is operationalized in the internship and the master thesis project, which both contain learning outcome descriptions that match the ‘method’ learning outcomes of the programme. Assessment The committee found that the curriculum is an adequate realization of the programme’s exit qualifications, but that the actual realization of these exit qualifications in the individual case depends on the student’s programme choices and internship. The committee finds that the content-related requirements for the master theses correspond sufficiently to the programme’s exit qualifications and that this shows that the curriculum actually enables students to acquire these exit qualifications, although not all at the same level, depending on the individual programme choices. Nevertheless, the committee assesses this standard as ‘satisfactory’. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
S6: Consistency of the curriculum The contents of the curriculum are internally consistent.
Description Cohesion of the programme is present on two levels: cohesion in form and cohesion in 66
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
content. Regarding form: the first year focuses entirely on courses. Because each course in general amounts to 5 EC, it is easy for students to assemble a course portfolio that suits their specialization. The second year is entirely focused on the internship and later the master thesis project. This makes it easier to do the internship abroad, because there are no courses running in parallel. Cohesion in the contents of the programme is ensured through several mechanisms: first of all, there are several specializations. Students choose a specialization at the beginning of the programme and contact the track master to discuss the contents of their course portfolio. Also, they choose a chair where they intend to graduate, and the portfolio is discussed with their intended graduation professor. Last but not least, the graduation committee also needs to approve it. Altogether, this ensures that the courses have sufficient consistency for the chosen specialization and the thesis. It should be noted, however, that professors may also encourage the student to follow some courses that are not related to the chosen specialization, to stimulate a broader technical perspective. For students without a bachelor’s degree in Electrical Engineering, for international students and for students coming from higher professional education (hbo), cohesion is additionally ensured by the admission and homologation procedures described in aspect 8 (‘Intake’). Finally, all master students have the possibility to assemble an individual programme. In that case, the student needs to justify the contents and cohesion of the programme for the examination board, which has to formally approve it. Assessment The committee concludes that the curricula of the various specializations are sufficiently coherent as a result of the structure of the curriculum as a whole. The specialization modules provide a starting point for an exploration that is restricted to the area of specialization. The committee noted that the chair concerned with the individual student’s master thesis has a strong say in the approval of the individual student’s programme. The committee found that students who prolong their studies tend to follow a wide range of courses before contacting their counsellors for the approval of their choice. This situation may result in a less consist and hence sub-optimal curriculum, which the committee considers disadvantageous. In the committee’s view, the master students may be needing more guidance in making the right choices concerning the programme. Only some of the counsellors stipulate the choice of a specific selection of courses in order to join a particular chair, and in practice this guidance was only provided after the student had already entered the master’s programme. What also slightly worries the committee in this respect is the informal character of the transition procedure between the bachelor's and master’s programmes. The committee considers the lack of power electronics in the curriculum as an unfortunate omission in the master’s programme, but respects this choice and concludes that it does not affect the consistency of the curriculum. Since the committee has established that the curricula of the various specializations are sufficiently coherent as a result of the structure of the curriculum as a whole, it nevertheless assesses the coherence of the curriculum as ‘satisfactory’. QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
67
Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
S7: Workload The curriculum can be successfully completed within the set time, as certain programme-related factors that may be an impediment in view of study progress are eliminated where possible.
Description The Electrical Engineering master's programme has a nominal study load of 120 EC and can be completed in two years. The first year consists of courses with a total study load of 60 EC. The second year consists of an internship (20 EC) and the master thesis project (40 EC). The programme has been designed to connect optimally to the bachelor’s programme taught by the same department. Students with a bachelor’s degree in Electrical Engineering from Twente, Eindhoven and Delft are admitted to the programme without further conditions. It is expected that they will have few problems in terms of prior knowledge as the contents of these bachelor’s programmes are quite comparable. Regular programme The first semester of the programme is devoted mainly to a number of compulsory courses, which are related to the chosen specialization. The second semester can be filled with electives. This two-stage approach makes it easier for the Department to offer the courses in the correct order to avoid prior knowledge deficit problems. The study load of the internship is 20 EC, which coincides with a 14-week period. Some companies try to keep the student for a longer period of time, but the Department actively opposes this. The student finishes his/her report before leaving the company. The company assessment takes place at the end of the internship. After returning, the student only has to hand in the report to the university supervisor for the final assessment after which the internship can be officially completed at the internship office. As reasons for delay, the self-evaluation report mentions extra time required for preparation, especially for an internship outside Europe, some time for getting accustomed again to the university, and time needed to get started with the master thesis project. The master thesis project has a study load of 40 EC or 28 weeks. The start and finish are not fixed, which creates the risk of a delay if progress does not keep up with expectations. To prevent a delay, careful planning is required. This planning is prepared by the student under close supervision of the daily supervisor. The premaster’s programme Students with an Electrical Engineering degree from an institute of higher professional education are not admitted directly to the master’s programme. Instead, they are offered a premaster’s programme which adds half a year to the length of the master’s programme. After the premaster’s programme, a decision is taken about admission to the master’s programme based on the results of the premaster courses. The programme is taught in Dutch and therefore cannot be taken by international students. International students An admission committee determines the eligibility of students (mostly international) with a 68
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
bachelor's degree in a relevant area. Admission is based on the suitability of the bachelor's programme and the aptitude of the student, as evaluated from an application file. If admitted, the student is offered a short programme of bridging courses (15 EC) to cope with gaps in prior knowledge. This programme is included in the total master’s programme of 120 EC. Most international students carry out an internal research project instead of an internship as preparation for the master thesis project. Throughput and efficiency of the programme The self-evaluation report describes procedures for advising students that enable them to create and complete a coherent programme. The programme structure makes this easy as it has been constructed from simple building blocks: compulsory courses, electives, internship and master thesis project. For the master’s programme, the Department does not anticipate problems regarding study load. Because of the informal way of communicating with students, it expects that any problems would have been communicated over the last few years, either personally or using the web questionnaire. Still, many students suffer from delay during their master’s programme. The Department is not certain how severe this problem is for the regular master students as many of them combine their bachelor with the master’s programme. However, it may be appropriate to pay more attention to studying efficiently. The premaster’s programme offers a possibility for students with a professional education degree to continue into a master’s programme, but for many of them this appears to be too ambitious. This situation is comparable to pre-university (vwo) students at the start of their bachelor’s programme. The international students perform well during their master’s programme. This is partly due to the fact that a number of them have a scholarship. This guarantees that they are talented and forces them to finish their master’s programme within two years. Assessment The committee feels that the master’s programme is feasible and that master students should not have any problems finishing the programme in two years. Nevertheless, students seem to suffer a considerable delay during the combined bachelor’s and master’s programme. According to the bachelor evaluation, this delay has three causes: students do not spend enough time studying, they work inefficiently, and the study load of some parts of the programme may be too high. Regarding the first two causes, the committee advises the Department to apply a more powerful approach towards the students, providing them with guidance and control. The committee has doubts about the Department’s plans to lower the study load by reducing each course by 25%. As stated above, the committee considers the master’s programme as feasible. The master students themselves hold the same opinion as can be concluded from the web questionnaire after conclusion of the course programme. A second reason for not reducing the courses is that there would be less time for inspiring examples during the courses. The committee assesses the standard relating to the feasibiblity as satisfactory. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
69
S8: Admission requirements The structure and contents of the intended curriculum are in line with the qualifications of the incoming students: • Academic bachelor’s programme (WO-bachelor): VWO (pre-university education), propaedeutic certificate from a hogeschool (HBO)or similar qualifications, as demonstrated in the admission process • Master’s programme (WO-master): a bachelor's degree and possibly a selection (with a view on the contents of the discipline).
