Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Akerstraat 92, 6411 HD Heerlen Telefoon: 045 - 5763 333 Telefax:
045 - 5741 117
Ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer 41071016
Verslag over het boekjaar 1-1-2010 t/m 31-12-2010
2
Inhoud
Pagina Bestuur en organisatie
5
Meerjarenoverzicht
7
Bestuursverslag Algemeen
9
Pensioenen
12
Risicoparagraaf
20
Beleggingen
25
Samenvatting actuarieel verslag Managementsamenvatting
29
Verslag van het verantwoordingsorgaan Reactie van het Bestuur op het oordeel van het Verantwoordingsorgaan
36
Jaarrekening Balans per 31 december
38
Staat van baten en lasten
40
Kasstroomoverzicht
42
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling
43
Toelichting op de balans per 31 december
47
Toelichting op de staat van baten en lasten
52
Risicoparagraaf
56
Overige gegevens Gebeurtenissen na balansdatum
63
Financiering
63
Resultaatbestemming
63
Uitvoering
63
Actuariële verklaring
64
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
65
Bijlage Overzicht belegd vermogen
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
67
3
4
Bestuur en organisatie
Bestuur Leden van werknemerszijde * F.A.G. Hol, voorzitter 1) L.V. Trafas 1) Drs. J.E.A. Dols 2) Mevr. M.F.M. Breiner-Bosma 1) A.P.M. Appel 1) M.K. Romih 1) Leden van werkgeverszijde * Mr G.J.H.M. Wagemans, plv. voorzitter 3) Drs. H.E.M. Gerards 3) S.A.H. Lauwers 3) Plaatsvervangende leden van werknemerszijde Ir M. Drijdijk 2)
*
Benoemd door:
1)
De Unie.
2)
Synergo-VHP (voorheen Vereniging Hoger Personeel DSM).
3)
DSM Limburg BV, namens de mijnondernemingen.
Deelnemersraad Leden
Benoemd door: G.J.M. Ramakers
De Unie
H.G. Houben
De Unie
J.H. Janssen
De Unie
K.F.W.M. Giesen
De Unie
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
5
Verantwoordingsorgaan Voorgedragen door vakorganisatie De Unie: G.C.J.M. van Poppel G.J.M. Ramakers Voorgedragen door DSM Limburg BV, namens de door mijnondernemingen: Mevr. Drs E. van de Wiel Gezamenlijke beleggingscommissie AMF - BFM Drs L.R.M. Radix, voorzitter Namens BFM:
Mr. G.J.H.M. Wagemans F.A.G Hol
Namens AMF:
F.F. Pfeiffer Drs. H.E.M. Gerards
Gezamenlijke communicatiecommissie AMF - BFM Namens BFM:
A.P.M. Appel Drs. J.E.A. Dols
Namens AMF:
W.A. Wittenbernds, voorzitter H. Walravens
Namens BFM en AMF, als werkgeversvertegenwoordiger:
Drs. H.E.M. Gerards
Organisatie Pensioenbeheer en actuariële- en bestuursadvisering: Fiduciair Vermogensbeheer:
AZL N.V. AZL Vermogensbeheer BV (handelend onder de naam ING Investment Management Implemented Client Solutions (ICS) Kantoor: Akerstraat 92, Heerlen Postadres: Postbus 4471, 6401 CZ Heerlen Tel.nr.: 045-5763333; Faxnr.: 045-5741117
Actuariële advisering Actuariële certificering Accountant
6
AZL Actuariaat Ernst & Young Actuarissen B.V. Ernst & Young Accountants LLP
Meerjarenoverzicht
2010
2009
2008
2007
2006
Aantallen Deelnemers
0
0
0
2
2
61
88
104
127
150
Pensioengerechtigden
2.544
2.636
2.763
2.876
2.981
Totaal
2.605
2.724
2.867
3.005
3.133
178.266
188.591
201.448
242.083
262.434
10.599
15.389
-14.765
9.472
11.524
5,8%
8,3%
-6,1%
3,9%
4,5%
-2.465
6.326
5.417
53.587
64.779
150
150
150
150
150
181.932
187.174
199.321
193.597
200.778
12
12
17
17
18
181.944
187.186
199.338
193.614
200.796
23.886
25.874
27.004
27.308
27.191
0,0%
0,0%
6,8%
7,0%
8,9%
n.v.t
n.v.t
n.v.t
n.v.t
132,3%
98,7%
103,5%
102,8%
127,8%
128,8%
3,2%
3,4%
3,6%
4,8%
Gewezen deelnemers
Financiële gegevens (in duizenden euro) Beleggingen voor risico fonds Belegd vermogen 1) Beleggingsopbrengsten Rendement o.b.v. total return Reserves Algemene reserve Bestemmingsreserve Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Totaal technische voorzieningen Pensioenuitkeringen Toeslag Dekkingsgraad O.b.v. 4% rente O.b.v. rentetermijnstructuur, FTK
2)
Gemiddelde rekenrente
1) 2)
Zie toelichting op pagina 38 (Balans, Activa nr [1]. De dekkinsgraad is gedefinieerd als het beschikbaar vermogen gedeeld door de tecnische voorzieningen ( 2010: 179.617/181.932 x 100%), De vpv herverzekering wordt buiten beschouwing gelaten voor deze berekening.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
7
8
Bestuursverslag
Algemeen Inleiding De stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf (BFM) is een bedrijfstakpensioenfonds en heeft de stichting als rechtsvorm. Het pensioenfonds is opgericht bij notariële akte op 30 december 1952 en is statutair gevestigd te Heerlen. Overeenkomstig artikel 20 van de statuten wordt hierbij verslag uitgebracht over het boekjaar 2010. Het verslagjaar stond voor het pensioenfonds in het teken van het monitoren van de financiële positie, de aanpassing van de sterftegrondslagen, het uitvoeren van een ALM-studie en het risicomanagement. De dekkingsgraad van het fonds is gedaald van103,5% eind 2009 naar 98,7% aan het einde van 2010. De minimaal vereiste dekkingsgraad is 104%. De vereiste dekkingsgraad bedroeg eind 2010 111,7% volgens de feitelijke vermogensverdeling en 111,6% volgens de strategische vermogensverdeling zodat er, net als eind 2009, nog sprake is van een dekkings- en een reservetekort. Elders (pagina 13) in dit bestuursverslag wordt separaat verslag gedaan van de financiële positie van het fonds. Doelstelling Het fonds heeft ten doel aan de (gewezen) deelnemers en aan hun betrekkingen, volgens bij pensioenregeling vast te stellen bepalingen, geldelijke uitkeringen te verzekeren. Het fonds heeft een actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) opgesteld waarin gemotiveerd is omschreven welk beleid wordt gevoerd om de doelstelling van het pensioenfonds na te kunnen komen. In de ABTN wordt nader ingegaan op de organisatie van het pensioenfonds, de inhoud van de pensioenregeling, de financiële opzet (grondslagen en het beleidskader en sturingsmiddelen), hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en de opzet van de administratieve organisatie en interne controle. Het pensioenfonds heeft op 18 september 2009 de ABTN voor het laatst gewijzigd. Statuten De statuten van het Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf zijn in het verslagjaar niet gewijzigd. Bestuur Het pensioenfonds wordt beheerd door een bestuur, bestaande uit 9 personen. Het bestuur kent een paritaire samenstelling. Volgens het rooster van aftreden eindigde op 31 maart 2011 de zittingsperiode van de bestuursleden, mevrouw Breiner-Bosma en de heren Romih, Wagemans en Lauwers. De aftredende bestuursleden werden door de benoemende instanties voor een periode van vier jaar herbenoemd. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter vormen samen het Presidium. Het Presidium bereidt de bestuursvergaderingen voor, stelt de agenda van de vergadering samen, voert vooroverleg over bepaalde bestuurlijke aangelegenheden en komt eventueel met voorstellen.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
9
Het bestuur vergaderde in het verslagjaar regulier op 26 maart, 28 mei, 24 september, 24 november en 8 december. Daarnaast vonden er, al dan niet samen met het bestuur van het Algemeen Mijnwerkersfonds (AMF), bijeenkomsten plaats inzake de evaluatie van de herstelplannen, de aanpassing van de sterftegrondslagen, de presentatie van het risicomanagement / integriteitsplan en de voortgang van de ALM-studie op respectievelijk 18 januari, 8 februari, 9 en 24 september, 20 oktober, 15 november en 8 december. De belangrijkste aandachtspunten van het bestuur in het verslagjaar waren: –
de jaarstukken 2009;
–
de financiële positie van het fonds;
–
de gevolgen van de toegenomen levensverwachting;
–
de aanpassing van de kostenvoorziening;
–
het risicomanagement;
–
de ALM-studie en de te maken keuzes met betrekking tot het beleggingsbeleid;
–
het communicatiebeleid en de pogingen tot het instellen van een klankbordgroep;
–
de rapportage inclusief aanbevelingen van de visitatiecommissie en de reactie van het bestuur hierop en
–
het tot stand brengen van een nieuwe uitbestedingsovereenkomst.
Commissies van het bestuur In samenwerking met het AMF-bestuur heeft het bestuur een aantal taken gedelegeerd aan commissies. De Gezamenlijke Beleggingscommissie AMF – BFM heeft een eigen reglement en is ingesteld ter voorbereiding van bestuursbeslissingen op beleggingsgebied. De taak van de commissie is het (on)gevraagd adviseren van de besturen en het voorbespreken van de bestuursstukken op beleggingsgebied. In het verslagjaar is door het bestuur een regeling geaccordeerd inzake “Mandatering beslissingsbevoegdheid van de Gezamenlijke beleggingscommissie AMF – BFM en het Presidium”, op grond waarvan de commissie en het presidium in spoedeisende gevallen, op de wijze zoals omschreven in de regeling, namens het bestuur besluiten kan nemen. De commissie is samengesteld uit een onafhankelijke deskundige als voorzitter en enkele bestuursleden van beide fondsen. Deze beleggingscommissie vergadert regulier na afloop van elk kwartaal. In het verslagjaar vergaderde de commissie op 21 januari, 2 maart, 26 april, 5 augustus, 27 oktober en 2 november. Door de intensivering van de communicatie aan de (gewezen) deelnemers hebben beide besturen een gezamenlijke communicatiecommissie ingesteld. De commissie werkt op basis van taakopdrachten van beide besturen en is verder betrokken bij de inhoudelijke voorbereiding en vormgeving van alle uitingen op het gebied van informatieverstrekking. In het verslagjaar zijn de taken en bevoegdheden van de commissie in een document vastgelegd. De commissie is samengesteld uit bestuursleden van beide fondsen en vergaderde in het verslagjaar op 23 februari, 28 mei, 1 oktober en 9 november. De commissies worden ondersteund door adviseurs, merendeels van AZL. Behalve deze vaste commissies kan het bestuur ook ad hoc voor bepaalde activiteiten commissies instellen. Zo is, in samenwerking met het AMF, een gezamenlijke commissie geformeerd die in het verslagjaar in een aantal sessies de risico’s die de pensioenfondsen lopen, heeft geïnventariseerd. De werkzaamheden van de commissie hebben geleid tot een risicomanagement/integriteitsplan. Tot slot zullen de werkzaamheden van een in het verslagjaar uit beide pensioenfondsen samengestelde werkgroep in het volgende verslagjaar moeten leiden tot een nieuwe uitbestedingsovereenkomst. Deelnemersraad Sinds 1 januari 2008 heeft het fonds een deelnemersraad naar wettelijk model. De belangrijkste taak van de deelnemersraad is het (on)gevraagd adviseren van het bestuur over een aantal nader in het reglement van de deelnemersraad omschreven zaken. De samenstelling van de deelnemersraad is gedurende het verslagjaar ongewijzigd gebleven. De deelnemersraad heeft op 20 mei
10
afzonderlijk en op 28 mei en 8 december met het bestuur vergaderd. Op 22 september vond een gezamenlijke ALM-opleiding met de deelnemersraad van het AMF en de besturen en verantwoordingsorganen van beide mijnfondsen plaats. Verantwoordingsorgaan Het bestuur legt jaarlijks verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan als vertegenwoordiging van de belanghebbenden van het fonds. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit 3 personen. De leden van het verantwoordingsorgaan zijn per 1 januari 2008 formeel benoemd voor de duur van vier jaar. De samenstelling van het verantwoordingsorgaan is in de loop van het verslagjaar niet gewijzigd. Het verantwoordingsorgaan vergaderde afzonderlijk op 8 juni en op 14 juni samen met het bestuur. Uitbestede werkzaamheden Het pensioen- en vermogensbeheer en de actuariële- en bestuursadvisering is uitbesteed aan AZL N.V. te Heerlen. De actuariële certificering is opgedragen aan Ernst & Young Actuarissen te Utrecht. De controle van de jaarrekening is gebeurd door Ernst & Young Accountants LLP te Maastricht.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
11
Pensioenen Algemene ontwikkelingen Toekomstbestendigheid van het aanvullende pensioenstelsel De kredietcrisis heeft de aanzet gegeven tot een discussie over de toekomstbestendigheid van het Nederlandse aanvullende pensioenstelsel. Het kabinet Balkenende gaf het startsein voor deze discussie door de instelling van de commissies Don, Frijns en Goudswaard die op voortvarende wijze eind 2009 en in het begin van het onderhavige verslagjaar hun rapporten hebben uitgebracht. Het kabinet nam zelf de evaluatie van het Financieel Toetsingskader (FTK) ter hand. Kort daarop volgden nog onderzoeksrapporten en aanbevelingen van De Nederlandsche Bank (DNB) en van de pensioenkoepels met betrekking tot het beleggingsbeleid en -gedrag van pensioenfondsen. Met de hiervoor geschetste, in korte tijd gerealiseerde beleidsvoorbereiding kon de politiek vervolgens aan de slag. Door het voortijdig aftreden van het kabinet Balkenende bleef politieke besluitvorming echter achterwege. Wel publiceerde de demissionaire minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de heer Donner, bij brief van 7 april 2010 nog een kabinetsstandpunt over de voornoemde rapporten en naar aanleiding van de FTK-evaluatie. Ook de bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakte wetsvoorstellen tot wijziging van de AOW werden niet in behandeling genomen. Het enige politieke feit van betekenis was het besluit van de minister om de mogelijke opschorting tot 1 april 2012 van kortingen op pensioenaanspraken en ingegane pensioenen in te trekken. Het besluit leidde, mede vanwege de gebrekkige communicatie, tot veel maatschappelijke onrust. Sociale partners in de Stichting van de Arbeid (STAR) gingen evenwel door met de discussie over het pensioenstelsel. Dit mondde uit in het Pensioenakkoord van 4 juni 2010. Het toekomstige kabinet werd uitgenodigd dit akkoord, waarin de aanvullende pensioenen en AOW integraal worden behandeld en dat dus ook voorstellen tot wijziging van de AOW bevat, in zijn geheel over te nemen. Sociale partners stelden in het akkoord voor om naast het op de huidige Pensioenwet gebaseerde nominale kader een zogenaamd reëel kader te ontwikkelen, waarbinnen de pensioentoezegging afhankelijk wordt gemaakt van de stijging van de levensverwachting en de ontwikkelingen op de financiële markten. Na een lange formatieperiode werd met het sluiten van een regeer- en gedoogakkoord op 30 september 2010 een minderheidskabinet gevormd, bestaande uit de VVD en het CDA, met gedoogsteun van de PVV. Het onderhavige boekjaar werd afgesloten met een brief van de nieuwe minister van SZW, de heer Kamp, aan de Tweede Kamer waarin de bewindsman zijn plannen en prioriteiten voor 2011 uiteenzette. Centraal in dat jaar zullen, zoals te verwachten viel, de toekomstbestendigheid van het pensioenstelsel en de herziening van het FTK staan. Voorts staan de herziening van de pension fund governance en medezeggenschap hoog op de politieke agenda. Het nieuwe kabinet streeft naar een breed akkoord met sociale partners, waarvan de pensioenen onderdeel zullen zijn. Rekenrentesystematiek in het kader van herstel In 2010 bereikte de rentestand het laagste niveau in decennia. Naar het einde van het jaar was weer een stijging van de rente waar te nemen. Een weerkerend onderwerp in het boekjaar was de dreiging van kortingen, mede veroorzaakt door de lage rentestand. De roep om een andere rekenrentesystematiek werd steeds groter. Van diverse zijden werd voorgesteld om de huidige, door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur die is gebaseerd op de zero-coupon-swapcurve, te vervangen. Diverse alternatieven werden aangedragen, zoals de ECB-AAA-curve en de curve voor Nederlandse staatsobligaties. Gezien de aard van pensioenfondsen acht DNB de huidige swapcurve echter nog steeds het meest passend. Het onderhavige onderwerp zal ongetwijfeld ten volle terugkeren in het kader van de herziening van het pensioenstelsel. Pension fund governance en medezeggenschap De inrichting van het ideale bestuursmodel voor pensioenfondsen bleef ook in dit boekjaar de gemoederen bezig houden. Zoals gezegd, zullen deze onderwerpen in het volgende verslagjaar veel aandacht krijgen. Een belangrijk feit was namelijk dat de Tweede
