Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Akerstraat 92, 6411 HD Heerlen Telefoon: 045 - 5763 333 Telefax: 045 - 5741 117 Ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer 41071016
Verslag over het boekjaar 1-1-2013 t/m 31-12-2013
2
Inhoud
Pagina Bestuur en organisatie ultimo verslagjaar
5
Meerjarenoverzicht
7
Bestuursverslag Algemeen 9 Pensioenen 12 Fondsspecifieke ontwikkelingen
14
Risicoparagraaf 23 Beleggingen 28 Samenvatting actuarieel verslag Managementsamenvatting
33
Verslag van het verantwoordingsorgaan Reactie van het Bestuur op het oordeel van het Verantwoordingsorgaan 40 Jaarrekening Balans per 31 december
44
Staat van baten en lasten
46
Kasstroomoverzicht 48 Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling
49
Toelichting op de balans per 31 december
53
Toelichting op de staat van baten en lasten
58
Risicoparagraaf 62 Overige gegevens Gebeurtenissen na balansdatum
71
Financiering
71
Resultaatbestemming
71
Uitvoering 71 Actuariële Verklaring
72
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
74
Bijlage Overzicht belegd vermogen
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
77
3
4
Bestuur en organisatie ultimo verslagjaar
Bestuur Leden van werknemerszijde *)
F.A.G. Hol, voorzitter 1)
L.V. Trafas 1)
Drs. J.E.A. Dols 2)
Ir. M. Drijdijk 2)
Mevr. M.F.M. Breiner-Bosma
tot 1 april 2013 vanaf 1 april 2013
1)
M.J.A. Muller 1)
J.P.G.M. Trepels
M.K. Romih 1)
1)
tot 1 april 2013 vanaf 1 april 2013
Leden van werkgeverszijde *)
Mr. G.J.H.M. Wagemans, plv. voorzitter 3)
Drs. H.E.M. Gerards 3)
S.A.H. Lauwers 3)
Plaatsvervangend lid van werknemerszijde
*)
Ir. M. Drijdijk 2)
tot 1 april 2014
Voorgedragen door:
1) De Unie 2) Synergo-VHP (voorheen Vereniging Hoger Personeel DSM) 3) DSM Nederland BV, namens de mijnondernemingen
Deelnemersraad
Leden
G.J.M. Ramakers
De Unie
H.G. Houben
De Unie
J.H. Janssen
De Unie
K.F.W.M. Giesen
De Unie
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
Benoemd door:
5
Verantwoordingsorgaan
Voorgedragen door vakorganisatie De Unie:
G.C.J.M. van Poppel
G.J.M. Ramakers
Voorgedragen door DSM Nederland BV, namens
de mijnondernemingen:
Mevr. Drs. E. van de Wiel
voorzitter
Gezamenlijke beleggingscommissie AMF - BFM
Drs. L.R.M. Radix, voorzitter
Mr. G.J.H.M. Wagemans
Namens BFM:
F.A.G Hol
F.F. Pfeiffer
Namens AMF:
Drs. H.E.M. Gerards
Gezamenlijke communicatiecommissie AMF - BFM
Namens BFM:
L.V. Trafas
Drs. J.E.A. Dols (tot 1 april 2013)
M.K. Romih (vanaf 1 april 2013)
W.A. Wittenbernds, voorzitter
Namens AMF:
H. Walravens
Namens BFM en AMF,
als werkgeversvertegenwoordiger:
Drs. H.E.M. Gerards
Pensioen- en vermogensbeheer en
AZL N.V.
bestuursadvisering
Organisatie
6
Kantoor: Akerstraat 92, Heerlen
Postadres: Postbus 4471, 6401 CZ Heerlen
Tel.nr.: 045 - 5763 333
Actuariële advisering
AZL Actuariaat
Actuariële certificering
Accountant
Ernst & Young Actuarissen Ernst & Young Accountants LLP
Meerjarenoverzicht
2013 2012 2011 2010 2009
Aantallen Gewezen deelnemers
40 47 54 61 88
Pensioengerechtigden
2.165 2.283 2.418 2.544 2.636
Totaal
2.205 2.330 2.472 2.605 2.724
Financiële gegevens (in duizenden euro) Beleggingen voor risico fonds Belegd vermogen 1)
137.494 155.825 162.726 180.101 188.591
Beleggingsopbrengsten
-197 14.097 5.089 10.599 15.389
Rendement o.b.v. total return
0,0% 9,4% 3,1% 5,8% 8,3%
Reserves Algemene reserve Bestemmingsreserve
5.084
3.365
-8.234
-2.465
6.326
150 150 150 150 150
Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Totaal technische voorzieningen Pensioenuitkeringen Toeslag
131.855
151.862
170.028
181.932
187.174
7 8 12 12 12 131.862 151.870 170.040 181.944 187.186 17.411 20.026 22.125 23.886 25.874 -0,6% -7,0% 0,0% 0,0% 0,0%
Dekkingsgraad O.b.v. rentetermijnstructuur, FTK 2) Gemiddelde rekenrente
104,0% 102,3% 95,2% 98,7% 103,5% 2,0% 1,7% 2,5% 3,2% 3,4%
1)
Zie bijlage: Overzicht belegd vermogen.
2)
De dekkingsgraad is gedefinieerd als het beschikbaar vermogen gedeeld door de technische voorzieningen (2013: 137.089/131.856 x 100%). De vpv herverzekering wordt buiten
beschouwing gelaten voor deze berekening.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
7
8
Bestuursverslag
Algemeen Inleiding Het Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf (BFM) is een bedrijfstakpensioenfonds en heeft de stichting als rechtsvorm. Het pensioenfonds is opgericht bij notariële akte op 30 december 1952 en is statutair gevestigd te Heerlen. Overeenkomstig artikel 20 van de statuten wordt hierbij verslag uitgebracht over het boekjaar 2013. Het verslagjaar stond voor het pensioenfonds in het teken van het monitoren van de financiële positie, de voortgang met betrekking tot het effectueren van de voorgenomen verlaging van de opgebouwde rechten, het bewaken van de fondsspecifieke risico’s, het verkennen van de mogelijkheden om via een buy out de opgebouwde pensioenrechten onder te brengen bij een verzekeraar en de fondsspecifieke invulling van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (Wvbp), die per 1 juli 2014 moet zijn vormgegeven. De toekomst van het pensioenfonds heeft in het verslagjaar wederom de volle aandacht van het bestuur gehad. Er zijn verschillende verzekeraars gevraagd of zij interesse hebben om de verplichtingen en bezittingen van het BFM over te nemen. Er zijn van een aantal verzekeringsmaatschappijen verkennende offertes binnengekomen. Het bestuur is van mening dat de ontvangen offertes aanleiding geven om op de ingeslagen weg verder te gaan. Het bestuur volgt een projectmanagementplan waarin de verschillende fases van het project zijn beschreven. Als tweede punt dat met name wordt genoemd is de keuze die het bestuur heeft gemaakt uit de 5 bestuursmodellen die de Wvbp biedt. Het bestuur gaat na 1 juli 2014 als paritair bestuur verder de toekomst in. De deelnemersraad heeft het bestuur in deze keuze gesteund. Aan het bestuur wordt een onafhankelijke bestuurder toegevoegd met deskundigheid op financieel gebied. Omdat het fonds zonder extra maatregelen niet voor de einddatum van het kortetermijn herstelplan herstelt tot op het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen, heeft het fonds de gepensioneerden en de gewezen deelnemers binnen de voorgeschreven wettelijke termijn per brief ervan in kennis gesteld dat de pensioenen per 1 april 2014 met 0,6% worden verlaagd. Dit is een vervolgkorting op de in het vorige bestuursverslag gemelde verlaging van de opgebouwde pensioenrechten per 1 april 2013 van 7%. Met verdiscontering van de korting van 0,6% in de voorziening pensioenverplichtingen is de dekkingsgraad van het fonds toegenomen van 102,3% eind 2012 naar 104,0% aan het einde van 2013. In procenten is het fonds hiermee uit dekkingstekort. In euro´s is het eigen vermogen van het fonds gelijk aan 5.234. Het minimaal vereiste vermogen bedraagt echter 5.274. Formeel kan dit worden uitgelegd als een tekortsituatie. Echter, gezien de materialiteit van deze afronding en de gedachtegang van het bestuur omtrent het verlagen van de pensioenrechten, wordt de huidige financiële situatie van BFM zowel door de waarmerkend actuaris alsook door DNB als reservetekort (en niet als dekkingstekort) bestempeld. Het kortetermijnherstelplan is daarmee formeel afgerond. Zonder de korting bedroeg de dekkingsgraad 103,4%. De vereiste dekkingsgraad bedroeg eind 2013 106,4% volgens de feitelijke en 106,0% volgens de strategische vermogensverdeling zodat er eind 2013 nog sprake is van een reservetekort. Elders in dit bestuursverslag wordt separaat verslag gedaan van de financiële positie van het fonds. Doelstelling Het fonds heeft ten doel aan de (gewezen) deelnemers en aan hun betrekkingen, volgens bij pensioenregeling vast te stellen bepalingen, geldelijke uitkeringen te verzekeren.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
