Gebruiksaanwijzing
Bedieningshandleiding Standaardinstellingen
1
Het apparaat aansluiten
2
Systeeminstellingen
3
Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server
4
Faxeigenschappen
5
Printereigenschappen
6
Scannereigenschappen
7
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
8
Overige Gebruikersinstellingen
9
Appendix
Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u dit apparaat gebruikt en houd ze bij de hand voor eventueel toekomstig gebruik. Lees voor een veilig en correct gebruik van het apparaat eerst de veiligheidsvoorschriften in "Over dit apparaat".
Inleiding Deze handleiding bevat uitgebreide aanwijzingen voor en aantekeningen over de bediening en het gebruik van dit apparaat. Lees voor een veilig en correct gebruik, deze handleiding zorgvuldig door voordat u met het apparaat gaat werken. Bewaar de handleiding in de buurt zodat u deze snel kunt raadplegen. Belangrijk De inhoud van deze handleiding kan worden gewijzigd zonder voorafgaande kennisgeving. In geen enkele omstandigheid kan het bedrijf aansprakelijk worden gesteld voor directe, indirecte, speciale of toevallige schade of gevolgschade voortvloeiend uit het hanteren of de bediening van het apparaat.
Opmerkingen: Sommige afbeeldingen in deze handleiding kunnen enigszins verschillen van het apparaat. Bepaalde opties zijn in enkele landen niet verkrijgbaar. Neem voor details hierover contact op met uw plaatselijke leverancier. Afhankelijk van het land waarin u zich bevindt, kunnen bepaalde eenheden optioneel zijn. Neem voor details hierover contact op met uw plaatselijke leverancier.
Voorzichtig: Het gebruik van bedieningspanelen of afstellingen of procedures die niet in deze handleiding worden vermeld, kan tot gevaarlijke blootstelling aan straling leiden. Opmerkingen: De modelnamen van de apparaten staan niet vermeld op de volgende pagina’s. Controleer het type van uw apparaat voordat u deze handleiding leest. •
Type 1: 35 kopieën/minuut (A4K, 81/2" × 11"K)
•
Type 2: 45 kopieën/minuut (A4K, 81/2" × 11"K)
Bepaalde typen zijn in enkele landen niet verkrijgbaar. Neem voor details hierover contact op met uw plaatselijke leverancier. Er worden in deze handleidingen twee manieren gebruikt om afmetingen aan te geven. Kijk voor dit apparaat naar de metrische versie.
Handleidingen voor dit apparaat Raadpleeg de handleidingen die betrekking hebben op datgene waarvoor u het apparaat wilt gebruiken. Belangrijk ❒ Media verschillen per handleiding. ❒ De gedrukte en elektronische versie van een handleiding hebben dezelfde inhoud. ❒ Adobe Acrobat Reader/Adobe Reader moet zijn geïnstalleerd om de handleidingen als PDF-bestand te bekijken. ❒ Afhankelijk van het land waarin u zich bevindt, kunnen er ook html-handleidingen bestaan. Om deze handleidingen te kunnen bekijken moet er een webbrowser geïnstalleerd zijn.
❖ Over dit apparaat Lees voor het gebruik van het apparaat eerst de veiligheidsvoorschriften. Deze handleiding geeft een inleiding over de functies van dit apparaat. Ze geeft ook meer uitleg over het bedieningspaneel, de voorbereidingsprocedures om het apparaat te gebruiken, het invoeren van tekst en de installatie van de meegeleverde CD-roms. ❖ Bedieningshandleiding Standaardinstellingen Hierin worden Gebruikersinstellingen uitgelegd en de Adresboekprocedures, zoals het registreren van faxnummers, e-mailadressen en gebruikerscodes. In deze handleiding vindt u tevens de uitleg voor het aansluiten van het apparaat. ❖ Problemen oplossen Geeft richtlijnen om de meest voorkomende problemen op te lossen en bevat uitleg over het vervangen van papier, toner en andere verbruiksartikelen. ❖ Veiligheidsinformatie Deze handleiding is bedoeld voor beheerders van het apparaat. In de handleiding worden de beveiligingsfuncties beschreven die de beheerders kunnen gebruiken om te voorkomen dat er wordt geknoeid met gegevens of om het apparaat te beveiligen tegen onrechtmatig gebruik. Raadpleeg deze handleiding ook voor de procedures om beheerders te registreren en om de verificatie van gebruikers en beheerders in te stellen. ❖ Handleiding Kopieerapparaat/Document Server Bevat uitleg over de functies en werking van het kopieerapparaat en de Document Server. In deze handleiding vindt u tevens de uitleg voor het plaatsen van originelen. ❖ Faxhandleiding Geeft uitleg over Faxfuncties en -bewerkingen.
i
❖ Printerhandleiding Bevat uitleg over de functies en werking van de printer. ❖ Scannerhandleiding Bevat uitleg over de functies en werking van de scanner. ❖ Netwerkhandleiding Bevat uitleg over de configuratie en het gebruik van het apparaat in een netwerkomgeving en het gebruik van de meegeleverde software. Deze handleiding is bedoeld voor alle modellen en bevat beschrijvingen van functies en instellingen die op dit apparaat misschien niet beschikbaar zijn. Afbeeldingen, illustraties en informatie over ondersteunde besturingssystemen kunnen ook enigszins afwijken van die van dit apparaat. ❖ Andere handleidingen • Handleidingen voor dit apparaat • Veiligheidsinformatie • Verkorte Kopieerhandleiding • Verkorte Faxhandleiding • Verkorte Printerhandleiding • Verkorte Scanhandleiding • PostScript3 Supplement • UNIX Supplement • Handleidingen voor DeskTopBinder Lite DeskTopBinder Lite Installatiehandleiding DeskTopBinder Introductiehandleiding Handleiding Auto Document Link Opmerking ❒ De meegeleverde handleidingen horen bij een bepaald type apparaat. ❒ Voor "UNIX Supplement", bezoek onze website of neem contact op met een erkende dealer. ❒ "PostScript3 Supplement" en "UNIX Supplement" bevatten beschrijvingen van functies en instellingen die op dit apparaat misschien niet beschikbaar zijn. Productnaam
Algemene naam
DeskTopBinder Lite en DeskTopBinder Professional*1
DeskTopBinder
ScanRouter EX Professional*1 en ScanRouter EX Enterprise*1
de ScanRouter-bezorgingssoftware
*1 Optioneel
ii
INHOUDSOPGAVE Handleidingen voor dit apparaat ...........................................................................i Gebruik van deze handleiding ..............................................................................1 Symbolen ...................................................................................................................1 Display ....................................................................................................................2 Toegang tot Gebruikersinstellingen ....................................................................3 Standaardinstellingen wijzigen...................................................................................3 Gebruikersinstellingen afsluiten .................................................................................4 Menu beveiligen .........................................................................................................4
1. Het apparaat aansluiten Verbinden met de interfaces.................................................................................5 Verbinden met de ethernetinterface...........................................................................6 Verbinden met de USB-interface ...............................................................................8 Verbinden met de IEEE 1284-interface......................................................................9 Verbinden met de IEEE 802.11b (draadloos LAN)-interface ...................................10 Netwerkinstellingen .............................................................................................13 Instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de Printer/LAN-fax.........................13 Vereiste instellingen voor het gebruik van internetfax..............................................15 Instellingen vereist om de e-mailfunctie te gebruiken ..............................................19 Instellingen vereist om de functie Scan naar map te gebruiken...............................22 Instellingen vereist om de netwerkbezorgingsscanner te gebruiken........................24 Instellingen vereist om de TWAIN-netwerkscanner te gebruiken ............................26 Instellingen vereist om Document Server te gebruiken............................................28 Voorzieningen gebruiken om netwerkinstellingen te maken ....................................30 Het apparaat uitsluiten op een telefoonlijn en telefoon ...................................40 De telefoonlijn aansluiten .........................................................................................40 Het lijntype selecteren..............................................................................................41
2. Systeeminstellingen Algemene functies ...............................................................................................43 Instellingen voor uitvoerlade ....................................................................................45 Papierlade-instellingen........................................................................................46 Timerinstellingen .................................................................................................49 Interface-instellingen...........................................................................................51 Netwerk ....................................................................................................................51 Paral. interf...............................................................................................................54 IEEE 802.11b ...........................................................................................................55 Lijst afdrukken ..........................................................................................................56 Bestandsoverdracht ............................................................................................57 Beheerdertoepassingen ......................................................................................64 Programmeer/Wijzig/Verwijder LDAP server ...........................................................71 De LDAP-server programmeren ..............................................................................72
iii
3. Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server Algemene functies ...............................................................................................77 Reproductiefactor ................................................................................................82 Bewerken ..............................................................................................................84 Stempel .................................................................................................................89 Achtergrondnummering............................................................................................89 Vooraf ingestelde stempel........................................................................................89 Eigen stempel ..........................................................................................................90 Datumstempel ..........................................................................................................91 Paginanummering ....................................................................................................91 Invoer/uitvoer .......................................................................................................93 Instellingen voor de documentserver ................................................................95
4. Faxeigenschappen Algemene instell./Aanpassing ............................................................................97 Ontvangstmodus ............................................................................................... 101 E-mailinstellingen .............................................................................................. 104 IP-faxinstellingen ............................................................................................... 106 Beheerdertoepassingen .................................................................................... 111 Faxinformatie registreren.................................................................................. 121 Faxinformatie registreren .......................................................................................122 Faxinformatie wijzigen............................................................................................125 Faxinformatie verwijderen ......................................................................................126 Een automatisch document opslaan, wijzigen en verwijderen ..................... 127 Een automatisch document opslaan en wijzigen ...................................................127 Een automatisch document verwijderen ................................................................130 Een scanformaat programmeren, wijzigen en verwijderen ........................... 131 Een scanformaat verwijderen.................................................................................133 Doorzenden ........................................................................................................ 134 Een eindontvanger programmeren ........................................................................135 De doorzendfunctie verlaten ..................................................................................137 Doorzendteken.......................................................................................................137 Parameterinstellingen .......................................................................................138 De gebruikersparameters wijzigen.........................................................................143 De gebruikersparameterlijst afdrukken ..................................................................144 Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld .........................145 Geautoriseerde ontvangst......................................................................................147 Doorzenden............................................................................................................148 Aantal afdrukken ontvangstbestand.......................................................................148 2-zijdig afdrukken ...................................................................................................149 Geheugenbeveiliging .............................................................................................149 Papierlade ..............................................................................................................149 Bijzondere afzender programmeren/wijzigen.........................................................150 Aanvankelijke set-up van een bijzondere afzender programmeren .......................156 Een bijzondere afzender verwijderen.....................................................................159 De bijzondere afzenderlijst afdrukken ....................................................................159
iv
Boxinstellingen ..................................................................................................160 Persoonlijke boxen programmeren/wijzigen ..........................................................161 Persoonlijke boxen verwijderen .............................................................................164 Informatieboxen programmeren/wijzigen ...............................................................165 Informatieboxen verwijderen ..................................................................................168 Doorzendboxen programmeren/wijzigen ...............................................................169 Doorzendboxen verwijderen ..................................................................................173 De boxlijst afdrukken..............................................................................................174 Ontvangen documenten opslaan of afdrukken............................................... 175 Ontvangstrapport e-mail.........................................................................................176
5. Printereigenschappen Lijst-/proefafdrukken ......................................................................................... 177 De configuratiepagina afdrukken ...........................................................................178 Onderhoud..........................................................................................................180 Systeem .............................................................................................................. 181 Host interface ..................................................................................................... 185 PCL menu ...........................................................................................................186 PS Menu.............................................................................................................. 188 PDF Menu ...........................................................................................................189
6. Scannereigenschappen Scaninstellingen ................................................................................................191 Instellingen Bestem.lijst.................................................................................... 195 Verzendinst......................................................................................................... 196
7. Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Adresboek ..........................................................................................................201 Namen in het Adresboek beheren .........................................................................204 Fax verzenden met snelkiezen ..............................................................................204 E-mail verzenden via Snelkiezen ...........................................................................204 Gescande bestanden direct naar een gedeelde map sturen .................................205 Onrechtmatige gebruikerstoegang van het apparaat tot een gedeelde map voorkomen...205 Gebruikers en het apparaatgebruik beheren .........................................................205 Namen registreren ............................................................................................. 206 Namen registreren .................................................................................................206 Een geregistreerde naam wijzigen.........................................................................208 Een geregistreerde naam verwijderen ...................................................................209 Verificatie-informatie ......................................................................................... 210 Een gebruikerscode registreren .............................................................................211 Een gebruikerscode wijzigen .................................................................................212 Een gebruikerscode verwijderen............................................................................213 De teller voor elke gebruiker weergeven................................................................215 De teller voor elke gebruiker afdrukken .................................................................215 De teller voor alle gebruikers afdrukken.................................................................216 Het aantal afdrukken wissen ..................................................................................217 Faxbestemming..................................................................................................218 Faxbestemming......................................................................................................220 IP-faxbestemming ..................................................................................................226
v
E-mailbestemming ............................................................................................. 232 Een e-mailbestemming registreren ........................................................................232 Een e-mailbestemming wijzigen.............................................................................234 Een e-mailbestemming verwijderen .......................................................................235 Mappen registreren............................................................................................ 236 SMB gebruiken om verbinding te maken ...............................................................236 FTP gebruiken om verbinding te maken ................................................................243 NCP gebruiken om verbinding te maken ...............................................................248 Namen registreren in een groep....................................................................... 254 Een groep registreren ............................................................................................254 Namen registreren in een groep ............................................................................255 Een groep toevoegen aan een andere groep ........................................................257 Namen weergeven die zijn geregistreerd in een groep..........................................258 Een naam verwijderen uit een groep .....................................................................259 Een groep in een andere groep verwijderen ..........................................................260 Een groepsnaam wijzigen ......................................................................................261 Een groep verwijderen ...........................................................................................262 Een beveiligingscode registreren .................................................................... 263 Een beveiligingscode registreren voor een enkele gebruiker ................................263 Een beveiligingscode registreren voor een gebruiker in een groep .......................265 Het overdrachtverzoek registreren ..................................................................266 Een doorzendstation / ontvangststation registreren...............................................267 Een doorzendstation / ontvangststation wijzigen ...................................................270 Een doorzendstation / ontvangststation verwijderen..............................................273 SMTP- en LDAP-verificatie registreren ............................................................ 274 SMTP-verificatie.....................................................................................................274 LDAP-verificatie .....................................................................................................276
8. Overige Gebruikersinstellingen De taal van het display wijzigen ....................................................................... 279 Informatie............................................................................................................280 Teller ................................................................................................................... 281 De teller voor Totaal weergegeven ........................................................................281
9. Appendix Auteursrechten ..................................................................................................283 expat ......................................................................................................................283 NetBSD ..................................................................................................................284 Sablotron................................................................................................................286 JPEG LIBRARY .....................................................................................................286 SASL ......................................................................................................................287 MD4........................................................................................................................288 MD5........................................................................................................................288 Samba(Ver 3.0.4)...................................................................................................289 RSA BSAFE® .........................................................................................................289 Open SSL...............................................................................................................290 Open LDAP ............................................................................................................295
INDEX....................................................................................................... 297 vi
Gebruik van deze handleiding Symbolen In deze handleiding worden de volgende symbolen gebruikt: Duidt belangrijke veiligheidsopmerkingen aan. Deze opmerkingen negeren kan leiden tot ernstig letsel of de dood. Lees deze opmerkingen goed door. U vindt ze terug in het gedeelte "Veiligheidsvoorschriften" van Over dit apparaat. Duidt belangrijke veiligheidsopmerkingen aan. Deze opmerkingen negeren kan leiden tot lichte verwondingen, materiële schade of beschadiging van het apparaat. Lees deze opmerkingen goed door. U vindt ze terug in het gedeelte "Veiligheidsvoorschriften" van Over dit apparaat. Duidt aandachtspunten aan waarmee u rekening dient te houden tijdens het gebruik van het apparaat en uitleg over de meest waarschijnlijke oorzaken van vastgelopen papier, beschadigde originelen of verloren gegevens. Lees deze uitleg goed door. Duidt bijkomende uitleg aan over de functies van het apparaat en instructies over het oplossen van gebruikersfouten. Dit symbool bevindt zich op het einde van een gedeelte. Het duidt aan waar u bijkomende relevante informatie kunt vinden. [] Duidt de namen aan van toetsen die op het display van het apparaat worden weergegeven. {} Duidt de namen aan van toetsen die op het bedieningspaneel van het apparaat worden weergegeven.
1
Display Op het display worden de status van het apparaat, foutberichten en functiemenu’s weergegeven. De weergegeven functie-items dienen als keuzetoetsen. U kunt deze items kiezen of selecteren door kort op uw keuze te drukken. Wanneer u een onderdeel op het display selecteert of opgeeft, wordt het als volgt gemarkeerd: . Toetsen die er als volgt uitzien , kunnen niet worden gebruikt. Belangrijk ❒ Een schok of stoot van meer dan 30 N (ca. 3 kgf) beschadigt het display. Om het volgende scherm weer te geven, drukt u op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller} om het menu Gebruikersinstellingen weer te geven en vervolgens drukt u op [Systeeminstellingen]. Met het menuscherm Systeeminstellingen als voorbeeld geeft dit gedeelte uitleg over hoe u het bedieningspaneel van het apparaat moet gebruiken.
NL ARM002S
1. De menutabbladen voor verschillende instellingen worden weergegeven. Om de instelling die u wilt opgeven of wijzigen weer te geven, drukt u op het betreffende menutabblad. 2. Een lijst met instellingen verschijnt. Om een instelling op te geven of te wijzigen drukt u op de betreffende toets in de lijst.
3. Druk hierop om het menu Gebruikersinstellingen af te sluiten.
2
Toegang tot Gebruikersinstellingen Dit gedeelte beschrijft hoe u in het menu Gebruikersinstellingen komt. Met Gebruikersinstellingen kunt u standaardinstellingen wijzigen of opgeven. Opmerking ❒ Bewerkingen voor de systeeminstellingen zijn anders dan gewone bewerkingen. Nadat u klaar bent, moet u altijd Gebruikersinstellingen sluiten. ❒ Elke wijziging die u aanbrengt met Gebruikersinstellingen blijft effectief, zelfs als de hoofdschakelaar of de bedrijfsschakelaar wordt uitgeschakeld of als u op de toets {Energiespaarstand} of {Instellingen verwijderen} drukt. ❒ Standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Verwijzing Pag.4 “Gebruikersinstellingen afsluiten”
Standaardinstellingen wijzigen In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de instellingen van Gebruikersinstellingen kunt wijzigen. Belangrijk ❒ Als Beheerderverificatiebeheer is opgegeven, neem dan contact op met uw beheerder.
A Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. ZCAS100E
B Selecteer het menu. Om de systeeminstellingen te wijzigen, drukt u op [Systeeminstellingen]. Om de Kopieer-/Documentservereigenschappen te wijzigen, drukt u op [Kopieermachine/Document Server eigenschappen]. Om de Faxeigenschappen te wijzigen, drukt u op [Faxeigenschappen]. Om de printereigenschappen te wijzigen, drukt u op [Printereigensch.]. Om de scannereigenschappen te wijzigen, drukt u op [Scannereigensch.]. Om de taal te wijzigen die op het display wordt gebruikt, drukt u op [Français]. Om de telefoonnummers te controleren die u moet bellen voor reparaties of voor het bestellen van verbruiksartikelen, drukt u op [Informatie]. Om de teller te controleren, drukt u op [Teller].
C Selecteer de gebruikerseigenschap die u wilt wijzigen. 3
D Wijzig de instellingen door de instructies op het display te volgen en druk vervolgens op [OK].
Opmerking ❒ Als u de wijzigingen in de instellingen ongedaan wilt maken en wilt terugkeren naar het beginscherm, drukt u op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.43 “Systeeminstellingen”
Pag.77 “Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server” Pag.97 “Faxeigenschappen” Pag.177 “Printereigenschappen” Pag.191 “Scannereigenschappen” Pag.279 “Overige Gebruikersinstellingen”
Gebruikersinstellingen afsluiten In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u Gebruikersinstellingen afsluit.
A Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. ZCAS100E
Opmerking ❒ U kunt Gebruikersinstellingen ook afsluiten door op [Afsluiten] te drukken.
Menu beveiligen Met behulp van Menu Beveiligen kunt u voorkomen dat niet-geautoriseerde gebruikers de gebruikersinstellingen kunnen wijzigen. Menu beveiligen kan worden ingesteld voor ieder onderstaand gebruikersinstellingenmenu. • Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server • Faxeigenschappen • Printereigenschappen • Scannereigenschappen Neem voor meer informatie contact op met uw beheerder.
4
1. Het apparaat aansluiten Dit hoofdstuk beschrijft hoe u het apparaat moet aansluiten op het netwerk en hoe u de netwerkinstellingen moet instellen.
Verbinden met de interfaces Dit gedeelte beschrijft hoe u de interface van het apparaat kunt identificeren en hoe u het apparaat aansluit volgens de netwerkomgeving.
NL ATX002S
1. IEEE 1284-poort (optioneel)
4. Draadloos LAN-poort (optioneel)
Poort om de IEEE 1284-interfacekabel aan te sluiten
Poort om draadloos LAN te gebruiken
2. USB2.0-poort Poort om de USB2.0-interfacekabel aan te sluiten
3. 10BASE-T/100BASE-TX-poort P o o r t v o or h e t a a n s l u i t e n v an d e 10BASE-T- of 100BASE-TX-kabel
Opmerking ❒ U kunt niet meer dan één van de onderstaande opties: IEEE 802.11b draadloze LAN-kaart, IEEE 1284-interfacekaart, Bluetooth, bestandsomzetter.
5
Het apparaat aansluiten
Verbinden met de ethernetinterface Dit gedeelte beschrijft hoe u de 10BASE-T- of 100BASE-TX-kabel aansluit op de ethernetinterface.
1
Belangrijk ❒ Als de hoofdstroom is ingeschakeld, schakel deze dan uit.
A Bevestig de meegeleverde ferrietkern aan het eind van de ethernetkabel.
AJL014S
B Zorg ervoor dat de hoofdstroomschakelaar van het apparaat is uitgeschakeld.
C Verbind de ethernetinterfacekabel met de 10BASE-T/100BASE-TX-poort.
AJL019S
D Verbind het andere uiteinde van de ethernetkabel met een netwerkaansluiting zoals een hub.
6
Verbinden met de interfaces
E Schakel de hoofdschakelaar van het apparaat in.
1 AME005S
A B
Indicator (groen) Groen licht brandt als het apparaat correct op het netwerk is aangesloten. Indicator (geel) Geel licht brandt wanneer 100 BASE-TX in bedrijf is. Gaat uit wanneer 10 BASE-T in bedrijf is.
Opmerking ❒ Raadpleeg de Printerhandleiding voor meer informatie over de installatie van het printerstuurprogramma. Verwijzing Over dit apparaat
Printerhandleiding
7
Het apparaat aansluiten
Verbinden met de USB-interface Dit gedeelte beschrijft hoe u de USB2.0-interfacekabel aansluit op de USB2.0poort.
1
A Verbind de USB2.0-interfacekabel met de USB2.0-poort.
AJL003S
B Sluit het andere uiteinde aan op de USB2.0-poort van de hostcomputer. Opmerking ❒ Dit apparaat wordt niet geleverd met een USB-interfacekabel. Zorg ervoor dat u de juiste kabel koopt voor het apparaat en uw computer.
❒ De USB2.0-interfacekaart wordt ondersteund door Windows Me / 2000 / XP, Windows Server 2003, Mac OS X10.3.3 of hoger. • Voor Windows ME: Installeer “USB-afdruksupport“. In combinatie met Windows Me is alleen een snelheid mogelijk die gelijk is aan die van USB1.1. • Voor Mac OS: Om Macintosh te gebruiken, moet het apparaat zijn uitgerust met de PostScript 3-optie. In combinatie met Mac OS X 10.3.3 of hoger wordt een overdrachtssnelheid van USB2.0 ondersteund. ❒ Raadpleeg de Printerhandleiding voor meer informatie over de installatie van het printerstuurprogramma. Verwijzing Printerhandleiding
8
Verbinden met de interfaces
Verbinden met de IEEE 1284-interface Dit gedeelte beschrijft hoe u de IEEE 1284-interfacekabel verbindt met de IEEE 1284-interfacekaart.
1
A Zorg ervoor dat de hoofdstroomschakelaar op het apparaat is uitgeschakeld.
B Schakel de hoofdstroomschakelaar van de hostcomputer uit. C Verbind de IEEE 1284-interfacekabel met de IEEE 1284-poort.
AJL004S
D Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op de interfaceconnector op de hostcomputer. Controleer de vorm van de connector met de computer. Sluit de kabel goed aan.
E Schakel de hoofdschakelaar van het apparaat in. F Zet de hostcomputer aan. Wanneer u Windows 95/98/ME/2000/XP of Windows Server 2003 gebruikt, is het mogelijk dat er een installatiescherm voor het printerstuurprogramma verschijnt wanneer u de computer inschakelt. Als dit gebeurt, klikt u op [Annuleren] op het scherm. Opmerking ❒ Raadpleeg de Printerhandleiding voor meer informatie over de installatie van het printerstuurprogramma. Verwijzing Over dit apparaat
Printerhandleiding
9
Het apparaat aansluiten
Verbinden met de IEEE 802.11b (draadloos LAN)-interface Dit gedeelte beschrijft hoe u verbinding maakt met de IEEE 802.11b (draadloos LAN)-interface.
1
Opmerking ❒ Controleer de instellingen van het IP-adres en het subnetmasker van dit apparaat.
❒ Voor informatie over het instellen van het IP-adres en subnetmasker van het bedieningspaneel van het apparaat, raadpleegt u ’Interface-instellingen’. ❒ Voordat u dit apparaat met een IEEE 802.11b (draadloos LAN)-verbinding gebruikt, moet u [IEEE 802.11b] selecteren in [Type LAN]. Verwijzing Pag.51 “Netwerk”
Instelprocedure Dit gedeelte beschrijft hoe u de IEEE 802.11b (draadloos LAN)-interface installeert. Installeer IEEE 802.11b (draadloos LAN) volgens de onderstaande procedure:
NL ARH007S
10
Verbinden met de interfaces
Opmerking ❒ Selecteer [802.11 Ad hoc]-modus wanneer u Windows XP als een draadloze LAN-client aansluit met het standaardstuurprogramma of de voorzieningen van Windows XP, of als u de infrastructuurmodus niet gebruikt.
1
❒ Voor informatie over het opgeven van draadloze LAN-instellingen van het bedieningspaneel van het apparaat, raadpleegt u ’IEEE 802.11b’. ❒ Voor informatie over het opgeven van draadloze LAN-instellingen anders dan die van het bedieningspaneel van het apparaat, raadpleegt u ’Netwerkinstellingen maken met voorzieningen’. ❒ Zie "IEEE 802.11b" voor meer informatie over de items van de instellingen. Verwijzing Pag.55 “IEEE 802.11b”
Pag.30 “Voorzieningen gebruiken om netwerkinstellingen te maken”
De aansluiting controleren Dit gedeelte beschrijft hoe u de draadloze LAN-verbinding controleert. Controleer of de LED van de IEEE 802.11b-interface-eenheid brandt.
❖ In infrastructuur-modus
ZGDH600J
1. Als het apparaat correct op het netwerk is aangesloten, is de LED groen in de infrastructuur-modus. Als de LED knippert, is het apparaat aan het zoeken naar apparaten. 2. Als [Type LAN] op het [Interface-instell.] / [Netwerk]-scherm niet is ingesteld op [IEEE 802.11b], brandt de LED niet, zelfs als de stroom is ingeschakeld.
11
Het apparaat aansluiten
❖ Bij gebruik van ad-hoc-modus / 802.11 ad-hoc-modus
1
ZGDH600J
1. Als het correct is aangesloten op het netwerk, dan brandt de LED groen in ad-hoc- of 802.11 ad-hoc-modus. Als de LED knippert, is het apparaat aan het zoeken naar apparaten. De LED licht op na enkele seconden. 2. Als de IEEE 802.11b-interface-eenheid werkt, dan brandt de LED oranje. Druk de configuratiepagina af om de instellingen te controleren. Opmerking ❒ Zie "Lijst afdrukken" voor meer informatie over het afdrukken van een configuratiepagina. Verwijzing Pag.178 “De configuratiepagina afdrukken”
Het signaal controleren Dit gedeelte beschrijft hoe u de radiogolfstatus van het apparaat controleert. In de infrastructuurmodus kunt u de radiogolfstatus van het apparaat controleren met het bedieningspaneel. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Interface-instell.]. C Druk op [IEEE 802.11b]. D Druk op [Signaal wireless LAN]. De radiogolfstatus van het apparaat wordt weergegeven. E Na het controleren van de radiogolftoestand drukt u op [Afsluiten]. F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller} om terug te keren naar het menu Gebruikerstools / Teller / Informatie. Verwijzing Pag.30 “Voorzieningen gebruiken om netwerkinstellingen te maken”
Pag.55 “IEEE 802.11b”
12
Netwerkinstellingen
Netwerkinstellingen In dit gedeelte vindt u uitleg over de netwerkinstellingen die u kunt wijzigen met Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen). Geef instellingen op naargelang de functies die u wilt gebruiken en de interface die u wilt aansluiten.
1
Belangrijk ❒ Deze instellingen dienen te worden gemaakt door de systeembeheerder of met advies van de systeembeheerder.
Instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de Printer/LAN-fax Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de printerof LAN-faxfunctie.
Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de printerof LAN-faxfunctie met een Ethernet-verbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’. Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
IP-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Gateway-adres
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DDNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Domeinnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
WINS configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
NW-frametype
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Ethernet snelheid
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
NCP Bezorgingsprotocol
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SMB Computernaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SMB Werkgroep
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SNMPv3 communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SSL / TLS communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Hostnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Apparaatnaam
Indien vereist
13
Het apparaat aansluiten
Opmerking ❒ Voor de actieve protocolinstellingen controleert u of het protocol dat u wilt gebruiken is ingesteld op [Effectief].
❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Als zowel ethernet als IEEE 802.11b (draadloos LAN) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang.
1
Verwijzing Pag.51 “Interface-instellingen”
IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de printerof LAN-faxfunctie met een IEEE 802.11b (draadloos LAN)-verbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’. Menu
14
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
IP-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Gateway-adres
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DDNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Domeinnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
WINS configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
NW-frametype
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Ethernet snelheid
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
NCP Bezorgingsprotocol
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SMB Computernaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SMB Werkgroep
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SNMPv3 communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SSL / TLS communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Hostnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Apparaatnaam
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Communicatiemodus
Noodzakelijk
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
SSID-instelling
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Kanaal
Indien vereist
Netwerkinstellingen Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
WEP-instelling (codering)
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Verzendsnelheid
Indien vereist
1
Opmerking ❒ Voor de actieve protocolinstellingen controleert u of het protocol dat u wilt gebruiken is ingesteld op [Effectief].
❒ [IEEE 802.11b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloos LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang. Verwijzing Pag.51 “Interface-instellingen”
Vereiste instellingen voor het gebruik van internetfax Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van internetfax.
Ethernet In dit gedeelte vindt u een overzicht van de instellingen die vereist zijn om de Internetfax te gebruiken met een ethernetaansluiting. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
IP-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Gateway-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
DNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DDNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Domeinnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
WINS configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Ethernet snelheid
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
NCP Bezorgingsprotocol
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SNMPv3 communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SSL / TLS communicatie toestaan
Indien vereist
15
Het apparaat aansluiten Menu
1
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
Hostnaam
Indien vereist
Bestandsoverdracht
SMTP Server
Noodzakelijk
Bestandsoverdracht
SMTP-verificatie
Indien vereist
Bestandsoverdracht
POP voor SMTP
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Ontvangstprotocol
Noodzakelijk
Bestandsoverdracht
POP3 / IMAP4 Instellingen
Indien vereist
Bestandsoverdracht
E-mailadres beheerder
Indien vereist
Bestandsoverdracht
E-mail communicatiepoort
Noodzakelijk
Bestandsoverdracht
E-mail ontvangstinterval
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Max. ontvangstformaat e-mail
Indien vereist
Bestandsoverdracht
E-mailopslag in server
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Progr/Wijz/Verwijd e-mailbericht
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Onderwerp programmeren/ wijzigen/verwijderen
Indien vereist
Bestandsoverdracht
E-mailaccount faxen
Noodzakelijk
Opmerking ❒ Voor de actieve protocolinstellingen controleert u of het protocol dat u wilt gebruiken is ingesteld op [Effectief].
❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang. ❒ SMTP-server en Fax-e-mailaccount moet zijn ingesteld om Internetfax te kunnen verzenden. ❒ Wanneer POP voor SMTP is ingesteld op [Aan], dan moet u ook instellingen maken voor Ontvangstprotocol en POP3- / IMAP4-instellingen. ❒ Wanneer SMTP-verificatie is ingesteld op [Aan], dan moet u ook instellingen maken voor het e-mailadres van de beheerder. ❒ E-mailcommunicatiepoort en Fax-e-mailaccount moet zijn ingesteld om Internetfax te kunnen ontvangen. ❒ Wanneer u POP instelt voor SMTP op [Aan], controleer dan het POP3-poortnummer in E-mailcommunicatiepoort. Verwijzing Pag.51 “Interface-instellingen”
Pag.57 “Bestandsoverdracht”
16
Netwerkinstellingen
IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van internetfax met een IEEE 802.11b (draadloos LAN)-verbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
Gebruikersinstellingen
1
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
IP-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Gateway-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
DNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DDNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Domeinnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
WINS configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
NCP Bezorgingsprotocol
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
SNMPv3 communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SSL / TLS communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Hostnaam
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Communicatiemodus
Noodzakelijk
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
SSID-instelling
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Kanaal
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
WEP-instelling (codering)
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Verzendsnelheid
Indien vereist
Bestandsoverdracht
SMTP Server
Noodzakelijk
Bestandsoverdracht
SMTP-verificatie
Indien vereist
Bestandsoverdracht
POP voor SMTP
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Ontvangstprotocol
Noodzakelijk
Bestandsoverdracht
POP3 / IMAP4 Instellingen
Indien vereist
Bestandsoverdracht
E-mailadres beheerder
Indien vereist
Bestandsoverdracht
E-mail communicatiepoort
Noodzakelijk
Bestandsoverdracht
E-mail ontvangstinterval
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Max. ontvangstformaat e-mail
Indien vereist
17
Het apparaat aansluiten Menu
1
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Bestandsoverdracht
E-mailopslag in server
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Progr/Wijz/Verwijd e-mailbericht
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Onderwerp programmeren/ wijzigen/verwijderen
Indien vereist
Bestandsoverdracht
E-mailaccount faxen
Noodzakelijk
Opmerking ❒ Voor de actieve protocolinstellingen controleert u of het protocol dat u wilt gebruiken is ingesteld op [Effectief]. ❒ [IEEE 802.11b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloos LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang. ❒ SMTP-server en Fax-e-mailaccount moet zijn ingesteld om Internetfax te kunnen verzenden. ❒ Wanneer POP voor SMTP is ingesteld op [Aan], dan moet u ook instellingen maken voor Ontvangstprotocol en POP3- / IMAP4-instellingen. ❒ Wanneer SMTP-verificatie is ingesteld op [Aan], dan moet u ook instellingen maken voor het e-mailadres van de beheerder. ❒ E-mailcommunicatiepoort en Fax-e-mailaccount moet zijn ingesteld om Internetfax te kunnen ontvangen. ❒ Wanneer u POP instelt voor SMTP op [Aan], controleer dan het POP3-poortnummer in E-mailcommunicatiepoort. Verwijzing Pag.51 “Interface-instellingen”
Pag.57 “Bestandsoverdracht”
18
Netwerkinstellingen
Instellingen vereist om de e-mailfunctie te gebruiken Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van e-mail.
1
Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van e-mail met een Ethernetverbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
IP-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Gateway-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
DNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DDNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Domeinnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
WINS configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Ethernet snelheid
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
NCP Bezorgingsprotocol
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SNMPv3 communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Hostnaam
Indien vereist
Bestandsoverdracht
SMTP Server
Noodzakelijk
Bestandsoverdracht
SMTP-verificatie
Indien vereist
Bestandsoverdracht
POP voor SMTP
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Ontvangstprotocol
Indien vereist
Bestandsoverdracht
POP3 / IMAP4 Instellingen
Indien vereist
Bestandsoverdracht
E-mailadres beheerder
Indien vereist
Bestandsoverdracht
E-mail communicatiepoort
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Progr/Wijz/Verwijd e-mailbericht
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Onderwerp programmeren/ wijzigen/verwijderen
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Scanner oproepen tijdsinterval
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Aantal scanneroproepen
Indien vereist
19
Het apparaat aansluiten
Opmerking ❒ Voor de actieve protocolinstellingen controleert u of het protocol dat u wilt gebruiken is ingesteld op [Effectief].
❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang. ❒ Wanneer POP voor SMTP is ingesteld op [Aan], dan moet u ook instellingen maken voor Ontvangstprotocol en POP3- / IMAP4-instellingen. ❒ Wanneer u POP instelt voor SMTP op [Aan], controleer dan het POP3-poortnummer in E-mailcommunicatiepoort.
1
Verwijzing Pag.51 “Interface-instellingen”
Pag.57 “Bestandsoverdracht”
IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor verzenden van e-mail met een IEEE 802.11b (draadloos LAN)-verbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
20
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
IP-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Gateway-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
DNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DDNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Domeinnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
WINS configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
NCP Bezorgingsprotocol
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SNMPv3 communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SSL / TLS communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Hostnaam
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Communicatiemodus
Noodzakelijk
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
SSID-instelling
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Kanaal
Indien vereist
Netwerkinstellingen Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
WEP-instelling (codering)
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Verzendsnelheid
Indien vereist
Bestandsoverdracht
SMTP Server
Noodzakelijk
Bestandsoverdracht
SMTP-verificatie
Indien vereist
Bestandsoverdracht
POP voor SMTP
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Ontvangstprotocol
Indien vereist
Bestandsoverdracht
POP3 / IMAP4 Instellingen
Indien vereist
Bestandsoverdracht
E-mailadres beheerder
Indien vereist
Bestandsoverdracht
E-mail communicatiepoort
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Progr/Wijz/Verwijd e-mailbericht
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Onderwerp programmeren/ wijzigen/verwijderen
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Scanner oproepen tijdsinterval
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Aantal scanneroproepen
Indien vereist
1
Opmerking ❒ Voor de actieve protocolinstellingen controleert u of het protocol dat u wilt gebruiken is ingesteld op [Effectief].
❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang. ❒ Wanneer POP voor SMTP is ingesteld op [Aan], dan moet u ook instellingen maken voor Ontvangstprotocol en POP3- / IMAP4-instellingen. ❒ Wanneer u POP instelt voor SMTP op [Aan], controleer dan het POP3-poortnummer in E-mailcommunicatiepoort. Verwijzing Pag.51 “Interface-instellingen”
Pag.57 “Bestandsoverdracht”
21
Het apparaat aansluiten
Instellingen vereist om de functie Scan naar map te gebruiken Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van bestanden.
1
Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van bestanden met een Ethernetverbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
IP-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Gateway-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
DNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DDNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Domeinnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
WINS configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Ethernet snelheid
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
NCP Bezorgingsprotocol
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SNMPv3 communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SSL / TLS communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Hostnaam
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Standaard gebruikersnaam/wachtwoord (Verzenden)
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Scanner oproepen tijdsinterval
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Aantal scanneroproepen
Indien vereist
Opmerking ❒ Voor de actieve protocolinstellingen controleert u of het protocol dat u wilt gebruiken is ingesteld op [Effectief]. ❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang. Verwijzing Pag.51 “Interface-instellingen”
Pag.57 “Bestandsoverdracht”
22
Netwerkinstellingen
IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor verzenden van bestanden met een IEEE 802.11b (draadloos LAN)-verbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
Gebruikersinstellingen
1
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
IP-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Gateway-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
DNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DDNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Domeinnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
WINS configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
NCP Bezorgingsprotocol
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SNMPv3 communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SSL / TLS communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Hostnaam
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Communicatiemodus
Noodzakelijk
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
SSID-instelling
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Kanaal
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
WEP-instelling (codering)
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Verzendsnelheid
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Standaard gebruikersnaam/wachtwoord (Verzenden)
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Scanner oproepen tijdsinterval
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Aantal scanneroproepen
Indien vereist
Opmerking ❒ Voor de actieve protocolinstellingen controleert u of het protocol dat u wilt gebruiken is ingesteld op [Effectief].
❒ [IEEE 802.11b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloos LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang.
23
Het apparaat aansluiten
Verwijzing Pag.51 “Interface-instellingen”
Pag.57 “Bestandsoverdracht”
1
Instellingen vereist om de netwerkbezorgingsscanner te gebruiken Dit gedeelte geeft de instellingen de vereist zijn voor het bezorgen van gegevens aan het netwerk.
Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen de vereist zijn voor het bezorgen van gegevens aan het netwerk met een ethernetverbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
IP-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Gateway-adres
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DDNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Domeinnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
WINS configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Ethernet snelheid
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
NCP Bezorgingsprotocol
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SNMPv3 communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SSL / TLS communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Hostnaam
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Bezorgingsoptie
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Bestandsdoorzending Fax RX
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Scanner oproepen tijdsinterval
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Aantal scanneroproepen
Indien vereist
Opmerking ❒ Voor de actieve protocolinstellingen controleert u of het protocol dat u wilt gebruiken is ingesteld op [Effectief].
24
❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang. ❒ Als Bezorgingsoptie is ingesteld op [Aan], controleer dan of het IP-adres is opgegeven.
Netwerkinstellingen
Verwijzing Pag.51 “Interface-instellingen”
Pag.57 “Bestandsoverdracht”
1
IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het bezorgen van gegevens aan het netwerk met een IEEE 802.11b (draadloos LAN)-verbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’. Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
IP-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Gateway-adres
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DDNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Domeinnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
WINS configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
NCP Bezorgingsprotocol
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SNMPv3 communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SSL / TLS communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Hostnaam
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Communicatiemodus
Noodzakelijk
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
SSID-instelling
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Kanaal
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
WEP-instelling (codering)
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Verzendsnelheid
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Bezorgingsoptie
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Bestandsdoorzending Fax RX
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Scanner oproepen tijdsinterval
Indien vereist
Bestandsoverdracht
Aantal scanneroproepen
Indien vereist
25
Het apparaat aansluiten
Opmerking ❒ Voor de actieve protocolinstellingen controleert u of het protocol dat u wilt gebruiken is ingesteld op [Effectief].
❒ [IEEE 802.11b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloos LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang. ❒ Als Bezorgingsoptie is ingesteld op [Aan], controleer dan of het IP-adres is opgegeven.
1
Verwijzing Pag.51 “Interface-instellingen”
Pag.57 “Bestandsoverdracht”
Instellingen vereist om de TWAIN-netwerkscanner te gebruiken Dit gedeelte geeft de instellingen die vereist zijn voor het gebruik van de TWAIN-scanner in de netwerkomgeving.
Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die vereist zijn voor het gebruik van de netwerk-TWAIN-scanner met een Ethernetverbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’. Menu
26
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
IP-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Gateway-adres
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DDNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Domeinnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
WINS configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Ethernet snelheid
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
NCP Bezorgingsprotocol
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SNMPv3 communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SSL / TLS communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Hostnaam
Indien vereist
Netwerkinstellingen
Opmerking ❒ Voor de actieve protocolinstellingen controleert u of het protocol dat u wilt gebruiken is ingesteld op [Effectief].
❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang.
1
Verwijzing Pag.51 “Interface-instellingen”
IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van netwerk-TWAIN-scanner met een IEEE 802.11b (draadloos LAN)-verbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’. Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
IP-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Gateway-adres
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DDNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Domeinnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
WINS configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
NCP Bezorgingsprotocol
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SNMPv3 communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SSL / TLS communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Hostnaam
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Communicatiemodus
Noodzakelijk
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
SSID-instelling
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Kanaal
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
WEP-instelling (codering)
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Verzendsnelheid
Indien vereist
27
Het apparaat aansluiten
Opmerking ❒ Voor de actieve protocolinstellingen controleert u of het protocol dat u wilt gebruiken is ingesteld op [Effectief].
❒ [IEEE 802.11b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloos LANinterfacekaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang.
1
Verwijzing Pag.51 “Interface-instellingen”
Instellingen vereist om Document Server te gebruiken Dit gedeelte geeft de instellingen die vereist zijn voor het gebruik van de Documentserver-functie in de netwerkomgeving.
Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die vereist zijn voor het gebruik van de Documentserver-functie met de Ethernetverbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’. Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
IP-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Gateway-adres
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DDNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Domeinnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
WINS configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Ethernet snelheid
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
NCP Bezorgingsprotocol
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SNMPv3 communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SSL / TLS communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Hostnaam
Indien vereist
Opmerking ❒ Voor de actieve protocolinstellingen controleert u of het protocol dat u wilt gebruiken is ingesteld op [Effectief]. ❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang.
28
Netwerkinstellingen
Verwijzing Pag.51 “Interface-instellingen”
IEEE 802.11b (draadloos LAN)
1
Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van Documentserver-functie met een IEEE 802.11b (draadloos LAN)-verbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’. Menu
Gebruikersinstellingen
Instellingsvereisten
Interface instellingen/Netwerk
IP-adres
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Gateway-adres
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
DDNS Configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Domeinnaam
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
WINS configuratie
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Effectief protocol
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
Type LAN
Noodzakelijk
Interface instellingen/Netwerk
NCP Bezorgingsprotocol
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SNMPv3 communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
SSL / TLS communicatie toestaan
Indien vereist
Interface instellingen/Netwerk
Hostnaam
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Communicatiemodus
Noodzakelijk
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
SSID-instelling
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Kanaal
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
WEP-instelling (codering)
Indien vereist
Interface instellingen/ IEEE 802.11b
Verzendsnelheid
Indien vereist
Opmerking ❒ Voor de actieve protocolinstellingen controleert u of het protocol dat u wilt gebruiken is ingesteld op [Effectief].
❒ [IEEE 802.11b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloos LANinterfacekaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang. Verwijzing Pag.51 “Interface-instellingen”
29
Het apparaat aansluiten
Voorzieningen gebruiken om netwerkinstellingen te maken Dit gedeelte beschrijft hoe u netwerkinstellingen kunt maken met voorzieningen. U kunt tevens netwerkinstellingen opgevens met voorzieningen zoals Web Image Monitor, SmartDeviceMonitor for Admin en telnet.
1
Opmerking ❒ Meer informatie over het gebruik van Web Image Monitor vindt u in de Netwerkhandleiding. ❒ Meer informatie over het gebruik van SmartDeviceMonitor for Admin vindt u in de Netwerkhandleiding. ❒ Zie de Netwerkhandleiding voor meer informatie over het gebruik van telnet. Verwijzing Netwerkhandleiding
Interface-instellingen Dit gedeelte beschrijft hoe u interface-instellingen kunt maken met voorzieningen. Instellingen wijzigen met Web Image Monitor, SmartDeviceMonitor for Admin en telnet.
❖ [Netwerk] → [IP-adres] → [Autom. verkrijgen (DHCP)] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [IP-adres] → [Specificeren] → [IP-adres] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [IP-adres] → [Specificeren] → [Sub-net Mask] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven.
30
Netwerkinstellingen
❖ [Netwerk] → [Gateway Adres] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven.