Description The self-evaluation report roughly distinguishes three groups of master students: • • •
students of the ‘own’ bachelor’s programme students with a hbo bachelor’s degree international students
Students with a bachelor’s degree in Electrical Engineering are admitted directly to the master in Electrical Engineering. The admission of all other candidates is determined by an admission committee. Students with a bachelor’s degree in Advanced Technology or Applied Physics can enter the master’s programme, but they have to take bridging courses. The contents depends on their choice of specialization, but it’s never more than 30 EC. They follow these compulsory courses instead of electives. Students with a hbo bachelor’s degree in Electrical Engineering need to follow a premaster's programme of 30 EC at the University of Twente before they can start the master in Electrical Engineering. In total, their master takes 2.5 years and is worth 150 EC. Approximately half of the premaster's programme consists of courses in mathematics. The language of the premaster's programme is Dutch. The premaster's programme seems to be difficult for many of these students. Therefore, extra attention is currently being paid to these students during the premaster’s and the master’s programme. The Department has a hbo coordinator, and the students get specific advice focused on their individual situation. In addition, the Mathematics Department, which provides premaster education for different groups of hbo graduates, is aware of the specific difficulties. Nevertheless, a considerable number of students still drops out of the programme. Thus, the premaster’s programme also has a selective function. After the premaster's programme, the student starts the master’s programme. There are hbo institutions where it is possible for students to follow this premaster’s programme as their minor. The first semester (after the premaster) for these students contains several courses from the bachelor Electrical Engineering programme combined with an Individual Research Project (15 EC). This assignment familiarizes the student with standard research practice and provides an orientation for their specialization in the master's programme. After the first semester, students are informed by the admission committee about whether they are allowed to enter the master’s programme. The last three semesters contain compulsory courses and electives, depending on the specialization. There are also 10 EC of soft skill courses (science, society and technology), and the individual master thesis project of 30 EC completes their master’s programme. International students are not required to complete the premaster's programme. They do have to attend bridging courses totalling a maximum of 15 EC, depending on their prior knowledge. Comparable to students with an hbo bachelor’s degree, they combine this with an Individual Research Project (15 EC). The programme for an international student is arranged 70
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
by the admission committee. Assessment The committee concludes that students who have completed a bachelor’s programme in Electrical Engineering at the University of Twente or a technological university in the Netherlands can enter the programme directly and unconditionally and that the programme has developed procedures for admitting students who have a different background. The committee notes that the premaster’s programme provides an adequate and sufficient preparation for the master’s programme. Students who have completed the premaster’s programme have acquired the starting qualifications of the master’s programme. The committee considers the low number of international master students to be disadvantageous. The committee believes the Department is taking insufficient action to increase the number of master students from abroad, although it acknowledges the problematic geographical situation. It also considers the low number of female students to be disadvantageous but is aware of the difficulty of encouraging female students in the Netherlands towards a technological education. The committee assesses the standard relating to the programme’s admission requirements as ‘satisfactory’. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
S9: Credits The programme meets the legal requirements regarding the range of credits: • Academic bachelor’s programme (WO-bachelor): 180 credits • Academic master’s programme (WO-master): a minimum of 60 credits.
Description The curriculum of the master’s programme Electrical Engineering comprises 120 EC and complies with the formal requirements with respect to the size of the curriculum. Assessment: The master’s programme Electrical Engineering complies with the formal requirements with respect to the range of credits.
S10: Coherence of structure and contents The educational concept is in line with the aims and objectives. The study methods correspond with this educational concept.
Description Students with a master’s degree in Electrical Engineering (EE) should have a thorough knowledge in one specialization area. They should also know how to use this knowledge in the context of research and development and be able to push the state-of-the-art in these fields. They can organize their work and cooperate and communicate with their peers and the general public. In order to achieve these learning outcomes, the didactical approach of the Electrical Engineering programme involves combining that theoretical knowledge acquisition
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
71
with various teaching methods that closely match the future working situation of a graduate student. In the first year students choose a specialization, and they attend several compulsory courses in this field, complemented with electives, all meant to deepen the knowledge in this specific field. Compared to the bachelor phase of Electrical Engineering, the teaching methods are even more varied and tailored to the specific requirements of the course, made possible by the smaller number of students per course. The second year consists of an internship of 20 EC, followed by the master thesis project (40 EC). Lectures are mostly used to introduce, structure and clarify theoretical and practical knowledge. The Electrical Engineering master courses usually cater to 1-20 students, giving ample opportunity for questions and feedback. In many courses, PhD students form a significant share of the participants, which contributes to the technical level of the discussions and inspires the master’s students. Most courses seek to make theoretical knowledge operational by offering a compulsory lab during the course, in which students have to finish some practical assignments. Practical assignments are also called projects when they last longer, have a more open goal, are more focussed towards design, or require a report and presentation. Many courses work with assignments, either as a way to practise or as a form of examination. In the master courses, various forms of assignments are used: writing an essay or paper, reviewing a paper, joining in a discussion, or doing an assignment/case study. Self-study gives students the opportunity to acquire knowledge in their own way at their own pace, to collect background information and to practise. During the Electrical Engineering master, the percentage of time spent on self-study is higher than during the bachelor because the Department assumes that students have acquired a more independent way of working. On the other hand, students are working in the labs and cooperate closely with other master’s and PhD students. Most of the graduate master students will work on projects and collaborate with others in a company or university setting. The best way to gain experience and exercise the required skills is to actually work at a company during the internship. A total of 20 EC is reserved for this, and the Department encourages students to go abroad to widen their cultural horizon. Students with a hbo background have already completed an internship and are exempted. The master thesis project is the final part of the curriculum, where students show that they can work independently, formulate and breakdown a larger research/design question, have acquired sufficient knowledge and skills to adequately perform the research/design and communicate their findings and results. It is part of the research of an Electrical Engineering chair, and supervised by scientific staff who are also involved in that research. Assessment The committee established that the working methods used in the master’s programme are appropriate and in line with the aims and objectives of the course components. The committee considers the educational concept a classical example of an Electrical Engineering master’s programme. 72
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
The committee therefore assesses the standard that relates to the educational concept as satisfactory. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
S11: Learning assessment By means of evaluations, tests and examinations, the students are assessed in an adequate and for them insightful way to determine whether they have achieved the intended learning outcomes of the programme or parts thereof.
