Gebruiksaanwijzing
Bedieningshandleiding Standaardinstellingen
1
Het apparaat aansluiten
2
Systeeminstellingen
3
Kopieereigenschappen
4
Faxeigenschappen
5
Printereigenschappen
6
Scannereigenschappen
7
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
8
Andere gebruikersinstellingen
9
Bijlage
Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u dit apparaat gebruikt en houd hem bij de hand voor eventueel gebruik. Lees voor een veilig en correct gebruik van het apparaat eerst de veiligheidsinformatie.
Inleiding Deze handleiding bevat uitgebreide aanwijzingen voor en aantekeningen over de bediening en het gebruik van dit apparaat. Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u met het apparaat gaat werken voor een veilig en effectief gebruik. Bewaar de handleiding in de buurt zodat u deze snel kunt raadplegen. Belangrijk De inhoud van deze handleiding kan zonder kennisgeving worden veranderd. De fabrikant aanvaardt geen aansprakelijkheid voor directe, indirecte, bijzondere, toevallige of gevolgschade tengevolge van de behandeling of het gebruik van het apparaat. Opmerkingen: Sommige illustraties wijken mogelijk iets af van hetgeen u op uw apparaat ziet. Bepaalde opties zijn mogelijk niet beschikbaar in bepaalde landen. Neem contact op met uw plaatselijke dealer voor meer informatie. Afhankelijk van het land waarin u woont, zijn bepaalde eenheden mogelijk optioneel. Neem contact op met uw plaatselijke dealer voor meer informatie. Opgelet: Het gebruik van controles of procedure-aanpassingen of -uitvoeringen anders dan deze beschreven in deze handleiding kan leiden tot een gevaarlijke blootstelling aan straling. Opmerkingen: De modelnamen van de apparaten worden niet vermeld op de volgende pagina’s. Controleer het type van uw apparaat voordat u deze handleiding leest. •
Type 1: 16 kopies/minuut (A4K, 81/2" × 11"K)
•
Type 2: 20 kopies/minuut (A4K, 81/2" × 11"K)
Bepaalde types zijn mogelijk niet beschikbaar in bepaalde landen. Neem contact op met uw plaatselijke dealer voor meer informatie. Deze gebruiksaanwijzing voorziet in twee maatsystemen. Gebruik de metrische maten voor dit apparaat.
Handleidingen voor dit apparaat Verwijzen naar de handleidingen die betrekking hebben op hetgene dat u met het apparaat wilt doen. Belangrijk ❒ Media verschillen naargelang de handleiding.
❒ De gedrukte en elektronische versies van een handleiding hebben dezelfde inhoud. ❒ U moet Adobe Acrobat Reader/Adobe Reader geïnstalleerd hebben om de handleidingen als PDF-bestanden te kunnen bekijken. ❒ Afhankelijk van het land waarin u woont, bestaan er mogelijk ook html-handleidingen. U moet een webbrowser installeren om deze handleidingen te kunnen raadplegen.
❖ Over dit apparaat Lees de Veiligheidsinformatie in deze handleiding voordat u het apparaat gaat gebruiken. Deze handleiding geeft een inleiding op de functies van het apparaat. Het geeft tevens uitleg over het bedieningspaneel, voorbereidende procedures voor het gebruik van het apparaat, hoe u tekst kunt invoeren en hoe u de meegeleverde cd-roms moet installeren. ❖ Bedieningshandleiding Systeeminstellingen Geeft uitleg over gebruikersinstellingen en adresboekprocedures zoals het opslaan van faxnummers, e-mailadressen en gebruikerscodes. Wij verwijzen u tevens naar deze handleiding voor uitleg over het aansluiten van het apparaat. ❖ Problemen oplossen Geeft aanwijzingen over hoe u algemene problemen kunt oplossen en legt uit hoe u papier, toners en andere verbruiksartikelen kunt vervangen. ❖ Veiligheidsinformatie Deze handleiding is bedoeld voor beheerders van het apparaat. In de handleiding worden de beveiligingsfuncties uitgelegd die de beheerders kunnen gebruiken om te voorkomen dat er wordt geknoeid met de gegevens of om het apparaat te beschermen tegen onrechtmatig gebruik. In deze handleiding vindt u tevens de procedures voor het registreren van beheerders, evenals het instellen van verificaties voor gebruikers en beheerders. ❖ Kopieerhandleiding Geeft uitleg over Kopieerfuncties en -bewerkingen. Wij verwijzen u tevens naar deze handleiding voor uitleg over het plaatsen van originelen. ❖ Faxhandleiding Geeft uitleg over Faxfuncties en -bewerkingen.
i
❖ Printerhandleiding Geeft uitleg over Printerfuncties en -bewerkingen. ❖ Scannerhandleiding Geeft uitleg over Scannerfuncties en -bewerkingen. ❖ Netwerkhandleiding Geeft uitleg over hoe u het apparaat in een netwerkomgeving configureert en bedient en hoe u de meegeleverde software moet gebruiken. Deze handleiding beslaat alle modellen en bevat beschrijvingen van functies en instellingen die mogelijk niet op dit apparaat beschikbaar zijn. Afbeeldingen, illustraties en informatie over bedieningssystemen die worden ondersteund kunnen enigszins afwijken van diegene van dit apparaat. ❖ Overige handleidingen • Handleidingen voor dit apparaat • Veiligheidsinformatie • Verkorte Kopieerhandleiding • Verkorte Faxhandleiding • Verkorte Printerhandleiding • Verkorte Scanhandleiding • PostScript3 Supplement • UNIX Supplement • Handleidingen voor DeskTopBinder Lite: DeskTopBinder Lite Installatiehandleiding DeskTopBinder Introductiehandleiding Handleiding Auto Document Link Opmerking ❒ De meegeleverde handleidingen zijn specifiek voor alle apparaattypes.
❒ Bezoek onze website of raadpleeg een erkende dealer voor een UNIX-supplement. ❒ Het PostScript3-supplement en het UNIX-supplement bevatten beschrijvingen van functies en instellingen die mogelijk niet beschikbaar zijn op dit apparaat. Productnaam
Algemene naam
DeskTopBinder Lite en DeskTopBinder Professional*1
DeskTopBinder
ScanRouter EX Professional*1 en ScanRouter EX Enterprise*1
de ScanRouter leveringssoftware
*1Optioneel
ii
INHOUDSOPGAVE Handleidingen voor dit apparaat ...........................................................................i Gebruik van deze handleiding ..............................................................................1 Symbolen ................................................................................................................... 1 Bedieningspaneel ..................................................................................................2 Het display aflezen en de toetsen gebruiken ............................................................. 3 Gebruikersinstellingen ..........................................................................................4 Instellingen wijzigen ................................................................................................... 4 Gebruikersinstellingen verlaten.................................................................................. 5 Menu beveiligen ......................................................................................................... 6 Instellingen wijzigen met gebruik van Web Image Monitor ........................................ 6
1. Het apparaat aansluiten Aansluiten op de interfaces .................................................................................. 7 Aansluiten op de Ethernet-interface........................................................................... 8 Aansluiten op de USB-interface ............................................................................... 10 Aansluiten op de IEEE 1284-interface ..................................................................... 11 Aansluiten op de IEEE 802.11b (draadloos LAN)-interface .....................................12 Netwerkinstellingen ............................................................................................. 16 Instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de Printer/LAN-fax......................... 16 Vereiste instellingen voor het gebruik van internetfax..............................................20 Vereiste instellingen voor het gebruik van de e-mailfunctie .....................................24 Vereiste instellingen om de functie Scan to Folder te gebruiken ............................. 27 Vereiste instellingen voor het gebruik van de netwerkbezorgingsscanner ..............30 Vereiste instellingen voor het gebruik van de netwerk-TWAIN-scanner ..................33 Voorzieningen gebruiken om netwerkinstellingen te maken ....................................36 Het apparaat uitsluiten op een telefoonlijn en telefoon ...................................45 De telefoonlijn aansluiten .........................................................................................45 Het lijntype selecteren.............................................................................................. 46
2. Systeeminstellingen Algemene functies ............................................................................................... 47 Instellingen voor uitvoerlades...................................................................................49 Papierlade-instellingen........................................................................................50 Timerinstellingen ................................................................................................. 53 Interface-instellingen........................................................................................... 56 Netwerk .................................................................................................................... 56 Parallelle interface.................................................................................................... 59 IEEE 802.11b ........................................................................................................... 60 I/F-instellingenlijst afdrukken.................................................................................... 61 Bestandsoverdracht ............................................................................................62 Beheerdertoepassingen ...................................................................................... 67 Programmeer/wijzig/verwijder LDAP-server ............................................................ 73 De LDAP-server programmeren .............................................................................. 76
iii
3. Kopieereigenschappen Kopieereigenschappen .......................................................................................85
4. Faxeigenschappen Algemene instell./aanpas. ...................................................................................89 Ontvangstmodus ................................................................................................. 91 E-mailinstellingen ................................................................................................92 IP-faxinstellingen ................................................................................................. 94 Beheerdertoepassingen ...................................................................................... 97 Faxinformatie registreren.................................................................................. 101 Faxinformatie registreren .......................................................................................102 Faxinformatie verwijderen ...................................................................................... 105 Doorzenden ........................................................................................................ 107 Een eindontvanger programmeren ........................................................................108 Ontvangerinstellingen annuleren ...........................................................................110 Een doorzendteken afdrukken ............................................................................... 111 Parameterinstelling............................................................................................ 112 De gebruikersparameters wijzigen......................................................................... 116 De parameterinstellingenlijst afdrukken .................................................................118 Uitgangspositie .................................................................................................. 120 De uitgangspositie wijzigen....................................................................................122 Bijzondere afzender programmeren ................................................................ 124 Geautoriseerd ontvangst ........................................................................................125 Doorzenden............................................................................................................ 126 Geheugenbeveiliging .............................................................................................126 Bijzondere afzender programmeren/wijzigen .........................................................127 Geautoriseerde RX (Geautoriseerd ontvangst)...................................................... 129 Doorzenden............................................................................................................ 130 Geheugenbeveiliging .............................................................................................132 Aanvankelijke set-up van een bijzondere afzender programmeren ....................... 132 Een bijzondere afzender verwijderen.....................................................................134 Bijzondere afzenderlijst afdrukken ......................................................................... 136
5. Printereigenschappen Lijst- / proefafdruk ............................................................................................. 137 De lijst-/proefpagina afdrukken ..............................................................................139 Onderhoud.......................................................................................................... 140 Systeem .............................................................................................................. 141 Host Interface ..................................................................................................... 144 PCL-menu ........................................................................................................... 145 PS Menu.............................................................................................................. 147 PDF Menu ........................................................................................................... 148
iv
6. Scannereigenschappen Scaninstellingen ................................................................................................ 149 Instellingen bestemmingslijst........................................................................... 151 Verzendinstellingen ........................................................................................... 152
7. Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Adresboek .......................................................................................................... 155 Namen in het adresboek beheren.......................................................................... 158 Fax verzenden met snelkeuze ............................................................................... 158 E-mail met snelkeuze verzenden ...........................................................................158 Gescande bestanden direct naar een gedeelde map verzenden .......................... 159 Ongeoorloofde toegang tot gedeelde mappen vanaf het apparaat voorkomen..... 159 Gebruikers en apparaatgebruik beheren ...............................................................159 Namen registreren ............................................................................................. 160 Namen registreren .................................................................................................160 Een geregistreerde naam veranderen ................................................................... 162 Een geregistreerde naam verwijderen ................................................................... 164 Verificatie-informatie ......................................................................................... 166 Een gebruikerscode registreren ............................................................................. 167 Een gebruikerscode veranderen ............................................................................ 170 Een gebruikerscode verwijderen............................................................................ 173 De teller weergeven voor elke gebruiker................................................................ 176 De teller afdrukken voor elke gebruiker .................................................................177 De teller voor alle gebruikers afdrukken.................................................................179 Het aantal afdrukken wissen .................................................................................. 181 Faxbestemming.................................................................................................. 184 Faxbestemming...................................................................................................... 186 IP-faxbestemming .................................................................................................. 199 E-mailbestemming ............................................................................................. 208 E-mailbestemming registreren ............................................................................... 208 Een geregistreerde e-mailbestemming veranderen ...............................................211 Een geregistreerde e-mailbestemming verwijderen...............................................214 Mappen registreren............................................................................................ 216 SMB gebruiken voor het verbinden........................................................................216 FTP gebruiken voor het verbinden......................................................................... 231 NCP gebruiken voor het verbinden ........................................................................243 Namen in een groep registreren....................................................................... 258 Een nieuwe groep registreren ................................................................................ 258 Namen in een groep registreren ............................................................................ 260 Een groep aan een andere groep toevoegen ........................................................262 Namen weergeven die in groepen zijn geregistreerd............................................. 264 Een naam uit een groep verwijderen .....................................................................266 Een groep in een andere groep verwijderen .......................................................... 269 Een groepsnaam veranderen.................................................................................272 Een groep verwijderen ...........................................................................................274 Een beveiligingscode registreren .................................................................... 276 Een beveiligingscode voor een enkele gebruiker registreren ................................276 Een beveiligingscode voor een groep gebruikers registreren ................................280
v
SMTP- en LDAP-verificatie registreren ............................................................ 283 SMTP-verificatie..................................................................................................... 283 LDAP-verificatie ..................................................................................................... 287 Zoeken ................................................................................................................ 291 Zoeken op naam ....................................................................................................291 Vanuit de lijst zoeken .............................................................................................293 Zoeken op registratienummer ................................................................................ 294 Zoeken op gebruikerscode.....................................................................................295 Zoeken op faxnummer ...........................................................................................296 Zoeken op e-mailadres ..........................................................................................297 Zoeken op naam van de bestemmingsmap ...........................................................298 Web Image Monitor gebruiken.......................................................................... 300
8. Andere gebruikersinstellingen De taal van het display wijzigen ....................................................................... 301 Teller ................................................................................................................... 302 De teller voor Totaal weergegeven ........................................................................302
9. Bijlage Copyrightgegevens over de geïnstalleerde software..................................... 303 expat ......................................................................................................................303 NetBSD .................................................................................................................. 304 Sablotron................................................................................................................306 JPEG LIBRARY ..................................................................................................... 306 SASL ......................................................................................................................307 MD4........................................................................................................................ 308 MD5........................................................................................................................ 308 Samba(Ver 3.0.4)...................................................................................................309 RSA BSAFE® ......................................................................................................... 309 Open SSL............................................................................................................... 310 Open SSH .............................................................................................................. 313 Open LDAP ............................................................................................................ 318
INDEX....................................................................................................... 320
vi
Gebruik van deze handleiding Symbolen Deze handleiding gebruikt de volgende symbolen: Duidt belangrijke veiligheidsvoorschriften aan. Het negeren van deze voorschriften kan leiden tot ernstige verwondingen of overlijden. Lees altijd de voorschriften. Ze staan in het hoofdstuk ’Veiligheidsinformatie’ van ’Over dit apparaat’. Duidt belangrijke veiligheidsvoorschriften aan. Het negeren van deze voorschriften kan leiden tot middelmatige of lichte verwondingen, of schade aan het apparaat of eigendommen. Lees altijd de voorschriften. Ze staan in het hoofdstuk ’Veiligheidsinformatie’ van ’Over dit apparaat’. Duidt aan dat u moet opletten als u het apparaat gebruikt, en signaleert waarschijnlijke oorzaken voor papierstoringen, schade aan originelen, of verlies van gegevens. Lees altijd deze uitleg. Dit symbool geeft de informatie of voorbereidingen aan die nodig zijn voorafgaand aan de bediening. Geeft extra uitleg over de apparaatfuncties en instructies voor het oplossen van gebruikersfouten. Dit symbool staat aan het einde van secties. Het geeft aan waar u verdere relevante informatie kunt vinden. [] Geeft de namen van toetsen aan die verschijnen op het bedieningspaneel van het apparaat. {} Geeft de namen van toetsen aan op het bedieningspaneel van het apparaat.
1
Bedieningspaneel Op het display worden de status van het apparaat, foutberichten en functiemenu’s weergegeven. Belangrijk ❒ Een schok of stoot van meer dan 30 N (ca. 3 kgf) zal het bedieningspaneel beschadigen.
Als u drukt op de {Gebruikersinstellingen/Teller}-toets, dan verschijnt het menu Gebruikersinstellingen. Dit gedeelte gebruikt het menuscherm Systeeminstellingen als een voorbeeld en legt uit de werking van het bedieningspaneel van het apparaat uit. 2
1 NL ARG001S
1. Het menu Instellingen verschijnt. Druk op de {U}- of {T}toets om naar de instelling te bladeren die u wilt opgeven of wijzigen en druk vervolgens op de {OK}-toets om het scherm weer te geven voor het opgeven van deze instelling. 2. Het aantal pagina’s in het weergegeven instellingenmenu verschijnt. Als u het hele menu niet kunt zien, druk dan op de toets {U} of {T} om in het scherm te bladeren.
2
Het display aflezen en de toetsen gebruiken Deze sectie beschrijft hoe u het display moet aflezen en de selectietoetsen moet gebruiken. Als u drukt op de {Kopieer}-toets, dan verschijnt het startscherm voor kopiëren. Dit gedeelte gebruikt het oorspronkelijke kopieermenuscherm als een voorbeeld en legt uit de werking van het bedieningspaneel van het apparaat uit.
NL ARG002S
1. Selectietoetsen
4. Schuiftoetsen
Deze komen overeen met items op de onderste regel van het display.
Druk op deze toetsen om de cursor stap voor stap in een bepaalde richting te bewegen. Wanneer de toets {U}, {T}, {V} of {W} in deze handleiding vermeld staat, moet u op de schuiftoets met dezelfde richting drukken.
• Wanneer in deze handleiding de instructie "druk op {100%}" wordt vermeld, drukt u op de linkse selectietoets. • Wanneer in deze handleiding de instructie "druk op {R/E}" wordt verm e ld , d r u k t u op d e m i d d e l s t e selectietoets. • Wanneer in deze handleiding de instructie "druk op {Auto R/E}" wordt vermeld, drukt u op de rechter selectietoets.
2. {Escape}-toets Druk op deze toets om een bewerking te annuleren of terug te keren naar het vorige display.
3. {OK}-toets Druk op deze toets om een geselecteerd item of een ingegeven numerieke waarde in te stellen.
3
Gebruikersinstellingen Via de Gebruikersinstellingen kunt u standaardinstellingen wijzigen of instellen. Opmerking ❒ Bewerkingen voor de systeeminstellingen wijken af van de gewone bewerkingen. Verlaat Gebruikersinstellingen altijd wanneer u gedaan heeft.
❒ Elke wijziging die u aanbrengt met Gebruikersinstellingen blijft van kracht, zelfs als de hoofdschakelaar of de bedrijfsschakelaar wordt uitgeschakeld of als u op de toets {Instellingen verwijderen} drukt. Verwijzing Pag.4 “Instellingen wijzigen”
Instellingen wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u de instellingen van Gebruikersinstellingen kunt wijzigen. Belangrijk ❒ Als Beheerderverificatiebeheer is opgegeven, neem dan contact op met uw beheerder.
A Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
NL ARG012S
B Selecteer het menu met behulp van {U} of {T}, en druk vervolgens op de {OK}-toets.
Om de Systeeminstellingen te wijzigen, selecteert u [Systeeminst.]. Om de Kopieereigenschappen te wijzigen, selecteert u [Kopieereigenschappen]. Om de Faxeigenschappen te wijzigen, selecteert u [Faxeigenschappen].
4
Om de Printereigenschappen te wijzigen, selecteert u [Printereigenschappen]. Om de Scannereigenschappen te wijzigen, selecteert u [Scannereigenschappen]. Om de taal te wijzigen die op het display wordt gebruikt, selecteert u [Taal]. Om de teller te controleren, selecteert u [Teller].
C Selecteer het item met behulp van{U} of {T}, en druk vervolgens op de {OK}-toets.
D ijzig de instellingen door de instructies op het display te volgen en druk vervolgens op de {OK}-toets.
Opmerking ❒ Druk op de {Escape}-toets om terug te keren naar het vorige scherm.
❒ Om de bewerking te stoppen en terug te gaan naar de oorspronkelijke display, drukt u op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Gebruikersinstellingen verlaten Dit gedeelte beschrijft hoe u Gebruikersinstellingen kunt afsluiten.
A Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
NL ARG012S
5
Menu beveiligen Met Menu beveiligen kunt u voorkomen dat niet-geverifieerde gebruikers de Gebruikersinstellingen kunnen wijzigen. Menu beveiligen kan worden ingesteld voor ieder onderstaand gebruikersinstellingenmenu. • Kopieereigenschappen • Faxeigenschappen • Printereigenschappen • Scannereigenschappen Neem voor meer informatie contact op met uw beheerder.
Instellingen wijzigen met gebruik van Web Image Monitor Dit gedeelte beschrijft hoe u Web Image Monitor kunt gebruiken. U kunt ook de instellingen van dit apparaat wijzigen door gebruik te maken van Web Image Monitor.
A Start de webbrowser. B Typ “http://(adres van het apparaat)/” in de URL-balk van de webbrowser. De bovenste pagina van Web Image Monitor verschijnt. Als de hostnaam van het apparaat is geregistreerd op de DNS- of WINS-server, kunt u deze invoeren. Bij het instellen van SSL, een protocol voor gecodeerde communicatie, in een omgeving waarvoor een serververificatie is gebeurd, voert u https://(adres van het apparaat)/ in.
C Klik op [Inloggen]. D Voer de log-in gebruikersnaam en het wachtwoord in en klik dan op [Inloggen]. Voor meer informatie over uw log-in gebruikersnaam en wachtwoord, raadpleegt u uw netwerkbeheerder.
E Klik op [Configuratie]. F Klik op het menu. G Wijzig de instellingen. Voor meer informatie over het gebruik van Web Image Monitor, zie de Netwerkhandleiding en Web Image Monitor Help.
6
1. Het apparaat aansluiten Dit hoofdstuk beschrijft hoe u het apparaat moet aansluiten op het netwerk en hoe u de netwerkinstellingen moet instellen.
Aansluiten op de interfaces Dit gedeelte legt uit hoe u de interface van het apparaat kunt identificeren en hoe u het apparaat aansluit volgens de netwerkomgeving.
NL ARG003S
1. USB-poort
3. IEEE 1284-poort (optioneel)
Poort voor het aansluiten van de USB 2.0kabel
Poort voor het aansluiten van de IEEE 1284-interfacekabel
2. 10BASE-T/100BASE-TX-poort
4. IEEE 802.11b (draadloos LAN)poort (optioneel)
P o o r t v o o r h e t a a n s l u i te n v a n d e 10BASE-T- of 100BASE-TX-kabel
Poort voor het gebruik van het draadloos LAN
Opmerking ❒ U kunt twee of meer van de opties hieronder niet installeren: IEEE 802.11b wireless LAN-kaart, IEEE 1284 interfacekaart.
7
Het apparaat aansluiten
Aansluiten op de Ethernet-interface Sluit 10BASE-T- of 100BASE-TX-kabel aan op de Ethernet-interface.
1
Belangrijk ❒ Als de hoofdstroom is ingeschakeld, schakel deze dan uit.
A Met dit apparaat is een ferrietkern voor de Ethernetkabel meegeleverd. Maak een lus in de kabel op ongeveer 15 cm (6 inch) (A) vanaf het einde van de kabel. Bevestig de ferrietkern.
ARG004S
B Zorg ervoor dat de hoofdstroomschakelaar van het apparaat is uitgeschakeld.
C Sluit de Ethernet-interfacekabel aan op de 10BASE-T/100BASE-TX-poort.
ARG005S
D Sluit het andere uiteinde van de Ethernetkabel aan op een aansluitapparaat van het netwerk, bijvoorbeeld een hub.
8
Aansluiten op de interfaces
E Schakel de hoofdschakelaar van het apparaat in.
1 AME005S
A B
Lampje (groen) Groen licht brandt als het apparaat correct op het netwerk is aangesloten. Lampje (geel) Geel licht brandt wanneer 100 BASE-TX in bedrijf is. Gaat uit wanneer 10 BASE-T in bedrijf is.
Opmerking ❒ Voor meer informatie over het installeren van het printerstuurprogramma verwijzen wij u naar Printerhandleiding. Verwijzing Over dit apparaat
Printerhandleiding
9
Het apparaat aansluiten
Aansluiten op de USB-interface Sluit de USB 2.0-interfacekabel aan op de USB 2.0-poort.
A Sluit de USB 2.0-interfacekabel aan op de USB 2.0-poort.
1
ARG006S
B Sluit het andere uiteinde aan op de USB-poort van de hostcomputer. Opmerking ❒ Dit apparaat wordt niet geleverd met een USB-interfacekabel. Zorg ervoor dat u de juiste kabel koopt voor het apparaat en uw computer.
❒ Het USB 2.0-interfacekaart wordt ondersteund door Windows Me / 2000 / XP, Windows Server 2003, Mac OS X10.3.3 of hoger. • Voor Windows Me: Installeer ’USB-afdruksupport’. Wanneer u Windows Me gebruikt, is er slechts een snelheid gelijk aan die van USB 1.1 mogelijk. • Voor Mac OS: Om Macintosh te kunnen gebruiken, moet het apparaat zijn uitgerust met de optionele PostScript 3-eenheid. In combinatie met Mac OS X10.3.3 of hoger wordt een overdrachtssnelheid van USB 2.0 ondersteund. ❒ Voor meer informatie over het installeren van het printerstuurprogramma verwijzen wij u naar Printerhandleiding. Verwijzing Printerhandleiding
10
Aansluiten op de interfaces
Aansluiten op de IEEE 1284-interface De IEEE 1284-interfacekabel op de IEEE 1284-interfacekaart aansluiten.
A Zorg ervoor dat de hoofdstroomschakelaar op het apparaat is uitgescha-
1
keld. Als de hoofdstroom is ingeschakeld, schakel deze dan uit.
B Schakel de hoofdstroomschakelaar van de hostcomputer uit. C De IEEE 1284-interfacekabel op de IEEE 1284-poort aansluiten.
ARG007S
Gebruik de conversieconnector (1) die bij de IEEE 1284-interfacekaart wordt geleverd.
D Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op de interfaceconnector op de hostcomputer. Controleer de vorm van de connector met de computer. Sluit de kabel goed aan.
E Schakel de hoofdschakelaar van het apparaat in. F Schakel de hostcomputer in. In combinatie met Windows 95/98/Me/2000/XP en Windows Server 2003 kan er een installatiescherm voor het printerstuurprogramma verschijnen bij het inschakelen van de computer. In dit geval, klikt u op [Annuleren] op het scherm. Opmerking ❒ Voor meer informatie over het installeren van het printerstuurprogramma verwijzen wij u naar Printerhandleiding. Verwijzing Over dit apparaat
Printerhandleiding
11
Het apparaat aansluiten
Aansluiten op de IEEE 802.11b (draadloos LAN)-interface Aansluiten op de IEEE 802.11b (draadloos LAN)-interface.
1
Opmerking ❒ Controleer de instellingen van het IPv4-adres en het subnetmasker van dit apparaat.
❒ Voor informatie over het instellen van het IPv4-adres en subnetmasker van het bedieningspaneel van het apparaat, raadpleegt u ’Interface-instellingen’. Verwijzing Pag.56 “Netwerk”
Installatieprocedure Installeer IEEE 802.11b (draadloos LAN) volgens de onderstaande procedure:
12
Aansluiten op de interfaces
Opmerking ❒ Selecteer [802.11 Ad hoc]-modus wanneer u Windows XP als een draadloze LAN-client aansluit met het standaardstuurprogramma of de voorzieningen van Windows XP, of als u de infrastructuurmodus niet gebruikt.
1
❒ Voor informatie over het opgeven van draadloze LAN-instellingen van het bedieningspaneel van het apparaat, raadpleegt u ’IEEE 802.11b’. ❒ Voor informatie over het opgeven van draadloze LAN-instellingen anders dan die van het bedieningspaneel van het apparaat, raadpleegt u ’Netwerkinstellingen maken met voorzieningen’. ❒ Voor informatie over de instellingsitems, raadpleegt u ’IEEE 802.11b’. Verwijzing Pag.60 “IEEE 802.11b”
Pag.36 “Voorzieningen gebruiken om netwerkinstellingen te maken”
Controleer de verbinding Controleer de draadloze LAN-verbinding. Zorg ervoor dat de LED van de IEEE 802.11b-interface-eenheid brandt.
❖ Bij gebruik van infrastructuurmodus
1 2
ZGDH600J
A
B
Als [Type LAN] op het [Instellingen Interface] / [Netwerk]-scherm niet is ingesteld op [IEEE 802.11b], dan brandt het niet, zelfs niet als de hoofdspanning is ingeschakeld. Als het correct is aangesloten op het netwerk, dan brandt de LED groen in infrastructuurmodus. Als de LED knippert, dan zoekt het apparaat naar apparaten.
13
Het apparaat aansluiten
❖ Bij gebruik van een ad hoc-modus / 802.11 ad hoc-modus
1 1 2
ZGDH600J
A
Als de IEEE 802.11b-interface-eenheid werkt, dan brandt de LED oranje. B Als het correct is aangesloten op het netwerk, dan brandt de LED groen in ad hoc- of 802.11 ad hoc-modus. Als de LED knippert, dan zoekt het apparaat naar apparaten. De LED gaat na een paar seconden branden. Druk de configuratiepagina af om instellingen te controleren. Opmerking ❒ Voor informatie over het afdrukken van een configuratiepagina, raadpleegt u ’I/F-instellingen afdrukken’. Verwijzing Pag.61 “I/F-instellingenlijst afdrukken”
14
Aansluiten op de interfaces
Het signaal controleren Bij gebruik van een infrastructuurmodus kunt u de radiogolvenstatus van het apparaat controleren via het bedieningspaneel. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Instellingen Interface] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [IEEE 802.11b] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Wireless LAN signaal] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. De radiogolvenstatus van het apparaat verschijnt. E Na het controleren van de radiogolvenstatus drukt u op de {OK}-toets. F Druk op de {Gebruikersinstellingen/Teller}-toets om terug te keren naar het menu Gebruikersinstellingen/Teller.
1
Opmerking ❒ Om de radiogolvenstatus te controleren, drukt u op [IEEE 802.11b] onder [Type LAN] in Netwerkmenu van Interface-instellingen.
❒ Voor de procedure van het invoeren de systeeminstellingen, zie Gebruikersinstellingen. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
Pag.36 “Voorzieningen gebruiken om netwerkinstellingen te maken” Pag.60 “IEEE 802.11b”
15
Het apparaat aansluiten
Netwerkinstellingen Dit gedeelte beschrijft de netwerkinstellingen die u kunt wijzigen met de gebruikersinstellingen (systeeminstellingen). Maak instellingen al naargelang functies die u wilt gebruiken en de interface die moet worden aangesloten.
1
Belangrijk ❒ Deze instellingen zouden moeten worden gemaakt door de systeembeheerder of met advies van de systeembeheerder.
Instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de Printer/LANfax Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de printerof LAN-faxfunctie.
Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de printerof LAN-faxfunctie met een Ethernet-verbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’. Menu
16
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
IPv4-adres apparaat
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
IPv4 Gateway-adres
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Apparaat IPv6 adres
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
IPv6 Gateway-adres
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
IPv6 Statusloze instelling
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DDNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Domain Name
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
WINS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Netwerkinstellingen Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
NCP-bezorgingsprotocol
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
NW-frametype
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SMB-computernaam
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SMB-werkgroep
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Ethernet-snelheid
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
SNMPv3-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SSL / TLS-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Hostnaam
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Apparaatnaam
Zoals vereist
1
Opmerking ❒ IPv6 kan alleen worden gebruikt voor de printerfunctie. ❒ In [Actief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. ❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Als Ethernet en IEEE 802.11b (draadloos LAN) beide zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. Verwijzing Pag.56 “Interface-instellingen”
17
Het apparaat aansluiten
IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de printerof LAN-faxfunctie met een IEEE 802.11b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’.
1
Menu
18
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
IPv4-adres apparaat
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
IPv4 Gateway-adres
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Apparaat IPv6 adres
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
IPv6 Gateway-adres
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
IPv6 Statusloze instelling
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DDNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Domain Name
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
WINS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
NCP-bezorgingsprotocol
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
NW-frametype
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SMB-computernaam
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SMB-werkgroep
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
SNMPv3-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SSL / TLS-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Hostnaam
Zoals vereist
Netwerkinstellingen Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
Apparaatnaam
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Communicatiemodus
Noodzakelijk
Interface-instelling/IEEE 802.11b
SSID-instelling
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Kanaal
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Beveiligingstype
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Communicatiesnelheid
Zoals vereist
1
Opmerking ❒ In [Actief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. ❒ [IEEE 802.11b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. Verwijzing Pag.56 “Interface-instellingen”
19
Het apparaat aansluiten
Vereiste instellingen voor het gebruik van internetfax Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van internetfax.
1
Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van internetfax. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
20
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
IPv4-adres apparaat
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
IPv4 Gateway-adres
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
DNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DDNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Domain Name
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
WINS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
Ethernet-snelheid
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
SNMPv3-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SSL / TLS-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Hostnaam
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
SMTP-server
Noodzakelijk
Bestandsoverdracht
SMTP-verificatie
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
POP voor SMTP
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
Ontvangstprotocol
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
POP3 / IMAP4-instellingen
Zoals vereist
Netwerkinstellingen Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Bestandsoverdracht
E-mailadres van de beheerder
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
E-mailcommunicatiepoort
Noodzakelijk
Bestandsoverdracht
Ontv.interval e-mail
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
Max. ontv. e-mailformaat
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
E-mailopslag in server
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
E-mailaccount faxen
Noodzakelijk
1
Opmerking ❒ In [Actief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief].
❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. ❒ De SMTP-server en het Fax E-mailaccount moeten worden gespecificeerd om de zendfunctie te kunnen gebruiken. ❒ Als Pop voor SMTP is ingesteld op [Aan] voer dan ook de instellingen uit voor ontvangstprotocol en POP3/IMAP4 instellingen. ❒ Als SMTP Verificatie is ingesteld op [Aan], stel dan ook het E-mailadres van de beheerder in. ❒ De E-mail communicatiepoort en het Fax E-mailaccount moeten worden gespecificeerd om de ontvangstfunctie te kunnen gebruiken. ❒ Bij het instellen van Pop voor SMTP in [Aan] controleer het POP3-poortnummer in de E-mail communicatiepoort. Verwijzing Pag.56 “Interface-instellingen”
Pag.62 “Bestandsoverdracht”
21
Het apparaat aansluiten
IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van internetfax met IEEE 802.11b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’ en ’Bestandsoverdracht’.
1
Menu
22
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
IPv4-adres apparaat
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
IPv4 Gateway-adres
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
DNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DDNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Domain Name
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
WINS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
SNMPv3-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SSL / TLS-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Hostnaam
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Communicatiemodus
Noodzakelijk
Interface-instelling/IEEE 802.11b
SSID-instelling
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Kanaal
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Beveiligingstype
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Communicatiesnelheid
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
SMTP-server
Noodzakelijk
Bestandsoverdracht
SMTP-verificatie
Zoals vereist
Netwerkinstellingen Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Bestandsoverdracht
POP voor SMTP
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
Ontvangstprotocol
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
POP3 / IMAP4-instellingen
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
E-mailadres van de beheerder
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
E-mailcommunicatiepoort
Noodzakelijk
Bestandsoverdracht
Ontv.interval e-mail
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
Max. ontv. e-mailformaat
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
E-mailopslag in server
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
E-mailaccount faxen
Noodzakelijk
1
Opmerking ❒ In [Actief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. ❒ [IEEE 802.11b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. ❒ De SMTP-server en het Fax E-mailaccount moeten worden gespecificeerd om de zendfunctie te kunnen gebruiken. ❒ Als Pop voor SMTP is ingesteld op [Aan] voer dan ook de instellingen uit voor ontvangstprotocol en POP3/IMAP4 instellingen. ❒ Als SMTP Verificatie is ingesteld op [Aan], stel dan ook het E-mailadres van de beheerder in. ❒ De E-mail communicatiepoort en het Fax E-mailaccount moeten worden gespecificeerd om de ontvangstfunctie te kunnen gebruiken. ❒ Bij het instellen van Pop voor SMTP in [Aan] controleer het POP3-poortnummer in de E-mail communicatiepoort. Verwijzing Pag.56 “Interface-instellingen”
Pag.62 “Bestandsoverdracht”
23
Het apparaat aansluiten
Vereiste instellingen voor het gebruik van de e-mailfunctie Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van e-mail.
1
Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van e-mail met een Ethernetkabel. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
24
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
IPv4-adres apparaat
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
IPv4 Gateway-adres
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
DNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DDNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Domain Name
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
WINS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
Ethernet-snelheid
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
SNMPv3-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Hostnaam
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
SMTP-server
Noodzakelijk
Bestandsoverdracht
SMTP-verificatie
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
POP voor SMTP
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
Ontvangstprotocol
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
POP3 / IMAP4-instellingen
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
E-mailadres van de beheerder
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
E-mailcommunicatiepoort
Zoals vereist
Netwerkinstellingen
Opmerking ❒ In [Actief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief].
❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. ❒ Als Pop voor SMTP is ingesteld op [Aan] voer dan ook de instellingen uit voor ontvangstprotocol en POP3/IMAP4 instellingen. ❒ Bij het instellen van Pop voor SMTP in [Aan] controleer het POP3-poortnummer in de E-mail communicatiepoort.
1
Verwijzing Pag.56 “Interface-instellingen”
Pag.62 “Bestandsoverdracht”
IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor verzenden van e-mail met IEEE 802.11b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
IPv4-adres apparaat
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
IPv4 Gateway-adres
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
DNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DDNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Domain Name
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
WINS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
SNMPv3-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SSL / TLS-comm. toestaan
Zoals vereist
25
Het apparaat aansluiten Menu
1
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
Hostnaam
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Communicatiemodus
Noodzakelijk
Interface-instelling/IEEE 802.11b
SSID-instelling
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Kanaal
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Beveiligingstype
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Communicatiesnelheid
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
SMTP-server
Noodzakelijk
Bestandsoverdracht
SMTP-verificatie
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
POP voor SMTP
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
Ontvangstprotocol
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
POP3 / IMAP4-instellingen
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
E-mailadres van de beheerder
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
E-mailcommunicatiepoort
Zoals vereist
Opmerking ❒ In [Actief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief].
❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. ❒ Als Pop voor SMTP is ingesteld op [Aan] voer dan ook de instellingen uit voor ontvangstprotocol en POP3/IMAP4 instellingen. ❒ Bij het instellen van Pop voor SMTP in [Aan] controleer het POP3-poortnummer in de E-mail communicatiepoort. Verwijzing Pag.56 “Interface-instellingen”
Pag.62 “Bestandsoverdracht”
26
Netwerkinstellingen
Vereiste instellingen om de functie Scan to Folder te gebruiken Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van bestanden.
1
Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van bestanden met een Ethernetkabel. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
IPv4-adres apparaat
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
IPv4 Gateway-adres
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
DNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DDNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Domain Name
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
WINS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
SNMPv3-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SSL / TLS-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Hostnaam
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
Stand.gebruikersnaam/WW (Verzenden)
Zoals vereist
27
Het apparaat aansluiten
Opmerking ❒ In [Actief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief].
❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang.
1
Verwijzing Pag.56 “Interface-instellingen”
Pag.62 “Bestandsoverdracht”
IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor verzenden van bestanden met IEEE 802.11b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
28
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
IPv4-adres apparaat
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
IPv4 Gateway-adres
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
DNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DDNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Domain Name
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
WINS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
SNMPv3-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SSL / TLS-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Hostnaam
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Communicatiemodus
Noodzakelijk
Netwerkinstellingen Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface-instelling/IEEE 802.11b
SSID-instelling
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Kanaal
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Beveiligingstype
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Communicatiesnelheid
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
Stand.gebruikersnaam/WW (Verzenden)
Zoals vereist
1
Opmerking ❒ In [Actief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief].
❒ [IEEE 802.11b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. Verwijzing Pag.56 “Interface-instellingen”
Pag.62 “Bestandsoverdracht”
29
Het apparaat aansluiten
Vereiste instellingen voor het gebruik van de netwerkbezorgingsscanner
1
Dit gedeelte geeft de instellingen de vereist zijn voor het bezorgen van gegevens aan het netwerk.
Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen de vereist zijn voor het bezorgen van gegevens aan het netwerk met een Ethernetkabel. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
30
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
IPv4-adres apparaat
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
IPv4 Gateway-adres
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DDNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Domain Name
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
WINS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
Ethernet-snelheid
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
SNMPv3-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SSL / TLS-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Hostnaam
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
Bezorgingsoptie
Zoals vereist
Netwerkinstellingen
Opmerking ❒ In [Actief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief].
❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. ❒ Als de afleveringsoptie is ingesteld op [Aan] controleer of het IPv4 adres is ingesteld.
1
Verwijzing Pag.56 “Interface-instellingen”
Pag.62 “Bestandsoverdracht”
IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het bezorgen van gegevens aan het netwerk met IEEE 802.11b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
IPv4-adres apparaat
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
IPv4 Gateway-adres
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DDNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Domain Name
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
WINS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
SNMPv3-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SSL / TLS-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Hostnaam
Zoals vereist
31
Het apparaat aansluiten Menu
1
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Communicatiemodus
Noodzakelijk
Interface-instelling/IEEE 802.11b
SSID-instelling
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Kanaal
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Beveiligingstype
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Communicatiesnelheid
Zoals vereist
Bestandsoverdracht
Bezorgingsoptie
Zoals vereist
Opmerking ❒ In [Actief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. ❒ [IEEE 802.11b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. ❒ Als de afleveringsoptie is ingesteld op [Aan] controleer of het IPv4 adres is ingesteld. Verwijzing Pag.56 “Interface-instellingen”
Pag.62 “Bestandsoverdracht”
32
Netwerkinstellingen
Vereiste instellingen voor het gebruik van de netwerk-TWAINscanner
1
Dit gedeelte geeft de instellingen die vereist zijn voor het gebruik van de TWAIN-scanner in de netwerkomgeving.
Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die vereist zijn voor het gebruik van de netwerk-TWAIN-scanner met een Ethernetkabel. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’. Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
IPv4-adres apparaat
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
IPv4 Gateway-adres
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DDNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Domain Name
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
WINS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
Ethernet-snelheid
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SNMPv3-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SSL / TLS-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Hostnaam
Zoals vereist
33
Het apparaat aansluiten
Opmerking ❒ In [Actief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief].
❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang.
1
Verwijzing Pag.56 “Interface-instellingen”
IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van netwerk-TWAIN-scanner met IEEE 802.11b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’. Menu
34
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Instellingen interface/netwerk
IPv4-adres apparaat
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
IPv4 Gateway-adres
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
DDNS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Domain Name
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
WINS-configuratie
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Instellingen interface/netwerk
SNMPv3-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
SSL / TLS-comm. toestaan
Zoals vereist
Instellingen interface/netwerk
Hostnaam
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Communicatiemodus
Noodzakelijk
Interface-instelling/IEEE 802.11b
SSID-instelling
Zoals vereist
Netwerkinstellingen Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Kanaal
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Beveiligingstype
Zoals vereist
Interface-instelling/IEEE 802.11b
Communicatiesnelheid
Zoals vereist
1
Opmerking ❒ In [Actief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief].
❒ [IEEE 802.11b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. Verwijzing Pag.56 “Interface-instellingen”
35
Het apparaat aansluiten
Voorzieningen gebruiken om netwerkinstellingen te maken U kunt tevens netwerkinstellingen opgevens met voorzieningen zoals Web Image Monitor, SmartDeviceMonitor for Admin en telnet.
1
Opmerking ❒ Meer informatie over het gebruik van Web Image Monitor vindt u in de Netwerkhandleiding.
❒ Meer informatie over het gebruik van SmartDeviceMonitor for Admin vindt u in de Netwerkhandleiding. ❒ Meer informatie over het gebruik van telnet vindt u in de Netwerkhandleiding. Verwijzing Netwerkhandleiding
Interface-instellingen Instellingen wijzigen met Web Image Monitor, SmartDeviceMonitor for Admin en telnet.
❖ [Netwerk] → [Apparaat IPv4 adres] → [Autom. verkrijgen (DHCP)] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [Apparaat IPv4 adres] → [Specificeer] → [IP-adres] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [Apparaat IPv4 adres] → [Specificeer] → [Subnet M] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
36
Netwerkinstellingen
❖ [Netwerk] → [IPv4 Gateway-adres] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
1
❖ [Netwerk] → [Apparaat IPv6 adres] → [Handm. Config.-adres] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [IPv6 Statusloze instelling] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [DNS Configuratie] → [Autom. verkrijgen (DHCP)] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [DNS Configuratie] → [Specificeer] → [Server 1-3] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [DDNS Configuratie] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
37
Het apparaat aansluiten
❖ [Netwerk] → [Domeinnaam] → [Autom. verkrijgen (DHCP)] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
1
❖ [Netwerk] → [Domeinnaam] → [Specificeer] → [Domein] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [WINS Configuratie] → [Aan] → [Server 1-2] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [WINS Configuratie] → [Aan] → [Scope ID] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [Actief protocol] → [IPv4] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Wanneer er communicatie is met dit apparaat middels IPX/SPX, dan is de TCP/IP-instelling ingeschakeld. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [Actief protocol] → [IPv6] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
38
Netwerkinstellingen
❖ [Netwerk] → [Actief protocol] → [NetWare] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Wanneer er communicatie is met dit apparaat middels TCP/IP, dan is de NetWare (IPX/SPX)-instelling ingeschakeld. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
1
❖ [Netwerk] → [Actief protocol] → [SMB] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [Actief protocol] → [AppleTalk] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [NCP Bezorgingsprotocol] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [NW-frametype] → [Automatisch selecteren] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [NW-frametype] → [Ethernet II] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
39
Het apparaat aansluiten
❖ [Netwerk] → [NW-frametype] → [Ethernet 802.2] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
1
❖ [Netwerk] → [NW-frametype] → [Ethernet 802.3] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [NW-frametype] → [Ethernet SNAP] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [SMB Computernaam] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [SMB Werkgroep] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [Ethernetsnelheid] • Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
40
Netwerkinstellingen
❖ [Netwerk] → [Type LAN] → [Ethernet] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
1
❖ [Netwerk] → [Type LAN] → [IEEE 802.11b] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [Hostnaam] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Netwerk] → [Apparaatnaam] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [IEEE 802.11b] → [Communicatiemodus] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [IEEE 802.11b] → [SSID-instelling] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
41
Het apparaat aansluiten
❖ [IEEE 802.11b] → [Kanaal] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
1
❖ [IEEE 802.11b] → [Beveiligingstype] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [IEEE 802.11b] → [Communicatiesnelheid] • Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. Bestandsoverdracht Instellingen wijzigen met Web Image Monitor, SmartDeviceMonitor for Admin en telnet.
❖ [Bestandsoverdracht] → [SMTP Server] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Bestandsoverdracht] → [SMTP bevestiging] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
42
Netwerkinstellingen
❖ [Bestandsoverdracht] → [Pop voor SMTP] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
1
❖ [Bestandsoverdracht] → [Ontvangstprotocol] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Bestandsoverdracht] → [POP3/IMAP4 instellingen] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Bestandsoverdracht] → [E-mailadres Beheerder] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Bestandsoverdracht] → [E-mail communicatiepoort] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Bestandsoverdracht] → [E-mailontvangst interval] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
43
Het apparaat aansluiten
❖ [Bestandsoverdracht] → [Max. form. ontv. E-mail] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
1
❖ [Bestandsoverdracht] → [E-mailopslag op server] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Bestandsoverdracht] → [Stand. Gebr.naam/WW(Verz.)] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. ❖ [Bestandsoverdracht] → [Fax E-mailaccount] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
44
Het apparaat uitsluiten op een telefoonlijn en telefoon
Het apparaat uitsluiten op een telefoonlijn en telefoon 1
Dit gedeelte beschrijft hoe u het apparaat moet aansluiten op de telefoonlijnen en hoe u het lijntype selecteert.
De telefoonlijn aansluiten Om het apparaat op een telefoonlijn aan te sluiten gebruikt u een modulaire snap-in-connector. Belangrijk ❒ Zorg ervoor dat u het juiste connectortype heeft, voordat u start.
1 2
ARG008S
1. G3 (analoog)-lijn interfaceconnector
2. Externe telefoonconnector
45
Het apparaat aansluiten
Het lijntype selecteren Selecteer het lijntype waarop het apparaat is aangesloten. Er zijn twee types: toon- en pulskieslijn. Selecteer het lijntype met ’Beheerderstoepassingen’.
1
Opmerking ❒ Deze functie is in sommige gebieden niet beschikbaar. Verwijzing Pag.89 “Faxeigenschappen”
46
2. Systeeminstellingen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Systeeminstellingen. Voor meer informatie over systeeminstellingen, zie Gebruikersinstellingen.
Algemene functies Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Algemene functies onder Systeeminstellingen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
❖ Gbr.tkst Pr./Wz./Vrw. U kunt tekstconstructies registreren die u vaak gebruikt bij het opgeven van instellingen, zoals “.com’ en “Vriendelijke groet’. U kunt maximaal 40 items invoeren. Programmeren/Wijzigen: A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Algemene eigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [Gbr.tkst Pr./Wz./Vrw.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] om tekstcontructies te programmeren/wijzigen met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. E Selecteer [*Niet geprogrammeerd] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Om geprogrammeerde tekstconstructies te wijzigen, selecteert u de tekstconstructies die u wilt wijzigen/verwijderen. F Selecteer de tekstconstructies die u wilt programmeren en druk vervolgens op de toets {OK}. G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
47
Systeeminstellingen
Verwijderen: A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Algemene eigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [Gbr.tkst Pr./Wz./Vrw.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Verwijderen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Selecteer met {U} of {T} de tekstconstructies die u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}. F Druk op [Ja]. Om het verwijderen van een tekstconstructie te annuleren, druk [Nee]. G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
2
❖ Paneeltoets toon U hoort de beeper (toetstoon) wanneer er op een toets wordt gedrukt. De standaardinstelling is Aan. ❖ Opwarmsignaal (kopieerapparaat) U kunt opgeven dat er een geluidssignaal moet worden gegeven als het apparaat gereed is voor kopiëren nadat de Energiespaarstand wordt uitgeschakeld of het apparaat wordt ingeschakeld. De standaardinstelling is Aan. ❖ Weergave kopie-aantal U kunt de teller instellen om het aantal gemaakte kopieën weer te geven (optellen) of het aantal kopieën dat nog moet worden gemaakt (aftellen). De standaardinstelling is Boven. ❖ Functieprioriteit Stel de modus in die moet worden weergegeven nadat de bedrijfsschakelaar of de modus Systeemreset is ingeschakeld. De standaardinstelling is Kopieerapparaat. ❖ Afdrukprioriteit Geeft afdrukken voorrang op de weergegeven modus. De standaardinstelling is Display modus. Als [Onderbreken] is geselecteerd, wordt de huidige printopdracht onderbroken na een maximum van vijf vellen. Als de optionele interne lade 2 is geïnstalleerd op het apparaat, kunt u een uitvoerlade voor het document specificeren. ❖ Uitvoer:Kopieerapp. (kopieerapparaat) Specificeer een lade voor het leveren van de documenten. De standaardinstelling is Interne lade 1. 48
Algemene functies
❖ Uitvoer:Fax (fax) Specificeer een lade voor het leveren van de documenten. De standaardinstelling is Interne lade 1. ❖ Uitvoer:Printer (printer) Specificeer een lade voor het leveren van de documenten. De standaardinstelling is Interne lade 1. De uitvoerlades ingesteld op het printerstuurprogramma hebben voorrang op de uitvoerlade heirboven gespecificeerd.
2
❖ Schermcontrast (Display contrast) Hiermee past u de helderheid van het display aan. De standaardinstelling is 4 (de instelling halfweg/medium). ❖ Toetsherhaling Stel in of u de functies wilt herhalen van de {U}, {T}, {Lichter} en {Donkerder}-toetsen, als u deze toetsen ingedrukt houdt. De standaardinstelling is Normaal. ❖ Meeteenheid U kunt de maten ofwel in ’mm’ of in ’inch’ weergeven. De standaardinstelling is mm. Opmerking ❒ Als de instelling Paneeltoets toon ’Uit’ staat, dan klinkt het geluidssignaal niet, ongeacht de instelling voor het Opwarmsignaal. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
Instellingen voor uitvoerlades U kunt de interne lade 2 niet als uitvoerlade gebruiken als u kopieert vanuit de handinvoer.
49
Systeeminstellingen
Papierlade-instellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het instellingenmenu Papierlade onder Systeeminstellingen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet. Belangrijk ❒ Als u een ander papierformaat in de lade plaatst dan u hebt opgegeven, kan er een papierstoring optreden omdat het correcte papierformaat niet werd gedetecteerd.
2
❖ Pap.form: Lade 1-4 Selecteer het formaat van het kopieerpapier dat in papierlade 1 is geplaatst. Als het papierformaat dat in de lade met de papiergeleiderknop ingesteld is, afwijkt van het papierformaat voor deze instelling, heeft het papierformaat van de knop prioriteit. Als u papier met een formaat dat niet is aangeduid op de papierformaatknop in de papierlade, stel de knop dan in op ’p’. • Soort 1 De papierformaten die u kunt instellen voor Lade 1 zijn als volgt: A3L, A4K, A4L, A5K, B4 JISL, B5 JISK, B5 JISL, 11"×17"L, 8 1 / 2 "×14"L, 8 1 / 2 "×13"L, 8 1 / 2 "×11"K, 8 1 / 2 "×11"L, 8 1 / 4 "×14"L, 81/4"×13"L, 8"×13"L, 71/4"×101/2"K, 71/4"×101/2"L, 51/2"×81/2"K, 8KL, 16KK, 16KL, aangepast formaat De standaardinstelling is 81/2"×11"L. Aangepaste papierformaten die zijn ingesteld voor papierformaat lade: Lade 1 zijn als volgt: Verticaal: 182,0 tot 297,0 mm (7,17 tot 11,69 inch), Horizontaal: 152,0 tot 432,0 mm (5,99 tot 17,00 inch) De papierformaten die u kunt instellen voor Lade 2, 3 zijn als volgt: A3L, A4K, A4L, A5L, B4 JISL, B5 JISK, B5 JISL, 11"×17"L, 8 1 / 2 "×14"L, 8 1 / 2 "×13"L, 8 1 / 2 "×11"K, 8 1 / 2 "×11"L, 8 1 / 4 "×14"L, 81/4"×13"L, 8"×13"L, 71/4"×101/2"K, 71/4"×101/2"L, 51/2"×81/2"L, 8KL, 16KK, 16KL, Custom Size De standaardinstelling is A5L. Aangepaste papierformaten die zijn ingesteld voor papierformaat lade: Lade 1 zijn als volgt: Verticaal: 182,0 tot 297,0 mm (7,17 tot 11,69 inch), Horizontaal: 152,0 tot 432,0 mm (5,99 tot 17,00 inch)
50
Papierlade-instellingen
• Type 2 De papierformaten die u kunt instellen voor Lade 1, 2 zijn als volgt: A3L, A4K, A4L, A5K, B4 JISL, B5 JISK, B5 JISL, 11"×17"L, 8 1 / 2 "×14"L, 8 1 / 2 "×13"L, 8 1 / 2 "×11"K, 8 1 / 2 "×11"L, 8 1 / 4 "×14"L, 81/4"×13"L, 8"×13"L, 71/4"×101/2"K, 71/4"×101/2"L, 51/2"×81/2"K, 8KL, 16KK, 16KL, aangepast formaat De standaardinstelling is A4L. Aangepaste papierformaten die zijn ingesteld voor papierformaat lade: Lade 1 zijn als volgt: Verticaal: 182,0 tot 297,0 mm (7,17 tot 11,69 inch), Horizontaal: 152,0 tot 432,0 mm (5,99 tot 17,00 inch)
2
De papierformaten die u kunt instellen voor Lade 3, 4 zijn als volgt: A3L, A4K, A4L, A5L, B4 JISL, B5 JISK, B5 JISL, 11"×17"L, 8 1 / 2 "×14"L, 8 1 / 2 "×13"L, 8 1 / 2 "×11"K, 8 1 / 2 "×11"L, 8 1 / 4 "×14"L, 81/4"×13"L, 8"×13"L, 71/4"×101/2"K, 71/4"×101/2"L, 51/2"×81/2"L, 8KL, 16KK, 16KL, Custom Size De standaardinstelling is A5L. Aangepaste papierformaten die zijn ingesteld voor papierformaat lade: Lade 1 zijn als volgt: Verticaal: 182,0 tot 297,0 mm (7,17 tot 11,69 inch), Horizontaal: 152,0 tot 432,0 mm (5,99 tot 17,00 inch)
❖ Pap.form. Printer Handinv. Specificeer het papierformaat in de handinvoer als u de printerfunctie gebruikt. U kunt papierformaten selecteren van Aangepast formaat of Standaardformaat. • De papierformaten die u kunt instellen voor handinvoer zijn als volgt: Autodetecteren, A3L, A4K, A4L, A5K, A5L, B4 JISL, B5 JISK, B5 JISL, C6 EnvL, C5 EnvL, DL EnvL, 11"×17"L, 8 1 / 2 "×14"L, 8 1 / 2 "×13"L, 8 1 / 2 "×11"K, 8 1 / 2 "×11"L, 8 1 / 4 "×13"L, 8"×13"L, 71/4"×101/2"K, 71/4"×101/2"L, 51/2"×81/2"L, 41/8"×91/2L, 37/8"×71/2", 8KL, 16KK, 16KL, aangepast formaat U kunt een aangepast formaat als volgt specificeren: 90,0 op 297,0 mm (3,55 op 11,69 inch) verticaal en 148,0 op 600,0 mm (5,83 op 23,62 inch) horizontaal. De standaardinstelling is A4L. Onder de kopieerfunctie geeft u een aangepast papierformaat op van 90,0 - 305,0 mm lang en 148,0 - 457,2 mm breed.
51
Systeeminstellingen
❖ Papiersoort: Handinvoer Hiermee stelt u het display in zodat u kunt zien welk papiertype in de handinvoer is geplaatst. • De papiertypen die u kunt instellen voor handinvoer zijn als volgt: Geen weergave (Normaal papier), gerecycleerd papier, speciaal papier, kleurenpapier, briefpapier, etiketten, dik papier, OHP (Transparant), voorgedrukt papier, geperforeerd papier, bankpost, karton. De standaardinstelling is Geen weergave (Norm. pap.). Papiertypen die u kunt instellen in de handinvoer voor apparaten met een kopieerfunctie zijn alleen gewoon papier, dik papier en OHP.
2
❖ Papiersoort: Lade 1-4 Hiermee stelt u het display in zodat u kunt zien welk papiertype in elke papierlade is geplaatst. De printer gebruikt deze informatie om automatisch de papierlade te selecteren. • De papiertypen die u kunt instellen zijn de volgende: Geen weergave (Normaal papier), gerecycleerd papier, speciaal papier, kleurenpapier, briefpapier, voorgedrukt papier, geperforeerd papier, bankpost karton De standaardinstelling voor papiertype is Geen weergave (Norm. pap.). De standaardinstelling voor APS is Aan. De standaardinstelling voor duplex is Aan (enkel type 2). Als papier van hetzelfde type en formaat is geladen in twee verschillende papierlades en u wilt een lade specificeren voor 2-zijdige kopie en een lade voor 1-zijdige kopie, specificeert u de bovenste lade voor 2-zijdige kopie. Als één van de laden is opgegeven als de standaardlade in Papierladeprioriteit, wijst u dubbelzijdige kopiëren toe aan die lade. Er verschijnt een naast de papierlade als u [Uit] heeft geselecteerd in [APS]. [APS] kan alleen worden geselecteerd voor de kopieerfunctie wanneer [Geen weergave (Norm. pap.)] en [Gerecycled papier] geselecteerd zijn. Als [Nee] geselecteerd is, dan is Automatische papierselectie niet geldig voor de lade. ❖ Paplade Prior.:Kopieerapp. (kopieerapparaat) Geef de lade op waaruit papier voor uitvoer moet worden geleverd. De standaardinstelling is Lade 1. ❖ Papierlade Prioriteit:Fax (fax) Geef de lade op waaruit papier voor uitvoer moet worden geleverd. De standaardinstelling is Lade 1. ❖ Pap.lade priorit.:Printer (printer) Geef de lade op waaruit papier voor uitvoer moet worden geleverd. De standaardinstelling is Lade 1. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
Pag.85 “Automatische ladewisseling”
52
Timerinstellingen
Timerinstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het timerinstellingenmenu onder Systeeminstellingen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
❖ Automatische timer Als een opgegeven periode voorbij is en de opdracht is voltooid, schakelt het apparaat automatisch uit om energie te sparen. Deze functie heet Auto Uit. De apparaatstatus na Auto Uit heet Modus Uit of Slaapmodus. Gebruik deze instelling om op te geven hoelang het apparaat inactief blijft voordat hij overschakelt naar Modus Uit of Slaapmodus. Deze functie kan alleen opgegeven worden als AOF op [Aan] staat. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijd tussen 1 minuut en 240 minuten opgeven. De standaardinstelling is 60 min.. Vanuit Modus Uit of de Slaapmodus kan het apparaat worden gebruikt binnen de 10 seconden. Het is mogelijk dat Auto Uit niet werkt als een foutmelding verschijnt op het moment van overschakeling.
2
❖ Timer Energiespaarstand Het apparaat voert automatisch de Laag vermogen-modus in nadat een opdracht is voltooid en als de gekozen tijd is verstreken. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijd tussen 1 minuut en 240 minuten opgeven. De standaardinstelling is 15 min.. Het is mogelijk dat de energiespaarstand niet werkt als foutmeldingen verschijnen. Het apparaat drukt automatisch fax- of printergegevens af ontvangen terwijl hij in de energiespaarstand stond. ❖ Automatische reset systeem Als er geen bewerkingen bezig zijn of als een onderbroken opdracht is verwijderd, schakelt de Systeem reset-instelling automatisch over naar het functiescherm ingesteld in functieprioriteit. Deze instelling bepaalt het interval van het systeem reset. De standaardinstelling is Aan. U kunt met behulp van de cijfertoetsen een tijd opgeven tussen 10 en 999 seconden in stappen van 1 seconde. De standaardinstelling is 60seconden.
53
Systeeminstellingen
❖ Autom. resettijd kopiëren (kopieerapparaat) Geeft op hoeveel tijd er moet verstrijken voordat de kopieermodus wordt gereset. De standaardinstelling is Aan. Als [Uit] geselecteerd is, schakelt het apparaat niet automatisch over naar het invoerscherm van de gebruikerscode. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijd tussen 10 en 999 seconden opgeven. De standaardinstelling is 60seconden.
2
❖ Autom. resettijd fax (fax) Geeft op hoeveel tijd er moet verstrijken voordat de faxmodus wordt gereset. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijd tussen 30 en 999 seconden opgeven. De standaardinstelling is 30seconden. ❖ Auto reset timer Printer (printer) Hiermee geeft u op hoeveel tijd er moet verstrijken voordat de printerfunctie wordt gereset. De standaardinstelling is Aan. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijd tussen 10 en 999 seconden opgeven. De standaardinstelling is 60seconden. ❖ Autom. resettijd scanner (scanner) Hiermee geeft u op hoeveel tijd er moet verstrijken voordat de scannerfunctie wordt gereset. De standaardinstelling is Aan. Als [Uit] geselecteerd is, schakelt het apparaat niet automatisch over naar het invoerscherm van de gebruikerscode. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijd tussen 10 en 999 seconden opgeven. De standaardinstelling is 60seconden. ❖ Datum instellen Stel de datum in voor de interne klok van het apparaat. Druk op de toetsen {W} en {V} om het jaar, de maand of de dag te wijzigen. Voer het jaar, de maand en de dag in met behulp van de cijfertoetsen. ❖ Tijd instellen Stel de tijd in voor de interne klok van het apparaat met behulp van de cijfertoetsen. Voer de tijd in volgens het 24uur-systeem (in stappen van 1 seconde). Druk op de toetsen {W} en {V} om tussen uren, minuten en seconden te schakelen.
54
Timerinstellingen
❖ Automatische Log-out timer Geef op of een gebruiker automatisch moet worden uitgelogd, als de gebruiker het apparaat niet gebruikt voor een bepaalde periode na het inloggen. De standaardinstelling is Uit. Wanneer [Aan] is geselecteerd, dan kunt u met behulp van de cijfertoetsen een tijd opgeven tussen 60 en 999 seconden in stappen van één seconde. De standaardinstelling is 180seconden.
2
Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
55
Systeeminstellingen
Interface-instellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het Interface-instellingenmenu onder Systeeminstellingen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
2
Netwerk Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het Netwerkmenu onder Systeeminstellingen.
❖ Apparaat IPv4 adres Voordat u dit apparaat in de netwerkomgeving gaat gebruiken, moet u het IPv4-adres en het subnetmasker opgeven. Wanneer u [Specificeer] selecteert, voer dan [IP-adres] en [Subnet M] in als ’xxx.xxx.xxx.xxx’(’x’ geeft een getal aan). • Autom. verkrijgen (DHCP) • Specificeer IPv4-adres: 011.022.033.044 Subnetmasker: 000.000.000.000 De standaardinstelling is Specificeer. De standaardinstelling voor het IPv4 adres is 011.022.033.044. Als u [Specificeer] selecteert, zorg dan dat [IP-adres] verschillend is van dat van andere apparaten van het netwerk. Het fysieke adres (MAC-adres) verschijnt ook. ❖ IPv4 Gateway-adres Een gateway is een verbinding of een uitwisselingspunt tussen twee netwerken. Geef het gateway-adres op voor de router of hostcomputer die als gateway wordt gebruikt. De standaardinstelling is 000.000.000.000. ❖ Apparaat IPv6 adres Geef het IPv6 netwerkadres van het apparaat op. • Link lokaal adres Het opgegeven link-plaatselijk adres van het apparaat verschijnt. • Handmatige config. Adres De manuele configuratie van het apparaat verschijnt. • Statusloos adres: 1-5 Het opgegeven statusloze adres verschijnt. ❖ IPv6 Gateway-adres Geeft het IPv6 Gateway-adres van het apparaat weer. 56
Interface-instellingen
❖ IPv6 Statusloze instelling IPv6 Statusloze instelling opgeven. De standaardinstelling is Actief. ❖ DNS Configuratie Maak instellingen voor de DNS-server. De standaardinstelling is Specificeer. Wanneer u [Specificeer] selecteert, voer dan het IPv4-address van de DNS-server in als ’xxx.xxx.xxx.xxx’ (’x’ geeft een getal aan). De standaardinstellingen van DNS-server 1-2 zijn 000.000.000.000.