1
❖ [Netwerk] → [DNS Configuratie] → [Autom. verkrijgen (DHCP)] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [DNS Configuratie] → [Specificeren] → ’DNS-server 1-3’ • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [DDNS Configuratie] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [Domein naam] → [Autom. verkrijgen (DHCP)] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [Domein naam] → [Specificeren] → [Domein naam] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven.
31
Het apparaat aansluiten
❖ [Netwerk] → [WINS configuratie] → [Aan] → ’Primaire WINS-server’ • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven.
1
❖ [Netwerk] → [WINS configuratie] → [Aan] → ’Secundaire WINS-server’ • Web Image Monitor: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [WINS configuratie] → [Aan] → ’Bereik-ID’ • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [WINS configuratie] → [Uit] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [Effectief protocol] → ’TCP/IP’ • Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin:U kunt de TCP/IP-instellingen opgeven als SmartDeviceMonitor for Admin communiceert met het apparaat met behulp van IPX/SPX. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [Effectief protocol] → ’NetWare’ • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin:U kunt de IPX/SPX-instellingen opgeven als SmartDeviceMonitor for Admin communiceert met het apparaat met behulp van TCP/IP. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven.
32
Netwerkinstellingen
❖ [Netwerk] → [Effectief protocol] → ’SMB’ • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven.
1
❖ [Netwerk] → [Effectief protocol] → ’AppleTalk’ • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [NCP Bezorgingsprotocol] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [NW-frametype] → [Automatisch selecteren] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [NW-frametype] → [Ethernet II] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [NW-frametype] → [Ethernet 802.2] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven.
33
Het apparaat aansluiten
❖ [Netwerk] → [NW-frametype] → [Ethernet 802.3] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven.
1
❖ [Netwerk] → [NW-frametype] → [Ethernet SNAP] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [SMB Computer naam] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [SMB Werkgroep] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [Ethernet snelheid] • Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [Type LAN] → [Ethernet] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven.
34
Netwerkinstellingen
❖ [Netwerk] → [Type LAN] → [IEEE 802.11b] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven.
1
❖ [Netwerk] → [Ping opdracht] • Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [SNMP V3 communicatie toestaan] → [Alleen codering] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [SNMP V3 communicatie toestaan] → [Codering/Tekst wissen] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [SSL / TLS communicatie toestaan] → [Alleen Cijfertekst] • Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [SSL / TLS communicatie toestaan] → [Cijfertekst prioriteit] • Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven.
35
Het apparaat aansluiten
❖ [Netwerk] → [SSL / TLS communicatie toestaan] → [Cijfertekst/Tekst wissen] • Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven.
1
❖ [Netwerk] → [Host naam] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Netwerk] → [Machine naam] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [IEEE 802.11b] → [Communicatiemodus] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [IEEE 802.11b] → [SSID-instelling] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [IEEE 802.11b] → [Kanaal] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven.
36
Netwerkinstellingen
❖ [IEEE 802.11b] → [WEP-(codering)instelling] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven.
1
❖ [IEEE 802.11b] → [Transmissiesnelheid] • Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Bestandsoverdracht] → [SMTP Server] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Bestandsoverdracht] → [SMTP authentificatie] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Bestandsoverdracht] → [POP voor SMTP] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Bestandsoverdracht] → [Ontvangstprotocol] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven.
37
Het apparaat aansluiten
❖ [Bestandsoverdracht] → [POP3 / IMAP4 Instellingen] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven.
1
❖ [Bestandsoverdracht] → [E-mailadres beheerder] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Bestandsoverdracht] → [E-mail communicatiepoort] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Bestandsoverdracht] → [E-mail ontvangstinterval] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Bestandsoverdracht] → [Max.ontvangstformaat e-mail] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Bestandsoverdracht] → [E-mailopslag in server] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven.
38
Netwerkinstellingen
❖ [Bestandsoverdracht] → [Standaard gebruikersnaam/wachtwoord [Verzenden]] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven.
1
❖ [Bestandsoverdracht] → [Fax e-mailaccount] • Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Bestandsoverdracht] → [Scanner oproepen tijdsinterval] • Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven. ❖ [Bestandsoverdracht] → [Aantal scanneroproepen] • Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: kan niet worden gebruikt om een instelling op te geven.
39
Het apparaat aansluiten
Het apparaat uitsluiten op een telefoonlijn en telefoon 1
Dit gedeelte beschrijft hoe u het apparaat moet aansluiten op de telefoonlijnen en hoe u het lijntype selecteert.
De telefoonlijn aansluiten Dit gedeelte beschrijft hoe u het apparaat moet aansluiten op de telefoonlijnen. Om het apparaat op een telefoonlijn aan te sluiten gebruikt u een modulaire snap-in-connector. Belangrijk ❒ Zorg ervoor dat u het juiste connectortype heeft, voordat u start.
AJA009S
1. G3 (analoge) lijn-interfaceconnector
2. Externe telefoonconnector 3. Extra G3-lijn interfaceconnector
40
Het apparaat uitsluiten op een telefoonlijn en telefoon
Het lijntype selecteren Dit gedeelte beschrijft hoe u het lijntype selecteert. Selecteer het lijntype waarop het apparaat is aangesloten. Er zijn twee types: toon- en pulskieslijn. Selecteer het lijntype met Beheerderstoepassingen.
1
Opmerking ❒ Deze functie is in sommige gebieden niet beschikbaar. Verwijzing Pag.117 “Selecteer tel. met kiesschijf/druktoetsen”
41
Het apparaat aansluiten
1
42
2. Systeeminstellingen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Systeeminstellingen. Voor informatie over het openen van Systeeminstellingen, raadpleegt u "Gebruikersinstellingen openen".
Algemene functies Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Algemene functies onder Systeeminstellingen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven.
❖ Paneeltoon Er klinkt een geluidssignaal wanneer u een toets indrukt. De standaardinstelling is Aan. ❖ Opwarm melding (Kopieerapp./Document Server) U kunt een geluidssignaal laten klinken wanneer het apparaat weer gereed is voor kopiëren nadat het uit de Energiespaarstand komt, of nadat de voeding is ingeschakeld. De standaardinstelling is Aan. ❖ Weergave aantal kopieën (Kopieerapp./Document Server) U kunt de teller instellen om of het aantal gemaakte kopieën weer te geven (optellen) of het aantal kopieën dat nog moet worden gemaakt (aftellen). De standaardinstelling is Optellen(optellen). ❖ Functieprioriteit Stel de modus in die moet worden weergegeven nadat de bedrijfsschakelaar of de modus Systeemreset is ingeschakeld. De standaardinstelling is Kopieermachine. ❖ Afdrukprioriteit De geselecteerde functie krijgt de hoogste afdrukprioriteit. Wanneer [Interleave] is geselecteerd, wordt de huidige afdruktaak na maximaal vijf pagina’s onderbroken. De standaardinstelling is Weergavemodus. Wanneer [Interleave] is geselecteerd, wordt de huidige afdruktaak na maximaal vijf pagina’s onderbroken. Wanneer u de optionele interne lade 2 (1-vaks lade), 1000–vellen finisher, 2laden finisher of boekjefinisher op het apparaat hebt geïnstalleerd, kunt u een uitvoerlade opgeven waarin de documenten moeten worden afgeleverd. Zie voor meer informatie over hoe u voor een functie een aparte uitvoerlade opgeeft: “Uitvoer: kopieerapparaat”, “Uitvoer: Documentserver”, “Uitvoer: fax”, “Uitvoer: printer”.
43
Systeeminstellingen
❖ Functie resettijd U kunt instellen hoe lang het apparaat moet wachten voordat naar een andere functie wordt overgeschakeld als de functie Meervoudige toegang is ingeschakeld. Dit is handig als u veel kopieën moet maken en voor elke kopie een andere instelling nodig is. Door een langere resettijd in te stellen, kunt u voorkomen dat de huidige functie door andere functies wordt onderbroken. De instelling voor Functie resettijd wordt genegeerd als [Interleave] is ingesteld voor de afdrukprioriteit. De standaardinstelling is Tijd instellen. Wanneer u [Tijd instellen] selecteert, moet u met de cijfertoetsen de tijd opgeven (3–30 seconden in stappen van 1 seconde). De standaardinstelling voor Tijd instellen is 3seconden.
2
❖ Uitvoer: Kopieermachine (kopieerapparaat) Instellen in welke lade de documenten worden afgeleverd.
ATX001S
1. Finisher bovenuitvoer 2. Finisher staffeluitvoer 3. Finisher staffeluitvoer 1 4. Finisher staffeluitvoer 2 5. Interne lade 1 6. Interne lade 2 De standaardinstelling is Interne lade 1.
❖ Uitvoer: Document Server (Document Server) Instellen in welke lade de documenten worden afgeleverd. De standaardinstelling is Interne lade 1. ❖ Uitvoer: Fax (fax) Instellen in welke lade de documenten worden afgeleverd. De standaardinstelling is Interne lade 1. 44
Algemene functies
❖ Uitvoer: Printer (printer) Instellen in welke lade de documenten worden afgeleverd. De standaardinstelling is Interne lade 1. De uitvoerlades die in het printerstuurprogramma zijn ingesteld, hebben prioriteit over de uitvoerlades die hierboven zijn opgegeven. ❖ Voorbereiden Nieten Wanneer de boekjefinisher is geïnstalleerd, voert u een niettest uit (vijf tot zeven maal) nadat de nietjes vervangen zijn voor zadelsteken of na het verwijderen van vastgelopen nietjes.
2
❖
Form. Instellen Momenteel zijn er drie typen F-formaat beschikbaar; 8 1 / 2 "×13"L, 81/4"×13"L en 8"×13"L. De sensor van de ADF of de glasplaat kan geen onderscheid maken tussen deze drie soorten originelen. Met deze functie stelt u het F-formaat in van de ADF of de sensor van de glasplaat. Automatische papierselectie of automatisch verkleinen/vergroten kunnen met deze instelling worden gebruikt voor originelen van het F-formaat. De standaardinstelling is 81/2"×13"L. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
Kopieerhandleiding/Handleiding Document Server
Instellingen voor uitvoerlade U kunt de huidige nietopdracht niet onderbreken, zelfs niet als u de nietopdracht met een andere functie heeft opgegeven. Wanneer de 1000-vellen finisher, 2-laden finisher of boekjefinisher geïnstalleerd is en nieten of afwisselend sorteren voor een taak gekozen zijn, wordt de taak eerst in de finisher-staffeluitvoer, finisher-staffeluitvoer 1 of finisher-staffeluitvoer 2 afgeleverd, ongeacht de uitvoerlade die is opgegeven.
45
Systeeminstellingen
Papierlade-instellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het instellingenmenu Papierlade onder Systeeminstellingen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven. Belangrijk ❒ Als u een ander papierformaat in de lade plaatst dan u heeft opgegeven, kan er een papierstoring optreden omdat het papierformaat dan niet correct kan worden vastgesteld.
2
❖ Papierladeprioriteit: Kopieermachine (Kopieerapp./Document Server) Geef de lade op waaruit papier voor uitvoer moet worden geleverd. De standaardinstelling is Lade 1. ❖ Papierladeprioriteit: Fax (fax) Geef de lade op waaruit papier voor uitvoer moet worden geleverd. De standaardinstelling is Lade 1. ❖ Papierladeprioriteit: Printer (printer) Geef de lade op waaruit papier voor uitvoer moet worden geleverd. De standaardinstelling is Lade 1. ❖ Papierformaat lade:Lade 1-4 Selecteer het formaat van het papier dat u in de papierlade heeft geplaatst. De papierformaten die u kunt instellen voor lade 1 tot 4 zijn als volgt: • A3L, B4 JIS (Japanse industrienorm)L, A4K, A4L, B5 JISK, B5 JISL, A5L 81/2"×13"L, 81/2"×11"K, 81/2"×11"L, • 11"×17"L, 81/2"×14"L, 1 / "×13"L, 8 1 / "×14"L, 11"×14"L, 8"×13"L, 7 1 / "×10 1 / "L, 8 4 4 4 2 8"×101/2"K, 8"×101/2"L, 51/2"×81/2"L De standaardinstelling voor Lade 1 is A4K / 812" × 11"K. De standaardinstelling voor Lade 2 is A3L / 11" × 17"L. De standaardinstelling voor lade 3 is A4L / 81/2" × 11"L. De standaardinstelling voor lade 4 is A4L / 81/2" × 14"L. U kunt een aangepast formaat instellen tussen 148,0 en 297,0 mm (5,8-11,7 inch) verticaal, en tussen 210,0 en 432,0 mm (3,3-17 inch) horizontaal. De papiergeleider voor de optionele LCT (bulkinvoerlade) is vast voor A4K, 81/2 inch×11 inchK papierformaat. Als u een ander papierformaat wilt gebruiken, moet u contact opnemen met uw leverancier. Als het papierformaat dat in de lade met de papiergeleiderknop ingesteld is, afwijkt van het papierformaat voor deze instelling, heeft het papierformaat van de knop prioriteit. Als u papier met een formaat dan niet is aangeduid op de papierformaatknop in de papierlade plaatst, stel de knop dan in op " ".
46
Papierlade-instellingen
❖ Papiertype:Handinvoer Hiermee kunt u het display zo instellen dat u kunt zien welke papiersoort in de handinvoer is geplaatst. • De papiertypen die u in de handinvoer kunt plaatsen, zijn: gerecycled papier, speciaal papier, gekleurd papier, briefpapier, etikettenpapier, geperforeerd papier, bankpost, karton, dik papier, OHP De standaardinstelling is Geen weergave.
2
❖ Papiertype:Lade 1-4 Hiermee kunt u het display zo instellen dat u kunt zien welke papiersoort in elke lade is geplaatst. De informatie wordt door de printer gebruikt om automatisch de lade met het geschikte papier te kiezen. • De papiertypes die u kunt instellen, zijn als volgt: gerecycled papier, speciaal papier, gekleurd papier, briefpapier, voorbedrukt papier, geperforeerd papier, bankpost, karton De standaardinstelling van de ’Papiersoort’ is Geen weergave. De standaardinstelling van voor ’Kopieermethode in duplex’ is 2-zijdige kopie. De standaardinstelling voor ’Automatische papierselectie toepassen’ is Ja. Wanneer papier van hetzelfde soort en formaat in twee verschillende papierladen zijn geplaatst en u wilt één lade opgeven als 2-zijdig kopiëren en één als 1-zijdig kopiëren, geeft u de bovenste lade op als 2-zijdig kopiëren. Als één van de laden is opgegeven als de standaardlade in Papierladeprioriteit, wijst u de 2-zijdige kopieën toe aan deze lade. Er wordt een -teken weergegeven naast de papierlade als u [Nee] heeft geselecteerd in ”Automatische papierselectie aan”. [Autom. papierselectie] kan alleen worden geselecteerd voor de kopieerfunctie wanneer [Geen weergave] en [Gerecycled papier] zijn geselecteerd. Als [Nee] geselecteerd is, is Auto. papierselectie niet geldig voor de lade. ❖ Papiertype:LCT Hiermee stelt u het display in zodat u kunt zien welk papiertype in de LCT is geplaatst. De papiertypes die u kunt instellen, zijn als volgt: • gerecycled papier, speciaal papier, gekleurd papier, briefpapier, voorbedrukt papier, geperforeerd papier, bankpost, karton De standaardinstelling van de ’Papiersoort’ is Geen weergave. De standaardinstelling van voor ’Kopieermethode in duplex’ is 2-zijdige kopie. De standaardinstelling voor ’Automatische papierselectie toepassen’ is Ja. Er wordt een -teken weergegeven naast de LCT als u [Nee] heeft geselecteerd in ”Automatische papierselectie aan”. [Autom. papierselectie] kan alleen worden geselecteerd voor de kopieerfunctie wanneer [Geen weergave] en [Gerecycled papier] zijn geselecteerd. Als [Nee] geselecteerd is, is Auto. papierselectie niet geldig voor de lade.
47
Systeeminstellingen
❖ Voorbladlade Hiermee kunt u de lade opgeven en weergeven van waaruit de voorbladen moeten worden ingevoegd. Nadat u de papierlade heeft geselecteerd, kunt u ook de weergavetijd en de kopieermethode voor tweezijdige kopieën kiezen. De standaardinstelling voor ’Lade om te programmeren’ is Uit. De functies die de instellingen voor de voorbladlade gebruiken, zijn de voorblad-functie en voor-/achterblad-functie. Wanneer u [Modus geselecteerd] heeft geselecteerd, worden de opties voor de voorbladlade-instellingen alleen weergegeven als u ook de kaftfunctie of de tussenbladfunctie heeft geselecteerd. Wanneer [Altijd] geselecteerd is, wordt de voorbladlade altijd weergegeven. U kunt Kopieermethode in duplex alleen instellen als [Modus geselecteerd] is geselecteerd.
2
❖ Tussenbladlade Hiermee kunt u opgeven en weergeven vanuit welke lade u tussenbladen invoegt. Nadat u de papierlade heeft geselecteerd, kunt u ook de weergavetijd en de kopieermethode voor tweezijdige kopieën kiezen. De standaardinstelling voor ’Lade om te programmeren’ is Uit. Wanneer u [Modus geselecteerd] heeft geselecteerd, worden de instellingen voor de tussenbladlade alleen weergegeven als u ook de kaftfunctie of de tussenbladfunctie heeft geselecteerd. ❖ Printer handinvoer papierformaat Geef het papierformaat op in de handinvoerlade wanneer u gegevens vanaf de computer afdrukt. • De papiersoorten die u kunt instellen voor laden zijn als volgt: A3L, A4K, A4L, A5K, A5L, A6L, B4 JISL, B5 JISK, B5 JISL, 11" × 17"L, 81/2" × 14"L, 81/2" × 13"L, 81/2" × 11"K, 81/2" × 11"L, 81/4" × 13"L, 8" × 13"L, 71/4" × 101/2"K, 71/4" × 101/2"L, 51/2" × 81/2"L De standaardinstelling is A4K. U kunt een aangepast formaat instellen tussen 100,0 en 297,0 mm (3,9"-11,7") verticaal, en tussen 148,0 en 600m0 mm (5,8"-23,6") horizontaal. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
Kopieerhandleiding/Handleiding Document Server
48
Timerinstellingen
Timerinstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het timerinstellingenmenu onder Systeeminstellingen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven.
❖ Automatische timer UIT Wanneer de taak is voltooid en er vervolgens een bepaalde periode is verstreken, wordt het apparaat automatisch uitgeschakeld om energie te besparen. Deze functie wordt "Automatische timer" genoemd. De status van het apparaat nadat de Energiespaarstand in werking is getreden, wordt de "Uit-stand" of de "slaapstand" genoemd. Voor de Automatische timer UIT moet u opgeven hoeveel tijd er moet verstrijken voordat de functie ’Automatische timer UIT’ wordt ingeschakeld. De standaardinstelling is 1minu(u)t(en). Voer een tijdsinterval tussen 10 en 240 minuten in met behulp van de cijfertoetsen. Vanuit de ’Uit-stand’ of de ’Slaapstand’ is het apparaat binnen 10 seconden gebruiksklaar. De functie Automatische timer werkt mogelijk niet wanneer er foutberichten worden weergegeven. Het apparaat kan wellicht niet overschakelen naar ’Slaapstand’ op de ingestelde tijd, als de hoofdschakelaar net is ingeschakeld en functies behalve de kopieerfunctie nog bezig zijn met opstarten.
2
❖ Paneeltimer UIT Geef op hoeveel tijd er moet verstrijken na de laatste kopieertaak of na de laatste bewerking, voordat het display wordt uitgeschakeld. Voer een tijdsinterval tussen 10 seconden en 240 minuten in met behulp van de cijfertoetsen. De standaardinstelling is 1minu(u)t(en). ❖ Automatische resettijd systeem De instelling Systeemreset wijzigt automatisch het scherm in dat van de functie ingesteld bij Functieprioriteit als er geen bewerkingen worden uitgevoerd of als een onderbroken taak wordt vrijgegeven. Met deze instelling bepaalt u het interval voor de systeemreset. U kunt met de cijfertoetsen een tijdsduur tussen 10 en 999 seconden instellen. De standaardinstelling is Aan, 60seconden. ❖ Autom. resettijd voor de Kopieerm./Doc. Server (Kopieerapp./Document Server) Hiermee geeft u op hoeveel tijd er moet verstrijken voordat de kopieer- en Document Serverfuncties worden gereset. Als [Uit] is geselecteerd, schakelt het apparaat niet automatisch over naar het invoerscherm voor de gebruikerscode. U kunt met de cijfertoetsen een tijdsduur tussen 10 en 999 seconden instellen. De standaardinstelling is Aan, 60seconden. 49
Systeeminstellingen
❖ Automatische resettijd voor de fax (fax) Hiermee geeft u op hoeveel tijd er moet verstrijken voordat de faxmodus wordt gereset. U kunt met de cijfertoetsen een tijdsduur tussen 30 en 999 seconden instellen. De standaardinstelling is 30seconden. ❖ Automatische resettijd voor de printer (printer) Hiermee geeft u op hoeveel tijd er moet verstrijken voordat de afdrukfunctie wordt gereset. Als [Uit] is geselecteerd, schakelt het apparaat niet automatisch over naar het invoerscherm voor de gebruikerscode. U kunt met de cijfertoetsen een tijdsduur tussen 10 en 999 seconden instellen. De standaardinstelling is Aan, 60seconden.
2
❖ Automatische resettijd voor de scanner (scanner) Hiermee geeft u op hoeveel tijd er moet verstrijken voordat de scannerfunctie wordt gereset. Als [Uit] is geselecteerd, schakelt het apparaat niet automatisch over naar het invoerscherm voor de gebruikerscode. U kunt met de cijfertoetsen een tijdsduur tussen 10 en 999 seconden instellen. De standaardtijdsduur is Aan, 60 seconden. ❖ Datum instellen Hiermee stelt u met de cijfertoetsen de datum in voor de interne klok van het kopieerapparaat. Druk op [ ← ] en [ → ] om het jaar, de maand en de dag te wijzigen. ❖ Tijd instellen Hiermee stelt u met de cijfertoetsen de tijd in van de interne klok van het kopieerapparaat. Voer de tijd in volgens het 24–uursysteem (in stappen van 1 seconde). Druk op [ ← ] en [ → ] om tussen uren, minuten en de seconden te schakelen. ❖ Autom. Timer log-out Geef op of een gebruiker automatisch moet worden uitgelogd, als de gebruiker het apparaat niet gebruikt voor een bepaalde periode na het inloggen. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijd opgeven tussen 10 en 999 seconden, in stappen van 1 seconde. De standaardtijdsduur is Aan, 30 seconden. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
50
Interface-instellingen
Interface-instellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het Interface-instellingenmenu onder Systeeminstellingen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven.
2
Netwerk Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het Netwerkmenu onder Systeeminstellingen.
❖ IP-adres Voordat u dit apparaat in de netwerkomgeving gaat gebruiken, moet u het IP-adres en het subnetmasker opgeven. Wanneer u [Specificeren] selecteert, voert u het IP-adres en subnetmasker in als ’xxx.xxx.xxx.xxx’ (’x’ is een cijfer). De standaardinstelling is Autom. verkrijgen (DHCP). Wanneer u [Specificeren] selecteert, zorg er dan voor dat het IP-adres anders is dan dat van andere apparaten op het netwerk. Het fysieke adres (MAC-adres) verschijnt ook. ❖ Gateway Adres Een gateway is een verbinding of knooppunt tussen twee netwerken. Geef het gateway-adres op voor de router of hostcomputer die als gateway wordt gebruikt. De standaardinstelling is 000.000.000.000. ❖ DNS Configuratie Geef de instellingen voor de DNS-server op. Wanneer u [Specificeren] selecteert, voer dan het IP-address van de DNS-server in als “xxx.xxx.xxx.xxx“ (’x’ geeft een getal aan). De standaardinstelling is Autom. verkrijgen (DHCP). ❖ DDNS Configuratie Geef de DDNS-instellingen op. De standaardinstelling is Actief. ❖ Domein naam Geef de domeinnaam op. Voer de domeinnaam in met maximaal 63 tekens. ❖ WINS configuratie Geef de instellingen voor de WINS-server op. De standaardinstelling is Aan. Wanneer u [Aan] selecteert, voert u het IP-adres van de WINS-server in als “xxx.xxx.xxx.xxx“ (“x“ is een cijfer). Als DHCP wordt gebruikt, specificeert u de bereik-ID. Voer de bereik-ID in met maximaal 31 tekens. 51
Systeeminstellingen
❖ Effectief protocol Selecteer het protocol dat moet worden gebruikt in het netwerk. De standaardinstelling van de TCP/IP is Effectief. De standaardinstelling voor NetWare is Effectief. De standaardinstelling voor SMB is Effectief. De standaardinstelling voor AppleTalk is Effectief. ❖ NCP Bezorgingsprotocol Selecteer het protocol voor NCP-bezorging. De standaardinstelling is TCP/ IP Prioriteit.
2
❖ NW-frametype Selecteer het frametype wanneer u NetWare gebruikt. De standaardinstelling is Automatisch selecteren. ❖ SMB Computer naam Specificeer de SMB-computernaam. Voer de computernaam in met maximaal 15 tekens. "*+,/:;<>=?[\]|. en spaties kunnen niet worden ingevoerd. Stel geen computernaam in die begint met RNP en rnp. Gebruik hoofdletters voor alfabetten. ❖ SMB Werkgroep Specificeer de SMB werkgroep. Voer de computernaam in met maximaal 15 tekens. "*+,/:;<>=?[\]|. en spaties kunnen niet worden ingevoerd. Gebruik hoofdletters voor het alfabet. ❖ Ethernet snelheid Stel de toegangssnelheid voor netwerken in. De standaardinstelling is Automatisch selecteren. Selecteer een snelheid die past bij uw netwerkomgeving. [Automatisch selecteren] wordt meestal geselecteerd. Apparaat 10Mbps Half Duplex
10Mbps Full Duplex
100Mbps Half Duplex
100Mbps Full Duplex
Automatisch selecteren
10Mbps Half Duplex
b
-
-
-
b
10Mbps Full Duplex
-
b
-
-
-
100Mbps Half Duplex
-
-
b
-
b
100Mbps Full Duplex
-
-
-
b
-
Automatisch selecteren
b
-
b
-
b
Router/HUB
52
Interface-instellingen
❖ Type LAN Wanneer u de IEEE 802.11b-interface-eenheid heeft geïnstalleerd, selecteer dan de verbindingsmethode. De standaardinstelling is Ethernet. [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Als zowel ethernet als IEEE 802.11b (draadloos LAN) zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface voorrang.
2
❖ Ping opdracht Controleer de netwerkverbinding met ping-opdracht met behulp van het opgegeven IP-adres. Als u geen verbinding kunt maken met het netwerk, controleert u de volgende zaken en probeer de ping opdracht opnieuw. • Zorg ervoor dat “TCP/IP” in [Effectief protocol] is ingesteld op “Actief”. • Controleer of het apparaat met het toegewezen IP-adres is aangesloten op het netwerk. • Het is mogelijk dat hetzelfde IP-adres wordt gebruikt voor het specifieke apparaat. ❖ SNMP V3 communicatie toestaan Stel de gecodeerde communicatie van SNMPv3 in. De standaardinstelling is Codering/Tekst wissen. Als u [Alleen codering] selecteert, dan moet u een coderingswachtwoord voor het apparaat instellen. ❖ SSL / TLS communicatie toestaan Stel de gecodeerde communicatie van SSL/TLS in. De standaardinstelling is Cijfertekst prioriteit. Als u [Alleen Cijfertekst] instelt, dan moet u het SSL-certificaat voor het apparaat installeren. ❖ Host naam Specificeer de hostnaam. Voer de hostnaam in met maximaal 63 tekens. ❖ Machine naam Specificeer de apparaatnaam. Voer de apparaatnaam in met maximaal 31 tekens.
53
Systeeminstellingen
Paral. interf. Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Parallelle interface onder Interface-instellingen. [Parallelle interface] wordt weergegeven wanneer op dit apparaat de IEEE 1284interfacekaart is geïnstalleerd.
2
❖ Parallelle tijdsinstelling Geef de tijd voor de parallelle interface op. Normaal gesproken hoeft u deze instelling niet te wijzigen. De standaardinstelling is ACK buitenzijde. ❖ Parallelle communicatiesnelheid Stelt de communicatiesnelheid voor de parallelle interface in. Als de snelheid te hoog ligt, dan kunnen gegevens wellicht niet zonder problemen verstuurd worden. Verander in dit geval de instelling in ’Standaard’. De standaardinstelling is Hoge snelheid. ❖ Status signaalselectie Stelt het niveau in voor het selectiesignaal van de parallelle interface. De standaardinstelling is Hoog. ❖ Invoeraccent Stelt in of het invoersignaal bij ontvangst moet worden in- of uitgeschakeld. Normaal gesproken hoeft u deze instelling niet te wijzigen. De standaardinstelling is Ongeldig. ❖ Bidirectionele communicatie Stelt de antwoordmodus van de printer in op een statusverwervingsverzoek bij gebruik van een parallelle interface. Als u problemen ondervindt bij gebruik van andere apparaten van de fabrikant, stel dit dan in op “Uit”. De standaardinstelling is Aan. Wanneer ingesteld op [Uit] dan zal de bidirectionele communicatiefunctie worden uitgeschakeld en zal het printerstuurprogramma niet worden geïnstalleerd onder Automatische detectiefunctie van Windows. ❖ Signaalcontrole Geeft aan hoe fouten tijdens het afdrukken of verzenden van faxen van de computer moeten worden behandeld. Normaal gesproken hoeft u deze instelling niet te wijzigen. De standaardinstelling is Prioriteit taakacceptatie.
54
Interface-instellingen
IEEE 802.11b Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het IEEE 802.11b-menu onder Interface-instellingen. [IEEE 802.11b] wordt weergegeven wanneer op het apparaat de draadloos LANinterfacekaart is geïnstalleerd. Geef alle instellingen gelijktijdig op.
2
❖ Communicatiemodus Geeft de communicatiemodus van het draadloze LAN op. De standaardinstelling is 802.11 Ad hoc. ❖ SSID-instelling Geeft SSID op om het toegangspunt vast te leggen in infrastructuurmodus of 802.11 ad-hoc-modus. De tekens die mogen worden gebruikt zijn ASCII 0x20-0x7e (32 bytes). Als blanco is opgegeven in 802.11b ad-hoc-modus of ad-hoc-modus, dan verschijnt “ASSID“. Standaardinstelling is: leeg (ASSID). ❖ Kanaal Geeft een kanaal op als u 802.11b-ad-hoc-modus of ad-hoc-modus selecteert. De standaardinstelling is 11. De volgende kanalen zijn beschikbaar: • Metrische versie: 1-14 • Inch-versie: 1-11 ❖ WEP-(codering)instelling Specificeert de codering van de IEEE 802.11b (draadloos LAN). Als dit is ingesteld op [Actief], dan moet u de WEP-sleutel invoeren. • WEP De standaardinstelling is Niet actief. • Codering 10 alfanumerieke tekens moeten worden ingevoerd voor 64 bit, 26 tekens voor 128 bit. ❖ Signaal wireless LAN In de infrastructuurmodus kunt u de radiogolfstatus van het apparaat controleren met het bedieningspaneel. De radiogolfstatus wordt weergegeven wanneer u op [Signaal wireless LAN] drukt. ❖ Transmissiesnelheid Specificeert de communicatiesnelheid van de IEEE 802.11b (draadloos LAN). De standaardinstelling is Automatisch.
55
Systeeminstellingen
❖ Terug naar standaardwaarden U kunt de IEEE 802.11b (draadloos LAN)-instellingen terugzetten naar de standaardinstellingen. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
Lijst afdrukken
2
Dit gedeelte beschrijft hoe u de configuratiepagina afdrukt. U kunt items controleren die met de netwerkomgeving te maken hebben. De configuratiepagina toont de huidige netwerkinstellingen en netwerkinformatie.
A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Interface-instell.]. C Druk op [Lijst afdrukken]. D Druk op de toets {Start}. De configuratiepagina wordt afgedrukt.
E Druk op [Afsluiten]. F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
56
Bestandsoverdracht
Bestandsoverdracht Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Bestandsoverdracht onder Systeeminstellingen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven.
❖ Bezorgingsoptie Schakelt het verzenden van opgeslagen of gescande documenten naar de ScanRouter-bezorgingsserver in of uit. De standaardinstelling is Uit. Geef deze optie op wanneer u wilt selecteren of u de ScanRouter-bezorgingssoftware al dan niet wilt gebruiken. Doet u dit, dan zult u I/O-apparaten eerst moeten registereren in de ScanRouter-bezorgingssoftware.
2
❖ Capture IP-adres van de server Specificeer het capture IP-adres van de server. Deze instelling verschijnt als het medialinkbord is geïnstalleerd en de capture-functie wordt gebruikt door de ScanRouter-bezorgingssoftware. ❖ Bestandsdoorzending Fax RX • Instelling per lijn Geef op of faxdocumenten moeten worden verzonden naar de ScanRouter-bezorgingssoftware voor elke faxlijn. De standaardinstelling voor Lijn 1 is Niet bezorgen. De standaardinstelling voor Lijn 2 is Niet bezorgen. De standaardinstelling voor Lijn 3 is Niet bezorgen. • Afdrukken bij bezorging Geeft aan of ontvangen faxdocumenten die zijn verzonden naar de ScanRouter-bezorgingssoftware al dan niet tegelijkertijd moeten worden afgedrukt. De standaardinstelling is Niet afdrukken. • Te bezorgen bestand Geeft aan of alle ontvangen faxdocumenten of alleen ontvangen faxdocumenten met bezorgingscodes (ID of SUB/SEP-codes) naar de ScanRouterbezorgingssoftware worden verzonden. De standaardinstelling is Alle bestanden. • Bezorgingsfout bestand • Bestand afdrukken • Bestand verwijderen Als een ontvangen faxdocument niet kan worden verzonden naar ScanRouter-bezorgingssoftware, dan wordt het opgeslagen in het geheugen. Om een opgeslagen bestand af te drukken selecteert u [Bestand afdrukken] om het te verwijderen selecteert u [Bestand verwijderen]. Als het apparaat de gegevens naar ScanRouter-bezorgingssoftware kan verzenden, dan doet het dit automatisch. Als u gegevens wist, dan zult u ze niet kunnen verspreiden of afdrukken. 57
Systeeminstellingen
❖ SMTP Server Geef de SMTP-servernaam op. Als DNS wordt gebruikt, voert u de hostnaam in. Als DNS niet wordt gebruikt, voert u het IP-adres van de SMTP-server in. De standaardinstelling voor ’Poortnr.’ is 25. Voer de servernaam in met maximaal 127 tekens. Spaties zijn niet toegestaan. Voer poortnummer in tussen 1 en 65535 met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de {q}-toets. SMTP-server deelt hetzelfde poortnummer met directe SMTP-server.
2
❖ SMTP authentificatie Geef SMTP-verificatie op (PLAIN, LOGIN, CRAMMD5, DIGEST-MD5). Wanneer u e-mail verzendt naar een SMTP-server, dan kunt u het beveiligingsniveau van de SMTP-server verhogen met verificatie waarvoor u de gebruikersnaam en het wachtwoord moet invoeren. Als de SMTP-server verificatie vereist, stel dan [SMTP authentificatie] in op [Aan] en geef vervolgens de gebruikersnaam, e-mailadres, wachtwoord en de codering op. • Voer de gebruikersnaam in met maximaal 191 tekens. Spaties zijn niet toegestaan. Afhankelijk van het SMTP-servertype moet "bereik" worden gespecificeerd. Voeg "@" toe achter de gebruikersnaam, zoals in "gebruikersnaam@bereik". • Voer het wachtwoord in met maximaal 128 tekens. Spaties zijn niet toegestaan. • Selecteer codering als volgt: "Codering"-[Automatisch] Gebruiken als de verificatiemethode PLAIN, LOGIN, CRAM-MD5 of DIGEST-MD5 is. "Codering"-[Aan] Gebruiken als de verificatiemethode CRAMMD5 of DIGEST-MD5 is. "Codering"-[Uit] Gebruiken als de verificatiemethode PLAIN of LOGIN is. Voer de gebruikersnaam en het wachtwoord voor het e-mailadres van de Beheerder in bij gebruik van Internetfax. De standaardinstelling is Uit.
58
Bestandsoverdracht
❖ POP voor SMTP Geef POP-verificatie op (POP voor SMTP). Wanneer u een e-mail naar een SMTP-server stuurt, kunt u het beveiligingsniveau van de SMTP-server verhogen door verbinding te maken met de POPserver voor verificatie. Als u POP instelt voor SMTP op [Aan], geef dan de wachttijd op na verificatie, gebruikersnaam, e-mailadres en wachtwoord. • Wachttijd na verificiatie: 300 msec Geef ’Wachttijd na verif.’ op van nul tot 10.000 milliseconden, in stappen van een milliseconde. • Gebruikersnaam Voer de gebruikersnaam in met maximaal 191 tekens. Spaties zijn niet toegestaan. • E-mailadres Voer een e-mailadres in met maximaal 128 tekens. Spaties zijn niet toegestaan. • Wachtwoord Voer het wachtwoord in met maximaal 128 tekens. Spaties zijn niet toegestaan. De standaardinstelling is Uit. Om POP-serververificatie in te schakelen voor het verzenden van e-mail via de SMTP-server, stelt u [POP voor SMTP] in op [Aan]. E-mail wordt verstuurd naar de SMTP-server nadat de tijd ingesteld voor ’Wachttijd na verific.’ verstreken is. Als u [Aan] selecteert, voer dan de servernaam in bij POP3- / IMAP4-instellingen. Controleer ook POP3-poortnummer in e-mailcommunicatiepoort.
2
❖ Ontvangstprotocol Geef ontvangstprotocol op voor het ontvangen van Internetfax. De standaardinstelling is POP3. ❖ POP3 / IMAP4 Instellingen Geef de POP3/IMAP4-servernaam op voor het ontvangen van Internetfaxen. De opgegeven POP3/IMAP4-servernaam wordt gebruikt voor [POP voor SMTP]. • Servernaam Als DNS wordt gebruikt, voert u de hostnaam in. Als DNS niet in gebruik is, voert u de POP3/IMAP4 of het IP-adres van de server in. Voer een POP3/IMAP4-servernaam in, bestaande uit maximaal 127 tekens. Spaties zijn niet toegestaan. • Selecteer codering als volgt: "Codering"-[Automatisch] Wachtwoordcodering wordt automatisch ingesteld overeenkomstig de POP/IMAP-serverinstellingen. "Codering"-[Aan] Wachtwoord coderen. "Codering"-[Uit] Wachtwoord niet coderen. De standaardinstelling is Automatisch. 59
Systeeminstellingen
❖ E-mailadres beheerder Voer het e-mailadres van de beheerder in. Mocht er een fout optreden in het apparaat of verbruiksmaterialen moeten worden vervangen, dan worden er e-mailberichten verstuurd naar het e-mailadres van de beheerder met de functie E-mailmelding. Dit verschijnt als het afzenderadres op gemailde, gescande documenten niet is opgegeven. Wanneer u e-mail verzendt via de Internetfax-functie, dan zal het e-mailadres van de beheerder verschijnen als het afzenderadres in de volgende gevallen: • De afzender is niet ingesteld en het e-mailadres van het apparaat is niet geregistreerd. • De opgegeven afzender is niet geregistreerd in het adresboek van het apparaat en het e-mailadres van het apparaat is niet geregistreerd. Wanneer u SMTP-verificatie uitvoert voor de bestanden die zijn verzonden met de Internetfax-functie, dan zal het e-mailadres van de beheerder verschijnen in het vakje ’Van:’. Als u de gebruikersnaam en het e-mailadres heeft gespecificeerd in [SMTP authentificatie], zorg er dan voor dat u deze instelling specificeert. Voer maximaal 128 tekens in. Voor via e-mail verzonden ingescande documenten, als [Naam afzender autom. specificeren] [Uit] is, specificeert u de afzender.
2
❖ E-mail communicatiepoort Geef de poortnummers op voor het ontvangen van Internetfaxen. Het opgegeven POP3-poortnummer wordt gebruikt voor POP voor SMTP. De standaardinstelling voor POP3 is 110. De standaardinstelling voor IMAP4 is 143. De standaardinstelling voor SMTP is 25. Voer een poortnummer in tussen 1 en 65535 met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de {q}-toets. ❖ E-mail ontvangstinterval Geef in minuten het tijdsinterval op voor het ontvangen van Internetfaxen via POP3- of IMAP4-server. De standaardinstelling is Aan, 15minu(u)t(en) Als [Aan] is geselecteerd, kan de tijd worden gespecificeerd van 2 tot 1440 minuten, in stappen van 1 minuut. ❖ Max.ontvangstformaat e-mail Geeft het maximaal ontvangen e-mailformaat op voor het ontvangen van Internetfaxen. De standaardinstelling is 2MB. Voer een formaat in van 1 tot 50 MB in stappen van 1 megabyte. ❖ E-mailopslag in server Geef op of u de per Internetfax ontvangen e-mails wilt opslaan op de POP3of IMAP4-server. De standaardinstelling is Uit. 60
Bestandsoverdracht
❖ Standaard gebruikersnaam/wachtwoord [Verzenden] Geef de gebruikersnaam en het wachtwoord op voor verzending van scanbestanden direct naar een gedeelde map op een computer die loopt onder Windows, naar een FTP-server of naar een NetWare-server. Voer maximaal 64 tekens in. ❖ Programmeer/Wijzig/Verwijder e-mailbericht U kunt het e-mailbericht programmeren, wijzigen of verwijderen dat gebruikt is voor het verzenden van een Internetfax of een scanbestand als bijlage. Programmeren / Wijzigen: A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Bestandsoverdracht]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Programmeer/Wijzig/Verwijder e-mailbericht]. E Druk op [*Niet geprogrammeerd]. Om het geregistreerde e-mailbericht te wijzigen, selecteert u het e-mailbericht dat moet worden gewijzigd. F Druk op [Wijzigen] rechts van “Naam”. G Voer een naam in en druk vervolgens op [OK]. Voer de naam in met maximaal 20 tekens. H Druk op [Bewerken] onder “Bericht bewerken”. I Voer de tekst in en druk vervolgens op [OK]. Voer maximaal vijf regels tekst in. Elke regel mag bestaan uit maximaal 80 tekens. Om een nieuwe regel te starten, drukt u op [OK] om terug te keren naar het scherm van het e-mailbericht en drukt u vervolgens op [T] in "Select.reg. om te bew.:". J Druk op [OK]. K Druk op [Afsluiten].
2
Verwijderen: A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Bestandsoverdracht]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Programmeer/Wijzig/Verwijder e-mailbericht]. E Druk op [Verwijderen]. F Selecteer het e-mailbericht dat u wilt verwijderen. Er verschijnt een bevestigingsboodschap voor het verwijderen. G Druk op [Ja]. H Druk op [Afsluiten].
61
Systeeminstellingen
❖ Programmeer/Wijzig/Verwijder onderwerp U kunt het onderwerp programmeren, wijzigen of verwijderen dat gebruikt is voor het verzenden van een Internetfax of een scanbestand als bijlage. Programmeren / Wijzigen: A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Bestandsoverdracht]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Programmeer/Wijzig/Verwijder onderwerp]. E Druk op [*Niet geprogrammeerd]. Om het geregistreerde onderwerp te wijzigen, selecteert u het te wijzigen onderwerp. F Voer de tekst in en druk vervolgens op [OK]. Voer het onderwerp in met maximaal 20 tekens. G Druk op [Afsluiten].
2
Verwijderen: A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Bestandsoverdracht]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Programmeer/Wijzig/Verwijder onderwerp]. E Druk op [Verwijderen]. F Selecteer het onderwerp dat u wilt verwijderen. Er verschijnt een bevestigingsboodschap voor het verwijderen. G Druk op [Ja]. H Druk op [Afsluiten].
❖ Scanner oproepen tijdsinterval Geef het interval op dat het apparaat wacht voordat het een scanbestand opnieuw verzendt, als het niet kan worden verzonden naar de bezorgingsserver of mailserver. De standaardinstelling is 300seconden. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijdsinterval opgeven tussen 60 en 900 seconden, in stappen van 1 seconde. Deze instelling is voor de scannerfunctie. ❖ Aantal scanneroproepen Stelt het maximaal aantal keren in dat een ingescand bestand opnieuw naar de bezorgingsserver of mailserver wordt verzonden. De standaardinstelling is Aan, 3 keer. Als [Aan] is geselecteerd, dan kan het aantal keren worden ingesteld van 1 tot 99. Deze instelling is voor de scannerfunctie. Deze instelling is voor de scannerfunctie.
62
Bestandsoverdracht
❖ Fax e-mailaccount Geef e-mailadres, gebruikersnaam en wachtwoord op voor het ontvangen van Internetfaxen. • E-mailadres Voer een e-mailadres in met maximaal 128 tekens. • Gebruikersnaam Voer een gebruikersnaam in met maximaal 191 tekens. • Wachtwoord Voer een wachtwoord in met maximaal 128 tekens.
2
❖ Naam afzender autom. specificeren Geef op of u de naam van de afzender wel of niet wilt specificeren bij het verzenden van e-mail. • Aan Als u [Aan] selecteert, zal het gespecificeerde e-mailadres verschijnen in het veld “Van:“. Als u het adres van de afzender niet specificeert, zal het emailadres van de beheerder verschijnen in het veld “Van:“. Als u de afzender niet opgeeft wanneer een bestand wordt verzonden onder de faxfunctie of als het opgegeven e-mailadres niet is gegeregistreerd in het adresboek van het apparaat, e-mailadres van het apparaat zal in het vakje “Van:” verschijnen. Als het apparaat geen e-mailadres heeft, dan zal het e-mailadres van de beheerder verschijnen in het vakje “Van:”. • Uit Als u [Uit] selecteert, zal het gespecificeerde e-mailadres verschijnen in het veld “Van:“, maar u kunt geen e-mail verzenden zonder het e-mailadres van de afzender te specificeren. Onder de faxfunctie kunt u geen e-mail verzenden als het opgegeven e-mailadres niet is geregistreerd in het adresboek van het apparaat. De standaardinstelling is Uit. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
63
Systeeminstellingen
Beheerdertoepassingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Beheerdertoepassingen onder Systeeminstellingen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven. Beheerderstoepassingen worden gebruikt door de beheerder. Als u deze instellingen wilt wijzigen, neemt u contact op met de beheerder. We raden u aan beheerdersverificatie in te stellen voordat u de instellingen voor Beheerderstoepassingen opgeeft.
2
❖ Gebruikersauthentificatie management • Gebr.code ver. Met Gebruikerscodeverificatie kunt u het gebruik van de beschikbare functies beperken en controleren. Registreer de gebruikerscode als u Gebruikerscodeverificatie wilt gebruiken. Met de functie Printer: PC Controle kunt u een logboek ophalen met afdrukken die corresponderen met de codes die via het printerstuurprogramma zijn opgegeven. Neem contact op met uw beheerder voor meer informatie over basisverificatie, Windows-verificatie, LDAP-verificatie en Integratieserver-verificatie. • Kopieerapparaat • Documentserver • Fax • Scanner • Printer • Printer: PC-controle • Basisverificatie • Windows verif. • LDAP verif. • Verif. Integr. server • Uit De standaardinstelling is Uit. ❖ Beheerdersauthentificatie management Neem contact op met uw beheerder voor meer informatie over deze functie. ❖ Beheerder programmeren/wijzigen Neem contact op met uw beheerder voor meer informatie over deze functie. ❖ Sleutelteller management Geef die functies op die u wilt beheren met de sleutelteller.