9
Het fonds heeft een actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) opgesteld waarin gemotiveerd is omschreven welk beleid wordt gevoerd om de doelstelling van het pensioenfonds na te kunnen komen. In de ABTN wordt nader ingegaan op de organisatie van het pensioenfonds, de inhoud van de pensioenregeling, de financiële opzet (grondslagen en het beleidskader en sturingsmiddelen), hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en de opzet van de administratieve organisatie en interne controle. Het pensioenfonds heeft de ABTN in het verslagjaar geactualiseerd op de punten: strategisch beleggingsbeleid, verklaring van de beleggingsbeginselen, beleidsplan bij financiële crisis en actuariële grondslagen. De ABTN is uitgebreid met de omschrijving van de missie van het fonds en de beleidsuitgangspunten opzet AO/IC voor AZL Vermogensbeheer B.V. (ICS). Statuten De statuten van het Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf zijn in het verslagjaar niet gewijzigd. Bestuur Het pensioenfonds wordt beheerd door een bestuur, bestaande uit 9 personen. Het bestuur kent een paritaire samenstelling. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter vormen samen het Presidium. Het Presidium bereidt de bestuursvergaderingen voor, stelt de agenda van de vergadering samen, voert vooroverleg over bepaalde bestuurlijke aangelegenheden en komt eventueel met voorstellen. Volgens het rooster van aftreden eindigde op 31 maart 2013 de zittingsperiode van de bestuursleden de heren Dols, Gerards, Hol, Muller en Trafas en van het plaatsvervangende bestuurslid, de heer Drijdijk. De heren Dols en Muller hebben aangegeven zich niet meer voor een nieuwe zittingsperiode herkiesbaar te stellen. De overige aftredende bestuursleden zijn voor een periode van vier jaar herbenoemd. Als opvolgers voor de heren Dols en Muller werden respectievelijk benoemd de heren Drijdijk en Trepels. Aan de benoeming van het nieuwe bestuurslid, de heer Trepels, ging een goedkeuringsprocedure vooraf bij DNB. DNB stemde met de benoeming in. Met de benoeming van de heer Drijdijk als bestuurslid, heeft het fonds geen plaatsvervangende bestuursleden meer. Het fonds is de scheidende bestuursleden veel dank verschuldigd voor de bewezen diensten gedurende een reeks van jaren. Het bestuur vergaderde in het verslagjaar op 17 januari, 21 februari, 28 maart, 18 april, 21 mei, 27 juni, 19 september, 10 oktober, 21 november en 19 december. De belangrijkste aandachtspunten van het bestuur in het verslagjaar waren: –– de jaarstukken 2012; –– de ontwikkeling van de financiële positie van het fonds; –– de evaluatie van het herstelplan; –– het opstellen van een continuïteitsanalyse; –– de gevolgen van de introductie van de Wvbp per 1 juli 2014; –– de introductie van de Code Pensioenfondsen per 1 januari 2014 voor de governancestructuur; –– de opstelling van een nieuw transitieplan Financieel Toetsingskader (FTK) per 1 januari 2014; –– de voortgang van het traject “toekomst van het fonds”; –– de beoordeling van voorlopige offertes van verzekeringsmaatschappijen; –– het vastleggen van de dienstverlening en verantwoordelijkheden van de Portefeuillemanager vastgoed, CBRE Global Investors, in een overeenkomst met het fonds; –– het aanstellen van Grontmij Capital Consultants als een onafhankelijk adviseur om de werkzaamheden die uit het contract met CBRE voortvloeien, te monitoren; –– het opstellen van een plan van aanpak voor het liquide maken van de vastgoedportefeuille; –– het risicomanagement en –– de zelfevaluatie van het bestuur.
10
Commissies van het bestuur In samenwerking met het AMF-bestuur heeft het bestuur een aantal taken gedelegeerd aan commissies. De Gezamenlijke Beleggingscommissie AMF - BFM heeft een eigen reglement en is ingesteld ter voorbereiding van bestuursbeslissingen op beleggingsgebied. De taak van de commissie is het gevraagd en ongevraagd adviseren van de besturen en het voorbespreken van de bestuursstukken op beleggingsgebied. Verder kan zowel de beleggingscommissie als het presidium op basis van de regeling “Mandatering beslissingsbevoegdheid” in spoedeisende gevallen, op de wijze zoals omschreven in de regeling, namens het bestuur besluiten nemen. De commissie is samengesteld uit een onafhankelijke deskundige als voorzitter en enkele bestuursleden van beide fondsen. In het verslagjaar vergaderde de commissie op 7 februari, 4 april, 15 mei, 26 september, 7 november en 5 december. Met het oog op de intensivering van de communicatie naar de (gewezen) deelnemers hebben beide besturen een gezamenlijke communicatiecommissie ingesteld. De commissie werkt op basis van taakopdrachten van beide besturen en is verder betrokken bij de inhoudelijke voorbereiding en vormgeving van alle uitingen op het gebied van informatieverstrekking. De taken en bevoegdheden van de commissie zijn schriftelijk vastgelegd. De commissie is samengesteld uit bestuursleden van beide fondsen en vergaderde in het verslagjaar op 23 januari, 11 april, 3 mei, 17 juni, 7 oktober en 13 november. De commissies worden ondersteund door adviseurs, merendeels van AZL. Per 1 april heeft de heer Romih in de commissie de plaats ingenomen van het teruggetreden bestuurslid, de heer Dols. Behalve deze vaste commissies kan het bestuur ook ad hoc voor bepaalde activiteiten commissies instellen. In het vorige bestuursverslag is al gemeld dat een commissie bestaande uit bestuursleden van het AMF en het BFM, aangevuld met de voorzitter van de gezamenlijke beleggingscommissie, het project: “Toekomst Mijnfondsen” begeleidt. In het verslagjaar is de situatie van herverzekering vergeleken met de situatie dat het pensioenfonds zelfstandig blijft voortbestaan. Deze vergelijking is voor beide mijnfondsen afzonderlijk bekeken en is onderbouwd met een continuïteitsanalyse. De begeleidingscommissie is bij de evaluatie van de uitkomsten van de continuïteitsanalyse in relatie tot de herverzekeringsoplossingen betrokken geweest. De evaluatie heeft tot de conclusie geleid dat het fonds in de toekomst nog toeslagpotentie heeft maar dat de risico’s op het gebied van beleggingen en sterfte aanwezig blijven. Het bij een buy-out bij de start meegeven van een éénmalige toeslag, leidt misschien tot een lager toeslagresultaat dan bij zelfstandig doorgaan, maar kan wel worden gegarandeerd. Het verschil tussen de verschillende toeslagresultaten kan geïnterpreteerd worden als de prijs van zekerheid. De begeleidingscommissie volgt de verrichtingen van de aan het project verbonden externe adviseur, Towers Watson, die de te volgen strategie heeft vastgelegd in een strategische nota en de werkzaamheden heeft vastgelegd in een projectmanagementplan. De commissie heeft op mandaat van het bestuur ook de contractbesprekingen met Towers Watson gevoerd. De commissie is in het verslagjaar zeven keer bij elkaar geweest. Ook voor de fondseigen