Description The Electrical Engineering master’s programme consists of a number of compulsory courses and electives, an internship and a master thesis project. The compulsory courses are specific for the chosen specialization. A track master is responsible for each specialization. Courses consist partly of theoretical lectures and partly of practical exercises. In theoretical courses students are evaluated on the basis of traditional exams. During practical exercises the students report their activities in a logbook, which may be elaborated into a report. The logbooks are assessed on a regular basis to monitor whether the student's progress meets expectations. Also, the students are observed while carrying out the exercises. In this way the progression of practical skills is evaluated to ensure that the required final level is reached by the end of the period. The objective of the internship is for the student to get working experience in a company or institute at the level of a starting academic engineer. The Department prefers an internship in an international company. At the start of the training period, the student should have finished nearly all of the course programme. This is checked when the student starts looking for a training position. The internship is carried out in an institute or company anywhere in the world outside the University of Twente. The requirements and expectations regarding the internship are described on a dedicated faculty website. A staff member of the company is appointed as the supervisor during the training. The task description is evaluated by a member of the permanent scientific staff of the Department who is an expert in the field of the training project. The technical level of the task is standard for a starting engineer. The staff member supervises the training period. During the training period the trainee will write a report for the company to be read by the company supervisor. Based on this report and his/her observations, the company supervisor fills in an assessment form about the trainee. Finally, the university supervisor decides on the final mark, based on the assessment form, the report and his/her contacts with the trainee during and after the training period. A final guarantee for the academic level of the programme is obtained during the master thesis project. During this project the student demonstrates the capabilities acquired during the bachelor's and the master's programmes. The requirements for the student during the master thesis project have been documented in the Department’s course information system. Another document indicates how scientific research should be carried out.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
73
The responsibility for the master thesis project is in the hands of the selected department chair. The supervision is carried out by a committee with at least one full professor. One of the committee members will provide daily supervision. The committee will base the assessment of the student's work on a number of aspects: • • • •
observations during the project, notably during progress meetings; an oral presentation about the work, given by the student; the written report; achievements made by the student during the project.
It is possible for companies to be involved with a master thesis project, e.g. by defining a problem and by offering research facilities. It should be stressed, however, that the master thesis project is carried out by the student and is the responsibility of the chair that supervises the project. This is a fundamental difference with the situation during the internship. This corresponds to the different purposes: during the internship the student obtains working experience (at an academic level), and during the master thesis project the student learns and demonstrates the final academic capability to carry out scientific research. An examination is organised immediately after each course. After failing an examination, the student will have at least one opportunity for re-sit during the same year and then two opportunities during following years. Practical exercises can be carried out only once a year. Almost all lecturers will give the student an opportunity to repair minor shortcomings so that the practical course can be concluded with an adequate result. There are extensive regulations for the examinations containing: • • • • •
a deadline for the announcement of the examination result; the student’s right to inspect the examination result and to discuss it with the examiner; the student’s right to complain about the examination in front of an appeal committee; errors in the administration; requirements for obtaining the master’s degree.
The examination committee supervises and ensures the correct administration of the examination rules. In addition, the committee receives individual requests from students and makes decisions on a case-by-case basis. At the moment, the examination committee does not play an active role in evaluating the quality of the examinations. The Department also evaluates the courses and the programme with an emphasis on the compulsory courses which form the backbone of the programme. The evaluation of a course examination is included in the course evaluation. Therefore, through quality control of the courses, a high academic level can be maintained for each individual subject. Assessment During the site visit, the committee established that the programme uses a variety of assessment forms which correspond sufficiently to the aims and the didactic methods of the programme components. It studied exams, assignments, essays and papers produced by students of the master’s programme and concludes that the quality and the level of the assessment and evaluation are adequate and appropriate.
74
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
For a detailed assessment we refer to the report of the bachelor’s programme. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
Assessment of the theme Curriculum The committee comes to an overall assessment of the theme Curriculum on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Electrical Engineering, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.3. Staff S12: Requirements for academic orientation The programme meets the following criteria for the deployment of staff for a programme with an academic orientation: Teaching is principally provided by researchers who contribute to the development of the subject/discipline.
Description The vast majority of the teaching staff in the master curriculum has a PhD degree, especially the younger staff, in agreement with the university's human resources policy. Their excellent scientific quality is illustrated for instance by their publication records. A method to measure this quality is the h-index. The average score is 7.4, which is very good for a technical field such as electrical engineering, according to the self-evaluation report. The score is slightly higher than for the bachelor programme (6.6), which can be explained by the fact that teachers in the master programme are more involved in research. On the other hand, young researchers, who have not yet attained high scores, often assist in master courses. Apart from publications, the Electrical Engineering staff in the master phase also scores very well in the NWO innovation programme, in the Veni, Vidi and Vici tracks. Moreover, one staff member was awarded the Spinoza award, and another staff member received an ERC Starting Independent Researcher Grant. Assessment The committee has established that the vast majority of the teaching staff in the master curriculum has a PhD degree and conducts research that is highly appreciated by colleagues in the field, as expressed by high scores regarding the h-index, the NWO innovation programme, the Spinoza award and the ERC Starting Independent Researcher Grant award. The committee concludes that all teaching is provided by researchers who provide active and important contributions to the development of the discipline and that the close link between education and research results in the fact that students frequently learn about the staff members’ recent research and the development of the field. The committee therefore assesses this standard as ‘good’. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as good.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
75
S13: Quantity of staff Sufficient staff are deployed to realise the desired quality of the programme.
Description For a description of the quantity of staff we refer to the report of the bachelor’s programme. Assessment The committee has established that the Department has been able to guarantee that the amount of staff time available for teaching was sufficient to provide the students with a programme of the desired quality. The staff finds its teaching load acceptable. It is able to spend a sufficient amount of time on individual students. The relatively low amount of incoming students in the years 2007 and 2008 temporarily caused a very favourable staffstudent ratio, which impresses the committee. During the site visit the students informed the committee of the fact that they very much appreciate the approachability and the accessibility of the teaching staff. The committee therefore concludes that the programme surpasses the criterion which relates to the size of the staff and therefore assesses this standard as ‘good’. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as good.
S14: Quality of staff The staff deployed are sufficiently qualified to ensure that the aims and objectives regarding the content, didactics and organisation of the programme are achieved.
Description For a description of the quality of staff, please refer to the report of the bachelor’s programme. Assessment The committee assessed the content-related expertise among the staff as sufficient when it comes to conducting the master’s programmes adequately. The committee appreciates the possibilities offered to the teaching staff for continued professional development in the didactic field and the attention paid by the Department to the teaching staff’s didactic quality during annual performance reviews. In the committee’s view, the available expertise is sufficiently spread among the staff members, thus ensuring the success of the education programme. The committee is positive about the approachability and the accessibility of the teaching staff, which was frequently mentioned during the site visit. The committee concludes that the programme fulfils the criterion that is related to the quality of the staff. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
76
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Assessment of the theme Staff The committee comes to an overall assessment of the theme Staff on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Electrical Engineering, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.4. Services S15: Facilities Housing and facilities are adequate to achieve the learning outcomes.
Description Since the same housing and facilities are being used by both the bachelor’s and the master’s programmes, we refer to the report of the bachelor’s programme for an assessment. Assessment Since the same housing and facilities are being used by both the bachelor’s and the master’s programmes and since there are no additional requirements for the facilities regarding the master’s programme, we refer to the report of the bachelor’s programme for an assessment. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
S16: Tutoring Tutoring and information provision for students are adequate in view of study progress. Tutoring and information provision for students correspond with the students’ needs.
Description Since the facilities concerning tutoring and information provision for students are the same for both the bachelor’s and master’s programmes, we refer to the report of the bachelor’s programme for an assessment. Assessment Since the facilities concerning tutoring and information provision for students are the same for both the bachelor’s and master’s programmes and since there are no additional requirements for the facilities regarding the master’s programme, we refer to the report of the bachelor’s programme for an assessment. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
Assessment of the theme Services The committee comes to an overall assessment of the theme Services on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Electrical Engineering, it assesses this theme as satisfactory.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
77
2.1.5. Internal quality assurance system S17: Periodical evaluations The curriculum is periodically evaluated in the light of verifiable objectives and other measures.
Description Since the system of periodical evaluations is the same for both the bachelor’s and master’s programmes, we refer to the report of the bachelor’s programme for an assessment. Assessment Since the system of periodical evaluations is the same for both the bachelor’s and master’s programmes and since there are no additional requirements for the system regarding the master’s programme, we refer to the report of the bachelor’s programme for an assessment. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
S18: Measures for improvement The outcomes of the evaluation form the basis of verifiable measures for improvement that contribute to the achievement of the objectives.