64
Beheerdertoepassingen
❖ Uitgebreide beveiliging Geef op of u de uitgebreide beveiligingsfuncties wilt gebruiken of niet. Neem contact op met uw beheerder voor meer informatie over de uitgebreide beveiligingsfuncties. ❖ Teller weergeven/afdrukken Hiermee kunt u het aantal afdrukken bekijken en afdrukken. • Display/afdrukteller Hiermee wordt het aantal afdrukken voor elke functie weergegeven (Totaal, Kopiëren, Fax, Printer, A3/DLT, Duplex, Nieten). • Tellerlijst afdrukken Drukt een lijst af van het aantal afdrukken gemaakt onder elke functie.
2
❖ Teller weergeven/wissen/afdrukken per gebruiker Hiermee kunt u het aantal afdrukken bekijken en afdrukken dat per gebruikerscode is gemaakt, en de waarden terugzetten op 0. Druk op [UVorige] en [TVolgende] om het totaal aantal afdrukken weer te geven. Het aantal afdrukken kan afwijken van de tellerwaarden die worden weergegeven in Teller weergeven/afdrukken. • Tellerlijst afdrukken voor alle gebruikers Hiermee drukt u de tellerwaarde voor alle gebruikers af. • Afdruktellerlijst wissen voor alle gebruikers Reset de tellerwaarde voor alle gebruikers. • Tellerlijst afdrukken per gebruiker Hiermee drukt u de tellerwaarde voor elke gebruiker af. • Tellerlijst wissen per gebruiker Hiermee reset u de tellerwaarde voor elke gebruiker.
65
Systeeminstellingen
❖ Adresboekmanagement Informatie die in het Adresboek is geregistreerd kunt u vastleggen, wijzigen of verwijderen. Zie “Adresboek” voor meer informatie. • Namen U kunt een naam, Toetsweergave, registratienummer en Titelselectie registreren. • Verificatie informatie U kunt een gebruikerscode registreren en de functies specificeren die beschikbaar zijn voor elke gebruikerscode. U kunt ook gebruikersnamen en -wachtwoorden registreren die moeten worden gebruikt bij het verzenden van E-mail, het sturen van bestanden naar mappen of het benaderen van een LDAP-server. • Beveiliging U kunt een beveiligingscode registreren. • Faxbest. U kunt het volgende registreren: faxnummer, internationale TX-modus, fax koptekst, het invoegen van een label, IP-Faxbestemming en protocol. • E-mail U kunt een E-mailadres registreren. • Map U kunt het protocol, pad, poortnummer en de servernaam registreren. • Toev aan grp U kunt geregistreerde namen in het Adresboek in een groep plaatsen. U kunt maximaal 2.000 namen registreren. U kunt maximaal 100 gebruikerscodes invoeren. Als u optionele uitbreidingsmodule voor gebruikersaccounts toevoegt, kunt u tot 500 gebruikerscodes registreren. U kunt ook namen in het adresboek registreren en beheren met behulp van Web Image Monitor of SmartDeviceMonitor for Admin.
2
❖ Adresboek: Groep programmeren/wijzigen/verwijderen U kunt geregistreerde namen in het Adresboek aan een groep toevoegen. Het is vervolgens makkelijk om de geregistreerde namen in elke groep te beheren. • Programmeren/Wijzigen Het is mogelijk nieuwe groepen, de toetsweergave, de geselecteerde titel, of het registratienummer vast te leggen of om groepsnamen te wijzigen. • Verwijderen U kunt een groep uit het adresboek verwijderen. U kunt maximaal 100 groepen registreren. U kunt ook groepen in het adresboek registreren en beheren met behulp van Web Image Monitor of SmartDeviceMonitor for Admin.
66
Beheerdertoepassingen
❖ Adresboek: Programmeer/Wijzig/Verwijder Verzendopdr. U kunt faxbestemmingen registreren voor de functie Overdrachtverzoek in de faxmodus. Zie “Het overdrachtverzoek registreren” voor uitgebreide informatie over bewerkingen. • Programmeren/Wijzigen Hiermee registreert u nieuwe verzendopdrachten en ontvangers of kunt u de naam, de toetsweergave, de geselecteerde titel, het registratienummer, de faxbestemming, IP-faxbestemming of het e-mailadres van de verzendopdracht wijzigen. • Verwijderen Hiermee wordt een verzendopdracht verwijderd. U kunt maximaal 10 verzendopdrachten registreren.
2
❖ Adresboek: Volgorde wijzigen Wijzigt de volgorde van geregistreerde namen. U kunt de volgorde van items wijzigen als ze op dezelfde pagina staan. Het is niet mogelijk om items naar een andere pagina te verplaatsen. U kunt bijvoorbeeld een item uit “PLANNING” ([OPQ]) niet naar “DAGEL.” ([CD]) verplaatsen. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboek: Volgorde wijzigen]. E Druk op de naamtoets die moet worden verschoven.
U kunt een naam selecteren met behulp van de cijfertoetsen.
67
Systeeminstellingen F
2
Ga naar de plaats waarnaar u het item wilt verplaatsen en druk op de naamtoets.
De gebruikerstoets wordt verplaatst naar de geselecteerde positie en de gebruikerstoets die op dat moment op de geselecteerde positie staat, wordt naar voren of naar achteren verplaatst. Als u de geselecteerde gebruikerstoets naar voren verplaatst, wordt de gebruikerstoets die zich op dat moment op de geselecteerde plaats bevindt, naar achteren verplaatst. Als u de geselecteerde gebruikerstoets naar achteren verplaatst, wordt de gebruikerstoets die zich op dat moment op de geselecteerde plaats bevindt, naar voren verplaatst.
U kunt een naam ook selecteren met behulp van de cijfertoetsen.
❖ Adresboek afdrukken: Bestemmingslijst De bestemmingslijst die in het adresboek is geregistreerd, kan worden afgedrukt. • Afdrukken op volgorde van titel 1 Hiermee kunt u het adresboek afdrukken in de volgorde Titel 1. • Afdrukken op volgorde van titel 2 Hiermee kunt u het adresboek afdrukken in de volgorde Titel 2. • Afdrukken op volgorde van titel 3 Hiermee kunt u het adresboek afdrukken in de volgorde Titel 3. • Lijst groepkiesnrs. afdrukken Hiermee kunt u het groepsadresboek afdrukken. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboek afdrukken: Bestemmingslijst]. E Selecteer het afdrukformaat. F Om de lijst op dubbelzijdige pagina’s af te drukken, selecteert u [Afdrukken op 2 zijden]. G Druk op de toets {Start}. De lijst wordt afgedrukt. 68
Beheerdertoepassingen
❖ Adresboek: Titel bewerken U kunt de titel bewerken, om een bepaalde gebruiker beter te kunnen zoeken. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboek: Titel bewerken]. E Druk op de titeltoets die u wilt wijzigen.
F G
2
Voer de nieuwe naam in en druk vervolgens op [OK]. Druk op [OK].
❖ Adresboek: Titel selecteren Specificeert de titel om een naam te selecteren. De standaardinstelling is wijzigen1. ❖ Aut. best.verw. in Document server Geef op of de documenten die op de Document Server zijn opgeslagen na een bepaalde tijd moeten worden verwijderd of niet. De standaardinstelling is Ja, Na3 dag(en). Als u [Ja] selecteert, worden opgeslagen documenten na een bepaalde tijd automatisch verwijderd. Als u [Nee] selecteert, worden de documenten niet automatisch verwijderd. Als u [Ja] selecteert, moet u een aantal dagen tussen 1 en 180 opgeven (in stappen van 1 dag). De standaardinstelling is 3 dagen, wat betekent dat opgeslagen documenten na 3 dagen (72 uur) worden verwijderd. ❖ Verw. alle best. in Document server De bestanden die in de Document Server zijn opgeslagen, inclusief bestanden die met de afdrukfunctie als Testafdruk, Beveiligde afdruk, Uitgestelde afdruk en Opgeslagen afdruk zijn opgeslagen, kunnen worden verwijderd. Zelfs als u altijd een wachtwoord heeft ingesteld, worden alle documenten verwijderd. Er verschijnt een bevestigingsboodschap. Als u alle documenten wilt verwijderen, selecteert u [Ja].
69
Systeeminstellingen
❖ Programmeer/Wijzig/Verwijder LDAP server Programmeer de LDAP-server om e-mailbestemmingen in het adresboek van de LDAP-server direct te vinden. Deze functie is mogelijk wanneer u scanbestanden verzendt per e-mail met de scanner- of faxfunctie. Om een LDAP-zoekopdracht te starten, controleert u eerst of de hieronder vermelde items zijn ingesteld. Voor andere items controleert u uw omgeving en brengt u de nodige wijzigingen aan. • Servernaam • Zoekbasis • Poortnr. • Zoekvoorwaarden • Selectie verificatiemethode Om de LDAP-server in Beheerdertoepas. te gebruiken, selecteert u [Aan] onder LDAP-server. Deze functie ondersteunt LDAP versie 2.0 en 3.0. Versie 2.0 ondersteunt geen Hoge beveiliging-verificatie.
2
❖ Gebruik LDAP server Geef op of u de LDAP-server voor zoeken wilt gebruiken of niet. De standaardinstelling is Uit. Wanneer Gebruik LDAP-server is ingesteld op Uit, zal [Zoek LDAP] niet verschijnen op het zoekdisplay. ❖ AOF (Altijd aan) Hiermee kunt u opgegeven of u de automatische timer wilt gebruiken. De standaardinstelling is Aan. ❖ Firmware versie U kunt de versie controleren van de software die in dit apparaat is geïnstalleerd. ❖ Niveau netwerkbeveiliging Neem contact op met uw beheerder voor meer informatie over deze functie. ❖ Alle logboeken verwijderen Neem contact op met uw beheerder voor meer informatie over deze functie. ❖ Logboekinstelling verzenden Neem contact op met uw beheerder voor meer informatie over deze functie. ❖ Gegevensbeveiliging voor kopiëren Neem contact op met uw beheerder voor meer informatie over deze functie. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
70
Pag.201 “Adresboek” Pag.215 “De teller voor elke gebruiker afdrukken” Pag.266 “Het overdrachtverzoek registreren” Pag.281 “Teller”
Beheerdertoepassingen
Programmeer/Wijzig/Verwijder LDAP server Dit gedeelte beschrijft hoe u de LDAP-serverinstellingen specificeert.
Om de LDAP-server te programmeren / wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u de LDAP-serverinstellingen programmeert / wijzigt.
2
A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk twee keer op [TVolgende]. D Druk op [Programmeer/Wijzig/Verwijder LDAP server]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de LDAP-server die u wilt programmeren of wijzigen. Selecteer bij het programmeren van de server [*Niet geprogrammeerd].
G Stel elk item in zoals vereist. H Druk op [OK] na het instellen van elk item. Zie "De LDAP-server programmeren" voor meer informatie over LDAP-server.
I Druk op [Afsluiten]. J Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.72 “De LDAP-server programmeren”
Om de geprogrammeerde LDAP-server te verwijderen Dit gedeelte beschrijft hoe u de geprogrammeerde LDAP-serverinstellingen verwijdert.
A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk twee keer op [TVolgende]. D Druk op [Programmeer/Wijzig/Verwijder LDAP server]. E Druk op [Verwijderen]. F Selecteer de LDAP-server die u wilt verwijderen. G Druk op [Ja]. 71
Systeeminstellingen
H Druk op [Afsluiten]. I Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. De LDAP-server programmeren Dit gedeelte beschrijft hoe u de LDAP-serverinstellingen specificeert.
2
Om een identificatienaam in te voeren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een identificatienaam invoert.
A Druk op [Wijzigen] onder “Identificatienaam”. Registreer voor de LDAP-server een naam die op het serverselectiescherm van de LDAP-zoekbewerking verschijnt.
B Voer de identificatienaam van de server in. C Druk op [OK]. Om een servernaam in te voeren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een servernaam invoert.
A Druk op [Wijzigen] onder "Servernaam". Registreer de hostnaam of het IP-adres van de LDAP-server.
B Voer de LDAP-servernaam in. C Druk op [OK]. Om de zoekbasis in te voeren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de zoekbasis invoert.
A Druk op [Wijzigen] onder "Zoekbasis". Selecteer een routemap om het zoeken in e-mailadressen geregistreerd in de geselecteerde map te starten.
B Voer de zoekbasis in. Als het zoekdoel bijvoorbeeld de verkoopafdeling van het bedrijf ABC is, voert u “dc=verkoopafdeling, o=ABC” in. (In dit voorbeeld is de beschrjiving voor een actieve directory. “dc” is voor de organisatie-eenheid en “x” is voor het bedrijf.) De registratie van de zoekbasis kan vereist zijn afhankelijk van uw serveromgeving. Wanneer registratie vereist is, zullen niet-gespecificeerde zoekopdrachten resulteren in een fout. Controleer uw serveromgeving en voer de nodige specificaties in.
72
C Druk op [OK].
Beheerdertoepassingen
Om een poortnummer in te voeren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een poortnummer invoert.
A Druk op [Wijzigen] onder “Poortnummer”. Specificeer het poortnummer om te communiceren met de LDAP-server. Specificeer een poort die geschikt is voor uw omgeving.
2
B Voer het nieuwe poortnummer in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op {q}. Wanneer SSL is ingesteld op [Aan], wijzigt het poortnummer automatisch in “636”.
Om SSL-communicatie te starten In dit gedeelte wordt beschreven hoe u SSL-communicatie opgeeft.
A Druk op [Aan] onder ’Gebr. beveil. verbinding (SSL)’. Gebruik SSL om te communiceren met de LDAP-server. Om SSL te gebruiken, moet de LDAP-server SSL ondersteunen. Wanneer SSL is ingesteld op [Aan], wijzigt het poortnummer automatisch in “636”. De SSL-instelling moet ingeschakeld zijn op dit apparaat. Neem contact op met uw netwerkbeheerder voor meer informatie.
Om verificatie in te stellen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u verificatie opgeeft. Om een zoekopdracht uit te voeren op de LDAP-server, gebruikt u de beheerdersaccount voor verificatie.
A Druk op [TVolgende]. B Druk op [Aan] of [Hge beveiliging] onder “Verificatie”. De verificatie-instellingen moeten voldoen aan de verificatie-instellingen van uw server. Controleer de serverinstellingen voordat u dit apparaat instelt. [Hge beveiliging] is alleen beschikbaar voor LDAP versie 3.0. Wanneer [Hge beveiliging] is geselecteerd, wordt het beheerderswachtwoord gecodeerd voordat het naar het netwerk wordt verzonden. Wanneer [Aan] is geselecteerd, wordt het wachtwood verzonden zonder codering.
73
Systeeminstellingen
Om de gebruikersnaam en het wachtwoord in te voeren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de gebruikersnaam en het wachtwoord invoert. Wanneer [Aan] of [Hge beveiliging] is geselecteerd voor de verificatie-instelling, gebruikt u de accountnaam en het wachtwoord van de beheerder. Voer de accountnaam en het wachtwoord van de beheerder niet in wanneer u verificatie voor elke individuele of elke zoekopdracht gebruikt.
2
A Druk op [TVolgende]. B Druk op [Wijzigen] onder “Gebruikersnaam”. C Voer de gebruikersnaam in en druk vervolgens op [OK]. De procedure om de gebruikersnaam in te stellen hangt af van de serveromgeving. Controleer uw serveromgeving voor u de instelling opgeeft. Voorbeeld: Domeinnaam\Gebruikersnaam, Gebruikersnaam@Domeinnaam, CN=Naam, OU=Afdelingsnaam, DC=Servernaam
D Druk op [Wijzigen] onder “Wachtwoord”. E Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. De gebruikersnaam en het wachtwoord zijn vereist voor beheerdersverificatie om toegang te krijgen tot de LDAP-server. U kunt de gebruikersnaam en het wachtwoord in het adresboek van dit apparaat instellen om met individuele verificatie toegang te krijgen tot de LDAP-server. Gebruik Beheerdertoepas. om de gebruikersnaam en het wachtwoord die u wilt gebruiken te selecteren.
Om de verbinding te testen Dit gedeelte beschrijft hoe u de verbinding test. Verkrijg toegang tot de LDAP-server om te controleren of de verbinding juist is ingesteld. Controleer de werking van de verificatie naargelang de verificatie-instellingen.
A Druk op [Verbindingstest]. Een verbindingstest wordt uitgevoerd.
B Druk op [Afsluiten]. Als de verbindingstest niet slaagt, controleert u de instellingen en probeert u het vervolgens nog eens. Deze functie controleert niet de zoekvoorwaarden of de zoekbasis.
74
Beheerdertoepassingen
Om zoekvoorwaarden in te stellen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u zoekvoorwaarden opgeeft. U kunt een kenmerk invoeren als een typisch zoekwoord. Met behulp van het ingevoerde kenmerk zoekt de functie in het adresboek van de LDAP-server.
A Druk twee keer op [TVolgende]. B Druk op [Wijzigen] voor items die u wilt gebruiken als zoekvoorwaarden
2
voor het volgende: “Naam”, “E-mailadres”, “Faxnummer”, “Bedrijfsnaam” en “Afdelingsnaam”.
C Voer het kenmerk in dat u wilt gebruiken om naar e-mailadressen te zoe-
ken en druk vervolgens op [OK]. De waarde van het kenmerk kan wijzigen afhankelijk van de serveromgeving. Controleer of de waarde van het kenmerk geschikt is voor uw serveromgeving voor u het instelt. U kunt items leeg laten, maar u kunt geen kenmerken leeg laten wanneer u naar e-mailadressen zoekt in het adresboek van de LDAP-server.
Om zoekopties in te stellen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u zoekopties opgeeft. Om de gegevens op de LDAP-server te doorzoeken met een ander sleutelwoord dan de vooraf ingestelde sleutelwoorden zoals Naam, E-mailadres, Faxnummer, Bedrijfsnaam en Afdelingsnaam, specificeert u het kenmerk voor het sleutelwoord geregistreerd op uw LDAP-server en de naam die moet worden weergegeven op het bedieningspaneel tijdens het zoeken. Om bijvoorbeeld emailadressen te doorzoeken op werknemersnummer, voert u “Werknemersnr.” in het veld Kenmerk in en “Werknemersnr.” in het veld Toetsweergave.
A Druk drie keer op [TVolgende]. B Druk op [Wijzigen] onder "Kenmerk". C Voer het kenmerk in dat u wilt gebruiken om naar e-mailadressen te zoe-
ken en druk vervolgens op [OK]. De waarde van het kenmerk kan wijzigen afhankelijk van de serveromgeving. Controleer of het kenmerk geschikt is voor uw serveromgeving voor u het instelt.
D Druk op [Wijzigen] onder "Toetsweergave".
75
Systeeminstellingen
E Voer het toetsendisplay in en druk vervolgens op [OK]. De geregistreerde “Toetsweergave” verschijnt als sleutelwoord voor het doorzoeken van de LDAP. • Zonder toetsweergaveregistratie
2 • Met toetsweergaveregistratie
De toets verschijnt niet op het zoekscherm, tenzij zowel “Eigenschap” als “Toetsendisplay” zijn geregistreerd. Registreer beide items om het optionele zoeken te gebruiken.
76
3. Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Kopieereigenschappen / Document Server. Voor informatie over het openen van de kopieerapparaat-/documentserver-eigenschappen, raadpleegt u "Gebruikersinstellingen openen".
Algemene functies Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Algemene functies onder Eigenschappen Kopieerapparaat / Document Server. Standaardinstellingen worden vet weergegeven.
❖ Prioriteit automatische papierselectie Automatische papierselectie is de standaardinstelling. U kunt deze instelling wijzigen. De standaardinstelling is Aan. ❖ Automatische ladewisseling Indien u papier van hetzelfde formaat in twee of meer laden plaatst, zal het apparaat automatisch naar de andere lade wisselen indien het papier in de eerste lade die in gebruik is, op is (als Automatische papierselectie is geselecteerd.) Deze functie wordt “Automatische ladewisseling” genoemd. Deze instelling bepaalt of u Automatische ladewisseling wilt gebruiken of niet. • Met Beeldrotatie Gebruik dit om te kopiëren wanneer u de functie Automatische ladewisseling gebruikt. • Zonder beeldrotatie Kopieert alleen met Automatische ladewisseling als u papier van hetzelfde formaat en in dezelfde richting in twee of meer laden plaatst. Als het papier niet hetzelfde formaat heeft of niet in dezelfde richting ligt, wordt het kopiëren onderbroken en wordt het bericht “Plaats papier.” weergegeven. • Uit Wanneer het papier in een papierlade op is, wordt het kopiëren onderbroken en wordt het bericht “Plaats papier.” weergegeven. De standaardinstelling is Met beeldrotatie.
77
Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server
❖ Papierweergave U kunt ervoor kiezen dat de beschikbare papierladen en papierformaten worden weergegeven op het beginscherm. De standaardinstelling is Weergeven. Indien u [Verbergen] selecteert, wordt het display zoals hieronder weergegeven getoond. Druk op [Autom. papierselectie] om papierformaten weer te geven.
3
❖ Prioriteit origineel type U kunt actieve origineeltype selecteren wanneer de spanning wordt ingeschakeld of als modi worden gewist. De standaardinstelling is Tekst. ❖ Origineeltype weergeven U kunt de origineeltypes laten weergegeven op het beginscherm. De standaardinstelling is Weergeven. Indien u [Verbergen] selecteert, wordt het display zoals hieronder weergegeven getoond.
❖ Prioriteit automatische belichting U kunt aangeven of Automatische belichting ’Aan’ of ’Uit’ moet zijn bij het aanzetten van het apparaat, het resetten van het apparaat of het wissen van instellingen. De standaardinstelling voor ’Tekst’ is Aan. De standaardinstelling voor ’Tekst/Foto’ is Aan. De standaardinstelling voor ’Foto’ is Uit. De standaardinstelling voor ’Licht’ is Aan. De standaardinstelling van de ’Generatiekopie’ is Aan.
78
Algemene functies
❖ Kopie kwaliteit U kunt voor ieder type origineel aangeven welke kopieerkwaliteit moet worden gehanteerd (tekst, tekst/foto, foto, licht, generatiekopie). • Tekst Tekstscherpte aanpassen. De standaardinstelling is Normaal. ’Aangepaste instelling’ is de tijdens de onderhoudsinstelling ingestelde waarde. Het kiezen van ’Scherp’ of ’Sorteren’ heeft invloed op de scherpte van de contouren van de tekst. • Tekst / foto Indien het origineel zowel foto’s als tekst bevat, selecteer dan of de foto’s prioriteit dienen te hebben of de tekst. De standaardinstelling is Normaal. ’Aangepaste instelling’ is de tijdens de onderhoudsinstelling ingestelde waarde. ’Normaal’ geeft een uitgebalanceerde productie van tekst en foto. • Foto Indien u een foto als origineel gebruikt, dient u het kwaliteitsniveau van de afwerking aan te passen aan het originele type foto. De standaardinstelling is Gedrukte foto. ’Aangepaste instelling’ is de tijdens de onderhoudsinstelling ingestelde waarde. Selecteer “Foto afdrukken” voor afgedrukte foto-originelen en “Glansfoto” voor afgedrukte foto-originelen met fijne punten. Kies “Normaal” voor afgedrukte foto’s en tekstoriginelen. • Licht Deze functie past het kwaliteitsniveau van de afwerking van een licht origineel met normale belichting aan. De standaardinstelling is Normaal. ’Aangepaste instelling’ is de tijdens de onderhoudsinstelling ingestelde waarde. • Generatiekopie Deze functie past het kwaliteitsniveau zodanig aan dat de lijnen van de voltooide afbeelding niet dikker worden. De standaardinstelling is Normaal. ’Aangepaste instelling’ is de tijdens de onderhoudsinstelling ingestelde waarde.
3
❖ Belichting U kunt een van de zeven niveaus voor origineel beeldingsbelichting selecteren (tekst, tekst/foto, foto, licht, generatiekopie). De standaardinstelling voor ’Tekst’ is Normaal. De standaardinstelling voor ’Tekst/Foto’ is Normaal. De standaardinstelling voor ’Foto’ is Normaal. De standaardinstelling voor ’Licht’ is Normaal. De standaardinstelling van de ’Generatiekopie’ is Normaal. 79
Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server
❖ Prioriteit Duplex modus U kunt de actieve soort van de duplexfunctie selecteren wanneer de spanning wordt ingeschakeld of als modi worden gewist. De standaardinstelling is 1-zijdig→1-zijdig (Metrische versie) / 1-zijdig→2zijdig (Inchversie) ❖ Kopierichting in Duplex modus U kunt de kopierichting instellen voor het maken van dubbelzijdige kopieën. De standaardinstelling is boven/boven. ❖ Origineelrichting in Duplex modus U kunt de origineelrichting instellen voor het maken van dubbelzijdige kopieën. De standaardinstelling is boven/boven.
3
❖ Startmodus wijzigen U kunt de standaardmodus selecteren of Programmanr. 10 als de effectieve modus wanneer de stroom wordt ingeschakeld of modi worden gewist. De standaardinstelling is Standaard. ❖ Max. aantal kopieën Het maximum aantal kopieën kan worden ingesteld tussen 1 en 999. De standaardinstelling is 999 Vellen. ❖ Toon: Origineel op glasplaat Er klinkt een geluidssignaal wanneer u de originelen vergeet te verwijderen na het kopiëren. De standaardinstelling is Aan. Als paneelsignaal van Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen) [Uit] staat, dan klinkt het geluidssignaal niet, ongeacht signaalinstelling: Origineel aanwezig. ❖ Oproepen bij taakeinde U kunt bepalen of het geluidssignaal wel of niet klinkt wanneer het kopiëren voltooid is. De standaardinstelling is Aan. Als paneelsignaal van Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen) [Aan] is, dan klinkt een pieptoon om u op de hoogte te stellen dat het apparaat een opdracht niet heeft voltooid, bijvoorbeeld omdat het papier in de lade op is of omdat er papier is vastgelopen.
80
Algemene functies
❖ Functietoets kopieermachine: F1-F5 U kunt regelmatig gebruikte functies onder de functietoetsen F1 tot F5 registreren.
3
De standaardinstelling van de ’Functietoets kopiëren: F1’ is 1-zijdig→2-zijdig: B/B. De standaardinstelling van de ’Functietoets kopiëren: F2’ is 2-zijdig: B/B→2zijdig: B/B. De standaardinstelling van de ’Functietoets kopiëren: F3’ is 1-zijdig→1-zijdig Combineren.. De standaardinstelling van de ’Functietoets kopiëren: F4’ is 1-zijdig→1-zijdig Combineren: 4 originelen. De standaardinstelling van de ’Functietoets kopiëren: F5’ is Marge creëren.
❖ Opslagtoets Document Server:F1-F5 U kunt regelmatig gebruikte functies onder de functietoetsen F1 tot F5 registreren. U kunt ook reeds geregistreerde functies wijzigen.
De standaardinstelling voor ’Opslagtoets Documentserver: F1’ is 2-zijdig originelen boven/boven afdrukken. De standaardinstelling voor ’Opslagtoets Documentserver: F2’ is 1-zijdig→1zijdig Combineren.. De standaardinstelling voor ’Opslagtoets Documentserver: F3’ is 1-zijdig→1zijdig Combineren: 4 originelen. De standaardinstelling voor ’Opslagtoets Documentserver: F4’ is 1-zijdig→1zijdig Combineren: 8 originelen. De standaardinstelling voor ’Opslagtoets Documentserver: F5’ is Marge creëren. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
Pag.43 “Opwarm melding (Kopieerapp./Document Server)” Kopieerhandleiding/Handleiding Document Server
81
Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server
Reproductiefactor Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Reproductiefactor onder Eigenschappen Kopieerapparaat / Documentserver. Standaardinstellingen worden vet weergegeven.
❖ Snelkoppeling Vergroten/Verkleinen U kunt maximaal drie frequent gebruikte ratio’s voor Verkleinen/Vergroten registreren, behalve de vaste ratio voor Verkleinen/Vergroten, en ze laten weergeven op het beginscherm. U kunt ook geregistreerde factoren voor Verkleinen/Vergroten wijzigen. Als er geen ratio Verkleinen/Vergroten is ingesteld bij het selecteren van [Snelkoppeling Vergroten/Verkleinen] 1, [Snelkoppeling Vergroten/Verkleinen] 2, of [Snelkoppeling Vergroten/Verkleinen] 3, voer dan de ratio in met de cijfertoetsen.
3
❖ Vergroten1-5 U kunt de beschikbare vergrotingsfactoren naar uw wensen aanpassen indien u op [Verkleinen/vergroten] drukt, gevolgd door [Vergroten].
De standaardinstelling voor ’Vergroten 1’ is 115% (Metrische versie) / 121% (Inchversie). De standaardinstelling voor ’Vergroten 2’ is 122% (Metrische versie) / 129% (Inchversie). De standaardinstelling voor ’Vergroten 3’ is 141% (Metrische versie) / 155% (Inchversie). De standaardinstelling voor ’Vergroten 4’ is 200% (Metrische versie) / 200% (Inchversie). De standaardinstelling voor ’Vergroten 5’ is 400% (Metrische versie) / 400% (Inchversie). Indien u kiest voor [Eigen vergr.], voer dan een ratio in met de cijfertoetsen (binnen het bereik van 101 tot 400%).
❖ Prioriteitinstelling: Vergroten U kunt de ratio met prioriteit selecteren indien u op de toets [Verkleinen/vergroten] drukt, gevolgd door de toets [Vergroten]. De standaardinstelling is 141% (Metrische versie) / 155% (Inchversie)
82
Reproductiefactor
❖ Verkleinen1-6 U kunt de beschikbare verkleiningsfactoren naar uw wensen aanpassen indien u op [Verkleinen/vergroten] drukt, gevolgd door [Verkleinen].
De standaardinstelling voor ’Verkleinen 1’ is 25% (Metrische versie) / 25% (Inchversie). De standaardinstelling voor ’Verkleinen 2’ is 50% (Metrische versie) / 50% (Inchversie). De standaardinstelling voor ’Verkleinen 3’ is 65% (Metrische versie) / 65% (Inchversie). De standaardinstelling voor ’Verkleinen 4’ is 71% (Metrische versie) / 73% (Inchversie). De standaardinstelling voor ’Verkleinen 5’ is 75% (Metrische versie) / 78% (Inchversie). De standaardinstelling voor ’Verkleinen 6’ is 82% (Metrische versie) / 85% (Inchversie). Indien u kiest voor [Eigen verkl.], voer dan een ratio in met de cijfertoetsen (binnen het bereik van 25 tot 99%).
3
❖ Prioriteitsinstelling: Verkleinen U kunt de ratio met prioriteit selecteren indien u op de toets [Verkleinen/vergroten] drukt, gevolgd door de toets [Verkleinen]. De standaardinstelling is 71% (Metrische versie) / 73% (Inchversie) ❖ Factor voor het creëren van een marge U kunt de ratio voor Verkleinen/Vergroten instellen bij het registreren van Marge creëren in een sneltoets. De standaardinstelling is 93%. Voer een ratio in met de cijfertoetsen (tussen 90 en 99%). ❖ Prioriteit voor het vergroten/verkleinen Hiermee geeft u op welk tabblad met prioriteit heeft op het display als [Verkleinen/vergroten] wordt ingedrukt. De standaardinstelling is Verkleinen. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
83
Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server
Bewerken Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Bewerken onder Eigenschappen Kopieerapparaat / Documentserver. Standaardinstellingen worden vet weergegeven. Voer de breedte van de inbindmarge als volgt in met de cijfertoetsen: • Metrische versie: 0–30 mm (in stappen van 1 mm) • Inch-versie: 0"-1,2" (in stappen van 0,1 inch) Voer de breedte van de gewiste marge als volgt in met de cijfertoetsen: • Metrische versie: 2–99 mm (in stappen van 1 mm) • Inch-versie: 0,1"-3,9" (in stappen van 0,1 inch) Een afbeelding van ongeveer 1,5 mm (0,06”) wordt niet weergegeven als de breedte van de scheidingslijn, wanneer u vaste of onderbroken lijnen instelt.
3
❖ Marge voorzijde: Links/Rechts Geef linker- en rechtermarges op de voorzijde van kopieën op in de modus Marge-aanpassing. De standaardinstelling is Links 5 mm (Metrische versie) / Links 0,2" (Inchversie) ❖ Marge achterzijde: Links/Rechts Geef linker- en rechtermarges op de achterzijde van kopieën op in de modus Marge-aanpassing. De standaardinstelling is Rechts 5 mm (Metrische versie) / Rechts 0,2" (Inchversie) ❖ Marge voorzijde: Boven/Onder Geef boven- en ondermarges op de voorzijde van kopieën op in de modus Marge-aanpassing. De standaardinstelling is B/O 0 mm (Metrische versie) / B/O 0,0" (Inchversie) ❖ Marge achterzijde: Boven/Onder Geef boven- en ondermarges op de achterzijde van kopieën op in de modus Marge-aanpassing. De standaardinstelling is B/O 0 mm (Metrische versie) / B/O 0,0" (Inchversie) ❖ 1-zijdig→2-zijdig automatische marge: B/B Wanneer u de 1-zijdige → 2-zijdige duplexmodus gebruikt, kunt u marges op de achterzijde opgeven. De marge wordt ingesteld op dezelfde waarde als “Marge achterzijde: Links/Rechts". De standaardinstelling is Rechts 5 mm (Metrische versie) / Rechts 0,2" (Inchversie)
84
Bewerken
❖ 1-zijdig→2-zijdig automatische marge: B/O Wanneer u de 1-zijdige → 2-zijdige duplexmodus gebruikt, kunt u marges op de achterzijde opgeven. De waarde ingesteld voor "Marge achterzijde: Boven/Onder" wordt gebruikt. De standaardinstelling is B/O 0 mm (Metrische versie) / B/O 0,0" (Inchversie) ❖ Randbreedte wissen Met behulp van deze functie kunt u de breedte opgeven van te wissen randen. De standaardinstelling is 10 mm (Metrische versie) / 0,4" (Inchversie) ❖ Origineelschaduw wissen in combimodus Bij de functie Kopiëren combineren of Kopieermodus boekje/tijdschrift kunt u aangeven of er langs de randen van originelen steeds een strook van 3mm, 0,1" breed moet worden gewist. De standaardinstelling is Ja.
3
❖ Middenbreedte wissen Met deze functie kunt u de breedte opgeven van de te wissen middenmarges. De standaardinstelling is 10 mm (Metrische versie) / 0,4" (Inchversie) ❖ Scheidingslijn van afbeeldingherhaling U kunt een scheidingslijn selecteren met de functie Beeld herhalen uit: Geen, Dekkend, Onderbroken A, Onderbroken B of Snijlijn. • Geen
• Dekkend
• Onderbroken A
• Onderbroken B
• Snijlijn
De standaardinstelling is Geen. Het selecteren van vaste of onderbroken lijnen kan wellicht een leeg gebied van circa 1,5 mm (0,06") creëren in de breedte langs de scheidingslijn.
85
Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server
❖ Scheidingslijn van dubbele kopie U kunt een scheidingslijn selecteren met de functie Dubbele kopie uit: Geen, Dekkend, Onderbroken A, Onderbroken B of Snijlijn. • Geen
• Dekkend
3 • Onderbroken A
• Onderbroken B
• Snijlijn
De standaardinstelling is Geen. Het selecteren van vaste of onderbroken lijnen kan wellicht een leeg gebied van circa 1,5 mm (0,06") creëren in de breedte langs de scheidingslijn.
86
Bewerken
❖ Scheidingslijn in combimodus U kunt een scheidingslijn selecteren met de functie Combineren uit: Geen, Dekkend, Onderbroken A, Onderbroken B of Snijlijn. • Geen
• Dekkend
3 • Onderbroken A
• Onderbroken B
• Snijlijn
De standaardinstelling is Geen. Het selecteren van vaste of onderbroken lijnen kan wellicht een leeg gebied van circa 1,5 mm (0,06") creëren in de breedte langs de scheidingslijn.
❖ Kopiëren op tussenbladpapier Geef op of u wilt kopiëren op tussenbladen. De standaardinstelling is Ja. ❖ Voorbladkopie in combimodus U kunt een gecombineerde kopie maken van het voorblad wanneer u de voorbladmodus selecteert. Combineren
Niet gecombineerd
NL GCST019E
De standaardinstelling is Combineren.
❖ kopie en tussenblad in combinatie Opgeven of u een gecombineerde kopie op de ingevoegde tussenbladen wilt laten afdrukken in de modus Tussenbl./Hoofdstuk. De standaardinstelling is Combineren. 87
Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server
❖ Richting: Boekje, Tijdschrift Bij de functie Boekje of Tijdschrift kunt u aangeven welke openingsrichting de kopieën moeten hebben. De standaardinstelling is Links openmaken. ❖ Kopieervolgorde in combimodus U kunt de kopieervolgorde in combimodus instellen op Links naar Rechts of Boven naar Onder. Van links naar rechts
Van boven naar onderen
3
NL GCAH090E
De standaardinstelling is Van links naar rechts. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
Kopieerhandleiding/Handleiding Document Server
88
Stempel
Stempel Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Stempelen onder Eigenschappen Kopieerapparaat / Documentserver. Standaardinstellingen worden vet weergegeven.
Achtergrondnummering Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Achtergrond nummeren onder Stempelen.
3
❖ Formaat U kunt het formaat van de cijfers instellen. De standaardinstelling is Normaal. ❖ Belichting U kunt de belichting van de cijfers instellen. De standaardinstelling is Normaal.
Vooraf ingestelde stempel Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Vooraf ingestelde stempel onder Stempelen.
❖ Stempelprioriteit U kunt het stempeltype met prioriteit selecteren wanneer u op [Vooraf ingestelde stempel] drukt. De standaardinstelling is Kopie. ❖ Stempeltaal U kunt de taal van het bericht afgedrukt in stempelmodus selecteren. De standaardinstelling is Engels. ❖ Stempelpositie U kunt de positie instellen waar de stempel dient te worden afgedrukt. Druk op de pijltoetsen om de positie aan te passen. De standaardinstelling voor ’Positie’ is Rechtsboven. De standaardinstelling voor ’Bovenmarge 1,0’ is 24 mm (Metrische versie) / 1,0" (Inchversie). De standaardinstelling voor ’Rechtermarge 1’ is 24 mm (Metrische versie) / 1,0" (Inchversie).
89
Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server
❖ Stempelnotatie U kunt de grootte, de dichtheid en de afdrukpagina van de stempel aanpassen. • Formaat U kunt het formaat van de stempel instellen. De standaardinstelling is 1X. • Belichting U kunt het patroon gebruikt om de stempel af te drukken instellen. De standaardinstelling is Normaal. Normaal: De stempel wordt afgedrukt op de afbeelding. U kunt niet controleren welke delen elkaar zullen overlappen. Lichter: De afbeelding is zichtbaar door de stempel. Lichtst: De afbeelding is zelfs helderder dan in de instelling. • Te stempelen pagina U kunt de stempel laten afdrukken op de eerste pagina of alle pagina’s. De standaardinstelling is Alle pagina's.
3
Verwijzing Kopieerhandleiding/Handleiding Document Server
Eigen stempel Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Gebruikersstempel onder Stempelen.
❖ Stempel programmeren/verwijderen U kunt gebruikersstempels registreren, wijzigen of verwijderen. U kunt maximaal vier eigen stempels met uw favoriete ontwerpen registreren. ❖ Stempelpositie 1-4 Geef de plaats op waar de stempel wordt afgedrukt. Druk op de pijltoetsen om de positie aan te passen. De standaardinstelling voor ’Positie’ is Rechtsboven. De standaardinstelling voor ’Bovenmarge 1,0’ is 24 mm (Metrische versie) / 1,0" (Inchversie). De standaardinstelling voor ’Rechtermarge 1’ is 24 mm (Metrische versie) / 1,0" (Inchversie). ❖ Stempelnotatie 1-4 U kunt de afdrukpagina waarop Gebruikerstempels 1 tot 4 reeds geregistreerd zijn, aanpassen. • Te stempelen pagina Stelt in of de stempel op alle pagina’s of alleen op de eerste pagina moet worden afgedrukt. De standaardinstelling is Alle pagina's. Verwijzing Kopieerhandleiding/Handleiding Document Server
90
Stempel
Datumstempel Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Datumstempel onder Stempelen.
❖ Notatie U kunt de datumnotatie selecteren voor de functie Datumstempel. De standaardinstelling is DD/MM/JJJJ (Metrische versie) / DD/MM/JJJJ (Inchversie). ❖ Lettertype U kunt het lettertype van de datumstempel selecteren. De standaardinstelling is Lettertype 1. Deze instelling is gelinkt naar de functie Paginanummering.
3
❖ Stempelpositie U kunt de positie instellen waar de stempel dient te worden afgedrukt. Druk op de pijltoetsen om de positie aan te passen. De standaardinstelling voor ’Positie’ is Linksboven. De standaardinstelling voor ’Bovenmarge 0,3’ is 8 mm (Metrische versie) / 1,0" (Inchversie). De standaardinstelling voor ’Linkermarge 0,8’ is 32 mm (Metrische versie) / 1,0" (Inchversie). ❖ Stempelinstelling U kunt de datum op de eerste pagina of op alle pagina’s laten afdrukken. De standaardinstelling is Alle pagina's. ❖ Formaat U kunt het formaat van de datumstempel selecteren. De standaardinstelling is Automatisch. ❖ Superimpose U kunt de datumstempel in het wit laten afdrukken als hij overlapt met zwarte gedeeltes van de afbeelding. De standaardinstelling is Nee.
Paginanummering Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Paginanummering onder Stempelen.
❖ Stempelnotatie U kunt de notatie van de paginanummering met prioriteit selecteren wanneer u op [Paginanummering] drukt. De standaardinstelling is P1, P2.
91
Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server
❖ Lettertype U kunt het afgedrukt paginanummer selecteren in de modus Paginanummering. De standaardinstelling is Lettertype 1. ❖ Formaat U kunt het formaat van de afgedrukte stempel instellen in de modus Paginanummering. De standaardinstelling is Automatisch. ❖ Stempelpositie achterzijde duplexkopie U kunt de positie van het paginanummer op de achterzijde van de duplexkopie in duplexmodus instellen. De standaardinstelling is Tegengestelde positie.
3
❖ Paginanummering in combinatie U kunt de paginanummering instellen wanneer u de functie Combineren en Paginanummering gelijktijdig gebruikt. De standaardinstelling is Per origineel. ❖ Stempel op bepaalde tussenblad Als u de functie Tussenvoegen gebruikt in combinatie met de functie Paginanummering, kunt u het paginanummer op tussenbladen afdrukken. De standaardinstelling is Nee. ❖ Stempelpositie P1, P2... Stempelpositie: 1/5, 2/5... Stempelpositie: –1–, –2–... Stempelpositie: P.1, P.2. Stempelpositie: 1, 2... Stempelpositie: 1–1, 1–2... U kunt de positie instellen waar de stempel dient te worden afgedrukt. Druk op de pijltoetsen om de positie aan te passen. ❖ Superimpose U kunt de paginanummers in het wit laten afdrukken als ze overlappen met zwarte gedeeltes van de afbeelding. De standaardinstelling is Nee. ❖ Paginanummering eerste brief U kunt de beginletter van het paginanummer selecteren tussen ”P1, P2.../P.1, P.2...” en ”S1, S2.../S.1, S.2...” De standaardinstelling is P1, P2.../ P.1, P.2.... Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
92
Invoer/uitvoer
Invoer/uitvoer Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Invoer/Uitvoer onder Eigenschappen Kopieerapparaat / Document Server. Standaardinstellingen worden vet weergegeven.
❖ Activeer Batch U kunt bepalen of de Verzamelmodus of SADF-modus wordt weergegeven wanneer u op de toets [Speciaal origineel] drukt. De standaardinstelling is Batch.
3
❖ SADF automatische resettijd Wanneer u één origineel tegelijk in de ADF plaatst, zal de Automatische invoerindicator gedurende een bepaalde periode nadat het origineel is ingevoerd, oplichten om aan te geven dat de ADF gereed is voor het volgende origineel. U kunt deze tijd aanpassen van 3 tot 99 seconden in stappen van 1 seconde. De standaardinstelling is 5seconden. ❖ Rotatie sorteren: Autom. papier doorgaan Opgeven of u wilt doorgaan met kopiëren als papier met de vereiste richting is opgeraakt bij Geroteerd sorteren. De standaardinstelling is Nee. • Ja Kopiëren gaat verder op kopieerpapier met een andere richting. De kopieertaak wordt voltooid, zelfs als u het apparaat heeft verlaten. • Nee Wanneer het papier met de vereiste richting op is, stopt het apparaat met kopiëren en herinnert het u eraan om kopieerpapier te plaatsen. Nadat u het papier heeft geplaatst, gaat het apparaat verder met kopiëren. ❖ Automatisch sorteren U kunt opgeven of de modus Sorteren bij het inschakelen van het apparaat wordt geselecteerd of dat de functies worden gewist. De standaardinstelling is Nee. ❖ Autom. scannen herstarten na geheugen vol Wanneer het geheugen vol is geraakt tijdens het scannen van originelen, maakt het apparaat eerst kopieën van de ingescande originelen en gaat het daarna automatisch verder met het scannen van de resterende originelen. De standaardinstelling is Nee. • Ja U kunt het apparaat onbeheerd laten om kopieën te maken, maar de uitgevoerde pagina’s zullen niet op elkaar volgen. • Nee Wanneer het geheugen vol is geraakt, stopt het apparaat, waardoor u de gekopieerde pagina’s uitgevoerd naar de uitvoerlade kunt verwijderen. 93
Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server
❖ Selecteer stapelfunctie Geef op of Stapelen of Geroteerd sorteren voorrang heeft op het beginscherm. De standaardinstelling is Stapelen. Voor deze functie is een optionele finisher vereist. ❖ Selecteer Nietpositie Geef op of nietjes Bovenkant 2 of Onderaan met prioriteit op het basisdisplay wordt weergegeven. Voor deze functie is de optionele 2-laden finisher of de boekjefinisher vereist. De standaardinstelling is Boven 2. ❖ Selecteer Perforatietype Geef op welk perforatietype (2 gaatjes of 3 gaatjes) met prioriteit op het basisdisplay wordt weergegeven. De optionele 2-laden finisher uitgerust met de perforeerfunctie is vereist. De standaardinstelling is 2 gaten.
3
❖ Briefpapier instelling Als u [Ja] selecteert in deze functie, draait het apparaat de afbeelding correct. Op papier met een vaste papierrichting (boven naar onder) of 2-zijdig papier wordt mogelijk onjuist afgedrukt, afhankelijk van hoe de originelen en het papier worden geplaatst. De standaardinstelling is Nee. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
Problemen oplossen Kopieerhandleiding/Handleiding Document Server
94
Instellingen voor de documentserver
Instellingen voor de documentserver Dit gedeelte beschrijft instellingen voor gebruikerseigenschappen voor de Document Server. Zie "Systeeminstellingen" en "Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server" voor meer informatie.
❖ Kopieermachine/Document Server eigenschappen Koptekst
items
Standaard
Algemene functies
Document Server opslagtoets: F1
2-zijdig originelen boven/boven afdrukken
Algemene functies
Document Server opslagtoets: F2
1-zijdig→1-zijdig Combineren.