12
Kamer akkoord ging met een initiatiefwetsvoorstel van Koser Kaya (D66) en Blok (VVD). Het voorstel regelt onder meer een verplichte bestuursdeelname van pensioengerechtigden. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer heeft de demissionaire minister Donner bij brief van 27 september 2010 geprobeerd de senatoren te overtuigen van de wenselijkheid om de wijzigingsvoorstellen op te schorten tot meer bekend zal zijn over de bredere aanpak van de stelselherziening en governance, zoals die door het nieuwe kabinet wordt voorbereid. Hij bepleitte een integrale aanpak van de deskundigheid, het interne toezicht en de verantwoording, waarbij naar zijn mening niet per se één governance model voor alle pensioenfondsen voor de hand ligt. Naast de bovenstaande ontwikkeling werd in het boekjaar gewerkt aan een convenant, getiteld ‘Bevordering Diversiteit Pensioenfondsen - het convenant is inmiddels tot stand gekomen. Het doel van dit convenant is te bereiken dat de fondsorganen een redelijke afspiegeling vormen van de populatie van het pensioenfonds naar leeftijd, geslacht en migrantenachtergrond. Het is de bedoeling dat de afspraken te zijner tijd worden opgenomen in de Principes voor goed pensioenfondsbestuur. Aan het einde van het boekjaar hebben DNB en AFM de ‘Beleidsregel deskundigheid’ vastgesteld. In deze beleidsregel wordt meer invulling gegeven aan de vereisten ten aanzien van de deskundigheid. Deskundigheid bestaat volgens de toezichthouders uit kennis, vaardigheden en professioneel gedrag, hetgeen onder meer blijkt uit de opleiding, werkervaring en competenties van de fondsbestuurders, alsmede de toepassing daarvan in de praktijk. De toetsing van de deskundigheid zal onderdeel moeten zijn van de jaarlijkse zelfevaluatie. De bovenstaande ontwikkelingen tonen aan dat de pensioensector in de komende jaren tegelijk voor uitdagingen staat met betrekking tot de inhoud van de pensioencontracten als voor keuzes ten aanzien van veranderingen wat betreft de governance. Fondsspecifieke ontwikkelingen Financiële positie Het belegd vermogen van het fonds (inclusief lopende rente en liquide middelen) nam in het verslagjaar af met € 13,6 miljoen tot € 180,1 miljoen (2009: € 193,7 miljoen). Het gemiddelde rendement op basis van total return bedroeg in 2010: 5,8% (2009: 8,3%). De voorziening pensioenverplichtingen is in 2010 met € 5,3 miljoen afgenomen tot € 181,9 miljoen (2009: € 187,2 miljoen). De voorziening pensioenverplichtingen is vastgesteld op basis van de AG Prognosetafel 2010-2060 met een ervaringssterftepercentage voor mannen en vrouwen van 90. In de paragraaf “Verdere aanpassing sterftegrondslagen” wordt hierop nog nader ingegaan. Genoemde ontwikkelingen resulteren in een aanwezige dekkingsgraad van 98,7% per 31 december 2010. De benodigde solvabiliteit onder FTK dient zodanig te zijn dat het fonds met 97,5% zekerheid volgend jaar nog voldoende vermogen heeft om de verplichtingen op marktconforme basis over te dragen. De benodigde solvabiliteit wordt bepaald met behulp van een door DNB aangereikt standaardmodel. De vereiste dekkingsgraad van het fonds bedraagt ultimo 2010 volgens de feitelijke normwegingen 111,7% en 111,6% volgens de strategische normwegingen. Verdere aanpassing van de sterftegrondslagen Bij de vaststelling van vorengenoemde technische voorzieningen is rekening gehouden met de toegenomen levensverwachting. Mensen leven langer en ontvangen dus langer pensioen. Het pensioenfonds heeft daar in het jaarverslag 2009 al (gedeeltelijk) rekening mee gehouden door de technische voorzieningen per 31 december 2009, berekend op basis van de door het Actuarieel Genootschap (AG) vastgestelde AG Prognosetafel 2005-2050 (zonder leeftijdscorrecties), te verhogen met 3,8%. Deze verhoging
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
13
van 3,8% per 31 december 2009 hield verband met de eind 2009 door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gepubliceerde onderzoekgegevens op het gebied van sterfte en toegenomen levensverwachting, vooruitlopende op de door het AG nog te publiceren nieuwe AG Prognosetafel. Op 30 augustus 2010 heeft het AG op basis van een nieuwe (aangepaste) prognose de nieuwe overlevingskansen gepubliceerd: de AG Prognosetafel 2010-2060. Het AG heeft hierbij rekening gehouden met een lange termijn trend. Uit de nieuwe AG Prognosetafel 2010-2060 blijkt dat de levensverwachting sneller is gestegen dan eerder was voorspeld in prognosemodellen van zowel het AG als het CBS. Deze ontwikkeling is ongunstig voor pensioenfondsen omdat het leidt tot een zwaardere reservering voor de fondsen. Omdat het fonds op basis van wet- en regelgeving rekening moet houden met prudente verzekeringstechnische grondslagen en met inachtneming van DNB-richtlijnen, heeft het bestuur besloten om de technische voorzieningen van het fonds per 31 december 2010 vast te stellen op basis van de AG Prognosetafel 2010-2060. Tevens is het bestuur, conform advies van de adviserend actuaris van het fonds, afgestapt van het systeem van leeftijdsterugstellingen om de afwijkingen ten opzichte van de landelijke tafels weer te geven. Om bedoelde afwijkingen nauwkeuriger te kunnen bepalen is overgestapt op het gebruik van ervaringssterftepercentages. Bij het in kaart brengen van de gevolgen van de overstap op de nieuwe AG Prognosetafel heeft het fonds zich gebaseerd op eigen sterftewaarnemingen. Om rekening te houden met de kans dat er op de korte termijn minder mannen dan wel vrouwen overlijden dan verwacht, zijn er veilig te achten risico-opslagen meegenomen in de ervaringssterftepercentages. Rekening houdend met risico-opslagen van respectievelijk 3%-punt voor mannen en 4%-punt voor vrouwen, werd voor mannen en vrouwen een ervaringssterftepercentage van 90% vastgesteld. De overgang per 31 december 2010 naar de nieuwe AG Prognosetafels 2010-2060 met het vastgestelde ervaringssterftepercentage, leidt per 31 december 2010 tot een additionele stijging van de technische voorzieningen (inclusief rente-effect) met 4,2%. Deze verhoging van 4,2% komt bovenop de reeds in het jaarverslag 2009 verwerkte aanvullende reservering van 3,8%. Aanpassing kostenvoorziening Op verzoek van de waarmerkend actuaris is in het verslagjaar onderzoek verricht naar de toekomstige uitvoeringskosten. Op basis van de gemaakte projecties en analyses is gebleken dat de bestaande kostenvoorziening, overeenkomend met € 6,17 miljoen niet voldoende is. Uit prudentie-overwegingen is de kostenvoorziening verhoogd naar € 9 miljoen, zijnde een verhoging van 1,6%. Aan de gevormde voorziening van € 9 miljoen worden de jaarlijkse kosten onttrokken. Herstelplan en herstelkracht In herinnering wordt gebracht dat de dekkingsgraad van het pensioenfonds door de gevolgen van de kredietcrisis ultimo 2008 lager was dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. Er was eind 2008 daarom sprake van een reserve- en dekkingstekort. Deze tekorten zijn door het pensioenfonds onverwijld gemeld aan DNB. Het fonds heeft in 2009 gewerkt aan het opstellen van een korte- en een langetermijnherstelplan op basis van een actuele continuïteitsanalyse. Deze herstelplannen zijn op 26 maart 2009 bij DNB ingediend. De voortgang van het herstelplan moet jaarlijks door het bestuur worden geëvalueerd. Naar aanleiding van de toegezonden rapportage aan DNB bij het eerste evaluatiemoment op 31 december 2009, is een correctie doorgevoerd in verband met de sterftetrendontwikkeling. De hiermee verband houdende opslag van 3,8% op de voorziening werd, zoals hiervoor reeds vermeld, verwerkt in het jaarverslag 2009. De dekkingsgraad van het pensioenfonds bedroeg ultimo december 2010 98,7% Aangezien de aanwezige dekkingsgraad ultimo verslagjaar lager is dan de minimaal benodigde dekkingsgraad, verkeert het pensioenfonds ultimo 2010 nog steeds in een situatie van dekkingstekort en reservetekort. Het fonds heeft gedurende 2010 haar dekkingsgraad maandelijks gerapporteerd aan DNB.
14
Begin 2011 heeft het pensioenfonds het herstelplan wederom geëvalueerd. Deze evaluatie is op 11 februari 2011 gerapporteerd aan DNB. In onderstaande tabel is de evaluatie van het herstelplan ultimo december 2010 weergegeven.
Verwacht dg 2010 Primo 2010
Realisatie
101,1%
103,5%
Premie
0,0%
0,0%
Uitkeringen
0,2%
0,5%
Toeslagverlening
0,0%
0,0%
Rentetermijnstructuur
0,0%
-3,6%
Overrendement
1,1%
4,5%
Overige mutaties
0,7%
-6,1%
103,1%
98,7%
Ultimo 2010
Uit bovenstaande evaluatie blijkt dat de aanwezige dekkingsgraad zich onder de verwachte dekkingsgraad volgens het herstelplan bevindt. Het behaalde beleggingsrendement is aanmerkelijk hoger dan verwacht in het herstelplan en draagt hierdoor bij aan het herstel van het fonds. De rentetermijnstructuur, de aanpassing van de sterftegrondslagen en de aanpassing van de kostenvoorziening hebben een belangrijk negatief effect gehad op de dekkingsgraad. In boekjaar 2010 is conform het herstelplan geen toeslag verleend. De verwachting is dat het pensioenfonds eind 2011 nog niet uit de situatie van dekkingstekort is. Binnen de looptijd van het kortetermijnherstelplan is herstel tot boven de minimaal vereiste dekkingsgraad haalbaar. Naleving principes voor goed pensioenfondsbestuur Het bestuur onderschrijft de principes voor goed pensioenfondsbestuur die de Stichting van de Arbeid heeft vastgesteld en die in de Pensioenwet zijn opgenomen. Het bestuur streeft er naar om deze principes na te leven. De principes voor goed pensioenfondsbestuur hebben betrekking op de volgende onderdelen: zorgvuldig bestuur, transparantie, openheid en communicatie, deskundigheid en functioneren van het bestuur, verantwoording en intern toezicht. Verantwoordingsorgaan Het bestuur legt, zoals reeds vermeld in het hoofdstuk “Algemeen” jaarlijks verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het gevoerde beleid alsmede over de waarborging van goed pensioenfondsbestuur. Ook in dit jaarverslag is weer verslag gedaan van de bevindingen van het verantwoordingsorgaan ten aanzien van het door het bestuur in 2010 gevoerde beleid. Visitatiecommissie Het intern toezicht wordt vorm gegeven door een driejaarlijkse evaluatie en toetsing van het functioneren van het pensioenfonds door een visitatiecommissie. Een en ander is uitgewerkt in een Reglement Visitatiecommissie. In de periode december 2009 tot februari 2010
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
15
heeft de toetsing en evaluatie van het fonds plaatsgevonden. De visitatiecommissie heeft haar bevindingen door middel van een rapportage op 8 februari 2010 aan het bestuur kenbaar gemaakt. Het verslag van de visitatiecommissie met de reactie van het bestuur, is opgenomen in het vorige jaarverslag. In mei 2010 heeft het bestuur de aanbevelingen van de visitatiecommissie nader in kaart gebracht en waar nodig als actiepunt geformuleerd. De reactie op enkele aanbevelingen moet in afwachting van de besluitvorming omtrent de ALM-studie en de onder handen zijnde nieuwe uitbestedingsovereenkomst worden aangehouden. In het volgende verslagjaar kan door het bestuur een definitieve terugkoppeling ten aanzien van de opvolging van de aanbevelingen plaats vinden. Van de gemaakte tussenrapportage van het bestuur op de aanbevelingen zijn zowel de deelnemersraad als het verantwoordingsorgaan in kennis gesteld. Compliance officer De compliance officer is belast met het toezicht op de naleving van de gedragscode door de bestuursleden. Het gaat dan met name om de bepalingen in de gedragscode met betrekking tot het aanvaarden van relatiegeschenken, giften, uitnodigingen, nevenfuncties, het deelnemen in andere instellingen/zakelijke relaties etc.. Daarnaast adviseert de compliance officer over de uitleg en toepassingen van bepalingen zoals die zijn opgenomen in de gedragscode. Gedurende het verslagjaar heeft de heer Hamers, hoofd Controlling van AZL, mevrouw Brouner, als compliance officer van het pensioenfonds opgevolgd. In het verslagjaar zijn door de compliance officer ten aanzien van de naleving van de gedragscode geen bijzonderheden gemeld. Gedragscode Jaarlijks wordt door de bestuursleden bevestigd dat zij de gedragscode nageleefd hebben. Ook dit jaar heeft dit plaatsgevonden. Dit is vastgelegd in de notulen van de bestuursvergadering van 26 maart 2010. Deskundigheid en zelfevaluatie Het bestuur beschikt over een deskundigheidsplan. In dit plan is vastgelegd hoe de deskundigheid van het bestuur, wordt gewaarborgd en bevorderd. In dit plan is tevens vastgelegd hoe het bestuur zijn eigen functioneren, zowel collectief als individueel, jaarlijks evalueert. In het kader van deskundigheidsbevordering heeft het bestuur als geheel dan wel in commissievorm of als werkgroep verschillende belangrijke onderwerpen op een verkennende manier opgepakt, bestudeerd, conclusies getrokken en beleidskeuzes gemaakt. Te denken valt aan de ALM-sessies, de opzet van een risicomanagement/integriteitsplan, de vormgeving van een nieuwe uitbestedingsovereenkomst, de aanpassing van de sterftegrondslagen en de fondsspecifieke analyse van de aanbevelingen van de Commissie Frijns en de resultaten van het onderzoek van DNB naar het beleggingsbeleid van pensioenfondsen. Ook in 2011 streeft het bestuur ernaar de deskundigheid verder te vergroten onder meer door praktijkgerichte studiesessies over actuele onderwerpen. Over 2010 heeft het bestuur zijn functioneren, zowel van het bestuur als geheel als van de individuele bestuurders, geëvalueerd. Deze zelfevaluatie van het bestuur heeft plaatsvonden tijdens een apart voor dit onderwerp belegde bestuursvergadering op 8 december. Deze sessie stond in het teken van de beantwoording van de vraag in hoeverre gevolg is gegeven aan de bevindingen van de eerste 2 zelfevaluatie bijeenkomsten. Ten aanzien van een vijftal aandachtspunten werd de mening van het bestuur gevraagd, te weten over: kennisverwerving/opleiding, risicomanagement, uitbesteding /verzakelijking, governance en toekomst. Het bestuur heeft zich als taak gesteld alert te blijven op alle ontwikkelingen en de gevolgen voor het fonds te onderkennen en deze in de praktijk toe te passen. Verder onderstreept het bestuur de noodzaak van een continue monitoring van alle benoemde risico’s uit het risico-assessment alsmede van een gewijzigde basisopzet van de uitbestedingsovereenkomst. Tot slot benoemt het bestuur als aandachtspunten voor de volgende evaluatiebijeenkomst het in kaart brengen van de beste omstandigheden en het juiste moment waarop de zelfstandigheid van het fonds kan worden opgeheven alsmede van de wijze waarop de bestuurskracht van het fonds ook nog anno 2020 gewaarborgd kan blijven.