2
❖ DDNS Configuratie Geef de DDNS-instellingen op. De standaardinstelling is Actief. ❖ Domeinnaam Geef de domeinnaam op. De standaardinstelling is Specificeer. ❖ WINS Configuratie Geef de instellingen voor de WINS-server op. De standaardinstelling is Uit. Wanneer [Aan] is geselecteerd, voer dan het IPv4-adres van de DNS-server in als ’xxx.xxx.xxx.xxx’ (’x’ geeft een getal aan). De standaardinstellingen van WINS-server 1-2 zijn 000.000.000.000. Als DHCP in gebruik is, geef dan de [Scope ID] op. Voer een [Scope ID] in van maximaal 31 tekens. ❖ Actief protocol Selecteert het protocol dat in het netwerk moet worden gebruikt. De standaardinstelling voor IPv4 is Actief. De standaardinstelling voor IPv6 is Inactief. De standaardinstelling voor NetWare is Actief. De standaardinstelling voor SMB is Actief. De standaardinstelling voor AppleTalk is Actief. ❖ NCP Bezorgingsprotocol Selecteer het protocol voor NCP-bezorging. De standaardinstelling is TCP/IP Prioriteit. Als u ’Alleen IPX’ of ’Alleen TCP/IP’ selecteert, dan kunt u niet naar het protocol overschakelen, zelfs als u er geen verbinding mee kunt maken. Als NetWare in [Actief protocol] is ingesteld op ongeldig, kunt u enkel TCP/IP gebruiken. ❖ NW-frametype Selecteer het frametype wanneer u NetWare gebruikt. De standaardinstelling is Automatisch selecteren.
57
Systeeminstellingen
❖ SMB Computernaam Geef de SMB-computernaam op. Voer de computernaam in met maximaal 15 tekens. "*+,/:;<>=?[\]|. en spaties mogen niet worden ingevoerd. Stel geen computernaam in die begint met RNP en rnp. Gebruik hoofdletters voor alfabetten. ❖ SMB Werkgroep Geef de SMB-werkgroep op. Voer de groepsnaam in met maximaal 15 tekens. "*+,/:;<>=?[\]|. en spaties mogen niet worden ingevoerd. Gebruik hoofdletters voor alfabetten.
2
❖ Ethernetsnelheid Stel de toegangssnelheid voor netwerken in. Selecteer een snelheid die overeenstemt met uw netwerkomgeving. [Automatisch selecteren] moet normaal worden geselecteerd. De standaardinstelling is Automatisch selecteren. ❖ Type LAN Wanneer u de optionele IEEE 802.11b-interface-eenheid heeft geïnstalleerd, selecteer dan de verbindingsmethode. De standaardinstelling is Ethernet. [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Als Ethernet en IEEE 802.11b (draadloos LAN) beide zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. ❖ Ping opdracht Controleer de netwerkverbinding met ping-opdracht die het opgegeven IPv4-adres gebruikt. Als u geen verbinding met het netwerk kunt maken, controleer dan het volgende en probeer de ping-opdracht opnieuw. • Zorg ervoor dat ’IPv4’ in [Actief protocol] is ingesteld op ’Actief’. • Controleer of het apparaat met het toegewezen IPv4-adres is verbonden met het netwerk. • Controleer of het IPv4-adres gebruikt wordt voor de opgegeven apparatuur. ❖ SNMPv3 Comm. toestaan Stel de gecodeerde communicatie van SNMPv3 in. De standaardinstelling is Codering/Tekst wissen. Als u selecteert om [Alleen codering], dan moet u een coderingswachtwoord voor het apparaat instellen.
58
Interface-instellingen
❖ SSL/TLS Comm. toestaan Stel de gecodeerde communicatie van SSL/TLS in. De standaardinstelling is Cijfertekst/Tekst wissen. Als u [Alleen codering] instelt, dan moet u het SSL-certificaat voor het apparaat installeren. ❖ Hostnaam Geef de hostnaam op. Voer de hostnaam in met maximaal 63 tekens.
2
❖ Apparaatnaam Geef de apparaatnaam op. Voer de apparaatnaam in met maximaal 31 tekens. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
Parallelle interface Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Parellelle interface onder Interface-instellingen. [Parallelle interface] wordt weergegeven wanneer dit apparaat is geïnstalleerd met de IEEE 1284-interfacekaart.
❖ Parallelle tijdsinstelling Stelt de timing in voor het controlesignaal van de parallelle interface. De standaardinstelling is ACK buiten. ❖ Parallelle comm.snelheid Stelt de communicatiesnelheid voor de parallelle interface in. De standaardinstelling is Hoge snelheid. ❖ Geselecteerd statussignaal Stelt het niveau in voor het selectiesignaal van de parallelle interface. De standaardinstelling is Hoog. ❖ Invoeraccent Stelt in of het invoersignaal bij ontvangst moet worden in- of uitgeschakeld. De standaardinstelling is Inactief. ❖ Bidirectionele comm. Stelt de antwoordmodus van de printer in op een statusverzoek bij gebruik van een parallelle interface. De standaardinstelling is Aan. Wanneer ingesteld op [Uit] dan zal de bidirectionele communicatiefunctie worden uitgeschakeld en zal het printerstuurprogramma niet worden geïnstalleerd onder Automatische detectiefunctie van Windows.
59
Systeeminstellingen
❖ Signaalcontrole Geef op hoe fouten tijdens het afdrukken of verzenden van faxen van de computer moeten worden behandeld. De standaardinstelling is Prioriteit taakacceptatie. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
2
IEEE 802.11b Dit gedeelte beschrijft verschillende items van [IEEE 802.11b] onder [Instellingen Interface]. Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het IEEE 802.11bmenu onder Interface-instellingen. [IEEE 802.11b] wordt weergegeven als dit apparaat is geïnstalleerd met de draadloze LAN-interfacekaart. Maak alle instellingen tegelijkertijd.
❖ Communicatiemodus Geeft de communicatiemodus van het draadloze LAN op. De standaardinstelling is 802.11 Ad hoc. ❖ SSID-instelling Geeft SSID op om het toegangspunt vast te leggen in infrastructuurmodus of 802.11 ad-hoc-modus. De tekens die kunnen worden gebruikt zijn ASCII 0x20-0x7e (32 bytes). Als blanco is opgegeven in 802.11b ad hoc-modus of ad hoc-modus, dan verschijnt ’ASSID’. ❖ Kanaal De standaardinstelling is 11. Er is keuze uit de volgende kanalen: 1-14 (metrische versie) / 1-11 (inch-versie) ❖ Beveiligingstype Geeft de codering van de IEEE 802.11b op (draadloos LAN). Als de instelling staat op [WEP], voer dan altijd een WEP-sleutel in. Als de instelling staat op [WPA], de coderings- en verificatiemethodes. Geef ’WPA’ op, wanneer [Communicatiemodus] is ingesteld op [Infrastructuur]. De standaardinstelling is Uit. • Uit • WEP • WPA • Coderingsmethode Selecteer ’TKIP’ of ’COMP(AES)’. • verificatiemethode Selecteer ’WPA-PSK’ of ’WPA(802.1X)’. Als u ’WPA-PSK’ selecteert, voer dan de vooraf gedeelde toets (PSK) in met 8-63 ASCII-tekens. 60
Interface-instellingen
❖ Wireless LAN signaal Bij gebruik van een infrastructuurmodus kunt u de radiogolvenstatus van het apparaat controleren via het bedieningspaneel. Radiogolvenstatus wordt weergegeven als u drukt op [Wireless LAN signaal]. ❖ Communicatiesnelheid Geeft de communicatiesnelheid van de IEEE 802.11b op (draadloos LAN). De standaardinstelling is Automatisch.
2
❖ Standaarden herstellen U kunt de IEEE 802.11b (draadloos LAN)-instellingen terugzetten op hun standaardwaarden. • Nee • Ja Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
I/F-instellingenlijst afdrukken U kunt items controleren die met de netwerkomgeving te maken hebben. De configuratiepagina toont de huidige netwerkinstellingen en netwerkinformatie. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Instellingen Interface] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [I/F-inst.lijst afdrukken] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Druk op de toets {Start}. De configuratiepagina wordt afgedrukt. E Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
61
Systeeminstellingen
Bestandsoverdracht Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Bestandsoverdracht onder Systeeminstellingen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
❖ Afleveringsoptie Schakelt het verzenden van opgeslagen of gescande documenten via de ScanRouter-bezorgingsserver in of uit. De standaardinstelling is Uit. Geef deze optie op wanneer u wilt selecteren of u de ScanRouter-bezorgingssoftware al dan niet wilt gebruiken. Doet u dit, dan zult u I/O-apparaten eerst moeten registreren in de ScanRouter-bezorgingssoftware.
2
❖ SMTP Server Geef de SMTP-servernaam op. Voer een servernaam in van maximaal 127 tekens. Spaties mogen niet worden ingevoerd. Wanneer u DNS gebruikt, voer dan de hostnaam in. Wanneer u DNS niet gebruikt, voer dan het IPv4-adres in van de SMTP-server. Voer een poortnummer in tussen 1 en 65535 met behulp van de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}. De standaardinstelling voor Poortnr. is 25. ❖ SMTP bevestiging Geef SMTP-verificatie op (PLAIN, LOGIN, CRAMMD5, DIGEST-MD5). Wanneer u e-mail verzendt via een SMTP-server, dan kunt u het beveiligingsniveau van de SMTP-server verhogen met verificatie waarvoor u een gebruikersnaam en een wachtwoord moet invoeren. Als de SMTP-server verificatie vereist, stel dan [SMTP bevestiging] in op [Aan] en geef vervolgens [Gebruikersnaam], [Wachtwoord] en [Coderen] op. Voer de gebruikersnaam en het wachtwoord voor [E-mailadres Beheerder] bij gebruik van Internetfax. • Aan • Gebruikersnaam Voer [Gebruikersnaam] in met maximaal 191 tekens. Spaties mogen niet worden ingevoerd. Afhankelijk van het SMTP-servertype, moet ’domein’ worden opgegeven. Voeg ’@’ toe na de gebruikersnaam, zoals in ’gebruikersnaam@domein’. • E-mailadres • Wachtwoord Voer [Wachtwoord] in met maximaal 63 tekens. Spaties mogen niet worden ingevoerd.
62
Bestandsoverdracht
• Coderen: Automatisch/Aan/Uit [Coderen]-[Automatisch]: Gebruiken als de verificatiemethode PLAIN, LOGIN, CRAM-MD5 of DIGEST-MD5 is. [Coderen]-[Aan]: Gebruiken als de verificatiemethode CRAM-MD5 of DIGEST-MD5 is. [Coderen]-[Uit]: Gebruiken als de verificatiemethode PLAIN of LOGIN is. • Uit De standaardinstelling is Uit.
2
❖ Pop voor SMTP Geef POP-verificatie op (POP voor SMTP). Wanneer u e-mail verzendt via een SMTP-server, dan kunt u het beveiligingsniveau van de SMTP-server verhogen door voor verificatie verbinding te maken met de POP-server. Om POP-serververificatie in te schakelen voor het verzenden van e-mail via de SMTP-server, moet u [Pop voor SMTP] instellen op [Aan]. E-mail wordt verzonden naar de SMTP-server nadat de tijd die is ingesteld voor [Wachttijd na Verificatie] is verstreken. Als u [Aan] selecteert, voer dan een servernaam in in [Ontvangstprotocol]. Controleer ook het poortnummer voor [POP3] in [E-mail communicatiepoort]. • Aan • Wachttijd na Verificatie: 300 msec. Geef [Wachttijd na Verificatie] op van nul tot 10.000 milliseconden, in stappen van een milliseconde. • Gebruikersnaam Voer de gebruikersnaam in met maximaal 63 tekens. Spaties mogen niet worden ingevoerd. • E-mailadres • Wachtwoord Voer het wachtwoord in met maximaal 63 tekens. Spaties mogen niet worden ingevoerd. • Uit De standaardinstelling is Uit. ❖ Ontvangstprotocol Geef ontvangstprotocol op voor het ontvangen van Internetfax. De standaardinstelling is POP3.
63
Systeeminstellingen
❖ POP3/IMAP4 instellingen Geef de POP3/IMAP4-servernaam op voor het ontvangen van Internetfaxen. De opgegeven POP3/IMAP4-servernaam wordt gebruikt voor [Pop voor SMTP]. • Servernaam Als DNS wordt gebruikt, voer dan de hostnaam in. Als DNS niet wordt gebruikt, voer dan het IPv4-adres van de POP3/IMAP4 of server in. Voer een POP3/IMAP4-servernaam in van maximaal 127 alfanumerieke tekens. Spaties mogen niet worden ingevoerd. • Coderen • Automatisch Wachtwoordcodering wordt automatisch ingesteld op basis van de POP-serverinstellingen. • Aan Wachtwoord coderen. • Uit Wachtwoord niet coderen. De standaardinstelling voor Coderen is Automatisch.
2
❖ E-mailadres Beheerder Als de afzender niet is opgegeven verschijnt dit op gescande documenten via e-mail als het adres van de afzender. In de volgende gevallen verschijnt het e-mailadres van de beheerder als het adres van de afzender als u e-mail verzendt via de internetfaxfunctie: • De afzender is niet opgegeven en het e-mailadres van het apparaat is niet geregistreerd. • De opgegeven afzender is niet geregistreerd in het adresboek van het apparaat en het e-mailadres van het apparaat is niet geregistreerd. Bij het uitvoeren van een SMTP-verificatie voor bestanden doorgegeven via de internetfaxfunctie, dan verschijnt het e-mailadres van de beheerder in het vak Van. Als u een gebruikersnaam en e-mailadres hebt opgegeven in [SMTP bevestiging], zorg dan dat het e-mailadres van de beheerder is opgegeven. Voer maximaal 128 tekens in. Geef de afzender op op gemailde, gescande documenten, als [Afz.naam autom. opg.] is [Uit]. ❖ E-mail communicatiepoort Geef de poortnummers op voor het ontvangen van Internetfaxen. Het opgegeven POP3-poortnummer wordt gebruikt voor [Pop voor SMTP]. Voer een poortnummer in tussen 1 en 65535 met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de {OK}-toets. De standaardinstelling voor POP3 110. De standaardinstelling voor IMAP4 143. De standaardinstelling voor SMTP is 25. 64
Bestandsoverdracht
❖ E-mailontvangst interval Geef in minuten het tijdsinterval op voor het ontvangen van Internetfaxen via POP3- of IMAP4-server. De standaardinstelling is Aan. Als [Aan] is geselecteerd, dan kan het tijdsinterval worden ingesteld van 2 tot 1440 in stappen van één minuut. De standaardinstelling is 15 min..
2
❖ Max. form. ontv. E-mail Geeft het maximaal ontvangen e-mailformaat op voor het ontvangen van Internetfaxen. Voer een formaat in van 1 tot 4 MB in stappen van één megabyte. De standaardinstelling is 2MB. ❖ E-mailopslag op server Geef op of u de per Internetfax ontvangen e-mail wilt opslaan op de POP3- of IMAP4-server. De standaardinstelling is Uit. ❖ Stand. Gebr.naam/WW(Verz.) Om een scanafbeelding direct naar een in Windows gedeelde map een FTPserver of NetWare-server te verzenden, dient u de gebruikersnaam en het wachtwoord opgeven. De gebruikersnaam en het wachtwoord die in deze instellingen worden opgegeven, zullen worden gedeeld door alle gebruikers. • SMB-gebruikersnaam • SMB-wachtwoord • FTP-gebruikersnaam • FTP-wachtwoord • NCP-gebruikersnaam • NCP-wachtwoord Voer maximaal 64 tekens in.
65
Systeeminstellingen
❖ Afz.naam autom. opg. Stel in of u de naam van de e-mailafzender wilt specificeren. • Aan Als u [Aan] selecteert, dan verschijnt het e-mailadres in het vakje ’Van:’. Als u geen adres opgeeft, verschijnt het e-mailadres van de beheerder in het vak Van. Als u de afzender niet opgeeft bij het verzenden van een bestand via e-mail met behulp van de faxfunctie of als het opgegeven e-mailadres niet is geregistreerd in het adresboek van het apparaat, dan verschijnt het e-mailadres van het apparaat in het vak Van. Als het apparaat geen e-mailadres heeft, dan zal het e-mailadres van de beheerder verschijnen in het vakje ’Van:’. • Uit Als u [Uit] selecteert, dan verschijnt het opgegeven e-mailadres in het vakje ’Van:’ en zult u geen e-mail kunnen verzenden zonder het adres op te geven. Als u de faxfunctie gebruikt, kunt u geen e-mail verzenden als het opgegeven e-mailadres niet is geregistreerd in het adresboek van het apparaat. De standaardinstelling is Uit.
2
❖ Fax E-mailaccount Geef e-mailadres, gebruikersnaam en wachtwoord op voor het ontvangen van Internetfaxen. • Ontvangen • E-mailadres Voer een e-mailadres in met maximaal 128 tekens. • Gebruikersnaam Voer een gebruikersnaam in met maximaal 191 tekens. • Wachtwoord Voer een wachtwoord in met maximaal 128 tekens. • Niet ontvangen De standaardinstelling is Niet ontvangen. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
66
Beheerdertoepassingen
Beheerdertoepassingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Beheerdertoepassingen onder Systeeminstellingen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet. Beheerdertoepassingen worden gebruikt door de beheerder. Om deze instellingen te wijzigen, moet u contact opnemen met de beheerder. Wij raden u aan om Beheerdersverificatie in te stellen voordat u de instellingen voor Beheerdertoepassingen maakt.
2
❖ Adresboek beheer U kunt informatie in het Adresboek toevoegen, wijzigen of wissen. Voor meer informatie, zie ’Adresboek’. • Programmeren/Wijzigen U kunt namen en gebruikerscodes registreren en wijzigen. • Naam • Registratienr. • Auth. info U kunt een gebruikerscode registreren en opgeven welke functies beschikbaar zijn voor welke gebruikerscode. U kunt ook gebruikersnamen en wachtwoorden registreren die moeten worden gebruikt bij het verzenden van e-mail, het verzenden van bestanden naar mappen, of het openen van een LDAP-server. • Bescherming U kunt een beschermingscode registreren. • Faxinstellingen U kunt een faxnummer, internationale TX-modus, label invoegen, IPfaxbestemming en protocol registreren. • E-mailinstellingen U kunt een e-mailadres registreren. • Mapinformatie U kunt het protocol, pad, poortnummer en de servernaam registreren. • Groep registreren naar U kunt namen die zijn geregistreerd in het Adresboek in een groep plaatsen. • Verwijderen U kunt een naam uit het Adresboek verwijderen. U kunt maximaal 150 namen registreren. U kunt maximaal 50 gebruikerscodes invoeren. U kunt ook gegevens in het adresboek registreren en beheren met behulp van Web Image Monitor of SmartDeviceMonitor for Admin.
67
Systeeminstellingen
❖ Prog./Wijz./Verw. groep Namen die zijn geregistreerd in het Adresboek kunnen worden toegevoegd aan een groep. U kunt dan de namen die in elke groep zijn geregistreerd op eenvoudige wijze beheren. • Programmeren/Wijzigen U kunt groepen registreren en wijzigen. De volgende items kunnen worden geregistreerd of gewijzigd: • Groepsnaam • Registratienr. • Geprogr. gebruiker/groep • Bescherming U kunt een beschermingscode registreren. • Groep registreren naar U kunt groepen die zijn geregistreerd in het Adresboek in een groep plaatsen. • Verwijderen U kunt een groep uit het Adresboek verwijderen. U kunt maximaal 10 groepen registreren. U kunt ook groepen in het adresboek registreren en beheren met behulp van Web Image Monitor of SmartDeviceMonitor for Admin.
2
❖ Adresboek:Lijst afdrukken U kunt de bestemmingslijst die in het adresboek is geregistreerd, afdrukken. • Bestemmingslijst Hiermee drukt u de namenlijst af die in het adresboek is geregistreerd. • Groep bestemmingslijst Hiermee drukt u de groepenlijst af die in het adresboek is geregistreerd. • Snelkiesetiket Drukt het snelkiesetiket af. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Adresboek:Lijst afdrukken] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer een gewenste lijst voor het afdrukken met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. D Druk op de toets {Start}. De lijst wordt afgedrukt.
68
Beheerdertoepassingen
❖ Teller weergeven/afdrukken Hiermee kunt u het aantal afdrukken bekijken en afdrukken. • Teller weergeven/afdrukken Geeft het aantal afdrukken weer voor elke functie (Totaal, Kopieerapparaat, A3/DLT, Faxafdrukken, Verzenden/TX Totaal, Fax TX, Printer, Duplex, Scanner verzenden). • De tellerlijst afdrukken Hiermee kunt u een lijst afdrukken met het aantal afdrukken voor elk functie.
2
❖ Gebr.teller weerg./afdr. Hiermee kunt u de aantallen afdrukken die met een gebruikerscode zijn geopend bekijken, afdrukken en terugzetten op 0. Het aantal afdrukken kan afwijken van de tellerwaarde in [Teller weergeven/afdrukken]. • Display Druk op [U] of [T] om alle aantallen afdrukken te tonen. • Kopieteller • Printerteller • Faxafdruk • Teller Fax TX Pagina • Teller scanner verzenden • Afdrukken • Alle gebruikers Drukt de tellerwaarden voor alle gebruikers af. • Per gebruiker Drukt de tellerwaarden voor elke gebruiker af. • Wissen • Alle gebruikers Stelt de tellerwaarden voor alle gebruikers in. • Per gebruiker Stelt de tellerwaarden voor elke gebruiker in.
69
Systeeminstellingen
❖ Gebr.verif.manag. • Uit • Gebruikerscodeverificatie Bij de gebruikerscodeverificatie kunt u de beschikbaar functies beperken (Kopieerapparaat / Printer / Overige: Fax/Scanner) en hun gebruik controleren. Wanneer u Gebruikerscodeverificatie gebruikt, registreer dan de gebruikerscode. Met de Printer PC-controlefunctie kunt u een logboek met afdrukken krijgen die overeenstemmen met de codes die zijn ingevoerd tijdens het gebruik van het printerstuurprogramma. Voor informatie over Basisverificatie, Windows-verificatie, LDAP-verificatie en Integratieserver-verificatie moet u contact opnemen met uw beheerder. • Basisverificatie • Windows verificatie • LDAP Verificatie • Verif. Integr.srver
2
❖ Beheerd.verif.-managem. Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder. ❖ Beh. Programm./Wijz. Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder. ❖ Sleutelteller beheer Geef die functies op die u wilt beheren met de sleutelteller. • Kopieerapparaat • Fax • Printer • Scanner ❖ Uitgebreide beveiliging Geef op of u de uitgebreide beveiligingsfuncties wilt gebruiken of niet. Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder.
70
Beheerdertoepassingen
❖ Prgr./Wz./Vrw. LDAP Srv. Door te registreren op de LDAP-server kunt u in het adresboek van de LDAPserver zoeken naar het e-mailadres van een ontvanger bij het verzenden van bestanden per e-mail met behulp van de scanner- of faxfunctie. • Naam • Servernaam • Zoekbasis • Poortnr. • SSL • Verificatie • Gebruikersnaam • Wachtwoord • Zoekcriteria • Zoekopties Om een LDAP-zoekopdracht uit te voeren moet u eerst ’Servernaam’, ’Zoekbasis’, Poortnr.’, ’Zoekcriteria’, ’Verificatie’, ’Gebruikersnaam’ en ’Wachtwoord’ opgeven. U kunt ’Verificatie’ instellen op ’Hoge beveiliging’, ’Aan’ of ’Uit’. De vereiste instelling is afhankelijk van de serveromgeving, dus controleer deze en geef de instellingen op basis hiervan op. Wat de andere instellingen betreft, controleer de serveromgeving zoals vereist en geef de instellingen op. Om de LDAP-server te gebruiken, stelt u deze in op [Aan] in de beheerdersinstellingen. Versie 2 en 3 van LDAP-servers worden ondersteund. Wanneer u een versie 2 LDAP-server gebruikt, dan kunt u ’Verificatie’ niet instellen op [Hoge beveiliging]. Voor informatie over het programmeren, wijzigen of verwijderen van de LDAP-server, zie ’LDAP-server Programmeren/Wijzigen/Verwijderen.
2
❖ LDAP zoeken Geef op of u de LDAP-server voor zoeken wilt gebruiken of niet. • Aan • Uit Als u [Uit] selecteert, dan verschijnt [Zoek LDAP] niet op het zoekdisplay. ❖ Automatisch Uit Hiermee wordt opgegeven of u Automatisch uit wilt gebruiken of niet. • Aan • Uit ❖ Firmware versie U kunt de versie controleren van de software die is geïnstalleerd op dit apparaat.
71
Systeeminstellingen
❖ Netwerk Beveligingsniveau Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder. ❖ Alle logboeken verwijderen Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder. ❖ Inst. Overdr.logb. Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder.
2
Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
Pag.73 “Programmeer/wijzig/verwijder LDAP-server” Pag.302 “Teller” Pag.177 “De teller afdrukken voor elke gebruiker” Pag.155 “Adresboek”
72
Beheerdertoepassingen
Programmeer/wijzig/verwijder LDAP-server In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de LDAP-serverinstellingen programmeert.
De LDAP-server programmeren/wijzigen
2
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Prgr./Wz./Vrw. LDAP Srv.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
73
Systeeminstellingen
E Selecteer de LDAP-server die u wilt programeren of wijzigen met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. Wanneer u de server programmeert, selecteer dan [*Niet geprogrammeerd].
2 F Stel elk item in zoals vereist is. G Druk op {OK} na het instellen van elk item. Voor informatie over het opgeven van de instellingen, zie ’De LDAP-server programmeren’.
H Druk op [Afsl.]. I Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.76 “De LDAP-server programmeren”
74
Beheerdertoepassingen
De geprogrammeerde LDAP-server verwijderen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
2 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Prgr./Wz./Vrw. LDAP Srv.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Verwijderen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Selecteer met {U} of {T} de LDAP-server die u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
F Druk op [Ja].
75
Systeeminstellingen
De LDAP-server programmeren In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de LDAP-serverinstellingen opgeeft.
Een identificatienaam invoeren
A Selecteer [Naam] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets
2
{OK}. Registreer een naam voor de LDAP-server die moet verschijnen op het serverkeuzescherm van de LDAP-zoekbewerking.
B Voer de naam in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
Een servernaam invoeren
A Selecteer [Server naam] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Registreer een LDAP-serverhostnaam of IPv4-adres.
B Voer de servernaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
76
Beheerdertoepassingen
De zoekbasis invoeren
A Selecteer [Zoek basis] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de
toets {OK}. Selecteer een routemap waarin u de zoekopdracht wilt starten. E-mailadressen die zijn geregistreerd in de geselecteerde map vormen het doel van de zoekopdracht.
2
B Voer de Zoekbasis in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Bijvoorbeeld, als het zoekdoel de verkoopafdeling van bedrijf ABC is, dan voert u ’dc=verkoopafdeling, o=ABC’ in. (In dit voorbeeld is de beschrijving voor een actieve directory. ’dc’ is voor de organisatie-eenheid en ’o’ is voor het bedrijf.) Zoekbasisregistratie kan vereist zijn, afhankelijk van uw serveromgeving. Wanneer registratie vereist is, dan zullen niet-gespecificeerde zoekopdrachten resulteren in foutberichten. Controleer uw serveromgeving en voer de nodige specificaties in.
77
Systeeminstellingen
Een poortnummer invoeren
A Selecteer [Poort nr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de
toets {OK}. Geef het poortnummer op voor communicatie met de LDAP-server. Geef een poort op die overeenkomt met uw omgeving.
2
B Voer een Poortnr. in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}. Wanneer SSL is ingesteld op [Aan], dan verandert het poortnummer automatisch in ’636’.
78
Beheerdertoepassingen
SSL-communicatie starten
A Selecteer [SSL] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
2 B Selecteer [Aan] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Gebruik SSL om te communiceren met de LDAP-server. Om SSL te kunnen gebruiken, moet de LDAP-server SSL ondersteunen.
Wanneer SSL is ingesteld op [Aan], dan verandert het poortnummer automatisch in ’689’. SSL-instelling moet op dit apparaat zijn ingeschakeld. Neem voor meer informatie contact op met uw netwerkbeheerder.
79
Systeeminstellingen
Instellingenverificatie
A Selecteer [Verificatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de
toets {OK}. Om te zoeken op de LDAP-server gebruikt u het beheerdersaccount voor verificatie.
2
B Selecteer [Aan] of [Hoge beveiliging] met behulp van {U} of {T} en druk ver-
volgens op de toets {OK}. Verificatie-instellingen moeten overeenkomen met de verificatie-instellingen van de server. Controleer uw serverinstellingen voordat u dit apparaat instelt.
[Hoge beveiliging] kan uitsluitend worden opgegeven op LDAP-servers van Versie 3.0. Wanneer [Hoge beveiliging] is geselecteerd, dan wordt het beheerderswachtwoord gecodeerd voordat het wordt verzonden naar het netwerk. Wanneer [Aan] is gelesecteerd, dan wordt het wachtwoord verzonden zonder codering.
80
Beheerdertoepassingen
Een gebruikersnaam en wachtwoord invoeren
A Voer de gebruikersnaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Wanneer [Aan] of [Hoge beveiliging] is geselecteerd voor de verificatie-instelling, gebruik dan de accountnaam en het wachtwoord van de beheerder. Voer de accountnaam en het wachtwoord van de beheerder niet in als u vericatie gebruikt voor individuele gebruiker of voor elke zoekopdracht. Procedures voor het instellen van de gebruikersnaam verschillen per serveromgeving. Controleer uw serveromgeving voordat u de instelling maakt. Voorbeeld: Domeinnaam\Gebruikersnaam, Gebruikersnaam@Domeinnaam CN=Naam, OU=Afdelingsnaam, DC=Servernaam
2
B Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de {OK}-toets. De gebruikersnaam en het wachtwoord zijn vereist voor de beheerdersverificatie voor toegang tot de LDAP-server. U kunt ook een gebruikersnaam en wachtwoord opgeven in dit adresboek van het apparaat om individuele verificatietoegang naar de LDAP-server te verlenen. Gebruik Beheerderstoepassingen voor de selectie van de gebruikersnaam en het wachtwoord die/dat u wilt gebruiken.
81
Systeeminstellingen
De verbinding testen
A Druk op [Verb.tst]. Ga naar de LDAP-server om te controleren of er een goede verbinding is. Controleer of de verificatie werkt overeenkomstig de verificatie-instellingen.
2 B Druk op [Afsl.].
82
Beheerdertoepassingen
Zoekvoorwaarden instellen
A Selecteer [Zoekvoorwaarden] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens
op de toets {OK}. Als de verbindingstest is mislukt, controleer dan de instellingen en probeer het opnieuw. Deze functie controleert niet de Zoekvoorwaarden of Zoekbasis.
2
B Selecteer nodige zoekitems zoals [Naam], [E-mailadres], [Faxnummer], [Bedrijfsnaam] en [Afdelingsnaam] met {U} of {T}en druk vervolgens op de {OK}toets. U kunt een eigenschap als een specifiek zoekwoord invoeren. Door gebruik te maken van de ingevoerde eigenschap zoekt de functie het adresboek van de LDAP-server.
C Voer een eigenschap in en druk vervolgens op de {OK}-toets. De eigenschapswaarde mag variëren, afhankelijk van de serveromgeving. Controleer of de eigenschapswaarde voldoet aan de serveromgeving voordat u deze instelt. U kunt items blanco laten, maar u kunt geen eigenschappen blanco laten als u zoekt naar e-mailadressen in het Adresboek van de LDAP-server.
83
Systeeminstellingen
Zoekopties instellen
A Selecteer [Zoekopties] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
2 B Voer een eigenschap in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Om de LDAP-servergegevens te doorzoeken met een sleutelwoord dat anders is dan de voorbereide zoekwoorden zoals Naam, E-mailadres, FAXnummer, Bedrijfsnaam en Afdelingsnaam, geef dan de eigenschap op voor het sleutelwoord dat is geregistreerd in uw LDAP-server en de naam die moet worden weergegeven op het bedieningspaneel tijdens de zoekopdracht. Bijvoorbeeld, om e-mailadressen te zoeken op werknemersnummer, geeft u Nummer van de werknemer in in het veld Eigenschap en Nummer van de werknemer in het veld Displaynaam. De eigenschapswaarde mag variëren, afhankelijk van de serveromgeving. Controleer of de eigenschap voldoet aan de serveromgeving voordat u deze instelt.
C Voer de displaynaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. De geregistreerde displaynaam verschijnt als een trefwoord voor het zoeken naar LDAP.
84
3. Kopieereigenschappen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Kopieereigenschappen. Voor meer informatie over Kopieereigenschappen, zie Gebruikersinstellingen.
Kopieereigenschappen Dit gedeelte beschrijft de gebruikerseigenschappen in Kopieereigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
❖ APS/ Auto R/E Prioriteit U kunt [Prior. autom. papiersel.] (APS prioriteit) of [Autom. R/E prioriteit] (Autom. R/E prioriteit) selecteren. Wanneer u deze instelling annuleert, selecteert u [Uit]. De standaardinstelling is Prior. autom. papiersel.. ❖ Automatische ladewisseling Indien u papier van hetzelfde formaat en dezelfde richting in twee of meer laden plaatst, zal het apparaat automatisch naar de andere lade wisselen indien het papier in de eerste lade op is (als [Aan] is geselecteerd.) Deze functie heet ’Automatische ladewisseling’. Deze instelling geeft aan of u de functie Automatische ladewisseling moet gebruiken of niet. De standaardinstelling is Aan. [Uit]: Als het papier in een lade op is, wordt het kopiëren onderbroken en verschijnt de boodschap Plaats papier.. ❖ Instelling Origineel type U kunt het kwaliteitsniveau van de afwerking van de kopie instellen overeenkomstig het origineeltype. U kunt deze functies kiezen nadat u [Origineel type 1 (Tekst)] of [Origineel type 2 (Foto)] geselecteerd heeft. • Tekstmodus 1 normale tekstoriginelen • Tekstmodus 2 kranten, semi-transparante originelen (andere kant afdruk nauwelijks zichtbaar) • Fotomodus 1 tekst / foto-afbeeldingen die voor het merendeel fotogebieden bevatten • Fotomodus 2 tekst / foto-afbeeldingen die voor het merendeel tekstgebieden bevatten • Fotomodus 3 fotografisch papier
85
Kopieereigenschappen
• Speciale modus 1 zeer transparante originelen (andere kant duidelijk zichtbaar) of lichte tekst op een gekleurde achtergrond Ook voor originelen met erg korrelige achtergronden (bepaalde kranten) en lichte tekst. • Speciale modus 2 originelen met gekleurde tekst en lijnen • Speciale modus 3 foto-afbeeldingen gemaakt met rasteren (zichtbare puntjes) zoals foto in kranten - normale resolutie • Speciale modus 4 foto-afbeeldingen gemaakt met rasteren (zichtbare puntjes) zoals foto in kranten - minderwaardige resolutie • Speciale modus 5 normale tekstoriginelen (gereproduceerde achtergrond) De standaardinstelling voor Origineel type 1 (tekst) is Tekstmodus 1. De standaardinstelling voor Origineel type 2 (foto) is Fotomodus 1.