Algemene functies
Document Server opslagtoets: F3
1-zijdig→1-zijdig Combineren: 4 originelen
Algemene functies
Document Server opslagtoets: F4
1-zijdig→1-zijdig Combineren: 8 originelen
Algemene functies
Document Server opslagtoets: F5
Marge creëren
3
❖ Systeeminstellingen Koptekst
Item
Standaard
Algemene functies
Opwarm-melding
Aan
Algemene functies
Weergave aantal kopieën
Optellen
Algemene functies
Uitvoer: Document Server
Interne lade 1
Papierlade-instellingen
Papierladeprioriteit: Kopieerapparaat
Lade 1
Papierlade-instellingen
Voorbladlade
Uit
Papierlade-instellingen
Tussenbladlade
Uit
Timerinstellingen
automatische reset kopieerapparaat/Document Server, timer
60 seconden
Beheerdertoepassingen
Aut. best.verw. in Document Server
Ja, Na3 dag(en)
Beheerdertoepassingen
Verw. alle best. in Document Server
-
Verwijzing Pag.43 “Systeeminstellingen”
Pag.77 “Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server”
95
Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server
3
96
4. Faxeigenschappen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Faxeigenschappen. Voor informatie over het openen van de Faxeigenschappen, raadpleegt u "Gebruikersinstellingen openen".
Algemene instell./Aanpassing Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Algemene instellingen/Aanpassing onder Faxeigenschappen.
❖ Schakelaar geheugen/directe verz. Geef de verzendmodus voor documentverzending op. De standaardinstelling is Geheugenverzending. ❖ Prioriteit tekstformaat Geef het tekenformaat van uw originelen op voor scannen. De standaardinstelling is Standaard. ❖ Prioriteit origineel type Geef het soort originelen op voor scannen. De standaardinstelling is Tekst. ❖ Automatische Belichting Gebruik deze functie om de prioriteit van de automatische beeldingsbelichting voor het scannen van uw originelen op te geven. De standaardinstelling is Aan. ❖ Scanbelichting aanpassen Geef de scanbelichting van uw originelen op. De standaardinstelling is Niveau4. ❖ Titel selecteren Gebruik deze functie voor het selecteren van de titel die in de bestemmingslijst moet worden getoond. De standaardinstelling is wijzigen1. ❖ Startmodus wijzigen Selecteer of de inhoud die is geregistreerd in programma nr.1 moeten worden gebruikt als de oorspronkelijke instellingen nadat de stroom is uitgeschakeld of nadat de toets {Instellingen verwijderen} is ingedrukt: De standaardinstelling is Standaard. U kunt programma nr. 1 niet selecteren als programma nr.1 niet is geprogrammeerd met prioriteitenfuncties. ❖ Geluidsvolume aanpassen Regel het geluidsvolume tijdens Modus Direct kiezen en Directe verzending. De standaardinstellingen voor elk geluidsvolume zijn Niveau2. 97
Faxeigenschappen
❖ Fax-informatie programmeren Programma-informatie die moet worden weergegeven op het display van het andere apparaat en afgedrukt als rapport. Faxkoptekst, Eigen naam en Eigen faxnummer kunnen worden geprogrammeerd. Voor details over het programmeren van Faxinformatie raadpleegt u ’Faxinformatie registreren’. ❖ Reset bij het einde van het scannen Gebruik deze functie om terug te keren naar de oorspronkelijke instellingen, telkens wanneer een origineel is gescand. De standaardinstelling is Aan. ❖ TX-stempelprioriteit Gebruik deze functie om een TX-stempel af te drukken. De standaardinstelling is Uit.
4
❖ Prioriteitsinstelling voor de lijn Geef de lijn op die moet worden gebruikt. Het display kan variëren afhankelijk van het lijntype dat u heeft. ❖ Daltarief programmeren Een tijd opgeven voor verzending wanneer belkosten laag zijn. U kunt maar één daltarief programmeren. De standaardinstelling is 23:00. Wanneer u zich vergist, drukt u op de toets [Wissen] of op {Wis/Stop} voordat u op [OK] drukt en probeert u het opnieuw. ❖ Direct kiezen tijd Geef aan na hoeveel tijd de modus Direct kiezen moet worden geannuleerd, nadat u gebruik heeft gemaakt van verzending via Direct kiezen. De standaardinstelling is 3 minuten.
98
Algemene instell./Aanpassing
❖ Snelbedieningstoets1-3 Vaakgebruikte functies die als snelbedieningstoetsen zijn geprogrammeerd, worden in het menu getoond als de stroom wordt ingeschakeld. De snelbedieningstoetsen kunnen worden geprogrammeerd met de volgende functies: • Journaal • TX-bestandstatus (Overdrachtsbestandstatus) • Afdrukken Vertr. RX (Vertrouwelijke ontvangst afdrukken) • Geheug.bev.afdruk. • Opgeslagen bestand • Uitgestelde verzending • Automatisch document • 2-zijdig origineel • Gesloten netwerk • Polling TX (Polling verzending) • Polling RX (Polling ontvangst) • Faxkoptekst afdrukken • Label invoegen • RX-bestandstatus (Ontvangstbestandstatus) • Doorzenden • Verzendopdracht • Omschakelen RX-modus (Ontvangstmodus-omschakeling) • Handmatige E-mail RX (wanneer de internetfax is ingesteld op AAN.) • TX-statusrapport (Overdrachtsstatusrapport) • Afzenderinstellingen • E-mail TX-resultaten (E-mail verzendresultaten) Maximaal drie functies kunnen worden geprogrammeerd met Snelbedieningstoetsen. De standaardinstelling voor snelbedieningstoets 1 is niet ingesteld. De standaardinstelling voor snelbedieningstoets 2 is TX-bestandsstatus. De standaardinstelling voor snelbedieningstoets 3 is Status RX-bestand. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Alg. instell./aanpas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Snelbedieningstoets1-3]. Selecteer de snelbedieningstoets 1-3 die u wilt programmeren.
4
99
Faxeigenschappen E
Selecteer de functie die aan de snelbedieningstoets wilt toewijzen.
F
Functies in het grijs verschijnen, zijn al ingesteld. Druk op [OK]. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
G
4
Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
Pag.121 “Faxinformatie registreren” Problemen oplossen Faxhandleiding
100
Ontvangstmodus
Ontvangstmodus Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Ontvangstinstellingen onder Faxeigenschappen
❖ Activeer ontvangstmodus Geef de methode voor het ontvangen van faxdocumenten aan. De standaardinstelling is Automatische ontvangst. ❖ Geautoriseerde RX (Geautoriseerde ontvangst) Geef op of u ongewenste faxdocumenten wilt wegfilteren. De standaardinstelling is Uit. ❖ Doorzenden Geef aan of ontvangen faxdocumenten al dan niet moeten worden doorgezonden naar een geprogrammeerde ontvanger. De standaardinstelling is Uit.
4
❖ Aantal afdruk. RX-best. (Aantal afdrukken ontvangstbestand) Geef het aantal af te drukken kopieën op voor ieder ontvangen faxdocument. De standaardinstelling is 1 set(s). • 1 tot 10 set(s) ❖ 2-zijdig afdrukken Geef aan of ontvangen faxdocumenten al dan niet moeten worden afgedrukt op zowel de voorzijde als de achterzijde van het papier. De standaardinstelling is Uit. ❖ RX omgekeerd afdrukken (RX omgekeerd afdrukken) Geef aan of ontvangen faxdocumenten al dan niet moeten worden afgedrukt vanaf de laatst ontvangen pagina. De standaardinstelling is Uit. ❖ Papierlade Met deze functie kunt u faxdocumenten die zijn ontvangen van geprogrammeerde afzenders en faxdocumenten van andere afzenders, afdrukken via verschillende papierladen. De standaardinstelling is Automatisch selecteren. Weergave van ladenamen kan variëren naargelang de opties die zijn geïnstalleerd. ❖ Specificeer lade voor regels. Geef voor iedere lijn een papierlade op (telefoon, Internetfax, IP-Fax). De standaardinstelling is Uit. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Ontvangstinstell.]. C Druk op [Specificeer lade voor regels.]. 101
Faxeigenschappen D
Selecteer [Aan] om een papierlade te selecteren.
E
Als u [Uit] selecteert dan wordt de ontvangen fax bezorgd aan een standaardlade. Selecteer het lijntype.
4
F
G
Selecteer een lade voor het bezorgen van het ontvangen papier en druk vervolgens tweemaal op [OK].
Als u andere lijn wilt opgeven, herhaal dan de procedure vanaf stap E. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
❖ Geruit merkteken Geef op of een geruit merkteken moet worden afgedrukt op de eerste pagina van ontvangen faxdocumenten. De standaardinstelling is Aan. ❖ Centreerteken Geef aan of al dan niet een middenteken halverwege de linkerzijde en boven in het midden van elke ontvangen pagina moet worden afgedrukt. De standaardinstelling is Aan.
102
Ontvangstmodus
❖ Ontvangsttijd afdrukken Geef aan of de datum en tijd van ontvangst en het bestandsnummer al dan niet onderaan ontvangen faxdocumenten moeten worden afgedrukt. De standaardinstelling is Uit. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
Pag.44 “Uitvoer: Fax (fax)”
4
103
Faxeigenschappen
E-mailinstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu E-mailinstellingen onder Faxeigenschappen.
❖ Instellingen Internetfax U kunt selecteren om weer te geven of niet. Wanneer u een Internetfax wilt verzenden, stel ’Aan’ in om het pictogram weer te geven. De standaardinstelling is Uit. ❖ Max. E-mailform. Wanneer de andere partij een limiet heeft op het formaat van e-mailberichten dat kan worden ontvangen, of het verzenden van e-mail met veel gegevens veroorzaakt problemen, dan kunt instellingen maken om het formaat van verzonden e-mail te berpeken. Wanneer deze functie staat ingesteld op Aan, dan zal verzending die boven het ingestelde formaat uitkomt worden afgebroken. De standaardinstelling is Uit. Wanneer e-mail groter is dan het maximale bestandsformaat, dan wordt er een Foutbericht uitgegeven en het e-mailbericht verwijderd. Zelfs als een e-mail de formaatlimiet niet overschrijdt, dan kan hij nog worden verworpen als hij niet voldoet aan de eisen van de serverinstellingen. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [E-mailinstellingen]. C Druk op [Max. E-mailform.]. D Druk op [Aan].
4
E
Voer het maximale e-mailformaat in met de cijfertoetsen.
Maximaal e-mailformaat ligt tussen 64 en 102.400 kB. Als u zich vergist, drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} en voert u de waarde opnieuw in.
104
E-mailinstellingen F G
Druk op [OK]. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
❖ SMTP RX Instellingen bestandsbezorging (Bezorgingsinstellingen SMTP RX-bestand) Deze functie is beschikbaar op systemen waarbij routering via SMTP van ontvangen e-mails mogelijk is. Wanneer een geautoriseerde e-mailadres is ingesteld, dan wordt e-mail die is ontvangen van adressen die niet overeenstemmen met het geautoriseerde adres, verworpen en wordt er een foutbericht geretourneerd aan de SMTP-server. Het geautoriseerde e-mailadres wordt vergeleken met het adres van e-mailafzenders, zoals geïllustreerd door de volgende voorbeelden. • Wanneer het geautoriseerde e-mailadres is ingesteld op “@aaa.abcd.com”: [email protected] - geaccepteerd [email protected] - niet aanvaard [email protected] - niet aanvaard Er wordt geen Foutbericht uitgegeven wanneer e-mail wordt verworpen. De standaardinstelling is Uit. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [E-mailinstellingen]. C Druk op [SMTP RX Instellingen bestandsbezorging]. D Druk op [Aan].
E
F G
4
Druk op [Wijzigen] en voer dan het e-mailadres voor verzending in waarvoor toestemming moet worden gevraagd.
Als u een fout maakt, druk dan op [Backspace] of [Wissen] en voer het opnieuw in. Druk twee keer op [OK]. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
105
Faxeigenschappen
IP-faxinstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu IP-faxinstellingen onder Faxeigenschappen.
❖ Activeren H.323 Geef op of H.323 al dan niet wordt gebruikt voor IP-Faxverzending. De standaardinstelling is Uit. ❖ Activeren SIP Geef op of SIP al dan niet wordt gebruikt voor IP-Faxverzending. De standaardinstelling is Uit. ❖ H.323 instellingen Stel het IP-adres of de hostnaam van de gatekeeper in, alsmede het alternatieve telefoonnummer. Als u [Aan] selecteert met de Gebruikersparameters, dan kunt u de gatekeeperserver gebruiken. Zie “Parameterinstelling” (schakelaar 34, bit 0). U kunt cijfers gebruiken en symbolen (“#” en “*”) voor de registratie van het alternatieve telefoonnummer in de H.323-instellingen. Zorg ervoor dat u deze tekens correct invoert. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [IP-faxinstellingen]. C Druk op [H.323 instellingen].
4
D
Druk op [Wijzigen] voor elke eigenschap.
E
Voer het IP-adres of hostnaam en het alternatieve telefoonnummer van de gatekeeper in en druk op [OK]. Druk op [OK]. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
F G
106
IP-faxinstellingen
❖ SIP instellingen Stel het IP-adres of de hostnaam van de SIP-server in en de SIP-gebruikersnaam. Als u [Aan] selecteert met de Gebruikersparameters, dan kunt u de SIP-server gebruiken. Zie “Parameterinstelling” (schakelaar 34, bit 1). U kunt alfanumerieke symbolen gebruiken (kleine letters en hoofdletters) en symbolen (’;’, ’?’, ’:’, ’&’, ’=’, ’+’, ’$’, ’,’, ’-’, ’_’, ’.’, ’!’, ’~’, ’*’, ’#’, ’‘’, ’(’, ’)’, ’%’, ’/’ en ’@’) voor registratie van de SIP-gebruikersnaam in SIP-instellingen. Zorg ervoor dat u deze tekens correct invoert. Gebruik nummers en punten (“.”) voor de invoer van het correcte IP-adres voor de gatekeeper, SIP-server en gateway. Voor het correcte IP-adres neemt u contact op met de beheerder. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [IP-faxinstellingen]. C Druk op [SIP instellingen].
D
4
Druk op [Wijzigen] voor elke eigenschap.
Een proxyserver brengt belverzoeken en antwoorden over. Een redirect-server (opnieuw toewijzen) verwerkt verzoeken voor bestemmingsinlichtingen. Een registratieserver registreert locatie-informatie van gebruikers (die overeenstemmen met telefoons of faxen op openbare telefoonlijnen) op een IP-netwerk.
107
Faxeigenschappen E
Voer het IP-adres of hostnaam en de SIP-gebruikersnaam in en druk op [OK].
F
Druk op [OK]. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
G
4
❖ Gateway programmeren/wijzigen/verwijderen Registreer, wijzig of verwijder de gateway die wordt gebruikt voor de verzending naar de IP-Fax. Programmeren / Wijzigen: A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [IP-faxinstellingen]. C Druk op [Gateway programmeren/wijzigen/verwijderen].
D E
Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. Druk op een gateway om deze te registreren.
Wanneer u een nieuwe gateway registreert, druk dan op [*Niet geprogrammeerd].
108
IP-faxinstellingen F
Druk op [Wijzigen] voor “Kengetal”.
G
Voer het kengetal in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK]. Om het bestaande kengetal te veranderen drukt u op [Wissen], waarna u een nieuw kengetal invoert. Kengetallen kunnen worden gebruikt voor documenten die per gateway naar G3-fax zijn verzonden. Als de eerste paar cijfers van IP-faxnummer en het kengetal dat specifiek is voor de gateway identiek zijn, dan kunnen documenten worden verzonden met de geregistreerde cijfers van de gatew a y . B ij v o o r b e e l d , a ls z o w e l 0 3 a ls 0 4 z i j n g e r e g i s t r e e r d a ls gatewaynummer terwijl 0312345678 ook is ingesteld, dan kunnen documenten worden verzonden via een gateway waarvoor 03 is gebruikt als kengetal. Wanneer u de gateways toch wilt gebruiken ongeacht de bestemmingsnummers van de IP-fax, registreer dan alleen het gatewayadres zonder het kengetal op te geven. Selecteer een protocol. Druk op [Wijzigen] voor Gatewayadres. Voer het gatewayadres in en druk vervolgens op [OK].
H I J
K L
4
Druk op [OK]. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Verwijderen: A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [IP-faxinstellingen]. C Druk op [Gateway programmeren/wijzigen/verwijderen].
109
Faxeigenschappen D
Druk op [Verwijderen] en selecteer een gateway die moet worden verwijderd.
E
Druk op [Verwijderen] op het bevestigingsbericht.
4
F G
110
Als u de gateway die u heeft geselecteerd niet wilt verwijderen, druk dan op [Niet verwijderen]. Druk op [Afsluiten]. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Beheerdertoepassingen
Beheerdertoepassingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Beheerderstoepassingen onder Faxinstellingen.
❖ Programmeer/Wijzig/Verwijder standaardbericht Met deze functie kunt u bovenaan de eerste pagina van het origineel een standaardbericht programmeren. Het is handig voor het personaliseren van berichten zoals het verzenden van begroetingen. U kunt drie standaardberichten programmeren. U kunt de berichten ’Vertrouwelijk’, ’Dringend’, ’Bel me a.u.b.’ of ’Naar betr. gedeelte kopiëren’ niet wijzigen. U kunt dezelfde procedure gebruiken voor het programmeren en wijzigen van uw berichten. Programmeren / Wijzigen: A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [Programmeer/Wijzig/Verwijder standaardbericht]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd.
E F G H
4
Het bericht programmeren of wijzigen. Selecteer het bericht dat u wilt programmeren of wijzigen. Voer een nieuw bericht in. Druk op [OK]. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Verwijderen: A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [Programmeer/Wijzig/Verwijder standaardbericht].
111
Faxeigenschappen
4
D
Druk op [Verwijderen] en selecteer vervolgens het bericht dat u wilt verwijderen.
E
Druk op [Verwijderen]. Om een ander bericht te wissen, herhaalt u stap D. Om het wissen te annuleren, drukt u op [Niet verwijderen]. Druk op [Afsluiten]. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
F G
❖ Autom. document opslaan/wijzigen/verwijderen U kunt pagina’s die zijn opgeslagen als automatische documenten programmeren, wijzigen of verwijderen. Voor informatie over Opslaan / Wijzigen / Verwijderen van automatische documenten raadpleegt u ’Opslaan, wijzigen, verwijderen van een automatisch document’. ❖ Scanformaat programmeren/wijzigen/verwijderen U kunt veelgebruikte formaten programmeren, wijzigen of annuleren. Voor details over het programmeren van Scanformaat, zie ’Scanformaat programmeren / wijzigen / wissen’. ❖ Journaal afdrukken Met het journaal kunt u maximaal 50 van de laatste communicaties (ontvangsten en verzendingen) controleren die zijn uitgevoerd door het apparaat. U kunt ook het Journaal afdrukken met het informatie-menu. Zie Faxhandleiding. ❖ Teller voor doorgezonden pagina's Met deze functie kunt u het totale aantal pagina’s controleren dat is verzonden en ontvangen. ❖ Doorzenden Met deze functie kunt u documenten afdrukken op het apparaat en verzenden naar een opgegeven eindontvanger. De standaardinstelling is Uit. Voor details over Doorzenden, zie ’Doorzenden’.
112
Beheerdertoepassingen
❖ RX-geheugenbeveiliging Wanneer u overschakelt naar Geheugenbeveiliging aan, dan worden ontvangen documenten opgeslagen in het geheugen en niet automatisch afgedrukt. Wanneer een document wordt ontvangen in de modus Geheugenbeveiliging, dan knippert het lampje Vertrouwelijk bestand. Om dit document af te drukken, moet u de ID voor geheugenbeveiliging invoeren. Een gebruiker zonder de ID kan het document niet afdrukken. Dit voorkomt dat niet-geoorloofde gebruikers het document kunnen openen. Om Geheugenbeveiliging te gebruiken, moet u de ID voor geheugenbeveiliging programmeren en vervolgens Geheugenbeveiliging inschakelen. Om inkomende documenten van Bijzondere afzenders alleen in Geheugenbeveiliging op te slaan, moet u elke afzender programmeren met “Bijzondere afzenders die anders moeten worden behandeld’. Deze functie is niet bij internetfax beschikbaar. De standaardinstelling is Aan. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [RX-geheugenbeveiliging]. D Selecteer [Aan] of [Uit] en druk vervolgens op [OK].
E
4
Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
❖ ECM (Foutcorrectiemodus) Als een deel van een verzending mislukt door een lijnprobleem, dan worden de gegevens die verloren zijn gegaan automatisch opnieuw verzonden. Deze functie werkt alleen als het andere apparaat over ECM (foutcorrectiemodus) beschikt. U kunt deze functie in- of uitschakelen met de volgende procedure. Deze functie is niet bij internetfax beschikbaar. Als u ECM uitschakelt, dan kunt u de volgende functies niet gebruiken: • JBIG-verzending • Super G3-communicatie De standaardinstelling is Aan. ❖ Parameterinstelling Met Gebruikersparameters kunt u de verschillende instellingen naar wens aanpassen. Voor details over Parameterinstellingen raadpleegt u ’Parameterinstellingen’. 113
Faxeigenschappen
❖ Speciale afzender programmeren Door bepaalde ontvangers vooraf als bijzondere afzenders te programmeren, kunt u speciale afzenders een bijzondere behandeling geven. Voor details over het programmeren van een Bijzondere afzender raadpleegt u ’Bijzondere afzenders die anders moeten worden behandeld’. ❖ Box instelling De volgende functies zijn voor het bezorgen en verzenden van documenten: • Persoonlijke box • Informatiebox • Doorzendbox Voor details over Boxinstellingen raadpleegt u ’Boxinstellingen’. ❖ Verzendrapport De verzoekende partij kan alleen Verzendresultaatrapporten van het verzendstation ontvangen als zij het aantal telefoonlijnen programmeert dat op hun eigen apparaat is aangesloten. Plaats een spatie na het kengetal. Als u bijvoorbeeld in de Verenigde Staten bent en uw faxnummer is 12121234567, programmeer dan het volgende: • 1212-1234567 U kunt het faxnummer voor de G3-lijn programmeren. U kunt een verzendrapport niet programmeren of bewerken wanneer een lijn in gebruik is (tijdens communicatie). Programmeren of bewerken na communicatie. U kunt het verzendverzoek niet gebruiken als het telefoonnummer van hun apparaat niet op dat apparaat is ingeprogrammeerd. Er zijn maximaal 16 cijfers beschikbaar voor G3. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Verzendrapport]. E Druk op [G3-faxnummer (direct)] om een G3-faxnummer te programmeren.
4
114
Beheerdertoepassingen F
G H
Voer uw faxnummer in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK].
Wanneer u zich vergist, drukt u op de toets [Wissen] of op {Wis/Stop} en probeert u het opnieuw. Druk op [Afsluiten]. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
4
❖ Vertrouwelijk ID programmeren Programmeer een vertrouwelijk-ID voor het afdrukken van een Vertrouwelijke ontvangst. Als u geen vertrouwelijke ID programmeert, dan kunt u geen Vertrouwelijke verzending ontvangen. Een Vertrouwelijke ID kan om het even elk viercijferig getal zijn, behalve 0000. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Vertrouwelijk ID programmeren]. E Gebruik de cijfertoetsen om een ID in te voeren en druk vervolgens op [OK].
F
Wanneer u zich vergist, drukt u op de toets [Wissen] of op {Wis/Stop} voordat u op [OK] drukt en probeert u het opnieuw. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
115
Faxeigenschappen
❖ Polling-ID programmeren Programmeer een Polling-ID om de functies Verzendingsverzoek, Verzendingsstation, Standaard-ID pollingsverzending en Standaard ID-polling te gebruiken. Wanneer u ID-verzending gebruikt, programmeer dan dezelfde ID als de ID die op het apparaat van de afzender is geprogrammeerd. Registreer een viercijferig nummer met 0 tot 9 en A tot F (behalve 0000 en FFFF). A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Polling-ID programmeren]. E Voer een ID in met de cijfertoetsen en [A] tot [F] en druk vervolgens op [OK].
4
F
Wanneer u zich vergist, drukt u op de toets [Wissen] of op {Wis/Stop} voordat u op [OK] drukt en probeert u het opnieuw. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
❖ Geheugenbeveiligings-ID programmeren Programmeer een Geheugenbeveiligings-ID dat moet worden ingevoerd voor het afdrukken van documenten, wanneer de functie Geheugenbeveiliging is ingeschakeld. Een Geheugenbeveiligings-ID kan om het even welk viercijferig getal zijn, behalve 0000. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Geheugenbeveiligings-ID programmeren].
116
Beheerdertoepassingen E
F
Gebruik de cijfertoetsen om een ID in te voeren en druk vervolgens op [OK].
Wanneer u zich vergist, drukt u op de toets [Wissen] of op {Wis/Stop} voordat u op [OK] drukt en probeert u het opnieuw. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
4
❖ Selecteer tel. met kiesschijf/druktoetsen Met deze functie kunt u een lijntype selecteren als het apparaat is aangesloten op een G3 analoge lijn. Lijnen met kiesschijf en druktoetsen zijn beschikbaar voor selectie. De standaardinstelling is Sel. tel. met druktoetsen. Als de optionele extra G3-interface-eenheid is geïnstalleerd dan verschijnen er instellingen voor de extra G3-lijnen. Deze functie is in sommige gebieden niet beschikbaar. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Selecteer tel. met kiesschijf/druktoetsen]. E Druk op [Sel. tel. met druktoetsen] of [Tel. kiessch. (10PPS)] om de lijn te selecteren en druk vervolgens op [OK]. F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. ❖ Ontvangst bestanden instellingen Selecteert of ontvangen documenten worden opgeslagen op de harde schijf en later worden afgedrukt of direct worden afgedrukt zonder te worden opgeslagen. De standaardinstelling is Afdrukken. Voor details over Instellingen ontvangstbestand raadpleegt u ’Ontvangen documenten opslaan of afdrukken’
117
Faxeigenschappen
❖ Opgeslagen RX bestand gebruikersinstelling U kunt de beheerder opgeven voor het beheren van documenten die worden opgeslagen op het apparaat na het ontvangen van faxdocumenten. Om de beheerder op te geven voert u de gebruikerscode van de beheerder in voor het beheer van documenten met Web Image Monitor of DeskTopBinder. U moet vooraf de Gebruikerscode van de beheerder registreren in de bestemmingslijst. Deze functie is alleen beschikbaar wanneer [Opslaan] is geselecteerd in ’Instelling ontvangstbestand’. Wij raden u aan een Web Image Monitor te gebruiken wanneer u werkt onder dezelfde netwerkomgeving als dit apparaat. Anders wordt de webbrowser misschien niet geopend en kan er een fout optreden. Als de geprogrammeerde gebruikerscode is verwijderd met de functie Adresboekbeheer onder Systeeminstellingen, dan kunt u ontvangen en opgeslagen documenten niet bekijken met een Web Image Monitor. Selecteer [Uit] in stap D of programmeer de gebruikerscode opnieuw. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk twee keer op [TVolgende]. D Druk op [Opgeslagen RX bestand gebruikersinstelling]. E Als u een gebruikerscode wilt gebruiken, druk dan op [Aan]. Om gebruikerscodes uit te schakelen, drukt u op [Uit] en vervolgens op [OK]. F Druk op de Bestemmingstoets van de gebruiker die u wilt instellen en druk dan op [OK]. G Controleer de geselecteerde gebruiker en druk vervolgens op [OK]. H Wanneer een geprogrammeerde gebruiker wordt verwijderd uit de bestemmingslijst, dan wordt bericht “Bestemmingen zijn ongeldig” weergegeven. De gebruiker opnieuw invoeren I Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
4
118
Beheerdertoepassingen
❖ Map verzendresultaatrapport U kunt instellen of het Mapverzending Resultatenrapport al dan niet naar het opgegeven e-mailadres moet worden verzonden als mappen zijn geprogrammeerd als doorzendbestemmingen waarnaar documenten van alle afzenders of bijzondere afzenders worden verzonden. U moet eerst de bestemming registreren voor de map verzendresultaatrapport in de bestemmingslijst. Zie ’Een faxbestemming vastleggen’. Geef een groepsbestemming op voor het verzenden van documenten naar meerdere bestemmingen. Maximaal 500 mensen kunnen worden opgegeven in een groep. Zie ’Namen in een groep registreren’. Zelfs als de map verzendresultaatrapport niet succesvol is verzonden, dan wordt het rapport niet op dit apparaat afgedrukt. De standaardinstelling is Uit. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk twee keer op [TVolgende]. D Druk op [Map verzendresultaatrapport]. E Om de map verzendresultaatrapport te verzenden drukt u op [E-mail].
F
G H
4
Om de map verzendresultaatrapport niet te verzenden drukt u op [Niet emailen] en vervolgens op [OK]. Ga verder met stap G. Om de selectie te annuleren, drukt u op [Annuleren]. Druk op de Bestemmingstoets van het e-mailadres voor berichtgeving en vervolgens op [OK].
Controleer de geselecteerde bestemming en druk vervolgens op [OK]. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
119
Faxeigenschappen
Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
Pag.127 “Een automatisch document opslaan, wijzigen en verwijderen” Pag.138 “Parameterinstellingen” Pag.149 “Geheugenbeveiliging” Pag.175 “Ontvangen documenten opslaan of afdrukken”
4
120
Faxinformatie registreren
Faxinformatie registreren Dit gedeelte beschrijft Faxinformatie. U kunt informatie naar de andere partij verzenden wanneer u een faxdocument verzendt of ontvangt. Deze informatie wordt weergegeven op het display van het andere apparaat en afgedrukt als een rapport. De volgende informatie kan worden verzonden. Belangrijk ❒ U kunt geprogrammeerde instellingen bevestigen vanuit de lijst met Gebruikersparameters. Wij raden u aan om de ’Lijst met parameterinstellingen’ af te drukken en de Gebruikersparameterlijst te bewaren wanneer u instellingen programmeert of wijzigt. Zie “Parameterlijst”.
4
❖ Faxkoptekst De Faxkoptekst wordt afgedrukt als koptekst van elke fax die u verzendt. U moet uw naam aan de Faxkoptekst toevoegen. U kunt Faxkoptekst 1 of Faxkoptekst 2 programmeren. Wanneer u originelen verzendt met de bestemmingslijst, dan kunt u selecteren welke faxkoptekst wordt afgedrukt op het document dat door de andere partij wordt ontvangen. U kunt een “Faxkoptekst” registreren met maximaal 32 alfanumerieke tekens en symbolen. U kunt tekens, symbolen, getallen en spaties gebruiken. U kunt instellen of een Faxkoptekst moet worden afgedrukt met [Faxkoptekst] onder Opties. Zie Faxhandleiding. ❖ Eigen Naam De Eigennaam wordt verzonden naar de andere partij als u een fax verzendt of ontvangt. Deze naam moet uw naam bevatten. De Eigennaam wordt weergegeven op het display van het andere apparaat en afgedrukt in een rapport. Eigennaam kan alleen worden gebruikt als het andere apparaat van dezelfde fabrikant is en de Eigennaam-functie heeft. U kunt “Eigennaam” registreren met maximaal 20 alfanumerieke tekens en symbolen. ❖ Eigen Faxnr. Het Eigen faxnummer van de afzender wordt verzonden naar de ander partij bij het verzenden van een fax. Het ontvangen faxnummer wordt weergegeven op het display van het andere apparaat en afgedrukt in een rapport. Deze functie is beschikbaar, ongeacht de fabrikant van het apparaat van de andere partij. U kunt “Eigen faxnummer” registreren met maximaal 20 getallen, spaties en het “+”-teken. Verwijzing Faxhandleiding
121
Faxeigenschappen
Faxinformatie registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u faxinformatie registreert.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Alg. instell./aanpas.]. C Druk op [Fax-informatie programmeren].
4 D Selecteer de Faxinformatie die u wilt registreren of wijzigen.
E Registreer de naam en het faxnummer. F Druk op [Afsluiten]. G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
122
Faxinformatie registreren
Een faxkoptekst vastleggen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een faxkoptekst registreert.
A Controleer of [Faxkoptekst] is geselecteerd. B Druk op [Naam 1] of [Naam 2].
4 C Voer een faxkoptekst in met daarin uw Eigennaam en Faxnummer en druk dan op [OK].
Een Eigennaam registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een Eigennaam registreert.
A Druk op [Eigen Naam].
123
Faxeigenschappen
B Druk op [Eigen Naam].
C Voer uw eigennaam in en druk vervolgens op [OK]. Een eigen faxnummer registreren
4
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een Eigen faxnummer registreert.
A Druk op [Eigen Faxnr.]. B Selecteer een lijntype om te programmeren.
Het display varieert afhankelijk van de optionele eenheden die op het apparaat zijn geïnstalleerd.
C Voer uw eigen faxnummer in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK].
Om een +-teken of een spaties in te voeren, drukt u op [+] of [Spatie].
124
Faxinformatie registreren
Faxinformatie wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u faxinformatie wijzigt.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Alg. instell./aanpas.]. C Druk op [Fax-informatie programmeren]. D Druk op [Faxkoptekst], [Eigen Naam] of [Eigen Faxnr.] om te wijzigen. E Druk op het item dat u wilt wijzigen. Om een faxkoptekst te wijzigen, raadpleegt u ’Een faxkoptekst registreren’. Zie ’Een Eigennaam registreren’ voor meer informatie over het wijzigen van de Eigennaam. Zie ’Een Eigen Faxnummer registreren’ voor meer informatie over het wijzigen van een Eigen Faxnummer.
4
F Druk op [OK]. G Druk op [Afsluiten]. H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.123 “Een faxkoptekst vastleggen”
Pag.123 “Een Eigennaam registreren” Pag.124 “Een eigen faxnummer registreren”
125
Faxeigenschappen
Faxinformatie verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u faxinformatie verwijdert.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Alg. instell./aanpas.]. C Druk op [Fax-informatie programmeren]. D Druk op [Faxkoptekst], [Eigen Naam] of [Eigen Faxnr.] om te verwijderen. E Druk op het item dat u wilt verwijderen. F Druk op [Backspace] of [All.verwijd.] en dan op [OK].
4
Wanneer u uw eigen faxnummer verwijdert, druk dan op [Wissen] of de toets {Wis/Stop} en vervolgens op [OK].
G [Afsluiten]. H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
126
Een automatisch document opslaan, wijzigen en verwijderen
Een automatisch document opslaan, wijzigen en verwijderen Dit gedeelte beschrijft hoe u een automatisch document opslaat, wijzigt en verwijdert. Als u vaak een bepaalde pagina naar mensen moet verzenden (bijvoorbeeld een plattegrond, een standaardbijlage of een set instructies), dan kunt u die pagina in het geheugen opslaan als een automatisch document. Hierdoor hoeft u het origineel niet steeds opnieuw te scannen als u het wilt verzenden. Gebruik de volgende procedure voor het programmeren van een nieuw automatisch document of het overschrijven van een bestaand automatisch document. U kunt de volgende items in een automatisch document opslaan: • Originelen (maximaal 6 documenten, maar één pagina per bestand) • Scaninstellingen (resolutie, origineeltype en beeldingsbelichting) • Onregelmatig scangebied • Documentnaam (maximaal 16 tekens)
4
Een automatisch document opslaan en wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u een automatisch document kunt opslaan en wijzigen. Belangrijk ❒ Wanneer er ongeveer een uur voorbij is nadat het apparaat is uitgeschakeld, dan gaan alle faxdocumenten verloren die in het geheugen zijn opgeslagen. Als er daardoor documenten verloren zijn gegaan, dan wordt er automatisch een Stroomstoringsrapport afgedrukt bij het inschakelen van de bedieningsschakelaar. U kunt dit rapport gebruiken om te zien welke documenten verloren zijn gegaan.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [Autom. document opslaan/wijzigen/verwijderen]. D Een bestand opslaan, of een opgeslagen bestand wijzigen. Voor het opslaan van een bestand raadpleegt u ’Een bestand opslaan’. Om een opgeslagen bestand te wijzigen, raadpleegt u ’Een bestand wijzigen’. Om de naam van een opgeslagen bestand te wijzigen, raadpleegt u “Alleen een bestandsnaam wijzigen”.
E Druk op [Afsluiten]. F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 127
Faxeigenschappen
Verwijzing Pag.128 “Een bestand opslaan”
Pag.129 “Een bestand wijzigen” Pag.129 “Alleen een bestandsnaam wijzigen”
Een bestand opslaan In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een bestand kunt opslaan.
A Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. B Selecteer [*Niet opgeslagen].
4
C Voer een bestandsnaam in en druk vervolgens op [OK]. D Plaats het origineel en selecteer enige gewenste scaninstellingen.
E Druk op de toets {Start}. Het apparaat begint het origineel te scannen en maakt het scannen af. Druk op [fScannen stoppen.] om het scannen te annuleren.
128
Een automatisch document opslaan, wijzigen en verwijderen
Een bestand wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u het opgeslagen bestand wijzigt.
A Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. B Selecteer het bestand dat u wilt wijzigen. Het bericht “Er is al een bestand opgeslagen.Als een nieuw bestand wordt opgeslagen, wordt vorige bestand verwijderd. Kan het systeem hiermee doorgaan?” wordt getoond.
C Druk op [Opslaan]. Als u het opslaan wilt annuleren, drukt u op [Niet opslaan].
D Plaats het origineel en selecteer enige gewenste scaninstellingen.
4
E Druk op de toets {Start}. Het apparaat begint het origineel te scannen en maakt het scannen af. Druk op [fScannen stoppen.] om het scannen te annuleren.
Alleen een bestandsnaam wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u de opgeslagen bestandsnaam wijzigt.
A Druk op [Naam wijzigen]. B Kies het bestand waarvan u de naam wilt wijzigen. C Voer een bestandsnaam in en druk vervolgens op [OK].
129
Faxeigenschappen
Een automatisch document verwijderen Dit gedeelte beschrijft hoe u een opgeslagen automatisch document verwijdert. U kunt geen automatisch document verwijderen dat klaarstaat voor verzending. Verwijder het na de verzending of annuleer de verzending en verwijder dan het automatische document.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [Autom. document opslaan/wijzigen/verwijderen]. D Druk op [Verwijderen] en selecteer vervolgens het bestand dat u wilt verwij-
4
deren.
E Druk op [Verwijderen]. Druk op [Niet verwijderen] voor annuleren.
F Druk op [Afsluiten]. G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
130
Een scanformaat programmeren, wijzigen en verwijderen
Een scanformaat programmeren, wijzigen en verwijderen Dit gedeelte beschrijft hoe u een scanformaat programmeert en verwijdert. Wanneer u een scanformaat selecteert voor het scannen een aangepast origineelformaat, dan zijn er twee aangepaste formaten beschikbaar (Programmeer formaat 1 en Programmeer formaat 2). Gebruik deze functies voor het vooraf programmeren van een aangepast formaat. Om een bestaand scanformaat te wijzigen, gebruikt u dezelfde procedure. Belangrijk ❒ Wanneer u een scanformaat programmeert of wijzigt, dan raden wij u aan het nieuwe formaat te noteren.
4
U kunt maximaal twee formaten programmeren. Geef een horizontale lengte op van 128 tot 1200 mm of van 5,5 tot 47 inches.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [Scanformaat programmeren/wijzigen/verwijderen]. D Selecteer [Formaat programmeren 1] of [Formaat programmeren 2].
131
Faxeigenschappen
E Voer een horizontaal formaat op met de cijfertoetsen.
Telkens wanneer u drukt op [mm] of [inch], dan wisselen de eenheden tussen “mm“ en “inch“. Als u een lengte invoert en drukt op [mm] of [inch], dan wordt de lengte automatisch geconverteerd naar de eenheid (gebroken getallen worden afgerond). Als u bijvoorbeeld {2}, {2} en {0} in millimeters invoert en omschakelt naar “inch“, dan wordt de lengte “8,7 inch“ op het display weergegeven. Als u weer op [mm] of [inch] drukt, dan wordt “221 mm“ weergegeven. Wanneer u zich vergist, drukt u op de toets [Wissen] of op {Wis/Stop} en probeert u het opnieuw. Om een scanformaat te annuleren drukt u op [Annuleren].
4
F Selecteer een verticaal formaat en druk vervolgens op [OK].
Het getoonde verticale formaat varieert afhankelijk van de geselecteerde eenheid. Wanneer [mm] is geselecteerd, dan worden [Autodetectie], [210 mm (A4)], [257 mm (B4 JIS)], [297 mm (A3)], [216 mm (8 1/2)] en [279 mm (11)] getoond. Als [inch] is geselecteerd, [Autodetectie], [8,3 inch (A4)], [10.1inch(B4 JIS)], [11,7 inch (A3)], [8,5 inch], en [11,0 inch] wordt weergegeven. Om een scanformaat te annuleren drukt u op [Annuleren].
G Druk op [Afsluiten]. H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
132
Een scanformaat programmeren, wijzigen en verwijderen
Een scanformaat verwijderen Dit gedeelte beschrijft hoe u het geprogrammeerde scanformaat verwijdert.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [Scanformaat programmeren/wijzigen/verwijderen]. D Druk op [Verwijderen] en selecteer dan [Formaat programmeren 1] of [Formaat programmeren 2].
4
E Druk op [Ja]. Druk op [Nee] voor annuleren. Het display keert terug naar stap D.
F Druk op [Afsluiten]. G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
133
Faxeigenschappen
Doorzenden Dit gedeelte beschrijft Doorzendinstellingen. Met deze functie kunt u documenten afdrukken op het apparaat en verzenden naar een opgegeven eindontvanger. Dit is nuttig als u bijvoorbeeld een bezoek brengt aan een ander kantoor en een kopie van uw documenten wilt laten verzenden naar dat kantoor. U kunt ook een “map“ opgeven als een bestemming voor het doorzenden. Belangrijk ❒ Om deze functie te gebruiken, stelt u Doorzenden onder Ontvangstinstellingen in op Aan(inschakelen). ❒ U kunt eindontvangers alleen selecteren uit bestemmingen die zijn geprogrammeerd in het Adresboek. U kunt geen geprogrammeerde overdrachtsstations selecteren als eindontvangers. ❒ De doorzendfunctie stuur geen documenten door die zijn ontvangen met Vertrouwelijke ontvangst, Geheugenbeveiliging, Polling-ontvangstmodus of documenten die zijn ontvangen met Verzendingsverzoek. Een faxnummer, e-mailadres, IP-faxbestemming en map kunnen worden ingesteld als de bestemming voor de verzending. Zelfs wanneer [Aan] is geselecteerd voor “Doorzenden“ in “Ontvangstinstellingen“ en [Uit] is geselecteerd voor de doorzendbestemming in deze functie, dan nog wordt alleen afdrukken uitgevoerd en niet doorzenden. Raadpleeg ’Ontvangstinstellingen’. Wanneer u de eindontvangers wilt wijzigen afhankelijk van de afzenders, stel dan de eindontvangers in bij de afzender, onder “Bijzondere afzender programmeren“. Documenten die niet zijn ontvangen van bijzondere afzenders worden verzonden naar de bestemming die is opgegeven in deze functie. Hier kunt u opgeven of u doorgestuurde documenten wilt afdrukken. Zie ’Parameterinstellingen’ (schakelaar 11, bit 6). Het verwijderen uit de bestemmingslijst van een bestemming die is opgegeven als doorzendbestemming zorgt ervoor dat de instellingen van de doorzendbestemming worden verwijderd, dus moeten deze opnieuw worden geregistreerd. Wanneer een bestemming wordt gewijzigd, dan wordt er een document verzonden naar de nieuwe bestemming. Als er geen bestemming is van het opgegeven type, dan kunt u instellen welke bestemming moet worden gebruikt als alternatieve bestemming. Zie ’Parameterinstellingen’ (schakelaar 32, bit 0). U kunt een van de snelbedieningstoetsen programmeren voor deze functie. Als u een map voor het doorzenden heeft opgegeven, dan kunt u het bestandsformaat opgeven dat voor het doorzenden moet worden gebruikt. Zie ’Parameterinstellingen’ (schakelaar 21, bit 3).
4
134
Doorzenden
Verwijzing Pag.97 “Algemene instell./Aanpassing”
Pag.138 “Parameterinstellingen” Pag.145 “Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld” Pag.101 “Ontvangstmodus”
Een eindontvanger programmeren Dit gedeelte beschrijft hoe u een Eindontvanger programmeert. Belangrijk ❒ Er kan een eindontvanger worden geregistreerd voor iedere bijzondere afzender. Om twee of meer eindontvangers te registreren moet u een groepsbestemming gebruiken. Er kunnen echter maximaal 500 bestemmingen per groep worden opgegeven.
4
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [Doorzenden]. D Druk op [Aan].
Als er al een Eindontvanger is geprogrammeerd, dan wordt een ontvangernaam getoond. Als u de ontvanger wilt wijzigen drukt u op [Ontvanger] en gaat u door naar stap E. Om het Doorzenden te annuleren, drukt u op [Uit] en gaat u door met stap F.
135
Faxeigenschappen
E Geef een Eindontvanger op met de bestemmingslijst en druk dan op [OK].
De ontvangernaam wordt getoond aan de rechterkant van [Ontvanger]. Druk op de toets aan de rechterkant van het display om te schakelen tussen de bestemmingen faxnummer, e-mailadres, IP-faxbestemming en map. Stel een mapbestemming in in Adresboekbeheer onder Beheerderstoepassingen in het menu Systeeminstellingen. Zie “Mappen registreren“. Als u een map voor het doorzenden heeft opgegeven, dan kunt u het bestandsformaat opgeven dat voor het doorzenden moet worden gebruikt. Zie “Parameterinstelling” (schakelaar 21, bit 3). Als u een fout maakt, druk dan op [Wissen] voordat u drukt op [OK] en probeer het opnieuw.
4
F Druk op [OK]. G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.138 “Parameterinstellingen”
Pag.236 “Mappen registreren”
136
Doorzenden
De doorzendfunctie verlaten Dit gedeelte beschrijft hoe u de doorzendfunctie afsluit.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [Doorzenden]. D Druk op [Uit] en druk vervolgens op [OK].
4
E Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Doorzendteken Dit gedeelte beschrijft Doorzendteken. U kunt een doorzendteken afdrukken op doorgezonden documenten van de ontvanger. De ontvanger kan onderscheid maken tussen doorgezonden en normaal ontvangen documenten.
Deze functie is niet beschikbaar wanneer het doorzenden van geheugen wordt uitgevoerd naar een mapbestemming. U kunt opgeven of u een Doorzendteken in de Gebruikersparameters wilt afdrukken. Zie ’Parameterinstellingen’. Verwijzing Pag.138 “Parameterinstellingen”
137
Faxeigenschappen
Parameterinstellingen Dit gedeelte beschrijft Parameterinstellingen. Met Gebruikersparameters kunt u de verschillende instellingen naar wens aanpassen. Om functie-instellingen te wijzigen, moet u de Gebruikersparameterschakelaars instellen.
❖ Schakelaars en bits Elke Gebruikersparameter heeft een aantal schakelaar en elke schakelaar bestaat uit acht bits, met de waarden “0“ of “1“. De uiterst rechtse bit is bit 0 en de uiterst linkse is bit 7. U kunt de instellingen aan uw behoeften aanpassen door de bitwaarden te schakelen tussen “0“ en “1“. Schakelaar 02:
4
0
0
1
1
1
0
1
1
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
7
6
5
4
3
2
1
0
❖ Gebruikersparameterlijst Gebruikersparameterschakelaar worden in de volgende tabel beschreven.