16
Communicatie Het fonds heeft, conform het advies van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), een communicatieplan opgesteld. Het communicatieplan wordt jaarlijks geëvalueerd en aangepast. In 2010 is wederom veel aandacht besteed aan communicatie met de doelgroepen binnen het fonds. Ook in het verslagjaar hebben de pensioengerechtigden het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) ontvangen. De gewezen deelnemers ontvangen om de vijf jaar het UPO. De aanspraken van de gewezen deelnemers zijn met ingang van 6 januari 2011 zichtbaar in een nationaal pensioenregister. Via de website www.mijnpensioenoverzicht.nl kan elke burger, zolang de uitkering nog niet is ingegaan, door middel van zijn/haar Digidcode op eenvoudige wijze inzicht krijgen in de eigen (totale) pensioensituatie. In het kader van “transparantie, openheid en communicatie” informeert het bestuur de gepensioneerden in toenemende mate schriftelijk over algemene zaken die het pensioenfonds betreffen. Elk jaar worden belangrijke onderwerpen belicht in het Pensioenbulletin. In de laatste uitgave van dit informatieve stuk zijn op een begrijpelijke wijze de jaarcijfers over 2009 belicht, is de ontwikkeling van de financiële positie van het fonds in relatie tot het ingediende herstelplan beschreven en is het besluit van het bestuur verwoord om geen toeslag te verlenen. Verder is in het pensioenbulletin het toeslagenlabel (afbeelding met muntjes met daarbij de voorwaardelijkheidsverklaring) geïntroduceerd, is ingegaan op de gevolgen van de vergrijzing voor de dekkingsgraad en is een pensioen-technisch onderwerp belicht. In het bulletin is tevens een hernieuwde oproep geplaatst in de richting van de gepensioneerden om deel te nemen in een klankbordgroep. Vanwege de geringe respons is aanvullend een oproep op de website geplaatst. Omdat ook deze oproep via de website weinig respons opleverde beraadt het bestuur zich nog over verder te nemen acties. Uit de administratieve rapportages is ook in het verslagjaar weer gebleken dat de telefonische helpdesk zeer frequent wordt geraadpleegd. Via de website van het pensioenfonds (www.pf-bfm.nl) worden de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden geïnformeerd over de specifiek voor hun groep relevante onderwerpen. Verder publiceert het bestuur met ingang van 2010 via de website van het fonds op regelmatige basis de dekkingsgraad van het fonds. Tot slot is een start gemaakt met het actualiseren en herschrijven van de informatieve teksten op de website. Het bestuur is van mening dat het in het verslagjaar heeft voldaan aan de principes voor goed pensioenfondsbestuur. In 2011 zal het bestuur onveranderd aandacht aan de principes voor goed pensioenfondsbestuur blijven besteden. Integere bedrijfsvoering en beheersing van de risico’s Het beleid van het fonds is gericht op een integere bedrijfsvoering. In dit kader heeft het bestuur de risico’s van het fonds geanalyseerd. Een beschrijving van deze risico’s alsmede van de beheersingsmaatregelen is opgenomen in de ABTN van het fonds. In dit bestuursverslag wordt separaat verslag gedaan van de (mate van) risicobeheersing. Voor wat betreft het vermogensbeheer kunnen de Richtlijnen Vermogensbeheer als een instrument worden beschouwd waarmee vooraf sturing kan worden gegeven aan de door het fonds te lopen financiële risico’s. In de “Verklaring inzake de Beleggingsbeginselen” zijn de uitgangspunten van het beleggingsbeleid en de risicobeheerprocedures beschreven. Het bestuur is van mening dat met vorengenoemd risicobeleid, het periodiek (laten) uitvoeren van een ALM-studie en continuïteitsanalyse alsmede overige periodieke rapportages ten behoeve van het monitoren van het fondsbeleid en financiële positie, zorg wordt gedragen voor een integere bedrijfsvoering. In het verslagjaar heeft de Gezamenlijke Beleggingscommissie AMF-BFM een fondsspecifieke analyse gemaakt van het in het eerste kwartaal van 2010 gepubliceerde rapport van de door de regering ingestelde commissie Frijns. De commissie Frijns heeft het beleggingsbeleid en de risicobeheersing door de pensioenfondsen onderzocht en onder andere aanbevelingen gedaan op het gebied
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
17
van governance en organisatie. De beleggingscommissie heeft bij de analyse tevens betrokken de brief van de toezichthouder van 15 maart 2010 over de resultaten van het beleggingsonderzoek bij pensioenfondsen. De gezamenlijke beleggingscommissie heeft in de analyse een vijftal aanbevelingen geformuleerd. Het bestuur heeft opdracht gegeven een aantal van deze aanbevelingen in het komende verslagjaar verder uit te werken. Een aanbeveling betrof het informeren van de deelnemers van het fonds betreffende het strategische beleggingsbeleid, de voorwaarden voor het verlenen van een eventuele toeslag en betreffende de uitgangspunten, veronderstellingen en beleidskeuzes die bij de totstandkoming van dit beleid door het bestuur zijn gemaakt. In een gezamenlijke voorlichtingssessie is aan de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan op 25 februari 2011 uitgebreid aandacht gegeven aan het beleggingsbeleid, het beleidskader van het fonds en de beleidskeuzes naar aanleiding van de uitgevoerde ALM-studie. Verder zal in het eerstvolgende pensioenbulletin aan deze punten aandacht worden geschonken. In het vorige jaarverslag is gemeld dat het bestuur in 2010 zou starten met een uitgebreide risicomanagement- en compliance exercitie. Hiervoor is in het verslagjaar een commissie ingesteld die in een aantal sessies een uitgebreide inventarisatie heeft gemaakt van alle risico’s op basis van de uitgangspunten van de FIRM-applicatie van DNB, waaronder de beleggingsrisico’s. FIRM is de afkorting van Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode. In de risicoparagraaf is deze risicoanalyse omschreven. In 2009 is de pensioenadministratie overgestapt naar het binnen AZL gehanteerde administratieve systeem Compas II. De Compasprogrammatuur valt binnen de reikwijdte van de SAS 70-certificering, waarmee de administratieve risico’s worden gemitigeerd. Het overleggen van het SAS 70-rapport komt tevens tegemoet aan de beleidsregel “Uitbesteding Pensioenfondsen” waarin DNB heeft vastgesteld dat een pensioenfonds dat zijn administratie uitbesteedt aan een uitvoerder, verantwoordelijk blijft voor een juiste administratie. BTW-claim Met de Belastingdienst bestaat verschil van inzicht over een omzetbelastingkwestie. De vraag die er speelt is of het beheer van beleggingsfondsen is vrijgesteld van omzetbelasting. De Rechtbank Breda heeft al in 2009 beslist dat dit inderdaad het geval is en AZL in het gelijk gesteld. Echter, de Belastingdienst is in beroep gegaan bij het Gerechtshof te Den Bosch. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in mei 2010. Bij het afronden van dit jaarverslag had het Hof nog steeds geen uitspraak gedaan. De voorziening per ultimo 2010 is daarom ten opzichte van 2009 ongewijzigd. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen te melden; het Hof heeft ter zake nog steeds geen uitspraak gedaan. Toeslagenbeleid van het fonds Voor het BFM geldt dat toeslagcategorie B uit de DNB-beleidsregel toeslagenmatrix van toepassing is. Het fonds heeft daarom geen doelgericht toeslagenbeleid. Er is geen ambitie om jaarlijks toeslagen te geven op pensioenrechten en pensioenaanspraken. Een maatstaf voor het verlenen van een toeslag ontbreekt, omdat de eventuele toekenning van toeslagen berust op jaarlijkse beslissingen van het bestuur. De gepensioneerden en gewezen deelnemers moeten er van uitgaan dat ze geen jaarlijkse toeslagen zullen krijgen. Gezien de financiële positie van het pensioenfonds heeft het bestuur, na verkregen positief advies van de deelnemersraad en gehoord de adviserend actuaris, besloten om per 1 juli 2011 geen toeslag te verlenen.
18
Verzekerdenbestand
Deelnemers Stand per 31 december 2009
0
Gewezen
Pensioen-
Totaal
deelnemers gerechtigden 88
2.636
2.724
-25
73
48
Overlijden
-2
-165
-167
Afkoop
0
0
0
Andere oorzaken
0
0
0
Mutaties door: Waarde-overdracht
0
Ingang pensioen
Mutaties per saldo
0
-27
-92
-119
Stand per 31 december 2010
0
61
2.544
2.605
Specificatie pensioengerechtigden
2010
2009
Ouderdomspensioen
1.336
1.392
Nabestaandenpensioen
1.208
1.244
0
0
2.544
2.636
Invaliditeitspensioen Totaal
Het totale aantal verzekerden gaf een daling te zien en bedroeg ultimo verslagjaar 2.605 ofwel 119 minder dan ultimo 2009 (2.724), zijnde 4,4%.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
19
Risicoparagraaf Inleiding De belangrijkste doelstelling van het fonds is het nakomen van de pensioenverplichtingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de verplichtingen. In deze paragraaf wordt ingegaan op het beleid van het pensioenfonds en de risico’s die het pensioenfonds bij de uitvoering van zijn taken loopt. Voor de wijze waarop deze risico’s zijn afgedekt en een kwantificering van deze risico’s wordt verwezen naar de paragraaf “Financiële risico’s” in de jaarrekening. Beleid en risicobeheer Het bestuur heeft zijn beleid verwoord in de ABTN. Algemene leidraad voor het uitvoeren van zijn beheertaken is risicomijdend operationeel management. Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van deze risico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen: –
ALM-beleid en duration matching;
–
dekkingsgraad;
–
beleggingsbeleid;
–
toeslagbeleid;
–
beleid ten aanzien van uitbesteding.
De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vinden plaats op basis van uitvoerige analyses (ALM-studie en continuïteitsanalyse) van te verwachten ontwikkelingen van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. De invloed van de beleidsinstrumenten (sturingsmiddelen) op de financiële positie van het fonds wordt jaarlijks geëvalueerd. Bij deze evaluatie speelt zowel de huidige financiële positie, als de financiële positie van het fonds in de toekomst, een rol. Om te toetsen of het beleid op lange termijn tot de gewenste ontwikkeling leidt, heeft het bestuur de intentie uitgesproken om eens in de drie jaar een continuïteitsanalyse uit te voeren. Voor het eerst heeft het fonds in het voorjaar van 2009, in het kader van het opstellen van het herstelplan, een continuïteitsanalyse laten uitvoeren door AZL Actuariaat. Tevens voert het pensioenfonds ten minste eens in de vijf jaar een ALM-studie (ALM staat voor Asset Liability Management) uit. ALM-studie In het verslagjaar heeft Ortec voor het fonds een ALM-studie uitgevoerd. In de opdrachtomschrijving is aan Ortec gevraagd rekening te houden met de bijzondere kenmerken van het fonds. Gelet op de beperkte horizon van het pensioenfonds is in de ALM-studie gezocht naar een optimale strategische beleggingsmix waarbij tegen acceptabel te achten solvabiliteitsrisico’s voor de korte en middellange termijn de toeslagmogelijkheden voluit kunnen worden benut. Het streven is er niet op gericht om de toeslagmogelijkheden zodanig te maximaliseren dat hierdoor de solvabiliteitsrisico’s toenemen. De verrichte ALM-studie heeft begin 2011 tot de navolgende beleidskeuzes aanleiding gegeven: –
binnen de strategische normportefeuille zal het percentage vastrentende waarden worden verhoogd van 65% naar 85%;
–
het percentage zakelijke waarden zal worden afgebouwd naar 15%, in de uiteindelijke verhouding tussen aandelen en vastgoed van 9% en 6%;
–
binnen de in de ABTN opgenomen en omschreven toeslagmatrix, zal de bovenste toeslaggrens voor extra toeslagen samenvallen met de toeslaggrens voor volledige toeslag, zijnde 115%.
Nadat de deelnemersraad ten aanzien van de gemaakte beleidskeuzes positief heeft geadviseerd, heeft het bestuur de gezamenlijke beleggingscommissie opdracht gegeven de strategische uitgangspunten te vertalen naar daadwerkelijk beleggingsbeleid. In het komende verslagjaar zal dienaangaande nadere besluitvorming plaatsvinden.