3
❖ Prioriteit duplex-modus U kunt het type van duplexfunctie kiezen dat actief is wanneer het apparaat wordt ingeschakeld, teruggezet of modi worden gewist. Deze functie is enkel beschikbaar voor type 2. De standaardinstelling is 1-zijdig->1-zijdig. ❖ Richting U kunt de richting van de originelen selecteren bij gebruik van de functie Combineren/Serie of van de duplexfunctie 2-zijdig op 1-zijdig. • Soort 1 U kunt de richting van de originelen instellen bij gebruik van de kopieerfunctie Combineren en Serie. • Soort 2 U kunt de richting van de originelen selecteren bij gebruik van de functie Combineren/Serie of van de duplexfunctie 2-zijdig op 1-zijdig. De standaardinstelling is Niet opgeven. ❖ Max. aantal sets Het maximale aantal kopieën kan worden ingesteld tussen 1 en 99 met de cijfertoetsen. De standaardinstelling is 99 vellen. ❖ Originelenteller display U kunt de telling van het aantal originelen en kopieën weergeven op het display wanneer [Aan] is geselecteerd. De standaardinstelling is Uit.
86
Kopieereigenschappen
❖ Reproductiefactor U kunt kiezen welke verkleinings-, vergrotings- of invoerfactor met prioriteit wordt weergegeven op het display wanneer [Verklein] of [Vergroot] is geselecteerd. Factoren voor instellingen verkleinen of vergroten, gaat als volgt: De standaardinstelling voor Factor 1 is 50% (metrische versie / 50% (inchversie). De standaardinstelling voor Factor 2 is 71% (metrische versie / 65% (inchversie). De standaardinstelling voor Factor 3 is 82% (metrische versie / 78% (inchversie). De standaardinstelling voor Factor 4 is 93% (metrische versie / 93% (inchversie). De standaardinstelling voor Factor 5 is 122% (metrische versie / 121% (inchversie). De standaardinstelling voor Factor 6 is 141% (metrische versie / 129% (inchversie). De standaardinstelling voor Factor 7 is 200% (metrische versie / 155% (inchversie).
3
❖ R/E prioriteit instellen U kunt de factor met prioriteit instellen wanneer [R/E] is geselecteerd. Met de cijfertoetsen voert u de factor in van ’50-200’ in eenheden van 1%. De standaardinstelling is 71% (Metric version) / 65% (inch-versie). ❖ Duplex marge Stel linkermarge in op de achterkant van de kopieën en de bovenmarge op de voorkant. Selecteer [Boven marge] of [Linker marge] en stel vervolgens de gewenste waarde in. Deze functie is enkel beschikbaar voor type 2. • Bovenmarge: 0-50mm, 0"-2" • Linkermarge: 0-50mm, 0"-2" De standaardinstelling is 5 mm (metrische versie) / 0,2 inch (inch-versie). ❖ Geroteerd sorteren Specificeer of u al dan niet ’Geroteerd sorteren’ wilt selecteren als de toets {Sorteren} wordt ingedrukt. De standaardinstelling is Uit. Als u [Aan] selecteert, kunt u [Geroteerd sorteren] selecteren. Als u [Uit] selecteert, kunt u [Geroteerd sorteren] niet selecteren. Als u op de toets {Sorteren} drukt, is alleen sorteren ingeschakeld. Als u type 1 gebruikt zonder de optionele papierlade, kunt u deze instelling niet gebruiken.
87
Kopieereigenschappen
❖ Ger. sort.:Autom. Doorgaan Als u [Uit] selecteert en het papier in de gebruikte lade op is, stopt het apparaat. Dit stelt u in staat papier toe te voegen zodat alle kopieën kunnen worden geroteerd en gesorteerd. De standaardinstelling is Uit. Als u type 1 gebruikt zonder de optionele papierlade, kunt u deze instelling niet gebruiken. ❖ Instelling Briefhoofd Als u voor deze functie [Aan] selecteert, draait het apparaat de afbeelding correct. De standaardinstelling is Uit. Papier met vastgestelde richting (boven naar onder) of tweezijdig papier (enkel type 2) kan mogelijk niet correct worden afgedrukt, afhankelijk van de plaatsing van de originelen en het papier.
3
Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
Kopieerhandleiding
88
4. Faxeigenschappen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Faxeigenschappen. Voor meer informatie over Faxeigenschappen, zie Gebruikersinstellingen.
Algemene instell./aanpas. Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Algemene instellingen/Menu aanpassen onder Faxeigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
❖ Volume aanpassen Pas het geluidsniveau aan tijdens Kiezen met hoorn op haak en Onmiddellijke verzending. Het niveau is in de fabriek ingesteld op het op één na laagste niveau. Voor informatie over Geluid aanpassen zie Problemen oplossen. ❖ Faxinformatie programmeren Registreer de afzendergegevens die verschijnen op het ontvangstfaxapparaat en het gefaxte document. Voor details over Faxinformatie programmeren, raadpleegt u ’Faxkoptekst en eigen naam registreren’. ❖ Direct kiezen ontgr.tijd Gebruik deze functie om een tijd op te geven voor het annuleren van de modus Kiezen met hoorn op de haak nadat u heeft verzonden met Kiezen met hoorn op de haak. Dit is nuttig als Kiezen met hoorn op de haak wordt geannuleerd in faxinformatieservice. De standaardinstelling is 3 minuten. ❖ Stel gebr.functietoets in 1-3 Veel gebruikte functies die zijn geprogrammeerd als Gebruikersfunctietoetsen worden direct op het menu weergegeven nadat de spanning wordt ingeschakeld. De gebruikersfunctietoetsen kunnen worden geprogrammeerd met de volgende items: • Journaal afdrukken • TX-bestandstatus (Overdrachtsbestandstatus) • RX-bestandstatus (Ontvangstbestandstatus) • 2-zijdige TX (dubbelzijdige overdracht) • Faxkoptekst afdrukken • Doorzenden • Omschakelen naar ontvangstmodus • Start handmatige ontvangst 89
Faxeigenschappen
• Instellingen afzender • Verzendstempel • E-mailberichtopties • TX-statusrapport afdrukken (Overdrachtsstatusrapport afdrukken) • Handm. e-mailontvangst • SMTP-server gebruiken • SUB/SEP-code • Niet geprogrammeerd Maximaal drie functies kunnen worden geprogrammeerd met Gebruikersfunctietoetsen. De standaardinstelling voor de gebruikersfunctietoets 1 is Start handmatige ontv.. De standaardinstelling voor de gebruikersfunctietoets 2 is Ontvangstmodus omschakelen. De standaardinstelling voor de gebruikersfunctietoets 3 is Verzendstempel. Functies die in het grijs verschijnen, zijn al ingesteld. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Algemene inst./Aanpassen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [Stel gebr.functietoets in] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer de gebruikersfunctietoets die u wilt programmeren. E Selecteer de functie die u wilt programmeren in de gebruikersfunctietoets met {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4
Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
Pag.101 “Faxinformatie registreren” Problemen oplossen Faxhandleiding
90
Ontvangstmodus
Ontvangstmodus Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Ontvangstinstellingen onder Faxeigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
❖ Ontvangstmodus omschakelen Geef de methode op voor het ontvangen van faxberichten. De standaardinstelling is Automatische ontvangst. ❖ Geautoriseerde ontvangst Geef op of u ongewenste faxberichten wilt wegfilteren. De standaardinstelling is Uit.
4
❖ Geruit merkteken Geef op of een geruit merkteken moet worden afgedrukt op de eerste pagina van ontvangen faxdocumenten. De standaardinstelling is Aan. ❖ Centreerteken Geef op of er een centreerteken moet worden afgedrukt op de linksonder en bovenaan in het midden van elke ontvangen pagina. De standaardinstelling is Aan. ❖ Ontvangsttijd afdrukken Geef op of datum en tijd moeten worden afgedrukt onderaan ontvangen faxberichten. De standaardinstelling is Uit. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
91
Faxeigenschappen
E-mailinstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu E-mailinstellingen onder Faxeigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
❖ Internetfax-instellingen U kunt selecteren om weer te geven of niet. Wanneer u een Internetfax wilt verzenden, stel ’Aan’ in om het pictogram weer te geven. De standaardinstelling is Uit. ❖ Max. E-mailform. Gebruik deze instellingen om het formaat van verzonden e-mail te beperken, zodat bestemmingen die e-mail boven een bepaalde grootte weigeren uw email toch kunnen ontvangen. Wanneer deze functie is ingeschakeld, dan kunt u geen e-mail verzenden die groter is dan de opgegeven limiet. De standaardinstelling is Uit. Wanneer e-mail groter is dan het maximale bestandsformaat, dan wordt er een Foutbericht uitgegeven en het e-mailbericht verwijderd. Zelfs als een e-mail de formaatlimiet niet overschrijdt, dan kan hij nog worden verworpen als hij niet voldoet aan de eisen van de serverinstellingen. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [E-mailinst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [Max. E-mailform.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Aan] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Voer een bovengrens in voor het formaat van uitgaande e-mail met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de {OK}-toets. Stel een formaatlimiet in van 128 -12.939 KB. Als u zich vergist, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u het getal opnieuw in.
4
92
E-mailinstellingen
❖ SMTP RX bestandsbezorging Deze functie is beschikbaar op systemen voor routing van e-mail die is ontvangen via SMTP. De standaardinstelling is Uit. Wanneer een geautoriseerde e-mail is ingesteld, dan wordt e-mail die is ontvangen van adres die niet overeenstemmen met het geautoriseerde adres, verworpen en wordt er een foutbericht geretourneerd aan de SMTP-server. Het geautoriseerde e-mailadres wordt vergeleken met de e-mailadressen van afzenders, zoals afgebeeld op de volgende voorbeelden. • Wanneer het geautoriseerde e-mailadres is ingesteld op ’@aaa.abcd.com’:
[email protected] - aanvaard
[email protected] - niet aanvaard
[email protected] - niet aanvaard Er wordt geen Foutbericht uitgegeven wanneer e-mail wordt verworpen. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [E-mailinst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [SMTP RX bestandsbezorging] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Aan] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Voer het geautoriseerde e-mailadres in en druk vervolgens op de {OK}toets. U kunt maximaal 128 tekens invoeren voor het e-mailadres. Als u zich vergist, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u het opnieuw in.
4
Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
Faxhandleiding
93
Faxeigenschappen
IP-faxinstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu IP-faxinstellingen onder Faxeigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet. Maak instellingen om IP-Fax te gebruiken. Stel H.323 in voor gatekeeper, SIP voor SIP-server en gateway op G3 fax indien nodig. Controleer de instellingen van het netwerk waarmee dit apparaat is verbonden voordat u instellingen maakt. Zorg ervoor dat u deze tekens correct invoert: • Getallen • Symbolen (# en *) De volgende karakters kunnen worden gebruikt voor de registratie van de SIP Gebruikersnaam in SIP-instellingen. Zorg ervoor dat u deze tekens correct invoert: • Alfanumerieke symbolen (kleine letters en hoofdletters) • Symbolen (;?:&=+$,-_.!~*#’@()%/) Gebruik nummers en punten (’.’) voor de invoer van het correcte IPv-adres voor de gatekeeper, SIP-server en gateway. Voor het correcte IP-adres neemt u contact op met de beheerder.
4
❖ H.323 inschakelen Geef op of H.323 wordt gebruikt voor IP-faxverzending. De standaardinstelling is Uit. ❖ SIP inschakelen Geef op of SIP wordt gebruikt voor IP-faxverzending. De standaardinstelling is Uit. ❖ H.323 instellingen Stel het IPv4-adres en het alternatieve telefoonnummer van de gatekeeper in. Om de gatekeeper te gebruiken stelt u de lijst met parameterinstellingen (schakelaar 34, bit 1) in op ’Aan’. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [IP-Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [H.323 instellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Gatekeeper-adres (Hoofd)] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
94
IP-faxinstellingen E F G H
Voer het IPv4-adres van de gatekeeper in en druk vervolgens op de {OK}toets. Selecteer [Eigen faxnummer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Voer Eigen faxnr. in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
❖ SIP inst. Stel het IPv4-adres van de SIP-server en de SIP-gebruikersnaam in. Om de SIP-server te gebruiken stelt u de lijst met parameterinstellingen (schakelaar 34, bit 0) in op ’Aan’. De standaardinstelling is ’Uit’. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [IP-Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [SIP inst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Proxy Serveradres (Hoofd)] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Een proxyserver brengt belverzoeken en antwoorden over. E Voer het IPv4-adres van de proxyserver in en druk vervolgens op de {OK}toets. F Selecteer [Serveradr.(Hoofd) opn.strn] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Een redirect-server (opnieuw toewijzen) verwerkt verzoeken voor bestemmingsinlichtingen. G Voer het IPv4-adres van de redirect server in en druk vervolgens op de {OK}-toets. H Selecteer [Registrator Adres (Hoofd)] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Een registerserver registreert locatie-informatie van gebruikers (die overeenstemmen met telefoons of faxen op openbare telefoonlijnen) op een IPnetwerk. I Voer het IPv4-adres van de registerserver in en druk vervolgens op de {OK}-toets. J Selecteer [SIP Gebruikersnaam] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. K Voer de SIP-gebruikersnaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
4
❖ Gateway instelingen Registreer, wijzig of verwijder de gateway die wordt gebruikt voor overdracht aan IP-fax. Registreer hoe de gateway moet worden gebruikt zonder de gatekeeper/SIP-server. Programmeren/Wijzigen: 95
Faxeigenschappen A B C D E F
4
G H
Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Selecteer [IP-Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Selecteer [Gateway instelingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Selecteer [*Niet geprogrammeerd] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Typ het kengetal met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}. Kengetallen kunnen worden gebruikt voor documenten die per gateway naar G3-fax zijn verzonden. Als de eerste paar cijfers van IP-faxnummer en het kengetal dat specifiek is voor de gateway identiek zijn, dan kunnen documenten worden verzonden met de geregistreerde cijfers van de gatew a y . B i j vo o rb ee ld , a ls z o w e l 03 a ls 04 z ij n g ere g is t re er d a ls gatewaynummer terwijl 0312345678 ook is ingesteld, dan kunnen documenten worden verzonden via een gateway waarvoor 03 is gebruikt als kengetal. Wanneer u de gateways toch wilt gebruiken ongeacht de bestemmingsnummers van de IP-fax, registreer dan alleen het gatewayadres zonder het kengetal op te geven. Voer het Gatewayadres in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Selecteer [H.323] of [SIP] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
Verwijderen: A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [IP-Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [Gateway instelingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Verwijderen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Selecteer met {U} of {T} de gateway die u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}. F Druk op [Ja]. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
Pag.112 “Lijst parameterinstellingen”
96
Beheerdertoepassingen
Beheerdertoepassingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Instellingen beheerdertoepassingen onder Faxeigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
❖ Journaal afdrukken Drukt een journaal af. Maximaal 50 van de laatste resultaten van verzending/bezorgingsresultaten kunnen op dit apparaat worden gecontroleerd. U kunt ook het journaal afdrukken met de {Taak-informatie}-toets. ❖ TX std-by best.lijst afdr. Gebruik deze functie om de stand-by verzendingslijst af te drukken. U kunt ook het stand-by bestandslijst voor verzending afdrukken met de {Taak-informatie}-toets.
4
❖ Communicatie paginateller Controleert de verzending en ontvangt en totalen op het display. ❖ Geheugenbeveiliging Wanneer u overschakelt naar Geheugenbeveiliging aan, dan worden ontvangen documenten opgeslagen in het geheugen en niet automatisch afgedrukt. Als een document wordt ontvangen in de modus Geheugenbeveiliging, dan knippert de indicator Vertrouwelijk bestand. Om dit document af te drukken voert u de gebruikersnaam voor de geheugenbeveiliging in. Een gebruiker zonder gebruikersnaam kan het document niet afdrukken. Dit voorkomt dat niet geautoriseerde gebruikers het document kunnen openen. De standaardinstelling is Uit. Om Geheugenbeveiliging te gebruiken, moet u de ID voor geheugenbeveiliging programmeren en vervolgens Geheugenbeveiliging inschakelen. Om inkomende documenten op te slaan van alleen Bijzondere afzenders in de Geheugenbeveiliging, programmeert u iedere afzender met Bijzondere afzender programmeren. Deze functie is niet beschikbaar met Internetfax. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [Geheugenbeveiliging] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Aan] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
97
Faxeigenschappen
❖ Doorzenden Geef op uw ontvangen faxberichten wilt doorzenden naar een geprogrammeerde ontvanger. De standaardinstelling is Uit. ❖ Map TX Resultatenrapport Wanneer een map wordt toegevoegd in de doorzendbestemming of de doorzendbestemming van een bijzondere afzender, dan zal de opgegeven bestemming op de hoogte worden gebracht van de resultaten van het doorzenden. Om twee of meer bestemmingen door te zenden, moet u een groepsbestemming opgeven. Voor informatie over hoe u groepsbestemmingen opgeeft, raadpleegt u ’Een naam in een groep registreren’. De standaardinstelling is Niet E-mailen. Zelfs als een e-mail voor het bekendmaken van de resultaten van het doorzenden van een map, niet kan worden verzonden, dan geeft dit apparaat geen bericht uit. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [Map TX Resultatenrapport] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [E-mail] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Zoek en selecteer een ontvangen met de snelkiestoetsen of de {Zoek bestemming}-toets en druk vervolgens op de {OK}-toets. F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
4
❖ Parameterinstelling Met Parameterinstelling kunt u verschillende instellingen aan uw behoeften aanpassen. Om functie-instellingen te wijzigen, moet u de Parameterschakelaars instellen. Zie voor details ’Parameterinstelling’. ❖ Speciale afz. programmeren Bijzondere afzender programmeren/wijzigen/verwijderen, oorspronkelijke set-up uitvoeren en de lijst met Bijzondere afzenders afdrukken. U kunt de functies voor iedere afzender instellen als Bijzondere afzenders zijn voorgeprogrammeerd. Voor meer informatie zie Bijzondere afzender programmeren.
98
Beheerdertoepassingen
❖ Progr. geh.bev.-ID Programmeer een Geheugenslot-ID dat moet worden ingevoerd voor het afdrukken van documenten, wanneer de functie Geheugenslot is ingeschakeld. Voorprogrammeer de ID als u de Geheugenbeveiliging instelt in de functie Bijzondere afzenders. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [Progr. geh.bev.-ID] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Voer de ID in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}. Een Geheugenslot-ID kan elk viercijferig getal zijn, behalve 0000. Als u zich vergist, drukt u op de toets {Wis/Stop} voordat u de {OK}-toets indrukt, en dan voert u het opnieuw in.
4
❖ Selecteer Kies/Puls toon Gebruik deze functie om een lijntype te selecteren. Lijnen met kiesschijf en druktoetsen zijn beschikbaar voor selectie. De standaardinstelling is Pulstoon. Deze functie is in sommige gebieden niet beschikbaar. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [Selecteer Kies/Puls toon] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Pulstoon] of [Tel. kiessch. (10PPS)] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
99
Faxeigenschappen
❖ G3Lijn Analoog U moet de volgende instellingen maken voor de G3 analoge lijn voordat u het apparaat verbindt met een standaard G3 analoge lijn. • Als uw apparaat is aangesloten via PABX, stel dan in op Extensie. Als het apparaat rechtstreeks op het telefoonnetwerk is aangesloten, stel dan in op Extern. • Extern toegangsnummer Gebruik deze instelling als uw apparaat is verbonden met een PABX waarvoor u een bepaald nummer moet kiezen zoals ’0’, gevolgd door een pauze om een verbinding met de buitenlijn tot stand te brengen. Door ’0’ te programmeren als het PSTN-toegangsnummer zal er automatisch wanneer u belt een pauze worden ingelast na het kiezen van de ’0’. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [G3Lijn Analoog] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Lijn/Buitenlijn] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Selecteer [GEEN], [PREFIX] of [FLASH] met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. F Selecteer [Extern toegangsnummer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. G Voer het Externe toegangsnr. in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}. U kunt het nummer met maximaal twee cijfers programmeren. Als u zich vergist, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u het opnieuw in. H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
4
Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
Pag.258 “Namen in een groep registreren” Pag.112 “Parameterinstelling” Pag.124 “Bijzondere afzender programmeren”
100
Faxinformatie registreren
Faxinformatie registreren U kunt informatie naar de andere partij verzenden wanneer u een faxdocument verzendt of ontvangt. Deze informatie wordt weergegeven op het display van het andere apparaat en afgedrukt als een rapport. De volgende informatie kan worden verzonden. Belangrijk ❒ U kunt geprogrammeerde instellingen bevestigen vanuit de lijst met Parameterinstellingen. Wij raden u aan om de lijst met Parameterinstellingen af te drukken en te bewaren voor wanneer u instellingen programmeert of wijzigt. Voor informatie over het afdrukken van de lijst met Parameterinstellingen, raadpleegt u ’De lijst met parameterinstellingen afdrukken’.
4
❖ Faxkoptekst De Faxkoptekst wordt afgedrukt als koptekst van elke fax die u verzendt. U moet uw naam aan de Faxkoptekst toevoegen. U kunt een ’Faxkoptekst’ registreren met maximaal 32 alfanumerieke tekens, getallen en spaties. U kunt instellen of u de Faxkoptekst (voor afdrukken) wilt afdrukken in [Faxkoptekst afdr.] onder [TX modus]. Voor details over de instelling, zie Faxhandleiding. ❖ Eigen naam De Eigennaam wordt verzonden naar de andere partij als u een fax verzendt of ontvangt. Deze naam moet uw naam bevatten. De Eigen naam wordt weergegeven op het display van het andere apparaat en afgedrukt in een rapport. Eigen naam werkt alleen als het andere apparaat van dezelfde fabrikant is en de Eigen naam-functie heeft. U kunt een ’Eigen naam’ registreren met maximaal 20 alfanumerieke tekens en symbolen. ❖ Eigen faxnummer (faxnummer of afzender) Het eigen faxnummer van de afzender wordt verzonden naar de andere partij als u een fax verzendt. Het ontvangen faxnummer wordt weergegeven op het display van het andere apparaat en afgedrukt in een rapport. Deze functie is beschikbaar ongeacht de producent van het apparaat van de andere partij. U kunt Eigen faxnummer registreren gebruikmakend van maximum 20 cijfers, spaties en het "+"-symbool. Verwijzing Pag.118 “De parameterinstellingenlijst afdrukken”
Faxhandleiding
101
Faxeigenschappen
Faxinformatie registreren
A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Algemene inst./Aanpassen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4
C Selecteer [Faxinformatie programmeren] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer de faxinformatie die u wilt programmeren/wijzigen met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets.
E Programmeer/wijzig de geselecteerde faxinformatie en druk vervolgens op de {OK}-toets.
F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
102
Faxinformatie registreren
Faxkoptekst programmeren/wijzigen
A Selecteer [Faxkoptekst] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Voer de faxkoptekst in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
4 Om de geprogrammeerde Faxkoptekst te wijzigen, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u de tekst opnieuw in. Opmerking ❒ U kunt maximaal 32 tekens in de Faxkoptekst registreren. ❒ U kunt tekens, symbolen, getallen en spaties gebruiken. Verwijzing Over dit apparaat
Eigen naam programmeren/wijzigen
A Selecteer [Eigen Naam
] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op
de toets {OK}.
B Voer de eigen naam in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
Om de geprogrammeerde Eigen naam te wijzigen, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u de tekst opnieuw in.
103
Faxeigenschappen
Opmerking ❒ U kunt een ’Eigen naam’ registreren met maximaal 20 alfanumerieke tekens en symbolen. Verwijzing Over dit apparaat
Eigen faxnummer programmeren/wijzigen
A Selecteer [Eigen Faxnr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4 B Typ het faxnummer van de bron met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}.
Om de geprogrammeerde Faxkoptekst van de bron te wijzigen, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u de tekst opnieuw in. Wanneer u ’+’ en spaties invoert, druk dan op [n], [Spatie] voor elke toets. Als u zich vergist, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u het opnieuw in. Opmerking ❒ U kunt Eigen faxnummer registreren gebruikmakend van maximum 20 cijfers, spaties en het "+"-symbool.
104
Faxinformatie registreren
Faxinformatie verwijderen
A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Algemene inst./Aanpassen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4
C Selecteer [Faxinformatie programmeren] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer met {U} of {T} de faxinformatie die u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Druk op de toets {Wis/Stop}.
De geprogrammeerde informatie wordt verwijderd.
105
Faxeigenschappen
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
4
106
Doorzenden
Doorzenden Ontvangen documenten afdrukken en doorzenden naar een opgegeven Eindontvanger. Dit is nuttig als u bijvoorbeeld een bezoek brengt aan een ander kantoor en een kopie van uw documenten wilt laten verzenden naar dat kantoor. U kunt ook een ’map’ opgeven als een bestemming voor het doorzenden. Belangrijk ❒ Om deze functie te gebruiken, moet u [Doorzenden] onder [Beheerderstools] instellen op [Aan].
❒ De Doorzendfunctie zendt geen documenten door die zijn ontvangen met Geheugenslot. ❒ U kunt eindontvangers alleen selecteren uit bestemmingen die zijn geprogrammeerd in het Adresboek. U kunt geen geprogrammeerde overdrachtsstations selecteren als eindontvangers. Een faxnummer, e-mailadres, IP-faxbestemming en map kunnen worden ingesteld als de bestemming voor de verzending. Wanneer u de eindontvangers wilt wijzigen afhankelijk van de afzenders, stel dan de eindontvangers in bij de afzender, onder ’Bijzondere afzender programmeren’. Documenten die niet zijn ontvangen van bijzondere afzenders worden verzonden naar de bestemming die is opgegeven in deze functie. U kunt instellen of de doorgezonden document op dit apparaat wilt afdrukken in ’Parameterinstelling’ (schakelaar 11, bit 6). De standaardinstelling is ’Aan’. Het verwijderen uit de bestemmingslijst van een bestemming die is opgegeven als doorzendbestemming zorgt ervoor dat de instellingen van de doorzendbestemming worden verwijderd, dus moeten deze opnieuw worden geregistreerd. Wanneer een bestemming wordt gewijzigd, dan wordt er een document verzonden naar de nieuwe bestemming. Als er geen bestemming is van het opgegeven type, dan kunt u instellen welke bestemming moet worden gebruikt als alternatieve bestemming. Zie ’Parameterinstelling’ (schakelaar 32, bit 0). U kunt een van de Gebruikersfunctietoetsen programmeren met bewerkingen voor deze functie. Als u een map voor het doorzenden heeft opgegeven, dan kunt u het bestandsformaat opgeven dat voor het doorzenden moet worden gebruikt. Zie ’Parameterinstelling’ (schakelaar 21, bit 3).
4
Verwijzing Pag.89 “Algemene instell./aanpas.”
Pag.112 “Parameterinstelling” (schakelaar 11, bit 6) Pag.112 “Parameterinstelling” (schakelaar 32, bit 0) Pag.112 “Parameterinstelling” (schakelaar 21, bit 3) Pag.91 “Ontvangstmodus” Pag.124 “Bijzondere afzender programmeren”
107
Faxeigenschappen
Een eindontvanger programmeren Belangrijk ❒ Er kan een eindontvanger worden geregistreerd voor iedere bijzondere afzender. Om twee of meer eindontvangers te registreren moet u een groepsbestemming gebruiken. Er kunnen echter maximaal 100 bestemmingen per groep worden opgegeven.
A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Doorzenden] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Aan] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
Om het doorzenden te annuleren, drukt u op [Uit] en gaat u door met stap F.
108
Doorzenden
E Zoek [
en selecteer een ontvanger met de snelkiestoetsen of de ]en druk vervolgens op de {OK}-toets.
Als u zich vergist, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u het opnieuw in.
F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.112 “Parameterinstelling” (schakelaar 21, bit 3)
4
Pag.216 “Mappen registreren”
109
Faxeigenschappen
Ontvangerinstellingen annuleren
A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4
C Selecteer [Doorzenden] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Uit] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
De ingestelde ontvangernaam wordt verwijderd.
E Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
110
Doorzenden
Een doorzendteken afdrukken U kunt een doorzendteken afdrukken op ontvangstdocumenten die zijn doorgestuurd. De ontvanger kan onderscheid maken tussen doorgezonden en normaal ontvangen documenten. Geef op of u een Doorzendteken wilt afdrukken in de ’Parameterinstelling’ (schakelaar 02, bit 0). De standaardinstelling is ’AAN’.
4
Deze functie is niet beschikbaar als er wordt doorgestuurd naar een mapbestemming. Verwijzing Pag.112 “Parameterinstelling” (schakelaar 02, bit 0)
111
Faxeigenschappen
Parameterinstelling Met Parameterinstelling kunt u verschillende instellingen aan uw behoeften aanpassen. Om functie-instellingen te wijzigen, moet u de Parameterschakelaars instellen.
❖ Schakelaars en bits Elke parameterinstelling heeft een aantal schakelaar en elke schakelaar bestaat uit acht bits, met de waarden ’0’ of ’1’. De uiterst rechtse bit is bit 0 en de uiterst linkse is bit 7. U kunt de instellingen aan uw behoeften aanpassen door de bitwaarden te schakelen tussen ’0’ en ’1’. Schakelaar 02:
4
0
0
1
1
1
0
1
1
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
7
6
5
4
3
2
1
0
❖ Lijst parameterinstellingen Parameterinstellingen worden hieronder beschreven.
112
Schakelaar
Bit
Item
0
1
02
0
Doorzendteken
Uit
Aan
02
3
TSI-afdruk
Uit
Aan
03
0
Automatisch afdrukken van het re- Uit sultatenrapport van geheugentransmissie
Aan
03
2
Automatisch afdrukken van het rapport van geheugenopslag
Uit
Aan
03
3
Instellen of het RX-reserverapport SEP-code automatisch moet worden afgedrukt.
Uit
Aan
03
4
Instellen of het RX-resultatenrapport SEP-code automatisch moet worden afgedrukt.
Uit
Aan
03
5
Automatisch afdrukken van het re- Uit sultatenrapport onmiddellijke verzending
Aan
03
7
Automatisch afdrukken van het journaal
Uit
Aan
04
1
Instellen of het rapport communi- Uit catiefouten en het rapport verzendresultaten automatisch moeten worden afgedrukt.
Aan
04
4
Geeft de partijen aan
Aan
Uit
Parameterinstelling Schakelaar
Bit
Item
0
1
04
5
De naam van de afzender toevoegen aan rapporten
Uit
Aan
04
7
Een deel van de afbeelding in rapporten opnemen
Uit
Aan
05
0
Service Call (SC)-voorwaarde ontvangen (Vervangende ontvangst tijdens service call)
Mogelijk
Niet mogelijk
(Vervangende RX)
(Ontvangst uit)
Vervangt de ontvangst wanneer het apparaat niet kan afdrukken (omdat alle papierladen geen papier meer hebben, de toner op is, of alle papierladen buiten werking zijn)
00: Onvoorwaardelijk ingeschakeld (Vrij)
05
2,1
01: Ingeschakeld als Eigen naam / Eigen faxnummer wordt ontvangen
4
11: Uitgeschakeld (Ontvangst uit) 05
5
Afdrukvel is beperkt tot hetgene met de hoogste prioriteit.
Uit
Aan
05
7
Waarschuwing lade leegmaken (Waarschuwing papier op) zelf als een papierlade leeg is
Uit
Aan
07
2
Parallelle geheugentransmissie
Uit
Aan
08
2
Geautoriseerde ontvangstsoort Geautoriseerde RX is ’AAN’
Alleen van opgegeven afzenders ontvangen
Alle berichten ontvangen behalve berichten van opgegeven afzenders
10
3
Pagina reductie bij afdrukken
Uit
Aan
10
6
Gebruik zowel e-mailberichtgeUit ving als afgedrukte rapporten om de verzendresultaten te bevestigen
Aan
11
2
Detectie van het verzenden van blanco vellen
Uit
Aan
11
6
Lokale afdruk bij doorzenden
Uit
Aan
14
0
Documenten afdrukken die zijn Onmiddellijk afontvangen met Automatische drukken (Aan) spanning Aan-ontvangst (Nachtafdrukmodus)
Bij het uitschakelen van de bedieningsschakel aar (Uit)
14
1
Lang document overdracht (Well log)
Aan
Uit
113
Faxeigenschappen Schakelaar
Bit
Item
0
1
14
3
Resetten als functie wordt gewijzigd
Uit
Aan
15
0, 1, 2
Selecteer een beschikbare papierin- 001: Lade 1 voerlade 010: Lade 2 011: Lade 3 100: Lade 4 101: Bulklade (LCT)
4
114
15
5
Selecteer de opgegeven papierinvoerlade
Uit
Aan
17
2
Stel in of u op [Best.tv.] moet drukken nadat u een Snelkeuze/Groepskeuze heeft ingevoerd tijdens het uitzenden
Niet noodzakelijk
Noodzakelijk
17
7
Berichten ontvangen door te drukken op de {Start}-toets als originelen niet zijn ingesteld.