138
Schakelaar
Bit
Item
0
1
02
0
Doorzendteken
Uit
Aan
02
3
TSI-afdruk
Uit
Aan
03
0
Automatisch afdrukken van het communica- Uit tieresultatenrapport
Aan
03
2
Automatisch afdrukken van het rapport van geheugenopslag
Uit
Aan
03
3
Automatisch afdrukken van het polling RXreserverapport
Uit
Aan
03
4
Automatisch afdrukken van het polling RXresultatenrapport
Uit
Aan
03
5
Automatisch afdrukken van het onmiddellij- Uit ke TX-resultatenrapport
Aan
03
6
Automatisch afdrukken van het polling TXwisrapport
Uit
Aan
03
7
Automatisch afdrukken van het journaal
Uit
Aan
04
0
Automatisch afdrukken van het vertrouwelijke bestandsrapport
Uit
Aan
04
1
Automatisch afdrukken van communicatiefoutrapport en verzendresultaatrapport
Uit
Aan
04
4
Geeft de partijen aan
Uit
Aan
Parameterinstellingen Schakelaar
Bit
Item
0
1
04
5
Afzendernaam in rapporten opnemen
Uit
Aan
04
7
Een deel van de afbeelding in rapporten op- Uit nemen
Aan
05
0
Service Call (SC)-voorwaarde ontvangen Mogelijk (Vervangende ontvangst tijdens service call) (Vervangende RX)
Niet mogelijk (Ontvangst uit)
05
2,1
Vervangt de ontvangst wanneer het apparaat niet kan afdrukken (omdat er een papierstoring is, alle papierladen geen papier meer hebben, of alle papierladen buiten werking zijn)
00: Onvoor- waardelijk ingeschakeld (Vrij) 01: Ingeschakeld als Eigennaam / Eigen faxnummer wordt ontvangen
4
10: Ingeschakeld voor codematch gesloten netwerk 11: Uitgeschakeld (Ontvangst uit) 05
5
Afdrukvel is beperkt tot hetgene met de hoogste prioriteit.
Uit
Aan
05
7
Waarschuwing lade leegmaken (Waarschuwing papier op) zelf als een papierlade leeg is
Uit
Aan
06
6
Eerste pagina die wordt gescand voor boekoriginelen
Vanaf de linkerpagina
Vanaf de rechterpagina
07
2
Parallelle geheugenverzending
Uit
Aan
08
2
Geautoriseerde ontvangstsoort
Alleen van opgegeven afzenders ontvangen
Alle documenten ontvangen behalve die van opgegeven afzenders.
10
1
Twee originelen combineren
Uit
Aan
10
3
Paginareductie bij afdrukken
Uit
Aan
139
Faxeigenschappen Schakelaar
Bit
Item
0
1
10
5
Instellingen ontvangstbestanden
Uit
Aan
10
6
Gebruik zowel e-mailberichtgeving als afge- Uit drukte rapporten om de verzendresultaten te bevestigen
Aan
11
6
Lokale afdruk bij doorzenden
Uit
Aan
11
7
Pollingbestand na verzending (Stand-by-tijd pollingverzending)
Verwijderen (Eenmalig gebruiken)
Stand-by (Spaarstand)
14
0
Documenten afdrukken die zijn ontvangen met Automatische spanning Aan-ontvangst (Nachtafdrukmodus)
Onmiddellijk afdrukken (Aan)
Bij het uitschakelen van de bedieningsschakelaar (Uit)
14
1
Lange documentverzending (bronlogboek)
Uit
Aan
14
2
Batchverzending
Uit
Aan
14
3
Resetten als functie wordt gewijzigd
Uit
Aan
17
2
Instellen of u op [Toev.] moet drukken nadat u een bestemming heeft opgegeven met de toets Bestemming tijdens het uitzenden
Niet noodzakelijk
Noodzakelijk
17
7
Documenten ontvangen door te drukken op de {Start}-toets als originelen niet zijn ingesteld.
Uit (er worden geen documenten ontvangen nadat de toets {Start} is ingedrukt)
Aan (er worden documenten ontvangen nadat de toets {Start} is ingedrukt)
18
0
Datum met faxkoptekst afdrukken
Uit
Aan
18
1
Oorsprong verzender afdrukken met faxkoptekst
Uit
Aan
18
2
Bestandsnummer met faxkoptekst afdrukken
Uit
Aan
18
3
Paginanummer afdrukken met faxkoptekst
Uit
Aan
19
0
Gebruik de wisselfunctie papierbezorging (Offset afdrukken)
Uit
Aan
19
1
Journaal op lijntype sorteren
Uit
Aan
20
0
Automatisch afdrukken van het LAN-faxresultatenrapport
Uit
Aan
4
140
Parameterinstellingen Schakelaar
Bit
Item
0
1
20
5,4,3,2
Tijd voor opnieuw afdrukken van opgeslagen documenten in het geheugen die niet konden worden afgedrukt met het LANfaxstuurprogramma
0000:0 minuten
-
0001: 1 minuut 0010: 2 minuten 0011: 3 minuten 0100: 4 minuten 0101:5 minuten
4
0110: 6 minuten 0111: 7 minuten 1000: 8 minuten 1001: 9 minuten 1010: 10 minuten 1011: 11 minuten 1100: 12 minuten 1101: 13 minuten 1110: 14 minuten 1111: 15 minuten 21
0
Afdrukresultaten van het verzenden van het verzoekbericht Ontvangstberichtgeving
Uit (alleen afdrukken als er een fout optreedt)
Aan
21
1
Antwoorden op toekennen verzoek e-mailontvangst
Uit
Aan
21
3
Bestandsformaat voor bestanden die zijn doorgezonden naar mapbestemmingen
TIFF
PDF
21
4
Logboek per e-mail verzenden
Uit
Aan
21
6
Netwerkfout weergeven
Weergeven (Aan)
Niet weergeven (Uit)
141
Faxeigenschappen Schakelaar
Bit
Item
0
1
21
7
Foutmail-berichtgeving verzenden
Aan
Uit
22
0
Een kiestoen detecteren voordat faxen met de telefoonlijn worden verzonden (LIJN)
Niet detecteren (Uit)
Detecteren (Aan)
22
1
Een kiestoen detecteren voordat faxen met de telefoonlijn worden verzonden (LIJN2)
Niet detecteren (Uit)
Detecteren (Aan)
22
2
Een kiestoen detecteren voordat faxen met de telefoonlijn worden verzonden (LIJN3)
Niet detecteren (Uit)
Detecteren (Aan)
24
0
Documenten opslaan die niet konden worden verzonden in het geheugen
Uit
Aan
24
1
Tijdsduur waarin documenten die niet konden worden verzonden, worden opgeslagen in het geheugen
24 uur
72 uur
25
4
RDS
Uit
Aan
32
0
Selecteer welke volgorde van prioriteit moet worden gebruikt om een alternatieve bestemming te selecteren als er geen bestemming van het ingestelde type is.
Prioriteit papieruitvoer
Electronische uitvoerpriorit eit
4
1. IP-faxbestemming 2. Faxnummer
142
1. E-mailadres 2. Map
3. E-mailadres
3. IP-faxbestemming
4. Map
4. Faxnummer
34
0
Gebruik gatekeeperserver met IP-fax
Uit
Aan
34
1
Gebruik SIP-server met IP-fax
Uit
Aan
Parameterinstellingen
De gebruikersparameters wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u parameters instelt. Belangrijk ❒ Voor het openen van sommige instellingen van Gebruikersparameters heeft u opties nodig; andere instellingen dient u wellicht vooraf maken.
❒ Wij raden u aan om de ’Lijst met parameterinstellingen’ af te drukken en een Gebruikersparameterlijst te bewaren wanneer u een Gebruikersinstelling programmeert of wijzigt. ❒ Wijzig geen bitschakelaars behalve degene die op de voorgaande pagina’s zijn afgebeeld.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Parameterinstelling]. E Selecteer het switch nummer dat u wilt wijzigen.
4
F Selecteer het bitnummer dat u wilt wijzigen.
Wanneer het bitnummer wordt ingedrukt, schakelt de huidige waarde tussen 1 en 0. Herhaal vanaf stap F om nog een bitnummer voor dezelfde schakelaar te wijzigen.
G Druk op [OK].
Druk op [Annuleren] voor verwijderen van deze instellingen. Het display keert terug naar stap E.
143
Faxeigenschappen
H Herhaal stap E tot stap G om de schakelaarinstellingen te wijzigen. I Nadat alle instellingen zijn voltooid, drukt u op [Afsluiten]. J Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. De gebruikersparameterlijst afdrukken Dit gedeelte beschrijft hoe u de Gebruikersparameterlijst afdrukt. Druk deze lijst af om de huidige instellingen Gebruikersparameters te bekijken. Alleen belangrijke items of veelgebruikte items worden echter in de lijst opgenomen.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Lijst afdrukken] naast [Parameterinstelling]. E Druk op de toets {Start}.
4
Om het afdrukken van een lijst te annuleren voordat u de {Start}-toets indrukt, drukt u op [Annuleren] of de toets {Wis/Stop}. Om het afdrukken van een lijst na het indrukken van de {Start}-toets, drukt u op [Stoppen met afdrukken].
F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
144
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld Dit gedeelte beschrijft instellingen voor Bijzondere afzenders. Door bijzondere afzenders vooraf te programmeren kunt u de volgende functie voor elke afzender instellen: • Geautoriseerde RX • Doorzenden • Afdrukkwaliteit ontvangstbestand • 2-zijdig afdrukken • Geheugenbeveiliging • Papierlade Gebruik de Eigennaam of het Eigen faxnummer voor het programmeren van uw afzenders. Als de afzender een apparaat heeft van dezelfde fabrikant programmeer dan een Eigennaam die al als een afzender is geprogrammeerd. Als het apparaat niet van dezelfde fabrikant is, gebruik dan Eigen faxnummer. U kunt dezelfde instellingen toepassen op alle geprogrammeerde nummers. Vervolgens kunt u de instellingen voor individuele nummers indien nodig aanpassen met de functie Bijzondere afzenderregistratie. De volgende items kunnen worden geprogrammeerd.
4
❖ Bijzondere afzenders U kunt maximaal 30 Bijzondere afzenders afdrukken. Maximaal 20 tekens kunnen worden gebruikt voor elke naam bij gebruik van G3.
145
Faxeigenschappen
❖ Volledige / Gedeeltelijke overeenkomst Wanneer u eigennamen en faxnamen voor meervoudige bestemmingen programmeert, dan kunt u een gemeenschappelijke reeks tekens programmeren om bestemmingen mee te identificeren met Gedeeltelijk afstemmen. Volledige overeenkomst gebruiken: Bestemming die moet worden geprogrammeerd (Eigennaam)
Aantal geprogrammeerde identificaties
NEW YORK-BRANCHE
3
HONG KONG-BRANCHE SYDNEY-BRANCHE
Gedeeltelijk matchen gebruiken:
4
Bestemming die moet worden geprogrammeerd (Eigennaam)
Aantal geprogrammeerde identificaties
BRANCHE
1
U kunt maximaal 30 wildcards programmeren. Spaties worden genegeerd als identificaties worden vergeleken. U kunt wildcards gebruiken voor de volgende functies: • Doorzenden • Bijzondere afzenders • Geautoriseerde RX (Geautoriseerde ontvangst) Wanneer u Gedeeltelijk afstemmen gebruikt, dan kunt u de eerste 24 tekens van een e-mailadres invoeren om het te gebruiken als een eigennaam of een faxnaam. Opmerking ❒ U kunt afzenders niet als Bijzondere afzenders programmeren als er voor hen geen Eigennaam of Eigen faxnummer is geprogrammeerd.
❒ Het apparaat kan geen onderscheid maken tussen Pollingontvangst-documenten en Vrije pollingdocumenten van Bijzondere afzenders. ❒ U kunt de volgende functies niet gebruiken met Internetfax-ontvangsten. • Geautoriseerde RX • Afdrukkwaliteit ontvangstbestand • Geheugenbeveiliging ❒ U kunt maximaal 24 tekens voor de afzender programmeren. ❒ U kunt Eigennaam en Eigen faxnummer controleren met het Journaal. U kunt geprogrammeerde Bijzondere afzenders controleren met de opgegeven afzenderlijst. ❒ Om gebruik te kunnen maken van Doorzenden, Dubbelzijdig afdrukken of Papierlade met Internetfaxontvangst moet u het e-mailadres van de afzender programmeren. ❒ Als u ’Uit’ selecteert voor de functie Bijzondere afzender in ’Oorspronkelijk set-up’, dan zullen de instellingen hetzelfde zijn als de Ontvangstinstellingen.
146
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld
Verwijzing Pag.101 “Ontvangstmodus”
Pag.150 “Bijzondere afzender programmeren/wijzigen” Pag.152 “Geautoriseerde RX (Geautoriseerde ontvangst)” Pag.152 “Doorzenden”
Geautoriseerde ontvangst Gebruik deze functie om inkomende afzenders te beperken. Het apparaat ontvangt alleen faxen van de geprogrammeerde Bijzondere afzenders en helpt u daardoor met het wegfilteren van ongewenste documenten zoals junkmail en voorkomt de verspilling van faxpapier.
4
Opmerking ❒ Om deze functie te gebruiken moet u de functie Bijzondere afzenders programmeren en vervolgens met “Ontvangstinstellingen“ in “Geautoriseerde ontvangst“ de instelling “Aan“ maken. Zie ’Ontvangstinstellingen’ en ’Parameterinstellingen’ (schakelaar 08, bit 2).
❒ Als u geen Bijzondere afzenders programmeert, dan zal de Geautoriseerde RX-functie niet werken, zelfs niet als u “Aan“ selecteert. ❒ U kunt aangeven om alleen te ontvangen van geprogrammeerde afzender of alleen te ontvangen van afzenders die niet staan geprogrammeerd in Gebruikersparameters. Zie ’Parameterinstellingen’ (schakelaar 08, bit 2). ❒ Als u “Uit“ instelt voor “Geautoriseerde RX“ in “Aanvankelijke set-up“, dan zijn de instellingen gelijk aan die voor de Ontvangstinstellingen. ❒ U kunt Bijzondere afzenders wijzigen op dezelfde manier als bij het programmeren. Verwijzing Pag.101 “Ontvangstmodus”
Pag.138 “Parameterinstellingen”
147
Faxeigenschappen
Doorzenden Ontvangen documenten afdrukken en ze dan verzenden naar de afzenders die vooraf zijn geprogrammeerd. Mapbestemming kan worden geregistreerd. Het is eveneens mogelijk om alleen die faxen door te zenden die afkomstig zijn van afzenders die als Bijzondere afzenders zijn geprogrammeerd. Opmerking ❒ Om deze functie te gebruiken moet u uw Bijzondere afzenders programmeren en vervolgens met “Ontvangstinstellingen“ in “Doorzenden“ de instelling “Aan“ selecteren. Zie ’Ontvangstinstellingen’.
❒ Als u “Aan“ opgeeft in “Doorzenden“ en [Gelijk aan basisinstell.] selecteert, dan wordt het faxdocument doorgezonden naar de ontvangers die zijn geprogrammeerd in “Eindontvanger opgeven“. Raadpleeg ’Doorzenden’. ❒ Als u geen Bijzondere afzenders programmeert, dan verzendt het apparaat alle inkomende documenten naar de andere eindontvangers die zijn opgegeven in “Eindontvanger opgeven“. ❒ U kunt de faxbestemming, de Internetfaxbestemming, IP-faxbestemming en mapbestemming instellen als een doorzendbestemming. ❒ Stel mapbestemmingen in met de Beheerfunctie van het adresboek onder Systeeminstellingen. Zie “Mappen registreren“. ❒ Als u een map voor het doorzenden heeft opgegeven, dan kunt u het bestandsformaat opgeven dat voor het doorzenden moet worden gebruikt. Zie ’Parameterinstellingen’ (schakelaar 21, bit 3).
4
Verwijzing Pag.134 “Doorzenden”
Pag.138 “Parameterinstellingen” Pag.236 “Mappen registreren”
Aantal afdrukken ontvangstbestand Druk het opgegeven aantal kopieën af van documenten die zijn ontvangen van geprogrammeerde afzenders (Bijzondere afzenders). Als u geen Bijzondere afzenders programmeert, dan drukt het apparaat het opgegeven aantal kopieën af voor alle ontvangen documenten. Opmerking ❒ U kunt meervoudige kopieën afdrukken niet gebruiken met Polling-ontvangst, Vertrouwelijke ontvangst of Geheugenbeveiliging. ❒ U kunt maximaal 10 kopieën opgeven.
148
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld
2-zijdig afdrukken Op beide zijden van het papier afdrukken De optionele duplexeenheid is vereist. Opmerking ❒ Als u de handinvoerlade selecteert als “Papierlade“, dan wordt dubbelzijdig afdrukken uitgeschakeld.
Geheugenbeveiliging Gebruik deze functie om inkomende documenten van geprogrammeerde afzenders (Bijzondere afzenders) op te slaan in het geheugen zonder ze af te drukken. Mensen zonder de Geheugenbeveiligings-ID kunnen de documenten niet afdrukken en daarom is deze functie handig voor het ontvangen van vertrouwelijke documenten. Als u geen afzenders programmeert, dan ontvangt het apparaat faxdocumenten van alle afzenders die Geheugenbeveiligingsontvangst gebruiken.
4
Belangrijk ❒ U moet de Geheugenbeveiligings-ID vooraf registreren. Raapleeg ’Beheerderstoepassingen’. ❒ Als u dezelfde afzender in Geheugenbeveiliging en Doorzenden programmeert, dan wordt Doorzenden uitgeschakeld. Verwijzing Pag.111 “Beheerdertoepassingen”
Papierlade Documenten afdrukken die zijn ontvangen van geprogrammeerde afzenders (Bijzondere afzenders) en de documenten van andere afzenders op andere papiersoorten. Als er bijvoorbeeld blauw papier zit in Lade 1 en wit papier in Lade 2, dan drukt het apparaat de documenten van Bijzondere afzenders af op het blauwe papier en de documenten van andere afzenders op het witte papier, waardoor het gemakkelijk is voor u om de twee soorten van elkaar te onderscheiden. Als u geen Bijzondere afzenders programmeert, dan voert het apparaat documenten van alle afzenders uit via de standaardpapierlade.
149
Faxeigenschappen
Belangrijk ❒ Voor Polling-ontvangst kunt u de papierlade niet selecteren. Opmerking ❒ Als het apparaat een document ontvangt met een formaat dat verschilt van het papier in de opgegeven lade, dan drukt het apparaat dit document af nadat hij het formaat heeft opgesplitst of verkleind. ❒ Met de selectie van de handinvoerlade kunt u het papierformaat opgeven in “Scangebied“. Verwijzing Faxhandleiding
4
Bijzondere afzender programmeren/wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u de LDAP-serverinstellingen programmeert en Bijzondere afzenders wijzigt.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Speciale afzender programmeren]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de bestemming die moeten worden geprogrammeerd of gewijzigd.
Wanneer u een nieuwe Bijzondere afzender box programmeert, druk dan op [*Niet geprogrammeerd].
G Typ een bestemmingsnaam en druk vervolgens op [OK]. Voer een bestemmingsnaam in met Eigennaam of Eigen faxnummer.
150
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld
H Druk op [Voll. overeenk.] of [Ged. overeenk.].
I Selecteer het item dat u wilt programmeren. U moet alleen het item selecteren dat u wilt programmeren. Druk op [Annuleren] voor verwijderen van deze instellingen. Het display keert terug naar stap F.
4
J Druk op [OK].
Een Bijzondere afzender wordt geprogrammeerd. Om een andere afzender te programmeren herhaalt u de procedure vanaf stap F.
K Druk op [Afsluiten]. L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Verwijzing Pag.146 “Volledige overeenkomst gebruiken:”
Pag.152 “Geautoriseerde RX (Geautoriseerde ontvangst)” Pag.152 “Doorzenden” Pag.154 “Afdrukkwaliteit ontvangstbestand” Pag.155 “2-zijdig afdrukken” Pag.155 “Geheugenbeveiliging” Pag.155 “Papierlade”
151
Faxeigenschappen
Geautoriseerde RX (Geautoriseerde ontvangst) Dit gedeelte beschrijft hoe u Geautoriseerde RX instelt (Geautoriseerde ontvangst). Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender.
A Selecteer [Geautoriseerde RX]. B Druk op [Aan] of [Uit] en dan op [OK]. Opmerking ❒ Nadat u stap J op ’Ontvangstinstellingen’ heeft uitgevoerd, stelt u ’Geautoriseerde RX’ van ’Ontvangstinstellingen’ in op [Aan]. Raadpleeg ’Ontvangstinstellingen’.
4
Verwijzing Pag.101 “Ontvangstmodus”
Doorzenden In dit gedeelte wordt beschreven hoe u Doorzenden opgeeft. Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender. Belangrijk ❒ Er kan een doorzendbestemming worden geregistreerd voor iedere bijzondere afzender. Om twee of meer doorzendbestemmingen te registreren moet u groepsbestemmingen gebruiken. Er kunnen echter maximaal 500 bestemmingen per groep worden opgegeven.
A Selecteer [Doorzenden]. B Selecteer [Aan] of [Uit].
Wanneer u [Uit] selecteert, ga dan door met stap D. Het selecteren van [Gelijk aan basisinstell.] leidt ertoe dat dezelfde instelling worden gemaakt voor “Doorzenden” onder “Beheerderstoepassingen”. Raapleeg ’Beheerderstoepassingen’.
152
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld
C Druk op de Bestemmingstoets van een doorzendbestemming en vervolgens op [OK].
D Druk op [OK]. Opmerking ❒ Druk op de toets aan de rechterkant van het display om te schakelen tussen de bestemmingen faxnummer, e-mailadres, IP-faxbestemming en map.
4
❒ Stel mapbestemmingen in met de ’Beheerfunctie van het adresboek’ onder ’Systeeminstellingen’. Zie ’Mappen registreren’. ❒ Wanneer een map is opgegeven als de doorzendbestemming, dan kunt u een bestandsformaat voor het doorzenden instellen. Zie ’Parameterinstellingen’ (schakelaar 21, bit 3). ❒ Het verwijderen uit de bestemmingslijst van een bestemming die is opgegeven als doorzendbestemming zorgt ervoor dat de instellingen van de doorzendbestemming worden verwijderd, dus moeten deze opnieuw worden geregistreerd. Wanneer een bestemming wordt gewijzigd, dan wordt er een document verzonden naar de nieuwe bestemming. Als er geen bestemming is van het opgegeven type, dan kunt u instellen welke bestemming moet worden gebruikt als alternatieve bestemming. Zie ’Parameterinstellingen’ (schakelaar 32, bit 0). ❒ Nadat u stap K heeft uitgevoerd, stelt u ’Doorzenden’ van ’Ontvangstinstellingen’ in op ’Aan’. Raadpleeg ’Ontvangstinstellingen’. Verwijzing Pag.101 “Ontvangstmodus”
Pag.111 “Beheerdertoepassingen” Pag.138 “Parameterinstellingen” Pag.236 “Mappen registreren”
153
Faxeigenschappen
Afdrukkwaliteit ontvangstbestand Dit gedeelte beschrijft hoe u Afdrukkwaliteit ontvangstbestand instelt. Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender.
A Selecteer [Aantal af te drukken ontv.bestanden]. B Druk op [Aantal sets].
4 Door [Gelijk aan basisinstell.] te selecteren krijgt u dezelfde instellingen als de instelling die is gemaakt voor ’Afdrukkwaliteit RX-bestand’ van ’Ontvangstinstellingen’. Raadpleeg ’Ontvangstinstellingen’.
C Voer de afdrukkwaliteit in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK].
Opmerking ❒ Wanneer u zich vergist, drukt u op de toets [Wissen] of op {Wis/Stop} voordat u op [OK] drukt en probeert u het opnieuw. Verwijzing Pag.101 “Ontvangstmodus”
154
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld
2-zijdig afdrukken In dit gedeelte wordt beschreven hoe u 2-zijdig afdrukken opgeeft. Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender.
A Selecteer [2-zijdig afdrukken]. B Druk op [Aan] of [Uit] en dan op [OK]. Opmerking ❒ Door [Gelijk aan basisinstell.] te selecteren krijgt u dezelfde instellingen als de instelling die is gemaakt voor ’Dubbelzijdig afdrukken’ van ’Ontvangstinstellingen’. Raadpleeg ’Ontvangstinstellingen’. Verwijzing Pag.101 “Ontvangstmodus”
4
Geheugenbeveiliging In dit gedeelte wordt beschreven hoe u Geheugenbeveiliging opgeeft. Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender.
A Selecteer [Geheugenbeveiliging]. B Druk op [Aan] of [Uit] en dan op [OK]. Opmerking ❒ Het selecteren van [Gelijk aan basisinstell.] leidt ertoe dat dezelfde instelling worden gemaakt voor ’Geheugenbeveiligings-ID programmeren’ onder ’Beheerderstoepassingen’. Raapleeg ’Beheerderstoepassingen’. Verwijzing Pag.111 “Beheerdertoepassingen”
Papierlade In dit gedeelte wordt beschreven hoe u Papierlade opgeeft. Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender.
A Selecteer [Papierlade]. B Selecteer de lade die u wilt gebruiken en druk vervolgens op [OK]. Opmerking ❒ Door [Gelijk aan basisinstell.] te selecteren krijgt u dezelfde instellingen als de instelling die is gemaakt voor ’Papierlade’ van ’Ontvangstinstellingen’. Raadpleeg ’Ontvangstinstellingen’. Verwijzing Pag.101 “Ontvangstmodus”
155
Faxeigenschappen
Aanvankelijke set-up van een bijzondere afzender programmeren Dit gedeelte beschrijft hoe u de ’Aanvankelijke set-up’ van een Bijzondere afzender programmeert. De “Aanvankelijke set-up” van een bijzondere afzender programmeren. U kunt ook het formaat van de Handinvoerlade instellen.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Speciale afzender programmeren]. E Druk op [Aanvankelijke setup].
4
F Selecteer de functie die u wilt programmeren.
In deze eigenschap heeft “Geautoriseerde RX” dezelfde instellingen als “Ontvangstinstellingen”. Raadpleeg ’Ontvangstinstellingen’.
G Druk op [Afsluiten]. H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.101 “Ontvangstmodus”
156
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld
Geautoriseerde RX en speciale RX-functie programmeren
A Selecteer [Geautoriseerde RX] of [Speciale RX-functie]. B Selecteer [Aan] of [Uit] en druk vervolgens op [OK].
4
De afbeelding toont het display ’Geautoriseerde RX’ als een voorbeeld.
Handinvoer - Papierformaat programmeren Dit gedeelte beschrijft hoe u het handinvoer-papierformaat programmeert.
A Druk op [Papierform. Handinvoer]. B Selecteer het formaat dat u wilt programmeren.
U kunt een formaat selecteren uit [Autodetectie], [Standaardformaat] of [Aangepast formaat]. Wanneer u [Autodetectie] selecteert, ga dan door met stap F. Wanneer u [Standaardformaat] selecteert, ga dan door met stap C en F. Wanneer u [Aangepast formaat] selecteert, ga dan door met stap D tot F. Als u [Autodetectie] selecteert, dan herkent het apparaat het papierformaat automatisch. Het apparaat zal het papierformaat voor de handinvoerlade vaststellen wanneer de korte kant van het papier in het apparaat wordt gestopt. Zelfs als u een vel van A4-formaat in de K-richting plaatst, zal het apparaat het als A3L waarnemen.
C Selecteer uit de getoonde formaten het formaat dat u wilt programmeren. 157
Faxeigenschappen
D Voer de verticale afmeting van het papier met de cijfertoetsen in en druk op de toets {q}.
Geef een verticaal formaat van 210 mm (8,3") tot 297 mm (11,6") op. U kunt geen formaat invoeren dat kleiner is dan 210 mm of groter dan 297 mm. Telkens wanneer u drukt op [mm] of [inch], dan wisselen de eenheden tussen “mm” en “inch”. Als u een lengte invoert en de maten verandert door op [mm] of [inch] te drukken, dan wordt deze automatisch omgezet (gebroken getallen worden afgerond).
4
E Voer de horizontale afmeting van het papier met de cijfertoetsen in en druk op de toets {q}.
Geef een horizontaal formaat van 148 mm (5,9") tot 600 mm (23,7") op. U kunt geen formaat invoeren dat kleiner is dan 148 mm of groter dan 600 mm.
F Druk op [OK].
158
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld
Een bijzondere afzender verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een bijzondere afzender verwijdert. Gebruik deze functie voor het verwijderen van de ’Aanvankelijke set-up’ van een Bijzondere afzender. Het papierformaat Handinvoerlade kan ook worden verwijderd.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Speciale afzender programmeren]. E Druk op [Verwijderen] en selecteer vervolgens de Bijzondere afzender die u
4
wilt verwijderen.
F Druk op [Verwijderen]. Om het verwijderen van een bijzondere afzender te annuleren, drukt u op [Niet verwijderen]. Het display keert terug naar stap E.
G Druk op [Afsluiten]. H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. De bijzondere afzenderlijst afdrukken
Dit gedeelte beschrijft hoe u de Bijzondere afzenderlijst afdrukt.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Lijst afdrukken] naast [Speciale afzender programmeren]. E Druk op de toets {Start}. Om het afdrukken van een lijst te annuleren voordat u de {Start}-toets indrukt, drukt u op [Annuleren] of de toets {Wis/Stop}. Om het afdrukken van een lijst na het indrukken van de {Start}-toets, drukt u op [Stoppen met afdrukken].
F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
159
Faxeigenschappen
Boxinstellingen Dit gedeelte beschrijft Boxinstellingen. De volgende functies zijn voor het bezorgen en verzenden van documenten: • Persoonlijke box • Informatiebox • Doorzendbox
❖ SUB-code en SEP-code SUB-code en SEP-code zijn ID’s die bestaan uit maximaal 20 cijfers en kunnen nummers, #, * en spaties bevatten. Om deze functie te kunnen gebruiken moet u vooraf een box en SUB-/SEPcode programmeren. De andere partij kan documenten verzenden naar en documenten ontvangen van deze box door de code te gebruiken.
4
Opmerking ❒ Het gecombineerde totale aantal items dat kan worden opgeslagen met de functies Persoonlijke box, Informatiebox en Doorzendbox is 150.
❒ U kunt dezelfde Boxcode niet instellen voor twee verschillende boxen. ❒ Verzenden of programmeren kan wellicht niet toegestaan zijn als er niet voldoende vrij geheugen beschikbaar is. De hoeveelheid beschikbaar vrij geheugen hangt af van het feit of de optionele apparatuur is geïnstalleerd. Verwijzing Pag.161 “Persoonlijke boxen programmeren/wijzigen”
Pag.165 “Informatieboxen programmeren/wijzigen” Pag.169 “Doorzendboxen programmeren/wijzigen”
160
Boxinstellingen
Persoonlijke boxen programmeren/wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u Persoonlijke boxen programmeert en wijzigt. U kunt de volgende items programmeren: • Boxnaam (vereist) Maximaal 20 tekens lang • SUB-code (vereist) Maximaal 20 tekens lang en kan worden samengesteld uit cijfers 0-9, “#“, “*“ en spaties (het eerste teken kan geen spatie zijn). • Wachtwoord (optioneel) Maximaal 20 tekens lang en kan worden samengesteld uit cijfers 0-9, “#“, “*“ en spaties (het eerste teken kan geen spatie zijn). Wanneer u een wachtwoord programmeert, dan wordt er een teken voor de Boxnaam weergegeven. • Ontvanger (optioneel) U kunt één bezorgingsbestemming voor elke Persoonlijke box programmeren. Geef een bezorgingsbestemming op die wordt geprogrammeerd in Bestemmingssleutel.
4
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Box instelling]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer een box die moet worden geprogrammeerd. Wanneer u een nieuwe box programmeert, druk dan op [*Niet geprogrammeerd].
Om een al geprogrammeerde box te wijzigen drukt u op deze box en gaat u door met stap I.
G Druk op [Persoonlijke box].
161
Faxeigenschappen
H Voer een boxnaam in en druk vervolgens op [OK]. I Voer een SUB-code in.
Om de SUB-code te wijzigen drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} en probeert u het opnieuw. Om een Boxnaam te wijzigen drukt u op [Boxnaam] en herhaalt u de procedure vanaf stap H.
4
J Geef de nodige instellingen op.
Voor het programmeren van een wachtwoord raadpleegt u ’Een wachtwoord programmeren’. Om een eindontvanger te programmeren raadpleegt u ’Een eindontvanger programmeren’. Als u geen wachtwoord of ontvanger wilt programmeren, gaat u naar stap K.
K Druk op [OK]. L Druk op [Afsluiten]. M Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Opmerking ❒ U kunt een faxnummer, Internetfaxbestemming en IP-faxbestemming als de doorzendbestemming opgeven.
❒ De Faxkoptekst wordt niet afgedrukt op bezorgde documenten. ❒ Als een document niet kan worden bezorgd, dan wordt er een Communicatiefoutrapport afgedrukt en het document wordt opgeslagen als een document van Vertrouwelijke ontvangst. ❒ U kunt boxen op dezelfde manier bewerken als bij het programmeren. Maar boxen die in gebruik zijn, die kunnen niet worden bewerkt. ❒ Als een bestemming in de bestemmingstabel is verwijderd nadat hij is geregistreerd, dan wordt bezorging niet uitgevoerd en worden de instellingen van de bezorgingsbestemming tevens verwijderd. Wanneer een bezorgingsbestemming is gewijzigd, dan wordt er ook een document verzonden naar de gewijzigde bestemming. Als er geen bestemming is van het opgegeven type, dan kunt u instellen welke bestemming moet worden gebruikt als alternatieve bestemming. Zie ’Parameterinstellingen’ (schakelaar 32, bit 0).
162
Boxinstellingen
Verwijzing Pag.138 “Parameterinstellingen”
Pag.163 “Een wachtwoord programmeren” Pag.164 “Een eindontvanger programmeren” Faxhandleiding Over dit apparaat
Een wachtwoord programmeren Dit gedeelte beschrijft hoe u een wachtwoord voor de Persoonlijke box programmeert.
A Druk op [Wachtwoord]. B Voer een wachtwoord in en druk vervolgens op [OK].
4
Wanneer u zich vergist, drukt u op de toets [Wissen] of op {Wis/Stop} voordat u op [OK] drukt en probeert u het opnieuw.
C Voer het juiste wachtwoord opnieuw in en druk vervolgens op [OK]. Om het wachtwoord te wijzigen nadat u heeft gedrukt op [OK], drukt u op [Wijzigen] en herhaalt u stappen B en C of drukt u op [Annuleren] en herhaalt u de procedure vanaf stap A.
D Druk op [OK].
163
Faxeigenschappen
Een eindontvanger programmeren Dit gedeelte beschrijft hoe u een Eindontvanger van de Persoonlijke box programmeert.
A Druk op [Ontvanger]. B Selecteer een bestemming met de bestemmingslijst en druk vervolgens op [OK].
4 Druk op de toets die wordt getoond aan de rechterkant van het scherm om de bestemming te veranderen in faxnummer, internetfaxadres of IP-faxadres.
Persoonlijke boxen verwijderen Dit gedeelte beschrijft hoe u Persoonlijke boxen verwijdert. Belangrijk ❒ Als er documenten in de box aanwezig zijn, dan kunt u de box niet verwijderen.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Box instelling]. E Druk op [Verwijderen] en selecteer vervolgens de box die u wilt verwijderen.
164
Boxinstellingen
F Als het wachtwoord is geprogrammeerd, voer dan een wachtwoord in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK].
Wanneer u zich vergist, drukt u op de toets [Wissen] of op {Wis/Stop} en probeert u het opnieuw.
G Druk op [Verwijderen].
4
Druk op [Niet verwijderen] voor het verwijderen van een box.
H Druk op [Afsluiten]. I Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Informatieboxen programmeren/wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u Informatieboxen programmeert en wijzigt. U kunt de volgende items opslaan: • Boxnaam (vereist) Maximaal 20 tekens lang • SEP-code (vereist) Maximaal 20 tekens lang en kan worden samengesteld uit cijfers 0-9, “#“, “*“ en spaties (het eerste teken kan geen spatie zijn). • Wachtwoord (optioneel) Maximaal 20 tekens lang en kan worden samengesteld uit cijfers 0-9, “#“, “*“ en spaties (het eerste teken kan geen spatie zijn). Wanneer u een wachtwoord programmeert, dan wordt er een teken voor de Boxnaam weergegeven.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Box instelling]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. 165
Faxeigenschappen
F Selecteer de box die moet worden geprogrammeerd. Wanneer u een nieuwe box programmeert, druk dan op [*Niet geprogrammeerd].
Om een al geprogrammeerde box te wijzigen drukt u op deze box en gaat u door met stap I. Als een wachtwoord is geprogrammeerd, voer dan het wachtwoord in, druk op [OK] en ga vervolgens door met stap I.
4
G Druk op [Informatiebox]. H Voer een boxnaam in en druk vervolgens op [OK]. I Voer de SEP-code in.
Om de SEP-code te wijzigen drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} en probeert u het opnieuw. Als u de boxnaam wilt wijzigen, drukt u op [Boxnaam] en herhaalt u de procedure vanaf stap H.
J Druk op [Wachtwoord].
Als u geen wachtwoord wilt programmeren, gaat u naar stap M.
K Voer een wachtwoord in en druk vervolgens op [OK].
Wanneer u zich vergist, drukt u op de toets [Wissen] of op {Wis/Stop} voordat u op [OK] drukt en probeert u het opnieuw.
166
Boxinstellingen
L Voer het juiste wachtwoord opnieuw in en druk vervolgens op [OK]. Om het wachtwoord te wijzigen nadat u heeft gedrukt op [OK], drukt u op [Wijzigen] en herhaalt u stappen K en L of drukt u op [Annuleren] en herhaalt u de procedure vanaf stap J.
M Druk op [OK]. N Druk op [Afsluiten]. O Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Opmerking ❒ U kunt boxen op dezelfde manier bewerken als bij het programmeren. Maar boxen die in gebruik zijn, die kunnen niet worden bewerkt.
❒ Als een bestemming in de bestemmingslijst is verwijderd nadat hij is geregistreerd, dan wordt bezorging niet uitgevoerd en worden de instellingen van de bezorgingsbestemming tevens verwijderd. Wanneer een bezorgingsbestemming is gewijzigd, dan wordt er ook een document verzonden naar de gewijzigde bestemming. Als er geen bestemming is van het opgegeven type, dan kunt u instellen welke bestemming moet worden gebruikt als alternatieve bestemming. Zie ’Parameterinstellingen’ (schakelaar 32, bit 0).
4
Verwijzing Pag.138 “Parameterinstellingen”
Faxhandleiding Over dit apparaat
167
Faxeigenschappen
Informatieboxen verwijderen Dit gedeelte beschrijft hoe u Informatieboxen verwijdert. Belangrijk ❒ Als er documenten in de box aanwezig zijn, dan kunt u de box niet verwijderen.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Box instelling]. E Druk op [Verwijderen] en selecteer vervolgens de box die u wilt verwijderen.
4
F Als het wachtwoord is geprogrammeerd, voer dan een wachtwoord in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK].
Wanneer u zich vergist, drukt u op de toets [Wissen] of op {Wis/Stop} en probeert u het opnieuw.
G Druk op [Verwijderen]. Druk op [Niet verwijderen] voor het verwijderen van een box. Het display keert terug naar stap E.
H Druk op [Afsluiten]. I Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 168
Boxinstellingen
Doorzendboxen programmeren/wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u Doorzendboxen programmeert en wijzigt. Deze functie verandert het apparaat in een faxrelaisstation. U ontvangt documenten die zijn verzonden met een SUB-code die overeenstemt met de SUBcode die is geprogrammeerd als een Doorzendbox, vervolgens worden deze documenten doorgegeven aan een geprogrammeerde ontvanger. Aangezien er documenten kunnen worden verzonden aan meerdere bestemmingen in een eenmalige verzendopdracht, dan kunt u besparen in uw belkosten bij verzendingen naar verre bestemmingen.
4
Breng de verzoekende partij op de hoogte van de SUB-code die aan de Doorzendbox is toegewezen. Wanneer zij willen dat uw apparaat een document doorzendt, vraag hun dan het document te verzenden met de SUB-codeverzending en deze SUB-code in te stellen. Als er ook een wachtwoord is geprogrammeerd, breng hen hier dan ook van op de hoogte en vraag hun dit wachtwoord als de SID-code in te voeren. U kunt de volgende items opslaan: • Boxnaam (vereist) Maximaal 20 tekens • SUB-code (vereist) Maximaal 20 tekens lang en kan worden samengesteld uit cijfers 0-9, “#“, “*“ en spaties (het eerste teken kan geen spatie zijn). • Eindontvanger (vereist) U kunt vijf Eindontvangers opslaan (bestemmingen waarnaar documenten worden doorgezonden) voor elke box. Geef Eindontvangers op met een enkele bestemming of groepsbestemming die vooraf in de bestemmingslijst is geprogrammeerd. • Wachtwoord (optioneel) Maximaal 20 tekens lang en kan worden samengesteld uit cijfers 0-9, “#“, “*“ en spaties (het eerste teken kan geen spatie zijn). Wanneer u een wachtwoord programmeert, dan wordt er een teken voor de Boxnaam weergegeven.
169
Faxeigenschappen
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Box instelling]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de box die moet worden geprogrammeerd. Wanneer u een nieuwe box programmeert, druk dan op [*Niet geprogrammeerd].
4
Om een al geprogrammeerde box te wijzigen drukt u op deze box en gaat u door met stap I.
G Druk op [Doorzendbox]. H Voer een Boxnaam in en druk vervolgens op [OK]. I Voer een SUB-code in.
Om de SUB-code te wijzigen drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} en probeert u het opnieuw. Om een Boxnaam te wijzigen drukt u op [Boxnaam] en herhaalt u de procedure vanaf stap H.
J Geef de voorwaarde voor registratie op.
Om Eindontvangers te programmeren raadpleegt u ’Eindontvangers programmeren’. Voor het programmeren van een wachtwoord raadpleegt u ’Een wachtwoord programmeren’.
170
Boxinstellingen
K Druk op [OK]. L Druk op [Afsluiten]. M Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Nadat documenten zijn verzonden, worden er geen Verzendresultaatrapporten naar de afzender teruggestuurd. ❒ Geef de Internetfaxbestemming en de IP-faxbestemming als een ontvangststation op. ❒ Nadat documenten zijn verzonden, worden ze verwijderd. ❒ Wanneer de functie op Aan staat, dan drukt het apparaat de ontvangen documenten af die het doorzendt en, nadat de verzending is voltooid, drukt het apparaat een Verzendresultaatrapport af. Als u dit niet wilt afdrukken, neem dan contact op met uw leverancier. ❒ Wanneer de geprogrammeerde ontvanger een groepsbestemming is voor Meerstappenverzending, dan vindt Meerstappenverzending plaats. Neem voor meer informatie contact op met uw leverancier. ❒ U kunt boxen op dezelfde manier bewerken als bij het programmeren. ❒ Als u met de bestemmingslijst een bestemming verwijdert die is opgegeven als ontvangstbestemming, dan worden de instellingen van de ontvangstbestemming ook verwijderd, dus moeten deze opnieuw worden geregistreerd. Wanneer een bestemming wordt gewijzigd, dan wordt er een document verzonden naar de nieuwe bestemming. Als er geen bestemming is van het opgegeven type, dan kunt u instellen welke bestemming moet worden gebruikt als alternatieve bestemming. Zie ’Parameterinstellingen’ (schakelaar 32, bit 0).
4
Verwijzing Pag.138 “Parameterinstellingen”
Pag.172 “Een wachtwoord programmeren” Pag.172 “Eindontvangers programmeren” Over dit apparaat
171
Faxeigenschappen
Eindontvangers programmeren Dit gedeelte beschrijft hoe u Eindontvangers van de Doorzendbox programmeert.
A Een eindontvanger selecteren. Druk op [Ontvangststation1-5]. U kunt vijf Ontvangststations opslaan.
B Geef Eindontvangers op met Bestemmingstoetsen en druk dan op [OK].
4 U kunt het display veranderen in de faxbestemming, Internetfaxbestemming and IP-faxbestemming met de toets aan de linkerkant van het display. Een ontvangststation kan ook worden geregistreerd als een groepsbestemming. Er kunnen echter in een dergelijk geval maximaal 500 partijen inclusief 1-5 Eindontvangers per groep worden opgegeven. Om nog een Eindontvanger te registreren, herhaalt u de procedure vanaf stap A.
Een wachtwoord programmeren Dit gedeelte beschrijft hoe u een wachtwoord voor de Doorzendbox programmeert.
A Druk op [Wachtwoord]. B Voer een wachtwoord in en druk vervolgens op [OK].
Wanneer u zich vergist, drukt u op de toets [Wissen] of op {Wis/Stop} voordat u op [OK] drukt en probeert u het opnieuw.
C Voer het juiste wachtwoord opnieuw in en druk vervolgens op [OK]. 172
Om het wachtwoord te wijzigen nadat u heeft gedrukt op [OK], drukt u op [Wijzigen] en herhaalt u stappen B en C of drukt u op [Annuleren] en herhaalt u de procedure vanaf stap A.
Boxinstellingen
Doorzendboxen verwijderen Dit gedeelte beschrijft hoe u Doorzendboxen verwijdert.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Box instelling]. E Druk op [Verwijderen] en selecteer vervolgens de box die u wilt verwijderen.
4
F Als het wachtwoord is geprogrammeerd, voer dan een wachtwoord in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK].
Wanneer u zich vergist, drukt u op de toets [Wissen] of op {Wis/Stop} en probeert u het opnieuw.
G Druk op [Verwijderen]. Om het verwijderen van een bijzondere afzender te annuleren, drukt u op [Niet verwijderen].
H Druk op [Afsluiten]. I Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
173
Faxeigenschappen
De boxlijst afdrukken Dit gedeelte beschrijft hoe u de Boxlijst afdrukt. Druk een lijst af met de Persoonlijke boxen, Informatieboxen en Doorzendboxen die op dit moment zijn geprogrammeerd.
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Lijst afdrukken] naast [Box instelling]. E Druk op de toets {Start}.
4
Om het afdrukken van een lijst te annuleren voordat u de {Start}-toets indrukt, drukt u op [Annuleren] of de toets {Wis/Stop}. Om het afdrukken van een lijst na het indrukken van de {Start}-toets, drukt u op [Stoppen met afdrukken].
F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
174
Ontvangen documenten opslaan of afdrukken
Ontvangen documenten opslaan of afdrukken Dit gedeelte beschrijft hoe u een ontvangen document kunt opslaan en wijzigen. Geef op of ontvangen documenten moeten worden opgeslagen op de harde schijf of direct moeten afgedrukt zonder te worden opgeslagen. U kunt opgeslagen documenten herhaald afdrukken of downloaden als afbeeldingen naar een computer met een Web Image Monitor of DeskTopBinder. Als u afdrukken zonder opslaan selecteert, dan worden documenten telkens afgedrukt als ze worden ontvangen. Als u Systeeminstellingen gebruikt dan heeft u het apparaat ingesteld om ontvangen faxen te laten verspreiden naar de bezorgingsserver, dan kunnen de documenten niet worden opgeslagen op de harde schijf. U kunt ’Parameterinstellingen’ gebruiken (schakelaar 10, bit 5) om in te stellen of opgeslagen ontvangen documenten moeten worden afgedrukt. Zie ’Parameterinstellingen’. Als Opslaan is geselecteerd en er is een bestemming voor berichtgeving ingesteld, dan kan er een berichtgeving of documentontvangst naar het ingestelde emailadres worden verzonden. Documenten die zijn opgeslagen op de harde schijf, worden opgedeeld in ontvangen en opgeslagen documenten. Voor meer informatie over het afdrukken van opgeslagen bestanden, zie de Faxhandleiding. U kunt de instelling niet omschakelen als ontvangen bestanden zijn opgeslagen op de harde schijf. Om de instelling om te schakelen, drukt u indien nodig documenten af die op de harde schijf zijn opgeslagen en vervolgens verwijdert u ze. Ontvangen vertrouwelijke documenten worden in het geheugen opgeslagen. Gebruik de functie Vertrouwelijk RX-bestand afdrukken om ze af te drukken. Als [Opslaan] is geselecteerd, dan wordt er geheugenruimte gebruikt als het aantal opgeslagen documenten toeneemt. Als er eenmaal onvoldoende geheugenruimte is, dan worden er geen documenten meer op de harde schijf opgeslagen. Wanneer dit gebeurt, dan start het apparaat met afdrukken en vervolgens overschrijven van oude documenten. U kunt circa een maximum van 320 pagina’s of 2240 pagina’s A4-formaat standaard (wanneer het optionele uitbreidingsgeheugen is geïnstalleerd) aan ontvangen documenten opslaan. U kunt geen ontvangen documenten verzenden. U kunt geen documenten die zijn opgeslagen beheren vanaf het display van de Documentserver. Wij raden u aan een Web Image Monitor te gebruiken wanneer u werkt onder dezelfde netwerkomgeving als dit apparaat. Anders wordt de webbrowser misschien niet geopend en kan er een fout optreden.