20
Risico-assessment De wet verplicht pensioenfondsen een integriteitbeleid te voeren dat gebaseerd is op een systematische analyse van de integriteitrisico’s. De wet geeft echter niet aan wat in het integriteitbeleid moet staan, dit is namelijk per pensioenfonds verschillend. Een vast format is ook niet voorhanden. Het beleid moet in ieder geval zijn toegesneden op het fonds en er moeten genoeg maatregelen voorzien zijn om het integriteitbeleid tot een “levend” beleid te maken. In het verslagjaar heeft een uit de besturen van het BFM en het AMF gevormde commissie een systematische analyse gemaakt van de risico’s van het fonds. In een aantal workshops zijn de risico’s, de reeds bestaande beheersingsmaatregelen en de vindplaats van deze beheersingsmaatregelen in kaart gebracht. Het bestuur heeft er voor gekozen om niet alleen de integriteitrisico’s te analyseren, maar een verderstrekkende risicoanalyse te maken. De vastgestelde risico’s zijn beoordeeld op basis van waarschijnlijkheid van het optreden van de gebeurtenis en de impact daarvan op het behalen van de doelstellingen van het fonds. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de indeling van de risico’s zoals DNB deze hanteert bij de beoordeling van de risico’s van financiële instellingen, te weten FIRM. Door middel van de analyse is een inschatting gemaakt van de doeltreffendheid van de bestaande beheersingsmaatregelen en getracht te achterhalen of deze maatregelen voor de toekomst nog voldoende zijn, mede gelet op de steeds veranderende marktomstandigheden. De risico’s zijn samengebracht in het nieuwe fondsdocument: “risicoanalyse / integriteitsplan”. Op 24 november 2010 is het plan definitief vastgesteld. Het bestuur heeft aangegeven het onderwerp “risicomanagement” structureel te willen inbedden in de bestuursvergaderingen. Er is onderzocht op welke wijze deze structurele aanpak vorm zou kunnen krijgen. Hiervoor is een “Riskplan” gemaakt, dat ieder jaar wordt geactualiseerd. Het eerste “Riskplan 2011” bestaat uit een aantal overzichten op basis waarvan de risico’s kunnen worden gemonitord. Door de combinatie van doorlopende monitoring van een deel van de risico’s en een jaarplan met incidentele en periodieke acties, ontstaat er inzicht in de risico’s en wordt duidelijk op welke wijze de risico’s beheersbaar kunnen worden gemaakt. Door het uitvoeren van de acties worden de risico’s verder beperkt. Voor het jaar 2012 zal vervolgens een nieuw jaarplan worden opgesteld waarbij nog openstaande of lopende acties uit 2011 kunnen worden opgenomen, aangevuld met nieuwe acties. Op deze wijze ontstaat een cyclus waarmee de risico’s continue aandacht krijgen. DNB risicomodel Het risicomodel van DNB kent voor een aantal risicocategorieën vastgestelde scenario’s (‘schokken’). De hoofdletter ‘S’, aangevuld met een nummer achter een aantal risicocategorieën vertegenwoordigt de code die DNB in het risicomodel voor de desbetreffende risicocategorie hanteert. Bij de berekening van het vereist eigen vermogen (buffers) past het pensioenfonds de standaardmethode toe op basis van de zogenaamde wortelformule (S1 t/m S6). Kwantitatieve en kwalitatieve toelichtingen van deze risico’s zijn opgenomen in de “risicoparagraaf” in de jaarrekening. Het vereist vermogen wordt berekend op basis van zowel de feitelijke als de strategische beleggingsmix. Doorgaans wordt de hoogste van beide gehanteerd als zijnde het vereist eigen vermogen. Financiële risico’s Solvabiliteitsrisico Het belangrijkste risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor eventuele toeslagverlening over de opgebouwde aanspraken en ingegane pensioenen. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. Het solvabiliteitsrisico bestaat uit de volgende risicocategorieën: –
Renterisico (S1);
–
Zakelijke waarden risico (S2);
–
Valuta risico (S3);
–
Grondstoffenrisico (S4);
–
Kredietrisico (S5);
–
Verzekeringstechnisch risico (S6).
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
21
Renterisico (S1) Pensioenfondsen kennen doorgaans een langere looptijd voor hun verplichtingen dan voor hun bezittingen. Vanwege deze mismatch ondervindt een fonds renterisico. Immers bij een rentedaling zullen de verplichtingen sterker toenemen in waarde dan de bezittingen. Ook binnen het BFM is de looptijd van de verplichtingen langer dan de looptijd van de beleggingen in Vastrentende waarden. Daar het BFM zich in een late levensfase bevindt is dit verschil minder groot dan bij andere pensioenfondsen. Voor de beantwoording van de vraag in hoeverre het renterisico kan worden beperkt door de beleggingen beter te laten aansluiten bij de verplichtingen, is recent een ALM-studie uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de strategische beleggingsmix in 85% vastrentende waarden en 15% zakelijke waarden. Zakelijke waarden risico (S2) De waarden van aandelen en onroerend goed zijn onderhevig aan marktfluctuaties. Fondsen die een deel van hun vermogen in dergelijke zakelijke waarden hebben belegd, lopen hierdoor risico. Het beleid van het BFM is om dit koersrisico te beperken door het stellen van een maximale omvang van deze categorieën afgezet tegen het totaal belegd vermogen en door binnen de beleggingscategorieën aandelen en onroerend goed voldoende te spreiden. Valutarisico (S3) Valutarisico betreft het risico dat de waarde van de beleggingen in vreemde valuta verslechtert als gevolg van veranderingen van vreemde valutakoersen. De kans dat de wisselkoers van vreemde valuta verslechtert ten opzichte van de euro betekent een risico voor een pensioenfonds omdat verplichtingen veelal in euro luiden en bezittingen (deels) in vreemde valuta. Dit risico is van belang voor zowel directe posities in een valuta, als voor beleggingen die gewaardeerd zijn in een andere valuta. Het is het beleid van het fonds om te beleggen in Europa. Het valutarisico wat hierdoor ontstaat wordt niet afgedekt. Overige beleggingen vinden uitsluitend plaats in Euro’s. Het BFM heeft op basis van de resultaten uit de ALM-studie besloten het beleid ter zake niet aan te passen. Grondstoffenrisico (S4) Fondsen die beleggen in grondstoffen (commodities) lopen het risico dat de waarde van deze beleggingen daalt. Het BFM heeft geen beleggingen gealloceerd aan deze beleggingscategorie. Kredietrisico (S5) Bij het kredietrisico dient het effect van de kredietwaardigheid van de tegenpartij (debiteur) tot uitdrukking te komen. Het kredietrisico komt tot uitdrukking in de zogenaamde creditspread. Deze spread is het verschil tussen de uitkering die afhangt van de kredietwaardigheid van de tegenpartij (debiteur) en een uitkering die met volledige zekerheid, risicovrij, tot uitkering zal komen. Binnen het BFM wordt een aanzienlijk deel van de portefeuille belegd in bedrijfsobligaties en obligaties ten laste van financiële instellingen. Ter beperking van het kredietrisico zijn voor deze portefeuille expliciete richtlijnen gedefinieerd welke eisen stellen aan de kwaliteit van de individuele debiteur. Daarnaast wordt dit risico beperkt door binnen de creditportefeuille voldoende te spreiden over verschillende partijen. Verzekeringstechnisch risico (S6) Naast de financiële risico’s staat het fonds bloot aan verzekeringstechnische risico’s. Binnen het verzekeringstechnische risico worden in principe alleen risico’s meegenomen die verband houden met sterfte. Het omvat de risico’s als gevolg van afwijkingen ten opzichte van de verwachte sterfte en afwijkingen van de verwachte sterftetrend (langlevenrisico). De sterftetrend zelf wordt meegenomen bij de bepaling van de voorziening voor risico fonds.
22
Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Vooral voor een fonds in de afbouwfase is dit risico een reëel risico. Het BFM bouwt maandelijks beleggingen af ten behoeve van de pensioenbetalingen. In haar beleid stuurt het BFM dan ook sterk op het verhogen van de liquiditeit in de portefeuille. Verder is afgesproken om in het volgende verslagjaar een aanzet te geven tot een liquiditeitsprognose voor de komende 12 maanden. Concentratierisico Grote posten zijn aan te duiden als een vorm van concentratierisico. Om het risico van concentratie in bepaalde tegenpartijen te mitigeren heeft het BFM richtlijnen opgesteld die de maximale omvang van beleggingen in een debiteur beperkt. Inflatierisico Het pensioenfonds kent een voorwaardelijk, niet doelgericht, toeslagbeleid en communiceert dit beleid, conform wettelijke voorgeschreven formuleringen, naar pensioengerechtigden en slapers. Door die communicatie is de kans zeer gering dat verwachtingen worden gewekt en juridische claims moeten worden gehonoreerd. Niet financiële risico’s Omgevingsrisico Hieronder worden risico’s verstaan als gevolg van externe veranderingen. Gedacht kan worden aan veranderingen in de maatschappelijke wens om duurzaam te beleggen. Operationeel risico Het operationeel risico is het risico op verlies als resultaat van inadequate of foutieve interne processen, mensen en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Operationele risico’s hebben een negatieve impact op een goede uitvoering van de pensioenregeling. De operationele uitvoering van de pensioenadministratie geschiedt door AZL N.V. Deze partij heeft een SAS 70-rapport (type II). Het Vermogensbeheer geschiedt door ING/ICS. Ook de vermogensbeheerder beschikt over een SAS 70-rapport (type II). Uitbestedingsrisico’s Het bestuur heeft onder behoud van zijn verantwoordelijkheden een aantal werkzaamheden structureel uitbesteed. De uitbesteding van werkzaamheden aan een derde partij heeft tot gevolg dat het bestuur geen directe gezagsverhouding heeft met de personen die bij de derde partij feitelijk en dagelijks zijn belast met de uitvoering van die werkzaamheden. Het bestuur heeft voorts geen rechtstreeks zicht op en voert geen directe controle uit op administratieve processen, zoals uitbetaling van pensioenen, pensioenberekeningen e.d. Het bestuur erkent voorts dat aan de uitbesteding het risico is verbonden van discontinuïteit van de dienstverlening door een administrateur of vermogensbeheerder. Bij alle uitbestedingsactiviteiten conformeert het fonds zich volledig aan de regelgeving van DNB op het gebied van uitbesteding. Het fonds beschikt voor iedere extern uit te voeren activiteit over een uitbestedingsovereenkomst die voldoet aan het bij of krachtens artikel 34 van de Pensioenwet bepaalde. In voorkomende gevallen worden met de uitvoerende organisatie nadere afspraken omtrent procedures, processen, informatieverschaffing en te leveren diensten vastgelegd in een Service Level Agreement (SLA). In een SLA worden tenminste ook afspraken vastgelegd over de administratieve organisatie, de autorisatie, procuratiesystemen en de interne controle van de uitvoerende organisatie. Ter beperking van de uitbestedingsrisico’s heeft het bestuur overleg gevoerd met de administrateur en vermogensbeheerders over de dienstverlening inclusief de SLA.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
23
Door werkzaamheden uit te besteden aan SAS70-gecertificeerde uitvoerders wordt tevens tegemoet gekomen aan de behoefte van het bestuur aan zekerheid en daarmee aan kwaliteitsgaranties. Voorts wordt het bestuur door middel van periodieke rapportages in staat gesteld de risico’s en fondssituatie goed te monitoren. IT risico De informatietechnologie is een belangrijke risicocategorie voor pensioenfondsen. Omdat het merendeel van de fondsen de IT hebben uitbesteed, is dit risico in feite een uitbestedingsrisico. Dit geldt ook voor het BFM. Integriteitsrisico DNB verstaat hieronder het risico dat de integriteit van het pensioenfonds dan wel het financiële stelsel wordt beïnvloed als gevolg van niet integere, onethische gedragingen van de organisatie, medewerkers dan wel van de leiding, een en ander in het kader van weten regelgeving en maatschappelijke en door het fonds opgestelde normen. Bij de beheersing van dit risico kan gedacht worden aan onder meer gedragscodes en procesmatige waarborgen. Ter beperking van het integriteitsrisico heeft het fonds een gedragscode en een compliancebeleid. Beide zijn een wettelijke verplichting en DNB ziet actief toe op naleving hiervan. DNB toetst voorts nieuwe bestuursleden. Het bestuur heeft zich laten informeren over het bij AZL geldende beloningsbeleid en heeft geconstateerd dat dit voldoet aan de uitgangspunten voor het beloningsbeleid zoals die door de toezichthouders zijn geformuleerd. Juridische risico’s Een pensioenfonds loopt verschillende risico’s om in rechte aangesproken te worden. Eén risico is dat de fondsstukken niet voldoen aan de wettelijke bepalingen. Een ander risico betreft het niet in voldoende mate vorm geven aan consistent beleid, dit maakt het fonds kwetsbaar indien het hierop wordt aangesproken. Een derde risico betreft het niet of onduidelijk communiceren naar partijen. Een vierde risico betreft aansprakelijkheid door het niet of niet goed uitvoeren door partijen die het fonds heeft ingehuurd. Met betrekking tot bovengenoemde risico’s heeft het bestuur de volgende maatregelen genomen: 1. Het fonds heeft AZL als bestuursadviseur aangesteld die bij wetswijzigingen de fondsstukken toetst en waar nodig wijzigingen voorstelt. 2. Het fonds ziet erop toe dat besluitvorming consistent en goed gedocumenteerd plaatsvindt. Deze documentatie zorgt ervoor dat ook derden de inhoud en werking van dit beleid kunnen volgen. 3. Het fonds werkt volgens een communicatieplan. Dit plan bewaakt de wettelijk verplichtte communicatiemomenten en wordt jaarlijks vastgesteld, 4. Met AZL zijn contractuele afspraken gemaakt. AZL dient regelmatig te rapporteren over het wel of niet voldoen aan de gemaakte afspraken. In het algemeen draagt het bestuur er zorg voor dat zij voldoende kennis en kunde bezit om haar verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Het risico om als fondsbestuurder in persoon te worden aangesproken is niet door middel van een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering gedekt. Het fonds zal, ervan uitgaande dat er sprake is van te goeder trouw handelen, eventuele schade van het bestuurslid vergoeden. De hierboven genoemde risico’s zijn niet limitatief maar de afdekking van genoemde risico’s geeft wel een indicatie over de juridische weerbaarheid van het pensioenfonds.