Uit (Het apparaat ontvangt geen berichten wanneer u op de {Start}-toets drukt.)
Aan (Het apparaat ontvangt berichten wanneer u op de {Start}-toets drukt.)
18
0
Datum met faxkoptekst afdrukken
Uit
Aan
18
1
Oorsprong verzender afdrukken met faxkoptekst
Uit
Aan
18
2
Bestandsnummer met faxkoptekst afdrukken
Uit
Aan
18
3
Paginanummer afdrukken met fax- Uit koptekst
Aan
19
1
Journaal op lijntype sorteren
Uit
Aan
20
0
Documenten opnieuw afdrukken die niet konden worden afgedrukt met LAN-faxstuurprogramma
Uit
Aan
Parameterinstelling Schakelaar
Bit
Item
0
20
5,4,3,2
Tijd voor opnieuw afdrukken van opgeslagen documenten in het geheugen die niet konden worden afgedrukt met het LANfaxstuurprogramma, als het opnieuw afdrukken van documenten (schakelaar 20, bit 1) op Aan staat ingesteld.
0000: 0 minuten
1
0001: 1 minuut 0010: 2 minuten 0011: 3 minuten 0100: 4 minuten 0101:5 minuten 0110: 6 minuten 0111: 7 minuten 1000: 8 minuten 1001: 9 minuten 1010: 10 minuten
4
1011: 11 minuten 1100: 12 minuten 1101: 13 minuten 1110: 14 minuten 1111: 15 minuten 21
0
Afdrukresultaten van het verzenden van het verzoekbericht Ontvangstbevestiging
Uit
Aan
21
1
Antwoorden op toekennen verzoek Uit e-mailontvangst
Aan
21
3
Bestandsformaat voor bestanden TIFF die zijn doorgezonden naar mapbestemmingen
PDF
21
4
Logboek per e-mail verzenden
Uit
Aan
21
6
Netwerkfouten niet weergeven
Uit
Aan
21
7
Foutmail-berichtgeving verzenden
Aan
Uit
22
0
Een kiestoen detecteren voordat faxen met de telefoonlijn worden verzonden
Niet detecteren (Uit)
Detecteren (Aan)
115
Faxeigenschappen Schakelaar
Bit
Item
0
1
32
0
Selecteer volgorde van prioriteit voor alternatieve bestemmingen als er geen bestemming van het opgegeven type is.
Prioriteit papieruitvoer
Electronische uitvoerprioriteit
orde> 1. IP-faxbestemming
1. E-mailadres
2. Faxnummer
3. IP-fax
3. E-mailadres
4. Faxnummer
2. Map
4. Map
4
34
0
Gebruik gatekeeperserver met IPfax
Uit
Aan
34
1
Gebruik gatekeeper met IP-fax
Uit
Aan
De gebruikersparameters wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u parameters instelt. Belangrijk ❒ Voor het openen van sommige instellingen van Gebruikersparameters heeft u opties nodig; andere instellingen moet u wellicht vooraf maken.
❒ Wij raden u aan om de ’Lijst met parameterinstellingen’ af te drukken en te bewaren voor wanneer u parameterinstellingen programmeert of wijzigt. ❒ Wijzig geen bitschakelaars behalve degene die op de voorgaande pagina’s zijn afgebeeld.
A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
116
Parameterinstelling
C Selecteer [Parameterinstelling] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Parameterinstelling] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4 E Selecteer met de scrolltoetsen het schakelaarnummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
F Selecteer het bitnummer dat u wilt wijzigen.
Wanneer het bitnummer wordt ingedrukt, schakelt de huidige waarde tussen 1 en 0. Herhaal stap F om nog een bitnummer voor dezelfde schakelaar te wijzigen.
G Druk op de toets {OK}.
H Herhaal stappen E en F om de schakelaarinstellingen te wijzigen. I Nadat alle instellingen zijn voltooid drukt u op de {Gebruiksinstellingen/Teller}-toets.
117
Faxeigenschappen
Verwijzing Pag.118 “De parameterinstellingenlijst afdrukken”
De parameterinstellingenlijst afdrukken Druk deze lijst af om de huidige parameterinstellingen te bekijken. Alleen belangrijke items of veelgebruikte items worden echter in de lijst opgenomen.
A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Parameterinstelling] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Lijst Parameterinst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
118
Parameterinstelling
E Druk op de toets {Start}.
Om het afdrukken van een lijst te annuleren drukt u op de {Escape}-toets. Het display keert terug naar dat van stap C.
F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
4
119
Faxeigenschappen
Uitgangspositie Geef het origineeltype direct op na het inschakelen van de spanning en wanneer de toets {Instellingen verwijderen} wordt ingedrukt.
❖ Uitgangspositie • Belichting Hiermee kunt u een van de vijf belichtingssterktes instellen als uitgangspositie. Raadpleeg de Faxhandleiding voor meer informatie. • Resolutie Hiermee kunt Standaard, Details of Fijn instellen als uitgangspositie. Raadpleeg de Faxhandleiding voor meer informatie. • Origineeltype Hiermee kunt Tekst of Foto instellen als uitgangspositie. Raadpleeg de Faxhandleiding voor meer informatie. • Uitgangspositie Hiermee schakelt u de instellingen voor de uitgangsposities in of uit. Wanneer Uitgangspositie is ingesteld op Aan, dan worden de instellingen voor uitgangsposities ingeschakeld en keren de items terug naar hun uitgangsposities nadat het scannen en het verzenden zijn voltooid. • Verzendstempel Hiermee kunt u de verzendstempel als uitgangspositie in- of uitschakelen. Raadpleeg de Faxhandleiding voor meer informatie. • Verzendmodus Hiermee kunt u Onmiddellijke verzending of Geheugenverzending instellen als de uitgangspositie. Raadpleeg de Faxhandleiding voor meer informatie. • Label invoegen Hiermee kunt u label invoegen als uitgangspositie in- of uitschakelen. Raadpleeg de Faxhandleiding voor meer informatie. • Automatisch verkleinen Hiermee kunt u automatisch verkleinen als uitgangspositie in- of uitschakelen. Als deze is ingeschakeld en het papier van de ontvanger is kleiner dan het papier dat u verzendt, wordt de boodschap automatisch verkleind en aangepast aan het papier beschikbaar bij de ontvanger. Als u deze functie uitschakelt, dan wordt de schaal van het origineel behouden en kunnen sommige delen van de afbeelding verloren gaan aan de andere kant. • Faxkoptekst Hiermee kunt u de faxkoptekst als uitgangspositie in- of uitschakelen. Raadpleeg de Faxhandleiding voor meer informatie.
4
120
Uitgangspositie
❖ Parameterlijst uitgangspositie Voor details over de instelling van parameters, raadpleegt u ’Parameterinstelling’. Wijzig alleen de schakelaars die zijn opgenoemd. Schakelaar
Bit
Item
0
00
3,2,1
Belichting
000: Normale belichting
1
001: De lichtste belichting 010: De donkerste belichting 101: Lichtere belichting
4
110: Donkere belichting 00
5,4
Resolutie
00: Standaard 01: Detail 10: Fijn
01
1,0
Origineeltype
00: Tekst 01: Foto
01
7
Uitgangspositie
Uit
Aan
02
0
Verzendstempel
Uit
Aan
02
1
Verzendmodus
Geheugenverzending
Directe verzending
02
2
Label invoegen
Uit
Aan
02
4
Automatisch verkleinen
Uit
Aan
02
6,5
Faxkoptekst
00: Uit 01: Aan
Verwijzing Pag.112 “Parameterinstelling”
Faxhandleiding
121
Faxeigenschappen
De uitgangspositie wijzigen
A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4
C Selecteer [Parameterinstelling] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Uitgangspositie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Selecteer met de scrolltoetsen het schakelaarnummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
122
Uitgangspositie
F Selecteer het bitnummer dat u wilt wijzigen.
G Druk op de toets {OK}.
4
123
Faxeigenschappen
Bijzondere afzender programmeren Door bijzondere afzenders vooraf te programmeren kunt u de volgende functie voor elke afzender instellen: • Geautoriseerde RX • Doorzenden • Geheugenbeveiliging Gebruik Eigen naam of Eigen faxnummer voor het programmeren van uw afzenders. Als de afzender een apparaat heeft van dezelfde fabrikant programmeer dan een Eigen naam die al als een afzender is geprogrammeerd. Als het apparaat niet van dezelfde fabrikant is, dan wordt Eigen faxnummer gebruikt. U kunt dezelfde instellingen toepassen op alle geprogrammeerde nummers. Vervolgens kunt u de instellingen voor individuele nummers indien nodig aanpassen met de functie Bijzondere afzenderregistratie. De volgende items kunnen worden geprogrammeerd.
4
❖ Bijzondere afzenders Maximum 30 bijzondere afzenders kunnen worden geregistreerd. Maximum 20 tekens kunnen worden gebruikt voor elke naam bij gebruik van G3. ❖ Volledige / Gedeeltelijke overeenkomst Wanneer u eigen namen en faxnamen voor meervoudige bestemmingen programmeert, dan kunt u een gemeenschappelijke reeks tekens programmeren om bestemmingen mee te identificeren. Volledige overeenkomst: Bestemming die moet worden geprogrammeerd (Eigen naam)
Aantal geprogrammeerde identificaties
NEW YORK-BRANCHE
3
HONG KONG-BRANCHE SYDNEY-BRANCHE
Gedeeltelijke overeenkomst: Bestemming die moet worden geprogrammeerd (Eigen naam)
Aantal geprogrammeerde identificaties
BRANCHE
1
U kunt maximaal 30 wildcards programmeren. Spaties worden genegeerd als identificaties worden vergeleken. U kunt wildcards gebruiken voor de volgende functies: • Doorzenden • Geautoriseerde RX (Geautoriseerd ontvangst)
124
Bijzondere afzender programmeren
Opmerking ❒ U kunt afzenders niet als Bijzondere afzenders programmeren als ze er voor hen geen Eigen naam of Eigen faxnummer is geprogrammeerd.
❒ Het apparaat kan geen onderscheid maken tussen Pollingontvangst-documenten en Vrije pollingdocumenten van Bijzondere afzenders. ❒ U kunt de volgende functies niet gebruiken met Internetfax-ontvangsten. • Geautoriseerde RX • Geheugenbeveiliging ❒ U kunt maximaal 24 tekens voor de afzender programmeren. ❒ Om doorzenden, 2-zijdig afdrukken of papierlade met internet-faxontvangst te gebruiken, programmeert u het e-mailadres van de afzender. ❒ U kunt Eigennaam en Eigen faxnummer controleren met het Journaal. U kunt geprogrammeerde Bijzondere afzenders controleren met de opgegeven afzenderlijst.
4
Verwijzing Pag.136 “Bijzondere afzenderlijst afdrukken”
Geautoriseerd ontvangst Gebruik deze functie om inkomende afzenders te beperken. Het apparaat ontvangt alleen faxen van de geprogrammeerde Bijzondere afzenders en helpt u daardoor met het wegfilteren van ongewenste documenten zoals junkmail en voorkomt de verspilling van faxpapier. Opmerking ❒ Om deze functie te gebruiken moet u de functie Bijzondere afzenders programmeren en vervolgens met ’Ontvangstinstellingen’ in Geautoriseerd ontvangst’ de instelling ’Aan’ maken. ❒ Als u geen Bijzondere afzenders programmeert, dan zal de Geautoriseerde RX-functie niet werken, zelfs niet als u ’Aan’ selecteert. ❒ Als u ’Uit’ instelt voor ’Geautoriseerde RX’ in ’Aanvankelijke set-up’, dan zijn de instellingen gelijk aan die voor de Ontvangstinstellingen. ❒ U kunt Bijzondere afzenders wijzigen op dezelfde manier als bij het programmeren. Verwijzing Pag.112 “Parameterinstelling” (schakelaar 08, bit 2)
125
Faxeigenschappen
Doorzenden Ontvangen documenten afdrukken en ze dan verzenden naar de afzenders die vooraf zijn geprogrammeerd. Mapbestemming kan worden geregistreerd. Het is eveneens mogelijk om alleen die faxen door te zenden die afkomstig zijn van afzenders die als Bijzondere afzenders zijn geprogrammeerd. Opmerking ❒ Om deze functie te gebruiken moet u uw Bijzondere afzenders programmeren en vervolgens met ’Ontvangstinstellingen’ in ’Doorzenden’ de instelling ’Aan’ selecteren.
❒ Als u ’Aan’ opgeeft in ’Doorzenden’ en [Gelijk aan basisinstell.] selecteert, dan wordt het faxdocument doorgezonden naar de ontvangers die zijn geprogrammeerd in ’Eindontvanger opgeven’. ❒ Als u geen Bijzondere afzenders programmeert, dan verzendt het apparaat alle inkomende documenten naar de andere eindontvangers die zijn opgegeven in ’Eindontvanger opgeven’. ❒ U kunt de faxbestemming , de Internetfaxbestemming, IP-faxbestemming en mapbestemming instellen als een doorzendbestemming. ❒ Stel mapbestemmingen in met de Beheerfunctie van het adresboek onder Systeeminstellingen. Zie ’Mappen registreren’. ❒ Als u een map voor het doorzenden heeft opgegeven, dan kunt u het bestandsformaat opgeven dat u voor het doorzenden wilt gebruiken.
4
Verwijzing Pag.107 “Doorzenden”
Pag.112 “Parameterinstelling” (schakelaar 21, bit 3)
Geheugenbeveiliging Sla inkomende documenten van geprogrammeerde afzenders (Bijzondere afzenders) op in het geheugen zonder ze af te drukken. Mensen zonder Geheugenslot-ID kunnen de documenten niet afdrukken en daarom is deze functie handig voor het ontvangen van vertrouwelijke documenten. Als u geen afzenders programmeert, dan ontvangt het apparaat faxdocumenten van alle afzenders die Geheugenslot-ontvangst gebruiken. Belangrijk ❒ U moet Geheugenslot-ID vooraf registreren. ❒ Als u dezelfde afzender in Geheugenslot en Doorzenden programmeert, dan wordt Doorzenden uitgeschakeld.
126
Bijzondere afzender programmeren
Bijzondere afzender programmeren/wijzigen Programmeer en wijzig Bijzondere afzenders.
A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4
C Selecteer [Speciale afz. programmeren] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Selecteer afzenders met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets.
127
Faxeigenschappen
F Voer de afzendernaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
Voer een bestemmingsnaam op met Eigen naam of Eigen faxnummer.
G Selecteer [Voll. overeenk.] of [Ged. overeenk.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4 H Selecteer items met {U} of {T} en druk op de toets {OK}.
U moet alleen het item selecteren dat u wilt programmeren. Om deze instellingen te annuleren drukt u op de {Escape}-toets. Het display keert terug naar dat van stap E.
I Druk op [Afsl.].
J Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.129 “Geautoriseerde RX (Geautoriseerd ontvangst)”
Pag.130 “Doorzenden” Pag.132 “Geheugenbeveiliging”
128
Bijzondere afzender programmeren
Geautoriseerde RX (Geautoriseerd ontvangst) Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender.
A Selecteer [Geautoriseerde RX] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Aan] of [Uit] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4
129
Faxeigenschappen
Doorzenden Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender. Belangrijk ❒ Er kan een doorzendbestemming worden geregistreerd voor iedere bijzondere afzender. Om twee of meer doorzendbestemmingen te registreren moet u groepsbestemmingen gebruiken. Er kunnen echter maximaal 100 bestemmingen per groep worden opgegeven.
A Selecteer [Doorzenden] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4 B Selecteer [Aan] of [Uit] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Wanneer u [Uit] selecteert, ga dan door met stap D.
C Geef een Eindontvanger op met de snelkiestoetsen of [ vervolgens op de {OK}-toets.
D Druk op de toets {OK}.
130
]en druk
Bijzondere afzender programmeren
Opmerking ❒ Het selecteren van [Gelijk aan basisinstell.] leidt ertoe dat dezelfde instelling worden gemaakt voor [Doorzenden] onder [Beheerderstools].
❒ Druk op de knop aan de rechterkant van het display om te schakelen tussen de bestemmingen faxnummer, e-mailadres, IP-faxbestemming en map. ❒ Stel mapbestemmingen in met [Adresboek beheer] onder [Systeeminst.]. Voor meer informatie over het registreren van mapbestemmingen, raadpleegt u ’Mappen registreren’. ❒ Wanneer een map is opgegeven als de doorzendbestemming, dan kunt u een bestandsformaat voor het doorzenden instellen. Zie ’Parameterinstelling’ (schakelaar 21, bit 3). ❒ Het verwijderen uit de bestemmingslijst van een bestemming die is opgegeven als doorzendbestemming zorgt ervoor dat de instellingen van de doorzendbestemming worden verwijderd, dus moeten deze opnieuw worden geregistreerd. Wanneer een bestemming wordt gewijzigd, dan wordt er een document verzonden naar de nieuwe bestemming. Als er geen bestemming is van het opgegeven type, dan kunt u instellen welke bestemming moet worden gebruikt als alternatieve bestemming. Zie ’Parameterinstelling’ (schakelaar 32, bit 0).
4
Verwijzing Pag.112 “Parameterinstelling”
Pag.216 “Mappen registreren”
131
Faxeigenschappen
Geheugenbeveiliging Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender.
A Selecteer [Geheugenbeveiliging] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Aan] of [Uit] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4
Opmerking ❒ Het selecteren van [Gelijk aan basisinstell.] leidt ertoe dat dezelfde instelling worden gemaakt voor [Progr. geh.bev.-ID] onder [Beheerderstools].
Aanvankelijke set-up van een bijzondere afzender programmeren De ’Aanvankelijke set-up’ van een bijzondere afzender programmeren.
A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
132
Bijzondere afzender programmeren
C Selecteer [Speciale afz. programmeren] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Aanvankelijke setup] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4 E Selecteer [Geautoriseerde ontvangst] of [Speciale RX funct.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
F Selecteer [Aan] of [Uit] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
133
Faxeigenschappen
Een bijzondere afzender verwijderen Gebruik deze functie voor het verwijderen van de ’Aanvankelijke set-up’ van een Bijzondere afzender.
A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens
4
op de toets {OK}.
C Selecteer [Speciale afz. programmeren] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Verwijder speciale afz.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Selecteer met {U} of {T} de afzender die u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
134
Bijzondere afzender programmeren
F Druk op [Ja].
Om het verwijderen van een bijzondere afzender te annuleren, drukt u op [Nee]. Het display keert terug naar dat van stap D.
G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
4
135
Faxeigenschappen
Bijzondere afzenderlijst afdrukken U kunt geprogrammeerde Bijzondere afzenders weergeven.
A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
4
C Selecteer [Speciale afz. programmeren] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Speciale afz.lijst afdr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Druk op de toets {Start}. Het scherm keert terug naar stap C nadat het afdrukken voltooid is. Om het afdrukken te annuleren drukt u op de {Escape}-toets. Het scherm keert terug naar stap C.
F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
136
5. Printereigenschappen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Printereigenschappen. Voor meer informatie over Printereigenschappen, zie Gebruikersinstellingen.
Lijst- / proefafdruk Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Testafdruk onder Printereigenschappen. Deze items houden verband met de testafdruk, waaronder het afdrukken van de configuratie. Pagina. Als er wijzigingen worden aangebracht aan de apparaatomgeving of aan de printinstellingen of als een nieuw programma is geregistreerd, is het aanbevolen om de instellingenlijst af te drukken zodat deze kunnen worden gecontroleerd. Voor controledoeleinden is het ook mogelijk om een uitdraai te maken van elke afdrukbaar teken en hele tekensets (lettertypes).
❖ Meerdere lijsten U kunt de configuratiepagina en het foutenlogboek afdrukken. ❖ Configuratiepagina U kunt de huidige configuratiewaarden van het apparaat afdrukken. ❖ Foutenlogbestand U kunt foutenlogboeken afdrukken met alle fouten die zijn opgetreden tijdens het afdrukken. De gegevens van Automatische taakannulering en handmatig geannuleerde taken vanuit het bedieningspaneel kunnen worden afgedrukt. De 30 meest recente fouten worden opgeslagen in het foutenlogboek. Als er een nieuwe fout wordt toegevoegd en er zijn al 30 fouten opgeslagen, dan wordt de oudste fout verwijderd. ❖ Menulijst U kunt een Menulijst met de Printereigenschappen afdrukken. ❖ PCL config./Font pagina U kunt de huidige configuratie en de lijst met geïnstalleerde PCL-lettertypes afdrukken. ❖ PS Config./Font pag. U kunt de huidige configuratie en de lijst met geïnstalleerde PostScript-lettertypes afdrukken. Dit menu kan alleen worden geselecteerd wanneer de optionele PostScript 3eenheid is geïnstalleerd. 137
Printereigenschappen
❖ PDF Conf.-/Lettert. pag. U kunt de huidige configuratie en de lijst met geïnstalleerde PDF-lettertypes afdrukken. Dit menu kan alleen worden geselecteerd wanneer de optionele PostScript 3eenheid is geïnstalleerd. ❖ Hex Dump U kunt afdrukken in de Hex Dump-modus. Opmerking ❒ De lay-out van de lijst die wordt gegenereerd door de testafdruk staat vast ingesteld op A4 (briefformaat). Wij raden u aan om papier van A4- of briefformaat (gewoon of gerecycled) in een van de papierladen te plaatsen.
❒ De lade met papier van A4-formaat (briefformaat) wordt automatisch geselecteerd. Als er geen A4-papier (briefformaat) is geplaatst in een van de pap ierladen, d an wordt Papierladep rioriteit geselecteerd . A ls het papierformaat dat is geladen in de Papierladeprioriteit kleiner is dan A4-formaat (briefformaat), dan kunnen de randen verloren gaan. Als het papierformaat dat is geplaatst in de Papierladeprioriteit groter is dan A4-formaat (briefformaat) , dan kunnen de marges te groot worden.
5
Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
138
Lijst- / proefafdruk
De lijst-/proefpagina afdrukken
A Selecteer [Printereigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Lijst-/proefafd] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
5 C Selecteer een gewenste lijst voor het afdrukken met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets.
D Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
139
Printereigenschappen
Onderhoud Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Onderhoud onder Printereigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
❖ Lijst/Testafdruk bev. U kunt het menu [Lijst-/proefafd] vergrendelen. De standaardinstelling is Uit. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
Pag.47 “Systeeminstellingen”
5
140
Systeem
Systeem Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het Systeemmenu onder Printereigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
❖ Foutenrapport afdrukken Selecteer dit om een foutenrapport te laten afdrukken wanneer er problemen met de printer of het geheugen optreden. De standaardinstelling is Uit. ❖ Automatisch doorgaan U kunt dit selecteren om Automatisch doorgaan in te schakelen. Wanneer dit op Aan staat, dan gaat het afdrukken door nadat er een systeemfout is opgetreden. De standaardinstelling is Uit.
5
❖ Geheugenoverloop Selecteer dit om een foutenbericht te laten afdrukken in geval een geheugenoverloop. De standaardinstelling is Niet afdrukken. Selecteer Niet afdrukken om niet af te drukken op pagina’s met foutmeldingen. De geannuleerde pagina en volgende pagina’s worden niet afgedrukt. Als u Foutbericht selecteert worden pagina’s met foutmeldingen afgedrukt tot waar de fout zich voordoet. De volgende pagina’s worden normaal afgedrukt en aan het einde wordt er een Foutenrapport afgedrukt. De sorteerinstructie wordt echter geannuleerd. ❖ Gebruik van geheugen U kunt de hoeveelheid gebruikt geheugen in Prioriteit lettertype of Prioriteit kaders selecteren afhankelijk van het papierformaat of de resolutie. De instelling Prioriteit lettertype gebruikt geheugen voor het registreren van lettertypes. De instelling Prioriteit kaders gebruikt geheugen voor afdrukken aan hoge snelheid. De standaardinstelling is Prioriteit kaders. ❖ Duplex U kunt selecteren of er aan beide zijden van elke pagina afdrukken moeten worden gemaakt. De standaardinstelling is Uit. ❖ Kopieën: U kunt het aantal kopieën instellen. De standaardinstelling is 1. • 1 tot 999 in stappen van 1
141
Printereigenschappen
❖ Afdrukken Blanco pagina Geef op of het papier moet worden uitgevoerd als er geen gegevens meer zijn om af te drukken en er nog blanco vellen over zijn als de uitvoeropdracht wordt ontvangen. De standaardinstelling is Aan. ❖ Randen bijwerken U kunt de randen van afgedrukte tekens gladmaken. De standaardinstelling is Aan. Als de Tonerspaarstand is ingeschakeld, wordt Randen gladmaken genegeerd, zelfs als de functie is ingeschakeld. ❖ Toner besparen U kunt toner besparen. De standaardinstelling is Uit. ❖ Printertaal Geef de printertaal op. De standaardinstelling is Automatisch.
5
❖ Sub papierformaat U kunt de eigenschap voor het Automatisch vervangende papierformaat (A4 en brief) inschakelen. De standaardinstelling is Uit. ❖ Paginaformaat U kunt het standaard papierformaat selecteren. • Het papierformaat dat u kunt selecteren: A3, A4, A5, B4JIS, B5JIS, C5 Env, C6 Env, DL Env, 11 × 17, 81/2 × 14, 81/2 × 13, 81/2 × 11, 81/4 × 13, 8 × 13, 71/4 × 101/2, 51/2 × 81/2, 41/8 × 91/2, 31/8 × 71/2, 8K, 16K, aangepast formaat De standaardinstelling A4 (metrische versie) / 81/2 × 11 (inch-versie). ❖ Instelling Briefhoofd U kunt originele afbeeldingen roteren tijdens het afdrukken. Bij het afdrukken worden originele afbeeldingen altijd geroteerd met 180 graden. Misschien is de uitvoer niet zoals verwacht bij het afdrukken op briefhoofd of voorgedrukt papier waarvoor richting is vereist. Met deze functie kunt u het roteren van afbeeldingen opgeven. De standaardinstelling is Uit. Wanneer deze functie staat ingesteld op Uit, worden originele afbeeldingen 180 graden gedraaid. Wanneer het staat ingesteld op Automatische detectie, dan detecteert het apparaat papier een briefhoofd of voorbedrukt papier automatisch en wordt de afbeelding niet gedraaid. Als het is ingeschakeld (altijd) roteert het apparaat ze niet. Deze functie verlaagt de afdruksnelheid.
142
Systeem
❖ Prioriteit Handinvoer Geef op of (Printer-) Stuurprogramma / Opdracht of Apparaatinstellingen voorrang heeft voor het bepalen van het papierformaat voor de handinvoerlade. De standaardinstelling is Driver/Opdracht. ❖ Rand tot Rand afdrukken Geef op of het papier zo vol mogelijk bedrukt moet worden. De standaardinstelling is Uit. ❖ Standaard Printertaal U kunt de standaardprintertaal instellen als het apparaat de printertaal niet automatisch kan vinden. De standaardinstelling is PCL. ❖ Ladewisseling U kunt het wisselen van de papierlade instellen. De standaardinstelling is Uit.
5
❖ RAM Disk U kunt opgeven hoeveel gegevens de RAM-schijf kan bevatten. Als u de RAM-schijf niet wilt gebruken, selecteert u [0 MB]. Deze instellingen verschijnt niet als de optie Functie bijwerken is geïnstalleerd. De standaardinstelling is 4 MB. Opmerking ❒ Het instellen van [Prioriteit Handinvoer] is alleen voor de handinvoerlade. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
Problemen oplossen
143
Printereigenschappen
Host Interface Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Hostinterface onder Printereigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
❖ I/O-buffer U kunt het formaat van de Inv./Uitv.-buffer instellen. Normaal is het niet noodzakelijk deze instelling te wijzigen. De standaardinstelling is 128 KB. ❖ I/O time-out U kunt instellen hoeveel seconden het apparaat zou moeten wachten voor het beëindigen van een afdruktaak. Als gegevens van een andere poort normaal middenin een afdruktaak binnenkomen, dan moet u de time-outperiode vergroten. De standaardinstelling is 15 seconden.
5
Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
144
PCL-menu
PCL-menu Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het PCL-menu onder Printereigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
❖ Richting U kunt de paginarichting instellen. De standaardinstelling is Staand. ❖ Formulierregels U kunt het aantal regels per pagina instellen. De standaardinstelling is 64 (metrische versie) / 60 (inch-versie). • 5 tot 128 in stappen van 1 ❖ Lettertypebron U kunt de opslaglocatie van het standaardlettertype instellen. De standaardinstelling is Resident. RAM, SD en SD Lettertype downloaden kunnen worden geselecteerd als de lettertypes zijn gedownload naar het apparaat.
5
❖ Lettertypenummer U kunt de ID instellen van het standaardlettertype dat u wilt gebruiken. De standaardinstelling is 0. • 0 tot 63 in stappen van 1 ❖ Puntgrootte U kunt de tekengrootte instellen die u wilt gebruiken voor het geselecteerde lettertype. Deze stelling is alleen van toepassing met lettertypes met variabele afstanden. De standaardinstelling is 12,00. • 4,00 tot 999,75 in stappen van 0,25 ❖ Lettertypebreedte U kunt het aantal tekens per inch instellen voor het geselecteerde lettertype. Deze stelling is alleen van toepassing met lettertypes met vaste afstanden. De standaardinstelling is 10,00 pitch. • 0,44 tot 99,99 in stappen van 0,01
145
Printereigenschappen
❖ Symbolenset Geef de set afdruktekens op voor het geselecteerde lettertype. De beschikbare opties zijn als volgt: Roman-8, ISO L1, ISO L2, ISO L5, PC-8, PC-8 D/N, PC-850, PC-852, PC8-TK, Win L1, Win L2, Win L5, Desktop, PS Text, VN Intl, VN US, MS Publ, Math8, PS Math, VN Math, Pifont, Legal, ISO 4, ISO 6, ISO 11, ISO 15, ISO 17, ISO 21, ISO 60, ISO 69, Win 3.0 De standaardinstelling is PC-8. ❖ Courier lettertype U kunt een courier-lettertype selecteren. De standaardinstelling is Standaard. ❖ A4 breedte uitbreiden U kunt de breedte van het afdrukgebied uitbreiden (wanneer u afdrukt op A4-papier met PCL). De standaardinstelling is Uit. Wanneer de instelling op Aan staat, dan zal de breedte 81/2 inch zijn.
5
❖ Van CR naar LF Wanneer dit op Aan staat, dan zal er een harde return plaatsvinden na elke regelinvoer: CR=CR, LF=CR−LF, FF=CR−FF. De standaardinstelling is Uit. ❖ Resolutie U kunt de afdrukresolutie instellen in punten per inch. De standaardinstelling is 600 dpi. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
146
PS Menu
PS Menu Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het PS-menu onder Printereigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet. Dit menu verschijnt wanneer de optionele PostScript 3-eenheid is geïnstalleerd.
❖ Gegevensformaat U kunt een gegevensindeling selecteren. • Binaire gegevens • TBCP Deze instelling is niet van kracht wanneer u het apparaat gebruikt met een parallelle verbinding of EtherTalk-verbinding. Wanneer u het apparaat gebruikt met een parallelle verbinding, en ook als de binaire gegevens worden verzonden vanaf het printerstuurprogramma, dan wordt de afdruktaak geannuleerd. Wanneer u het apparaat gebruikt met een Ethernet-verbinding, dan wordt de afdruktaak geannuleerd onder de volgende omstandigheden; • Het bestandsformaat van het printerstuurprogramma is TBCP en het bestandsformaat dat is geselecteerd op het bedieningspaneel is Binaire gegevens. • Het bestandsformaat van het printerstuurprogramma is binair en het bestandsformaat dat is geselecteerd op het bedieningspaneel is TBCP.
5
❖ Resolutie U kunt de afdrukresolutie instellen in punten per inch. • 300 dpi • 600 dpi Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
147
Printereigenschappen
PDF Menu Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het PDF-menu onder Printereigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
❖ PDF wachtwoord wijzigen Stel het wachtwoord voor het PDF-bestand in voor het uitvoeren van PDF rechtstreeks afdrukken. • Huidig wachtwoord • Nieuw wachtwoord • Nieuw wachtwoord bevestigen Een wachtwoord kan worden ingesteld op Web Image Monitor, maar in dit geval wordt de wachtwoordinformatie via het netwerk verzonden. Als veiligheid een prioriteit is, stel dan het wachtwoord in met dit menu vanaf het bedieningspaneel.
5
❖ PDF Groepswachtwoord Stel het reeds opgegeven groepwachtwoord in met DeskTopBinder. • Huidig wachtwoord • Nieuw wachtwoord • Nieuw wachtwoord bevestigen Een wachtwoord kan worden ingesteld op Web Image Monitor, maar in dit geval wordt de wachtwoordinformatie via het netwerk verzonden. Als veiligheid een prioriteit is, stel dan het wachtwoord in met dit menu vanaf het Bedieningspaneel. ❖ Resolutie U kunt de afdrukresolutie instellen in punten per inch. De standaardinstelling is 600 dpi. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
148
6. Scannereigenschappen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Scannereigenschappen. Voor meer informatie over Scannereigenschappen, zie Gebruikersinstellingen.
Scaninstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Scaninstellingen onder Scannereigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet.