Description Since the measures of improvement are the same for both the bachelor’s and master’s programmes, we refer to the report of the bachelor’s programme for an assessment. Assessment Since the measures of improvement are the same for both the bachelor’s and master’s programmes, we refer to the report of the bachelor’s programme for an assessment. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
S19: Involvement of staff, students, alumni and the professional field Staff, students, alumni and the relevant professional field will be actively involved in the internal quality assurance system.
Description Since the involvement of staff, students, alumni and the professional field is the same for both the bachelor’s and master’s programmes, we refer to the report of the bachelor’s programme for an assessment. Assessment Since the involvement of staff, students, alumni and the professional field is the same for both the bachelor’s and master’s programmes and since there are no additional requirements regarding the master’s programme, we refer to the report of the bachelor’s programme for an assessment. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as satisfactory.
78
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Assessment of the theme Internal quality assurance system The committee comes to an overall assessment of the theme Internal quality assurance system on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Electrical Engineering, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.6. Results S20: Achieved learning outcomes The achieved learning outcomes correspond with the aims and objectives regarding level, orientation and subject/discipline-specific requirements.
Description According to the self-evaluation report, the academic level is prominently present and demonstrated in the master thesis project. The learning outcomes of this project coincide with respect to the ‘method’ and ‘context’ areas of competence with the learning outcomes of the master’s programme itself. The domain-specific knowledge and results return during the evaluation of the project, and its level largely determines the final grading. According to the self-evaluation report, this level meets the domain-specific learning outcomes of the master’s programme, as in most cases a PhD student is the direct supervisor of such a project. He or she often uses the results of a master thesis project directly in his/her PhD thesis, the quality of which is guaranteed by the promotor and the appointed committee. It is not unusual for the master thesis project results to be used for international peer-reviewed conferences and scientific journals. According to the self-evaluation report, it should be emphasized that the master thesis project involves taking part in leading-edge scientific research and design. The results of a survey held among 34 master graduates in Electrical Engineering from the University of Twente indicate that almost everyone (97%) found a suitable job and that 88% are satisfied with the connection between the master’s programme and their current job. Additionally, 80% of these graduates perform a professional function that is reasonably well based on the contents of the programme. This conclusion is supported by the job descriptions and stated contents of their work. Therefore, the Department concludes that the domain-specific learning outcomes do meet the requirements of their relevant professional occupation. The Department’s master graduates in Electrical Engineering aiming for an academic career are easily awarded a PhD position, nationally as well as internationally. Assessment The committee established that the level and the quality of the master’s thesis projects it has studied are good. The theses reveal that students have acquired advanced knowledge and understanding of their area of specialization and that they are able to conduct research at a level which suits a master’s programme. The committee therefore concludes that the achieved learning outcomes, as exemplified in the theses, sufficiently correspond with the programme’s exit qualifications. It considers some of the grades for the theses to be too high. For a detailed explanation on this issue, please refer to the report of the bachelor’s programme. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as good.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
79
S21: Study progress Target figures that are comparable to other relevant programmes are formulated to express the expected success rate. The programme’s success rate complies with these target figures.
Description As noted in aspect 8, three groups of master students can be distinguished: • • •
students of the ‘own’ bachelor’s programme students with a hbo bachelor’s degree international students
Students of the ‘own’ bachelor’s programme According to the self-evaluation report, it is difficult to establish the performance for the master’s programme because students are allowed to study for the bachelor and the master at the same time. This is possible when they have no more than 30 EC outstanding to complete the bachelor's programme. A remarkable point is that there are no drop-outs in the group of master students. Ba + Ma <= 5 years Ba + Ma <= 6 years Ba + Ma <= 7 years
2002 18 41 65
2003 0 29
2004 17
Weight average of the cohorts 10 35 65
Table 2.2 Performance of bachelor and master students, calculated only for the students with a bachelor’s degree who entered the master (in cumulative percentages)
Students with an hbo bachelor’s degree of engineering It can be observed that the drop-out rate among the premaster students is considerable. However, students who are admitted to the master’s programme have a good chance of finishing the programme successfully. In this group the Department also notices an increase in the average course duration (like the group of students from the ‘own’ bachelor’s programme). PM + M <= 2.5 years PM + M <= 3 years PM + M <= 4 years PM + M <= 5 years
2004 0 38 63 75
2005 0 71 71
2006 0 38
Total 0 45 65 75
Table 2.3 Performance of premaster and master students, calculated only for the students who finished the premaster before entering the master (in cumulative percentages)
International students This group consists of students who entered the master without taking the premaster's programme. This group mostly consists of foreign students. The cohorts consist of students who were registered throughout the entire study year (so there is no selection by date of registration). There was only one drop-out in this group. The average course duration seems to increase a bit for this group. M <= 2 years M <= 3 years 80
2004 73 100
2005 20 100
2006 67 67
2007 0
Weight average of the cohorts 52 96 QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
M <= 4 years M <= 5 years
100 100
100
100 100
Table 2.4 Performance of international students (in cumulative percentages) in the master
Assessment The committee noted the Department’s disturbingly low success rates and the measures for improvement already in place. The Department has not set any targets, but in a reaction it promised it will in the future. In the committee’s view the Department is aware of the problem of the low success rates and of the necessity to take appropriate measures to improve them. Despite the measures already applied, the success rates remain low, although some of the measures have been applied only recently so that the effect is not yet visible. The committee feels that the Department has to act more strictly regarding study delay. Currently, time pressure is lacking, although requesting the students to prepare a study plan, which is mandatory from September 1 2010, seems to be a step in the right direction. Nevertheless, the committee has doubts about the effectiveness of the study plan because of the lack of sanctions if a student fails to fulfil the agreements. To improve the success rates of the bachelor’s and master’s programmes, the committee feels it is necessary to reduce the students’ freedom or at least to increase their commitment. Therefore, it advises having all students sign a contract covering their individual study plan, in order to finish the programme on an agreed time. In addition, the committee urgently advises to take drastic measurements so that it will be possible for all students to finish the programme in the nominal time, for example by designing a feasible programme. Furthermore, the committee advises calculating the success rates in the same way for the 3TUs and setting targets in both percentage and time limits, for example, for all students who pass the first year, 60% should finish within 2 years, 80% within 2.5 years, and 100% within 3 years. In addition, also the dropout in the first bachelor year must be improved. The committee concludes that the programme does not yet fulfil the criterion which relates to the success rate of the programme. Master’s programme Electrical Engineering: the committee assesses this standard as unsatisfactory. Assessment of the theme Results The committee comes to an overall assessment of the theme Results on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Electrical Engineering, it assesses this theme as satisfactory. Although the committee considers the criterion relating to the success rate momentarily unsatisfactory, it assesses the theme Results as 'satisfactory', because the achieved level of the graduate master student is good, with which the programme more than sufficiently fulfuls the criterion.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
81
Overview of the committee’s assessment Master’s programme Electrical Engineering: Theme 1. Aims and objectives
2. Curriculum
Assessment Satisfactory
Satisfactory
3. Staff
Satisfactory
4. Services
Satisfactory
5. Internal quality Satisfactory assurance system
6. Results
Satisfactory
Standard 1. Subject-/discipline-specific requirements 2. Bachelor and master level 3. Academic orientation 4. Requirements for academic orientation 5. Correspondence between the aims and objectives and the curriculum 6. Consistency of the curriculum 7. Workload 8. Admission requirements 9. Credits 10. Coherence of structure and contents 11. Learning assessment 12. Requirements for academic orientation 13. Quantity of staff 14. Quality of staff 15. Facilities 16. Tutoring 17. Periodical evaluations 18. Measures for improvement 19. Involvement of staff, students, alumni and the professional field 20. Achieved learning outcomes 21. Study progress
Assessment Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Complies Satisfactory Satisfactory Good Good Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Good Unsatisfactory
The committee’s overall assessment of the master’s programme Electrical Engineering The committee concludes, on the basis of its assessments of the themes and standards from the assessment framework, that the master’s programme Electrical Engineering fulfils the formal requirements which are a prerequisite for accreditation.