24
Beleggingen Algemene ontwikkelingen Economie Ondanks de positieve rendementen op de verschillende beleggingscategorieën werden pensioenfondsen gedurende 2010 wederom geconfronteerd met teruglopende dekkingsgraden. Naast de effecten van de toegenomen levensverwachting is het met name de gestaag dalende rente geweest die de financiële posities van pensioenfondsen onder druk heeft gezet. Per saldo heeft dit ertoe geleid dat het “onvoorstelbare” realiteit is geworden. Het korten van pensioenen zal bij een verder dalende rente voor sommige fondsen onvermijdelijk blijken te zijn. De mogelijkheid tot het korten van pensioenen heeft de focus op de kwaliteit van de besluitvorming met betrekking tot het vermogensbeheer en het risico management doen toenemen. Hoewel tegen het eind van 2010 enige verlichting is ontstaan door oplopende rentestanden zal de ingezette discussie gevolgen hebben voor de manier waarop pensioenfondsen, regelgever en toezichthouders aankijken tegen het vermogensbeheer. De inzichten opgedaan gedurende de huidige crisis zullen op termijn leiden tot scherpere eisen met betrekking tot de inrichting en uitvoering van het vermogensbeheer en hogere eisen stellen aan de kwaliteit van de besluitvorming op bestuurlijk niveau en de kwaliteit van het intern toezicht. Economisch zette het wereldwijde economische herstel zich in 2010 door. Ondanks positieve koersontwikkelingen hadden de financiële markten gedurende 2010 te maken met bovengemiddelde beleggingsrisico’s. De belangrijkste bronnen van risico waren de spanningen op de Europese markt van staatsleningen, angst voor een nieuwe recessie (‘dubbele dip’) in de VS en voor een te hoge inflatie in China. De nervositeit onder beleggers was nergens beter zichtbaar dan op de, sterk bewegende, valutamarkten. Over 2010 daalde de euro 6,5% tegenover de Amerikaanse dollar en zelfs 23% tegenover de Japanse yen. De zwakte van de euro was vooral te wijten aan de crisis op de Europese markt van staatsleningen, door de situatie van landen als Griekenland, Ierland en Portugal. In november was Ierland het eerste land dat van het, in mei gecreëerde, Europese vangnet gebruik maakte. Hoewel dit vangnet in eerste instantie de situatie rondom de perifere landen verbeterde heeft het niet kunnen voorkomen dat de rente van Nederland en Duitsland als gevolg van hun “safe haven” status tot ver in kwartaal vier wegzakte (met desastreuze gevolgen voor de Nederlandse pensioenfondsen). De invloed van het valuta-effect was sterk te zien in de prestaties van de aandelenbeurzen. Uitgedrukt in euro’s stegen wereldwijde aandelen 21%, waarvan het vierde kwartaal de helft voor zijn rekening nam. In euro’s stegen Amerikaanse aandelen 23% (in dollars: +15%) en aandelen van opkomende markten 27% (in dollars: +19%). De stijging van Japanse aandelen (+24%) was te danken aan het valuta-effect (in yen: +0,7%). Europese aandelen stegen 12%. Beleggingsbeleid Gedurende 2010 heeft er een bestuurlijke discussie plaatsgevonden met betrekking tot de strategische uitgangspunten van het pensioenfonds en de gevolgen hiervan voor het te voeren beleggingsbeleid. In het eerste kwartaal van 2011 heeft deze discussie geleid tot het vaststellen van een nieuwe beleggingsstrategie. De strategische verdeling welke geleidelijk zal worden ingevoerd bestaat uit 85% vastrentende waarden en 15% zakelijke waarden. Binnen deze twee categorieën wordt belegd in Europese staatsobligaties, Europese bedrijfsobligaties, Europese aandelen en Nederlands direct en indirect vastgoed. Ondanks de per saldo gedaalde rente en gestegen Europese aandelenbeurzen is het fondsvermogen met € 13,6 miljoen gedaald naar € 180,1 miljoen per ultimo 2010. Voor een pensioenfonds als het BFM, dat zich in de afbouwfase van zijn bestaan bevindt, mag echter worden verwacht dat het vermogen onder normale omstandigheden elk jaar verder daalt.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
25
De daling van het vermogen is te wijten aan het feit dat BFM gedurende 2010 een bedrag ter grote van de pensioenuitkeringen –circa € 24 miljoen in 2010– heeft moeten onttrekken aan de belegde middelen. Bij de keuze met betrekking tot de te liquideren delen van de portefeuille is het BFM in eerste instantie geconfronteerd met de illiquide situatie op de Nederlandse niet-beursgenoteerde vastgoedmarkt. Gedurende het 4e kwartaal van 2010 en het eerste kwartaal van 2011 heeft het fonds echter gebruik kunnen maken van de investeringsbehoefte van andere pensioenfondsen en heeft het BFM een aanzienlijk deel van het niet-beursgenoteerd vastgoed af kunnen bouwen richting het binnen het nieuwe strategische beleid beoogde gewicht van vastgoed van 6% (nu 15%). Gedurende 2010 heeft het BFM een rendement over het belegd vermogen behaald van 5,8%. Ruim 2% meer dan het rendement van de strategische benchmark welke een rendement behaalde van 3,7%. Dit goede resultaat is te danken aan specifieke beleggingskeuzes binnen de vastrentende waarden portefeuille. De vastrentende waardenportefeuille heeft zowel absoluut als relaties een positief rendement behaald in 2010. Het resultaat van de portefeuille á 5,2% heeft het rendement op de strategische benchmark ruim overtroffen. Met name het resultaat van de benchmark van 1,5% is gedrukt doordat in deze benchmark ook wordt belegd in Griekse, Spaanse en Portugese overheidsobligaties. Het BFM heeft in het verleden besloten voorzichtig te zijn met deze beleggingen in deze landen. De portefeuille vastrentende beleggingen bestaat (met een normpercentage gedurende 2010 van 65%) voor het belangrijkste deel uit staats- en staatsgerelateerde obligaties. Het resterende deel wordt ingevuld met beleggingen in bedrijfsobligaties. Het gewicht van deze laatste categorie is afgezet tegen het normpercentage van 15% gedurende de laatste jaren steeds overwogen geweest. Deze overweging heeft in 2010 bijgedragen aan de goede performance van vastrentende waarden. De aandelenportefeuille bestaat sinds medio 2007 voor 100% uit Europese aandelen en wordt door het BFM passief maar overeenkomstig het door het Fonds gedefinieerde “verantwoord beleid” beheerd. Het rendement van de aandelenportefeuille is in 2010 op 11,2% uitgekomen. Zoals te verwachten is bij een passief beheerde portefeuille wijkt dit rendement nauwelijks af van het rendement van de benchmark. Eind 2010 onttrok BFM middelen aan haar vastgoedbeleggingen. Deze onttrekking vereiste de goedkeuring van meerdere deelnemers. Hierdoor liep de administratieve verwerking en feitelijke uitbetaling vertraging op. Betalingen die gedurende deze periode dienden te geschieden, zijn door middel van een banklening tijdelijk overbrugd. Eind 2010 onttrok BFM middelen aan haar vastgoedbeleggingen.Deze onttrekking vereiste de goedkeuring van meerdere deelnemers. Hierdoor liep de administratieve verwerking en feitelijke uitbetaling vertraging op. Betalingen die gedurende deze periode dienden te geschieden, zijn door middel van een banklening tijdelijk overbrugd. Performance Onderstaande tabel geeft inzicht in de performance op basis van total return. De performance wordt berekend op basis van de ‘Modified Dietz’-methode. Bij deze methodiek wordt voor elke cashflow die zich in de beleggingsportefeuille voordoet rekening gehouden met het daadwerkelijke tijdstip (dag) waarop deze plaatsvindt en gerelateerd aan het gemiddeld belegd vermogen.
26
Vastrentende waarden Aandelen
Portefeuille
Benchmark
5,2
1,5
11,2
11,1
Onroerende zaken
3,0
2,9
Totaal
5,8
3,7
De benchmarks luidden per ultimo 2010 als volgt: Vastrentende waarden: Composite met een op de normverdeling gebaseerde samenstelling van 85% EMU staatsobligaties en 15% EMU bedrijfsobligaties (credits) op basis van indices van Citigroup. Aandelen: 100% Europa met MSCI Europe als benchmark index. Onroerend goed: Composite op basis van de rendementen van ROZ/IPD en de GPR Eurozone index. Totaal: Composite op basis van de normverdeling van het vermogen (65% vastrentende waarden, 20% aandelen en 15% onroerend goed) en de bijbehorende benchmark per beleggingscategorie.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
27
28
Samenvatting actuarieel verslag
Managementsamenvatting In deze managementsamenvatting worden, naast de ontwikkelingen gedurende het boekjaar, de belangrijkste financiële cijfers van het fonds gepresenteerd. Ter vergelijking van de cijfers van het huidige boekjaar zijn referentiecijfers opgenomen. Financiële positie De dekkingsgraad van het fonds is gedaald van 103,5% ultimo 2009 naar 98,7% ultimo 2010. De dekkingsgraad ultimo 2010 is lager dan zowel het vereist eigen vermogen als het minimaal vereist eigen vermogen. Het fonds verkeert daarom ultimo 2010 in een dekkingstekort. Onderstaande grafiek laat de ontwikkeling van de dekkingsgraad zien 1).
140,0% 127,8%
120,0% 111,7% 104,0%
100,0%
110,6%
109,9% 104,0%
103,5%
98,7%
112,4% 104,0%
104,0%
102,8%
80,0%
60,0% 2010 Dekkingsgraad
2009 Vereiste Dekkingsgraad
2008
2007 Min. Vereiste Dekkingsgraad
Uit door het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) gepubliceerde cijfers eind 2009 (waarvan eind 2010 een update heeft plaatsgevonden) is gebleken dat de levensverwachting van de Nederlandse bevolking sterker toeneemt dan voorheen werd verwacht. Deze ontwikkeling leidt er toe dat de trend ten aanzien van de levensverwachting die in de AG-prognosetafel 2005-2050 is opgenomen, niet voldoende is. Om met deze verbeterde levensverwachting rekening te houden heeft het fonds, in afwachting van de publicatie van de herziene AG-prognosetafel, vanaf 31 december 2009 een voorziening gereserveerd van € 6.852 (3,8% van de technische voorziening ultimo 2009). Op 30 augustus 2010 heeft de Commissie Overlevingstafels van het AG een herziening van de AG-prognosetafel 2005-2050 gepubliceerd, zijnde de AG-prognosetafel 2010-2060, en heeft het fonds besloten om ultimo 2010 over te gaan op deze nieuwe overlevingstafel. Gebleken is dat de reservering ultimo 2009 van 6.852 (3,8%) hiervoor niet toereikend was. De technische voorziening ultimo 2010 is namelijk door de nieuwe AG-prognosetafel 2010-2060 met € 13.764 (8,3%) gestegen ten opzichte van de oude 1)
Het vereist eigen vermogen is weergegeven op basis van de feitelijke beleggingsmix.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
29
AG-prognosetafel 2005-2050. Dit betekent dat de voorziening ultimo 2010 per saldo toeneemt met € 13.764 - € 6.852 = € 6.912 (4,2%) als gevolg van de gewijzigde sterftegrondslagen. Bij het vaststellen van de financiële positie van het fonds ultimo 2010 is rekening gehouden met de AG-prognosetafel 2010-2060. In het eerste kwartaal van 2009 heeft het fonds een herstelplan ingediend bij DNB waaruit de maatregelen blijken die het fonds heeft genomen om op korte termijn te herstellen tot het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen. Het fonds heeft de voortgang van het herstelplan begin 2011 geëvalueerd. Hierbij is op basis van de dekkingsgraad per 31 december 2010 beoordeeld of de ontwikkeling nog conform het beoogde herstelpad is en zo niet, welke consequenties dat heeft. In onderstaande grafiek wordt het verwachte pad weergegeven zoals dit in het herstelplan is vastgelegd. Tevens toont de grafiek de realisatie van de dekkingsgraad tot ultimo 2010 en het (minimaal) vereist eigen vermogen tot ultimo 2013 2).
120,0%
110,0%
100,0%
90,0%
80,0% 2008
2009
2010
2011
2012
Dekkingsgraad
Vereiste Dekkingsgraad
Min. Vereiste Dekkingsgraad
Dekkingsgraad herstelplan
2013
Op basis van het ingediende kortetermijnherstelplan zou ultimo 2010 een dekkingsgraad van 103,1% worden verwacht. De werkelijke dekkingsgraad ultimo boekjaar 2010 is echter lager (98,7%). Deze werkelijke dekkingsgraad ligt wel boven de dekkingsgraad ultimo 2010 in het kritische herstelpad (97,2%). Het kritische herstelpad geeft de dekkingsgraad weer die minimaal nodig is om ultimo 2013 het minimaal vereist eigen vermogen te bereiken.
2)
Het vereist eigen vermogen ultimo 2010 is gebaseerd op de feitelijke beleggingsmix. Het vereist eigen vermogen ultimo 2013 is gebaseerd op het vereist eigen vermogen ultimo 2010 op basis van de strategische beleggingsmix. In de tussenliggende jaren wordt tussen deze twee waardes geïnterpoleerd.
30
De onderstaande grafiek geeft het vermogen en de technische voorziening weer. De technische voorziening is tevens uitgesplitst naar de verschillende deelnemersgroepen en de overige technische voorzieningen.
247.334
250.000
200.000
193.650 187.174
204.888 199.321
2009
2008
193.597
179.617 181.932
150.000
100.000
50.000
2010
Vermogen Voorziening administratiekosten Gewezen deelnemers met premievrije aanspraken
2007 Voorziening ivm wijziging sterftetrend Gepensioneerden Overig
0,0% 0,0%
Premie
0,4% 0,5%
Uitkeringen
-0,1%
Toeslagverlening
0,0%
-1,9%
Rentetermijnstructuur
-3,6%
5,3%
Overrendement
4,5%
-3,0%
Overige mutaties
-10,0%
-6,1%
-8,0%
-6,0%
-4,0%
-2,0%
Realisatie 2009
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0%
Realisatie 2010
31
De daling van de rente gedurende het boekjaar 2010 is één van de voornaamste oorzaken van de verslechtering van de financiële positie. Dit effect is verantwoord onder “rentetermijnstructuur”. De verzwaring van 4,2% van de technische voorziening, in verband met de gewijzigde AG-prognosetafel, is verantwoord onder “overige mutaties”. Ook de aanpassing van de kostenvoorziening is verantwoord onder overige mutaties. Het effect van de verzwaring van de kostenvoorziening is circa 1,6%.