❖ Standaard scaninstellingen Verscheidene basisinstellingen (resolutie en scanformaat) kunnen worden ingesteld. U kunt de scaninstellingen registreren op dezelfde manier als bij het opgeven. Raadpleeg de Scannerhandleiding voor meer informatie. De standaardinstelling voor resolutie is 200 dpi. • Papierformaat voor instelling Autodet., A3L, B4 JISL, A4K, A4L, B5 JISK, B5 JISL, A5K, A5L, 11×17L, 8 1/2×14L, 81/ 2×13L, 8 1/2×11K, 81/ 2×11L, 5 1/2×8 1/2K, 51/2×81/2L, Ang.fr: De standaardinstelling voor scanformaat is Autom. det.. U kunt de volgende aangepaste formaten kiezen: 105,0 tot 297,0 mm (4,2 tot 11,6 inch) verticaal en 128,0 tot 432,0 mm (5,1 tot 17,0 inch) horizontaal. ❖ Origineelinstelling Deze instelling is alleen beschikbaar als u de optionele ARDF heeft geïnstalleerd. Stel de standaard in en bepaal of originelen enkelzijdig of dubbelzijdig zijn; indien ze dubbelzijdig zijn, bepaal dan de verhouding tussen deze zijden. Wanneer de originelen altijd hetzelfde zijn, stel dit dan als standaard in om de bewerking gemakkelijker te maken. De standaardinstelling is 1-zijdig origineel. ❖ Prior. versch.orig.form. Deze instelling bepaalt of het origineelformaat automatisch moet worden gedetecteerd wanneer er originelen van verschillende formaten worden geplaatst in de ADF of ARDF. Als het origineelformaat is opgegeven bij het scannen, dan wordt deze instelling genegeerd. De standaardinstelling is Uit. Wanneer [Uit] is geselecteerd, [Autom. det.] is geselecteerd voor scanformaat, en er worden originelen van verschillende formaten geplaatst in de ADF of ARDF, dan zal het maximumformaat als het scanformaat worden gedetecteerd. 149
Scannereigenschappen
❖ Prior. origineelrichting Selecteer de standaard voor Origineelrichting. Wanneer originelen altijd op dezelfde manier worden geplaatst, selecteer die richting dan als de standaardrichting om de bewerking gemakkelijker te maken. ❖ Instelling Origineel type Maak deze instellingen afhankelijk van het papierformaat van het origineel. Deze instellingen worden toegewezen aan de toetsen {Origineel type} van de scannerfunctie. De standaardinstelling voor Type 1 (tekst) is Tekst /Zeer fijn. De standaardinstelling voor Type 2 (foto) is Foto. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
Scannerhandleiding
6
150
Instellingen bestemmingslijst
Instellingen bestemmingslijst Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Bestemmingsinstellingen onder Scannereigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet. Selecteer de standaardwaarden voor de displayprioriteit en de titels voor de bestemmingslijst van e-mail en de bezorgingsserver.
❖ Prior. Bestem.lijst 1 Selecteer een bestemmingslijst die moet worden weergegeven als het apparaat in de beginstatus is. De standaardinstelling is Delivery Server. ❖ Server bestem.lijst bijw. De bestemmingslijst van de bezorgingsserver wordt normaal automatisch bijgewerkt. Met deze functie kunt u op elk moment handmatig updaten. Om de bestemmingslijst van de bezorgingsserver bij te werken, drukt u op [Server bestem.lijst bijw.]. ❖ Bestem.lijst prioriteit 2 Selecteer in het adresboek van het apparaat welk adresboek standaard verschijnt. Deze functie wordt ingeschakeld wanneer [E-mail] wordt geselecteerd in [Prior. Bestem.lijst 1]. De standaardinstelling is E-mailadres.
6
Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
151
Scannereigenschappen
Verzendinstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Verzendinstellingen onder Scannereigenschappen. De standaardinstellingen worden aangegeven in vet. Dit gedeelte beschrijft hoe u de standaardwaarden instelt voor instellingen zoals het compressieniveau voor het scanbestand en hoe u naar en uit de functie netwerk-TWAIN-scanner schakelt. Details van items van Instellingen verzenden zijn als volgt:
❖ TWAIN Stand-by tijd Wanneer het apparaat wordt gebruikt om e-mail of een bestand te verzenden, of als het functioneert als een Documentserver of een netwerkbezorgingsscanner, dan zal een scanverzoek aan het apparaat in de hoedanigheid van een TWAIN-scanner het apparaat doen overschakelen naar de functie netwerkTWAIN-scanner. Deze instelling bepaalt de vertraging totdat het apparaat overschakelt naar de functie netwerk-TWAIN-scanner. De standaardinstelling is Aan, 10 seconden. Wanneer [Aan] is geselecteerd, dan kunt het aantal seconden invoeren voor het schakelen met behulp van de cijfertoetsen (3-30 seconden). Het apparaat zal alleen schakelen naar de TWAIN-scannermodus wanneer de tijd die hier is ingesteld na de laatste toetsbediening is verlopen. Wanneer [Uit] is geselecteerd, dan zal het apparaat onmiddellijk naar de netwerk-TWAIN-scannermodus schakelen.
6
❖ Prioriteit bestandstype Selecteer of de gescande originelen als bestand met één of meerdere pagina’s moeten worden verzonden. Voor bestanden met één pagina selecteert u TIFF/JPEG of PDF. Voor bestanden met meerdere pagina’s selecteert u TIFF of PDF. De standaardinstelling is Meerdere pagina's: TIFF. ❖ Compressie Selecteer of gescande zwart-wit bestanden moeten worden gecomprimeerd. De standaardinstelling is Aan. Compressie reduceert de tijd die nodig is voor het verzenden van het scanbestand. De tijd die daadwerkelijk nodig is voor bestandsoverdracht varieert afhankelijk van het bestandsformaat en de netwerkbelasting.
152
Verzendinstellingen
❖ Afdr.&Verw.scannerjournaal Maximaal 100 overdrachts-/bezorgingsresultaten kunnen worden gecontroleerd op dit apparaat. Als de opgeslagen overdrachts-/bezorgingsresultaten de 100 bereiken, geef dan aan of u het bezorgingsjournaal wilt afdrukken. Afhankelijk van de beveiligingsinstellingen zal het journaal eventueel niet worden afgedrukt. De standaardinstelling is Alles afdruk. en verw.. • Alles afdrukken en verwijderen Het overdrachts-/bezorgingsjournaal wordt automatisch afgedrukt. Het afgedrukte journaal wordt verwijderd. • Niet afdrukken: oudste verwijderen Overdrachts-/bezorgingsresultaten worden een voor een gewist wanneer er nieuwe resultaten worden opgeslagen. • Niet afdrukken: verzenden uitschakelen Overdracht/bezorging kan niet worden uitgevoerd als het journaal vol is. Eenmaal afgedrukt worden alle gegevens verwijderd. Wanneer ze niet worden afgedrukt, dan zullen alle gegevens boven de limiet automatisch en van oud naar nieuw worden verwijderd. Terwijl het journaal wordt afgedrukt, kunnen bestanden met de status ’wachten’ niet worden verzonden.
6
❖ Scannerjournaal afdrukken Het scanlogboek wordt afgedrukt en verwijderd. ❖ Scannerjournaal verw. Het scanlogboek wordt verwijderd zonder te worden afgedrukt. ❖ Max. E-mailform. Selecteer of u het formaat van een e-mail met een afbeelding in de bijlage wilt beperken. De standaardinstelling is Aan, 2048 KB. Wanneer [Aan] is geselecteerd, voer dan het max. formaat in (128-12.939 KB) met behulp van de cijfertoetsen. Wanneer de SMTP het formaat beperkt, stem deze instelling daar dan op af.
153
Scannereigenschappen
❖ Verdeel & verzend email Selecteer of een afbeelding met een groter formaat dan opgegeven in [Max. Emailform.] moet worden verdeeld en verzonden met meer dan één e-mail. Deze functie wordt alleen ingeschakeld wanneer [Aan] wordt geselecteerd in [Max. E-mailform.]. De standaardinstelling is Aan (per max. formaat), 5 (maximum aantal verdelingen). Wanneer [Aan (per max. formaat)] is geselecteerd, voer dan het Max.aantal verdelingen in (2-102) met behulp van de cijfertoetsen. Wanneer [Meerdere pagina's: TIFF] of [Meerdere pagina's: PDF] is geselecteerd voor [Prioriteit bestandstype], dan zal de afbeelding niet worden verdeeld, zelfs niet als [Aan (per pagina)] is geselecteerd. Wanneer [Aan (per max. formaat)] is geselecteerd, dan zullen sommige ontvangen bestanden niet kunnen worden hersteld, afhankelijk van de soort e-mailsoftware. Wanneer [Uit] is geselecteerd, dan wordt de e-mail niet verzonden als zijn formaat de limiet overschrijdt; er verschijnt dan een foutbericht. Het scanbestand wordt verworpen. Stel het maximale e-mailformaat binnen de capaciteit van de SMTP-server in. ❖ Taal E-mailinformatie Selecteer de taal waarin de e-mailinformatie zoals titel, datum, postadres van de beheerder wordt verzonden. Selecteer van de volgende 20 talen: Brits Engels, Amerikaans Engels, Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Nederlands, Portugees, Pools, Tsjechisch, Zweeds, Fins, Hongaars, Noors, Deens, Japans, Vereenvoudigd Chinees, Traditioneel Chinees, Russisch en Hangul. De standaardinstelling is Engels (UK). De e-mailtekst die onderdeel uitmaakt van een sjabloon kan niet worden gewijzigd.
6
Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
154
7. Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Dit hoofdstuk beschrijft hoe u bestemmingen en gebruikers registreert in het Adresboek. Voor meer informatie over systeeminstellingen, zie "Gebruikersinstellingen".
Adresboek Door informatie zoals de namen van gebruikers en hun e-mailadressen in het adresboek te registreren kunt u ze gemakkelijk beheren. U kunt Web Image Monitor ook gebruiken om namen in het adresboek te registreren. Zie de Help-functie van Web Image Monitor voor meer informatie over Web Image Monitor. Voor meer informatie over Web Image Monitor, zie "Web Image Monitor gebruiken". Belangrijk ❒ Adresboekgegevens worden opgeslagen in het geheugen. Ze kunnen verloren gaan in geval van een geheugenfout. De fabrikant aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade die optreedt als gevolg van het verlies van gegevens.
U kunt de volgende items in het adresboek registreren en beheren:
❖ Naam U kunt de naam van de gebruiker registreren. Dit zijn de basisgegevens die vereist zijn voor het beheren van de gebruiker van het apparaat. Om een faxnummer of een e-mailadres in het adresboek te registreren moet u eerst uw gebruikersnaam en bestemming registreren.
155
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
❖ Verificatie-informatie U kunt de gebruikerscodes registreren om bepaalde functies tot bepaalde gebruikers te beperken en om hun gebruik van elke functie te controleren. U kunt ook log-in gebruikersnamen en log-in wachtwoorden registreren die moeten worden gebruikt bij het verzenden van e-mail, het verzenden naar mappen, of het openen van een LDAP-server.
❖ Bescherming U kunt beveiligingscodes instellen om te voorkomen dat de naam van de afzender wordt gebruikt of mappen worden geopend zonder toestemming.
❖ Faxinstellingen U kunt faxnummers, lijn en faxkoptekst registreren en label invoegen selecteren. Wanneer u IP-fax gebruikt, kunt u de IP-faxbestemming registreren en het protocol selecteren.
7
❖ E-mailinstellingen U kunt e-mailbestemmingen in het Adresboek registreren.
156
Adresboek
❖ Mapinformatie U kunt het protocol, padnummer en de servernaam registreren. • SMB
• FTP
• NCP
❖ Groep registreren naar U kunt geregistreerde e-mail en mapbestemmingen in een groep plaatsen voor een gemakkelijker beheer.
7
Opmerking ❒ Met de adresbeheerinstellingen in SmartDeviceMonitor for Admin kunt u een backup maken van adresboekgegevens. We raden u aan een back-up te maken van de gegevens in het adresboek.
❒ Voor gebruiksaanwijzing, zie de Help-functie van de SmartDeviceMonitor for Admin. Verwijzing Pag.283 “SMTP-verificatie”
Pag.216 “Mappen registreren” Pag.287 “LDAP-verificatie”
157
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Namen in het adresboek beheren Door een naam vooraf te registreren, kunt u de e-mail- en mapbestemmingen eenvoudig selecteren met behulp van de snelkiestoetsen. Verwijzing Pag.160 “Namen registreren”
Fax verzenden met snelkeuze Registreer een faxnummer in het Adresboek zodat u een bestemming kunt opgeven door deze eenvoudigweg te selecteren uit Zoek bestemming of door de Snelkiestoetsen te selecteren bij het verzenden van een fax. Wanneer Etiket invoegen is ingesteld op "AAN", worden de naam van de ontvanger en standaardberichten op het faxbericht afgedrukt wanneer het aan de andere kant wordt ontvangen. Geregistreerde IP-faxnummers kunnen worden gebruikt en afgedrukt als IPfaxnummers van de afzender. Verwijzing Pag.184 “Faxbestemming”
7
E-mail met snelkeuze verzenden Door e-mailadressen te registreren in het adresboek, kunt u e-mailbestemmingen eenvoudig kiezen door ze te selecteren in de lijst met bestemmingen of met behulp van de snelkiestoetsen, wanneer u een document verzendt via internetfax. Een geregistreerd e-mailadres kan worden gebruikt als het adres van de afzender. Het adres van de afzender wordt automatisch ingevoerd in het veld "Van" in de koptekst van de e-mail. Verwijzing Pag.208 “E-mailbestemming”
158
Adresboek
Gescande bestanden direct naar een gedeelde map verzenden Na het registreren van padnaam, gebruikersnaam en wachtwoord kunt u een verbinding maken met een gedeelde map door deze eenvoudigweg te selecteren vanuit Bestemming zoeken of het selecteren van de Snelkiestoetsen, wanneer u bestanden naar een gedeelde map verzendt met de scannerfunctie. Om de map met Windows te delen, moet u het SMB-protocol selecteren. Om de map op de FTP-server te registreren, moet u het FTP-protocol selecteren. Om de map op de NetWare-server te registreren, moet u het NCP-protocol selecteren. Verwijzing Pag.216 “Mappen registreren”
Ongeoorloofde toegang tot gedeelde mappen vanaf het apparaat voorkomen Na het registreren van een beschermingscode kunt u het voorwerp van beveiliging opgeven om zo te voorkomen dat een e-mailbestemming zonder toestemming kan worden gebruikt. U kunt ongeoorloofde toegang tot geregistreerde mappen voorkomen.
7
Verwijzing Pag.276 “Een beveiligingscode registreren”
Gebruikers en apparaatgebruik beheren Registreer gebruikerscodes om de volgende functies voor gebruikers te beperken en te controleren hoe gebruikers iedere functie gebruiken: • Kopieerapparaat • Fax • Scanner • Printer Verwijzing Pag.166 “Verificatie-informatie”
Pag.300 “Web Image Monitor gebruiken”
159
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Namen registreren Registreer gebruikersinformatie inclusief de namen van de gebruikers. De gebruikersnaam is nuttig voor het selecteren van een bestemming wanneer u faxen of e-mail verzendt. U kunt hem ook gebruiken als een mapbestemming. U kunt maximaal 150 namen registreren.
Namen registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u namen registreert.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
160
Namen registreren
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt programmeren en druk vervolgens op de toets {OK}.
Wanneer u een nieuw Reg.nr. registreert, dan worden de nummers weergegeven die op dat moment beschikbaar zijn. U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken.
F Voer de naam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Voor de gebruikersnaam kunt u maximaal 20 tekens gebruiken.
G Druk op de toets {OK}.
7 H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Over dit apparaat
161
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een geregistreerde naam veranderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een naam wijzigt.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
162
Namen registreren
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u
wilt veranderen en druk vervolgens op de toets {OK}. Als u het registratienummer niet wilt wijzigen, ga dan door met de volgende stap.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Voer de nieuwe naam in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
G Om een registratienummer te wijzigen drukt u op [Reg.nr.]. Met de cijfer-
7
toetsen of een Snelkiestoets voert u een nieuw nummer in en vervolgens drukt u op de {OK}-toets.
H Druk op de toets {OK}.
I Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Over dit apparaat
163
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een geregistreerde naam verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een naam verwijdert.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Verwijderen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
164
Namen registreren
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op [Ja].
G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
7
165
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Verificatie-informatie Hieronder wordt de procedure beschreven van de verificatie van een gebruikerscode. Belangrijk ❒ De beschikbare functies zijn voor iedere gebruikerscode hetzelfde. Als u gebruikerscodes verandert of verwijdert, worden beheergegevens en beperkingen van deze codes ongeldig. Registreer gebruikerscodes om de volgende functies voor gebruikers te beperken en te controleren hoe gebruikers iedere functie gebruiken: Kopieerapparaat Fax Scanner Printer Opmerking ❒ Het aantal exemplaren dat voor elke gebruikerscode met de scannerfunctie gescand is, wordt geteld. Hiermee kunt u het gebruik van elke gebruiker controleren.
❒ Om de gebruikerscode van het printerstuurprogramma automatisch te registreren, dient u [Automatische registratie] te selecteren voor de printer in Gebruikerscodeverificatie. Om de gebruikerscode te gebruiken die is ingesteld in Gebruikersinstellingen, moet u de gebruikerscodes instellen die in Gebruikersinstellingen zijn geregistreerd voor het printerstuurprogramma. ❒ Voor meer informatie over het instellen van gebruikerscodes voor het printerstuurprogramma, raadpleegt u de Help-functie van het Printerstuurprogramma.
7
Verwijzing Pag.70 “Gebr.verif.manag.”
166
Verificatie-informatie
Een gebruikerscode registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een gebruikerscode registreert.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
167
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
7 H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Selecteer [Gebruikerscode ] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
168
Verificatie-informatie
J Typ de gebruikerscode met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}.
Als u een verkeerde code hebt ingevoerd, drukt u op {Wis/Stop} en voert u de juiste code opnieuw in. U kunt maximaal acht cijfers gebruiken voor het opgeven van de gebruikerscode.
K Selecteer [Funct. over verif. toest.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
L Selecteer met {V} de functie waarvoor u de gebruikerscode wilt instellen en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
M Druk op de toets {Escape}.
N Druk op [Einde].
O Druk op de toets {OK}. P Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 169
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Opmerking ❒ U kunt een gebruikerscode van één tot acht cijfers invoeren.
❒ Voor het registreren van een naam, raadpleegt u ’Namen registreren’. Verwijzing Pag.160 “Namen registreren”
Een gebruikerscode veranderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een gebruikerscode wijzigt. Belangrijk ❒ Zelfs als u een gebruikerscode wijzigt, zal de waarde van de teller niet worden gewist.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens
7
op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
170
Verificatie-informatie
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
7 G Druk op [Details].
H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
171
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
I Selecteer [Gebruikerscode ] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
J Typ de nieuwe gebruikerscode met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}.
K Selecteer [Funct. over verif. toest.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
L Selecteer met {V} de functie waarvoor u de gebruikerscode wilt veranderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
M Druk op de toets {Escape}.
N Druk op [Einde].
172
Verificatie-informatie
O Druk op de toets {OK}. P Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Zie "Een naam wijzigen" om de naam te wijzigen. Verwijzing Pag.162 “Een geregistreerde naam veranderen”
Een gebruikerscode verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een gebruikerscode verwijdert. Belangrijk ❒ Na het wissen van de gebruikerscode wordt de teller automatisch gewist.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
173
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Voer met de cijfertoetsen het registratienummer in dat u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
7 G Druk op [Details].
H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
174
Verificatie-informatie
I Selecteer [Gebruikerscode ] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
J Druk op de toets {Wis/Stop} om de gebruikerscode te verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
K Druk op de toets {Escape}.
L Druk op [Einde].
7
M Druk op de toets {OK}. N Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Om een naam geheel te verwijderen, zie ’Een geregistreerde naam verwijderen’. Verwijzing Pag.164 “Een geregistreerde naam verwijderen”
175
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
De teller weergeven voor elke gebruiker Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller voor elke gebruiker kunt weergeven.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Gebr.teller weerg./afdr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Weergeven] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Selecteer met behulp van {U} of {T} de functie waarvoor u de teller wilt weergeven en druk vervolgens op {OK}.
Tellers verschijnen voor individueel functiegebruik onder elke gebruikerscode.
176
Verificatie-informatie
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. De teller afdrukken voor elke gebruiker Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller voor elke gebruiker kunt afdrukken.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
C Selecteer [Gebr.teller weerg./afdr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Afdr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
177
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
E Selecteer [Per Gebruiker] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
F Selecteer de procedure voor de padbestemming met {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
G Selecteer de gebruiker die u wilt afdrukken. Als u [Handm.] selecteert in stap F, voer dan de gebruikerscode in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
7 Als u [Geef bestemmingslijst weer] selecteert in stap F, bevestig dan de gebruikerscode in met {V} en druk vervolgens op de {OK}-toets.
H Selecteer de functie waarvan u de teller wilt afdrukken met {U} of {T} en
bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken.
178
Verificatie-informatie
I Druk op de toets {Start}.
J Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. De teller voor alle gebruikers afdrukken Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller voor alle gebruikers kunt afdrukken.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
C Selecteer [Gebr.teller weerg./afdr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Afdr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
179
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
E Selecteer [Alle gebruikers] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
F Selecteer de functie waarvan u de teller wilt afdrukken met {U} of {T} en
bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken.
G Druk op de toets {Start}.
7
H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
180
Verificatie-informatie
Het aantal afdrukken wissen Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller wist.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Gebr.teller weerg./afdr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Wissen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Selecteer [Per Gebruiker] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
181
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
F Selecteer de procedure voor de padbestemming met {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
G Selecteer de gebruiker die u wilt wissen Als u [Handm.] selecteert in stap F, voer dan de gebruikerscode in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
Als u [Geef bestemmingslijst weer] selecteert in stap F, bevestig dan de gebruikerscode in met {V} en druk vervolgens op de {OK}-toets.
7 H Selecteer de functie waarvan u de teller wilt wissen met {U} of {T} en be-
vestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken.
I Druk op [Ja].
182
Verificatie-informatie
J Als u de teller voor alle gebruikers wilt wissen, selecteer dan [Alle gebruikers] met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets.
K Selecteer de functie waarvan u de teller wilt wissen met {U} of {T} en be-
vestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken.
L Druk op [Ja].
7
M Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
183
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Faxbestemming Registreer een faxbestemming, zodat u faxnummers niet telkens opnieuw hoeft in te voeren en documenten die zijn gescand met de faxfunctie kunt verzenden. • U kunt gemakkelijk een faxbestemming selecteren als u ’Naam’ registreert voor de faxbestemming. • U kunt faxbestemmingen registreren door ze vanuit de herkiesfunctie te selecteren. • Geregistreerde faxnummers kunnen worden gebruikt als faxnummers van de afzender. Er zijn twee typen faxbestemmingen, zoals u hieronder kunt zien: • Faxnummer Selecteer dit om de fax via het telefoonnetwerk te verzenden. • IP-faxbestemming Selecteren om de fax naar een apparaat op een TCP/IP-netwerk te verzenden. U kunt de fax niet naar een apparaat op een ander netwerk verzenden als dat netwerk zich achter een firewall bevindt. U kunt de volgende items in een faxbestemming programmeren:
❖ Faxnummer Registreert het faxnummer van de bestemming. Een faxnummer kan uit maximaal 128 cijfers bestaan. U moet elk cijfer van het nummer ingeven.
7
❖ SUB Code Door een SUB-code te registreren kunt u Vertrouwelijke verzending gebruiken om berichten naar de andere apparaten te verzenden die een vergelijkbare functie ondersteunen, genaamd ’SUB-code’. Zie Faxhandleiding. ❖ SEP Code Door een SEP-code te registreren kunt u Pollingontvangst gebruiken voor het ontvangen van faxen van de andere faxapparaten die Pollingontvangst ondersteunen. Zie Faxhandleiding. ❖ Internationale TX-modus Wanneer de internationale TX modus wordt ingesteld op [Aan] verzendt het apparaat nauwkeuriger op een lagere transmissiesnelheid. Hierdoor neemt communicatietijden echter toe.
184
Faxbestemming
❖ Label invoegen Gebruik Label toevoegen om informatie af te drukken zoals de bestemmingsnaam op het vel dat op de bestemming wordt afgedrukt. Gegevens worden als volgt afgedrukt: • Bestemmingsnaam De bestemmingsnaam die is ingesteld in [Faxbestemming] wordt afgedrukt met ’Aan’ voordat hij verschijnt bovenaan het vel. • Standaardbericht Een geregistreerde zin bestaande uit twee regels wordt afgedrukt onder ’Bestemmingsnaam’. Om deze functie te gebruiken moet u Label toevoegen instellen op [Aan] wanneer u faxbestemmingen programmeert, en tevens [Geregistreerde naam] selecteren wanneer u faxdocumenten verzendt. Faxkoptekst en labelinvoegingen worden ook afgedrukt als u e-mail verzendt met de faxfunctie. U kunt een standaardbericht programmeren dat afwijkt van de berichten die in het apparaat zijn geregistreerd. Zie Faxhandleiding. U kunt de volgende items in een IP-faxbestemming programmeren: ❖ IP-fax De IP-faxbestemming registreren. U kunt maximaal 128 tekens gebruiken voor het registreren van de naam. U moet deze instellingen maken wanneer u IP-fax gebruikt. Deze instelling werkt alleen als de IP-faxfunctie is geselecteerd.
7
❖ SUB Code Door een SUB-code te registreren kunt u Vertrouwelijke verzending gebruiken om berichten naar de andere apparaten te verzenden die een vergelijkbare functie ondersteunen, genaamd ’SUB-code’. Zie Faxhandleiding. ❖ SEP Code Door een SEP-code te registreren kunt u Pollingontvangst gebruiken voor het ontvangen van faxen van de andere faxapparaten die Pollingontvangst ondersteunen. Zie Faxhandleiding. ❖ Select. Protoc. Selecteer het protocol voor de IP-faxverzending. Deze instelling werkt alleen als de IP-faxfunctie is geselecteerd. Verwijzing Pag.258 “Namen in een groep registreren”
Pag.276 “Een beveiligingscode registreren”
185
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Faxbestemming In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een faxnummer registreert.
Een faxbestemming registreren
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens
7
op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
186
Faxbestemming
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt programmeren en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
7 H Selecteer [Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Typ het faxnummer met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}.
J Geef optionele instellingen op zoals ’SUB-code’, ’SEP-code’ en ’Internationale TX-modus’.
187
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
K Druk op [Einde].
L Druk op de toets {OK}. M Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Na het invoeren van een faxnummer moet u op de {OK}-toets drukken. Als u de {Escape}-toets indrukt zonder de {OK}-toets in te drukken, dan wordt het ingevoerde nummer niet geregistreerd. ❒ Wanneer een groep geregistreerd is, kunt u deze faxbestemming ook aan de groep toevoegen. Voor meer informatie over het registreren van een groep, zie ’Namen in een groep registreren’. ❒ Voor het registreren van een naam, raadpleegt u ’Namen registreren’. Verwijzing Pag.160 “Namen registreren”
Pag.191 “Een faxbestemming als een afzender gebruiken” Pag.192 “De SUB Code programmeren” Pag.193 “De SEP Code programmeren” Pag.194 “De Internationale TX modus instellen” Pag.195 “Etiket invoegen instellen” Pag.260 “Namen in een groep registreren”
7
Een faxbestemming wijzigen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
188
Faxbestemming
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
189
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
G Druk op [Details].
H Selecteer [Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Voer het item dat moet gewijzigd opnieuw in. J Druk op [Einde].
7
K Druk op de toets {OK}. L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Zie "Een naam wijzigen" om de naam te wijzigen. Verwijzing Pag.192 “Een faxnummer wijzigen”
Pag.192 “De SUB Code programmeren” Pag.193 “De SEP Code programmeren” Pag.194 “De Internationale TX modus instellen” Pag.195 “Etiket invoegen instellen” Pag.162 “Een geregistreerde naam veranderen”
190
Faxbestemming
Een faxbestemming als een afzender gebruiken De onderstaande tekst beschrijft de procedure voor het gebruiken van een faxnummer als de afzender (nummer verzenden).
A Druk op [Details].
B Selecteer [Verif.bescherming] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Registreren als] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Alleen afzender] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Druk op [Einde]. Verwijzing Pag.167 “Een gebruikerscode registreren”
191
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een faxnummer wijzigen
A Typ het nieuwe faxnummer met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}.
De SUB Code programmeren
A Druk op [Optie].
B Selecteer [SUB Code] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
C Typ de SUB-code met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Typ het wachtwoord met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}.
192
Faxbestemming
E Druk op [Afsl.].
De SEP Code programmeren
A Druk op [Optie].
B Selecteer [SEP Code] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 C Typ de SEP-code met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Typ het wachtwoord met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}.
193
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
E Druk op [Afsl.].
De Internationale TX modus instellen
A Druk op [Optie].
B Selecteer [Internationale TX modus] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 C Selecteer [Aan] of [Uit] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Druk op [Afsl.].
194
Faxbestemming
Etiket invoegen instellen Wanneer Etiket invoegen is ingesteld op AAN, worden de naam van de ontvanger en standaardberichten op het faxbericht afgedrukt wanneer het aan de andere kant wordt ontvangen.
A Druk op [Optie].
B Selecteer [Etiket invoegen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Aan] of [Uit] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
D Druk op [Afsl.].
195
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
De toon gebruiken Met deze functie kan het apparaat toonsignalen sturen wanneer het verbonden is met een pulskieslijn (bijvoorbeeld: om een speciale dienst op een toonkieslijn te gebruiken).
A Druk op [Toon].
Een toon wordt als een ’T’ weergegeven op het display.
Een geregistreerde faxbestemming verwijderen Belangrijk ❒ Als u een bestemming verwijdert die een opgegeven leveringsbestemming is, kunnen boodschappen aan haar registreerde persoonlijk vak, bijvoorbeeld, niet worden afgeleverd. Controleer de instellingen van de faxfunctie voordat u bestemmingen verwijdert.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op
7
de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
196
Faxbestemming
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
7 G Druk op [Details].
H Selecteer [Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
197
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
I Druk op de toets {Wis/Stop} om het faxnummer te verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
J Druk op [Einde].
K Druk op de toets {OK}.
L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
7
Opmerking ❒ Wanneer u een gebruikerscode samen met de gebruiker zelf wilt verwijderen, raadpleeg dan ’Een gebruiker verwijderen’. Verwijzing Pag.164 “Een geregistreerde naam verwijderen”
198
Faxbestemming
IP-faxbestemming In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een IP-faxbestemming registreert. Verwijzing Voor meer informatie over het verzenden van een IP-fax, zie de Faxhandleiding.
Een IP-faxbestemming registreren Belangrijk ❒ Om een IP-faxbestemming als de afzender te gebruiken (verzendnummer) moet u eerst de gebruikerscode registreren.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens
7
op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
199
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt registreren en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
7 H Selecteer [Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Druk op [IP].
200
Faxbestemming
J Selecteer het protocol met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
K Voer de IP-faxbestemming in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
L Druk op [Optie] om de items te selecteren die moeten worden ingesteld.
M Druk op {OK}.
7
N Druk op [Einde].
O Druk op de toets {OK}. P Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Voor het registreren van een naam, raadpleegt u ’Namen registreren’.
201
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Verwijzing Pag.160 “Namen registreren”
Pag.167 “Een gebruikerscode registreren” Pag.258 “Namen in een groep registreren” Over dit apparaat
Een geregistreerde IP-faxbestemming veranderen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
202
Faxbestemming
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer waarvan u de bestemming wilt veranderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
7 H Selecteer [Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Voer het item dat moet gewijzigd opnieuw in. J Druk op [Einde].
K Druk op de toets {OK}. 203
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Zie "Een naam wijzigen" om de naam te wijzigen. Verwijzing Pag.191 “Een faxbestemming als een afzender gebruiken”
Pag.204 “Een geregistreerde IP-faxbestemming veranderen” Pag.162 “Een geregistreerde naam veranderen” Over dit apparaat
Een geregistreerde IP-faxbestemming veranderen
A Druk op [IP].
B Selecteer het nieuwe protocol met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
C Voer de nieuwe IP-faxbestemming in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
204
Faxbestemming
Een geregistreerde IP-faxbestemming verwijderen Als u een bestemming verwijdert die een opgegeven leveringsbestemming is, kunnen boodschappen aan haar registreerde persoonlijk vak, bijvoorbeeld, niet worden afgeleverd. Controleer de instellingen van de faxfunctie voordat u bestemmingen verwijdert.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens
7
op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
205
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
7 H Selecteer [Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Druk op [IP] en druk op de toets {OK}.
206
Faxbestemming
J Druk op de toets {Wis/Stop} om de IP-faxbestemming te verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
K Druk op [Einde].
L Druk op de toets {OK}.
M Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
7
Opmerking ❒ Zie "Een naam wijzigen" om de naam te wijzigen.