82
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
BIJLAGEN
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
83
84
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Prof. dr. ir. B.L.R. (Bart) De Moor (1960) studeerde af als burgerlijk elektrowerktuigkundig ingenieur aan de Katholieke Universiteit Leuven, specialisatie regeltechniek. Hij behaalde er het doctoraat in de Toegepaste Wetenschappen in 1988. Daarna was hij gedurende 2 jaar, van 1988 tot 1990, ‘Research Associate’ aan de Stanford University in Californië. Tegenwoordig is hij Gewoon Hoogleraar aan het departement Elektrotechniek en vice-rector ‘Internationaal Beleid’ en van ‘Universiteit en Maatschappij’ van de K.U.Leuven. Zijn onderzoek situeert zich in de numerieke lineaire algebra, systeemtheorie en systeemidentificatie, geavanceerde regeltechniek, quantum informatietheorie, datamining, bioinformatica en systeembiologie. In deze domeinen is hij (co-)auteur van verschillende boeken en enkele honderden artikels. Hij is winnaar van diverse prestigieuze prijzen, ‘Fellow of the IEEE’ en lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten (klasse van de Technische Wetenschappen). Hij is de coördinator van het excellentiecentrum Symbiosys, van de Interuniversitaire Attractiepool BioMagnet en van het onderzoekscentrum BioSCENTer. Hij stond mede aan de wieg van een aantal ‘spin-off’ bedrijven van de K.U.Leuven. Van 1991-1992 was hij de kabinetschef van de federale minister van Wetenschapsbeleid en van 1994-1999 was hij de adviseur Wetenschapsbeleid van de minister-president van Vlaanderen. Hij is lid van de Academische Raad en de Raad van Bestuur van de K.U.Leuven en de Associatie K.U.Leuven. Hij is voorzitter van de Raad van Bestuur van Hercules (het Vlaams agentschap voor de financiering van zware onderzoeksapparatuur), voorzitter van het Industrieel OnderzoeksFonds (IOF) van de K.U.Leuven, lid van de Raad van Bestuur van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie en verschillende binnen- en buitenlandse wetenschappelijke en culturele verenigingen. L. (Leon) van Barschot (1988) studeert Electrical Engineering aan de Technische Universiteit Eindhoven. Hij is vanaf zijn derde studiejaar actief als studentadviseur van het faculteitsbestuur Electrical Engineering met de diverse taken die daarbij horen. Vanaf mei 2010 is hij lid van de Werkgroep '180-degrees', die als doel heeft de instroom en het studierendement van de bacheloropleiding Electrical Engineering te verhogen. Prof. dr. ir. J.H. (Jan) Blom (1943) begon zijn studie aan de Technische Universiteit Eindhoven waar hij in 1966 afstudeerde. In 1973 promoveerde hij aan dezelfde universiteit op een onderwerp op het gebied van de Magneto Hydrodynamische (MHD) energieconversie. Na een post doctoraal verblijf aan Stanford University (Palo Alto, California) keerde hij terug naar de TU Eindhoven als wetenschappelijk hoofdmedewerker. Daar startte hij het zogenaamde MHD Blow-down experiment. Een demonstratie van de directe conversie van warmte in elektriciteit. Hij ontving voor dit werk in 1980 de Siemens Award. Na de voltooiing van dit experiment trad hij in 1981 in dienst van KEMA in Arnhem als hoofd van de afdeling Elektrotechnisch Onderzoek. In 1998 verliet hij KEMA en vestigde zich als adviseur op het gebied van kennismanagement. Hij associeerde zich met een soortgelijke groep van KPMG waar hij meewerkte aan een methode om kennis te valideren. In 2000 werd hij benoemd tot voltijds hoogleraar. Van 2002 tot 2006 was hij Decaan van de faculteit elektrotechniek. Hij was tot 2008 jaar lid van het bestuur van ASTRON en is lid van de Academy for Technology and Innovation. Na zijn emeritaat in juli 2008 adviseert hij verschillende bedrijven op het terrein van elektrische energietechniek en management.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
85
Prof. dr. ir. G.E. (Georges) Gielen (1963) behaalde zijn MSc en PhD diploma’s in de Elektrotechniek aan de Katholieke Universiteit Leuven, België, in respectievelijk 1986 en 1990. In 1990 werd hij aangesteld als postdoctorale onderzoeksassistent en gastdocent aan het Department of Electrical Engineering and Computer Science of the University of California, Berkeley. Vanaf 1991 werd hij aangesteld aan het Departement Elektrotechniek (ESAT) van de Katholieke Universiteit Leuven, waaraan hij nog altijd is verbonden als gewoon hoogleraar en hoofd van de onderzoeksgroep Microelectronics And Sensors (MICAS). Zijn onderzoeksbelangstelling gaat uit naar het ontwerp van analoge en mixed-signal geïntegreerde circuits, en speciaal naar het ontwerp van analoge en mixed-signal CAD tools en design automation. Hij is auteur of co-auteur van vijf boeken en meer dan 350 papers in bundels, internationale tijdschriften en congresverslagen. Hij is regelmatig lid van de Programma Commissies van internationale congressen (DAC, ICCAD, ISCAS, DATE, CICC...) en fungeerde als Algemeen Voorzitter van het DATE congres in 2006 en van het ICCAD congres in 2007. Hij is regelmatig lid van de redactie van internationale tijdschriften (IEEE Transactions on Circuits and Systems, Springer International Journal on Analog Integrated Circuits and Signal Processing, Elsevier Integration). Hij is winnaar van diverse prestigieuze prijzen, IEEE en DATE Fellow en fungeert als Voorzitter van de IEEE Benelux Section. Dr. ir. W.T.C. (Wilbert) van Luenen (1965) behaalde in 1983 zijn VWO diploma aan het Canisius College Mater Dei te Nijmegen waarna hij Elektrotechniek studeerde aan de Universiteit Twente. In 1988 studeerde hij af met als specialisatie regeltechniek. In 1993 volgde zijn promotie aan dezelfde universiteit met als onderwerp de toepassing van neurale netwerken in de regeltechniek. Tijdens zijn onderzoek was hij universitair docent Servotechniek en Robotica alsmede Mechatronica dat hij samen met prof. Rien Koster vorm gaf. Van 1994 tot 1997 was hij werkzaam bij Unilever Research waar hij zich als bezig hield met onderzoek en ontwikkeling van produktiemachines voor voedingsmiddelen eerst als ontwikkelaar, later als project manager. Hij is co-editor van het in die tijd bij uitgeverij Kluwer verschenen Handboek Elektrotechniek. Sinds 1997 werkt Wilbert voor ASML aan de ontwikkeling van lithografie machines. Hij vervulde verscheidene leidinggevende functies in de vakgebieden elektronica, mechatronica en project management. In zijn huidige functie als director Electronic Development is hij eindverantwoordelijk voor de elektronica ontwikkeling bij ASML. D. (Daniël) van Schoot (1987) studeert Electrical Engineering aan de Universiteit Twente. Daar is hij onder andere lid van de opleidingscommissie en de faculteitsraad. Verder is hij een jaar bestuurslid geweest van de elektrotechnische studievereniging Scintilla. Prof. dr. A. (Anne) van Streun (1941) rondde na het voortgezet onderwijs een studie wisen natuurkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen af. Van 1964 tot 1974 was hij werkzaam als wiskundeleraar in havo-vwo en daarna als universitair lerarenopleider en vakdidacticus wiskunde aan de faculteit WSN van de Rijksuniversiteit Groningen. In 1989 promoveerde hij bij de psycholoog en methodoloog Adriaan de Groot en in 1999 werd hij benoemd tot hoogleraar Education and Communication of Mathematics and Natural Sciences aan de RuG. Na zijn emeritaat was hij o.a. lid van de Accreditatiecommissies WO Wiskunde, Universitaire Lerarenopleiding, WO Educatieve Minor. Verder was hij lid van de ministeriële adviescommissies Commissie Toekomst Wiskundeonderwijs (cTWO) en de Expertcommissie 86
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen-Wiskunde, en van de Programmaraad DUDOC van ruim twintig onderzoeksprojecten bètaonderwijs.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