0,0% 0,0%
Premie
0,2%
Uitkeringen
0,5%
0,0%
Toeslagverlening
0,0%
0,0%
Rentetermijnstructuur
-3,6% 1,1%
Overrendement
Overige mutaties
-10,0%
4,5%
0,7%
-6,1% -8,0%
-6,0%
-4,0%
-2,0%
2010 conform herstelplan
32
0,0%
2,0%
4,0%
Realisatie 2010
6,0%
8,0%
10,0%
Heerlen, 1 juni 2011
Het bestuur
F.A.G. Hol
Mr G.J.H.M. Wagemans
(voorzitter)
(plv. voorzitter)
L.V. Trafas
Drs H.E.M. Gerards
Drs J.E.A. Dols
S.A.H. Lauwers
Mevr. M.F.M. Breiner-Bosma
A.P.M. Appel
M.K. Romih
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
33
34
Verslag van het verantwoordingsorgaan
Opdracht In het kader van de PFG principes, zoals die in de Pensioenwet zijn opgenomen, is het Verantwoordingsorgaan (VO) gevraagd een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening, de jaarrapportages van de actuaris, de waarmerkend actuaris en de externe accountant, de beleidsdocumenten van het bestuur, zoals ontvangen in de loop van het jaar 2010, de attentielijst jaarwerk, de lijst van bestuursbesluiten van 26 maart 2010 t/m 26 november 2010 alsmede het Advies Gezamenlijke Beleggingscommissie aan het bestuur BFM inzake portefeuillesamenstelling. Voorts is het Verantwoordingsorgaan gevraagd een algemeen oordeel te geven over het gevoerde beleid over 2010. De opdrachtomschrijving en de verantwoordelijkheid van het Verantwoordingsorgaan is neergelegd in het verslag van de 2e bijeenkomst van het verantwoordingsorgaan op 1 juli 2008. Oordeel Het Verantwoordingsorgaan heeft op 8 juni 2011, in gezamenlijk overleg, een oordeel vastgesteld. De hoofdpunten van het oordeel zijn: 1. Documenten Alle documenten zoals hierboven vermeld zijn tijdig en compleet aangeleverd. 2. Communicatie Het Verantwoordingsorgaan constateert dat de communicatie in 2010 naar de deelnemers goed en adequaat is opgepakt. De instelling van de communicatiecommissie in het bestuur werpt zijn vruchten af. Het VO gaat er van uit dat de nog niet gerealiseerde verbeteracties verder tot uitvoering zullen komen in 2011 waar zinvol in nauw overleg met de deelnemersraad. 3. Adviezen Het Verantwoordingsorgaan ondersteunt en onderschrijft de adviezen en aanbevelingen van de externe accountant en de waarmerkend actuaris. Met name de aanbeveling ter zake de kostenontwikkeling en de kostengrondslagen waarbij deze gerelateerd zijn aan de mogelijke beëindiging dan wel herfinanciering van het fonds. 4. Risicomanagement, integriteitsplan en riskplan De documenten ter zake risicomanagement, integriteitsplan en het riskplan zijn door het bestuur aangeleverd. Het VO oordeelt positief over het terzake genomen initiatief van het bestuur, omdat de in de documenten beschreven onderwerpen essentieel zijn voor een goed bestuur van het fonds. Daar de uitvoering van het risico-assessment pas in 2011 effectief zal worden, zal de inhoudelijke beoordeling van de documenten door het VO pas over het jaar 2011 plaatsvinden en in het oordeel over dat jaar worden betrokken. Het VO gaat er van uit dat het hieraan voorafgaande door deskundigen over de complexe materie nader zal worden geïnformeerd. 5. Beleggingsresultaten De beleggingsactiviteiten zijn conform het beleggingsbeleid uitgevoerd. Daarnaast is op basis van de ALM-studie een nieuwe strategische normverdeling afgesproken die in 2011 zal worden geëffectueerd. Het VO oordeelt positief over de uitgevoerde studie en de daarop gebaseerde strategische beslissing ter zake de beleggingsportefeuille doch stelt zich de vraag of de huidige turbulentie in de financiële markten aanleiding zou kunnen zijn voor herijking van de strategische keuzes. Al met al is de in het vorige oordeel van het
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
35
VO geuite zorg over de financiële situatie eerder groter dan kleiner geworden. Het VO zal verdere stappen van het bestuur nauwgezet volgen. 6. Financiële positie van het fonds Het VO constateert met grote zorg dat het fonds achter blijft bij het ingediende herstelplan. Derhalve blijft continue en verhoogde aandacht geboden mede omdat het jaar 2010 is afgesloten met een dekkingstekort en onverminderd sprake is van een sterke volatiliteit van de rente. 7. Scholing Het VO baseert de uitvoering van haar opdracht op de aangeboden algemene scholing over pensioen en pensioenbestuur. Gezien de ontwikkelingen in en de complexiteit van pensioenbestuur en wet- en regelgeving, behoeft het VO aanvullende informatie over en toelichting van deskundigen teneinde in de volle breedte haar opdracht naar behoren te kunnen vervullen. De minimale uitwisseling van informatie tussen bestuur en VO door het jaar heen versterkt dit nog. Het VO verzoekt het bestuur na te denken over welke wijze in deze leemte kan worden voorzien.
Reactie van het Bestuur op het oordeel van het Verantwoordingsorgaan Het bestuur spreekt zijn waardering uit voor het door het Verantwoordingsorgaan uitgesproken oordeel. Het bestuur stelt vast dat de voor het oordeel van het VO benodigde documenten tijdig en compleet zijn aangeleverd. Het bestuur is blij met het oordeel van het VO dat de communicatie naar de deelnemers opnieuw is verbeterd en streeft er naar deze nog verder te optimaliseren. Uiteraard zal het bestuur de adviezen en aanbevelingen van de externe accountant en waarmerkend actuaris ter harte nemen en daar waar nodig omzetten in concrete maatregelen en beleid. Met voldoening neemt het bestuur kennis van het positieve oordeel van het VO naar aanleiding van de door het bestuur uitgevoerde risicoanalyse en het daarop gestoelde risicomanagement, integriteitplan en riskplan 2011. In verband met een verdere oordeelsvorming binnen het VO zal het bestuur in de loop van 2011 het VO nader informeren over de complexe materie waarbij tevens de ervaringen met de praktische uitvoering van het riskplan 2011 worden meegenomen. Het positieve oordeel van het VO over de uitgevoerde ALM studie en het daarvan afgeleide beleggingsbeleid is voor het bestuur zeer van belang. Het bestuur deelt de zorgen over de toekomstige beleggingsrendementen alsmede over het achterblijven bij het ingediende herstelplan. Het bestuur zal door middel van de beleggingscommissie het beleggingsbeleid op de voet volgen. Overigens zijn het niet alleen de rendementen op de beleggingen die van invloed zijn op de ontwikkelingen van het vermogen in relatie tot de verplichtingen. Ontwikkelingen van de sterftetrend en een sterk fluctuerende en nog steeds lage rente bepalen in belangrijke mate de hoogte van de dekkingsgraad. In het kader van een mogelijke herfinanciering van het fonds in de toekomst zal het bestuur in het 4e kwartaal van 2011 een onderzoek laten doen. Na behandeling hiervan in het bestuur zal het VO hierover worden geïnformeerd. Met betrekking tot een verdere deskundigheidsbevordering van het VO zal het bestuur zich in het 3e kwartaal beraden over de mogelijkheden daartoe. Eventuele suggesties van het VO worden hierbij meegenomen. Ter oriëntatie van het VO zullen de in de bestuursvergadering genomen besluiten door het bestuur schriftelijk worden gecommuniceerd met het VO. Het VO kan dan aan de hand van de besluitenlijst beoordelen of ze met betrekking tot een bepaald besluit meer informatie nodig heeft. Het bestuur dankt het Verantwoordingsorgaan voor het uitgesproken vertrouwen.
36
Jaarrekening
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
37
Balans per 31 december (na resultaatverdeling, in duizenden euro)
Activa
2010
2009
Beleggingen voor risico pensioefonds [1] Onroerende zaken
31.459
31.845
Zakelijke waarden
33.114
34.953
114.235
120.856
88
937
Vastrentende waarden Overige beleggingen
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen [2] Vorderingen en overlopende activa [3] Liquide middelen [4]
178.896
188.591
12
12
1.828
2.157
75
3.092
180.811
193.852
[..] De tussen haken vermelde nummers verwijzen naar corresponderende nummers in de toelichting op de balans, die een integraal onderdeel uitmaakt van de jaarrekening.
38
Passiva
2010
2009
Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal Algemene reserve [5] Bestemmingsreserve [6]
-2.465
6.326
150
150 -2.315
6.476
Technische voorzieningen [7] Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
Kortlopende schulden [8] Overlopende passiva [9]
181.932
187.174
12
12 181.944
187.186
1.136
147
46
43
180.811
193.852
[..] De tussen haken vermelde nummers verwijzen naar corresponderende nummers in de toelichting op de balans, die een integraal onderdeel uitmaakt van de jaarrekening.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
39
Staat van baten en lasten (in duizenden euro)
2010
2009
Beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds Directe beleggingsopbrengsten [10]
5.688
5.575
Indirecte beleggingsopbrengsten [11]
5.110
10.032
-199
-218
Kosten van vermogensbeheer [12]
10.599
15.389
Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen [13]
0
-5
Saldo van overdrachten van rechten [14]
0
0
-23.886
-25.874
Pensioenuitkeringen [15] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds [16] Rentetoevoeging
-2.013
-4.460
Onttrekking voor pensioenuitkeringen
23.829
25.772
Risicopremie
-9.872
-10.399
Overlijden
9.227
11.524
0
-212
571
594
Toeslagverlening Vrijval administratiekosten Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
-75
-110
Wijziging rentetermijnstructuur
-6.683
-3.710
Wijziging overlevingsgrondslagen
-6.912
-6.852
Wijziging kostengrondslagen
-2.830
0 5.242
12.147
Herverzekering [17]
3
3
Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen [18]
0
5
-749
-757
0
1
-8.791
909
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten [19] Overige baten en lasten [20] Saldo van baten en lasten
[..] De tussen haken vermelde nummers verwijzen naar corresponderende nummers in de toelichting op de staat van baten en lasten, die een integraal onderdeel uitmaakt van de jaarrekening.
40
2010
2009
Bestemming van het saldo Algemene reserve Bestemmingsreserve
-8.791
909
0
0 -8.791
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
909
41
Kasstroomoverzicht (in duizenden euro)
2010
2009
3
3
Pensioenactiviteiten Ontvangsten Uitkeringen uit herverzekering Uitgaven Uitgekeerde pensioenen (incl. loonbelasting en sociale lasten) Pensioenuitvoerings- en administratiekosten Overige
-23.478
-25.885
-801
-677
15
-13 -24.264
-26.575
Beleggingsactiviteiten Ontvangsten Directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen beleggingen Dividendbelasting
5.930
6.292
33.715
90.895
63
39 39.708
97.226
Uitgaven Aankopen beleggingen Kosten van vermogensbeheer
Mutatie liquide middelen Saldo liquide middelen 1 januari Saldo liquide middelen 31 december
42
-18.268
-68.061
-196
-222 -18.464
-68.283
-3.017
2.371
3.092
721
75
3.092
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling Algemeen De balans en de staat van baten en lasten hebben betrekking op de geconsolideerde cijfers van het BFM en de 19,75% participatie in het Gemeenschappelijk Bezit, beide gevestigd in Heerlen. Toepassing richtlijnen voor de jaarverslaggeving Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf heeft bij de samenstelling van dit jaarverslag de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving en BW2 Titel 9 toegepast. Met de invoering van de Pensioenwet per 1 januari 2007 worden beleggingen en pensioenverplichtingen gewaardeerd tegen actuele waarde. Overige activa en passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij anders vermeld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben. Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “vorderingen of schulden uit hoofde van effectentransacties”. Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
43
de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Vreemde valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar Euro tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. Het kasstroomoverzicht is een weergave van de daadwerkelijke geldstroom van 1 januari t/m 31 december. Dus zonder rekening te houden met overloopposten. Schattingswijziging i.v.m. gewijzigde sterftegrondslagen Eind augustus van het boekjaar heeft de Commissie Overlevingstafels van het AG een herziening van de AG-prognosetafel 2005-2050 gepubliceerd, zijnde de AG-prognosetafel 2010-2060. Het fonds heeft besloten om ultimo 2010 over te gaan op deze nieuwe overlevingstafel. Voor meer toelichting zie hoofdstuk samenvatting actuarieel verslag. Waardering Beleggingen Onroerende zaken De beleggingen in direct vastgoed zijn gewaardeerd op basis van 70% van de bruto verkoopprijzen van verkochte woningen gedurende de afgelopen 3 jaren. De ter beurze genoteerde aandelen in vastgoedbeleggingsfondsen worden gewaardeerd tegen de beurswaarde ultimo boekjaar. De niet ter beurze genoteerde fondsen worden gewaardeerd tegen hun actuele waarde, zijnde de intrinsieke waarde ultimo boekjaar, waarbij de onderliggende beleggingen zijn gewaardeerd op marktwaarde. Zakelijke waarden De ter beurze genoteerde aandelen worden gewaardeerd tegen de beurswaarde ultimo boekjaar. De niet ter beurze genoteerde fondsen worden gewaardeerd tegen hun actuele waarde, zijnde de intrinsieke waarde ultimo boekjaar, waarbij de onderliggende beleggingen zijn gewaardeerd op marktwaarde. Vastrentende waarden De ter beurze genoteerde obligaties worden gewaardeerd tegen de beurswaarde ultimo boekjaar. De niet ter beurze genoteerde fondsen worden gewaardeerd tegen hun actuele waarde, zijnde de intrinsieke waarde ultimo boekjaar, waarbij de onderliggende beleggingen zijn gewaardeerd op marktwaarde. Leningen op schuldbekentenis worden gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de contante waarde van de met vervroegde aflossing aangepaste kasstromen, verdisconteerd tegen de rente op staatsobligaties met vergelijkbare looptijden inclusief eventuele opslagen, behorende bij het risicoprofiel van de leningen. Deposito’s worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Voor deposito’s is het verschil tussen marktwaarde en nominale waarde in het algemeen gering.