4
175
Faxeigenschappen
A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk twee keer op [TVolgende]. D Druk op [Ontvangst bestanden instellingen]. E Selecteer [Afdrukken] of [Opslaan] en druk vervolgens op [OK].
4 Om uw selectie te annuleren drukt u op [Annuleren]. Wanneer [Opslaan] is geselecteerd, dan kunt u selecteren of er een ontvangstbericht aan een bepaald e-mailadres moet worden verzonden. Voor een ontvangstbericht drukt u op [Bestem. om te inform.] en selecteert u een e-mailadres van de internetfaxbestemmingen die in het adresboek zijn geprogrammeerd. Daarnaast kunt u een groepsbestemming registreren. Er kunnen echter in een dergelijk geval maximaal 500 partijen per groep worden opgegeven.
F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Faxhandleiding.
Ontvangstrapport e-mail Wanneer een ontvangen document wordt opgeslagen, dan wordt dit rapport verzonden aan het e-mailadres dat is ingesteld als bestemming voor de berichtgeving.
176
5. Printereigenschappen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Printereigenschappen. Voor informatie over het openen van de Printereigenschappen, raadpleegt u "Gebruikersinstellingen openen".
Lijst-/proefafdrukken Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Testafdruk onder Printereigenschappen.
❖ Meerdere lijsten U kunt de configuratiepagina en een foutenlogbestand afdrukken. ❖ Configuratiepagina Hiermee kunt u de huidige configuratiewaarden van het apparaat afdrukken. ❖ Foutenlogboek U kunt foutenlogbestanden afdrukken met alle fouten die tijdens het afdrukken zijn opgetreden. De 30 meest recente fouten worden opgeslagen in het foutenlogbestand. Als een nieuwe fout wordt toegevoegd wanneer er al 30 fouten zijn opgeslagen, wordt de oudste fout verwijderd. Maar als de oudste fout behoort bij een van de volgende soorten afdruktaken, dan wordt hij niet verwijderd. In plaats daarvan zal de fout apart worden opgeslagen in foutlogboeken voor elke soort taak, tot maximaal 30 fouten voor elk logboek. U kunt al deze afdruktaken controleren op foutloggegevens. • Testafdruk • Beveiligde afdruk • Wacht met afdrukken • Opgeslagen afdrukken De gegevens van Automatische taakannulering en handmatig geannuleerde taken vanuit het bedieningspaneel kunnen worden afgedrukt. ❖ Menulijst U kunt een Menulijst met de functiemenu’s van het apparaat afdrukken. ❖ PCL config./Font pagina U kunt de huidige configuratie en geïnstalleerde PCL-lettertypenlijst afdrukken. Dit menu kan alleen worden geselecteerd wanneer een PCL-optie is geïnstalleerd. ❖ PS config./ Font pagina U kunt de huidige configuratie en geïnstalleerde PostScript-lettertypenlijst afdrukken. Dit menu kan alleen worden geselecteerd wanneer de PostScript 3-optie is geïnstalleerd. ❖ PDF config./Font pagina U kunt de huidige configuratie en geïnstalleerde PDF-lettertypenlijst afdrukken. Dit menu kan alleen worden geselecteerd wanneer de PostScript 3-optie is geïnstalleerd. 177
Printereigenschappen
❖ Hex dump U kunt afdrukken in de Hex Dump-modus.
De configuratiepagina afdrukken Dit gedeelte beschrijft hoe u de configuratiepagina afdrukt.
A Druk op [Printereigensch.]. B Druk op [Configuratiepagina] op de [Lijst- / proefafdruk].
De configuratiepagina wordt afgedrukt.
5
C Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. De configuratiepagina interpreteren Deze sectie beschrijft de kopieerfuncties.
❖ Systeemreferentie • Nummer van apparaat Geeft het serienummer toegekend aan de kaart door de fabrikant weer. • Totaal geheugen Geeft de totale hoeveelheid geheugen (SDRAM) geïnstalleerd op de printer weer. • Firmware versie Printer: Geeft het versienummer van de printerfirmware weer. System: Geeft het versienummer van de systeemfirmware weer. Engine: Geeft het versienummer van de printer-engine weer. LCDC: Geeft het versienummer van het display weer. NIB: Geeft het versienummer van de netwerkinterface weer. • Apparaatverbinding Dit/deze item(s) verschijnen wanneer de apparaatoptie(s) is/zijn geïnstalleerd. • HDD: Font/Macro download Geeft de capaciteit van de harde schijf weer. • Printertaal Geeft het versienummer van de taal van het printerstuurprogramma weer. • Verbindingsapparatuur Geeft de geïnstalleerde optionele apparatuur weer. 178
Lijst-/proefafdrukken
❖ Papierinvoer Geeft instellingen opgegeven onder het menu Lade Papierinstellingen weer. ❖ Systeem Geeft instellingen opgegeven onder het menu Systeem weer. ❖ PCL menu Geeft instellingen opgegeven onder PCL menu weer. ❖ PS Menu Geeft instellingen opgegeven onder PS Menu weer. ❖ PDF Menu Geeft instellingen opgegeven onder PDF Menu weer. ❖ Host interface Geeft instellingen opgegeven onder het menu Host interface weer. Wanneer DHCP actief is op het netwerk, verschijnen het werkelijke IP-adres, subnetmasker en gateway adres tussen haakjes op de configuratiepagina.
5
❖ Interface informatie Geeft de interface-informatie weer. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
179
Printereigenschappen
Onderhoud Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Onderhoud onder Printereigenschappen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven.
❖ Lijst- / proefafdruk beveligd U kunt het menu [Lijst- / proefafdruk] vergrendelen. De standaardinstelling is Uit. ❖ Verwijder alle tijdelijke afdruktaken U kunt alle afdruktaken die tijdelijk in het apparaat zijn opgeslagen, verwijderen. ❖ Verwijder alle opgeslagen afdr.taken U kunt alle afdruktaken die in het apparaat zijn opgeslagen, verwijderen.
5
Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
Pag.43 “Systeeminstellingen”
180
Systeem
Systeem Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het Systeemmenu onder Printereigenschappen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven.
❖ Foutenlogboek afdrukken Selecteer deze optie om een foutenlogboek te laten afdrukken als er zich een printer- of geheugenfout voordoet. De standaardinstelling is Uit. ❖ Automatisch doorgaan U kunt dit selecteren om Aut. doorgaan in te schakelen. Wanneer de optie is ingeschakeld, gaat het afdrukken verder nadat zich een systeemfout heeft voorgedaan. De standaardinstelling is Uit.
5
❖ Geheugenoverloop Selecteer deze optie om een foutenrapport van een geheugenoverloop af te drukken. De standaardinstelling is Niet afdrukken. ❖ Taakscheiding U kunt Taakscheiding inschakelen. De standaardinstelling is Uit. Dit menu kan alleen worden geselecteerd wanneer een finisher (optioneel) is geïnstalleerd. ❖ Tijdelijke afdruktaken autom. verwijderen U kunt bepalen om afdruktaken die tijdelijk in het apparaat zijn opgeslagen, automatisch te verwijderen. De standaardinstelling is Uit. Als u [Aan] selecteert, kunt u tot 200 uur instellen voor automatisch verwijderen van bestanden. ❖ Opgeslagen afdr.taken autom. verwijderen U kunt bepalen om afdruktaken die in het apparaat zijn opgeslagen, automatisch te verwijderen. De standaardinstelling is Aan, 3 dag(en). Als u [Aan] selecteert, kunt u tot 180 dagen instellen voor automatisch verwijderen van bestanden.
181
Printereigenschappen
❖ Originele afdruktakenlijst U kunt het gewenste type afdruktakenlijst instellen dat op het scherm verschijnt wanneer u op [Afdruktaken] drukt. • Volledige lijst Geeft een lijst van de afdruktaken die in het apparaat zijn opgeslagen weer. • Lijst per gebruiker ID Geeft de lijst weer met gebruiker IDs die een bestand in het apparaat hebben opgeslagen. De standaardinstelling is Volledige lijst. ❖ Gebruik van geheugen U kunt de hoeveelheid gebruikt geheugen selecteren in Prioriteit lettert. of Prioriteit kaders, naargelang het papierformaat of de resolutie. • Prioriteit lettert. Deze instelling gebruikt geheugen om lettertypes te registreren. • Prioriteit kaders Deze instelling gebruikt kadergeheugen voor afdrukken aan een hoge snelheid. De standaardinstelling is Prioriteit kaders.
5
❖ Duplex U kunt selecteren of er aan beide zijden van elke pagina afdrukken moeten worden gemaakt. De standaardinstelling is Uit. ❖ Kopieën U kunt het aantal afdruksets opgeven. Deze instelling wordt ingeschakeld als het aantal pagina’s dat moet worden afgedrukt, is ingesteld met het printerstuurprogramma of een ander bevel. Het aantal kopieën kan worden ingesteld van 1 tot 999 in stappen van 1. De standaardinstelling is 1. ❖ Blanco pagina afdrukken U kunt selecteren of u blanco pagina’s wilt afdrukken. De standaardinstelling is Aan. De printer herkent pagina’s met wit-gekleurde afbeeldingen niet als blanco. Pagina’s die voldoen aan één van de volgende voorwaarden worden beschouwd als blanco. • Er zijn geen afbeeldingen. • Er zijn afbeeldingen, maar ze bevinden zich buiten het afdrukgebied. • Er zijn alleen lege tekens. ❖ Randen bijwerken U kunt instellen dat de randen van afgedrukte tekens worden bijgewerkt. De standaardinstelling is Aan. Als u foto- of halftoonafbeeldingen afdrukt, selecteer dan ’Uit’. 182
Systeem
❖ Toner besparen U kunt toner besparen. De standaardinstelling is Uit. ❖ Printertaal Geef de printertaal op. De standaardinstelling is Automatisch. Dit menu zal onder de volgende omstandigheden verschijnen: • De PostScript 3-optie is geïnstalleerd. • Zowel de PostScript 3- als de PCL-opties zijn geïnstalleerd. ❖ Sub papierformaat U kunt de eigenschap voor het Automatisch vervangende papierformaat (A4, LT) inschakelen. De standaardinstelling is Uit. ❖ Papierformaat U kunt het standaard papierformaat selecteren. • Het papierformaat dat u kunt instellen, is als volgt: A3, A4, A5, A6, B4JIS, B5JIS, 11×17, 81/2×14, 81/2×13, 81/2×11, 81/4×13, 8×13, 71/4×101/2, 51/2×81/2, Aangepast formaat De standaardinstelling is A4 (Metrische versie) / 81/2×11 (Inchversie).
5
❖ Briefpapier instelling U kunt originele afbeeldingen roteren tijdens het afdrukken. Tijdens het afdrukken worden originele afbeeldingen altijd 180 graden gedraaid. Daarom kan de uitvoer niet zoals verwacht zijn bij het afdrukken op briefpapier of voorbedrukt papier dat richting vereist. Met deze functie kunt u beeldrotatie instellen. De standaardinstelling is Uit. Wanneer deze optie op ’Uit staat, worden originele afbeeldingen 180 graden gedraaid. Wanneer het staat ingesteld op Automatische detectie, dan detecteert het apparaat papier een briefhoofd of voorbedrukt papier automatisch en wordt de afbeelding niet gedraaid. Wanneer deze optie is ingesteld op Aan (altijd), roteert het apparaat de afbeelding niet. Deze functie vermindert de afdruksnelheid. ❖ Handinvoer instellingsprioriteit Geef op of (Printer-) Stuurprogramma / Opdracht of Apparaatinstellingen voorrang heeft voor het bepalen van het papierformaat voor de handinvoerlade. De standaardinstelling is Driver/Opdracht. ❖ Afdrukken van rand tot rand U kunt selecteren of u op het volledige vel wilt afdrukken. De standaardinstelling is Uit. Het is mogelijk dat de marge van 5 mm langs de randen niet correct wordt afgedrukt. 183
Printereigenschappen
❖ Standaard printertaal U kunt de standaard printertaal instellen als het apparaat de printertaal niet automatisch kan vinden. Dit menu zal onder de volgende omstandigheden verschijnen: • De PostScript 3-optie is geïnstalleerd. • Zowel de PostScript 3- als de PCL-opties zijn geïnstalleerd. Wanneer de PostScript 3-optie is geïnstalleerd, dan is de standaardinstelling PS. Wanneer zowel de PostScript 3- als de PCL-optie zijn geïnstalleerd, dan is de standaardinstelling PCL. ❖ Veranderen van lade U kunt instellen of u wilt veranderen van papierlade. De standaardinstelling is Uit. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
Problemen oplossen
5
184
Host interface
Host interface Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Hostinterface onder Printereigenschappen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven.
❖ I/O-buffer U kunt het formaat van de I/O-buffer instellen. Normaal is het niet nodig om deze instelling te wijzigen. De standaardinstelling is 128KB. ❖ I/O time-out U kunt instellen hoeveel seconden het apparaat moet wachten om een afdruktaak te beëindigen. Als gegevens van een andere poort meestal aankomen tijdens een afdruktaak, verhoogt u deze time-outperiode best. De standaardinstelling is 15seconden.
5
Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
185
Printereigenschappen
PCL menu Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het PCL-menu onder Printereigenschappen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven. Dit menu verschijnt alleen wanneer een PCL-optie is geïnstalleerd.
❖ Richting U kunt de paginarichting instellen. De standaardinstelling is Staand. ❖ Formulierregels U kunt het aantal regels per pagina instellen. Het aantal lijnen kan worden ingesteld van 5 tot 128 in stappen van 1. De standaardinstelling is 64 (Metrische versie) / 60 (Inchversie) ❖ Lettertype bron U kunt de opslagplaats van het standaard lettertype instellen. De standaardinstelling is Resident. RAM, HDD en SD kunnen alleen worden geselecteerd wanneer lettertypes zijn gedownload naar het apparaat.
5
❖ Lettertypenummer U kunt de ID instellen van het standaard lettertype dat u wilt gebruiken. Het aantal lettertypenummers kan worden ingesteld van 0 tot 63 in stappen van 1. De standaardinstelling is 0. ❖ Puntgrootte U kunt de tekengrootte instellen die u wilt gebruiken voor het geselecteerde lettertype. Het aantal puntformaten kan worden ingesteld van 4,00 tot 999,75 in stappen van 0,25. De standaardinstelling is 12,00. Deze instelling heeft alleen effect bij lettertypes met variabele breedte. ❖ Font Pitch U kunt het aantal tekens per inch voor het geselecteerde lettertype instellen. Het aantal tekens per inch kan worden ingesteld van 0,44 tot 99,99 in stappen van 0,01. De standaardinstelling is 10,00 breedte. Deze instelling heeft alleen effect bij lettertypes met vaste breedte.
186
PCL menu
❖ Symbolenset Geef het karakterset van het geselecteerde lettertype op. De volgende opties zijn beschikbaar: Roman-8, ISO L1, ISO L2, ISO L5, PC-8, PC-8 D/N, PC-850, PC-852, PC8-TK, Win L1, Win L2, Win L5, Desktop, PS Text, VN Intl, VN US, MS Publ, Math-8, PS Math, VN Math, Pifont, Legal, ISO 4, ISO 6, ISO 11, ISO 15, ISO 17, ISO 21, ISO 60, ISO 69, Win 3.0 De standaardinstelling is PC-8. ❖ Courier lettertype U kunt een courier lettertype selecteren. De standaardinstelling is Standaard. ❖ Vergroot A4 breedte U kunt de breedte van het afdrukgebied vergroten (bij het afdrukken op papier van A4-formaat met PCL). De standaardinstelling is Uit. Wanneer de instelling op ’Aan’ staat, dan zal de breedte 81/2 inch zijn.
5
❖ Van CR naar LF Wanneer deze optie Aan is, zal elke regelinvoer worden gevolgd door een harde return: CR=CR, LF=CR−LF, FF=CR−FF. De standaardinstelling is Uit. ❖ Resolutie U kunt de afdrukresolutie in dots per inch instellen. De standaardinstelling is 600 dpi. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
187
Printereigenschappen
PS Menu Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het PS-menu onder Printereigenschappen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven. Dit menu verschijnt wanneer de PostScript 3-optie is geïnstalleerd.
❖ Gegevensnotatie U kunt een gegevensindeling selecteren. De standaardinstelling is TBCP. Deze instelling heeft geen effect wanneer u het apparaat bedient met een parallelle verbinding of EtherTalk-verbinding. Wanneer u het apparaat bedient met een parallelle verbinding en ook als de binaire gegevens wordt verzonden van het printerstuurprogramma, wordt de afdruktaak geannuleerd. Wanneer u het apparaat bedient met een ethernetverbinding, wordt de afdruktaak onder de volgende voorwaarden geannuleerd: • De gegevensindeling van het printerstuurprogramma is TBCP en de gegevensindeling geselecteerd op het bedieningspaneel is Binaire gegevens. • De gegevensindeling van het printerstuurprogramma is binair en de gegevensindeling geselecteerd op het bedieningspaneel is TBCP.
5
❖ Resolutie U kunt de afdrukresolutie in dots per inch instellen. De standaardinstelling is 600 dpi. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
188
PDF Menu
PDF Menu Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het PDF-menu onder Printereigenschappen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven. Dit menu verschijnt wanneer de PostScript 3-optie is geïnstalleerd.
❖ PDF wachtwoord wijzigen Stel het wachtwoord in voor het PDF-bestand dat PDF Direct Print uitvoert. • Huidig wachtwoord • Nieuw wachtwoord • Nieuw wachtwoord bevestigen Een wachtwoord kan worden ingesteld op de Web Image Monitor, maar in dit geval wordt de wachtwoordinformatie via het netwerk verzonden. Als veiligheid een prioriteit is, stelt u het wachtwoord in via dit menu op het bedieningspaneel.
5
❖ PDF Groepswachtwoord Stel het groepswachtwoord in dat al met DeskTopBinder is opgegeven. • Huidig wachtwoord • Nieuw wachtwoord • Nieuw wachtwoord bevestigen Een wachtwoord kan worden ingesteld op de Web Image Monitor, maar in dit geval wordt de wachtwoordinformatie via het netwerk verzonden. Als veiligheid een prioriteit is, stelt u het wachtwoord in via dit menu op het bedieningspaneel. ❖ Resolutie U kunt de afdrukresolutie in dots per inch instellen. De standaardinstelling is 600 dpi. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
189
Printereigenschappen
5
190
6. Scannereigenschappen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Scannereigenschappen. Voor informatie over het openen van de Scannereigenschappen, raadpleegt u "Gebruikersinstellingen openen".
Scaninstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Scaninstellingen onder Scannereigenschappen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven.
❖ Standaard Scaninstellingen Verscheidene basisinstellingen (scansoort, resolutie en beeldingsbelichting) kunnen worden ingesteld. U kunt de scaninstellingen registreren op dezelfde manier als bij het opgeven. De standaardinstelling van de ’Scansoort’ is Tekst (afdrukken). De standaardinstelling voor ’Resolutie’ is 200 dpi. De standaardinstelling van de “Beeldbelichting” is Automatische Belichting (Medium). De standaardinstelling van de ’Scanformaat’ is Autodetectie.
191
Scannereigenschappen
❖ Wachttijd voor volg. orig.: Glasplaat Voor het delen van originelen en het inscannen van de individuele documenten op de glasplaat om één bestand te vormen, selecteert u [Uit], [Stel wachttijd in] of [Constante wachtrij] voor de wachtstatus. De standaardinstelling is Stel wachttijd in. Standaardtijdsduur is 60 seconden. Als u [SADF] selecteert in [Origin. invoertype] op het scherm Scan to Folder, wordt de instelling [Wachttijd voor volg. orig.: Glasplaat] ongeldig. Als u [Batch] selecteert in [Origin. invoertype] op het scherm Scan to Folder, wordt de instelling [Wachttijd voor volg. orig.: Glasplaat] ongeldig en wacht het apparaat tot een bijkomend origineel wordt geplaatst. Als [Stel wachttijd in] is geselecteerd, voert u met de cijfertoetsen de wachttijd in seconden (3-999) in om bijkomende originelen te plaatsen. Het scannen start als de bijkomende originelen geplaatst zijn en u binnen die tijd op de toets {Start} drukt. U kunt stoppen met scannen en starten met verzenden door binnen deze tijd de {q}-toets in te drukken. Zodra de ingestelde tijd is verstreken, start het verzenden automatisch. Als [Constante wachtrij] is geselecteerd, dan zal het apparaat wachten op extra originelen, totdat de {q}-toets wordt ingedrukt. Het scannen start als de bijkomende originelen geplaatst zijn en u op de toets {Start} drukt. U kunt het scannen stoppen en het verzenden starten door de {q}-toets in te drukken. Als originelen in de ADF (automatische documentinvoer) worden geplaatst, start het verzenden zonder te wachten op bijkomende originelen nadat alle originelen in de ADF zijn gescand, ongeacht de opgegeven instellingen. Als er een papierstoring optreedt of een van de onderstaande bewerkingen worden uitgevoerd terwijl het apparaat bezig is met wachten op extra originelen, dan zal het aftellen stoppen en niet opnieuw starten voordat de {q}toets is ingedrukt. • Instellingen wijzigen, zoals de scaninstellingen • De bovenklep van de ADF openen • Op de toets {Onderbreken} drukken om de kopieerfunctie te activeren
6
192
Scaninstellingen
❖ Wachtijd voor volgend orig.: SADF Bij het delen van originelen en het inscannen van de documenten met de ADF om één bestand te vormen, selecteert u [Stel wachttijd in] of [Constante wachtrij] voor de wachtstatus. De standaardinstelling is Stel wachttijd in. Standaardtijdsduur is 60 seconden. Deze instelling is geldig als [SADF] is gespecificeerd voor [Origin. invoertype] tijdens het scannen. Als [Stel wachttijd in] is geselecteerd, voert u met de cijfertoetsen de wachttijd in seconden (3-999) in om bijkomende originelen te plaatsen. Het scannen start automatisch als bijkomende originelen worden geplaatst binnen die tijd. U kunt stoppen met scannen en starten met verzenden door binnen deze tijd de {q}-toets in te drukken. Zodra de ingestelde tijd is verstreken, start het verzenden automatisch. Als [Constante wachtrij] is geselecteerd, dan zal het apparaat wachten op de extra originelen, totdat de {q}-toets wordt ingedrukt. Het scannen start als de bijkomende originelen geplaatst zijn en u op de toets {Start} drukt. U kunt het scannen stoppen en het verzenden starten door de {q}-toets in te drukken. Zelfs als er originelen op de glasplaat worden geplaatst, werkt het apparaat volgens de opgegeven instellingen. Telkens als er originelen op de glasplaat worden geplaatst, moet u op de toets {Start} drukken om het scannen te starten. Als er een papierstoring optreedt of een van de onderstaande bewerkingen worden uitgevoerd terwijl het apparaat bezig is met wachten op extra originelen, dan zal het aftellen stoppen en niet opnieuw starten voordat de {q}toets is ingedrukt. • Instellingen wijzigen, zoals de scaninstellingen • De bovenklep van de ADF openen • Op de toets {Onderbreken} drukken om de kopieerfunctie te activeren
6
❖ Originele instelling Stel de standaard in en bepaal of originelen enkelzijdig of dubbelzijdig zijn; indien ze dubbelzijdig zijn, bepaal dan de verhouding tussen deze zijden. Wanneer de originelen altijd hetzelfde zijn, stel dit dan als standaard in om de bewerking gemakkelijker te maken. U kunt [1-zijdig origineel], [2-zijdig orig.: boven/boven] (Boven tot Boven) selecteren, of [2-zijdig orig.: boven/onder] (Boven tot Onder). De standaardinstelling is 1-zijdig origineel. ❖ Activeer Batch Selecteer [SADF] of [Batch] als de scanmodus die verschijnt als [Origin. invoertype] in het beginscherm van de scannermodus. De standaardinstelling is SADF.
193
Scannereigenschappen
❖ Prioriteit van gemengde originele formaten Deze instelling bepaalt of het origineelformaat automatisch moet worden gedetecteerd wanneer er originelen van verschillende formaten worden geplaatst in de ADF. U kunt [Aan] of [Uit] selecteren. De standaardinstelling is Uit. Als het origineelformaat is opgegeven bij het scannen, dan wordt deze instelling genegeerd. Wanneer [Uit] is geselecteerd, [Autodetectie] is geselecteerd voor scanformaat, en er worden originelen van verschillende formaten geplaatst in de ADF, dan zal het maximumformaat als het scanformaat worden gedetecteerd. ❖ Prioriteit origineelrichting Selecteer de standaard voor plaatsingrichting Origineel. Wanneer originelen altijd op dezelfde manier worden geplaatst, selecteer die richting dan als de standaardrichting om de bewerking gemakkelijker te maken. De standaardinstelling is Boven tot boven origineel. ❖ Startmodus wijzigen Selecteer [Standaard] om de standaardinstellingen als de startmodus te gebruiken, wat de modus van het apparaat is, direct nadat de bedieningsschakelaar is ingeschakeld of modi zijn gewist of gereset. Selecteer [Programmanr. 10] om de instellingen te gebruiken die zijn opgeslagen in Programmanr. 10 als de beginmodus. De standaardinstelling is Standaard.
6
Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
194
Instellingen Bestem.lijst
Instellingen Bestem.lijst Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Bestemmingsinstellingen onder Scannereigenschappen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven.
❖ Bestemmingslijst Display Prioriteit 1 Selecteer een bestemmingslijst die moet worden weergegeven wanneer het apparaat zich in de begintoestand bevindt. U kunt [E-mail/Map] of [Bezorgingsserver] selecteren. De standaardinstelling is Bezorgingsserver. ❖ Bestemmingslijst Display Prioriteit 2 Selecteer in het adresboek van het apparaat welk adresboek standaard moet worden weergegeven. U kunt [E-mailadres] of [Map] selecteren. De standaardinstelling is E-mailadres. ❖ Titel selecteren Selecteer de titels voor bestemmingen en groepsbestemming van e-mail en Scan to Folder. Geselecteerde titels verschijnen in het e-mailbericht en de bestemmingslijst van Scan to Folder, zodat ze kunnen worden gebruikt voor het zoeken naar bestemmingen. Selecteer [Titel 1] (tien titels), [Titel 2] (tien titels) of [Titel 3] (vijf titels). De standaardinstelling is Titel 1.
6
❖ Bestem.lijst van de bez.server bijwerken Om de bestemmingslijst van de bezorgingsserver bij te werken, drukt u op [Bestem.lijst van de bez.server bijwerken]. Normaal wordt de bestemmingslijst van de bezorgingsserver automatisch bijgewerkt. Met deze functie kunt op elk moment handmatig bijwerken. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
Scannerhandleiding
195
Scannereigenschappen
Verzendinst. Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Verzendinstellingen onder Scannereigenschappen. Standaardinstellingen worden vet weergegeven.
❖ TWAIN Standby Tijd Wanneer het apparaat wordt gebruikt om een e-mail of bestand te verzenden, of fungeert als Document Server of netwerkbezorgingsscanner, zal een scanopdracht naar het apparaat als een TWAIN-scanner het apparaat omschakelen naar de TWAIN-netwerkscannerfunctie. Deze instelling bepaalt de vertraging tot het apparaat overschakelt naar de TWAIN-netwerkscannerfunctie. Wanneer [Uit] is geselecteerd, schakelt het apparaat meteen over naar de TWAIN-netwerkscannerfunctie. Wanneer [Aan] is geselecteerd, kunt u de vertragingstijd invoeren met de cijfertoetsen (3-30 seconden). Het apparaat schakelt over naar de TWAIN-netwerkscannerfunctie wanneer de ingestelde tijd is verstreken na de laatste toetsbewerking. De standaardinstelling is Aan, 10seconden.
6
❖ Prioriteit bestandstype Selecteer of de gescande originelen als bestand met één of meerdere pagina’s moeten worden verzonden. Voor bestanden met één pagina selecteert u TIFF/JPEG of PDF. Voor bestanden met meerdere pagina’s selecteert u TIFF of PDF. De standaardinstelling is Meerdere pagina's: TIFF. U kunt een TIFF-bestandsindeling met meerdere pagina’s niet selecteren voor een afbeelding die is opgeslagen in JPEG-bestandsindeling. ❖ Compressie (Zwart/Wit) Selecteer of u zwart-wit scanbestanden wilt comprimeren. De standaardinstelling is Aan. De werkelijke tijd nodig voor bestandsoverdracht hangt af van de bestandsgrootte en de netwerkbelasting. Compressie vermindert de tijd nodig voor de overdracht van een scanbestand. ❖ Compressie (grijswaarden) Bepaal of u multi-level (grijswaarden) scanbestanden wilt comprimeren. De standaardinstelling is Aan. Als u [Aan] selecteert, kunt u het compressieniveau tussen één en vijf specificeren. De beeldkwaliteit is beter voor lagere compressie, maar de tijd nodig voor bestandsoverdracht neemt hierdoor wel toe. De werkelijke tijd nodig voor bestandsoverdracht hangt af van de bestandsgrootte en de netwerkbelasting. 196
Verzendinst.
❖ Afdr. & verw. Scanlogboek Maximaal 100 verzendings-/bezorgingsresultaten kunnen op dit apparaat worden gecontroleerd. Als het aantal opgeslagen verzendings-/bezorgingsresultaten 100 bereikt, bepaalt u of u het bezorgingslogbestand wilt afdrukken. De standaardinstelling is Alles afdr. en verwijd.. • Alles afdruk. en verw. Het verzendings-/bezorgingslogbestand wordt automatisch afgedrukt. Het afgedrukte logbestand wordt verwijderd. • Niet afdrukken: oudste verwijderen De verzendings-/bezorgingsresultaten worden een voor een verwijderd wanneer nieuwe resultaten worden opgeslagen. • Niet afdrukken: Verzenden uitschakelen Het verzenden/bezorgen kan niet worden uitgevoerd wanneer het logbestand vol is. Wanneer u het logbestand afdrukt, worden alle gegevens verwijderd na het afdrukken. Wanneer u het logbestand niet afdrukt, worden records boven de limiet automatisch opeenvolgend verwijderd, te beginnen bij het oudste record. Terwijl het logbestand wordt afgedrukt, kunnen bestanden in wachtstatus niet worden verzonden.
6
❖ Scanlogboek afdrukken Het scannerlogbestand wordt afgedrukt en verwijderd. ❖ Scanlogboek verwijderen Het scannerlogbestand wordt verwijderd zonder dat het wordt afgedrukt. ❖ Max. E-mailform. Selecteer of u de grootte van een e-mail met een afbeelding als bijlage wilt beperken. De standaardinstelling is Aan. De standaardformaatlimiet is 2048 KB. Wanneer [Aan] is geselecteerd, voert u de groottebeperking (128-102.400 KB) in met de cijfertoetsen. Wanneer de SMTP de grootte beperkt, selecteert u de overeenkomstige instelling.
197
Scannereigenschappen
❖ E-mail delen & verzenden Deze functie heeft alleen effect wanneer [Aan] is geselecteerd voor [Max. E-mailform.]. De standaardinstelling is Ja (per max. formaat). Selecteer of een afbeelding die groter is dan de grootte gespecificeerd in [Max. E-mailform.] moet worden gedeeld en verzonden met meer dan één e-mail. Wanneer [Ja (per max. formaat)] is geselecteerd, voert u de Max. aantal delingen (2-500) in met de cijfertoetsen. Wanneer [Ja (per max. formaat)] is geselecteerd, is het mogelijk dat sommige ontvangen bestanden niet kunnen worden hersteld, afhankelijk van de gebruikte e-mailsoftware. Wanneer [Meerdere pagina's: TIFF] of [Meerdere pagina's: PDF] is geselecteerd, wordt de afbeelding niet gedeeld. Wanneer [Nee] is geselecteerd, wordt de e-mail niet verzonden als de grootte boven de limiet ligt en verschijnt er een foutbericht. Het scanbestand wordt verwijderd. Stel de maximum grootte van een e-mail in binnen de capaciteit van de SMTP-server. ❖ Taal E-mailinformatie Kies de taal waarin de e-mailinformatie wordt verzonden, zoals titel, document- en afzendernaam. Selecteer een van de volgende 20 talen: Brits Engels, Amerikaans Engels, Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Nederlands, Portugees, Pools, Tsjechisch, Zweeds, Fins, Hongaars, Noors, Deens, Japans, Vereenvoudigd Chinees, Traditioneel Chinees, Russisch en Hangul. De e-mailtekst is een template en kan niet worden gewijzigd. De standaardinstelling is Engels (UK).
6
❖ Bestandsprioriteit opslaan Selecteer [Verzenden & Opslaan], [Alleen opslaan] of [Uit] als de standaardwaarde die wordt weergegeven, wanneer modi worden gewist of gereset, of direct na inschakeling van de AAN/UIT-schakelaar. De standaardinstelling is Uit. Als u [Verzenden & Opslaan] selecteert, verschijnt ’Verzenden & Opslaan’ in [Scannereigensch.] en worden bestanden opgeslagen en gelijktijdig verzonden. Als u [Alleen opslaan] selecteert, dan verschijnt ’Alleen opslaan’ in [Scannereigensch.] en worden bestanden alleen opgeslagen. Als u [Uit], selecteert, dan toont [Scannereigensch.] aan dat er niets is geselecteerd. Als u bestanden wilt opslaan, geef dan [Bestand opslaan] op voor scannen.
198
Verzendinst.
❖ E-mail methode opgeslagen bestand Specifieer de e-mailinstelling voor het verzenden van opgeslagen bestanden. U kunt [Bestand verzenden] of [URL link verzenden] selecteren. Deze instelling kan worden gebruikt voor het volgende: De standaardinstelling is Bestand verzenden. • Opgeslagen bestanden per e-mail verzenden • Gelijktijdig opslaan en verzenden per e-mail Als u [Bestand verzenden] selecteert, worden echte bestanden toegevoegd aan e-mails. Als u [URL link verzenden] selecteert, worden URL-links naar bestandslocaties toegevoegd aan e-mails. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
6
199
Scannereigenschappen
6
200
7. Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Dit hoofdstuk beschrijft hoe u bestemmingen en gebruikers registreert in het Adresboek. Voor informatie over het openen van Systeeminstellingen, raadpleegt u "Gebruikersinstellingen openen".
Adresboek Dit gedeelte beschrijft Adresboek-instellingen. Door informatie zoals namen van gebruikers en hun e-mailadressen op te nemen in het Adresboek kunt u deze makkelijker beheren. Belangrijk ❒ De gegevens van het Adresboek worden opgeslagen op de harde schijf. U kunt deze gegevens kwijtraken bij een storing van de harde schijf. De fabrikant kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor schade als gevolg van het verlies van gegevens.
U kunt de volgende zaken vastleggen en beheren in het Adresboek:
❖ Namen U kunt de naam van de gebruiker vastleggen en de toetsweergave. Dit zijn de basisgegevens die nodig zijn om gebruikers van het apparaat te beheren. Om een faxnummer of een e-mailadres in het adresboek te registreren moet u vooraf informatie zoals uw gebruikersnaam en bestemming registreren.
❖ Verificatie informatie U kunt gebruikerscodes vastleggen om bepaalde functies te blokkeren voor bepaalde gebruikers en om hun gebruik van iedere functie te controleren. U kunt ook log-in gebruikersnamen en -wachtwoorden registreren die moeten worden gebruikt bij het verzenden van E-mail, het sturen van bestanden naar mappen of het benaderen van een LDAP-server.
201
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
❖ Beveiliging U kunt beveiligingscodes instellen zodat een afzendernaam niet langer kan worden gebruikt of om te voorkomen dat mappen worden geopend zonder autorisatie.
❖ Faxbest. U kunt faxnummers, lijnen, faxkoptekst registreren en het invoegen van een label selecteren. Wanneer u IP-fax gebruikt, kunt u de IP-faxbestemming registreren en het protocol selecteren. • Faxbestemming
• IP-faxbestemming
7
❖ E-mailadres U kunt e-mailbestemmingen vastleggen in het Adresboek.
202
Adresboek
❖ Map U kunt het protocol vastleggen, de naam van het pad en de naam van de server. • SMB
• FTP
• NCP
7
❖ Toev aan grp U kunt vastgelegde e-mail en mapbestemmingen samenvoegen in een groep om het beheer te vereenvoudigen.
Opmerking ❒ U kunt een Web Image Monitor ook gebruiken om namen in het adresboek te registreren. Met de SmartDeviceMonitor for Admin, kunt u meerdere namen tegelijkertijd registreren. Zie de Help-functie van Web Image Monitor voor meer informatie over het gebruik van Web Image Monitor. ❒ Met Adresbeheersinstellingen in SmartDeviceMonitor for Admin kunt u een back-up maken van gegevens in het adresboek. We raden u aan regelmatig een reservekopie te maken als u het adresboek gebruikt. Voor bedieningsinstructies, zie SmartDeviceMonitor for Admin Help.
203
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Namen in het Adresboek beheren Door vooraf een naam en toetsweergave te registreren, kunt u e-mail- en mapbestemmingen opgeven door eenvoudigweg de naamtoets te selecteren. Verwijzing Pag.206 “Namen registreren”
Fax verzenden met snelkiezen Registreer een faxnummer in het adresboek zodat u deze kunt opgeven door alleen de faxbestemming te selecteren die op het beginscherm van de fax wordt weergegeven bij het verzenden van een fax. Wanneer label invoegen is ingesteld op “Aan”, dan worden de naam van de ontvanger en standaardberichten op het faxbericht afgedrukt bij ontvangst aan het andere einde. Door IP-faxbestemmingen op te slaan in het adresboek, kunt u een bestemming opgeven door deze te selecteren uit de bestemmingen die verschijnen op het beginscherm van de fax. Geregistreerde IP-faxnummer kunnen worden gebruikt en afgedrukt als IP-faxnummers van de afzender. Verwijzing Pag.218 “Faxbestemming”
7
E-mail verzenden via Snelkiezen Door een e-mailadres te registreren in het adresboek, kunt u e-mailbestemmingen opgeven door deze te selecteren vanaf het beginscherm van de fax bij het verzenden van een document met internetfax. Als u een document verzendt met de scanfunctie, kunt u een e-mailadres ook opgeven door de bestemming te selecteren die op het beginscherm van de scanfunctie wordt vermeld. Een geregistreerd e-mailadres kan worden gebruikt als het adres van de afzender en de adressen van de afzender worden automatisch ingevoerd in het veld “Van“ van een e-mailkoptekst. Verwijzing Pag.232 “E-mailbestemming”
204
Adresboek
Gescande bestanden direct naar een gedeelde map sturen Nadat u de naam van het pad, de gebruikersnaam en het wachtwoord heeft vastgelegd, kunt u op een eenvoudige manier toegang krijgen tot een gedeelde map. U kiest de bestemming die wordt weergegeven op het basisscannerdisplay wanneer u bestanden verstuurd met de scannerfunctie naar een gedeelde map. Kies het SMB-protocol om de map via Windows te delen. Kies het FTP-protocol om de map vast te leggen voor de FTP-server. Selecteer het NCP-protocol om de map te registreren op de NetWare-server. Verwijzing Pag.236 “Mappen registreren”
Onrechtmatige gebruikerstoegang van het apparaat tot een gedeelde map voorkomen Wanneer u een beveiligingscode heeft geregistreerd, kunt u het beveiligingsobject opgeven om te voorkomen dat een e-mailbestemming zonder toestemming wordt gebruikt. U kunt ongeautoriseerde toegang tot geregistreerde mappen voorkomen. Verwijzing Pag.263 “Een beveiligingscode registreren”
7
Gebruikers en het apparaatgebruik beheren Door gebruikerscodes te registreren, kunt u het gebruik van de volgende functies beperken en controleren: • Kopieerapparaat • Documentserver • Fax • Scanner • Printer Verwijzing Pag.210 “Verificatie-informatie”
205
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Namen registreren Dit gedeelte beschrijft namen in Adresboek. Registreer gebruikersinformatie inclusief hun namen. De gebruikersnaam is handig bij het selecteren van een bestemming tijdens het verzenden van faxen of e-mail. U kunt deze ook gebruiken als mapbestemming. U kunt maximaal 2000 namen registreren.
Namen registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u namen registreert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
7
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Druk op [Nieuw Programma]. G Druk op [Wijzigen] rechts van de naam. Het display naam invoeren verschijnt.
H Voer de naam in en druk vervolgens op [OK]. De toetsweergave wordt automatisch ingesteld.
I Als u de toetsweergave wilt wijzigen, drukt u op [Wijzigen] onder “Toetsweergave”.
J Voer het toetsendisplay in en druk vervolgens op [OK].
206
Namen registreren
K Druk in "Titel selecteren" op de toets met de classificatie die u wilt gebruiken.
U kunt de volgende toetsen selecteren: • [Freq.]: Wordt toegevoegd aan de pagina die het eerst wordt weergegeven. • [AB], [CD], [EF], [GH], [IJK], [LMN], [OPQ], [RST], [UVW], [XYZ], [1] tot [10]: Wordt toegevoegd aan de lijst met items in de geselecteerde titel. U kunt [Freq.] selecteren en nog een pagina voor elke titel. Als u nog meer namen wilt registreren, drukt u op [Doorgaan met program.] en herhaalt u de procedure vanaf stap G.
L Druk op [OK]. M Druk op [Afsluiten]. N Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Opmerking ❒ De naam kan ook gebruikt worden voor documenten in de Document Server. Voor details over de Document Server raadpleegt u de Kopieer-/Document Serverhandleiding. ❒ U kunt tot maximaal 2000 programma’s registreren en ze voorzien van registratienummers tussen 00001 en 50000. ❒ Registratienummers worden aanvankelijk automatisch toegewezen, maar u kunt ze later wijzigen. Om een registratienummer te wijzigen, drukt u op [Wijzigen] rechts van “Registratienr.”, waarna u een nieuw nummer invoert met behulp van de cijfertoetsen.
7
Verwijzing Over dit apparaat
Kopieerhandleiding/Handleiding Document Server
207
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een geregistreerde naam wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een geregistreerde naam wijzigt.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de geregistreerde naam die u wilt wijzigen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Om de naam of toetsweergave te wijzigen, drukt u op [Wijzigen] rechts van de naam of toetsweergave.
H Voer de naam of de gebruikersnaamdisplay in en druk vervolgens op [OK]. I Om de titel te wijzigen, drukt u in Selecteer een titel op de toets met de classificatie die u wilt gebruiken.
J Druk op [Wijzigen] rechts van Registratienr. om het registratienummer te wijzigen.
K Voer een nieuw registratienummer in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de {q}-toets. Verwijzing Over dit apparaat
208
Namen registreren
Een geregistreerde naam verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een geregistreeerde naam verwijdert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Druk op [Verwijderen]. F Kies de naam die u wilt verwijderen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Druk op [Ja]. H Druk op [Afsluiten]. I Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
209
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Verificatie-informatie Dit gedeelte beschrijft de procedure om een gebruikerscode te verifiëren. Belangrijk ❒ De beschikbare functies zijn voor iedere gebruikerscode hetzelfde. Als u gebruikerscodes verandert of verwijdert, worden alle bijbehorende beheergegevens en beperkingen ongeldig. Door gebruikerscodes te registreren, kunt u het gebruik van de volgende functies beperken en controleren: Kopieerapparaat Documentserver Fax Scanner Printer Opmerking ❒ U kunt maximaal 100 gebruikerscodes invoeren. Als u optionele uitbreidingsmodule voor gebruikersaccounts toevoegt, kunt u tot 500 gebruikerscodes registreren.
❒ Het aantal exemplaren dat van de documenten zijn gemaakt, die in de Document Server zijn opgeslagen met de faxfunctie wordt voor elke gebruikerscode geteld. Hierdoor kunt u het gebruik van elke gebruiker controleren. ❒ Het aantal kopieën dat gescand is met de functie Scanner wordt voor iedere gebruikerscode geteld. Hierdoor kunt u het gebruik van elke gebruiker controleren. ❒ Als u de gebruikerscode van het printerstuurprogramma automatisch wilt registreren, selecteert u [Printer: PC Controle] voor de printer in Gebruikerscodeverificatie. Als u de gebruikerscodes wilt gebruiken die in Gebruikersinstellingen zijn ingesteld, moet u deze gebruikerscodes instellen voor het printerstuurprogramma. ❒ Raadpleeg de Help-functie van het printerstuurprogramma voor meer informatie over het instellen van gebruikerscodes voor het printerstuurprogramma.
7
Verwijzing Pag.64 “Gebruikersauthentificatie management”
210
Verificatie-informatie
Een gebruikerscode registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een gebruikerscode registreert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Druk op de naam waarvan u de code wilt registreren of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Druk op [Auth. info]. H Typ de gebruikerscode met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de {q}toets.
Als u een fout maakt, drukt u op [Wissen] of de toets {Wis/Stop}.
I Druk twee keer op [TVolgende]. J Selecteer de functies die bij de gebruikerscode moeten worden gebruikt uit Beschikbare functies.
211
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
K Druk op [OK]. Als u nog meer gebruikerscodes wilt registreren, herhaalt u de procedure vanaf stap F.
L Druk op [Afsluiten]. M Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Opmerking ❒ U kunt een gebruikerscode met één tot acht cijfers invoeren.
❒ Zie “Namen registreren” voor meer informatie over het registreren van de naam. Verwijzing Pag.206 “Namen registreren”
Een gebruikerscode wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een geregistreerde gebruikerscode wijzigt. Belangrijk ❒ Ook al wijzigt u een gebruikerscode, het aantal op de teller wordt niet gewist.
7
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de gebruiker wiens gebruikerscode u wilt wijzigen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Auth. info]. 212
Verificatie-informatie
H Druk op [Wijzigen] en typ met de cijfertoetsen de nieuwe gebruikerscode in
I Druk op de toets {q}. J Om de beschikbare functies te wijzigen, drukt u op [Auth. info] en vervolgens tweemaal op [TVolgende].
K Druk op de knop om de functies te selecteren die u wilt inschakelen. Druk de toets om de toets te markeren; de functie is vervolgens ingeschakeld. U kunt een selectie annuleren door op de gemarkeerde toets te drukken.
L Druk op [OK]. M Druk op [Afsluiten]. N Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam wijzigen” voor informatie over het wijzigen van de naam, de toetsweergave en de titel.
7
Verwijzing Pag.208 “Een geregistreerde naam wijzigen”
Een gebruikerscode verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een geregistreerde gebruikerscode verwijdert. Belangrijk ❒ Nadat de gebruikerscode gewist is, wordt de teller automatisch gewist.
A Druk op [Systeeminstellingen].
213
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de naam waarvan de code moet worden verwijderd. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Auth. info]. H Druk op [Wijzigen] om de gebruikerscode te verwijderen en druk vervolgens op de {q}.