87
88
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader 1. INTRODUCTION This proposal for a Domain-Specific Framework of Reference (DSFR) for the assessment by QANU of the academic bachelor’s and master’s programmes of Electrical Engineering and Computer Engineering (EE and CE) was developed by the programme management of 3TU (Technical Universities of Delft and Eindhoven and the University of Twente, Enschede) in The Netherlands. Its purpose is to support the assessment committee. It consists of the following parts: 2. A brief overview of the domain of EE and CE 3. Requirements for graduates of programmes in this domain (bachelor’s and master’s) 3.1 Academic requirements 3.2 Professional requirements 4. Requirements for programmes in this domain 4.1 Academic requirements 4.2 Professional requirements 5. Motivation and sources used. Please note that part 5 (motivation and sources) will be covered mainly in conjunction with the requirements sections. 2. A BRIEF OVERVIEW OF THE DOMAIN OF EE AND CE The international domain of Electrical and Computer Engineering (EE and CE) is broad2: The International Engineering Alliance gives the following definition of the Branch of Engineering: “A generally-recognised, major subdivision of engineering such as the traditional disciplines of Chemical, Civil, or Electrical Engineering, or a cross-disciplinary field of comparable breadth including combinations of engineering fields, for example Mechatronics, and the application of engineering in other fields, for example Bio-Medical Engineering.” 3 Please note that in this cluster only the Technical University of Delft has a separate, CROHO-listed Computer Engineering programme: an MSc programme. As a consequence, requirements for CE are specified here only for the MSc graduates. Categorized by the scale of applications, EE and CE ranges from large-scale installations like machinery, high-voltage equipment and networks or mobile telecommunication networks on the one hand, to nano-electronics on the other. Also, application areas may vary strongly, from e.g. electricity utilities to healthcare. The domain is quite dynamic: in recent years, strong interest has developed in e.g. biomedical systems, mobile telecommunication and solar energy, and sustainability has become important in some sub domains, too. Especially master’s programmes in the domain tend to be as dynamic as the fields they cover.
A Tuning-Ahelo Conceptual Framework Of Expected/Desired Learning Outcomes In Engineering. Tuning Association / OECD, June 2009 3 Graduate Attributes and Professional Competencies. International Engineering Alliance. Version 2, june 2009. In: http://www.washingtonaccord.org/IEA-Grad-Attr-Prof-Competencies-v2.pdf
2
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
89
It is important to stress that, due to the broadness of the domain, an educational programme in the domain of EE and CE will not cover the full domain requirements. Especially in master’s programmes, tailoring – specialization – is required. 3. REQUIREMENTS FOR GRADUATES OF PROGRAMMES IN THIS DOMAIN (BACHELOR’S AND MASTER’S) 3.1. INTRODUCTION In this section, the requirements for graduates will be outlined. Bachelor’s and master’s requirements will be dealt with separately where appropriate. Three main categories of sources will be used: 1. Academic sources 2. Professional sources 3. Combinations of academic and professional sources. As to academic sources, a consortium-based set of qualifications for Electrical and Information Technology (IDEA League, 2005) was reviewed. Also, the EE programmes of Stanford University were considered. Furthermore, an MSc Computer Engineering (CE) programme benchmark by the Technical University of Delft was reviewed for CE. The EE programmes of the University of Karlsruhe4 were reviewed by the University of Twente. Criteria sets of ABET5, the USA engineering programme accreditation agency (engineering and electrical engineering) and of ASIIN6, the German accreditation agency, were reviewed as a combined academic/professional source. Also, Tuning-Ahelo7 was reviewed as a combined academic/professional source. 3.2. REQUIREMENTS FOR BACHELOR’S GRADUATES Analysis of the sets of requirements that were considered, has resulted in the consolidated set in Table 1.
Table 1. Consolidated requirements set for Bachelor’s graduates in EE No. Requirement 1 an ability to apply knowledge of mathematics, science, and engineering 2 an ability to design and conduct experiments, as well as to analyze and interpret data 3 an ability to design a system, component, or process to meet desired needs within realistic constraints such as economic, environmental, social, political, ethical, health and safety, manufacturability, and sustainability 4 an ability to function on multidisciplinary teams 5 an ability to identify, formulate, and solve engineering problems
Source ABET Id. Id.
Id. Id.
high score in CHE ranking, May 2007 ABET, general criteria for baccalaureate level programs in engineering http://www.abet.org/forms.shtml#For_Engineering_Programs_Only http://www.abet.org/Linked%20Documents-UPDATE/Criteria%20and%20PP/E001%200910%20EAC%20Criteria%2012-01-08.pdf 6ASIIN subject-specific criteria Relating to the accreditation of Bachelor’s and Master’s degree programmes in electrical and information engineering, December 2008 7 A Tuning-Ahelo Conceptual Framework Of Expected/Desired Learning Outcomes In Engineering. Tuning Association / OECD, June 2009 4 5
90
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Table 1. Consolidated requirements set for Bachelor’s graduates in EE No. 6 7 8 9 10 11 12
13
14
15 16
17 18
Requirement an understanding of professional and ethical responsibility an ability to communicate effectively the broad education necessary to understand the impact of engineering solutions in a global, economic, environmental, and societal context a recognition of the need for, and an ability to engage in life-long learning a knowledge of contemporary issues an ability to use the techniques, skills, and modern engineering tools necessary for engineering practice. deepened and advanced knowledge in the subject-specific fundamentals of informatics, e. g. in the fields of computer architecture, software engineering, technical informatics, computer networks, media technology, practice-oriented computer systems, Internet technology; The ability to demonstrate a sound knowledge in the subject-specific fundamentals of electrical engineering. In the fields of electric DC circuits, electric field, magnetic field, complex AC circuits, network theory and analysis, energy conversion and energy transport, measurement and control engineering, circuit elements, switching processes in electrical networks, linear and non-linear circuits, communication technology and communication systems. …are capable of communicating with colleagues and the general public about substantive issues and problems related to their chosen discipline, and can also communicate in foreign languages and at an intercultural level. …are aware of the social and ethical responsibilities that underpin their actions, and of the professional ethical principles and standards that apply to their chosen discipline. …are able to work either independently or as a member of international and mixed-gender groups, effectively organise and conduct projects, and assume corresponding leadership responsibilities. …are well-prepared upon entering the workforce for the social and work requirements of the industry or academic context, as their course of study was sufficiently practice-oriented. …are capable of engaging in lifelong learning.