implementatie van de bepalingen van de Wvbp, met name voor wat betreft de keuze voor het nieuwe bestuursmodel en de verdere inrichting daarvan, is een werkgroep samengesteld uit bestuursleden van de beide mijnfondsen. De werkgroep is hiervoor 3 keer bij elkaar geweest. De werkgroep blijft in stand om de voortgang in de verschillende fasen, zoals genoemd in de brochure van de Pensioenfederatie “Tijdpad implementatie Wet versterking bestuur pensioenfondsen” te bewaken en om een aanvang te maken met de beoordeling van de in de Code Pensioenfondsen opgenomen normen. Deelnemersraad Sinds 1 januari 2008 heeft het fonds een deelnemersraad naar wettelijk model. De belangrijkste taak van de deelnemersraad is het (on)gevraagd adviseren van het bestuur over een aantal nader in het reglement van de deelnemersraad omschreven zaken. De samenstelling van de deelnemersraad is gedurende het verslagjaar ongewijzigd gebleven. De deelnemersraad heeft op 17 mei afzonderlijk, op 21 november met het verantwoordingsorgaan en op 17 januari, 23 mei en 21 november met het bestuur vergaderd. Verder vonden samen met het verantwoordingsorgaan op 28 juni, 17 september informatie- en studiebijeenkomsten plaats over de strategische uitgangspunten bij het maken van keuzes over de toekomst van het fonds en specifiek over de voortgang in het buy-out traject, de Wvbp en de nieuwe bestuursmodellen en het nieuwe beleggingsbeleid.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
11
Verantwoordingsorgaan Het bestuur legt jaarlijks verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan als vertegenwoordiging van de belanghebbenden van het fonds. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit 3 personen. Het verantwoordingsorgaan vergaderde op 28 mei afzonderlijk, op 21 november met de deelnemersraad en op 31 mei en 21 november met het bestuur. Het verantwoordingsorgaan wordt in de regel samen met de deelnemersraad uitgenodigd voor studiebijeenkomsten. De samenstelling van het verantwoordingsorgaan is gedurende het verslagjaar ongewijzigd gebleven. Uitbestede werkzaamheden Het pensioen- en vermogensbeheer en de actuariële- en bestuursadvisering is uitbesteed aan AZL N.V. te Heerlen. De actuariële certificering is opgedragen aan Ernst & Young Actuarissen te Amsterdam. De controle van de jaarrekening is gebeurd door Ernst & Young Accountants te Maastricht.
Pensioenen Algemene pensioenontwikkelingen Op vele fronten van het aanvullende pensioengebied staan veranderingen op stapel. De aangekondigde herziening van het FTK raakt de inhoud van de pensioenovereenkomst en de Wvbp dwingt fondsbesturen hun governance onder de loep te nemen. Daarnaast zijn er drie nieuwe, reeds aangekondigde wettelijke voornemens in de maak: aparte wetten over de pensioencommunicatie, over de invoering van het algemeen pensioenfonds en over de wijziging van het systeem van waardeoverdrachten. Deze voornemens moeten alle voor het einde van 2014 het Staatsblad bereiken. Het geheel van wetswijzigingen vraagt om een strakke regievoering en juiste prioritering. Moeizame hervorming van het aanvullende pensioenstelsel Het onderhavige boekjaar kan worden gekenmerkt door wachten op de noodzakelijke politieke besluiten over de herziening van het FTK en de invoering, als alternatief voor het huidige nominale stelsel, van de reële ambitieovereenkomst. Dit staat in schril contrast tot de herhaalde oproepen van De Nederlandsche Bank (DNB) om, zelfs op basis van onvolledige informatie over de wettelijke voorschriften, voorbereidingen te treffen voor deze herziening. In het voorjaar publiceerde staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) het langverwachte consultatiedocument over de herziening van het FTK. In het consultatiedocument is aangegeven dat de herziening van het FTK vooral moet worden gezien als een directe verbetering van de weerbaarheid van pensioenfondsen tegen schokken op de financiële markten en de stijging van de levensverwachting. Op het consultatiedocument is door diverse maatschappelijke organisaties gereageerd. Na de zomer maakte de bewindsvrouw op grond van die reacties reeds bekend dat zij heeft besloten af te zien van het creëren van twee pensioenstelsels, waaruit sociale partners kunnen kiezen. Hiermee zou bovendien de invaarproblematiek van tafel zijn. De tussenweg die zij wil bewandelen en die in de pensioensector kan rekenen op een breed draagvlak, zou ze in een wetsvoorstel verwerken en voor het einde van 2013 bij de Tweede Kamer indienen. Deze planning heeft zij niet gehaald. Als beoogde nieuwe uiterste datum voor het indienen van het wetsvoorstel is 1 april 2014 genoemd. Uitgangspunt blijft invoering per 1 januari 2015. Het bestuur heeft op basis van de oorspronkelijke planning in december 2013 een eerste versie van een transitieplan vastgesteld. Wet versterking bestuur pensioenfondsen als gelegenheid tot verbeteringen Halverwege het boekjaar kwam, na een lange parlementaire geschiedenis met betrekking tot de medezeggenschap van gepensioneerden, de Wvbp tot stand. Deze medezeggenschap is thans uitgemond in een wettelijke verplichting om gepensioneerden in het bestuur op te nemen. De wet streeft er voorts naar de deskundigheid van het bestuur te vergroten en het intern toezicht te versterken. Bovendien wordt beoogd om de taken en bevoegdheden van de bestaande fondsorganen te
12
stroomlijnen. De vorenstaande doelstellingen kunnen onder meer worden gerealiseerd door middel van de introductie van twee nieuwe bestuursmodellen, ter vervanging van het huidige paritaire bestuursmodel. Het gaat dan om het zogenaamde gemengde bestuursmodel (in 3 varianten) en het onafhankelijk bestuursmodel. DNB ziet in de wetswijziging een uitgelezen gelegenheid voor de fondsbesturen om hun fondsorganisatie aan een kritisch onderzoek te onderwerpen en aan te passen aan de maatschappelijke veranderingen en eisen. Na de totstandkoming van de wet werd het invoeringstraject nader ingevuld. Omdat de aanpassingen in de fondsorganisatie met ingang van 1 juli 2014 operationeel moeten zijn en DNB een daaraan voorafgaande periode nodig heeft om de gewijzigde fondsdocumenten en wisselingen in het bestuur te beoordelen op deskundigheid en integriteit, dienen de voorbereidende werkzaamheden uiterlijk 1 april 2014 gereed te zijn. DNB gaat er in dit verband vanuit dat de fondsbesturen daarom nog voor het einde van het onderhavige boekjaar op hoofdlijnen weten voor welk bestuursmodel zij kiezen. Verderop in het verslag, in de paragraaf “Invulling Wet versterking bestuur pensioenfondsen”, is beschreven tot welke keuze het bestuur is gekomen. Code Pensioenfondsen Tegelijk met de Wvbp zijn de Principes voor goed pensioenfondsbestuur d.d. 6 december 2005 van de Stichting van de Arbeid (STAR) vervangen door de Code Pensioenfondsen. Aan deze Code die door de Pensioenfederatie en de STAR gezamenlijk is ontworpen en 83 normen bevat, is ondertussen een wettelijke grondslag gegeven. Een werkgroep bestaande uit bestuursleden van het AMF en het BFM zal in het komende verslagjaar aan de slag gaan met het beoordelen van de Code en op zijn gevolgen. Over de toepassing of uitleg, indien bepaalde normen niet worden nageleefd dan wel daarvan wordt afgeweken, zal dan ook in het jaarverslag over 2014 voor het eerst verantwoording worden afgelegd. Toezichtontwikkelingen