I Druk op [OK]. J Druk op [Afsluiten]. K Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
7
Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam verwijderen” voor informatie over het volledig verwijderen van namen uit het adresboek. Verwijzing Pag.209 “Een geregistreerde naam verwijderen”
214
Verificatie-informatie
De teller voor elke gebruiker weergeven Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller voor elke gebruiker kunt weergeven.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [Teller weergeven/wissen/afdrukken per gebruiker]. D Selecteer in [Afdrukteller], [Verzendingsteller] of [Scannerteller] het functiege-
bruik dat u wilt afdrukken. Onder elke gebruikerscode verschijnen tellers voor het gebruik van de aparte functies.
7
De teller voor elke gebruiker afdrukken Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller voor elke gebruiker kunt afdrukken.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [Teller weergeven/wissen/afdrukken per gebruiker]. D Kies een gebruikerscode links op het display.
Druk op [Alles op pag. select.] om alle gebruikerscode op de pagina te selecteren.
215
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
E Druk op [Tellerlijst afdrukken] onder “Per gebruiker”.
Typ de gebruikerscode en druk op de {q}-toets als het de Gebruikerscodeverificiatie betreft.
F Selecteer in [Afdrukteller], [Verzendingsteller] en [Scannerteller] het functiegebruik dat u wilt afdrukken.
G Druk op [Afdrukken]. De teller voor alle gebruikers afdrukken Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller voor alle gebruikers kunt afdrukken.
A Druk op [Systeeminstellingen].
7
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [Teller weergeven/wissen/afdrukken per gebruiker]. D Druk op [Tellerlijst afdrukken] onder “Alle gebruikers”.
Typ de gebruikerscode en druk op de {q}-toets als het de Gebruikerscodeverificiatie betreft.
E Selecteer in [Afdrukteller], [Verzendingsteller] en [Scannerteller] het functiegebruik dat u wilt afdrukken.
F Druk op [Afdrukken]. 216
Verificatie-informatie
Het aantal afdrukken wissen Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller wist.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [Teller weergeven/wissen/afdrukken per gebruiker]. D Selecteer de gebruikerscode die u wilt wissen. E Om het aantal afdrukken gemaakt onder een gebruikerscode te wissen, selecteert u de gebruikerscode aan de linkerkant van het display.
7 Druk op [Alles op pag. select.] om alle gebruikerscode op de pagina te selecteren.
F Druk op [Wissen] onder “Per gebruiker”. G Selecteer in [Afdrukteller], [Verzendingsteller] en [Scannerteller] het functiegebruik dat u wilt wissen.
H Druk op [OK]. I Om het aantal afdrukken voor alle gebruikerscodes te wissen, drukt u op [Wissen] onder “Alle gebruikers”.
J Selecteer in [Afdrukteller], [Verzendingsteller] en [Scannerteller] het functiegebruik dat u wilt wissen.
K Druk op [OK]. L Druk op [Afsluiten]. M Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 217
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Faxbestemming Dit gedeelte beschrijft de procedure voor het registreren, wijzigen en verwijderen van Faxbestemmingen. Door een faxbestemming te registreren, hoeft u de faxnummers niet steeds opnieuw in te voeren en kunt u documenten die in de faxfunctie zijn gescand, verzenden. • U kunt gemakkelijk een faxbestemming selecteren als u “Naam“ en “Toetsdisplay“ registreert voor de faxbestemming. • U kunt faxbestemmingen als een groep registreren. Voor meer informatie over het registreren van een groep, zie ’Namen in een groep registreren’. • U kunt faxbestemmingen registreren door ze vanuit de herkiesfunctie te selecteren. • Geregistreerde faxnummers kunnen worden gebruikt als faxnummers van de afzender. Er zijn twee typen faxbestemmingen, zoals hieronder getoond: • Faxbestemming Selecteer deze optie om een fax over het telefoonnetwerk te versturen. • IP-Fax Selecteer deze optie om een fax over een TCP/IP-netwerk te versturen. U kunt de fax niet versturen naar een apparaat op een ander netwerk, wanneer dat netwerk is afgeschermd met een firewall. U kunt de volgende items in een faxbestemming programmeren:
7
❖ Faxnummer Registreert het faxnummer van de bestemming. Een faxnummer kan uit maximaal 128 cijfers bestaan. U dient elk cijfer in het nummer toe te voegen. ❖ SUB Code Door een SUB-code te registreren kunt u Vertrouwelijke verzending gebruiken om berichten naar de andere apparaten te verzenden die een vergelijkbare functie ondersteunen, genaamd “SUB-code“. Zie Faxhandleiding. ❖ SEP Code Door het registreren van een SEP-code kunt u Polling ontvangst gebruiken om faxen van andere faxapparaten te ontvangen die Polling ontvangst ondersteunen. Zie Faxhandleiding. ❖ Lijn Als de optionele extra G3-interface-eenheid geïnstalleerd is, kunt u per bestemming het lijntype selecteren. ❖ Internationale TX modus Wanneer de internationale TX modus wordt ingesteld op [Aan] verzendt het apparaat nauwkeuriger op een lagere transmissiesnelheid. Hierdoor neemt communicatietijd echter toe. 218
Faxbestemming
❖ Faxkoptekst U kunt ervoor kiezen om een faxkoptekst op faxberichten af te drukken die anderen ontvangen. De standaardinstelling is “1e naam“. ❖ Label invoegen Gebruik Label toevoegen om informatie af te drukken zoals de bestemmingsnaam op het vel dat op de bestemming wordt afgedrukt. Gegevens worden als volgt afgedrukt: • Bestemmingsnaam De bestemmingsnaam die is ingesteld in [Faxbestemming] wordt afgedrukt met “Aan“ voordat hij verschijnt bovenaan het vel. • Standaardbericht Een geregistreerde zin bestaande uit twee regels wordt afgedrukt onder “Bestemmingsnaam”. Om deze functie te gebruiken moet u Label toevoegen instellen op [Aan] wanneer u faxbestemmingen programmeert, en tevens op [Label invoegen] drukken wanneer u faxdocumenten verzendt. De faxkoptekst en het label invoegen worden ook afgedrukt als wordt verzonden met e-mail met behulp van de faxfunctie. U kunt een standaardbericht programmeren dat afwijkt van de berichten die in het apparaat zijn geregistreerd. Zie Faxhandleiding U kunt de volgende items in een IP-faxbestemming programmeren: ❖ IP-Fax De IP-faxbestemming registreren. U kunt maximaal 128 tekens gebruiken voor het registreren van de naam. U moet deze instelling invoeren wanneer u een IP-fax gebruikt. Deze instelling werkt alleen als de IP-faxfunctie is geselecteerd.
7
❖ SUB Code Door een SUB-code te registreren kunt u Vertrouwelijke verzending gebruiken om berichten naar de andere apparaten te verzenden die een vergelijkbare functie ondersteunen, genaamd “SUB-code“. Zie Faxhandleiding. ❖ SEP Code Door het registreren van een SEP-code kunt u Polling ontvangst gebruiken om faxen van andere faxapparaten te ontvangen die Polling ontvangst ondersteunen. Zie Faxhandleiding. ❖ Protocol selecteren Selecteer het protocol voor de IP-faxverzending. Deze instelling werkt alleen als de IP-faxfunctie is geselecteerd. Verwijzing Pag.254 “Namen registreren in een groep”
Pag.263 “Een beveiligingscode registreren”
219
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Faxbestemming Dit gedeelte beschrijft hoe u een faxbestemming registreert, wijzigt en verwijdert.
Een faxbestemming vastleggen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een faxnummer registreert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de naam van de faxbestemming die u wilt registreren. Druk op de
7
naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Faxbestemm.]. H Voer het faxnummer in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK] onder “Faxnummer”.
I Geef optionele instellingen op zoals “SUB-code”, “SEP-code” en “Internationale TX-modus”.
220
Faxbestemming
J Druk op [OK]. Opmerking ❒ Wanneer een groep geregistreerd is, kunt u deze faxbestemming ook aan de groep toevoegen. Voor meer informatie over het registreren van groepen, zie ’Namen in een groep registreren’.
❒ Zie "Namen registreren" voor meer informatie over het registreren van de naam. Verwijzing Pag.206 “Namen registreren”
Pag.48 “1” Pag.221 “De lijn selecteren” Pag.222 “De SUB-code programmeren” Pag.222 “De SEP-code programmeren” Pag.222 “De internationale TX-modus instellen” Pag.223 “De Faxkoptekst selecteren” Pag.254 “Namen registreren in een groep” Pag.223 “Label invoegen instellen”
Een faxbestemming als een afzender gebruiken
7
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een faxbestemming als afzender gebruikt.
A Druk op [Bescherming]. B Druk op [Afzender] rechts van “Gebruikersnaam gebruiken als”. De lijn selecteren Dit gedeelte beschrijft hoe u de lijn selecteert.
A Druk op [Select. Regel].
B Selecteer de lijn en druk vervolgens op [OK].
221
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
De SUB-code programmeren Dit gedeelte beschrijft hoe u de SUB-code programmeert.
A Druk op [Geav. Eigensch.] en druk vervolgens op [SUB Code]. B Druk op [Wijzigen] onder “TX SUB-code”. C Typ de SUB-code in en druk vervolgens op [OK]. D Voor het invoeren van het wachtwoord drukt u op [Wijzigen] onder “Wachtwoord (SID)”.
E Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. F Druk op [OK]. De SEP-code programmeren Dit gedeelte beschrijft hoe u de SEP-code programmeert.
A Druk op [Geav. Eigensch.] en druk vervolgens op [SEP Code]. B Druk op [Wijzigen] onder “RX SEP-code”. C Voer de SEP-code in en druk vervolgens op [OK]. D Voor het invoeren van het wachtwoord drukt u op [Wijzigen] onder “Wacht-
7
woord (PWD)”.
E Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. F Druk op [OK]. De internationale TX-modus instellen Dit gedeelte beschrijft hoe u de Internationale TX-modus instelt.
A Druk op [Wijzigen] onder “Internationale TX-modus”. B Selecteer [Uit] of [Aan] en druk vervolgens op [OK].
222
Faxbestemming
De Faxkoptekst selecteren Dit gedeelte beschrijft hoe u de faxkoptekst selecteert. U kunt de faxkoptekst registreren in Faxinformatie programmeren in de systeeminstellingen voor Faxfuncties.
A Druk op [Wijzigen] onder “Faxkoptekst”. B Selecteer [1e naam] of [2e naam] en druk vervolgens op [OK]. Verwijzing Pag.121 “Faxinformatie registreren”
Label invoegen instellen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u labelinvoeging instelt. Wanneer Label invoegen is ingesteld op AAN, dan worden de naam van de ontvanger en standaardberichten op het faxbericht afgedrukt bij ontvangst aan het andere einde.
A Druk op [Wijzigen] onder “Label invoegen”. B Druk op [Aan]. C Druk op [Wijzigen] onder “regel 2”. D Selecteer een standaardbericht of druk op [Aangepast bericht] om het nieuwe
7
bericht in te voeren.
E Voer het bericht in en druk vervolgens op [OK]. F Druk op [OK]. G Druk op [Wijzigen] onder “regel 3”. H Selecteer een standaardbericht en druk vervolgens op [OK]. I Druk op [OK]. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam wijzigen” voor informatie over het wijzigen van de naam, de toetsweergave en de titel. Verwijzing Pag.208 “Een geregistreerde naam wijzigen”
223
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een faxbestemming wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een geregistreerde faxbestemming registreert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de naam van de faxbestemming die u wilt wijzigen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Druk op [Faxbestemm.]. H Wijzig de instellingen. I Druk op [OK]. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam wijzigen” voor informatie over het wijzigen van de naam, de toetsweergave en de titel. Verwijzing Pag.208 “Een geregistreerde naam wijzigen”
Pag.48 “1” Pag.221 “De lijn selecteren” Pag.222 “De SUB-code programmeren” Pag.222 “De SEP-code programmeren” Pag.222 “De internationale TX-modus instellen” Pag.223 “De Faxkoptekst selecteren” Pag.223 “Label invoegen instellen”
224
Faxbestemming
Het faxnummer wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u het faxnummer wijzigt.
A Druk op [Wijzigen] onder “Faxnummer”. B Voer het nieuwe faxnummer in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK].
Een faxbestemming verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een geregistreerde faxbestemming verwijdert. Belangrijk ❒ Als u een bestemming verwijdert wat als bezorgingsbestemming is ingesteld, kunnen berichten naar het geprogrammeerde Persoonlijke vakje niet worden bezorgd. Controleer de instellingen in de faxfunctie voordat u eventuele bestemmingen verwijdert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
7
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de naam van de faxbestemming die u wilt verwijderen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Faxbestemm.]. H Druk op [Wijzigen] onder “Faxnummer”. 225
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
I Druk op [All.verwijd.] en druk vervolgens op [OK].
J Druk op [OK]. K Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam verwijderen” voor informatie over het wijzigen van de naam, de toetsweergave en de titel. Verwijzing Pag.209 “Een geregistreerde naam verwijderen”
IP-faxbestemming Dit gedeelte beschrijft hoe u een IP-faxbestemming registreert, wijzigt en verwijdert.
7
Opmerking ❒ Voor meer informatie over het verzenden van een IP-fax, zie de Faxhandleiding. Verwijzing Faxhandleiding
De IP-faxbestemming registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een IP-faxbestemming registreert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. 226
Faxbestemming
C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de naam van de IP-faxbestemming die u wilt vastleggen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Faxbestemm.]. H Druk op [IP-Fax]. I Druk op [Wijzigen] onder “IP-Faxbestemming”.
J De IP-faxbestemming invoeren. K Druk op [OK]. L Geef optionele instellingen op zoals “SUB-code”, “SEP-code” en “Proto-
7
col”.
M Druk op [OK]. Opmerking ❒ Zie “Namen registreren” voor meer informatie over het registreren van de naam. Verwijzing Pag.206 “Namen registreren”
Pag.228 “De IP–faxbestemming als de afzender gebruiken” Pag.228 “Het protocol selecteren” Pag.228 “De SUB-code programmeren” Pag.228 “De SEP-code programmeren” Over dit apparaat
227
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
De IP–faxbestemming als de afzender gebruiken In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de IP-faxbestemming als de afzender gebruikt.
A Druk op [Bescherming]. B Druk op [Afzender] onder “Naam gebruiken als”. Het protocol selecteren Dit gedeelte beschrijft hoe u het protocol selecteert.
A Selecteer [H.323] of [SIP]. B Druk op [OK]. De SUB-code programmeren Dit gedeelte beschrijft hoe u de SUB-code programmeert.
A Druk op [Geav. Eigensch.] en druk vervolgens op [SUB Code]. B Druk op [Wijzigen] onder “TX SUB-code”. C Typ de SUB-code in en druk vervolgens op [OK]. D Voor het invoeren van een wachtwoord drukt u op [Wijzigen] onder “Wacht-
7
woord (SID)”.
E Voer het wachtwoord in met behulp van de cijfertoetsen en druk op [OK]. F Druk op [OK]. De SEP-code programmeren Dit gedeelte beschrijft hoe u de SEP-code programmeert.
A Druk op [Geav. Eigensch.] en druk vervolgens op [SEP Code]. B Druk op [Wijzigen] onder “RX SEP-code”. C Typ een SEP-code in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK]. D Voor het invoeren van een wachtwoord drukt u op [Wijzigen] onder “Wachtwoord (PWD)”.
E Voer het wachtwoord in met behulp van de cijfertoetsen en druk op [OK]. F Druk op [OK]. 228
Faxbestemming
Een IP-faxbestemming wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een IP-faxbestemming wijzigt.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de naam van de IP-faxbestemming die u wilt wijzigen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Druk op [Faxbestemm.]. H Druk op [IP-Fax]. I Wijzig de instellingen. J Druk op [OK]. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam wijzigen” voor informatie over het wijzigen van de naam, de toetsweergave en de titel. Verwijzing Pag.208 “Een geregistreerde naam wijzigen”
Pag.228 “De IP–faxbestemming als de afzender gebruiken” Pag.228 “Het protocol selecteren” Pag.228 “De SUB-code programmeren” Pag.228 “De SEP-code programmeren” Pag.230 “Een geregistreerde IP-faxbestemming wijzigen” Over dit apparaat
229
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een geregistreerde IP-faxbestemming wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een geregistreerde IP-faxbestemming wijzigt.
A Druk op [Wijzigen] onder “IP-Faxbestemming”. B Typ de nieuwe bestemming en druk vervolgens op [OK]. Een IP-faxbestemming verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een geregistreerde IP-faxbestemming verwijdert. Als u een bestemming verwijdert wat als bezorgingsbestemming is ingesteld, kunnen berichten naar het geprogrammeerde Persoonlijke vakje niet worden bezorgd. Controleer de instellingen in de faxfunctie voordat u eventuele bestemmingen verwijdert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
7 B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de naam van de IP-faxbestemming die u wilt verwijderen. Druk
op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Faxbestemm.]. H Druk op [IP-Fax]. I Druk op [Wijzigen] onder “IP-Faxbestemming”. 230
Faxbestemming
J Druk op [All.verwijd.] en druk vervolgens op [OK]. K Druk op [OK]. L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam wijzigen” voor informatie over het wijzigen van de naam, de toetsweergave en de titel. Verwijzing Pag.208 “Een geregistreerde naam wijzigen”
7
231
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
E-mailbestemming Dit gedeelte beschrijft de procedure voor het registreren, wijzigen en verwijderen van E-mailbestemming. Door een e-mailbestemming te registreren, hoeft u niet elke keer het e-mailadres in te voeren en kunt u gescande bestanden van de scanner of de faxfunctie per e-mail versturen. • U kunt eenvoudig een e-mailbestemming selecteren als u “Naam“ en “Toetsweergave“ registreert voor de e-mailbestemming. • U kunt e-mailbestemmingen als een groep registreren. • U kunt het e-mailadres gebruiken als het afzenderadres wanneer u scanbestanden in de scannerstand verstuurt. Als u hier gebruik van wilt maken, moet u een beveiligingscode instellen voor het adres van de afzender, om ongeautoriseerde toegang te voorkomen. Opmerking ❒ U kunt een e-mailadres kiezen van een LDAP-server en het dan vastleggen in het Adresboek. Raadpleeg de Scannerhandleiding.
❒ U kunt het apparaat zo instellen dat het een Verzendresultatenrapport per email verzendt, telkens wanneer er een verzending heeft plaatsgevonden. Zie Faxhandleiding.
7
Verwijzing Pag.263 “Een beveiligingscode registreren”
Een e-mailbestemming registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een e-mailbestemming registreert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. 232
E-mailbestemming
E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de naam waarvoor u het e-mailadres wilt registreren. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [E-mail]. H Druk op [Wijzigen] onder “E-mailadres”.
I Typ het e-mailadres en druk op [OK].
J Als u internetfax wilt gebruiken, geef dan op of u ’Verzenden via SMTP-
7
server’ wilt gebruiken.
K Druk op [OK]. L Druk op [Afsluiten]. Opmerking ❒ U kunt maximaal 128 tekens gebruiken voor het e-mailadres. ❒ Zie “Namen registreren” voor meer informatie over het registreren van de naam. Verwijzing Pag.206 “Namen registreren”
Pag.211 “Een gebruikerscode registreren” Pag.255 “Namen registreren in een groep”
Het e-mailadres gebruiken als de afzender Dit gedeelte beschrijft hoe u het e-mailadres als een afzender kunt gebruiken.
A Druk op [Bescherming]. B Druk op [Afzender] onder “Naam gebruiken als”. 233
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een e-mailbestemming wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een e-mailbestemming wijzigt.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de naam van degene van wie u het e-mailadres wilt wijzigen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Druk op [E-mail]. H Druk op [Wijzigen] onder “E-mailadres”.
I Typ het e-mailadres en druk op [OK]. J Druk op [OK]. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam wijzigen” voor informatie over het wijzigen van de naam, de toetsweergave en de titel. Verwijzing Pag.208 “Een geregistreerde naam wijzigen”
234
Pag.233 “Het e-mailadres gebruiken als de afzender” Over dit apparaat
E-mailbestemming
Een e-mailbestemming verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een e-mailbestemming verwijdert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de naam van degene van wie u het e-mailadres wilt verwijderen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Druk op [E-mail]. H Druk op [Wijzigen] onder “E-mailadres”. I Druk op [All.verwijd.] en druk vervolgens op [OK]. J Druk op [OK]. K Druk op [Afsluiten]. L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam verwijderen” voor informatie over het wijzigen van de naam, de toetsweergave en de titel. Verwijzing Pag.209 “Een geregistreerde naam verwijderen”
235
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Mappen registreren Dit gedeelte beschrijft de procedure voor het registreren, wijzigen en verwijderen van mappen. Door een gemeenschappelijke map vast te leggen kunt u gescande bestanden daar direct naartoe sturen. U kunt drie soorten protocollen gebruiken: • SMB Voor het verzenden van bestanden naar gedeelde Windows-mappen. • FTP Voor het zenden van bestanden naar een FTP-server. • NCP Voor het zenden van bestanden naar een NetWare-server. Opmerking ❒ Raadpleeg uw netwerkbeheerder voor protocols, servernamen en mappenniveaus.
❒ U kunt voorkomen dat onbevoegde gebruikers mappen van het apparaat benaderen. Zie "Een beveiligingscode registreren". ❒ U kunt uitsluitend SMB, FTP of NCP selecteren. Verandert u het protocol nadat u klaar bent met uw instellingen dan worden alle eerder ingevoerde gegevens gewist.
7
SMB gebruiken om verbinding te maken Dit gedeelte beschrijft de procedure voor het registreren, wijzigen en verwijderen van SMB-mappen. Opmerking ❒ Zie “FTP gebruiken om verbinding te maken” om een map op een FTP-server te registreren.
❒ Zie “NCP gebruiken om verbinding te maken” om een map op een NetWareserver te registreren. Verwijzing Pag.243 “FTP gebruiken om verbinding te maken”
Pag.248 “NCP gebruiken om verbinding te maken”
236
Mappen registreren
Een SMB-map registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een SMB-map registreert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de naam waarvoor u de map wilt registreren. Druk op de naam-
toets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Druk op [Auth. info] en druk vervolgens op [TVolgende].
H Druk op [Specificeer andere Auth. info.] aan de rechterkant van mapverificatie Wanneer [Niet specificeren] is geselecteerd, is het SMB-gebruikersnaam en wachtwoord van toepassing die u hebt opgegeven in standaardinstelling gebruikersnaam/wachtwoord (Verzenden) voor Bestandsoverdracht.
I Druk op [Wijzigen] onder de “Log-in gebruikersnaam”. J Voer de log-in gebruikersnaam in en druk vervolgens op [OK]. K Druk op [Wijzigen] onder het “Log-in wachtwoord”. L Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. 237
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
M Voer het wachtwoord opnieuw in ter bevestiging en druk vervolgens op [OK].
N Druk op [Map]. O Controleer of [SMB] is geselecteerd.
Wanneer u een map wilt opgeven, kunt u het pad met de hand invoeren of een map vinden door op het netwerk te zoeken.
P Druk op [Verbindingstest] om te controleren of het pad juist is ingesteld. Q Druk op [Afsluiten]. Als de verbindingstest niet slaagt, controleert u de instellingen en probeert u het vervolgens nog eens.
R Druk op [OK]. S Druk op [Afsluiten].
7
Opmerking ❒ Zie “Namen registreren” voor meer informatie over het registreren van de naam.
❒ ❒ ❒ ❒
U kunt maximaal 64 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. U kunt maximaal 64 tekens invoeren voor het wachtwoord. U kunt maximaal 128 tekens gebruiken om een pad in te voeren. Als gebruikersverificatie is ingeschakeld, neemt u contact op met de beheerder. Verwijzing Pag.206 “Namen registreren”
Pag.239 “De SMB-map handmatig localiseren” Pag.239 “De SMB-map localiseren met In het netwerk bladeren”
238
Mappen registreren
De SMB-map handmatig localiseren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een SMB-map handmatig localiseert.
A Druk op [Wijzigen] onder ’Pad’. B Voer het pad in waar de map zich bevindt. C Druk op [OK]. Er verschijnt een bericht als het formaat van het ingevoerde pad niet goed is. Druk op [Afsluiten] en voer het pad dan opnieuw in. Opmerking ❒ Gebruik dit formaat om het pad in te voeren: “\\Servernaam\Sharenaam\Naam pad”. ❒ U kunt ook een IP-adres invoeren. ❒ U kunt maximaal 128 tekens gebruiken om een pad in te voeren.
De SMB-map localiseren met In het netwerk bladeren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een SMB-map localiseert met In het netwerk bladeren.
A Druk op [Blad. door netwerk].
7
De computers van de klant op hetzelfde netwerk als het apparaat, verschijnen. Wanneer u de gebruikersnaam en wachtwoord al heeft ingevoerd in de stappen G tot M op ’Een SMB-map registreren’, toont het display Netwerk alleen computer-clients waarvoor u toegang heeft.
B Kies een client computer. De gedeelde mappen in die computer verschijnen.
U kunt op [1 Niveau omhoog] drukken om van niveau te wisselen.
C Selecteer de map die u wilt vastleggen en druk op [OK].
239
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Als een log-in scherm verschijnt In dit gedeelte wordt beschreven hoe u inlogt op het apparaat als het log-in scherm verschijnt wanneer u een map probeert te openen tijdens het bladeren door het netwerk. Als u geen mapverificatie heeft gespecificeerd of als een foute gebruikersnaam of wachtwoord werd ingevoerd voor mapverificatie, verschijnt het log-in scherm.
A Voer de log-in gebruikersnaam in en druk vervolgens op [OK]. Voer de log-in gebruikersnaam in die is gespecificeerd voor mapverificatie.
B Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. Het pad naar de geselecteerde map verschijnt. Als een bericht verschijnt, drukt u op [Afsluiten] en voert u de log-in gebruikersnaam en het wachtwoord opnieuw in.
Een SMB-map wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u instellingen van een geregistreerde SMBmap wijzigt.
A Druk op [Systeeminstellingen].
7
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Kies de naam waarvan u de map wilt wijzigen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Map]. H Kies de onderdelen die u wilt wijzigen. 240
Mappen registreren
I Druk op [Verbindingstest] om te controleren of het pad juist is ingesteld. J Druk op [Afsluiten]. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam wijzigen” voor informatie over het wijzigen van de naam, de toetsweergave en de titel.
❒ Als de verbindingstest niet slaagt, controleert u de instellingen en probeert u het vervolgens nog eens. Verwijzing Pag.208 “Een geregistreerde naam wijzigen”
Pag.241 “De geregistreerde SMB-map wijzigen” Pag.241 “Het protocol wijzigen”
De geregistreerde SMB-map wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de geregistreerde SMB-map wijzigt.
A Druk op [Wijzigen] onder ’Pad’. B Voer het Nieuwe pad in waar de map zich bevindt en druk vervolgens op [OK]. U kunt Netwerk bladeren ook gebruiken om een nieuwe map op te geven. De ’SMB-map localiseren met In het netwerk bladeren’ voor meer informatie.
7
Verwijzing Pag.239 “De SMB-map localiseren met In het netwerk bladeren”
Het protocol wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u het protocol wijzigt.
A Druk op [FTP] of [NCP].
B Er verschijnt een bevestigingsboodschap. Druk op [Ja]. Wijzigt u het protocol dan worden alle instellingen gewist die u heeft ingevoerd onder het vorige protocol.
C Voer ieder onderdeel opnieuw in. Verwijzing Pag.243 “Een FTP-map registreren”
241
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een SMB-map verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de geregistreerde SMB-map verwijdert.
A [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Kies de naam waarvan u de map wilt verwijderen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Druk op [Map]. H Druk op het protocol dat op het ogenblik niet is geselecteerd. Er verschijnt een bevestigingsboodschap.
I Druk op [Ja]. J Druk op [OK]. K Druk op [Afsluiten]. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam verwijderen” voor informatie over het wijzigen van de naam, de toetsweergave en de titel. Verwijzing Pag.209 “Een geregistreerde naam verwijderen”
242
Mappen registreren
FTP gebruiken om verbinding te maken Dit gedeelte beschrijft de procedure voor het registreren, wijzigen en verwijderen van FTP-mappen. Opmerking ❒ Zie “SMB gebruiken om verbinding te maken” om een gedeelde map te registreren die is geconfigureerd in Windows.
❒ Zie “NCP gebruiken om verbinding te maken” om een map op een NetWareserver te registreren. Verwijzing Pag.236 “SMB gebruiken om verbinding te maken”
Pag.248 “NCP gebruiken om verbinding te maken”
Een FTP-map registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een FTP-map registreert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
7
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de naam waarvoor u de map wilt registreren. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Auth. info] en druk vervolgens op [TVolgende]. H Druk op [Specificeer andere Auth. info.] rechts van “Mapverificatie”. Als [Niet specificeren] is geselecteerd, gelden de FTP-gebruikersnaam en het FTP-wachtwoord die u heeft opgegeven in Standaard gebruikersnaam/wachtwoord (Verzenden) voor de instellingen van Bestand doorzenden. Zie "Bestandsoverdracht" voor meer informatie.
243
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
I Druk op [Wijzigen] onder de “Log-in gebruikersnaam”. J Voer de log-in gebruikersnaam in en druk vervolgens op [OK]. K Druk op [Wijzigen] onder het “Log-in wachtwoord”. L Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. M Voer het wachtwoord opnieuw in ter bevestiging en druk vervolgens op [OK].
N Druk op [Map]. O Druk op [FTP].
P Druk op [Wijzigen] onder “Servernaam”. Q Voer de servernaam in en druk vervolgens op [OK]. R Druk op [Wijzigen] onder ’Pad’. S Voer de naam in en druk vervolgens op [OK].
7
Gebruik het volgende formaat om een absoluut pad in te voeren: "/gebruiker/home/gebruikersnaam"; of het volgende formaat voor een relatief pad: "directory/sub-directory". Laat u het pad leeg, dan wordt de huidige werkende directory beschouwd als de login-directory. U kunt ook een IP-adres invoeren. U kunt maximaal 128 tekens gebruiken om een pad in te voeren.
T Druk op [Wijzigen] onder “Poortnr.” om het poortnummer te wijzigen. U Voer het nieuwe poortnummer in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op {q}. U kunt 1 tot 65535 invoeren.
V Druk op [Verbindingstest] om te controleren of het pad juist is ingesteld. W Druk op [Afsluiten]. Als de verbindingstest niet slaagt, controleert u de instellingen en probeert u het vervolgens nog eens.
X Druk op [OK]. 244
Mappen registreren
Y Druk op [Afsluiten]. Opmerking ❒ Zie “Namen registreren” voor meer informatie over het registreren van de naam.
❒ ❒ ❒ ❒
U kunt maximaal 64 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. U kunt maximaal 64 tekens invoeren voor het wachtwoord. U kunt maximaal 64 tekens gebruiken om een servernaam in te voeren. Als gebruikersverificatie is ingeschakeld, neemt u contact op met de beheerder. Verwijzing Pag.206 “Namen registreren”
Pag.239 “De SMB-map handmatig localiseren” Pag.239 “De SMB-map localiseren met In het netwerk bladeren”
Een FTP-map wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de geregistreerde FTP-map wijzigt.
A Druk op [Systeeminstellingen].
7
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Kies de naam waarvan u de map wilt wijzigen en druk vervolgens op [Map]. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Map]. H Kies de onderdelen die u wilt wijzigen. 245
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
I Druk op [Verbindingstest] om te controleren of het pad juist is ingesteld. J Druk op [Afsluiten]. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam wijzigen” voor informatie over het wijzigen van de naam, de toetsweergave en de titel. Verwijzing Pag.208 “Een geregistreerde naam wijzigen”
Pag.246 “Het protocol wijzigen”
Het protocol wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u het protocol wijzigt.
A Druk op [SMB] of [NCP].
B Er verschijnt een bevestigingsboodschap. Druk op [Ja].
7
Wijzigt u het protocol dan worden alle instellingen gewist die u heeft ingevoerd onder het vorige protocol.
C Voer ieder onderdeel opnieuw in. Verwijzing Pag.237 “Een SMB-map registreren”
De geregistreerde FTP-map wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de geregistreerde FTP-map wijzigt.
A Druk op [Wijzigen] onder “Poortnummer”. B Voer het nieuwe poortnummer in en druk vervolgens op de toets {q}. C Druk op [Wijzigen] onder “Servernaam”. D Voer de nieuwe servernaam in en druk vervolgens op [OK]. E Druk op [Wijzigen] onder ’Pad’. F Voer het nieuwe pad in en druk vervolgens op [OK]. 246
Mappen registreren
Een FTP-map verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de geregistreerde FTP-map verwijdert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Kies de naam waarvan u de map wilt verwijderen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Druk op [Map]. H Druk op het protocol dat op het ogenblik niet is geselecteerd. Er verschijnt een bevestigingsboodschap.
I Druk op [Ja]. J Druk op [OK]. K Druk op [Afsluiten]. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam verwijderen” voor informatie over het volledig verwijderen van namen. Verwijzing Pag.209 “Een geregistreerde naam verwijderen”
247
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
NCP gebruiken om verbinding te maken Dit gedeelte beschrijft de procedure voor het registreren, wijzigen en verwijderen van NCP-mappen. Opmerking ❒ Zie “SMB gebruiken om verbinding te maken” om een gedeelde map te registreren die is geconfigureerd in Windows.
❒ Zie “FTP gebruiken om verbinding te maken” om een map op een FTP-server te registreren. Verwijzing Pag.236 “SMB gebruiken om verbinding te maken”
Pag.243 “FTP gebruiken om verbinding te maken”
Een NCP-map registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een NCP-map registreert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
7
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Druk op de naam die u wilt registreren of typ het geregistreerde nummer
met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Auth. info] en druk vervolgens op [TVolgende].
248
Mappen registreren
H Druk op [Specificeer andere Auth. info.] aan de rechterkant van mapverificatie Als [Niet specificeren] is geselecteerd, gelden de NCP-gebruikersnaam en het NCP-wachtwoord die u heeft opgegeven in Standaard gebruikersnaam/wachtwoord (Verzenden) voor de instellingen van Bestand doorzenden. Zie "Bestandsoverdracht" voor meer informatie.
I Druk op [Wijzigen] onder de “Log-in gebruikersnaam”. J Voer de log-in gebruikersnaam in en druk vervolgens op [OK]. K Druk op [Wijzigen] onder het “Log-in wachtwoord”. L Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. M Voer het wachtwoord opnieuw in ter bevestiging en druk vervolgens op [OK].
N Druk op [Map]. O Druk op [NCP]. P Selecteer "Verbindingstype". Als u een map in een NDS-structuur wilt opgeven, drukt u op [NDS]. Als u een map op een NetWare-server wilt opgeven, drukt u op [Bindery]. Als u "Verbindingstype" hebt ingesteld op [NDS], voert u de gebruikersnaam in, gevolgd door de naam van de context waarin het gebruikersobject zich bevindt. Als de gebruikersnaam "gebruiker" is en de contextnaam "context", typt u "gebruiker.context".
7
Q Geef de map op en druk vervolgens op [OK]. R Druk op [Verbindingstest] om te controleren of het pad juist is ingesteld. S Druk op [Afsluiten]. Opmerking ❒ U kunt maximaal 64 tekens invoeren voor de gebruikersnaam.
❒ U kunt maximaal 64 tekens invoeren voor het wachtwoord. ❒ Wanneer u een map wilt opgeven, kunt u het pad met de hand invoeren of een map vinden door op het netwerk te zoeken. ❒ Als gebruikersverificatie is ingeschakeld, neemt u contact op met de beheerder. Verwijzing Pag.206 “Namen registreren”
Pag.250 “De NCP-map handmatig localiseren” Pag.250 “De NCP-map localiseren met In het netwerk bladeren” Over dit apparaat
249
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
De NCP-map handmatig localiseren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een NCP-map handmatig localiseert.
A Druk op [Wijzigen] onder ’Pad’. B Voer het pad in waar de map zich bevindt. C Druk op [OK]. Opmerking ❒ Als u "Verbindingstype" instelt op [NDS], en als de naam van de NDSstructuur "structuur" is, "context" de naam van de context waarin het volume zich bevindt, "volume" de volumenaam en "map" de mapnaam, is het pad dus "\\structuur\volume.context\map".
❒ Als u "Verbindingstype" instelt op [Bindery], en "server" de naam van de NetWare-server is, "volume" de volumenaam en "map" de mapnaam, is het pad dus "\\server\volume\map". ❒ U kunt maximaal 128 tekens gebruiken om een pad in te voeren. ❒ Als de verbindingstest niet slaagt, controleert u de instellingen en probeert u het vervolgens nog eens.
De NCP-map localiseren met In het netwerk bladeren
7
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een NCP-map localiseert met In het netwerk bladeren.
A Druk op [Blad. door netwerk]. B Zoek de bestemmingsmap in de NDS-structuur of op de NetWare-server. U kunt op [1 Niveau omhoog] drukken om van niveau te wisselen. Als u "Verbindingstype" heeft ingesteld op [NDS], wordt een lijst met items in de NDS-structuur weergegeven. Als u "Verbindingstype" heeft ingesteld op [Bindery], wordt een lijst met items op de NetWare-server weergegeven.
C Selecteer de map die u wilt vastleggen en druk op [OK]. Opmerking ❒ In [Blad. door netwerk] worden alleen de mappen vermeld die u mag openen.
❒ Als op het apparaat een andere taal is ingesteld dan op de bestemming die u wilt bekijken, worden de items in de lijst mogelijk niet goed weergegeven. ❒ Er kunnen maximaal 100 items in de lijst worden weergegeven.
250
Mappen registreren
Een NCP-map wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de geregistreerde NCP-map wijzigt.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de gebruiker van de geregistreerde map die u wilt wijzigen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Druk op [Map]. H Selecteer "Verbindingstype". Als u een map in een NDS-structuur wilt opgeven, drukt u op [NDS]. Als u een map op een NetWare-server wilt opgeven, drukt u op [Bindery].
I Geef de map op. J Druk op [Verbindingstest] om te controleren of het pad juist is ingesteld. K Druk op [Afsluiten]. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam wijzigen” voor informatie over het wijzigen van de naam, de toetsweergave en de titel. Verwijzing Pag.208 “Een geregistreerde naam wijzigen”
Pag.252 “De geregistreerde NCP-map wijzigen”
251
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
De geregistreerde NCP-map wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de geregistreerde NCP-map wijzigt.
A Druk op [Wijzigen] onder ’Pad’. B Voer het pad in waar de map zich bevindt en druk vervolgens op [OK]. U kunt Netwerk bladeren ook gebruiken om een nieuwe map op te geven. De ’NCP-map handmatig localiseren’ voor meer informatie. Verwijzing Pag.250 “De NCP-map handmatig localiseren”
Pag.250 “De NCP-map localiseren met In het netwerk bladeren” Pag.252 “Het protocol wijzigen”
Het protocol wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u het protocol wijzigt.
A Druk op [SMB] of [FTP]. B Er verschijnt een bevestigingsboodschap. Druk op [Ja]. Wijzigt u het protocol dan worden alle instellingen gewist die u heeft ingevoerd onder het vorige protocol.
7
C Voer ieder onderdeel opnieuw in. Verwijzing Pag.237 “Een SMB-map registreren”
Pag.243 “Een FTP-map registreren”
252
Mappen registreren
Een NCP-map verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de geregistreerde NCP-map verwijdert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer een gebruiker van de map die u wilt verwijderen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Druk op [Map]. H Druk op het protocol dat op het ogenblik niet is geselecteerd. Er verschijnt een bevestigingsboodschap.
I Druk op [Ja]. J Druk op [OK]. K [Afsluiten]. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam verwijderen” voor informatie over het volledig verwijderen van namen. Verwijzing Pag.209 “Een geregistreerde naam verwijderen”
253
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Namen registreren in een groep In dit gedeelte wordt beschreven hoe u namen bij een groep registreert. U kunt namen registreren in een groep en zo het beheer van e-mailadressen en mappen voor iedere groep vereenvoudigen. Groepen moeten eerst worden geregistreerd voordat u namen kunt toevoegen aan een groep. Belangrijk ❒ U kunt gescande bestanden niet naar een groep sturen met meer dan 50 geregistreerde mappen, wanneer u de functie Scan naar folder gebruikt. ❒ U kunt maximaal 100 groepen registreren. Opmerking ❒ U kunt een beveiligingscode instellen om onbevoegde toegang te voorkomen tot de mappen die zijn geregistreerd in een groep. Zie "Een beveiligingscode registreren" voor meer informatie. Verwijzing Pag.263 “Een beveiligingscode registreren”
Een groep registreren
7
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een groep registreert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboek: Groep programmeren/wijzigen/verwijderen]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Druk op [Nieuw Programma]. 254
Namen registreren in een groep
G Druk op [Wijzigen] onder “Groepsnaam”.
H Voer de groepnaam in en druk vervolgens op [OK]. De toetsweergave wordt automatisch ingesteld.
I Als u de toetsweergave wilt wijzigen, drukt u op [Wijzigen] onder “Toetsweergave”.
J Voer het toetsendisplay in en druk vervolgens op [OK]. K Druk zo nodig op de titeltoets onder Selecteer een titel. U kunt de volgende toetsen selecteren: • [Freq.]: Wordt toegevoegd aan de pagina die het eerst wordt weergegeven. • [AB], [CD], [EF], [GH], [IJK], [LMN], [OPQ], [RST], [UVW], [XYZ], [1] tot [10]… Wordt toegevoegd aan de lijst met items in de geselecteerde titel. U kunt [Freq.] selecteren en nog een pagina voor elke titel.
L Druk op [OK].
7
Verwijzing Over dit apparaat
Namen registreren in een groep In dit gedeelte wordt beschreven hoe u namen bij een geregistreerde groep registreert. U kunt geregistreerde namen in het Adresboek in een groep plaatsen. Wanneer u nieuwe namen registreert, kunt u tegelijkertijd ook groepen registreren.
A Druk op [Systeeminstellingen].
255
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Kies de naam die u wilt registreren in een groep. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Toev aan grp]. H Selecteer de groep waaraan u de naam wilt toevoegen.
7
De groep die u heeft gekozen, wordt gemarkeerd en de naam wordt eraan toegevoegd.
I Druk op [OK].
256
Namen registreren in een groep
Een groep toevoegen aan een andere groep In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een groep aan een andere groep toevoegt.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboek: Groep programmeren/wijzigen/verwijderen]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Kies de groep die u wilt toevoegen aan een andere groep.
7
Druk op de groepstoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Toev aan grp]. H Kies de groep waaraan u wilt toevoegen.
De groep die u heeft gekozen, wordt gemarkeerd en de groep is eraan toegevoegd.
I Druk op [OK]. 257
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Namen weergeven die zijn geregistreerd in een groep In dit gedeelte wordt beschreven hoe u namen die geregistreerd zijn in een groep weergeeft. U kunt de namen of groepen in elke groep controleren.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboek: Groep programmeren/wijzigen/verwijderen]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de groep waar de leden staan geregistreerd die u wilt controleren.
7
Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Geprogr. Gebr./Groep]. Alle geregistreerde namen worden weergegeven.
H Druk op [OK].
258
Namen registreren in een groep
Een naam verwijderen uit een groep In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een naam uit een groep verwijdert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Kies de naam die u wilt verwijderen van een groep. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Druk op [Toev aan grp]. H Kies de groep waarvan u de naam wilt verwijderen.
De groep die u heeft gekozen, wordt gemarkeerd en de naam wordt eraan toegevoegd.
I Druk op [OK].
259
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een groep in een andere groep verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een groep binnen een andere groep verwijdert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboek: Groep programmeren/wijzigen/verwijderen]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de groep waaruit u wilt verwijderen.
7
Druk op de groepstoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Toev aan grp]. De toetsen van groepen waarin de groep is geregistreerd, worden gemarkeerd.
H Selecteer de groep waaruit u wilt verwijderen.
De selectie van de groepstoets wordt opgeheven en de groep wordt eruit verwijderd.
I [OK].
260
Namen registreren in een groep
Een groepsnaam wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een groepsnaam wijzigt.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboek: Groep programmeren/wijzigen/verwijderen]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Druk op het groepsnummer dat u wilt wijzigen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Om de groepsnaam en toetsweergave te wijzigen, drukt u op [Wijzigen] onder “Groepsnaam” of “Toetsweergave”.
H Voer de nieuwe groepsnaam of toetsweergave in en druk vervolgens op [OK].
I Om de titel te wijzigen, drukt u op de titeltoets onder Selecteer een titel. J Om het registratienummer te wijzigen, drukt u op [Wijzigen] onder “Registratienummer”.
K Voer een nieuw registratienummer in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de {q}-toets.
L Druk op [OK]. 261
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een groep verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een groep verwijdert
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboek: Groep programmeren/wijzigen/verwijderen]. E Druk op [Verwijderen]. F Druk op een groepstoets die u wilt verwijderen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
7
G Druk op [Ja].
262
Een beveiligingscode registreren
Een beveiligingscode registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een beveiligingscode registreert. U kunt het verzenden van afzendernamen of het openen van mappen stopzetten door een beveiligingscode in te stellen. U kunt deze functie gebruiken om het volgende te beveiligen: • Mappen U kunt onrechtmatige toegang voorkomen tot mappen. • Afzendernamen U kunt misbruik van afzendernamen voorkomen. Verwijzing Pag.211 “Een gebruikerscode registreren”
Een beveiligingscode registreren voor een enkele gebruiker In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een beveiligingscode voor een enkele gebruiker registreert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
7
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Selecteer de naam waarvoor u de beveiligingscode wilt registreren. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
263
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
G Druk op [Bescherming].
H Druk op [Bestemming] of [Afzender] onder “Naam gebruiken als”.
U kunt [Bestemming] en [Afzender] tegelijkertijd kiezen.
I Druk op [Map bestemming] of [Afzender] onder “Beveiligingsobject”. U kunt [Map bestemming] en [Afzender] tegelijkertijd kiezen.
J Druk op [Wijzigen] onder “Beveiligingscode”. K Typ een beveiligingscode met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de {q}-toets.
7
L Druk op [OK]. M Druk op [Afsluiten]. Opmerking ❒ Geef een beveiligingscode van maximaal acht cijfers op. U kunt “Beveiliging” ook instellen zonder een beveiligingscode op te geven.
264
Een beveiligingscode registreren
Een beveiligingscode registreren voor een gebruiker in een groep In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een beveiligingscode voor een enkele gebruiker registreert.
A Druk op [Systeeminstellingen].
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboek: Groep programmeren/wijzigen/verwijderen]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Druk op de groepstoets die u wilt registreren of voer het geregistreerde
7
nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Bescherming]. H Druk op [Map bestemming] onder “Beveiligingsobject”.
I Druk op [Wijzigen] onder “Beveiligingscode”. J Typ een beveiligingscode met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de {q}-toets.
K Druk op [OK]. L Druk op [Afsluiten]. Opmerking ❒ Geef een beveiligingscode van maximaal acht cijfers op. U kunt “Beveiliging” ook instellen zonder een beveiligingscode op te geven.
265
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Het overdrachtverzoek registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u het verzendstation en de ontvanger kunt registreren die gebruikt zijn in het overdrachtverzoek van de faxfunctie. Voordat u een overdrachtverzoek kunt gebruiken, moet u de polling-ID programmeren en het overdrachtrapport instellen. Zie Faxhandleiding. Belangrijk ❒ Als berichten per fax worden verzonden, moeten de verzendstations apparaten zijn van hetzelfde merk als dit apparaat en moeten een verzendstationfunctie hebben.
❒ Als berichten worden verzonden per e-mail, moeten de verzendstations apparaten zijn van hetzelfde merk als dit apparaat en moeten zowel een verzendstation als Internet fax-functies hebben. ❒ U kunt een overdrachtverzoek niet gebruiken zonder het faxnummer of emailadres van de Requesting Party in het adresboek van de verzendstations te programmeren.