Source Id. Id. Id. Id. Id. Id. ASIIN (CE)
Tuning (energy technology)
ASINN (CE)
Id. Id.
Id. Id.
3.3. REQUIREMENTS FOR MASTER’S GRADUATES Analysis of the sets of requirements that were considered, has resulted in the consolidated set in Table 2.
Table 2. Consolidated requirements set for Master’s graduates in EE and CE No. Requirement Source 1 knowledge and understanding: ASIIN (CE) … have a deepened knowledge in advanced fundamentals of QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
91
Table 2. Consolidated requirements set for Master’s graduates in EE and CE No. Requirement mathematics and natural sciences, e.g. in the fields of vector analysis, ordinary and partial differential equations, discrete mathematics, numerics; 2 knowledge and understanding: … have a deepened knowledge in advanced subject-specific fundamentals of electrical engineering, e. g. in the fields of electric field, magnetic field, electro-magnetic fields, network theory and analysis, energy conversion and energy transport, measurement and control engineering, special circuit elements, linear and non-linear circuits 3 knowledge and understanding: (or) … have a deepened knowledge in advanced subject-specific fundamentals of information engineering, e. g. in the fields of information and coding theory, digital circuit design, programming principles, programmes and machines, software engineering, algorithms and data structures, advanced computer architecture, computer networks, communications theory, communication technology. 4 engineering analysis With a view to complex problems, graduates can independently attribute fundamental phenomena of electrical engineering to electrodynamic principles; develop components and processes from electro-dynamic principles; model, measure, and evaluate computer systems and networks; use the methods of structured analysis and structured design to solve problems. 5 engineering design … have particular skills as to the conception, development, and operation of complex technical systems and services and thereby … are able to join the system components in an optimal way and assess the interaction of such systems with their environment under consideration of technical, social, economic and ecological points of view. 6 investigations and assessment … can develop suitable methods to conceive, conduct, and evaluate detailed investigations of technical problems in accordance with the level of their knowledge and understanding.
92
Source
Id.
Id.
Id.
Id.
Id.
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Table 2. Consolidated requirements set for Master’s graduates in EE and CE No. Requirement 7 engineering practice and product development Graduates are qualified to classify knowledge in different fields methodically, combine it systematically and handle complexity; use and (further) develop their knowledge and skills to gain practical skills required for the solution of problems, the conduction of investigations, and the development of systems and processes; familiarise themselves fast, methodically, and systematically with the new and unknown; assess applicable methods and their limits; systematically reflect also non-technical consequences of engineering activities and integrate them into their actions in a responsible manner; develop products that can be sold on the global market, including understanding of intellectual property rights 8 social competences …mastered the ability to work independently and scientifically, and to organise, carry out and lead more complex projects …acquired scientific, technical and social competences (capacity for abstract thought, systematic analytical thinking, team and communication skills, international and intercultural experience, etc.), and are thus especially capable of assuming leadership responsibilities. .
Source Id.
Id.
4. REQUIREMENTS FOR PROGRAMMES IN THIS DOMAIN 4.1. INTRODUCTION In this section, the requirements for programmes will be outlined. Bachelor’s and master’s programmes will be dealt with separately where appropriate. The same three main categories of sources will be used: 4. Academic sources 5. Professional sources 6. Combinations of academic and professional sources. Diversity of educational practice is considered a strength of the discipline, according to e.g. QAA8, the UK Quality Assurance Agency. In combination with the breadth of the domain of EE and CE, the resulting requirements for programmes as considered for this document are more of a process than of a specific character. First, the requirements covering both Bachelor’s and Master’s programmes will be outlined in section 4.2. Thereafter, the Bachelor’s (section 4.3) and the Master’s requirements (section 4.4) will be dealt with.
8
http://www.qaa.ac.uk/academicinfrastructure/benchmark/statements/engineering06.asp
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
93
4.2. REQUIREMENTS FOR BACHELOR’S AND MASTER’S PROGRAMMES
Table 3. Consolidated requirements set for Bachelor’s and Master’s programmes in EE and CE No. Requirement 1 An in-depth core of scientific and technical skills 2 Sufficient breadth of experience in humanities and social, management, information and communications sciences (i.e. a complementing general education component) 3 Subjects should be studied formally in an ordered programme 4 Strategies for teaching, learning and assessment should deliver opportunities for the achievement of the learning outcomes, demonstrate their attainment and recognize the range of student backgrounds 5 Students must be prepared for engineering practice through a curriculum culminating in a major design experience based on the knowledge and skills acquired in earlier course work and incorporating appropriate engineering standards and multiple realistic constraints. 6 Bachelor’s resp. Master’s Thesis
Source IPENZ9 IPENZ, ABET IPENZ QAA, also ABET; also: NVAO ASIIN
ASIIN
4.3. REQUIREMENTS FOR BACHELOR’S PROGRAMMES
Table 4. Consolidated requirements set for Bachelor’s programmes in EE and CE No. Requirement Source 1 The creation of a profile for programmes in electrical and information ASIIN engineering is based on focal fundamentals, especially as to advanced specific fundamentals of electrical and information engineering as well as focal points of application. E.g. Automation technology Electronics Power engineering High-frequency engineering Information transfer Communication technology Mechatronics Medical engineering Micro systems engineering Signal processing Technical informatics 2 (a) one year of a combination of college level mathematics and basic ABET sciences (some with experimental experience) appropriate to the discipline (b) one and one-half years of engineering topics, consisting of engineering sciences and engineering design appropriate to the student's field of study. The engineering sciences have their roots in mathematics and basic sciences but carry knowledge further toward creative application. These studies provide a bridge between mathematics and basic sciences on the one hand IPENZ (New Zealand), Requirements For Initial Academic Education For Professional Engineers, November 2009
9
94
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Table 4. Consolidated requirements set for Bachelor’s programmes in EE and CE No. Requirement and engineering practice on the other. Engineering design is the process of devising a system, component, or process to meet desired needs. It is a decision-making process (often iterative), in which the basic sciences, mathematics, and the engineering sciences are applied to convert resources optimally to meet these stated needs. (c) a general education component that complements the technical content of the curriculum and is consistent with the program and institution objectives. 3 Students will devote approximately 10% of their workload to general education subjects relevant for the engineering profession such as law, economics, management, sociology, environmental and ethical aspects, history of technology. 4 The technical laboratory is embedded into the study programme as a practical phase which must be scientifically supervised
Source
IDEA League ASIIN
4.4. REQUIREMENTS FOR MASTER’S PROGRAMMES
Table 5. Consolidated requirements set for Master’s programmes in EE and CE No. Requirement 1 The criteria for masters level programs are fulfilment of the baccalaureate level general criteria, fulfilment of program criteria appropriate to the masters level specialization area, and one academic year of study beyond the baccalaureate level. 2 The program must demonstrate that graduates have an ability to apply masters level knowledge in a specialized area of engineering related to the program area. 3 The concrete designing of the Master’s degree programmes should be orientated on the specific strengths of the respective universities. 4 The creation of a profile for the courses in electrical and information engineering is based on focal fundamentals, especially as to advanced specific fundamentals of electrical and information engineering as well as the focal points of application mentioned before (in section 2.1 of the criteria set). 5 The domain and subject-specific skills and competences attained at master’s level build upon the skills and competences at bachelor’s level. The master phase of the programme provides a high level of specialisation, a researchrelated training and in-depth domain-specific knowledge at a professional level. Since the master phase is aimed at specialisation and offers many choices, a global list of subject-specific competences for a master cannot be provided here.