De herziening van het FTK (nog geen ingediend wetsvoorstel) en de versterking van de pensioenfondsbesturen (voltooide wetgeving) zijn voor DNB aanleiding geweest om bij de besturen zogenaamde transitie- of stappenplannen op te vragen en enquêtes en nadere vragenlijsten in te stellen. In het onderhavige boekjaar zijn deze methodieken herhaaldelijk ingezet. Daarnaast publiceert de toezichthouder in toenemende mate Q & A’s (vragen en antwoorden) over deelonderwerpen. De gedetailleerde antwoorden helpen de fondsbesturen enerzijds in het concreet maken van hun aanpassingen, maar tenderen anderzijds –zonder nader debat– naar een rule based (in plaats van principle based) toezicht. DNB heeft voor het onderhavige boekjaar wederom een duidelijk overzicht gepubliceerd van onderzoeken naar het functioneren van de pensioenfondsen. Zo heeft onder meer onderzoek plaatsgevonden naar de beheersing van de risico’s van de uitbesteding van de pensioenadministratie, naar de renterisico’s en de beleggingen in en waardebepaling van commercieel vastgoed, alsmede naar de kwaliteit van de rapportages. De onderzoeksactiviteiten van DNB nemen in omvang toe en hebben hun weerslag op de jaarlijkse, over de pensioenfondsen omgeslagen toezichtheffing. De onderzoeksresultaten moeten DNB helpen in het ontwikkelen van nieuw beleid en regelgeving. De sector van pensioenfondsen wordt door deze werkwijze met steeds hogere heffingen geconfronteerd, dit terwijl de fondsbesturen zich over de doelmatigheid en rechtvaardigheid van hun eigen uitvoeringskosten moeten verantwoorden. Bovendien trekt de overheid zich vanaf 2015 terug uit de financiering van het toezicht op de financiële markten. Gevreesd wordt voor een stijging van de toezichtkosten als er geen overheidsbelang bij een kostenbeheersing meer is. Dit vraagt om meer aandacht in het komende jaar.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
13
Fondsspecifieke ontwikkelingen Financiële positie Het belegd vermogen van het fonds (inclusief lopende rente en liquide middelen) nam in het verslagjaar af met € 18,3 miljoen tot € 137,5 miljoen (2012: € 155,8 miljoen). Het gemiddelde rendement op basis van total return bedroeg in 2013: -0,01% (2012: 9,4%). De voorziening pensioenverplichtingen is in 2013 met € 20,0 miljoen afgenomen tot € 131,9 miljoen (2012: € 151,9 miljoen). Hieronder is verder aangegeven welke aanpassingen van invloed zijn geweest bij de vaststelling van de voorziening pensioenverplichtingen. Aanpassing kostenvoorziening De kostenvoorziening wordt iedere 2 jaar opnieuw geijkt en getoetst. Er wordt dan een herberekening gemaakt van het bedrag dat nodig is om de kosten gedurende een realistisch te achten termijn dat het fonds onder eigen beheer kan blijven bestaan, te dekken. In de tussenliggende jaren, boekjaar 2013 is zo’n jaar, wordt de voorziening enkel aangepast, rekening houdend met de meest recente inzichten omtrent rente en inflatie. Deze methode leidt tot een betere schatting van de kostenvoorziening in de tussenliggende jaren met een klein negatief resultaat op kosten over het boekjaar 2013 van € 67.000,-. Dit betekent dat de onttrekkingen niet meer gelijk gesteld kunnen worden aan de gemaakte kosten; er zal ieder jaar een resultaat op kosten zijn. Het bedrag van de kostenvoorziening is verlaagd met circa 1,0 miljoen tot 7,2 miljoen. Aanpassing in de rentecurve De berekening van deze voorziening pensioenverplichtingen heeft plaatsgevonden op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. DNB introduceerde begin 2012 een wijziging van de methodiek op basis waarvan de waarde van de toekomstige dekkingsgraad vanaf ultimo 2011 diende te worden berekend. Voorheen werd deze waarde berekend aan de hand van de zuivere marktrente. Nadien werd een rentecurve gepubliceerd die gebaseerd was op de gemiddelde marktrente over de drie voorgaande maanden. Met ingang van 30 september 2012 werd de methodiek wederom gewijzigd. DNB introduceerde een rentecurve die voor de looptijden vanaf 20 jaar gebaseerd is op de zogenoemde Ultimate Forward Rate (UFR), een kunstmatig vastgesteld renteniveau dat een lange termijn inschatting vormt van de toekomstige rente. Voor de looptijden tot 20 jaar wordt onveranderd de gemiddelde marktrente gedurende de drie voorgaande maanden gehanteerd. Aangezien deze door DNB voorgeschreven rekenrentes in 2013 iets lager waren dan de zuivere marktrente heeft dit uiteindelijk geleid tot een hogere voorziening pensioenverplichtingen ultimo 2013 dan die welke berekend wordt op basis van marktwaarde. Op basis van het hiervoor genoemd vermogen en de voorziening pensioenverplichtingen, bedraagt de DNB-dekkingsgraad (op basis van UFR) van het pensioenfonds per 31 december 2013 103,4%. Naast deze dekkingsgraad stelt het pensioenfonds nog steeds een dekkingsgraad vast op basis van zuivere marktrente. Deze bedroeg ultimo 2013 103,8%. De hier genoemde dekkingsgraden zijn nog exclusief de korting. De benodigde solvabiliteit onder FTK dient zodanig te zijn dat het fonds met 97,5% zekerheid volgend jaar nog voldoende vermogen heeft om de verplichtingen op marktconforme basis over te dragen. De benodigde solvabiliteit wordt bepaald met behulp van een door DNB aangereikt standaardmodel. De benodigde dekkingsgraad van het fonds bedraagt ultimo 2013 volgens de feitelijke normwegingen 106,4% en volgens de strategische normwegingen 106,0%. Verwerking korting pensioenen in de jaarstaten De korting is per balansdatum in de technische voorziening verwerkt. Het BFM heeft per 1 april 2014 de in februari 2013 aangekondigde verlaging van de opgebouwde rechten met 0,6% geëffectueerd. De verlaging van de opgebouwde rechten wordt elders in het verslag nog toegelicht. Rekening houdend met de gecorrigeerde voorziening pensioenverplichtingen, bedraagt de aan DNB gerapporteerde UFR-dekkingsgraad van het pensioenfonds per
14
31 december 2013 104,0%. Ter vergelijking bedraagt de dekkingsgraad van het pensioenfonds op basis van marktrente ultimo 2013 104,4%. Herstelplan en herstelkracht In herinnering wordt gebracht dat de dekkingsgraad van het pensioenfonds door de gevolgen van de kredietcrisis en de steeds stijgende levensverwachting ultimo 2008 lager was dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. Er was eind 2008 daarom sprake van een reserve- en dekkingstekort. Deze tekorten zijn destijds door het pensioenfonds onverwijld gemeld aan DNB. Het fonds heeft in 2009 gewerkt aan het opstellen van een korte- en een langetermijnherstelplan op basis van een actuele continuïteitsanalyse. Deze herstelplannen zijn op 26 maart 2009 bij DNB ingediend. De voortgang van het herstelplan moet jaarlijks door het bestuur worden geëvalueerd. De dekkingsgraad van het pensioenfonds ultimo december 2013 zonder verdiscontering van de korting (zie hiervoren) bedraagt 103,4%. Aangezien de aanwezige dekkingsgraad ultimo verslagjaar lager is dan de minimaal benodigde dekkingsgraad, verkeert het pensioenfonds ultimo 2013 nog steeds in een situatie van dekkingstekort. Het fonds heeft gedurende 2013 haar dekkingsgraad maandelijks gerapporteerd aan DNB. Begin 2013 heeft het pensioenfonds het herstelplan wederom geëvalueerd. Deze evaluatie is op 11 februari 2014 gerapporteerd aan DNB. In onderstaande tabel is de evaluatie van het herstelplan ultimo december 2013 weergegeven.