❖ Verzendstation Dit is het apparaat dat het overdrachtverzoek ontvangt om binnenkomende berichten naar een andere bestemming door te sturen. ❖ Ontvangststation Dit is de fax of computer die berichten van het verzendstation ontvangt.
7
Opmerking ❒ De polling-ID van de Requesting Party (dit apparaat) en die van de verzendstations moeten hetzelfde zijn.
❒ Per verzendstation kunt u maximaal 30 ontvangers aangeven. Als u een verzendstationgroep aangeeft, telt de groep als één enkele ontvanger. Verwijzing Faxhandleiding
266
Het overdrachtverzoek registreren
Een doorzendstation / ontvangststation registreren Dit gedeelte beschrijft hoe u een Doorzendstation / Ontvangststation registreert.
A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerderstoepas.].
C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboek: Programmeer/Wijzig/Verwijder Verzendopdr.]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Druk op [Nieuw Programma]. G De informatie van het overdrachtverzoek instellen.
7
Om de naam en toetsweergave van het overdrachtverzoek te registreren, raadpleegt u ’Het doorzendverzoek en toetsweergave registreren’. Om de titel te selecteren raadpleegt u ’De titel selecteren’.
H Druk op [Faxbestemming].
I Voer de items in. Zie stap H en I over ’Een faxbestemming vastleggen’. J Druk op [E-mailadres]. K Voer de items in. Zie stap H tot K over ’Een e-mailbestemming registreren’. L Druk op [IP-Fax]. M Voer de items in. Zie stap I tot L over ’Een IP-faxbestemming registreren’. N Druk op [Ontvangststation]. 267
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
O De ontvangers opgeven. Tijdens het opgeven van ontvangers gebruikt u de nummers die opgeslagen zijn onder de Snelkiestoetsen of Groepen in het verzendstation. Om de Snelkeuze op te geven, raadpleegt u ’Snelkeuze’. Om de Sneltoets op te geven, raadpleegt u ’Sneltoets’. Om de Groepskeuze op te geven, raadpleegt u ’Groepskeuze’.
P Wanneer u alle ontvangers heeft aangegeven, drukt u op [OK]. Q Druk op [Afsluiten]. Verwijzing Pag.220 “Een faxbestemming vastleggen”
Pag.226 “De IP-faxbestemming registreren” Pag.232 “Een e-mailbestemming registreren” Pag.268 “De naam en toetsweergave van het overdrachtverzoek registreren” Pag.268 “De titel selecteren”
De naam en toetsweergave van het overdrachtverzoek registreren Dit gedeelte beschrijft hoe u de naam en toetsweergave van het overdrachtverzoek registreert
7
A Druk op [Wijzigen] onder ’Naam van het overdrachtverzoek of ’Toetsweergave’. Het display naam invoeren verschijnt.
B Voer de naam of toetsweergave in van het overdrachtverzoek. C Druk op [OK]. Verwijzing Over dit apparaat
De titel selecteren Dit gedeelte beschrijft hoe u de titel selecteert.
A Als u de naam van een overdrachtverzoek wilt toewijzen aan een titel,
drukt u op de titeltoets onder ’Titel selecteren’. U kunt de volgende toetsen selecteren: • [Freq.]: Wordt toegevoegd aan de pagina die het eerst wordt weergegeven. • [AB], [CD], [EF], [GH], [IJK], [LMN], [OPQ], [RST], [UVW], [XYZ], [1] tot [10]: Wordt toegevoegd aan de lijst met items in de geselecteerde titel. U kunt [Freq.] selecteren en nog een pagina voor elke titel.
268
Het overdrachtverzoek registreren
Snelkiezen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de snelkeuze opgeeft.
A Druk op [qSnelkiezen]. B Voer met de cijfertoetsen het nummer in dat is opgeslagen in de functie Snelkiezen van het verzendstation en druk vervolgens op [OK]. Om bijvoorbeeld de bestemming te selecteren die is opgeslagen onder Snelkiesnr 01 van het verzendstation, voert u {0}{1} in.
C Als u nog een ontvanger wilt opgeven, drukt u op [Toev.]. Sneltoets In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de sneltoets opgeeft.
A Druk op [qpVerkort kiezen]. B Voer het Verkort kiezen nummer in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK]. Om bijvoorbeeld de bestemming te selecteren die is opgeslagen in Sneltoetsnr 12 van het verzendstation, voert u {2}{1} in.
C Als u nog een ontvanger wilt opgeven, drukt u op [Toev.].
7
Groep bellen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de groepskeuze opgeeft.
A Druk op [qppGroepkiesnr.]. B Voer het Groepsnummer in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK]. Om bijvoorbeeld de bestemmingen te selecteren die zijn opgeslagen in groep 04 van het verzendstation, voert u {0}{4} in.
C Als u nog een ontvanger wilt opgeven, drukt u op [Toev.].
269
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Een doorzendstation / ontvangststation wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u de Doorzendstation / Ontvangststation wijzigt.
A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboek: Programmeer/Wijzig/Verwijder Verzendopdr.]. E Selecteer de naam van het verzendstation/de ontvanger die u wilt wijzigen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
F Voer de items in. Om de naam en toetsweergave van het overdrachtverzoek te wijzigen, raadpleegt u “Het doorzendverzoek en toetsweergave wijzigen”. Om de titel te wijzigen raadpleegt u “De titel wijzigen”. Om het faxstation te wijzigen raadpleegt u “Het faxstation wijzigen”. Om het IP-faxstation te wijzigen raadpleegt u “Het IP-faxstation wijzigen”. Om het e-mail-doorzendstation te wijzigen raadpleegt u “Het e-mail-doorzendstation wijzigen”. Om het ontvangststation te wijzigen raadpleegt u “Het ontvangststation wijzigen”.
7
G Druk op [OK]. H Druk op [Afsluiten]. Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam wijzigen” voor informatie over het wijzigen van de naam, de toetsweergave en de titel. Verwijzing Pag.208 “Een geregistreerde naam wijzigen”
Pag.271 “De naam en toetsweergave van het overdrachtverzoek wijzigen” Pag.271 “De titel wijzigen” Pag.271 “Het Faxverzendstation wijzigen” Pag.271 “Het IP-faxverzendstation wijzigen” Pag.272 “Het verzendstation voor e-mail wijzigen” Pag.272 “Het ontvangststation wijzigen”
270
Het overdrachtverzoek registreren
De naam en toetsweergave van het overdrachtverzoek wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u de naam en toetsweergave van het overdrachtverzoek wijzigt
A Druk op [Wijzigen] onder ’Naam van het overdrachtverzoek of ’Toetsweergave’.
B Voer de nieuwe naam of toetsweergave in van het overdrachtverzoek en druk vervolgens op [OK].
De titel wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u de titel wijzigt.
A Druk op de titeltoets onder ’Titel selecteren’. Het Faxverzendstation wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u het faxstation wijzigt.
A Druk op [Faxbestemming].
Ga verder met stap A of ’Het verzendstation voor e-mail wijzigen’ als berichten per e-mail worden verzonden.
7
B Wijzig de informatie van het Verzendstation. Zie stap H over ’Een geregistreerde faxbestemming vastleggen’.
Verwijzing Pag.224 “Een faxbestemming wijzigen”
Het IP-faxverzendstation wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u het IP-faxstation wijzigt.
A Druk op [IP-Fax]. B Wijzig de informatie van het Verzendstation. Zie stap I en J over ’Een geregistreerde IP-faxbestemming wijzigen’.
Verwijzing Pag.229 “Een IP-faxbestemming wijzigen”
271
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
Het verzendstation voor e-mail wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u de E-mail-doorzendstation wijzigt.
A Druk op [E-mail]. B Wijzig de informatie van het Verzendstation. Zie stap H tot I over ’Een geregistreerde e-mailbestemming wijzigen’.
Verwijzing Pag.234 “Een e-mailbestemming wijzigen”
Het ontvangststation wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u het ontvangststation wijzigt.
A Druk op [Ontvangststation]. B Selecteer het ontvangststation dat u wilt wijzigen. C Druk op [Wissen] om het nummer te wissen en voer vervolgens het nieuwe nummer in met de cijfertoetsen.
D Druk op [OK].
7
272
Het overdrachtverzoek registreren
Een doorzendstation / ontvangststation verwijderen Dit gedeelte beschrijft hoe u het Doorzendstation / Ontvangststation verwijdert.
A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboek: Programmeer/Wijzig/Verwijder Verzendopdr.]. E Druk op [Verwijderen]. F Selecteer de naam van het verzendstation/de ontvanger die u wilt verwij-
deren. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Ja]. H Druk op [Afsluiten].
7
Opmerking ❒ Zie “Een geregistreerde naam verwijderen” voor informatie over het wijzigen van de naam, de toetsweergave en de titel. Verwijzing Pag.209 “Een geregistreerde naam verwijderen”
273
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
SMTP- en LDAP-verificatie registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u SMTP- en LDAP-verificatie registreert.
SMTP-verificatie In dit gedeelte wordt beschreven hoe u SMTP-verificiatie registreert. Voor iedere gebruiker die in het adresboek is geregistreerd, kunt u een inloggebruikersnaam en een inlogwachtwoord registreren die kunnen worden gebruikt om toegang te verkrijgen tot een SMTP-server. Als u een LDAP-server wilt gebruiken, moet u deze eerst programmeren. Belangrijk ❒ Wanneer [Niet specificeren] is geselecteerd voor SMTP-verificatie, zijn uw gebruikersnaam en wachtwoord van toepassing die u heeft opgegeven in SMTP-verificatie voor bestandsoverdracht. Zie "Bestandsoverdracht" voor meer informatie.
A Druk op [Systeeminstellingen].
7
B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. F Druk op de naam die u wilt registreren of voer het geregistreerde nummer
in met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Auth. info]. H Druk op [Specificeer andere Auth. info.] aan de rechterkant van SMTP-verificatie. 274
SMTP- en LDAP-verificatie registreren
I Druk op [Wijzigen] onder de “Log-in gebruikersnaam”.
J Voer de log-in gebruikersnaam in en druk vervolgens op [OK]. K Druk op [Wijzigen] onder het “Log-in wachtwoord”. L Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. M Voer het wachtwoord opnieuw in ter bevestiging en druk vervolgens op [OK].
N [OK]. Opmerking ❒ Zie “Namen registreren” voor meer informatie over het registreren van de naam.
❒ U kunt maximaal 191 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. ❒ U kunt maximaal 128 tekens invoeren voor het wachtwoord. ❒ Wanneer u POP gebruikt voor SMTP-verificatie, kunt u maximaal 191 karakters invoeren voor de gebruikersnaam en 128 karakters voor het wachtwoord. ❒ Als u de instellingen voor SMTP-verificatie wilt wijzigen, herhaalt u stappen B t/m N.
7
Verwijzing Pag.206 “Namen registreren”
Pag.13 “Netwerkinstellingen” Over dit apparaat
275
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
LDAP-verificatie In dit gedeelte wordt beschreven hoe u LDAP-verificiatie registreert. U kunt voor iedere gebruiker die is vastgelegd in het adresboek, een log-in gebruikersnaam vastleggen en een log-in wachtwoord die kunnen worden gebruikt als er een LDAP-server wordt benaderd. Om een LDAP-server te gebruiken moet u deze eerst programmeren. Raadpleeg de Netwerkhandleiding voor meer informatie. Belangrijk ❒ Wanneer [Niet specificeren] is geselecteerd voor LDAP-verificatie, gelden de gebruikersnaam en het wachtwoord die u heeft opgegeven in Programmeer/Wijzig LDAP server in de instellingen van Beheerdertoepassingen. Zie "LDAP-serverinstellingen" voor meer informatie.
A Druk op [Systeeminstellingen].
7 B Druk op [Beheerderstoepas.]. C Druk op [TVolgende]. D Druk op [Adresboekmanagement]. E Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. U kunt de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
F Druk op de naam die u wilt registreren of typ het geregistreerde nummer
met de cijfertoetsen. Als u op drukt, kunt u de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
G Druk op [Auth. info] en druk vervolgens op [TVolgende]. H Druk op [Specificeer andere Auth. info.] aan de rechterkant van “LDAP-verificatie”.
276
SMTP- en LDAP-verificatie registreren
I Druk op [Wijzigen] onder de “Log-in gebruikersnaam”.
J Voer de log-in gebruikersnaam in en druk vervolgens op [OK]. K Druk op [Wijzigen] onder het “Log-in wachtwoord”. L Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. M Voer het wachtwoord opnieuw in ter bevestiging en druk vervolgens op [OK].
N Druk op [OK]. Opmerking ❒ Zie “Namen registreren” voor meer informatie over het registreren van de naam.
❒ U kunt maximaal 128 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. ❒ U kunt maximaal 128 tekens invoeren voor het wachtwoord. ❒ Als u de instellingen voor LDAP-verificatie wilt wijzigen, herhaalt u stappen B t/m N.
7
Verwijzing Pag.206 “Namen registreren”
Over dit apparaat
277
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties
7
278
8. Overige Gebruikersinstellingen Met de originele instellingen kunt u de taal wijzigen en het aantal afgedrukte pagina’s controleren door de teller weer te geven. Voor informatie over het openen van de betreffende instellingen, raadpleegt u "Gebruikersinstellingen openen".
De taal van het display wijzigen U kunt de taal die op het display wordt gebruikt, wijzigen. De standaardinstelling is Engels.
A Druk op [Français].
De taal wordt gewijzigd in Frans.
B Druk op [Sortie]. Het menu wordt in het Frans weergegeven. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
279
Overige Gebruikersinstellingen
Informatie Met de informatiefunctie kunt u de telefoonnummers opzoeken die u kunt bellen om toner te bestellen of reparaties te laten uitvoeren. Neem contact op met uw leverancier om het volgende te verifiëren:
❖ Verbruiksartikelen • Telefoonnummer om te bestellen • Toner • Nieten • TX stempelnaam ❖ Onderhoud/reparatie van het apparaat • Telefoonnummer • Serienummer van het apparaat ❖ Verkoper • Telefoonnummer
A Druk op [Informatie].
8 De informatie wordt weergegeven.
B Druk op [Informatie afdrukken].
C Druk op de toets {Start}. De informatie wordt afgedrukt.
D Druk twee keer op [Afsluiten]. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
280
Teller
Teller De teller voor Totaal weergegeven U kunt de totale tellerwaarde weergeven die voor alle functies wordt gebruikt.
A Druk op [Teller].
B Als u de tellerlijst wilt afdrukken, drukt u op [Tellerlijst afdrukken].
C Druk op de toets {Start}.
8
De tellerlijst wordt afgedrukt. Verwijzing Pag.3 “Toegang tot Gebruikersinstellingen”
281
Overige Gebruikersinstellingen
8
282
9. Appendix Auteursrechten expat • De software, inclusief controller en dergelijke (hierna te noemen “software”) die op dit product is geïnstalleerd, maakt onder de volgende voorwaarden gebruik van de expat. • De producent biedt garantie en ondersteuning voor de software van het product met inbegrip van de expat en de producent vrijwaart de oorspronkelijke ontwikkelaar en bezitter van de auteursrechten van deze verplichtingen. • Informatie over de expat is te lezen op: http://expat.sourceforge.net/ Copyright (c) 1998, 1999, 2000 Thai Open Source Software Centre, Ltd. and Clark Cooper. Copyright © 2001, 2002 Expat maintainers. Permission is hereby granted, free of charge, to any person obtaining a copy of this software and associated documentation files (the "Software"), to deal in the Software without restriction, including without limitation the rights to use, copy, modify, merge, publish, distribute, sublicense, and/or sell copies of the Software, and to permit persons to whom the Software is furnished to do so, subject to the following conditions: The above copyright notice and this permission notice shall be included in all copies or substantial portions of the Software. THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE AND NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL THE AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE LIABLE FOR ANY CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY, WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT, TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE.
283
Appendix
NetBSD 1. Copyright Notice of NetBSD For all users to use this product: This product contains NetBSD operating system: For the most part, the software constituting the NetBSD operating system is not in the public domain; its authors retain their copyright. The following text shows the copyright notice used for many of the NetBSD source code. For exact copyright notice applicable for each of the files/binaries, the source code tree must be consulted. A full source code can be found at http://www.netbsd.org/. Copyright © 1999, 2000 The NetBSD Foundation, Inc. All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: A Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. B Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. C All advertising materials mentioning features or use of this software must display the following acknowledgment: This product includes software developed by The NetBSD Foundation, Inc. and its contributors. D Neither the name of The NetBSD Foundation nor the names of its contributors may be used to endorse or promote products derived from this software without specific prior written permission. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE NETBSD FOUNDATION, INC. AND CONTRIBUTORS ''AS IS'' AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE FOUNDATION OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE.
9
284
Auteursrechten
2.Authors Name List All product names mentioned herein are trademarks of their respective owners. The following notices are required to satisfy the license terms of the software that we have mentioned in this document: • This product includes software developed by the University of California, Berkeley and its contributors. • This product includes software developed by Jonathan R. Stone for the NetBSD Project. • This product includes software developed by the NetBSD Foundation, Inc. and its contributors. • This product includes software developed by Manuel Bouyer. • This product includes software developed by Charles Hannum. • This product includes software developed by Charles M. Hannum. • This product includes software developed by Christopher G. Demetriou. • This product includes software developed by TooLs GmbH. • This product includes software developed by Terrence R. Lambert. • This product includes software developed by Adam Glass and Charles Hannum. • This product includes software developed by Theo de Raadt. • This product includes software developed by Jonathan Stone and Jason R. Thorpe for the NetBSD Project. • This product includes software developed by the University of California, Lawrence Berkeley Laboratory and its contributors. • This product includes software developed by Christos Zoulas. • This product includes software developed by Christopher G. Demetriou for the NetBSD Project. • This product includes software developed by Paul Kranenburg. • This product includes software developed by Adam Glass. • This product includes software developed by Jonathan Stone. • This product includes software developed by Jonathan Stone for the NetBSD Project. • This product includes software developed by Winning Strategies, Inc. • This product includes software developed by Frank van der Linden for the NetBSD Project. • This product includes software developed for the NetBSD Project by Frank van der Linden • This product includes software developed for the NetBSD Project by Jason R. Thorpe. • The software was developed by the University of California, Berkeley. • This product includes software developed by Chris Provenzano, the University of California, Berkeley, and contributors.
9
285
Appendix
Sablotron Sablotron (Version 0.82) Copyright © 2000 Ginger Alliance Ltd. All Rights Reserved a) The application software installed on this product includes the Sablotron software Version 0.82 (hereinafter, "Sablotron 0.82"), with modifications made by the product manufacturer. The original code of the Sablotron 0.82 is provided by Ginger Alliance Ltd., the initial developer, and the modified code of the Sablotron 0.82 has been derived from such original code provided by Ginger Alliance Ltd. b) The product manufacturer provides warranty and support to the application software of this product including the Sablotron 0.82 as modified, and the product manufacturer makes Ginger Alliance Ltd., the initial developer of the Sablotron 0.82, free from these obligations. c) The Sablotron 0.82 and the modifications thereof are made available under the terms of Mozilla Public License Version 1.1 (hereinafter, "MPL 1.1"), and the application software of this product constitutes the "Larger Work" as defined in MPL 1.1. The application software of this product except for the Sablotron 0.82 as modified is licensed by the product manufacturer under separate agreement(s). d) The source code of the modified code of the Sablotron 0.82 is available at: http://support-download.com/services/device/sablot/notice082.html e) The source code of the Sablotron software is available at: http://www.gingerall.com f) MPL 1.1 is available at: http://www.mozilla.org/MPL/MPL-1.1.html
JPEG LIBRARY
9
• The software installed on this product is based in part on the work of the Independent JPEG Group.
286
Auteursrechten
SASL CMU libsasl Tim Martin Rob Earhart Rob Siemborski Copyright (c) 2001 Carnegie Mellon University. All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: A Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. B Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. C The name "Carnegie Mellon University" must not be used to endorse or promote products derived from this software without prior written permission. For permission or any other legal details, please contact: Office of Technology Transfer Carnegie Mellon University 5000 Forbes Avenue Pittsburgh, PA 15213-3890 (412) 268-4387, fax: (412) 268-7395 [email protected] D Redistributions of any form whatsoever must retain the following acknowledgment: "This product includes software developed by Computing Services at Carnegie Mellon University (http://www.cmu.edu/computing/)." CARNEGIE MELLON UNIVERSITY DISCLAIMS ALL WARRANTIES WITH REGARD TO THIS SOFTWARE, INCLUDING ALL IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS, IN NO EVENT SHALL CARNEGIE MELLON UNIVERSITY BE LIABLE FOR ANY SPECIAL, INDIRECT OR CONSEQUENTIAL DAMAGES OR ANY DAMAGES WHATSOEVER RESULTING FROM LOSS OF USE, DATA OR PROFITS, WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT, NEGLIGENCE OR OTHER TORTIOUS ACTION, ARISING OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE USE OR PERFORMANCE OF THIS SOFTWARE.
9
287
Appendix
MD4 Copyright (C) 1990-2, RSA Data Security, Inc. All rights reserved. License to copy and use this software is granted provided that it is identified as the "RSA Data Security, Inc. MD4 Message-Digest Algorithm" in all material mentioning or referencing this software or this function. License is also granted to make and use derivative works provided that such works are identified as "derived from the RSA Data Security, Inc. MD4 MessageDigest Algorithm" in all material mentioning or referencing the derived work. RSA Data Security, Inc. makes no representations concerning either the merchantability of this software or the suitability of this software for any particular purpose. It is provided "as is" without express or implied warranty of any kind. These notices must be retained in any copies of any part of this documentation and/or software.
MD5 Copyright (C) 1991-2, RSA Data Security, Inc. Created 1991. All rights reserved. License to copy and use this software is granted provided that it is identified as the "RSA Data Security, Inc. MD5 Message-Digest Algorithm" in all material mentioning or referencing this software or this function.
9
License is also granted to make and use derivative works provided that such works are identified as "derived from the RSA Data Security, Inc. MD5 MessageDigest Algorithm" in all material mentioning or referencing the derived work. RSA Data Security, Inc. makes no representations concerning either the merchantability of this software or the suitability of this software for any particular purpose. It is provided "as is" without express or implied warranty of any kind. These notices must be retained in any copies of any part of this documentation and/or software.
288
Auteursrechten
Samba(Ver 3.0.4) Voor SMB-overdracht gebruikt dit apparaat Samba versie 3.0.4 (hierna Samba 3.0.4). Copyright © Andrew Tridgell 1994-1998 This program is free software; you can redistribute it and/or modify it under the terms of the GNU General Public License as published by the Free Software Foundation; either version 2 of the License, or (at your option) any later version. This program is distributed in the hope that it will be useful, but WITHOUT ANY WARRANTY; without even the implied warranty of MERCHANTABILITY or FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE. See the GNU General Public License along with this program; if not, write to the Free Software Foundation, Inc., 675 Mass Ave, Cambridge, MA 02139, USA. Opmerking ❒ De broncode voor verzending via SMB met dit apparaat kan worden gedownload vanaf de volgende website: http://support-download.com/services/scbs
RSA BSAFE®
9
• This product includes RSA BSAFE© cryptographic or security protocol software from RSA Security Inc. • RSA and BSAFE are registered trademarks of RSA Security Inc. in the United States and/or other countries. • RSA Security Inc. All rights reserved.
289
Appendix
Open SSL Copyright (c) 1998-2004 The OpenSSL Project. All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. 3. All advertising materials mentioning features or use of this software must display the following acknowledgment: "This product includes software developed by the OpenSSL Project for use in the OpenSSL Toolkit. (http://www.openssl.org/)" 4. The names "OpenSSL Toolkit" and "OpenSSL Project" must not be used to endorse or promote products derived from this software without prior written permission. For written permission, please contact [email protected]. 5. Products derived from this software may not be called "OpenSSL" nor may "OpenSSL" appear in their names without prior written permission of the OpenSSL Project.
9
6. Redistributions of any form whatsoever must retain the following acknowledgment: "This product includes software developed by the OpenSSL Project for use in the OpenSSL Toolkit (http://www.openssl.org/)" THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE OpenSSL PROJECT “AS IS” AND ANY EXPRESSED OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE OpenSSL PROJECT OR ITS CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE.
290
Auteursrechten
This product includes cryptographic software written by Eric Young ([email protected]). This product includes software written by Tim Hudson ([email protected]). Original SSLeay License Copyright (C) 1995-1998 Eric Young ([email protected]) All rights reserved. This package is an SSL implementation written by Eric Young ([email protected]). The implementation was written so as to conform with Netscapes SSL. This library is free for commercial and non-commercial use as long as the following conditions are aheared to. The following conditions apply to all code found in this distribution, be it the RC4, RSA, lhash, DES, etc., code; not just the SSL code. The SSL documentation included with this distribution is covered by the same copyright terms except that the holder is Tim Hudson ([email protected]). Note that any information and cryptographic algorithms used in this software are publicly available on the Internet and at any major bookstore, scientific library, and patent office worldwide. More information can be found e.g. at "http://www.cs.hut.fi/crypto". The legal status of this program is some combination of all these permissions and restrictions. Use only at your own responsibility. You will be responsible for any legal consequences yourself; I am not making any claims whether possessing or using this is legal or not in your country, and I am not taking any responsibility on your behalf.
9
NO WARRANTY BECAUSE THE PROGRAM IS LICENSED FREE OF CHARGE, THERE IS NO WARRANTY FOR THE PROGRAM, TO THE EXTENT PERMITTED BY APPLICABLE LAW. EXCEPT WHEN OTHERWISE STATED IN WRITING THE COPYRIGHT HOLDERS AND/OR OTHER PARTIES PROVIDE THE PROGRAM "AS IS" WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EITHER EXPRESSED OR IMPLIED, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE. THE ENTIRE RISK AS TO THE QUALITY AND PERFORMANCE OF THE PROGRAM IS WITH YOU. SHOULD THE PROGRAM PROVE DEFECTIVE, YOU ASSUME THE COST OF ALL NECESSARY SERVICING, REPAIR OR CORRECTION.
291
Appendix
IN NO EVENT UNLESS REQUIRED BY APPLICABLE LAW OR AGREED TO IN WRITING WILL ANY COPYRIGHT HOLDER, OR ANY OTHER PARTY WHO MAY MODIFY AND/OR REDISTRIBUTE THE PROGRAM AS PERMITTED ABOVE, BE LIABLE TO YOU FOR DAMAGES, INCLUDING ANY GENERAL, SPECIAL, INCIDENTAL OR CONSEQUENTIAL DAMAGES ARISING OUT OF THE USE OR INABILITY TO USE THE PROGRAM (INCLUDING BUT NOT LIMITED TO LOSS OF DATA OR DATA BEING RENDERED INACCURATE OR LOSSES SUSTAINED BY YOU OR THIRD PARTIES OR A FAILURE OF THE PROGRAM TO OPERATE WITH ANY OTHER PROGRAMS), EVEN IF SUCH HOLDER OR OTHER PARTY HAS BEEN ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGES. 2) The 32-bit CRC compensation attack detector in deattack.c was contributed by CORE SDI S.A. under a BSD-style license. Cryptographic attack detector for ssh - source code Copyright (c) 1998 CORE SDI S.A., Buenos Aires, Argentina. All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that this copyright notice is retained. THIS SOFTWARE IS PROVIDED “AS IS” AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL CORE SDI S.A. BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY OR CONSEQUENTIAL DAMAGES RESULTING FROM THE USE OR MISUSE OF THIS SOFTWARE. Ariel Futoransky
9
3) One component of the ssh source code is under a 3-clause BSD license, held by the University of California, since we pulled these parts from original Berkeley code. Copyright (c) 1983, 1990, 1992, 1993, 1995 The Regents of the University of California. All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer.
292
Auteursrechten
2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. 3. Neither the name of the University nor the names of its contributors may be used to endorse or promote products derived from this software without specific prior written permission. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE REGENTS AND CONTRIBUTORS “AS IS” AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE REGENTS OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. 4) Remaining components of the software are provided under a standard 2-term BSD licence with the following names as copyright holders: Markus Friedl Theo de Raadt Niels Provos Dug Song Kevin Steves Daniel Kouril Wesley Griffin Per Allansson Jason Downs Solar Designer Todd C. Miller Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution.
9
293
Appendix
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE AUTHOR “AS IS” AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE AUTHOR BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. 5) Portable OpenSSH contains the following additional licenses: c) Compatibility code (openbsd-compat) Apart from the previously mentioned licenses, various pieces of code in the openbsd-compat/ subdirectory are licensed as follows: Some code is licensed under a 3-term BSD license, to the following copyright holders: Todd C. Miller Theo de Raadt Damien Miller Eric P. Allman The Regents of the University of California
9
Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. 3. Neither the name of the University nor the names of its contributors may be used to endorse or promote products derived from this software without specific prior written permission.
294
Auteursrechten
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE REGENTS AND CONTRIBUTORS “AS IS” AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE REGENTS OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE.
Open LDAP The OpenLDAP Public License Version 2.8, 17 August 2003 Redistribution and use of this software and associated documentation ("Software"), with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions in source form must retain copyright statements and notices, 2. Redistributions in binary form must reproduce applicable copyright statements and notices, this list of conditions, and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution, and
9
3. Redistributions must contain a verbatim copy of this document. The OpenLDAP Foundation may revise this license from time to time. Each revision is distinguished by a version number. You may use this Software under terms of this license revision or under the terms of any subsequent revision of the license.
295
Appendix
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE OPENLDAP FOUNDATION AND ITS CONTRIBUTORS “AS IS” AND ANY EXPRESSED OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE OPENLDAP FOUNDATION, ITS CONTRIBUTORS, OR THE AUTHOR(S) OR OWNER(S) OF THE SOFTWARE BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. The names of the authors and copyright holders must not be used in advertising or otherwise to promote the sale, use or other dealing in this Software without specific, written prior permission. Title to copyright in this Software shall at all times remain with copyright holders. OpenLDAP is a registered trademark of the OpenLDAP Foundation. Copyright 1999-2003 The OpenLDAP Foundation, Redwood City, California, USA. All Rights Reserved. Permission to copy and distribute verbatim copies of this document is granted.
9
296
INDEX 1-zijdig → 2-zijdig auto-marge: BtotB, 84 1-zijdig → 2-zijdig auto-marge: OtotB, 84 2-zijdige afdruk (Alleen beschikbaar met de optionele duplexeenheid en harde schijf), 101
A Aantal afdrukken ontvangstbestand, 148 Aantal scanneroproepen, 57 Aanvankelijke set-up van een bijzondere afzender programmeren, 156 Achtergrondnummering, 89 Activeer Batch, 93, 191 Adresboek: Groep programmeren/ wijzigen/wissen, 64 Adresboek: Overdrachtverzoek programmeren/wijzigen/wissen, 64 Adresboek: Titel bewerken, 64 Adresboek: Titel selecteren, 64 Adresboek: Volgorde wijzigen, 64 Adresboek afdrukken: Bestemmingslijst, 64 Afdr. scannerlogbestand, 196 Afdrukprioriteit, 43 Afdr. & verwijd. scannerlogbestand, 196 Afdr. zonder marges, 181 Algemene eigenschappen / Eigenschappen kopieerapparaat/ Document Server, 77 Algemene instellingen/Aanpassing / Faxeigenschappen, 97 Algemene instellingen / Systeeminstellingen, 43 Alle logboeken verwijderen, 64 Apparaatnaam, 51 Aut. best.verw. in Document Server, 64 Aut. doorgaan, 181 Automatische belichting, 97 Automatische ladewisseling, 77 automatische reset kopieerapparaat/ Document Server, timer, 49 Automatische resettijd printer, 49 Automatische resettijd voor de fax, 49 automatische reset van het systeem, timer, 49 automatische reset voor de scanner, timer, 49 Automatisch sorteren, 93 Automatisch uit (altijd aan), 64
Automatisch verwijderen opgeslagen afdruktaken, 181 Autom scan. herst. na vol geh., 93 Autom. Timer log-out, 49 Auto verwijderen tijdelijke afdruktaken, 181
B Beheerder Programmeren/Wijzigen, 64 Beheerderstoepassingen / Faxeigenschappen, 111 Beheerdertoepas. / Systeeminstellingen, 64 Beheerderverificatie management, 64 beheer gebruikers(bestemmings)lijst, 64 Belichting, 77 Belichting (Achtergrondnummering), 89 Bestand doorzenden / Systeeminstellingen, 57 Bestandsdoorzending Fax RX, 57 Bestandsprioriteit opslaan, 196 Bestem.lijstinstellingen / Scannereigenschappen, 195 Bestem.lijst van de bez.server bijwerken, 195 Bestemmingslijst weergaveprioriteit 1, 195 Bestemmingslijst weergaveprioriteit 2, 195 Bewerken / Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server, 84 Bezorgingsoptie, 57 Bidirectionele communicatie, 54 Bijzondere afzender programmeren/ wijzigen, 150 Blanco pagina afdrukken, 181 Boxinstellingen, 160 Breedte midden wissen, 84 Briefpapier instelling, 93, 181
C Centreerteken, 101 Communicatiemodus, 55 Compressie (grijs/kleur/alle kleuren), 196 Compressie (Zwart & Wit), 196 Config.-pagina, 177 Courier lettertype, 186
297
D Daltarief programmeren, 97 datum instellen, 49 Datumstempel, 91 DDNS Configuratie, 51 De bijzondere afzenderlijst afdrukken, 159 De taal van het display wijzigen, 279 Direct kiezen tijd, 97 Display, 2 Display/afdrukteller, 64 Display uitschakelen, timer, 49 DNS Configuratie, 51 Documentserver, 95 Domeinnaam, 51 Doorzenden, 101, 148 Doorzendteken, 137 Duplex, 181
E Een bijzondere afzender verwijderen, 159 Effectief protocol, 51 Eigenschappen kopieerapparaat/ Document Server / Algemene eigenschappen, 77 Eigenschappen kopieerapparaat/ Document Server / Bewerken, 84 Eigenschappen kopieerapparaat/ Document Server / Invoer/uitvoer, 93 Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server / Reproductiefactor, 82 Eigenschappen kopieerapparaat/ Document Server / Stempel, 89 Eigen stempel, 90 E-mailaccount faxen, 57 E-mailadres beheerder, 57 E-mail communicatiepoort, 57 E-mail delen & verzenden, 196 E-mailinstellingen / Faxeigenschappen, 104 E-mail methode opgeslagen bestand, 196 E-mail ontvangstinterval, 57 E-mailopslag in server, 57 Ethernet snelheid, 51
298
F Faxeigenschappen/Algemene instellingen / Aanpassing, 97 Faxeigenschappen / Beheerderstoepassingen, 111 Faxeigenschappen / E-mailinstellingen, 104 Faxeigenschappen / IP-faxinstellingen, 106 Faxeigenschappen / Ontvangstinstellingen, 101 Faxinformatie programmeren, 97, 111 Faxinformatie registreren, 121 Firmware versie, 64 Font Pitch, 186 Formaat (Achtergrondnummering), 89 Formaat (Datumstempel), 91 Formaat instellen, 43 Formaat (Paginanummering), 91 Formulierregels, 186 Foutenlogbestand, 177 Foutenlogboek afdrukken, 181 Functieprioriteit, 43 functieresettijd, 43 Functietoets kopiëren: F1-F5, 77
G Gateway-adres, 51 Gateway programmeren/wijzigen/ verwijderen, 106, 111 Geautoriseerde ontvangst, 147 Geautoriseerde RX, 157 Geautoriseerde RX en speciale RX-functie programmeren, 157 Geautoriseerde RX (Geautoriseerde ontvangst), 101 Gebruikerbeheerder management, 64 Gebruik LDAP-server, 64 Gebruik van geheugen, 181 Gegevensindeling, 188 Geheugenbeveiliging, 149 Geheugenbeveiligings-ID registreren, 111 Geheugenoverloop, 181 Geluidsignaal: Origineel achtergebleven, 77 Geluidsniveau aanpassen, 97 Gem. orig. form. prioriteit, 191 Ger. sort.: Autom. papier doorgaan, 93 Geruit merkteken, 101 Gesloten netwerkcode programmeren, 111
H H.323 inschakelen, 106, 111 H.323-instellingen, 106, 111 Handinv. instell.prioriteit, 181 Handinvoer - Papierformaat programmeren, 157 Hersteltijd verkorten, 64 Hex dump, 177 Host interface / Printereigenschappen, 185 Hostnaam, 51
I IEEE 802.11b, 55 Informatie, 280 Instellen draadloos LAN, 10 Instellen IEEE 802.11b, 10 Instellingen voor uitvoerlade, 45 Instelling lijnprioriteit, 97 Interface-instellingen / Systeeminstellingen, 51 Internet faxinstellingen, 104, 111 Invoeraccent, 54 Invoer/uitvoer / Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server, 93 I/O-buffer, 185 I/O-time-out, 185 IP-adres, 51 IP-adres van de server vastleggen, 57 IP-faxinstellingen / Faxeigenschappen, 106
K Kanaal, 55 Kopieën, 181 Kopieerkwaliteit, 77 Kopieervolgorde in combimodus, 84 Kopiëren op tussenpapier, 84 Kopieren op tussenv. in Combineren, 84 Kopierichting in Duplexmodus, 77 Kopie voorblad in combimodus, 84
L Lade papierformaat: lade 1-4, 46 Lettertypebron, 186 Lettertype (Datumstempel), 91 Lettertypenummer, 186 Lettertype (Paginanummering), 91 Lijst afdrukken, 56 Lijst-/proefafd / Printerinstellingen, 177 Lijst/Voorbld. bev. afdr., 180 Logboekinstelling verzenden, 64
M Marge achterkant: Bovenkant/ Onderkant, 84 Marge achterzijde: Links/Rechts, 84 Marge lettertype: Links/Rechts, 84 Marge voorkant: Bovenkant/Onderkant, 84 Max. aantal kopieën, 77 Max. E-mailform., 104, 196 Max. ontvangstformaat e-mail, 57 Meerdere lijsten, 177 Menulijst, 177
N Naam afzender autom. specificeren, 57 NCP Bezorgingsprotocol, 51 Netwerk, 51 Nietpositie selecteren, 93 Niveau netwerkbeveiliging, 64 Notatie (Datumstempel), 91 NW-frametype, 51
O Omschakelen naar ontvangstmodus, 101 Onderhoud / Printereigenschappen, 180 Onderwerp programmeren/wijzigen/ verwijderen, 57 Ongeautoriseerde kopiecontrole, 64 Ontvangstinstellingen / Faxeigenschappen, 101 Ontvangstprotocol, 57 Ontvangsttijd afdrukken, 101 Oproepen bij taakeinde, 77 Opslagtoets Document Server: F1-F5, 77 Opwarm-melding, 43 Origineelinstelling, 191 Origineelrichting in Duplexmodus, 77 Origineelschaduw wissen in combimodus, 84 Origineeltype weergeven, 77 Originele afdruktakenlijst, 181 Orig. invoerrichting prioriteit, 191
P Paginanummering, 91 Paginanummering eerste brief, 91 Paginanummering in combinatie (Paginanummering), 91 Paneeltoon, 43 Papierformaat, 181 Papierformaat: handinvoerlade, 46 Papierlade, 101, 149
299
Papierlade-instellingen / Systeeminstellingen, 46 Papierlade prioriteit: fax, 46 Papierladeprioriteit: Kopieerapparaat, 46 Papierlade prioriteit: printer, 46 Papiersoort: lade 1-4, 46 Papiertype LCT, 47 Papierweergave, 77 Paral. interf., 54 Parallelle communicatiesnelheid, 54 Parallelle tijdsinstelling, 54 Parameterinstelling, 111 Parameterinstelling: Lijst afdrukken, 111 PCL-config./Lettertypepagina, 177 PCL menu / Printereigenschappen, 186 PDF-config./Lettertypepagina, 177 PDF Groepswachtwoord, 189 PDF Menu / Printereigenschappen, 189 PDF wachtwoord wijzigen, 189 Perforatietype selecteren, 93 Ping opdracht, 51 POP3 / IMAP4 Instellingen, 57 POP voor SMTP, 57 Printereigenschappen / Host interface, 185 Printereigenschappen / Lijst-/proefafd, 177 Printereigenschappen / Onderhoud, 180 Printereigenschappen / PCL menu, 186 Printereigenschappen / PDF Menu, 189 Printereigenschappen / PS Menu, 188 Printereigenschappen / Systeem, 181 Printer handinvoer papierformaat, 46 Printertaal, 181 Prior. autom. papiersel., 77 Prioriteit automatische belichting, 77 Prioriteit bestandstype, 196 Prioriteit duplex-modus, 77 Prioriteitinstelling: Vergroten, 82 Prioriteitinstelling: Verkleinen, 82 Prioriteit origineel type, 77, 97 Prioriteit tekstformaat, 97 Programmeer/Wijzig/Verwijder LDAP server, 64 Progr/Wijz/Verwijd e-mailbericht, 57 PS-config./Lettertypepagina, 177 PS Menu / Printereigenschappen, 188
300
R Randbreedte wissen, 84 Randen bijwerken, 181 Ratio voor het creëren van een kantlijn, 82 Reproductiefactor / Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server, 82 Reset na beëindigen scannen, 97 Resolutie, 186, 188, 189 Richting, 186 Richting: Boekje, Tijdschrift, 84 RX-bestand Afdrukkwal. (Afdrukkwaliteit ontvangstbestand), 101 RX omgekeerd afdrukken (Ontvangst omgekeerd afdrukken), 101
S SADF automatische resettijd, 93 Scanbelichting aanpassen, 97 Scaninstellingen / Scannereigenschappen, 191 Scaninstellingen / Standaardinstellingen, 191 Scannereigenschappen / Bestem.lijstinstellingen, 195 Scannereigenschappen / Verzendinst., 196 Scanner oproepen tijdsinterval, 57 Schakelaar geheugen/dir. verz., 97 Scheidingslijn in Combineren, 84 Scheidingslijn van afbeeldingherhaling, 84 Scheidingslijn van dubbele kopie, 84 Selecteer stapelfunctie, 93 Selecteer tel. met kiesschijf/druktoetsen, 111 Selecteer titel, 97, 195 Signaalcontrole, 54 Signaal wireless LAN, 55 SIP inschakelen, 106, 111 SIP-instellingen, 106, 111 sleuteltellerinstellingen, 64 SMB Computernaam, 51 SMB Werkgroep, 51 SMTP RX-bestand bezorgingsinstellingen, 104 SMTP Server, 57 SMTP-verificatie, 57 Snelbedieningstoets, 97 Snelkoppeling Verkl./Vergr., 82 SNMPv3 communicatie toestaan, 51 Specificeer lade voor regels, 101 SSID-instelling, 55 SSL / TLS communicatie toestaan, 51 Standaard gebruikersnaam/wachtwoord (Verzenden), 57
Standaard Printertaal, 181 Standaard scaninstellingen, 191 Startmodus wijzigen, 77, 97, 191 Status signaalselectie, 54 Stempel / Eigenschappen kopieerapparaat/Document Server, 89 Stempelindeling 1-4 (Gebruikersstempel), 90 Stempelinstelling (Datumstempel), 91 Stempelnotatie (Paginanummering), 91 Stempelnotatie (Vooraf ingestelde stempel), 89 Stempel op aang. Tussenblad (Paginanummering), 91 Stempelpositie 1-4 (Gebruikersstempel), 90 Stempelpositie achterzijde duplexkopie (Paginanummering), 91 Stempelpositie (Paginanummering), 91 Stempelpositie (Vooraf ingestelde stempel), 89 Stempelprioriteit (Vooraf ingestelde stempel), 89 Stempel programmeren/verwijderen (Eigen stempel), 90 Stempeltaal (Vooraf ingestelde stempel), 89 Sub papierformaat, 181 Superimpose (Datumstempel), 91 Superimpose (Paginanummering), 91 Symbolenset, 186 Systeeminstellingen / Alg. eigensch., 43 Systeeminstellingen / Beheerdertoepas., 64 Systeeminstellingen / Bestand doorzenden, 57 Systeeminstellingen / Papierladeinstellingen, 46 Systeeminstellingen / Timerinstellingen, 49 Systeem / Printereigenschappen, 181
T
Tussenbladlade, 46 TWAIN Standby Tijd, 196 TX-stempelprioriteit, 97 Type LAN, 51
U Uitgebreide beveiliging, 64 Uitvoer: Document Server, 43 Uitvoer: Fax, 43 Uitvoer: kopieerapparaat, 43 Uitvoer: Printer, 43
V Van CR naar LF, 186 Veranderen van lade, 181 Vergroot A4 breedte, 186 Vergroten 1-5, 82 Vergr./Verkl. prioriteit, 82 Verkleinen 1-6, 82 Verw. alle best. in Document Server, 64 Verwijder opgeslagen afdruktaken, 180 Verwijder tijdelijke afdruktaken, 180 Verwijd. scannerlogbestand, 196 Verzendinst. / Scannereigenschappen, 196 Verzendsnelheid, 55 Vooraf ingestelde stempel, 89 Voorbladlade, 46
W Wachttijd voor volgend(e) origine(e)l(en): SADF, 191 Wachttijd voor volgend orig.: glasplaat, 191 Weergave aantal kopieën, 43 WEP-instelling (codering), 55 WINS configuratie, 51
Taakscheiding, 181 Taal E-mailinformatie, 196 Tekengrootte, 186 Teller, 281 Teller weergeven/wissen/afdrukken per gebruikerscode, 64 Terug naar standaardwaarden, 55 tijd instellen, 49 Timerinstellingen / Systeeminstellingen, 49 timer voor automatisch uitschakelen, 49 Toegang tot Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen), 3 Toner besparen, 181
301
302
DU
NL
B297-6921
Verklaring van conformiteit “Dit product voldoet aan de vereisten van de EMC-richtlijn 89/336/EEC inclusief de bijbehorende wijzigingen en de laagspanningsrichtlijn 73/23/EEC inclusief de bijbehorende wijzigingen.” Conform IEC 60417 gebruikt dit apparaat de volgende symbolen voor de hoofdschakelaar: a betekent STROOM AAN. c betekent STAND-BY. Handelsmerken Microsoft®, Windows® en Windows NT® zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of overige landen. Acrobat® is een gedeponeerd handelsmerk van Adobe Systems Incorporated. NetWare is een gedeponeerd handelsmerk van Novell, Inc. Alle andere productnamen die worden vermeld, worden slechts gebruikt om het product te identificeren en kunnen handelsmerken zijn van de betreffende bedrijven. Wij maken geen enkele aanspraak op de rechten van de betreffende merken. De correcte namen van de Windows-besturingssystemen zijn als volgt: De productnaam van Windows® 95 is Microsoft® Windows® 95. De productnaam van Windows® 98 is Microsoft® Windows® 98. De productnaam van Windows® ME is Microsoft® Windows® Millennium Edition (Windows ME). De productnamen van Windows® 2000 zijn als volgt: Microsoft® Windows® 2000 Advanced Server Microsoft® Windows® 2000 Server Microsoft® Windows® 2000 Professional De productnamen van Windows® XP zijn als volgt: Microsoft® Windows® XP Professional Microsoft® Windows® XP Home Edition De productnamen van Windows Server™ 2003 zijn als volgt: Microsoft® Windows Server™ 2003 Standard Edition Microsoft® Windows Server™ 2003 Enterprise Edition Microsoft® Windows Server™ 2003 Web Edition De productnamen van Windows® NT zijn als volgt: Microsoft® Windows NT® Server 4.0 Microsoft® Windows NT® Server 4.0
Copyright © 2006
Gebruiksaanwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen
B297-6921
NL
DU