Source ABET
id ASIIN id
IDEA League
5. MOTIVATION AND SOURCES For the Bachelor’s requirements, ABET’s 2009/2010 general requirements for engineering programs and Program criteria for Electrical, computer and similarly named engineering programs were used as the primary sources. This choice is motivated by the broad character of the domain of EE and CE. A number of more specific requirements pertaining to EE and CE were added from other sources. QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
95
For the Master’s requirements, the 2006 ASIIN specifications for electrical and information engineering were the only source as these specifications proved both comprehensive and suitable. For the programme requirements a combination of criteria from several sources was required. No single source proved to cover (most of the) program criteria.
SUMMARY OF SOURCE INFORMATION Programme requirements GENERAL IPENZ Comment: Professional engineering is the timely, methodical, disciplined and conscientious application of scientific, technical and management skills in a socially, economically, ethically and aesthetically aware way, for the benefit of society. Accordingly, the initial education of a professional engineer should provide an in-depth core of scientific and technical skills together with sufficient breadth of experience in the humanities and social, management, information and communication sciences to ensure a continuing awareness of these disciplines. Subjects should be studied formally in an ordered programme. BACHELOR’S The 2006 QAA Subject benchmark statement for Bachelor’s programmes with honours states: Existing engineering programmes have been developed over many years and deploy a diverse range of learning, teaching and assessment methods to enhance and reinforce the student learning experience. This diversity of practice is a strength of the discipline. Whichever methods are employed, strategies for teaching, learning and assessment should deliver opportunities for the achievement of the learning outcomes, demonstrate their attainment and recognise the range of student backgrounds. The methods of delivery and the design of the curriculum should be updated on a regular basis in response to generic and discipline-specific developments, taking into account educational research, changes in national policy, industrial practice and the needs of employers. The ASIIN criteria indicate: Bachelor’s Degrees are on the one hand to facilitate professionally qualifying studies in electrical or information engineering together with early professional careers (professional qualification) and on the other hand are to qualify the graduates for advanced scientific degree programmes or additional degree programmes other than in electrical or information engineering. The creation of a profile for programmes in electrical and information engineering is based on focal fundamentals, especially as to advanced specific fundamentals of electrical and information engineering as well as focal points of application. Possible focal points of application of degree programmes in electrical and information engineering or a combination of the two are, for instance:
96
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Automation technology Electronics Power engineering High-frequency engineering Information transfer Communication technology
Illumination engineering Mechatronics Medical engineering Micro systems engineering Signal processing Technical informatics
The ABET criteria state: The curriculum requirements specify subject areas appropriate to engineering but do not prescribe specific courses. The faculty must ensure that the program curriculum devotes adequate attention and time to each component, consistent with the outcomes and objectives of the program and institution. The professional component must include: (a) one year of a combination of college level mathematics and basic sciences (some with experimental experience) appropriate to the discipline (b) one and one-half years of engineering topics, consisting of engineering sciences and engineering design appropriate to the student's field of study. The engineering sciences have their roots in mathematics and basic sciences but carry knowledge further toward creative application. These studies provide a bridge between mathematics and basic sciences on the one hand and engineering practice on the other. Engineering design is the process of devising a system, component, or process to meet desired needs. It is a decision-making process (often iterative), in which the basic sciences, mathematics, and the engineering sciences are applied to convert resources optimally to meet these stated needs. (c) a general education component that complements the technical content of the curriculum and is consistent with the program and institution objectives. Students must be prepared for engineering practice through a curriculum culminating in a major design experience based on the knowledge and skills acquired in earlier course work and incorporating appropriate engineering standards and multiple realistic constraints. BACHELOR and/or MASTER The ABET program criteria apply to engineering programs that include electrical, electronic, computer, or similar modifiers in their titles. 1. Curriculum The structure of the curriculum must provide both breadth and depth across the range of engineering topics implied by the title of the program. The program must demonstrate that graduates have: knowledge of probability and statistics, including applications appropriate to the program name and objectives; and knowledge of mathematics through differential and integral calculus, basic sciences, computer science, and engineering sciences necessary to analyze and design complex electrical and electronic devices, software, and systems containing hardware and software components, as appropriate to program objectives. Programs containing the modifier “electrical” in the title must also demonstrate that graduates have a knowledge of advanced mathematics, typically including differential equations, linear algebra, complex variables, and discrete mathematics. Programs containing the modifier “computer” in the title must also demonstrate that graduates have a knowledge of discrete mathematics. QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
97
MASTER’S The ABET 2009-2010 criteria indicate: Masters level programs must develop, publish, and periodically review, educational objectives and program outcomes. The criteria for masters level programs are fulfilment of the baccalaureate level general criteria, fulfilment of program criteria appropriate to the masters level specialization area, and one academic year of study beyond the baccalaureate level. The program must demonstrate that graduates have an ability to apply masters level knowledge in a specialized area of engineering related to the program area. The ASIIN criteria indicate: The Master’s degree programme is based on a Bachelor’s degree programme and offers technical consolidation either in the original focal application point of the Bachelor’s degree programme (consecutive Master’s degree programme) or in a different subject (nonconsecutive or Master’s degree programme in the form of a further education course). The concrete designing of the Master’s degree programmes should be orientated on the specific strengths of the respective universities. The decision upon admission to Master’s degree programmes should not solely be based on the individual qualifications of the applicants. The creation of a profile for the courses in electrical and information engineering is based on focal fundamentals, especially as to advanced specific fundamentals of electrical and information engineering as well as the focal points of application mentioned before (in section 2.1 of the criteria set).
98
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
Bijlage C: Bezoekprogramma Programma voor het bezoek aan de Universiteit Twente op 16 en 17 juni 2010 Dag 1 8:30 – 10:30
11:30 – 12:00 12:00 – 13:30 13:30 – 14:30 14:30 – 15:15 15:15 – 15:30 15:30 – 16:15 16:15 – 17:00
Voorbereidende bijeenkomst van de visitatiecommissie: bespreking van de zelfevaluatierapporten en de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bestuderen documenten Gesprek met inhoudelijk verantwoordelijken (decaan, opleidingsdirecteur, afdelingsvoorzitter, verantwoordelijk hoogleraar, opstellers zelfevaluatierapport, opleidingscoördinatoren etc.) Examencommissie en studieadviseur Pauze Rondleiding Bachelorstudenten Pauze Masterstudenten opleiding Alumni
19:00 – 21:30
Diner voor commissieleden met afgevaardigden faculteit
10:30 – 11:30
Dag 2 09:00 – 09:30 09:30 – 10:00 10:00 – 10:45 10:45 – 11:15 11:15 – 12:15 12:15 – 13:15 13:15 – 16:00 16:00 – 16:30 16:30 – 17:00
Studenten van de opleidingscommissie Docenten van de opleidingscommissie Docenten Overleg commissie, voorbereiding op gesprek met formeel verantwoordelijken Afsluitend gesprek met formeel verantwoordelijken (faculteitsbestuur, opleidingsdirecteur) Pauze Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Receptie
QANU / Elektrotechniek 2010, Universiteit Twente / Q0255
99