44
Overige beleggingen Overige beleggingen worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Algemene reserve Het jaarlijkse resultaat volgens de rekening van baten en lasten wordt (voor zover dit niet aangewend dient te worden voor de bestemmingsreserve) toegevoegd aan de algemene reserve. Bestemmingsreserve Deze reserve is gevormd vanwege een mogelijk verkeerde berekeningswijze van vooraftrek van BTW-vrijstelling binnen de Fiscale Eenheid over de jaren 1996/2006. Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Per 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. Onderdeel van de Pensioenwet is het Financieel Toetsingskader (FTK). In het FTK is de manier waarop De Nederlandsche Bank (DNB) haar toezicht op pensioenfondsen uitoefent vastgelegd. Het FTK stelt daarbij de kaders waarbinnen een pensioenfonds moet opereren. Besloten is het FTK ook toe te passen voor de jaarverslaglegging daar dit aansluit bij het door het bestuur gehanteerde beleid. De voorziening pensioenverplichtingen is vastgesteld als de contante waarde van de tijdsevenredig opgebouwde pensioenaanspraken. Voor de arbeidsongeschikte deelnemers is de voorziening pensioenverplichtingen gebaseerd op de te bereiken aanspraken. In verband met de afwezigheid van actieven, is geen voorziening gevormd voor langdurig arbeidsongeschikten. De voorziening is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen: Sterfte AG-Prognosetafel GBM 2010-2060 (startjaar 2011) met ervaringssterfte van 90% voor zowel de mannelijke als de vrouwelijke hoofd- en medeverzekerde. Rekenrente De rentetermijnstructuur Financieel Toetsingskader conform publicatie door DNB. Voor Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf is de rekenrente gelijk aan 3,15% (2009: 3,43%). Gehuwdheid Bij de vaststelling van de voorziening voor latent nabestaandenpensioen wordt ervan uitgegaan dat iedere niet-pensioentrekkende deelnemer gehuwd is (bepaalde partner). Bij de pensioentrekkenden wordt uitgegaan van de werkelijke gehuwdheid. Uitkeringen De uitkeringen worden continu betaalbaar verondersteld Leeftijd De leeftijd van de (gewezen) deelnemer, de nabestaande of wees wordt in jaren en maanden nauwkeurig vastgesteld. Leeftijdsverschil Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw is op 3 jaar gesteld (man ouder dan vrouw). Kosten Voor administratie- en excassokosten is ultimo 2010 een voorziening gevormd van € 9 miljoen in de voorziening wordt rekening gehouden met de verwachte prijsinflatie. De voorziening wordt iedere twee jaar getoetst en geijkt. Gedurende de tussenliggende
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
45
twee jaar worden de daadwerkelijke kosten onttrokken aan de voorziening en wordt de 1-jaars(forward)rente aan de voorziening toegevoegd. Intresttoevoeging De intresttoevoeging is gebaseerd op de 1-jaarsrente van 1,30% uit de DNB-rentetermijnstructuur primo het boekjaar. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Deze voorziening is op dezelfde grondslagen gebaseerd als de voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds. Resultaatbepaling Algemeen De baten en lasten worden toegerekend aan het jaar waarop ze betrekking hebben. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan: –
rente;
–
dividend;
–
soortgelijke opbrengsten.
Indirecte-beleggingsopbrengsten Onder indirecte beleggingsopbrengsten worden de volgende resultaten opgenomen: –
gerealiseerde en niet-gerealiseerde koersverschillen van aandelen, aandelen vastgoedmaatschappijen en obligaties;
–
valutaverschillen inzake deposito’s en bankrekeningen in buitenlandse valuta en valutatermijntransaties.
Kosten vermogensbeheer Onder de kosten vermogensbeheer worden de administratiekosten opgenomen die verband houden met het beheer van de beleggingen. De kosten vermogensbeheer kunnen niet worden toegerekend aan één specifieke beleggingscategorie. Technisch resultaat Het technisch resultaat is het verschil in sterfte, leeftijdsverwachting, partnerkeuze, et cetera, ten opzichte van de uitgangspunten. De bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen gekozen prudente uitgangspunten zijn weergegeven in de toelichting bij deze post. De actuaris toetst op basis van statistische methoden op de uitgangspunten en de voorziening op toereikendheid. De verklaring van de actuaris is toegevoegd onder de overige gegevens. Kostenresultaat Het kostenresultaat betreft het verschil tussen kostenopslagen in de premie en de daadwerkelijke kosten van het pensioenfonds. Beleggingsresultaat Het beleggingsresultaat is het verschil tussen de som van de directe en indirecte beleggingsopbrengsten en de aangroei van de voorziening pensioenverplichtingen.
46
Toelichting op de balans per 31 december (in duizenden euro) Activa [1] Beleggingen voor risico pensioenfonds Niet-
Categorie
Stand
Aankopen/
Verkopen/ Gerealiseerde
ultimo
Verstrek-
uitlotingen/
2009
kingen
(af)lossingen
gerealiseerde
Stand
koers-
koers-
ultimo
verschillen
verschillen
2010
Onroerende zaken Onroerend goed in exploitatie
1.649
0
-79
13
0
1.583
30.196
0
0
0
-320
29.876
31.845
0
-79
13
-320
31.459
34.953
36
-4.650
108
2.667
33.114
34.953
36
-4.650
108
2.667
33.114
Obligaties
87.528
18.233
-27.447
1.573
-393
79.494
Beleggingsfondsen (AZL Credits)
32.896
0
0
0
1.523
34.419
432
0
-76
-11
-23
322
0
0
-630
0
0
-630
120.856
18.233
-28.153
1.562
1.107
113.605
937
0
-823
0
-26
88
937
0
-823
0
-26
88
188.591
18.269
-33.705
1.683
3.428
178.266
Aandelen vastgoedmaatschappijen
Zakelijke waarden Aandelen beleggingsfondsen
Vastrentende waarden
Leningen op schuldbekentenis Deposito’s
Overige beleggingen AZL AES
Totaal beleggingen voor risico pensioenfonds Beleggingen passiva zijde : deposito’s Totaal beleggingen activa zijde
0
630
188.591
178.896
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
47
Methodiek bepaling marktwaarde Level 1 Directe marktwaardering: beursnotering in een actieve markt (waarop geen prijsaanpassingen worden uitgevoerd). Level 2 Afgeleide marktwaardering: geen directe beursnotering maar andere uit de markt waarneembare data danwel een prijs gebaseerd op een transactie in een niet actieve markt met niet-significante prijsafspraken (gebaseerd op aannames en schattingen). Level 3 Modellen en technieken: marktwaardebepaling niet gebaseerd op marktdata, maar gebaseerd op aannames en schattingen.
Level 1 Directe
Level 2
Level 3
Afgeleide Modellen en
markt-
markt-
notering
noteringen
Stand
technieken
ultimo
niet
2010
gebaseerd Categorie
op marktdata
Onroerende zaken
0
0
31.459
31.459
Zakelijke waarden
32.981
0
0
32.981
Vastrentende waarden
114.712
331
0
115.043
Derivaten
0
0
-47
-47
Overige beleggingen
0
577
88
665
147.693
908
31.500
180.101
Totaal belegd vermogen
1)
48
Is inclusief depotbanken, overlopende intrest en didvidendbelasting (zie de bijlage achter in dit jaarverslag).
1)
[2] Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
2010
2009
12
12
[3] Vorderingen en overlopende activa Lopende intrest en dividend Hieronder is opgenomen de aan het boekjaar toe te rekenen intrest c.q. opbrengst van: Vastrentende waarden Liquide middelen
1.728
1.983
3
0 1.731
1.983
Overige vorderingen Dividendbelasting
88
152
Uitkeringen (rekening courant AMF)
0
13
Uitkeringen (rekening courant P-AZL)
0
8
Stichting AZL Samenwerkende Pensioenfoenfondsen
9
0
Overige
0
1
Totaal vorderingen en overlopende activa
97
174
1.828
2.157
[4] Liquide middelen Banktegoeden inzake beleggingen
16
2.990
Overige banktegoeden
59
102 75
3.092
Hieronder zijn opgenomen de direct opeisbare tegoeden bij bankinstellingen.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
49
Passiva
2010
2009
[5] Algemene reserve Stand per 1 januari
6.326
5.417
Mutatie uit bestemming saldo
-8.791
909
Stand per 31 december
-2.465
6.326
[6] Bestemmingsreserve Stand per 1 januari Dotatie uit bestemming saldo
150
150
0
0
Stand per 31 december Totaal reserves
150
150
-2.315
6.476
Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt
7.277
104,0%
7.487
104,0%
Het vereist eigen vermogen (feitelijk) bedraagt
21.255
111,7%
19.795
110,6%
Het vereist eigen vermogen (strategisch) bedraagt
21.035
111,6%
19.520
110,4%
De aanwezige dekkingsgraad bedraagt
-2.315
98,7%
6.476
103,5%
Voor een verdere toelichting verwijzen wij naar de risicoparagraaf. [7] Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Stand 1 januari
187.174
199.321
2.013
4.460
Het verloop van de voorziening is als volgt: Rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen
-23.829
-25.772
Risicopremie
9.872
10.399
Overlijden
-9.227
-11.524
0
212
-571
-594
75
110
Toeslagverlening Vrijval administratiekosten Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen Wijziging rentetermijnstructuur
6.683
3.710
Wijziging overlevingsgrondslagen
6.912
6.852
Wijziging kostengrondslagen
2.830
0
-5.242
-12.147
Stand per 31 december
50
181.932
187.174
2010
2009
De voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds is als volgt verdeeld over de categorieën verzekerden: Deelnemers Gewezen deelnemers
0
0
1.803
2.374
Pensioengerechtigden: –
Ouderdomspensioen
70.487
72.931
–
Invaliditeitspensioen
0
0
–
Weduwe- en wezenpensioen
100.037
98.296
–
Voorziening administratiekosten
9.000
5.951
–
Overigen
–
Voorziening ivm gewijzigde sterftetrend
617
782
0
6.852
Totaal Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds
181.944
187.186
-12
-12
181.932
187.174
[8] Kortlopende schulden Deposito’s
630
0
Diverse crediteuren
2
1
Crediteuren effecten
1
0
Belastingen en sociale premies AZL Samenwerkende Pensioenfondsen
399
0
0
51
DNB bijdrage
11
5
Ortec ALM studie
18
0
Bestuurskosten
74
61
Opleidingskosten
0
29
Liquide middelen
1
0 1.136
147
[9] Overlopende passiva Raming kosten accountant
23
20
Raming kosten certificerend actuaris
23
23 46
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
43
51
Toelichting op de staat van baten en lasten (in duizenden euro) Bezoldiging bestuursleden De bestuursleden (Bestuur, Verantwoordingsorgaan en Deelnemersraad) van Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf hebben in totaal een bedrag van € 74,0 (2009: € 87,0 is incl. € 25,9 vergoeding voor opleidingen) ontvangen. Personeel Gedurende het boekjaar 2010 had Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf geen personeel in dienst.
Baten en lasten
2010
2009
Beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds [10] Directe beleggingsopbrengsten Onroerende zaken Zakelijke waarden Vastrentende waarden
1.286
1.107
787
143
3.607
4.314
Overige beleggingen
10
1
Liquide middelen
-2
10
Totaal directe beleggingsopbrengsten
5.688
5.575
[11] Indirecte beleggingsopbrengsten –
–
Gerealiseerde resultaten: •
Onroerende zaken
•
Zakelijke waarden
•
Vastrentende waarden
• •
29
108
-798
1.561
92
Derivaten
0
3
Valutaresultaten
0
5
1.682
-669
Niet-gerealiseerde resultaten: •
Onroerende zaken
-320
-3.519
•
Zakelijke waarden
2.667
9.295
•
Vastrentende waarden
1.107
4.764
•
Overige beleggingen
-26
161
3.428
10.701
Totaal indirecte beleggingsopbrengsten
52
13
5.110
10.032
2010
2009
[12] Kosten van vermogensbeheer Kosten van exploitatie onroerend goed
-41
-44
Bewaarloon effecten
-12
-30
-146
-144
Beheerloon
Totaal beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds
-199
-218
10.599
15.389
[13] Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen
0
Stand 1 januari
12
17
Stand 31 december
12
12
Mutatie
0
-5
0
0
[14] Saldo van overdrachten van rechten Overgedragen pensioenverplichtingen [15] Pensioenuitkeringen –
Pensioenen •
Ouderdomspensioen
-10.781
-11.691
•
Weduwe- en wezenpensioen
-12.991
-14.014
•
Invaliditeitspensioen
0
0
Subtotaal –
-23.772
-25.705
Andere uitkeringen •
Compensatie premie AOW/AWW
•
Afkoopsommen
0
-5
•
Overlijdensuitkering
-38
-78
•
Begrafenisgeld
-21
-20
•
Toeslag deputaatkolen
-10
-11
•
Bijdrage ziektekostenverzekering
-14
-15
•
Aanvullende uitkering arbeidsongeschikten
0
-1
•
Overhevelingstoeslag
-5
-6
-114
-169
Subtotaal Totaal pensioenuitkeringen
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
-26
-33
-23.886
-25.874
53
2010
2009
[16] Mutaties voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Rentetoevoeging
-2.013
Onttrekking voor pensioenuitkeringen
23.829
25.772
Risicopremie
-9.872
-10.399
Overlijden
9.227
11.524
0
-212
Toeslagverlening
-4.460
Vrijval administratiekosten
571
594
Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
-75
-110
Wijziging rentetermijnstructuur
-6.683
-3.710
Wijziging overlevingsgrondslagen
-6.912
-6.852
Wijziging kostengrondslagen
-2.830
0 5.242
12.147
3
3
[17] Herverzekering Uitkeringen uit herverzekering [18] Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen Stand 1 januari
12
17
stand 31 december
12
12
Mutatie
0
5
[19] Pensioenuitvoerings- en administratiekosten Administratie
-490
-512
Bestuur
-74
-61
Accountant
-26
-34
Actuaris
-83
-50
Advieskosten
-50
-4
-2
-78
Opleidingskosten De Nederlandsche Bank
-11
-5
Contributie VB
-5
-6
Overige
-8
-7 -749
-757
[20] Overige baten en lasten Overige
0
1 0
54
1
2010
2009
Actuariële analyse van het resultaat De ontwikkeling van het fonds in het boekjaar volgt uit de hierna gegeven analytische verlies- en winstrekening. Wijziging rentetermijnstructuur
-6.683
-3.710
Beleggingsopbrengsten
8.586
10.929
-178
-163
Kosten Uitkeringen
-54
-99
-645
1.125
-75
-109
0
-212
Wijziging overlevingsgrondslagen
-6.912
-6.852
Wijziging kostengrondslagen
-2.830
0
Sterfte Mutaties Toeslagverlening
-8.791
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
909
55
Risicoparagraaf (bedragen in duizenden euro) In de risicoparagraaf binnen het bestuursverslag is het beleid rond risicobeheersing uiteengezet. Hierna worden de specifieke risico’s nader toegelicht. Vanwege de beperkte omvang of het niet aanwezig zijn van de desbetreffende risico’s, worden alleen het renterisico (S1), het zakelijke waarden risico (S2) en het verzekeringtechnisch risico (S6) nader toegelicht. Daarenboven wordt het concentratierisico (S8) verder verduidelijkt, hoewel deze vooralsnog niet wordt meegenomen in de berekening van het vereist eigen vermogen. Solvabiliteitsrisico “Het belangrijkste financieel risico voor het Pensioenfonds is het niet kunnen nakomen van de pensioentoezeggingen. Een belangrijke maatstaf hiervoor is het aanwezig Eigen vermogen. Wettelijk is een gestandaardiseerde methode vastgelegd om te kunnen toetsen of het aanwezig Eigen vermogen voldoende is om een aantal specifieke risico’s op te kunnen vangen (het standaardmodel). Het Eigen vermogen van het Pensioenfonds per 31 december 2010 is kleiner dan het Vereist eigen vermogen volgens het standaardmodel, zodat het Pensioenfonds hierdoor een langetermijnherstelplan heeft moeten indienen. Jaarlijks vindt toetsing plaats aan de hand van dit standaardmodel. De verschillende risicofactoren hierin worden benoemd onder de noemer S1 tot en met S6. Tevens wordt rekening gehouden met onderling compenserende effecten (diversificatie effect). Hierna zijn de uitkomsten weergegeven voor de verschillende risicocategorieën:
2010
Renterisico (S1) Zakelijke waarden risico (S2) Valutarisico (S3) Grondstoffenrisico (S4)
2009
€
%
%
€
%
%
3.797
2,1
1,3
2.577
1,4
0,8
17.989
9,9
9,3
17.834
9,5
9,2
3.964
2,2
0,4
0
0,0
0,0
0
0,0
0,0
0
0,0
0,0
Kredietrisico (S5)
1.024
0,6
0,0
381
0,2
0,0
Verzekeringstechnisch risico (S6)
5.354
2,9
0,7
4.588
2,5
0,6
32.128
17,7
11,7
25.380
13,6
10,6
Diversificatie-effect
-10.873
-6,0
0,0
-5.585
-3,0
0,0
Vereist eigen vermogen
21.255
11,7
11,7
19.795
10,6
10,6
Aanwezige dekkingsgraad
98,7
103,5
Vereiste dekkingsgraad (feitelijk)
111,7
110,6
Vereiste dekkingsgraad (strategisch)
111,6
110,4
Minimaal vereiste dekkingsgraad
104,0
104,0
De dekkingsgraad wordt berekend door het totaal van de activa voor risico van het Pensioenfonds (minus de passiefposten Kortlopende schulden en overlopende passiva en Herverzekeringsdeel technische voorzieningen) te delen door de Voorziening pensioenverplichtingen (plus Overige technische voorzieningen). Het afgelopen jaar is deze, op grondslagen van het Pensioenfonds, afgenomen van 103,5% (2009) tot 98,7% (2010).