Aanwezige
Verwacht volgens
dekkingsgraad 2013
herstelplan 2013
Primo 2013 102,3% 106,0% Premie 0,0% 0,0% Uitkeringen 0,3% 1,0% Toeslagverlening 0,0% 0,0% Rentetermijnstructuur 0,6% -0,4% Overrendement -0,4% 1,2% Overige mutaties 0,6% 1,2% Ultimo 2013 103,4% 109,0% Uit bovenstaande evaluatie blijkt dat de aanwezige dekkingsgraad zich onder de verwachte dekkingsgraad volgens het herstelplan bevindt. Het behaalde beleggingsrendement is lager dan verwacht in het herstelplan en draagt hierdoor negatief bij aan het herstel van het fonds. De rentetermijnstructuur heeft een positief effect gehad op de dekkingsgraad. Het bestuur heeft in de bestuursvergadering van januari 2014 moeten vaststellen dat het herstel zoals dit op basis van de geformuleerde uitgangspunten in het ingediende herstelplan werd verondersteld, wederom niet is ingetreden. Op het einde van de looptijd van het kortetermijn herstelplan per 31 december 2013 moet de dekkingsgraad hersteld zijn tot boven de minimaal vereiste dekkingsgraad van 104%. Het bestuur heeft moeten constateren dat dit zonder effectuering van de in het vorige bestuursverslag aangekondigde vervolgkorting niet zal lukken. Om binnen de wettelijk voorgeschreven termijn te herstellen heeft het bestuur het besluit moeten nemen om de pensioenrechten en de pensioenaanspraken van de gepensioneerden en de gewezen deelnemers van het fonds per 1 april 2014 op uniforme wijze met 0,6% te verlagen. Deze pensioenverlaging zorgt ervoor dat de dekkingsgraad stijgt tot de minimaal vereiste dekkingsgraad van 104,0%. In procenten is het fonds hiermee uit dekkingstekort. In euro´s is het eigen vermogen van het fonds gelijk aan 5.234. Het minimaal vereiste vermogen bedraagt echter 5.274. Formeel kan dit worden uitgelegd als een tekortsituatie. Echter, gezien de materialiteit van deze afronding en de gedachtegang van het bestuur omtrent het verlagen van de pensioenrechten,
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
15
wordt de huidige financiële situatie van BFM zowel door de waarmerkend actuaris alsook door DNB als reservetekort (en niet als dekkingstekort) bestempeld. Het kortetermijnherstelplan is daarmee formeel afgerond. De deelnemersraad is in een gezamenlijke vergadering met het bestuur op 17 januari 2013 van het bestuursbesluit op de hoogte gesteld en heeft positief geadviseerd. De gepensioneerden en de gewezen deelnemers van het BFM zijn vervolgens van het kortingsbesluit van het bestuur op 18 februari 2014 per brief in kennis gesteld. Ook op de website van het fonds is aan de doorgevoerde maatregel uitvoerig aandacht besteed. Aan het kortetermijn herstelplan is met deze vervolgkorting formeel een einde gekomen. Naleving principes voor goed pensioenfondsbestuur Het bestuur onderschrijft de principes voor goed pensioenfondsbestuur die de Stichting van de Arbeid heeft vastgesteld en die in de Pensioenwet zijn opgenomen. Het bestuur streeft er naar om deze principes na te leven. De principes voor goed pensioenfondsbestuur hebben betrekking op de volgende onderdelen: zorgvuldig bestuur, transparantie, openheid en communicatie, deskundigheid en functioneren van het bestuur, verantwoording en intern toezicht. Zoals eerder al in het verslag is vermeld zijn de Principes voor goed pensioenfondsbestuur per 1 januari 2014 vervangen door de Code Pensioenfondsen. Het bestuur zal in het jaarverslag over 2014 verantwoording afleggen over de nadere toepassing van de normen zoals vastgelegd in de Code. Verantwoordingsorgaan Het bestuur legt, zoals reeds vermeld in het hoofdstuk “Algemeen” jaarlijks verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het gevoerde beleid alsmede over de waarborging van goed pensioenfondsbestuur. Ook in dit jaarverslag is weer verslag gedaan van de bevindingen van het verantwoordingsorgaan ten aanzien van het door het bestuur in 2013 gevoerde beleid. Visitatiecommissie Voor het boekjaar 2013 geldt nog dat het intern toezicht vorm wordt gegeven door een driejaarlijkse evaluatie en toetsing van het functioneren van het pensioenfonds door een visitatiecommissie. Een van de hoofddoelen van de Wvbp is het versterken van het intern toezicht. Voor bedrijfstakpensioenfondsen betekent dit dat zij per 1 juli 2014 een Raad van Toezicht (RvT) ingesteld moeten hebben. Een RvT bestaat uit tenminste drie onafhankelijke personen. In de periode februari 2013 tot halverwege april 2013 heeft VCHolland als visitatiecommissie wederom de toetsing en evaluatie van het fonds op zich genomen. Het gaat dan om een beoordeling van de beleids- en bestuursprocedures, de processen en de controle omgeving van het fonds. Tevens beoordeelt de visitatiecommissie de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd evenals de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. De visitatiecommissie heeft haar bevindingen door middel van een rapportage op 18 april 2013 aan het bestuur kenbaar gemaakt. Het verslag van de visitatiecommissie met de reactie van het bestuur is opgenomen in het vorige jaarverslag. In de naar aanleiding van het jaarwerk 2012 opgestelde attentielijst heeft het bestuur de aanbevelingen van de visitatiecommissie nader in kaart gebracht en waar nodig als actiepunt geformuleerd. Via dezelfde attentielijst jaarwerk heeft het bestuur een schriftelijke terugkoppeling gegeven over de wijze waarop het invulling heeft gegeven aan de in het rapport gedane opmerkingen en aanbevelingen. Van de terugkoppeling door het bestuur aan de visitatiecommissie zijn de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan in kennis gesteld. De algemene opmerking van de visitatiecommissie om bij het project “herverzekeren” ook te betrekken de haalbaarheid van een mogelijke fusie met het andere mijnfonds, het AMF, is door het bestuur opgepakt. Het project heet voortaan “Toekomst van het fonds”. Als blijkt dat de geformuleerde doelstelling van het fonds in het buy-out traject niet wordt gehaald, zal de optie van een fusie verder onderzocht worden. Een eerste nadere bestudering blijkt het optimisme over de haalbaarheid van een fusie te temperen. Voor de korte termijn blijkt deze optie geen structurele oplossing te bieden voor de problematieken waarvoor de fondsen zich gesteld zien. Wel is enig kostenvoordeel uit een fusie te halen. Een aantal opmerkingen en aanbevelingen betrof de governance van het fonds. Alle genoemde punten zijn inmiddels opgevolgd, zoals het formuleren van een missie of het periodiek evalueren van aan het fonds verbonden (externe) personen en organisaties dan wel in gang gezet, zoals het vastleggen van de resultaten compliance in de bestuursnotulen als het rapporteren in het jaarverslag over de eventueel bij het fonds ingekomen klachten dan wel ontstane geschillen.