❒ Wanneer u een gebruikerscode samen met de gebruiker zelf wilt verwijderen, raadpleeg dan ’Een gebruiker verwijderen’. Verwijzing Pag.162 “Een geregistreerde naam veranderen”
Pag.164 “Een geregistreerde naam verwijderen”
207
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
E-mailbestemming Registreer e-mailbestemmingen, zodat u niet telkens opnieuw een e-mailadres hoeft in te voeren en per e-mail scanbestanden kunt verzenden met de scannerof faxfunctie. • U kunt gemakkelijk een e-mailbestemming selecteren als u ’Gebruikers(bestemmings)naam’ registreert voor de e-mailbestemming. • U kunt e-mailbestemmingen als een groep registreren. • U kunt het e-mailadres gebruiken als het adres van de afzender bij het verzenden van scanbestanden in scanmodus. Als u dit wilt doen, stel dan een beveiligingscode in op het afzenderadres om ongeoorloofde toegang te voorkomen. Opmerking ❒ U kunt een e-mailadres van een LDAP-server selecteren en vervolgens in het Adresboek registreren. Zie Scannerhandleiding. ❒ U kunt het apparaat zo instellen dat het een Verzendresultatenrapport per email verzendt, telkens wanneer er een verzending heeft plaatsgevonden. Zie Faxhandleiding. Verwijzing Pag.276 “Een beveiligingscode registreren”
7
E-mailbestemming registreren Belangrijk ❒ Wanneer u een e-mailbestemming als afzender gebruikt, moet u de gebruikerscode vooraf registreren.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
208
E-mailbestemming
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt programmeren en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
209
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
H Selecteer [E-mailinst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het e-mailadres en druk vervolgens op de toets {OK}.
J Selecteer [Best. E-mail/Internetfax] of [Alleen Best.Internetfax] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
K Selecteer [Verzenden] of [Niet verzenden] om op te geven of de SMTP-server
moet worden gebruikt met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets.
L Druk op [Einde].
M Druk op de toets {OK}.
210
E-mailbestemming
N Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Als u een groep hebt geregistreerd, kunt u andere e-mailbestemmingen aan de groep toevoegen. Voor de registratieprocedure raadpleegt u ’Een naam in een groep registreren’. Opmerking ❒ U kunt maximaal 128 alfanumeriek tekens voor het postadres gebruiken. ❒ Voor het registreren van een naam, raadpleegt u ’Namen registreren’. Verwijzing Pag.160 “Namen registreren”
Pag.167 “Een gebruikerscode registreren” Pag.260 “Namen in een groep registreren” Over dit apparaat
Een geregistreerde e-mailbestemming veranderen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
211
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
7 G Druk op [Details].
H Selecteer [E-mailinst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
212
E-mailbestemming
I Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het nieuwe e-mailadres en druk vervolgens op de toets {OK}.
J Selecteer [Best. E-mail/Internetfax] of [Alleen Best.Internetfax] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
K Selecteer [Verzenden] of [Niet verzenden] om op te geven of de SMTP-server
moet worden gebruikt met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets.
7
L Druk op [Einde].
M Druk op de toets {OK}.
N Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Zie "Een naam wijzigen" om de naam te wijzigen. Verwijzing Pag.162 “Een geregistreerde naam veranderen”
Over dit apparaat
213
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een geregistreerde e-mailbestemming verwijderen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
214
E-mailbestemming
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
H Selecteer [E-mailinst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Druk op de toets {Wis/Stop} om het postadres te verwijderen en druk ver-
7
volgens op de toets {OK}.
J Druk op [Einde].
K Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Om een naam geheel te verwijderen, zie ’Een geregistreerde naam verwijderen’. Verwijzing Pag.164 “Een geregistreerde naam verwijderen”
215
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Mappen registreren Door een gedeelde map te registreren kunt u scanbestanden direct naar die map verzenden. Er bestaan drie soorten protocol die u kunt gebruiken: • SMB Voor het verzenden van bestanden naar gedeelde Windows-mappen. • FTP Gebruikt u bij het verzenden van bestanden naar FTP-server. • NCP Gebruikt u bij het verzenden van bestanden naar NetWare-server. Opmerking ❒ Voor meer informatie over protocols, servernamen en mapniveaus neemt u contact op met uw netwerkbeheerder. ❒ U kunt voorkomen dat ongeautoriseerde gebruikers mappen van het apparaat openen. Zie ’Een beveiligingscode registreren’. ❒ U kunt alleen SMB, FTP of NCP selecteren. Als u het protocol wijzigt nadat u uw instellingen hebt voltooid, dan wordt alle eerdere invoer gewist. Verwijzing Pag.276 “Een beveiligingscode registreren”
7
SMB gebruiken voor het verbinden Opmerking ❒ Om een map in een FTP-server te registreren, zie ’FTP gebruiken voor het verbinden’.
❒ Om een map in een NetWare-server te registreren, zie ’NCP gebruiken voor het verbinden’. Verwijzing Pag.231 “FTP gebruiken voor het verbinden”
Pag.243 “NCP gebruiken voor het verbinden”
216
Mappen registreren
Een SMB-map registreren
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt programmeren en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
217
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Selecteer [Map verificatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op
7
de toets {OK}.
J Selecteer [Andere verif.inf. opg.] met {U} of {T} en druk vervolgens op [Gebr.].
K Geef de log-in gebruikersnaam op en druk vervolgens op de {OK}-toets.
218
Mappen registreren
L Druk op [Wachtwoord].
M Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
N Voer het wachtwoord opnieuw in voor bevestiging en druk vervolgens op de {OK}-toets.
O Druk op de toets {OK}.
7
P Druk op de toets {Escape}.
Q Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
219
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
R Selecteer [SMB] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
S Selecteer [Handmatige invoer] of [Blader Netwerk] to om de methode voor padinvoer in te stellen met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets.
Om een map op te geven kunt u het pad handmatig invoeren of de map opsporen door in het netwerk te bladeren. Zie "De map handmatig opsporen" en "De map met Blader Netwerk opsporen".
T Druk op [Com.Tst] om te controleren of het pad correct is ingesteld.
7 U Druk op [Afsl.].
V Druk twee maal op de toets {Escape}.
220
Mappen registreren
W Druk op [Einde].
X Druk op de toets {OK}.
Y Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Voor het registreren van een naam, raadpleegt u ’Namen registreren’. U kunt maximaal 128 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. U kunt maximaal 64 tekens voor het wachtwoord invoeren. Als de verbindingstest mislukt, controleert u de instellingen en probeert het vervolgens opnieuw. ❒ Wanneer [Niet opgeven] is geselecteerd in stap J, dan zijn de SMB-gebruikersnaam en het SMB-wachtwoord van toepassing die u hebt opgegeven in Standaardgebruikersnaam/-wachtwoord (verzenden) van de instellingen Bestandsoverdracht. ❒ Als Gebruikersverificatie is opgegeven, neem dan contact op met uw beheerder.
❒ ❒ ❒ ❒
7
Verwijzing Pag.160 “Namen registreren”
Pag.222 “De SMB-map handmatig opsporen” Pag.223 “De SMB-map met Blader Netwerk opsporen” Pag.62 “Bestandsoverdracht” Over dit apparaat
221
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
De SMB-map handmatig opsporen
A Selecteer [Handmatige invoer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Voer het pad in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
Als de indeling van het ingevoerde pad niet correct is, dan verschijnt er een bericht. Druk op [Afsl.] en voer het pad dan opnieuw in. Opmerking ❒ Voer het pad in met deze indeling: ’\\Servernaam\GedeeldeNaam\PadNaam’. ❒ U kunt ook IPv4-adres invoeren. ❒ U kunt maximaal 128 tekens gebruiken voor het invoeren van een pad.
7
Verwijzing Over dit apparaat
222
Mappen registreren
De SMB-map met Blader Netwerk opsporen
A Selecteer [Blader Netwerk] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
De clientcomputers verschijnen die hetzelfde netwerk als het apparaat delen. Netwerk toont alleen clientcomputers waartoe u toegang heeft.
B Selecteer een clientcomputer met de scroll-toetsen en druk op de toets {OK}. Gedeelde mappen van een niveau lager verschijnen.
U kunt op [Boven] drukken om tussen de niveaus te schakelen.
7
C Selecteer de map die u wilt registreren met de scrolltoetsen en druk vervolgens op [Toep.].
D Druk op de toets {OK}.
223
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Als een log-in scherm verschijnt Dit gedeelte beschrijft hoe u inlogt op het apparaat als er een log-in scherm verschijnt terwijl u probeert een map te openen door in het netwerk te bladeren. Het log-in scherm verschijnt als u geen mapverificatie hebt opgegeven of als er een onjuiste gebruikersnaam of onjuist wachtwoord voor de mapverificatie is ingevoerd.
A Geef de log-in gebruikersnaam op en druk vervolgens op de {OK}-toets. Voer de log-in gebruikersnaam in die voor mapverificatie is opgegeven.
B Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
Het pad naar de geselecteerde map verschijnt. Als er een bericht verschijnt, druk dan op [Afsl.] en voer de log-in gebruikersnaam en het wachtwoord opnieuw in.
7
Verwijzing Over dit apparaat
224
Mappen registreren
Een geregistreerde SMB-map wijzigen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
225
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
7 H Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Selecteer [SMB] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
Wanneer u een map opgeeft, voer dan direct het pad in of selecteer het door een verwijzing naar het netwerk te maken. Zie "De map handmatig opsporen" en "De map met Blader Netwerk opsporen".
226
Mappen registreren
J Druk op [Com.Tst] om te controleren of het pad correct is ingesteld.
K Druk op [Afsl.].
L Druk twee maal op de toets {Escape}.
M Druk op [Einde].
7 N Druk op de toets {OK}.
O Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Om de naam te wijzigen, raadpleegt u ’Een geregistreerde naam wijzigen’. Verwijzing Pag.222 “De SMB-map handmatig opsporen”
Pag.223 “De SMB-map met Blader Netwerk opsporen” Pag.162 “Een geregistreerde naam veranderen” Over dit apparaat
227
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Het protocol wijzigen
A Selecteer [FTP] of [NCP] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Er verschijnt een bevestigingsbericht. Druk op [Ja]. Het wijzigen van het protocol zal alle instellingen wissen die onder het voorgaande protocol zijn gemaakt.
C Voer elk item opnieuw in. Verwijzing Pag.231 “Een FTP-map registreren”
7
Pag.243 “Een NCP-map registreren”
De geregistreerde SMB-map verwijderen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
228
Mappen registreren
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
229
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
H Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Druk op het protocol dat op dat moment niet is geselecteerd.
Er verschijnt een bevestigingsbericht.
J Druk op [Ja].
7
K Druk op [Einde].
L Druk op de toets {OK}.
M Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Om een naam geheel te verwijderen, zie ’Een geregistreerde naam verwijderen’. Verwijzing Pag.164 “Een geregistreerde naam verwijderen”
230
Mappen registreren
FTP gebruiken voor het verbinden Opmerking ❒ Om een map te registreren in een gedeelde folder die in Windows is geconfigureerd, zie ’SMB gebruiken voor het verbinden’. ❒ Om een map in een NetWare-server te registreren, zie ’NCP gebruiken voor het verbinden’. Verwijzing Pag.216 “SMB gebruiken voor het verbinden”
Pag.243 “NCP gebruiken voor het verbinden”
Een FTP-map registreren
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
231
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt programmeren en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
7 G Druk op [Details].
H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
232
Mappen registreren
I Selecteer [Map verificatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
J Selecteer [Andere verif.inf. opg.] met {U} of {T} en druk vervolgens op [Gebr.].
K Geef de log-in gebruikersnaam op en druk vervolgens op de {OK}-toets.
L Druk op [Wachtwoord].
7
M Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
N Voer het wachtwoord opnieuw in voor bevestiging en druk vervolgens op de {OK}-toets.
233
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
O Druk op de toets {OK}.
P Druk op de toets {Escape}.
Q Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
R Selecteer [FTP] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets
7
{OK}.
S Als u de servernaam wilt wijzigen, voer dan de nieuwe servernaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Druk anders alleen op de toets {OK}.
234
Mappen registreren
T Als u het poortnummer wilt wijzigen, voer dan het nieuwe poortnummer in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Druk anders alleen op de toets {OK}.
U Als u het pad wilt wijzigen, voer dan het nieuwe pad in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Druk anders alleen op de toets {OK}.
V Druk op [Com.Tst] om te controleren of het pad correct is ingesteld.
7
W Druk op [Afsl.].
X Druk twee maal op de toets {Escape}.
Y Druk op [Einde] en druk op de toets {OK}.
235
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Z Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Voor het registreren van een naam, raadpleegt u ’Namen registreren’.
❒ U kunt maximaal 128 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. ❒ U kunt maximaal 64 tekens voor het wachtwoord invoeren. ❒ U kunt maximaal 64 tekens gebruiken voor het invoeren van een servernaam. ❒ U kunt een absoluut pad invoeren met deze indeling: ’/gebruiker/home/gebruikersnaam’; of een relatief pad met deze indeling: ’directory/subdirectory’. ❒ Als u het pad niet invult, dan wordt verondersteld dat de log-in directory de directory is waarin u op dat moment werkt. ❒ U kunt ook IPv4-adres invoeren. ❒ U kunt maximaal 128 tekens gebruiken voor het invoeren van een pad. ❒ U kunt 1 tot 65535 invoeren. ❒ Als de verbindingstest mislukt, controleert u de instellingen en probeert het vervolgens opnieuw. ❒ Wanneer [Niet opgeven] is geselecteerd in stap J, dan zijn de FTP-gebruikersnaam en het FTP-wachtwoord van toepassing die u hebt opgegeven in Standaardgebruikersnaam/-wachtwoord (verzenden) van de instellingen Bestandsoverdracht. Voor meer informatie, zie "Bestandsoverdracht". ❒ Als Gebruikersverificatie is opgegeven, neem dan contact op met uw beheerder.
7
Verwijzing Pag.160 “Namen registreren”
Pag.222 “De SMB-map handmatig opsporen” Pag.223 “De SMB-map met Blader Netwerk opsporen” Over dit apparaat
De geregistreerde FTP-map wijzigen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
236
Mappen registreren
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
237
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
G Druk op [Details].
H Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Selecteer [FTP] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
J Om de servernaam te wijzigen voert u de nieuwe servernaam in en drukt u
7
vervolgens op de {OK}-toets. Druk anders alleen op de toets {OK}.
K Om het poortnummer te wijzigen voert u het nieuwe poortnummer in en drukt u vervolgens op de {OK}-toets. Druk anders alleen op de toets {OK}.
238
Mappen registreren
L Als u het pad wilt wijzigen, voer dan het nieuwe pad in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Druk anders alleen op de toets {OK}.
M Druk op [Com.Tst] om te controleren of het pad correct is ingesteld.
N Wanneer u klaar bent met doorvoeren van wijzigingen drukt u op [Einde].
7
O Druk op de toets {OK}.
P Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Om de naam te wijzigen, raadpleegt u ’Een geregistreerde naam wijzigen’. Verwijzing Pag.162 “Een geregistreerde naam veranderen”
Over dit apparaat
239
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Het protocol wijzigen
A Druk op [SMB] of [NCP].
B Er verschijnt een bevestigingsbericht. Druk op [Ja]. Het wijzigen van het protocol zal alle instellingen wissen die onder het voorgaande protocol zijn gemaakt.
C Voer elk item opnieuw in. Verwijzing Pag.217 “Een SMB-map registreren”
7
De geregistreerde FTP-map verwijderen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
240
Mappen registreren
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
241
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
H Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Druk op het protocol dat op dat moment niet is geselecteerd.
Er verschijnt een bevestigingsbericht.
J Druk op [Ja].
7
K Druk twee maal op de toets {Escape}.
L Druk op [Einde].
M Druk op de toets {OK}.
N Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 242
Mappen registreren
Opmerking ❒ Om een naam geheel te verwijderen, zie ’Een geregistreerde naam verwijderen’. Verwijzing Pag.164 “Een geregistreerde naam verwijderen”
NCP gebruiken voor het verbinden Opmerking ❒ Om een map te registreren in een gedeelde folder die in Windows is geconfigureerd, zie ’SMB gebruiken voor het verbinden’.
❒ Om een map in een FTP-server te registreren, zie ’FTP gebruiken voor het verbinden’. Verwijzing Pag.216 “SMB gebruiken voor het verbinden”
Pag.231 “FTP gebruiken voor het verbinden”
Een NCP-map registreren
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op
7
de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
243
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt programmeren en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
7 G Druk op [Details].
H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
244
Mappen registreren
I Selecteer [Map verificatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
J Selecteer [Andere verif.inf. opg.] met {U} of {T} en druk vervolgens op [Gebr.].
K Geef de log-in gebruikersnaam op en druk vervolgens op de {OK}-toets.
L Druk op [Wachtwoord].
7
M Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
N Voer het wachtwoord opnieuw in voor bevestiging en druk vervolgens op de {OK}-toets.
245
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
O Druk op de toets {OK}.
P Druk op de toets {Escape}.
Q Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
R Selecteer [NCP] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets
7
{OK}.
S Selecteer het verbindingstype met {U} of {T} en druk op de toets {OK}. Als u een map in een NDS-boomstructuur wilt opgeven, druk dan op [NDS]. Als u een map op een NetWare-server wilt opgeven, druk dan op [Bindery].
246
Mappen registreren
T Selecteer met {U} of {T} hoe u het pad wilt opgeven en druk vervolgens op de toets {OK}.
U Geef de map op.
V Druk op [Com.Tst] om te bevestigen of de paden correct zijn ingesteld.
W Druk op [Einde].
7
X Druk op de toets {OK}.
Y Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
247
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Opmerking ❒ Om de naam te registreren, zie ’Namen registreren’.
❒ U kunt maximaal 64 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. ❒ Als u [NDS] selecteert als verbindingstype, voer dan na de gebruikersnaam de contextnaam in, waar het gebruikersobject zich bevindt. Als de gebruikersnaam "gebruiker" is en de contextnaam is "context", dan is de gebruikersnaam die u moet invoeren "gebruiker.context". ❒ U kunt maximaal 64 tekens voor het wachtwoord invoeren. ❒ Om een map op te geven kunt u het pad handmatig invoeren of de map opsporen door in het netwerk te bladeren. ❒ Wanneer [Niet opgeven] is geselecteerd, dan zijn de NCP-gebruikersnaam en het NCP-wachtwoord van toepassing die u hebt opgegeven in Standaardgebruikersnaam/-wachtwoord (verzenden) van de instellingen Bestandsoverdracht. ❒ Als Gebruikersverificatie is opgegeven, neem dan contact op met uw beheerder. Verwijzing Pag.160 “Namen registreren”
Pag.249 “De NCP-map handmatig opsporen” Pag.250 “De NCP-map met Blader Netwerk opsporen” Over dit apparaat
7
248
Mappen registreren
De NCP-map handmatig opsporen
A Selecteer [Handmatige invoer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Voer de padnaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
C Druk op [Com.Tst] om te controleren of het pad correct is ingesteld.
7
D Druk op [Afsl.].
Opmerking ❒ Als u ’Verbindingstype’ instelt op [NDS], de naam van de NDS-boomstructuur is ’boomstructuur’, de naam van de context met het volume is ’context’, de volumenaam is ’volume’ en de mapnaam is ’map’, dan zal het pad zijn: ’\\boomstructuur\volume. context\map’. ❒ Als u "Verbindingstype"’ instelt op [Bindery] en als de naam van de NetWare-server "server", de volumenaam "volume" en de mapnaam "map" is, dan is het pad "\\server\volume\map". ❒ U kunt maximaal 128 tekens gebruiken voor het invoeren van een pad. ❒ Als de verbindingstest mislukt, controleert u de instellingen en probeert het vervolgens opnieuw.
249
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
De NCP-map met Blader Netwerk opsporen
A Selecteer [Blader Netwerk] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Als u ’Verbindingstype’ heeft ingesteld op [NDS], dan verschijnt een lijst
met items in de NDS-boomstructuur. Als u ’Verbindingstype’ heeft ingesteld op [Bindery], dan verschijnt een lijst met items op de NetWare-server.
C Zoek naar de bestemmingsmap in de NDS-boomstructuur of NetWare-server en druk vervolgens op [Toep.].
7 U kunt op [Boven] drukken om tussen de niveaus te schakelen. Opmerking ❒ Alleen de mappen die u kunt openen, verschijnen in [Blader Netwerk].
❒ Als de talen die wordt gebruikt op het apparaat en de bestemming die u wilt bekijken van elkaar verschillen, dan verschijnen de items in de lijst wellicht niet correct. ❒ Er kunnen maximaal 100 items in de lijst worden weergegeven.
250
Mappen registreren
De geregistreerde NCP-map wijzigen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
251
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
H Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Selecteer [NCP] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets
7
{OK}.
J Selecteer het verbindingstype met {U} of {T} en druk op de toets {OK}. Als u een map in een NDS-boomstructuur wilt opgeven, druk dan op [NDS]. Als u een map op een NetWare-server wilt opgeven, druk dan op [Bindery].
252
Mappen registreren
K Selecteer [Handmatige invoer] of [Blader Netwerk] to om de methode voor padinvoer in te stellen met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets.
Om een map op te geven kunt u het pad handmatig invoeren of de map opsporen door in het netwerk te bladeren.
L Geef de map op.
M Druk op [Com.Tst] om te controleren of het pad correct is ingesteld.
7
N Druk op [Afsl.].
O Druk twee maal op de toets {Escape}.
P Druk op [Einde].
253
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Q Druk op de toets {OK}.
R Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Om de naam te wijzigen, raadpleegt u ’Een geregistreerde naam wijzigen’. Verwijzing Pag.162 “Een geregistreerde naam veranderen”
Het protocol wijzigen
A Druk op [SMB] of [FTP].
7
B Er verschijnt een bevestigingsbericht. Druk op [Ja]. Het wijzigen van het protocol zal alle instellingen wissen die onder het voorgaande protocol zijn gemaakt.
Verwijzing Pag.217 “Een SMB-map registreren”
Pag.231 “Een FTP-map registreren”
254
Mappen registreren
De geregistreerde NCP-map verwijderen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
255
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
H Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Druk op het protocol dat op dat moment niet is geselecteerd.
7
Er verschijnt een bevestigingsbericht.
J Druk op [Ja].
K Druk twee maal op de toets {Escape}.
256
Mappen registreren
L Druk op [Einde].
M Druk op de toets {OK}.
N Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Om een naam geheel te verwijderen, zie ’Een geregistreerde naam verwijderen’. Verwijzing Pag.164 “Een geregistreerde naam verwijderen”
7
257
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Namen in een groep registreren U kunt namen in een groep registreren om een gemakkelijk beheer in te schakelen voor e-mailadressen en mappen voor elke groep. Als u namen aan een groep wilt toevoegen, moet u de groepen eerst hebben geregistreerd. Belangrijk ❒ Wanneer u de functie Scan to Folder gebruikt, dan kunt u geen scanbestanden verzenden naar een groep met meer dan 50 geregistreerde mappen.
❒ Het maximum aantal groepen is 10. ❒ Het maximum aantal bestemmingen dat in een groep kan worden geregistreerd is 100. Opmerking ❒ U kunt een beveiligingscode instellen om te voorkomen dat de mappen die in een groep geregistreerd zijn zonder toestemming kunnen worden geopend. Zie voor meer informatie ’Een beveiligingscode registreren’. Verwijzing Pag.276 “Een beveiligingscode registreren”
Een nieuwe groep registreren
7
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
258
Namen in een groep registreren
C Selecteer [Prog./Wijz./Verw. groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt programmeren en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Voer de groepsnaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
G Druk op de toets {OK}.
H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Over dit apparaat
259
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Namen in een groep registreren U kunt namen die eerder zijn geregistreerd in het Adresboek in een groep plaatsen. Wanneer u nieuwe namen registreert, kunt u tegelijkertijd ook groepen registreren.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
260
Namen in een groep registreren
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
7 H Selecteer [Groep registreren naar] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Selecteer met behulp van {V} de groepsnaam die u wilt registreren en druk vervolgens op de toets {OK}.
261
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
J Druk op [Einde].
K Druk op de toets {OK}.
L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Een groep aan een andere groep toevoegen U kunt een groep aan een andere groep toevoegen.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Prog./Wijz./Verw. groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
262
Namen in een groep registreren
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer van
de groep die u in een andere groep wilt stoppen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
7
G Druk op [Details].
H Selecteer [Groep registreren naar] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
263
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
I Selecteer met behulp van {V} de groepsnaam die u wilt registreren en druk vervolgens op de toets {OK}.
J Druk op [Afsl.].
K Druk op de toets {OK}.
L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
7
Namen weergeven die in groepen zijn geregistreerd U kunt de namen controleren van de groepen die in elke groep zijn geregistreerd.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
264
Namen in een groep registreren
C Selecteer [Prog./Wijz./Verw. groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt weergeven en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
265
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
H Selecteer [Geprogr. Gebr./Groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
Al de gebruikers(bestemmings)namen in de gespecificeerde groep verschijnen nu op het display.
I Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Een naam uit een groep verwijderen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens
7
op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
266
Namen in een groep registreren
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u
wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}. Druk op de toets van de gebruiker die u wilt verwijderen of voer het registratienummer in met behulp van de cijfertoetsen.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
7
G Druk op [Details].
H Selecteer [Groep registreren naar] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
267
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
I Selecteer met behulp van {W} de naam van de groep waaruit u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
J Druk op [Einde].
K Druk op de toets {OK}.
L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
7
268
Namen in een groep registreren
Een groep in een andere groep verwijderen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Prog./Wijz./Verw. groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
269
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
E Voer met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer in
van de groep die u uit een andere groep wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
7 H Selecteer [Groep registreren naar] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Selecteer de groep die u wilt verwijderen met {U} of {T} en bevestig deze dan door {W} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken.
270
Namen in een groep registreren
J Druk op [Einde].
K Druk op de toets {OK}.
L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
7
271
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een groepsnaam veranderen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Prog./Wijz./Verw. groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
272
Namen in een groep registreren
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Voer de nieuwe groepsnaam in met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen en druk vervolgens op {OK} key.
G Om het registratienummer te wijzigen drukt u op [Registr.].
7 H Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het nieuwe registratienummer en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Druk op de toets {OK}.
J Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 273
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een groep verwijderen
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Prog./Wijz./Verw. groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Verwijderen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
274
Namen in een groep registreren
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op [Ja].
G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
7
275
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een beveiligingscode registreren U kunt de toegang tot de namen van afzenders of mappen beperken door een beveiligingscode in te stellen. U kunt deze functie gebruiken om het volgende te beschermen: • Mappen U kunt ongeoorloofde toegang tot mappen voorkomen. • Namen van afzenders U kunt het misbruik van de namen van afzenders voorkomen. Verwijzing Pag.167 “Een gebruikerscode registreren”
Een beveiligingscode voor een enkele gebruiker registreren
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
276
Een beveiligingscode registreren
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt beschermen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
7 G Druk op [Details].
H Selecteer [Verif.bescherming] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
277
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
I Selecteer [Registreren als] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
J Selecteer [Geen], [Alleen bestemming], [Alleen afzender] of [Bestemming & Afzender] met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets.
K Selecteer [Bestemm. Beveil.code] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
L Typ een beveiligingscode met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}.
M Druk op de toets {Escape}.
N Druk op [Einde].
278
Een beveiligingscode registreren
O Druk op de toets {OK}.
P Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Geef een beveiligingscode van maximaal acht cijfers op. U kunt ’Beveiliging’ ook instellen zonder een beveiligingscode.
7
279
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een beveiligingscode voor een groep gebruikers registreren
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Selecteer [Prog./Wijz./Verw. groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
280
Een beveiligingscode registreren
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer van een groep die u wilt beschermen en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
7 H Selecteer [Verif.bescherming] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Selecteer [Bestemmingsbeveiliging] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
281
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
J Typ een beveiligingscode met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}.
K Selecteer [Mapbeveiliging] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
L Selecteer [Aan] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
7
M Druk twee maal op [Afsl.].
N Druk op de toets {OK}.
O Druk op de {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Geef een beveiligingscode van maximaal acht cijfers op. U kunt ’Beveiliging’ ook instellen zonder een beveiligingscode.
282
SMTP- en LDAP-verificatie registreren
SMTP- en LDAP-verificatie registreren SMTP-verificatie Voor elke gebruiker die in het Adresboek is geregistreerd kunt u een log-in gebruikersnaam en een log-in wachtwoord registreren voor gebruik bij het openen van een SMTP-server. Om een SMTP-server te kunnen gebruiken moet u dit vooraf programmeren. Belangrijk ❒ Wanneer [Niet opgeven] is geselecteerd als SMTP-verificatie, gelden de gebruikersnaam en wachtwoord die u hebt ingesteld in SMTP-verificatie van Bestandsoverdracht. Voor meer informatie, zie "Bestandsoverdracht".
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens
7
op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
283
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt registreren en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
7 G Druk op [Details].
H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
284
SMTP- en LDAP-verificatie registreren
I Selecteer [SMTP bevestiging] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
J Selecteer [Andere verif.inf. opg.] met {U} of {T} en druk vervolgens op [Gebr.].
K Geef de log-in gebruikersnaam op en druk vervolgens op de {OK}-toets.
L Druk op de [Wachtwoord].
7
M Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
N Voer het wachtwoord opnieuw in voor bevestiging en druk vervolgens op de {OK}-toets.
285
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
O Druk twee maal op de toets {Escape}.
P Druk op [Einde].
Q Druk op de toets {OK}.
R Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
7
Opmerking ❒ Om de naam te registreren, zie ’Namen registreren’.
❒ U kunt maximaal 191 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. ❒ Wanneer u POP- voor SMTP-verificatie gebruikt, dan kunt u maximaal 63 alfanumerieke tekens registreren. ❒ U kunt maximaal 64 tekens voor het wachtwoord invoeren. ❒ Om de instellingen voor de SMTP-verificatie te wijzigen, herhaalt u stap B tot P. Verwijzing Pag.160 “Namen registreren”
Pag.16 “Netwerkinstellingen” Over dit apparaat
286
SMTP- en LDAP-verificatie registreren
LDAP-verificatie Voor elke gebruiker die in het Adresboek is geregistreerd kunt u een log-in gebruikersnaam en een log-in wachtwoord registreren voor gebruik bij het openen van een LDAP-server. Om een LDAP-server te kunnen gebruiken moet u dit vooraf programmeren. Belangrijk ❒ Wanneer [Niet opgeven] is geselecteerd voor LDAP-verificatie, dan zijn de gebruikersnaam en het wachtwoord van toepassing die u in LDAP-server programmeren/wijzigen van de instellingen voor Beheerderstoepassingen heeft opgegegeven. Neem voor meer informatie over LDAP-verificatie contact op met uw beheerder.
A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens
7
op de toets {OK}.
C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
287
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt registreren en druk vervolgens op de toets {OK}.
U kunt automatisch registratienummers 001-032 opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer of mapbestemming.
F Druk op de toets {OK}.
G Druk op [Details].
7 H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
I Selecteer [LDAP verificatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
288
SMTP- en LDAP-verificatie registreren
J Selecteer [Andere verif.inf. opg.] met {U} of {T} en druk vervolgens op [Gebr.].
K Geef de log-in gebruikersnaam op en druk vervolgens op de {OK}-toets.
L Druk op [Wachtwoord].
M Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de {OK}-toets.
7 N Voer het wachtwoord opnieuw in voor bevestiging en druk vervolgens op de {OK}-toets.
O Druk twee maal op de toets {Escape}.
289
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
P Druk op [Einde].
Q Druk op de toets {OK}.
R Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}}. Opmerking ❒ Om de naam te registreren, zie ’Namen registreren’. ❒ Wanneer [Niet opgeven] is geselecteerd voor LDAP-verificatie, dan zijn de gebruikersnaam en het wachtwoord van toepassing die u in LDAP-server programmeren/wijzigen van de instellingen voor Beheerderstoepassingen heeft opgegegeven. ❒ U kunt maximaal 128 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. ❒ Om de instellingen voor de LDAP-verificatie te wijzigen, herhaalt u stap B tot P.
7
Verwijzing Pag.160 “Namen registreren”
Pag.73 “Programmeer/wijzig/verwijder LDAP-server” Over dit apparaat
290
Zoeken
Zoeken U kunt zoeken naar de gebruikersinformatie die is opgeslagen in [Adresboek beheer] onder [Beheerderstools] in [Systeeminst.] door een lijst weer te geven. Anders kunt u zoeken op naam, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, e-mailadres of de naam van de bestemmingsmap. Dit gedeelte beschrijft hoe u zoekt naar een gebruikersnaam of bestemming die in het adresboek is geregistreerd. Voor meer informatie over het openen van [Adresboek beheer] raadpleegt u ’Namen registreren’. Verwijzing Pag.160 “Namen registreren”
Zoeken op naam Doorzoek het adresboek op bestemming of gebruikersnaam.
A Druk op [Zoeken].
7 B Selecteer [Zoek op naam] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Voer de naam in die u wilt zoeken en druk vervolgens op de toets {OK}. U kunt ook zoeken door een gedeelte van de naam in te voeren.
291
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
D Druk op de toets {OK}.
De zoekresultaten verschijnen.
E Selecteer de naam met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken.
Verwijzing Over dit apparaat
7
292
Zoeken
Vanuit de lijst zoeken Doorzoek het adresboek door een lijst weer te geven met geregistreerde gebruikersnamen en bestemmingen.
A Druk op [Zoeken].
B Selecteer [Geef bestemmingslijst weer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
De lijst met geregistreerde gebruikersnamen of bestemmingsnamen verschijnt.
C Selecteer de bestemming met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in
7
te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken.
Verwijzing Over dit apparaat
293
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Zoeken op registratienummer Doorzoek het adresboek met het registratienummer van een gebruiker of bestemming.
A Druk op [Zoeken].
B Selecteer [Zoek op registratienr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Voer met de cijfertoetsen het registratienummer in waarnaar u wilt zoeken en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Selecteer de naam met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken.
294
Zoeken
Zoeken op gebruikerscode Doorzoek het adresboek met geregistreerde gebruikerscodes.
A Druk op [Zoeken].
B Selecteer [Zoek op gebr.code] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Typ de gebruikerscode waarnaar u wilt zoeken met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}.
7 D Druk op de toets {OK}.
De zoekresultaten verschijnen.
E Selecteer de naam met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken.
295
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Zoeken op faxnummer Doorzoek het adresboek met geregistreerde faxnummers.