56
Renterisico (S1) Het Pensioenfonds kent een langere looptijd voor pensioenverplichtingen dan voor de looptijd van de beleggingen. Het renterisico wordt veroorzaakt, doordat de rentegevoeligheid van de verplichtingen afwijkt van de rentegevoeligheid van de beleggingen. De daling van de rentestanden die worden gehanteerd bij de berekeningen van de Voorziening pensioenverplichtingen (eind 2010: 3,15% ten opzichte van eind 2009: 3,43%) heeft een verhogend effect gehad van € 6,7 miljoen op de voorziening. De beleggingen, gewaardeerd tegen marktwaarde, zijn mate gerelateerd aan ontwikkelingen van de rentestanden. Door de periodieke afstemming van de beleggingen ten opzichte van de verplichtingen wordt de dekkingsgraad nauwgezet gemonitord. Rentegevoeligheid is derhalve één van de factoren bij de bepaling van de (strategische) assetallocatie. Duratie van de vastrentende waarden
5,4
Duratie van de pensioenverplichtingen
6,1
Gevoeligheidsanalyse: Een daling van de marktrente van 1,0%-punt zou leiden tot een hogere verplichting ad € 11,0 miljoen en tegelijkertijd tot een hogere marktwaarde van de (vastrentende) beleggingen ad € 6,2 miljoen. Per saldo zou een dergelijke daling van de marktrente een verlagend effect op het eigen vermogen hebben van € 4,8 miljoen. Zakelijke waarden risico (S2) Mogelijke waardedalingen van beleggingen voor het vastgoed en de aandelen zijn in het hiervoor genoemde standaardmodel begrepen. Hiervoor wordt een gedifferentieerde berekening naar categorieën van markten en beleggingen uitgevoerd. Ter zake van het zakelijke waarden risico worden risico-inschattingen aan de hand van de in de markt gebruikelijke risicoparameters gemaakt. In het beleggingsbeleid wordt met dergelijke risico’s rekening gehouden door ondermeer een toepassing van voldoende spreiding in de beleggingsportefeuille naar categorieën, markten en dergelijke. De volatiliteit van de marktwaarden (prijsrisico’s) van beleggingen wordt periodiek geëvalueerd en kan leiden tot bijstellingen in het vermogensbeheer. Zakelijke waarden worden voor 100% belegd in de categorie: ontwikkelde markten (Mature markets). Valutarisico (S3) Het beleggingsbeleid van het BFM is zodanig ingerichtdat het valutarisico wordt beperkt. Met betrekking tot de valutarisico’s die ontstaan binnen de aandelenportefeuille is het staande beleid dat deze niet worden afgedekt. Het BFM onderzoekt of dit beleid zal worden aangepast. Kredietrisico (S5) Bij het kredietrisico dient het effect van de kredietwaardigheid van de partijen, waarin belegd wordt, tot uitdrukking te komen. Het kredietrisico komt tot uitdrukking in de zogenaamde creditspread. Deze creditspread is het verschil tussen de uitkering die afhangt van de kredietwaardigheid van de tegenpartij en een uitkering die met volledige zekerheid (risicovrij) tot uitkering zal komen. Het kredietrisico verbonden aan derivatentransacties wordt beheerst door het afsluiten van standaardovereenkomsten met tegenpartijen, het beoordelen van de kredietwaardigheid van tegenpartijen, het spreiden van het transactievolume over verschillende tegenpartijen, het eisen van voldoende onderpand en een adequate monitoring met betrekking tot de gestelde eisen inzake het onderpand. De hoogte van de gemiddelde creditspread is 0,40% (2009: 0,68%). De portefeuille Vastrentende waarden bevat ook rechtstreekse beleggingen waarbij het kredietrisico mede met behulp van de Standard & Poor’s rating wordt gemonitord. Bij de balanspost Vastrentende waarden is een nadere toelichting opgenomen waaruit de verdeling van de portefeuille blijkt.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
57
2010 €
2009
%
€
%
Rating vastrentende waarden: AAA
65.269
56,7
68.361
56,6
AA
17.131
14,9
9.087
7,5
A
23.534
20,4
43.408
35,9
9.732
8,5
0
0,0
BBB *) Lager dan BBB Geen rating
*)
0
0,0
0
0,0
-623
-0,5
0
0,0
115.043
100,0
120.856
100,0
De BBB rating komt voort uit de look-through van het fonds AZL Credits.
2010 €
%
2009 €
%
Verdeling vastrentende waarden naar looptijd: Resterende looptijd < 1 jaar
-623
-0,5
0
0,0
Resterende looptijd <> 5 jaar
61.740
53,6
62.162
51,4
Resterende looptijd >= 5 jaar
53.926
46,9
58.694
48,6
115.043
100,0
120.856
100,0
Verzekeringstechnisch risico (S6) Binnen het verzekeringstechnische risico worden in principe alleen risico’s meegenomen die verband houden met sterfte. Het omvat de risico’s als gevolg van afwijkingen ten opzichte van de verwachte sterfte en afwijkingen van de verwachte sterftetrend (langlevenrisico). Tot het verzekeringstechnische risico worden gerekend: procesrisico, risico-opslag voor afwijkingen ten opzichte van de sterftetrend en negatieve stochastische afwijkingen van de verwachtingswaarde. Deze drie risico’s bedragen een percentage van de op actuele waarde berekende technische voorziening. Het procesrisico neemt af naarmate het deelnemersbestand toeneemt, omdat het sterfteproces dan beter kan worden geschat. De beide andere risicofactoren houden respectievelijk rekening met de onzekerheid in de sterftetrend en met de negatieve stochastische afwijkingen. In verband met het langlevenrisico wordt aanvullend boven het hanteren van de prudente grondslagen, de Voorziening toekomstige sterfteontwikkeling gevormd.
58
Concentratierisico (S8) Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. De spreiding van de portefeuille is in de toelichting op de balans nader toegelicht. Ook “”grote posten”” zijn aan te duiden als een vorm van concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden gesommeerd. In het standaardmodel van DNB hoeft vooralsnog geen berekening voor de S8 te worden opgenomen. Dit risico is derhalve op 0 gesteld. We dienen echter in gedachte te houden dat dit risico feitelijk niet gelijk is aan 0.
2010
2009
€
%
€
%
Kantoren
0
0,0
0
0,0
Winkels
0
0,0
0
0,0
1.583
5,0
1.649
5,2
0
0,0
0
0,0
29.876
95,0
30.196
94,8
31.459
100,0
31.845
100,0
31.459
100,0
31.845
100,0
31.459
100,0
31.845
100,0
Onroerende zaken Verdeling onroerende zaken per sector:
Woningen Overige Participaties in vastgoed beleggingsfondsen
Verdeling onroerende zaken per regio: Europa
Grote posten: onroerende zaken van eenzelfde uitgevende instelling groter dan 5% van de totale beleggingen in onroerende zaken: ING DUTCH RESID.FUND IV DIRECT OG
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
29.781
94,7
30.107
64,5
1.583
5,0
1.649
5,2
59
2010
2009
€
%
€
%
32.957
99,7
34.953
100,0
112
0,3
0
0,0
33.069
100,0
34.953
100,0
Zakelijke waarden Verdeling zakelijke waarden per regio: Europa Noord-Amerika
Verdeling zakelijke waarden per sector: Cyclische consumentengoederen
3.128
9,5
0
0,0
Niet-cyclische consumentengoederen
4.196
12,7
0
0,0
Energie
3.519
10,6
0
0,0
Financiële instellingen
6.985
21,1
0
0,0
Farmacie
3.284
9,9
0
0,0
Industriële ondernemingen
3.472
10,5
0
0,0
Informatietechnologie
959
2,9
0
0,0
Basisindustrieën
3.479
10,5
0
0,0
Telecommunicatie
2.278
6,9
0
0,0
Nutsbedrijven
1.769
5,3
0
0,0
0
0,0
34.953
100,0
33.069
100,0
34.953
100,0
Andere sectoren
Grote posten: zakelijke waarden van eenzelfde uitgevende instelling groter dan 5% van de totale beleggingen in zakelijke waarden: SNS RESP INDEX FUND EQUITY EUROPE
60
32.981
99,7
34.953
51,6
2010
2009
€
%
€
%
Vastrentende waarden Verdeling vastrentende waarden per regio: Europa
107.570
93,5
120.856
100,0
Noord-Amerika
5.959
5,2
0
0,0
Oceanië
1.196
1,0
0
0,0
311
0,3
0
0,0
115.036
100,0
120.856
100,0
Zuid-Amerika
Grote posten: vastrentende waarden van eenzelfde uitgevende instelling groter dan 5% van de totale beleggingen in vastrentende waarden: ITALY(REP OF) 5.250 NOV 01 29 FRANCE (GOVT OF)3.750 APR 25 17
5.971
5,2
6325,86
5,2
10.324
9,0
0
0,0
DUTCH GOVT 4.000 JUL 15 16
0
0,0
8008,27
6,6
DUTCH GOVT 5.000 JUL 15 12
10.963
9,5
11.089
9,2
DUTCH GOVT 5.500 JAN 15 28
0
0,0
11.732
9,7
DUTCH GOVT 4.500 JUL 15 17
24.073
20,9
30.054
24,9
AZL CREDITS AZL
34.122
29,7
32.896
27,2
Er zijn geen beleggingen uitgeleend.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
61
Vaststellen van de jaarrekening:
Heerlen, 1 juni 2011
Het bestuur
F.A.G. Hol
Mr G.J.H.M. Wagemans
(voorzitter)
(plv. voorzitter)
L.V. Trafas
Drs H.E.M. Gerards
Drs J.E.A. Dols
S.A.H. Lauwers
Mevr. M.F.M. Breiner-Bosma
A.P.M. Appel
M.K. Romih
62
Overige gegevens
Gebeurtenissen na balansdatum Gezien de financiële positie van het pensioenfonds heeft het bestuur, gehoord de actuaris, en na verkregen advies van de Deelnemersraad, besloten om per 1 juli 2011 geen toeslag te verlenen.
Financiering Sinds 1997 heeft Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf geen actieve deelnemers meer, waardoor financiering uit dien hoofde niet meer van toepassing is.
Resultaatbestemming Statutaire bepalingen omtrent de resultaatbestemming Conform hoofdstuk 7.2 van de ABTN dienen de jaarresultaten te worden toegevoegd c.q. onttrokken aan de algemene reserve. Resultaatverdeling Het bestuur heeft besloten het resultaat over het boekjaar 2010 als volgt te verdelen: 2010 x € 1.000 Bestemmingsreserve
0
Algemene reserve
-8.791 ______ -8.791
Uitvoering De bevoegdheden van het bestuur zijn vastgelegd in de statuten van het fonds en in het reglement. De verdeling van de bevoegdheden tussen het fonds en de administrateur is contractueel vastgelegd. De certificering wordt uitgevoerd door Ernst & Young actuarissen. De volledige administratie alsmede de actuariële advisering van Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf is opgedragen aan AZL N.V. terwijl het vermogensbeheer is toevertrouwd aan AZL Vermogensbeheer BV (ING/ICS).
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
63
Actuariële verklaring Opdracht Door de stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf te Heerlen is aan Ernst & Young Actuarissen B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2010. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn “Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen” heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens en de bevindingen van de accountant ten aanzien hiervan zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt voor mijn beoordelingswerkzaamheden heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: –
heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en
–
heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds.
Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een dekkingstekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet met uitzondering van de artikelen 131,132 en 133. De vermogenspositie van de stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf is naar mijn mening slecht, vanwege een dekkingstekort
Amsterdam, 15 juni 2011
drs. C.D. Snoeks AAG verbonden aan Ernst & Young Actuarissen B.V.
64
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2010 van Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf te Heerlen gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2010 en de winst-en-verliesrekening over 2010 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW), met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 Pensioenwet. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf per 31 december 2010 en van het resultaat over 2010 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW, met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 Pensioenwet.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
65
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Maastricht, 15 juni 2011
Ernst & Young Accountants LLP w.g. drs. R.E.J. Pluymakers RA
66
Bijlage
Overzicht belegd vermogen (inclusief lopende intrest en liquide middelen) (in duizenden euro)
2010 €
%
1.583
Aandelen vastgoed maatschappijen Totaal onroerende zaken
2009 Norm
€
%
0,9
1.649
0,9
29.876
16,6
30.196
15,6
31.459
0,0
31.845
16,5
0
0,0
0
0,0
Norm
Onroerende zaken Onroerend goed in exploitatie
15,0
15,0
Zakelijke waarden Aandelen Aandelen beleggingsfondsen
33.114
18,4
34.953
18,0
Alternatieve beleggingen
88
0,0
937
0,5
Totaal zakelijke waarden
33.202
18,4
35.890
18,5
20,0
20,0
Vastrentende waarden Obligaties
79.494
44,1
87.528
45,2
Beleggingsfondsen
34.419
19,1
32.896
17,0
Leningen op schuldbekentenis
322
0,2
432
0,2
Deposito’s
-630
-0,3
0
0,0
1.728
1,0
1.983
1,0
115.333
64,1
122.839
63,4
16
0,0
2.990
1,5
Lopende intrest Totaal vastrentende waarden
65,0
65,0
Liquide middelen Bankrekeningen Bank intrest
3
0,0
0
0,0
88
0,0
152
0,0
107
0,0
0,0
3.142
1,5
0,0
180.101
100,0
100,0
193.716
100,0
100,0
Dividendbelasting Totaal liquide middelen Totaal belegd vermogen
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2010
67