16
Ook zijn ten aanzien van het punt beleggingen een aantal aanbevelingen gemaakt voor zover het betrof de aanwezigheid van voldoende deskundigheid en de handhaving van een zelfstandige en actieve rol van de gezamenlijke beleggingscommissie. Het bestuur acht de aanwezige kennis op beleggingsgebied zeker aan de maat. Als op termijn de deskundigheid binnen eigen kring niet kan worden aangevuld, dan zal de noodzakelijke deskundigheid extern worden aangetrokken. Verder zal de beleggingscommissie er steeds op letten een pro-actieve houding aan te nemen. De opmerkingen en aanbevelingen ten aanzien van de aandachtsgebieden risico’s en communicatie waren ten dele al opgepakt dan wel als actiepunten verwoord. Het betrof de opmerkingen om de toekomstige uitkeringenstromen te toetsen op basis van recente sterfteresultaten, de gemaakte opmerkingen aangaande de periodieke risicotoetsing in de bestuursnotulen vast te leggen en de fondsverzekerden op de hoogte te houden van de voortgang van het project “Toekomst van het fonds”. Compliance officer en gedragscode De compliance officer is belast met het toezicht op de naleving van de gedragscode door de bestuursleden. Het gaat dan met name om de bepalingen in de gedragscode met betrekking tot het aanvaarden van relatiegeschenken, giften, uitnodigingen, nevenfuncties, het deelnemen in andere instellingen/zakelijke relaties etc.. Daarnaast adviseert de compliance officer over de uitleg en toepassingen van bepalingen zoals die zijn opgenomen in de gedragscode. Geen van de bestuursleden is insider als het gaat om beleggingen van het fonds. Mevrouw Thieme, Manager Risk, Compliance & Internal Audit bij AZL N.V., is compliance officer van het pensioenfonds. Jaarlijks wordt door de bestuursleden bevestigd dat zij de gedragscode hebben nageleefd. Ook dit jaar heeft dit plaatsgevonden. De compliance officer beoordeelt de ingevulde gedragscodes en verantwoordt eventuele bijzonderheden in de compliance rapportage. In het verslagjaar zijn door de compliance officer ten aanzien van de naleving van de gedragscode in de compliance rapportage 2013 geen bijzonderheden gemeld. Deskundigheid en zelfevaluatie Het bestuur beschikt over een deskundigheidsplan dat voldoet aan de Beleidsregel Deskundigheid van DNB en AFM. Volgens de nieuwe inzichten van DNB en AFM moet de term “deskundigheid” breder worden gezien. Behalve kennis, inzicht en oordeelvorming moeten ook persoonlijke vaardigheden en professioneel gedrag (competenties) in de beoordeling worden betrokken. In het deskundigheidsplan is vastgelegd hoe de deskundigheid van het bestuur wordt gewaarborgd en bevorderd. Om de kennis te vergroten pakt het bestuur als geheel dan wel in commissievorm of als werkgroep verschillende belangrijke en veelal actuele onderwerpen op een verkennende manier op, bestudeert deze, trekt conclusies en maakt beleidskeuzes. Te denken valt aan het als projectgroep begeleiden van het proces inzake de toekomst van het fonds, de adviesvoorbereiding voor de keuze van een bestuursmodel alsmede de implementatie van de overige uit de Wvbp voortkomende regelgeving. Verder vonden er met medewerking van Towers Watson een kick-off meeting, een opleidingssessie en een strategieworkshop plaats omtrent de toekomstperspectieven van het fonds op 4 april, 28 juni en 21 augustus. Daarnaast vond er op 17 september een studiedag plaats waarin aan de orde kwamen de onderwerpen: resultaten strategieworkshop, Wvbp, stappen richting het nieuwe FTK en het nieuwe beleggingsbeleid. De bijeenkomsten op 28 juni en 17 september waren gezamenlijke bijeenkomsten van de besturen, deelnemersraden en verantwoordingsorganen van het AMF en het BFM. Ook in 2014 streeft het bestuur ernaar de deskundigheid continu te actualiseren. Het bestuur heeft in zijn statuten een procedure opgenomen om het eigen functioneren periodiek te evalueren. De evaluatie over 2013 heeft op 19 december 2013 plaatsgevonden. Tijdens deze evaluatie heeft het bestuur onder meer stilgestaan bij de uitkomsten van de zelfevaluatie 2012. Ten aanzien van de aandachtspunten: kennisverwerving/opleiding en deskundigheid, risicomanagement, uitbesteding/verzakelijking, governance en toekomst, werd de mening van het bestuur gevraagd. Als belangrijkste constateringen kunnen worden gemeld dat het bestuur tevreden is over het kennisniveau van het bestuur. Als het fonds zelfstandig blijft voortbestaan zal het bestuur een nadere discussie voeren over kennisverbreding via collectieve vervolgcursussen. Vooralsnog volstaan de
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
17
voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd door AZL/ING-ICS. Het bestuur zal op dat punt de besluitvorming over de buy-out afwachten. De monitoringsinstrumenten die voor risicomanagement worden ingezet, voldoen naar de mening van het bestuur. Net als bij het vorige aandachtspunt is het bestuur van mening dat bij het niet doorgaan van een buy-out, het risicomanagement/ integriteitsplan nog eens zal worden beoordeeld op volledigheid van de risico’s. Het aanwijzen van een centraal aanspreekpunt binnen de uitvoeringsorganisatie, vormgegeven door de aanstelling van een accountmanager, en het inplannen van periodieke overlegmomenten met de uitvoerder, hebben een positieve uitwerking op de dienstverlening. Inzake de invulling van de governance in het nieuwe bestuursmodel, de vraagstelling betrof onder meer de samenwerking met de RvT, voorziet het bestuur geen problemen. Bij het punt ‘toekomst” werd de mening gepolst hoe de individuele bestuursleden staan tegenover een fusie tussen de beide mijnfondsen als mocht blijken dat een buy-out geen reële optie is. Alle bestuursleden staan positief tegenover een fusie mits beide fondsen van een dergelijke fusie profijt hebben. Tot slot werd gevraagd een mening te geven over het functioneren van de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en de verschillende commissies. Het bestuur is content over de manier waarop de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter hun functies invullen. Verder waardeert het bestuur de wijze waarop de commissies het bestuur informeren en meenemen in de onderwerpen ten behoeve van besluitvorming. Communicatie Het fonds vult de communicatie in aan de hand van het communicatieplan. Het communicatieplan wordt jaarlijks geëvalueerd en aangepast. In 2013 is wederom veel aandacht besteed aan communicatie met de doelgroepen binnen het fonds. Ook in het verslagjaar hebben de pensioengerechtigden het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) ontvangen. De gewezen deelnemers ontvangen om de vijf jaar het UPO. De aanspraken van de gewezen deelnemers zijn sinds 2011 zichtbaar in een nationaal pensioenregister. Via de website www.mijnpensioenoverzicht.nl kan haast elke burger, zolang de uitkering nog niet is ingegaan, door middel van zijn/haar