A Druk op [Zoeken].
B Selecteer [Faxbestemming zoeken] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Voer met de cijfertoetsen het faxnummer in waarnaar u wilt zoeken en
druk vervolgens op de toets {OK}. Om te zoeken op IP-faxnummer drukt u op [IP], voert u het IP-faxnummer in en drukt u vervolgens op de {OK}-toets.
7
D Druk op de toets {OK}.
De zoekresultaten verschijnen.
E Selecteer de naam met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken.
296
Zoeken
Verwijzing Over dit apparaat
Zoeken op e-mailadres Doorzoek het adresboek met geregistreerde e-mailadressen.
A Druk op [Zoeken].
B Selecteer [Zoeken op E-mailadres] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Voer het e-mailadres in waarnaar u wilt zoeken en druk vervolgens op de
7
{OK}-toets. U kunt ook zoeken door een gedeelte van het e-mailadres in te voeren.
D Druk op de toets {OK}.
De zoekresultaten verschijnen.
297
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
E Selecteer de naam met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken.
Verwijzing Over dit apparaat
Zoeken op naam van de bestemmingsmap U kunt naar de naam van een bestemmingsmap zoeken die is geregistreerd in het adresboek.
A Druk op [Zoeken].
7
B Selecteer [Zoeken op Mapnaam] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
C Geef de naam van de bestemmingsmap op en druk vervolgens op de {OK}toets. U kunt ook zoeken door een gedeelte van de naam van de bestemmingsmap in te voeren.
298
Zoeken
D Druk op de toets {OK}.
De zoekresultaten verschijnen.
E Selecteer de naam met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken.
Verwijzing Over dit apparaat
7
299
Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Web Image Monitor gebruiken Dit gedeelte beschrijft hoe u Web Image Monitor kunt gebruiken. Met Web Image Monitor kunt u namen in het adresboek registreren.
A Start de webbrowser. B Typ “http://(adres van het apparaat)/” in de URL-balk van de webbrowser.
De bovenste pagina van Web Image Monitor verschijnt. Als de hostnaam van het apparaat is geregistreerd op de DNS- of WINS-server, kunt u deze invoeren. Bij het instellen van SSL, een protocol voor gecodeerde communicatie, in een omgeving waarvoor een serververificatie is gebeurd, voert u https://(adres van het apparaat)/ in.
7
C Klik op [Inloggen]. D Voer de log-in gebruikersnaam en het wachtwoord in en klik dan op [Inloggen]. Voor meer informatie over uw log-in gebruikersnaam en wachtwoord, raadpleegt u uw netwerkbeheerder.
E Klik op [Adresboek]. Opmerking ❒ Voor meer informatie over het registreren van namen in het adresboek met Web Image Monitor, zie de Help-functie van Web Image Monitor.
300
8. Andere gebruikersinstellingen Met aanvankelijke instellingen kunt u tussen talen wisselen en het aantal afgedrukte papieren controleren door de teller weer te geven. Voor meer informatie over het gebruik van de respectieve instellingen, zie "Gebruikersinstellingen".
De taal van het display wijzigen Het onderstaande beschrijft [Taal], meegeleverd voor het apparaat. U kunt de taal die op het display wordt gebruikt, wijzigen. De standaardinstelling is Engels.
A Selecteer [Taal] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Selecteer de taal met behulp van {U} of {T}, en druk vervolgens op de {OK}-toets.
C Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
301
Andere gebruikersinstellingen
Teller De teller voor Totaal weergegeven U kunt de totale tellerwaarde weergeven die voor alle functies wordt gebruikt.
A Selecteer [Teller] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}.
B Als u de tellerlijst wilt afdrukken, drukt u op [Afdr.].
C Druk op de toets {Start}.
8 Er wordt een tellerlijst afgedrukt. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen”
302
9. Bijlage Copyrightgegevens over de geïnstalleerde software expat • De software, inclusief controller en dergelijke (hierna te noemen ’software’ die op dit product is geïnstalleerd, maakt gebruikt van de expat onder de volgende voorwaarden. • De producent biedt garantie en ondersteuning voor de software van het product met inbegrip van de expat en de producent vrijwaart de oorspronkelijke ontwikkelaar en bezitter van de auteursrechten van deze verplichtingen. • Informatie over de expat is te lezen op: http://expat.sourceforge.net/ Copyright (c) 1998, 1999, 2000 Thai Open Source Software Centre, Ltd. and Clark Cooper. Copyright © 2001, 2002 Expat maintainers. Permission is hereby granted, free of charge, to any person obtaining a copy of this software and associated documentation files (the "Software"), to deal in the Software without restriction, including without limitation the rights to use, copy, modify, merge, publish, distribute, sublicense, and/or sell copies of the Software, and to permit persons to whom the Software is furnished to do so, subject to the following conditions: The above copyright notice and this permission notice shall be included in all copies or substantial portions of the Software. THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE AND NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL THE AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE LIABLE FOR ANY CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY, WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT, TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE.
303
Bijlage
NetBSD 1. Copyright Notice of NetBSD For all users to use this product: This product contains NetBSD operating system: For the most part, the software constituting the NetBSD operating system is not in the public domain; its authors retain their copyright. The following text shows the copyright notice used for many of the NetBSD source code. For exact copyright notice applicable for each of the files/binaries, the source code tree must be consulted. A full source code can be found at http://www.netbsd.org/. Copyright © 1999, 2000 The NetBSD Foundation, Inc. All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: A Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. B Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. C All advertising materials mentioning features or use of this software must display the following acknowledgment: This product includes software developed by The NetBSD Foundation, Inc. and its contributors. D Neither the name of The NetBSD Foundation nor the names of its contributors may be used to endorse or promote products derived from this software without specific prior written permission. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE NETBSD FOUNDATION, INC. AND CONTRIBUTORS ’’AS IS’’ AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE FOUNDATION OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. 2.Authors Name List All product names mentioned herein are trademarks of their respective owners.
9
304
Copyrightgegevens over de geïnstalleerde software
The following notices are required to satisfy the license terms of the software that we have mentioned in this document: • This product includes software developed by the University of California, Berkeley and its contributors. • This product includes software developed by Jonathan R. Stone for the NetBSD Project. • This product includes software developed by the NetBSD Foundation, Inc. and its contributors. • This product includes software developed by Manuel Bouyer. • This product includes software developed by Charles Hannum. • This product includes software developed by Charles M. Hannum. • This product includes software developed by Christopher G. Demetriou. • This product includes software developed by TooLs GmbH. • This product includes software developed by Terrence R. Lambert. • This product includes software developed by Adam Glass and Charles Hannum. • This product includes software developed by Theo de Raadt. • This product includes software developed by Jonathan Stone and Jason R. Thorpe for the NetBSD Project. • This product includes software developed by the University of California, Lawrence Berkeley Laboratory and its contributors. • This product includes software developed by Christos Zoulas. • This product includes software developed by Christopher G. Demetriou for the NetBSD Project. • This product includes software developed by Paul Kranenburg. • This product includes software developed by Adam Glass. • This product includes software developed by Jonathan Stone. • This product includes software developed by Jonathan Stone for the NetBSD Project. • This product includes software developed by Winning Strategies, Inc. • This product includes software developed by Frank van der Linden for the NetBSD Project. • This product includes software developed for the NetBSD Project by Frank van der Linden • This product includes software developed for the NetBSD Project by Jason R. Thorpe. • The software was developed by the University of California, Berkeley. • This product includes software developed by Chris Provenzano, the University of California, Berkeley, and contributors.
9
305
Bijlage
Sablotron Sablotron (Version 0.82) Copyright © 2000 Ginger Alliance Ltd. All Rights Reserved a) The application software installed on this product includes the Sablotron software Version 0.82 (hereinafter, "Sablotron 0.82"), with modifications made by the product manufacturer. The original code of the Sablotron 0.82 is provided by Ginger Alliance Ltd., the initial developer, and the modified code of the Sablotron 0.82 has been derived from such original code provided by Ginger Alliance Ltd. b) The product manufacturer provides warranty and support to the application software of this product including the Sablotron 0.82 as modified, and the product manufacturer makes Ginger Alliance Ltd., the initial developer of the Sablotron 0.82, free from these obligations. c) The Sablotron 0.82 and the modifications thereof are made available under the terms of Mozilla Public License Version 1.1 (hereinafter, "MPL 1.1"), and the application software of this product constitutes the "Larger Work" as defined in MPL 1.1. The application software of this product except for the Sablotron 0.82 as modified is licensed by the product manufacturer under separate agreement(s). d) The source code of the modified code of the Sablotron 0.82 is available at: http://support-download.com/services/device/sablot/notice082.html e) The source code of the Sablotron software is available at: http://www.gingerall.com f) MPL 1.1 is available at: http://www.mozilla.org/MPL/MPL-1.1.html
JPEG LIBRARY
9
• The software installed on this product is based in part on the work of the Independent JPEG Group.
306
Copyrightgegevens over de geïnstalleerde software
SASL CMU libsasl Tim Martin Rob Earhart Rob Siemborski Copyright (c) 2001 Carnegie Mellon University. All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: A Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. B Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. C The name "Carnegie Mellon University" must not be used to endorse or promote products derived from this software without prior written permission. For permission or any other legal details, please contact: Office of Technology Transfer Carnegie Mellon University 5000 Forbes Avenue Pittsburgh, PA 15213-3890 (412) 268-4387, fax: (412) 268-7395 [email protected] D Redistributions of any form whatsoever must retain the following acknowledgment: "This product includes software developed by Computing Services at Carnegie Mellon University (http://www.cmu.edu/computing/)." CARNEGIE MELLON UNIVERSITY DISCLAIMS ALL WARRANTIES WITH REGARD TO THIS SOFTWARE, INCLUDING ALL IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS, IN NO EVENT SHALL CARNEGIE MELLON UNIVERSITY BE LIABLE FOR ANY SPECIAL, INDIRECT OR CONSEQUENTIAL DAMAGES OR ANY DAMAGES WHATSOEVER RESULTING FROM LOSS OF USE, DATA OR PROFITS, WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT, NEGLIGENCE OR OTHER TORTIOUS ACTION, ARISING OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE USE OR PERFORMANCE OF THIS SOFTWARE.
9
307
Bijlage
MD4 Copyright (C) 1990-2, RSA Data Security, Inc. All rights reserved. License to copy and use this software is granted provided that it is identified as the "RSA Data Security, Inc. MD4 Message-Digest Algorithm" in all material mentioning or referencing this software or this function. License is also granted to make and use derivative works provided that such works are identified as "derived from the RSA Data Security, Inc. MD4 MessageDigest Algorithm" in all material mentioning or referencing the derived work. RSA Data Security, Inc. makes no representations concerning either the merchantability of this software or the suitability of this software for any particular purpose. It is provided "as is" without express or implied warranty of any kind. These notices must be retained in any copies of any part of this documentation and/or software.
MD5 Copyright (C) 1991-2, RSA Data Security, Inc. Created 1991. All rights reserved. License to copy and use this software is granted provided that it is identified as the "RSA Data Security, Inc. MD5 Message-Digest Algorithm" in all material mentioning or referencing this software or this function.
9
License is also granted to make and use derivative works provided that such works are identified as "derived from the RSA Data Security, Inc. MD5 MessageDigest Algorithm" in all material mentioning or referencing the derived work. RSA Data Security, Inc. makes no representations concerning either the merchantability of this software or the suitability of this software for any particular purpose. It is provided "as is" without express or implied warranty of any kind. These notices must be retained in any copies of any part of this documentation and/or software.
308
Copyrightgegevens over de geïnstalleerde software
Samba(Ver 3.0.4) Voor SMB-transmissie gebruikt dit apparaat Samba ver 3.0.4 (hierna aangeduid als Samba 3.0.4). Copyright © Andrew Tridgell 1994-1998 This program is free software; you can redistribute it and/or modify it under the terms of the GNU General Public License as published by the Free Software Foundation; either version 2 of the License, or (at your option) any later version. This program is distributed in the hope that it will be useful, but WITHOUT ANY WARRANTY; without even the implied warranty of MERCHANTABILITY or FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE. See the GNU General Public License along with this program; if not, write to the Free Software Foundation, Inc., 675 Mass Ave, Cambridge, MA 02139, USA. Opmerking ❒ De broncode voor SMB-transmissie bij dit apparaat kan worden gedownload van de volgende website:
http://support-download.com/services/scbs
RSA BSAFE®
9
• This product includes RSA BSAFE® cryptographic or security protocol software from RSA Security Inc. • RSA and BSAFE are registered trademarks of RSA Security Inc. in the United States and/or other countries. • RSA Security Inc. All rights reserved.
309
Bijlage
Open SSL Copyright (c) 1998-2004 The OpenSSL Project. All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. 3. All advertising materials mentioning features or use of this software must display the following acknowledgment: "This product includes software developed by the OpenSSL Project for use in the OpenSSL Toolkit. (http://www.openssl.org/)" 4. The names "OpenSSL Toolkit" and "OpenSSL Project" must not be used to endorse or promote products derived from this software without prior written permission. For written permission, please contact [email protected]. 5. Products derived from this software may not be called "OpenSSL" nor may "OpenSSL" appear in their names without prior written permission of the OpenSSL Project.
9
6. Redistributions of any form whatsoever must retain the following acknowledgment: "This product includes software developed by the OpenSSL Project for use in the OpenSSL Toolkit (http://www.openssl.org/)"
310
Copyrightgegevens over de geïnstalleerde software
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE OpenSSL PROJECT ``AS IS’’ AND ANY EXPRESSED OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE OpenSSL PROJECT OR ITS CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. This product includes cryptographic software written by Eric Young ([email protected]). This product includes software written by Tim Hudson ([email protected]). Original SSLeay License Copyright (C) 1995-1998 Eric Young ([email protected]) All rights reserved. This package is an SSL implementation written by Eric Young ([email protected]). The implementation was written so as to conform with Netscapes SSL. This library is free for commercial and non-commercial use as long as the following conditions are aheared to. The following conditions apply to all code found in this distribution, be it the RC4, RSA, lhash, DES, etc., code; not just the SSL code. The SSL documentation included with this distribution is covered by the same copyright terms except that the holder is Tim Hudson ([email protected]).
9
Copyright remains Eric Young’s, and as such any Copyright notices in the code are not to be removed. If this package is used in a product, Eric Young should be given attribution as the author of the parts of the library used. This can be in the form of a textual message at program startup or in documentation (online or textual) provided with the package. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met:
311
Bijlage
1. Redistributions of source code must retain the copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. 3. All advertising materials mentioning features or use of this software must display the following acknowledgement: "This product includes cryptographic software written by Eric Young ([email protected])" The word ’cryptographic’ can be left out if the rouines from the library being used are not cryptographic related :-). 4. If you include any Windows specific code (or a derivative thereof) from the apps directory (application code) you must include an acknowledgement: "This product includes software written by Tim Hudson ([email protected])" THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY ERIC YOUNG ``AS IS’’ AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE AUTHOR OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. The licence and distribution terms for any publically available version or derivative of this code cannot be changed. i.e this code cannot simply be copied and put under another distribution licence [including the GNU Public Licence.]
9
312
Copyrightgegevens over de geïnstalleerde software
Open SSH The licences which components of this software fall under are as follows. First, we will summarize and say that all components are under a BSD licence, or a licence more free than that. OpenSSH contains no GPL code. 1) Copyright (c) 1995 Tatu Ylonen , Espoo, Finland All rights reserved As far as I am concerned, the code I have written for this software can be used freely for any purpose. Any derived versions of this software must be clearly marked as such, and if the derived work is incompatible with the protocol description in the RFC file, it must be called by a name other than "ssh" or "Secure Shell". [Tatu continues] However, I am not implying to give any licenses to any patents or copyrights held by third parties, and the software includes parts that are not under my direct control. As far as I know, all included source code is used in accordance with the relevant license agreements and can be used freely for any purpose (the GNU license being the most restrictive); see below for details. [However, none of that term is relevant at this point in time. All of these restrictively licenced software components which he talks about have been removed from OpenSSH, i.e.,
9
- RSA is no longer included, found in the OpenSSL library - IDEA is no longer included, its use is deprecated - DES is now external, in the OpenSSL library - GMP is no longer used, and instead we call BN code from OpenSSL - Zlib is now external, in a library - The make-ssh-known-hosts script is no longer included - TSS has been removed - MD5 is now external, in the OpenSSL library - RC4 support has been replaced with ARC4 support from OpenSSL - Blowfish is now external, in the OpenSSL library
313
Bijlage
[The licence continues] Note that any information and cryptographic algorithms used in this software are publicly available on the Internet and at any major bookstore, scientific library, and patent office worldwide. More information can be found e.g. at "http://www.cs.hut.fi/crypto". The legal status of this program is some combination of all these permissions and restrictions. Use only at your own responsibility. You will be responsible for any legal consequences yourself; I am not making any claims whether possessing or using this is legal or not in your country, and I am not taking any responsibility on your behalf. NO WARRANTY BECAUSE THE PROGRAM IS LICENSED FREE OF CHARGE, THERE IS NO WARRANTY FOR THE PROGRAM, TO THE EXTENT PERMITTED BY APPLICABLE LAW. EXCEPT WHEN OTHERWISE STATED IN WRITING THE COPYRIGHT HOLDERS AND/OR OTHER PARTIES PROVIDE THE PROGRAM "AS IS" WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EITHER EXPRESSED OR IMPLIED, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE. THE ENTIRE RISK AS TO THE QUALITY AND PERFORMANCE OF THE PROGRAM IS WITH YOU. SHOULD THE PROGRAM PROVE DEFECTIVE, YOU ASSUME THE COST OF ALL NECESSARY SERVICING, REPAIR OR CORRECTION. IN NO EVENT UNLESS REQUIRED BY APPLICABLE LAW OR AGREED TO IN WRITING WILL ANY COPYRIGHT HOLDER, OR ANY OTHER PARTY WHO MAY MODIFY AND/OR REDISTRIBUTE THE PROGRAM AS PERMITTED ABOVE, BE LIABLE TO YOU FOR DAMAGES, INCLUDING ANY GENERAL, SPECIAL, INCIDENTAL OR CONSEQUENTIAL DAMAGES ARISING OUT OF THE USE OR INABILITY TO USE THE PROGRAM (INCLUDING BUT NOT LIMITED TO LOSS OF DATA OR DATA BEING RENDERED INACCURATE OR LOSSES SUSTAINED BY YOU OR THIRD PARTIES OR A FAILURE OF THE PROGRAM TO OPERATE WITH ANY OTHER PROGRAMS), EVEN IF SUCH HOLDER OR OTHER PARTY HAS BEEN ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGES.
9
2) The 32-bit CRC compensation attack detector in deattack.c was contributed by CORE SDI S.A. under a BSD-style license.
314
Copyrightgegevens over de geïnstalleerde software
Cryptographic attack detector for ssh - source code Copyright (c) 1998 CORE SDI S.A., Buenos Aires, Argentina. All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that this copyright notice is retained. THIS SOFTWARE IS PROVIDED ``AS IS’’ AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL CORE SDI S.A. BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY OR CONSEQUENTIAL DAMAGES RESULTING FROM THE USE OR MISUSE OF THIS SOFTWARE. Ariel Futoransky 3) One component of the ssh source code is under a 3-clause BSD license, held by the University of California, since we pulled these parts from original Berkeley code. Copyright (c) 1983, 1990, 1992, 1993, 1995 The Regents of the University of California. All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. 3. Neither the name of the University nor the names of its contributors may be used to endorse or promote products derived from this software without specific prior written permission. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE REGENTS AND CONTRIBUTORS ``AS IS’’ AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE REGENTS OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE.
9
315
Bijlage
4) Remaining components of the software are provided under a standard 2-term BSD licence with the following names as copyright holders: Markus Friedl Theo de Raadt Niels Provos Dug Song Kevin Steves Daniel Kouril Wesley Griffin Per Allansson Jason Downs Solar Designer Todd C. Miller Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE AUTHOR ``AS IS’’ AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE AUTHOR BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE.
9
5) Portable OpenSSH contains the following additional licenses: c) Compatibility code (openbsd-compat)
316
Copyrightgegevens over de geïnstalleerde software
Apart from the previously mentioned licenses, various pieces of code in the openbsd-compat/ subdirectory are licensed as follows: Some code is licensed under a 3-term BSD license, to the following copyright holders: Todd C. Miller Theo de Raadt Damien Miller Eric P. Allman The Regents of the University of California Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. 3. Neither the name of the University nor the names of its contributors may be used to endorse or promote products derived from this software without specific prior written permission. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE REGENTS AND CONTRIBUTORS ``AS IS’’ AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE REGENTS OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE.
9
317
Bijlage
Open LDAP The OpenLDAP Public License Version 2.8, 17 August 2003 Redistribution and use of this software and associated documentation ("Software"), with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions in source form must retain copyright statements and notices, 2. Redistributions in binary form must reproduce applicable copyright statements and notices, this list of conditions, and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution, and 3. Redistributions must contain a verbatim copy of this document. The OpenLDAP Foundation may revise this license from time to time. Each revision is distinguished by a version number. You may use this Software under terms of this license revision or under the terms of any subsequent revision of the license. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE OPENLDAP FOUNDATION AND ITS CONTRIBUTORS ``AS IS’’ AND ANY EXPRESSED OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE OPENLDAP FOUNDATION, ITS CONTRIBUTORS, OR THE AUTHOR(S) OR OWNER(S) OF THE SOFTWARE BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE.
9
The names of the authors and copyright holders must not be used in advertising or otherwise to promote the sale, use or other dealing in this Software without specific, written prior permission. Title to copyright in this Software shall at all times remain with copyright holders.
318
Copyrightgegevens over de geïnstalleerde software
OpenLDAP is a registered trademark of the OpenLDAP Foundation. Copyright 1999-2003 The OpenLDAP Foundation, Redwood City, California, USA. All Rights Reserved. Permission to copy and distribute verbatim copies of this document is granted.
9
319
INDEX A Adresboek: lijst afdrukken, 67 Adresboekbeheer, 67 Afdrukprioriteit, 47 Afdrukstand, 85 Afdruk zonder marges, 141 Afdr&Verw. scanlogboek, 152 Algemene instellingen/aanpassen (faxeigenschappen), 89 Alle logboeken verwijderen, 67 Alle opgeslagen taken verwijderen, 140 Alle tijdelijke taken verwijderen, 140 AOF (altijd aan), 67 Apparaat IPv6 adres, 56 Apparaatnaam, 56 Automatisch doorgaan, 141 Automatische ladewissel, 85 Automatische Log-out timer, 53 Automatische resettijd voor de fax (fax), 53 Automatische resettijd voor de scanner (scanner), 53 Automatische timer voor uitschakelen, 53 Autom. resettijd kopiëren (kopieerapparaat), 53 Auto reset timer (printer), 53
B Beheerder, 67 Beheerder. E-mailadres, 62 Beheerder Programmeren/Wijzigen., 67 Beheerdersinstellingen (faxeigenschappen), 97 Beheerder. verificatie. management, 67 Bestandsoverdracht (systeeminstellingen), 62 Bestemmingsinstellingen (scanfuncties), 151 Beveiligingstype, 60 Bezorgingsoptie, 62 Bi-directionele comm.., 59 Bijzondere afzender programmeren, 97 Blanco pagina afdrukken, 141 Briefpapierinstelling, 85, 141
320
C Centreerteken, 91 Communicatiemodus, 60 Communicatie paginateller, 97 Communicatiesnelheid, 60 Compressie, 152 Configureren. Pagina, 137 Courier Lettertype (PCL-menu), 145 CR aan LF hangen (PCL-menu), 145
D Datum instellen, 53 DDNS-configuratie, 56 Direct kiezen ontgr.tijd, 89 DNS-configuratie, 56 Domeinnaam, 56 Doorzenden, 97 Draadloos LAN-signaal, 60 Duplex, 141 Duplex-marge, 85
E Effectief protocol, 56 E-mailaccount faxen, 62 E-mailcommunicatiepoort, 62 E-mailgegevens. taal, 152 E-mailinstellingen (faxeigenschappen), 92 E-mailontvangst. interval, 62 E-mailopslag in server, 62 Ethernet-snelheid, 56 Ext. A4 breedte (PCL-menu), 145
F Faxeigenschappen (algemene instellingen/aanpassen), 89 Faxeigenschappen (Beheerdersinstellingen), 97 Faxeigenschappen (e-mailinstellingen), 92 Faxeigenschappen (IP-faxinstellingen), 94 Faxeigenschappen (ontvangstinstellingen), 91 Faxinformatie programmeren, 89 Firmware-versie, 67 Form lijnen (PCL-menu), 145 Foutenlogboek, 137 Foutenlogboek afdrukken, 141 Functieprioriteit, 47
G G3 analoge lijn, 97 Gateway-instellingen, 94 Geautoriseerd ontvangst, 91 Gebruikersverificatie. management, 67 Gegevensformaat (PS-menu), 147 Geheugenbeveiliging, 97 Geheugengebruik, 141 Geheugenoverloop, 141 Geheugenslot-ID registreren, 97 Geluidsniveau aanpassen, 89 Gemengde originelen. prioriteit fomaten, 149 Geroteerd sorteren, 85 Geroteerd sorteren: automatisch doorgaan, 85 Geruit merkteken, 91
H H.323 inschakelen, 94 H.323-instellingen, 94 Hex Dump, 137 Hostinterface (printereigenschappen), 144 Hostnaam, 56
I IEEE 802.11b (netwerk), 60 I/F-instellingenlijst afdrukken, 61 Instellingen voor uitvoerlades, 49 Instelling origineeltype, 85, 149 Interface-instellingen (netwerk), 56 Interface-instellingen (systeeminstellingen), 56 Internetfaxinstellingen, 92 Invoeraccent, 59 Inv./Uitv.-buffer, 144 Inv./Uitv.-time-out, 144 IP-faxinstellingen (faxeigenschappen), 94 IPv4-adres apparaat, 56 IPv4 Gateway-adres, 56 IPv6 Gateway-adres, 56 IPv6 Statusloze instelling, 56
J Journaal afdrukken, 97
K Kanaal, 60 Kopieën, 141 Kopieereigenschappen, 85
L Lade wisselen, 141 LDAP zoeken, 67 Lettertype bron (PCL-menu), 145 Lettertype nummer (PCL-menu), 145 Lettertype pitch (PCL-menu), 145 Lijst- /proefafdruk beveiligd, 140 Lijst/Testafdruk (printereigenschappen), 137 Logboekinstelling verzenden, 67
M Maateenheid, 47 Map TX Resultatenrapport, 97 Max. aantal sets, 85 Max.. formaat e-mail, 152 Max.. formaat. ontvangen E-mail, 62 Maximaal e-mailformaat, 92 Meerdere lijsten, 137 Menulijst, 137
321
N Naam afzender autom. specificeren, 62 NCP-bezorgingsprotocol, 56 Netwerk (IEEE 802.11b), 60 Netwerk (interface-Instellingen), 56 Netwerk (parallelle interface), 59 Niveau netwerkbeveiliging, 67 NW-frametype, 56
O Omschakelen naar ontvangstmodus, 91 Onderhoud (printereigenschappen), 140 Ontvangstinstellingen (faxeigenschappen), 91 Ontvangstprotocol, 62 Ontvangsttijd afdrukken, 91 Opgeslagen taken automatisch verwijderen, 141 Opwarmsignaal (kopieerapparaat), 47 Origineelinstelling, 149 Originelenteller-display, 85 Orig. prioriteit richting, 149
P Paneeltoets toon, 47 Papierformaat, 141 Papierformaat: Lades 1-4, 50 Papierlade-instellingen (systeeminstellingen), 50 Papiertype: handinvoer, 50 Papiertype: papierlades 1-4, 50 Paplade Prior.: fax (fax), 50 Paplade Prior.: kopieerapparaat (kopieerapparaat), 50 Paplade Prior.: printer (printer), 50 Parallelle Comm. snelheid, 59 Parallelle interface (Netwerk), 59 Parallelle timing, 59 Parameterinstelling, 97 PCL-config./Lettertypepagina, 137 PCL-menu (printereigenschappen), 145 PDF-config./Lettertypepagina, 137 PDF-groepswachtwoord, 148 PDF-menu (printereigenschappen), 148 PDF-wachtwoord wijzigen, 148 Ping-opdracht, 56 POP3 / IMAP4-instellingen, 62 POP voor SMTP, 62 Prgrm / wijzigen / verwijderen groep, 67
322
Printereigenschappen (hostinterface), 144 Printereigenschappen (Lijst/Testafdruk), 137 Printereigenschappen (onderhoud), 140 Printereigenschappen (PCL-menu), 145 Printereigenschappen (PDF-menu), 148 Printereigenschappen (PS-menu), 147 Printereigenschappen (systeem), 141 Printer handinvoer papierformaat, 50 Printertaal, 141 Prioriteit APS/ Auto R/E, 85 Prioriteit bestandstype, 152 Prioriteit. Best.lijst 1, 151 Prioriteit. Best.lijst 2, 151 Prioriteit duplex-modus, 85 Prioriteit handinvoerlade, 141 Progr/Wijzig/Verw. LDAP-server, 67 Prog/Wijzig/Verw gebruikerstekst, 47 PS-config./Lettertypepagina, 137 PS-menu (printereigenschappen), 147 Punt formaat (PCL-menu), 145
R RAM-schijf, 141 Reproductiefactor, 85 Resolutie (PCL-menu), 145 Resolutie (PDF-menu), 148 Resolutie (PS-menu), 147 Richting (PCL-menu), 145
S Scanfuncties (Bestemmingsinstellingen), 151 Scanfuncties (Verzendinstelingen), 152 Scaninstellingen (scannereigenschappen), 149 Scanlogboek afdrukken, 152 Scanlogboek verwijderen, 152 Scannereigenschappen (scaninstellingen), 149 Schermcontrast, 47 Selecteer tel. met kiesschijf/ druktoetsen, 97 Signaalcontrole, 59 SIP inschakelen, 94 SIP-instellingen, 94 Sleutelteller management, 67 SMB-computernaam, 56 SMB-werkgroep, 56
SMTP RX-bestandsbezorging, 92 SMTP-server, 62 SMTP-verificatie, 62 SNMPv3-comm. toestaan., 56 SSID-instelling, 60 SSL / TLS-comm. toestaan., 56 Standaard printertaal., 141 Standaard scaninstellingen, 149 Standaardwaarden terugzetten, 60 Stand.gebruikersnaam/WW (Verzenden), 62 Status signaalselectie, 59 Stel gebr.functietoets in, 89 Subpapierformaat, 141 Symbool instelling (PCL-menu), 145 Systeeminstellingen, 67 Systeeminstellingen (algemene eigenschappen), 47 Systeeminstellingen (bestandsoverdracht), 62 Systeeminstellingen (interfaceinstellingen), 56 Systeeminstellingen (timerinstellingen), 53 Systeem (printereigenschappen), 141
V Vaste R/E-prioriteit, 85 Verdelen & E-mail verzenden, 152 Verzendinstellingen (scanfuncties), 152
W Weerg./Afdrukken gebruikersteller, 67 Weergave kopie-aantal, 47 WINS-configuratie, 56
T Teller weergeven/afdrukken, 67 Tijdelijke afdruktaken automatisch verwijderen, 141 Tijd instellen, 53 Timer Automatisch resetsysteem, 53 Timer Energiespaarstand, 53 Timerinstellingen (systeeminstellingen), 53 Toetsherhaling, 47 TWAIN-stand-by-tijd, 152 TX std-by best.lijst afdr., 97 Type LAN, 56
U Uitgebreide beveiliging, 67 Uitvoer: fax (fax), 47 Uitvoer: kopieerapparaat (kopieerapparaat), 47 Uitvoer: printer (printer), 47 Update Best.lijst. server, 151
323
324
DU
NL
B843-7981
Verklaring van conformiteit “Dit product voldoet aan de vereisten van de EMC Directive 89/336/EEC en diens aanvullende richtlijnen en de Laagspanningsrichtlijn73/23/EEC en diens aanvullende richtlijnen.” Conform IEC 60417 gebruikt dit toestel de volgende symbolen voor de hoofdschakelaar: a betekent STROOM AAN. c betekent STAND-BY. Handelsmerken Microsoft®, Windows® en Windows NT® zijn geregistreerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. Acrobat® is een gedeponeerd handelsmerk van Adobe Systems Incorporated. NetWare is een gedeponeerd handelsmerk van Intel Corporation. Alle andere productnamen die worden vermeld, worden slechts gebruikt om het product te identificeren en kunnen handelsmerken zijn van de betreffende bedrijven. Wij maken geen enkele aanspraak op de rechten van de betreffende merken. De volledige namen voor de Windows besturingssystemen zijn als volgt: De productnaam van Windows® 95 is Microsoft® Windows® 95 De productnaam van Windows® 98 is Microsoft® Windows® 98 De productnaam van Windows® Me is Microsoft® Windows® Millennium Edition (Windows Me) De productnamen van Windows® 2000 zijn als volgt: Microsoft® Windows® 2000 Advanced Server Microsoft® Windows® 2000 Server Microsoft® Windows® 2000 Professional De productnamen van Windows® XP zijn als volgt: Microsoft® Windows® XP Professional Microsoft® Windows® XP Home Edition De productnamen van Windows™ 2003 zijn als volgt: Microsoft® Windows Server™ 2003 Standard Edition Microsoft® Windows Server™ 2003 Enterprise Edition Microsoft® Windows Server™ 2003 Web Edition De productnamen van Windows® NT zijn als volgt: Microsoft® Windows NT® Server 4.0 Microsoft® Windows NT® Workstation 4.0
Copyright © 2006
Gebruiksaanwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen
B843-7981
NL
DU