digidcode op eenvoudige wijze inzicht krijgen in de eigen (totale) pensioensituatie. In het kader van “transparantie, openheid en communicatie” informeert het bestuur de gepensioneerden in toenemende mate schriftelijk over algemene zaken die het pensioenfonds betreffen. Elk jaar worden belangrijke onderwerpen belicht in het Pensioenbulletin. In de laatste uitgave van dit informatieve stuk van juli 2013 is op een begrijpelijke wijze uiteengezet waarom het bestuur een onderzoek is gestart naar de toekomst van het fonds, is teruggekeken op de doorgevoerde verlaging van de pensioenen in april, is een terugblik gegeven op een succesvolle tweede bijeenkomst van de klankbordgroep in mei 2013, is een artikel gewijd aan de noodzaak voor het pensioenfonds om te beleggen en welke risico’s het fonds hierbij loopt, is de rol van de deelnemersraad toegelicht en zijn antwoorden gegeven op enkele veel gestelde vragen. Via de website van het pensioenfonds (www.pf-bfm.nl) worden de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden geïnformeerd over de specifiek voor hun groep relevante onderwerpen en zijn allerhande interessante documenten te raadplegen. Verder publiceert het bestuur via de website van het fonds op maandbasis de dekkingsgraad van het fonds. Het bestuur is van mening dat het in het verslagjaar heeft voldaan aan de principes voor goed pensioenfondsbestuur. In 2014 zal het bestuur onveranderd aandacht aan de principes voor goed pensioenfondsbestuur blijven besteden. Klachten/incidenten Voor zover er ten aanzien van de pensioenregeling of de uitvoering daarvan dan wel over specifieke onderwerpen klachten zijn die de aandacht van het bestuur vragen, worden deze op de agenda van de bestuursvergadering onder “ingekomen brieven” geplaatst. In het verslagjaar zijn er 4 klachtbrieven binnengekomen. Eén klachtbrief had betrekking op vermeende rechtsongelijke en discriminerende behandeling van pensioenen van beambten afkomstig van staatsmijnen en particuliere mijnen met betrekking tot de aansluitende status van ambtenaar. Deze kwestie is door briefschrijver tevens aangekaart bij het Europese Hof voor de rechten van de Mens. Binnen
18
de met betrokkene afgesproken reactietermijn werd op de brief geantwoord. Daarnaast zijn drie klachtbrieven ontvangen over de korting van de pensioenen en pensioenaanspraken van het BFM per 1 april 2013. Deze brieven zijn eveneens binnen de afgesproken termijnen beantwoord. Op de antwoordbrieven van het bestuur zijn geen reacties meer binnengekomen. Toekomst fonds Al gedurende een aantal jaren stak in het bestuur regelmatig de discussie de kop op over de toekomst van het fonds. Door de krimp die het fonds in de komende jaren gaat doormaken in samenhang met de beperkte herstel- en sturingsmogelijkheden en de in kaart gebrachte ontwikkeling van de kosten in de toekomst, heeft het bestuur in de evaluatievergadering van december 2010 het startsein gegeven om dit thema uitvoerig te onderzoeken. Aan de uitvoerder is opdracht gegeven in kaart te brengen wanneer het beste moment is om de zelfstandigheid van het fonds op te geven. Op basis van de bevindingen van een discussienota “Overwegingen herverzekering”, heeft het bestuur besloten om een vervolgtraject in te gaan waarin wordt gekwantificeerd wat de gevolgen zijn van enerzijds het onderbrengen van de pensioenaanspraken bij een herverzekeraar en anderzijds het (voorlopig) voortbestaan van het pensioenfonds. Het project had tot doel om het bestuur inzicht te geven in de kosten en opbrengsten van zekerheid/herverzekering in relatie tot de voordelen en risico’s in de situatie waarin het fonds in eigen beheer blijft voortbestaan. Omdat de kosten en risico’s voor het in eigen beheer houden van het fonds te hoog worden en niet meer opwegen tegen de voordelen van het zelfstandig voortbestaan naarmate het fonds kleiner wordt, heeft het fonds aangegeven te overwegen het pensioenfonds te liquideren en de huidige pensioenaanspraken te herverzekeren door middel van een buy-out gevolgd door de liquidatie van het fonds. Met het aanstellen van een extern adviseur, Towers Watson, is dit project in een stroomversnelling gekomen. In een projectmanagementplan zijn de verschillende te doorlopen fasen in dit project beschreven: –– fase 1: strategiebepaling; –– fase 2: herverzekeringstraject en –– fase 3: liquidatie. Met het opvragen van Requests for Information bij verschillende verzekeraars en het op hoofdlijnen analyseren van de ontvangen offertes is in het verslagjaar fase 1 afgerond met de conclusie dat de resultaten van de ontvangen offertes voldoende aanleiding geven om met de volgende fase van start te gaan. In fase 2 is een evaluatiemoment opgenomen om met het offertetraject door te gaan dan wel dit uit te stellen tot enig ander moment in de toekomst. In het volgende bestuursverslag zal verslag worden gedaan van de voortgang van het buy-out traject. Invulling Wet versterking bestuur pensioenfondsen In de discussies over de toekomst van het fonds is ook als telkens terugkerend onderwerp aan de orde geweest de tanende bestuurskracht, weergegeven in de vraagstelling: hoe kan de continuïteit in het bestuur zeker gesteld worden? Al voor de komst van de Wvbp heeft het bestuur de onvermijdelijkheid ingezien dat op termijn professionele bestuurders de plaats in zullen nemen van de huidige bestuurders. Het bestuur heeft zich in het verslagjaar georiënteerd op het bestuursmodel dat het meest geschikt is voor het fonds. Om de besluitvorming voor te bereiden is een werkgroep samengesteld die van het bestuur als opdrachtomschrijving heeft meegekregen met een voorstel te komen voor de korte termijn (eerste zittingsperiode nieuw bestuur). In november heeft de werkgroep zijn bevindingen neergelegd in een eindrapportage. In deze rapportage beargumenteert de werkgroep de adviezen ten aanzien van het te kiezen bestuursmodel (ook in relatie gezien met de toekomst van het fonds), de vertegenwoordiging van pensioengerechtigden in het bestuur, het toevoegen van een externe deskundige in het bestuur, de instelling van een Raad van Toezicht en een nieuw verantwoordingsorgaan. Het bestuur heeft in het verslagjaar de bevindingen van de werkgroep met de daarbij gegeven argumentatie onderschreven. Naar aanleiding van de onderliggende documentatie is besloten het paritaire bestuursmodel te handhaven. Een overweging hierbij is geweest dat het bestuur de deskundigheid en de betrokkenheid van het huidige bestuur, hangende de discussie over de toekomst van het fonds, voorlopig wenst te handhaven. Daarnaast is het bestuur van mening dat het bestuur in de huidige vorm goed voldoet. Verder is de implementatietijd te kort om van bestuursmodel te veranderen. In dit kader beseft het bestuur dat op termijn de overgang
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
19
naar een onafhankelijke bestuursvorm onvermijdelijk is. Het is aan het dan zittende bestuur om uit te zoeken hoe de overgang naar een bestendig bestuursmodel voor de toekomst, vorm kan worden gegeven. Uitvoeringskosten De totale uitvoeringskosten (kosten van het pensioenbeheer, vermogensbeheer en transactiekosten) worden ook dit jaar opgenomen aangezien het fonds volledige transparantie wenst te realiseren ten aanzien van deze kosten. Dit gaat dus verder dan alleen de direct in de jaarrekening te verantwoorden kosten. Het transparant maken van alle kosten en mogelijk afzetten tegen een benchmark is daarbij een middel om de kosten verder te beheersen. Met onderstaand overzicht geeft het fonds hieraan gevolg. Kostenoverzicht 2013 2012 Pensioenbeheer Kosten in euro per deelnemer
€ 315,-
€ 281,-
Kosten in % van het gemiddeld belegd vermogen
0.23%
0,24%
Transactiekosten in % van het gemiddeld belegd vermogen
0,01%
0,02%
Vermogensbeheer
Kosten van het pensioenbeheer bestaan uit de kosten van uitbesteding, bestuurskosten, advieskosten en de kosten van toezicht. De totale kosten bedragen € 682.000,-. Om de kosten per deelnemer te berekenen is conform de aanbeveling van de Pensioenfederatie het aantal deelnemers gedefinieerd als de som van het aantal deelnemers en pensioengerechtigden. Gewezen deelnemers tellen derhalve niet mee. De kosten van het vermogensbeheer kunnen in drie categorieën worden onderscheiden. De eerste categorie betreft de kosten zoals die afzonderlijk in de jaarrekening zijn genoemd. Daaronder vallen de beheervergoeding van de fiduciaire vermogensbeheerder en overige vergoedingen, zoals de kosten voor de bewaarneming en voor het administreren van de portefeuille, alsmede de rapportages daarover. Dit betreft een bedrag van € 138.000 (was in 2012: € 156.000). De tweede categorie betreft de vermogensbeheerkosten die rechtstreeks ten laste van het beleggingsrendement zijn gebracht. Deze kosten zijn dus niet inbegrepen in de kosten van de vermogensbeheerder, zoals opgenomen in de jaarrekening en zijn geschat op € 202.000 (was in 2012: € 238.000). De derde categorie zijn de transactiekosten van de beleggingsfondsen, de derivaten en de vastrentende waarden portefeuille. Deze kosten zijn berekend volgens de richtlijnen van de Pensioenfederatie. Op basis van deze benadering zijn de geschatte kosten € 10.000 (was in 2012: € 26.000). De totale kosten van het vermogensbeheer komen daarmee uit op circa € 350.000 (was in 2012: € 420.000). –– Vastgoed
€ 126.000,-
–– Aandelen
€ 19.000,-
–– Vastrentende waarden
€
64.000,-
–– Kosten fiduciair beheer
€ 123.000,-
–– Bewaarloon
€
18.000,-
___________ Totaal
€ 350.000,-
Naleving wet- en regelgeving In het verslagjaar zijn aan het fonds geen dwangsommen of boetes opgelegd door de toezichthouders DNB of AFM. Er zijn door DNB geen aanwijzingen aan het fonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is de bevoegdheidsuitoefening van organen van het fonds gebonden aan toestemming van de toezichthouder. 20
Integere bedrijfsvoering en beheersing van de risico’s Het beleid van het fonds is gericht op een integere bedrijfsvoering. In dit kader heeft het bestuur de risico’s van het fonds geanalyseerd. Een beschrijving van deze risico’s alsmede van de beheersingsmaatregelen is opgenomen in de ABTN van het fonds. In dit bestuursverslag wordt separaat verslag gedaan van de (mate van) risicobeheersing. Voor wat betreft het vermogensbeheer kunnen de Richtlijnen Vermogensbeheer als een instrument worden beschouwd waarmee vooraf sturing kan worden gegeven aan de door het fonds te lopen financiële risico’s. In de “Verklaring inzake de Beleggingsbeginselen” zijn de uitgangspunten van het beleggingsbeleid en de risicobeheerprocedures beschreven. Het bestuur is van mening dat met vorengenoemd risicobeleid, het periodiek (laten) uitvoeren van een ALM-studie en continuïteitsanalyse alsmede overige periodieke rapportages ten behoeve van het monitoren van het fondsbeleid en financiële positie, zorg wordt gedragen voor een integere bedrijfsvoering. BTW claim De belastingdienst heeft aan AZL Vermogensbeheer bv (de vereffenaar) aanslagen opgelegd inzake de verschuldigdheid van omzetbelasting over de door de vennootschap aan de vereffenaar verschuldigde beheervergoeding vanaf het jaar 1996. De vereffenaar heeft tegen deze aanslag beroep aangetekend. Hangende de beroepsprocedure zijn in 2007 de bedragen betrekking hebbend op deze naheffingen al wel voldaan aan de vereffenaar die deze aan de belastingdienst heeft doorgestort. Hierdoor is een verder oplopen van heffingsrente voorkomen. De rechtbank te Breda heeft 6 mei 2009 een uitspraak gedaan in het voordeel van AZL Vermogensbeheer bv voor wat betreft de jaren 1996 t/m 2000. Onze advocaat verwacht dat deze uitspraak ook zal doorwerken naar de jaren 2001 t/m 2005. Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst evenwel op 25 juni 2009 bij het Hof beroep aangetekend. Het Hof heeft vervolgens de zaak in volle omvang opnieuw bekeken. Na reeds diverse malen door het Hof te zijn uitgesteld, is op 2 september 2011 uitspraak gedaan waarbij AZL in het gelijk is gesteld. De staatssecretaris van Financiën heeft op 18 oktober 2011 beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Op 18 januari 2012 is namens AZL een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft besloten om geen conclusie van dupliek in te dienen. De Advocaat-Generaal heeft een conclusie geschreven en deze binnen de daartoe gestelde termijn, op 14 december 2012 ingediend. De Staatssecretaris heeft haar reactie ingediend bij de Hoge Raad. Op 1 november 2013 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen. De Hoge Raad twijfelt over de uitleg van bepalingen van het Europees gemeenschapsrecht en dient daarom prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie in Luxemburg (“HvJ”). Samengevat komen de vragen van de Hoge Raad op het volgende neer: 1. Valt het beheer van vermogen belegd in vastgoed ook onder de vrijstelling; 2. en zo ja, moet dan onder beheer ook door de vennootschap uitbestede diensten gericht op de feitelijke exploitatie, daaronder worden begrepen? De doorlooptijd van de behandeling van deze vragen door HvJ wordt geschat op anderhalf jaar, waarna de Hoge Raad in de regel binnen enkele maanden een arrest wijst. Het beroep is daarom nog in behandeling. De voorziening per ultimo 2013 is daarom ten opzichte van 2012 ongewijzigd. Toeslagenbeleid van het fonds Voor het BFM geldt dat toeslagcategorie B uit de DNB-beleidsregel toeslagenmatrix van toepassing is. Het fonds heeft daarom geen doelgericht toeslagenbeleid. Er is geen ambitie om jaarlijks toeslagen te geven op pensioenrechten en pensioenaanspraken. Een maatstaf voor het verlenen van een toeslag ontbreekt, omdat de eventuele toekenning van toeslagen berust op jaarlijkse beslissingen van het bestuur. De gepensioneerden en gewezen deelnemers moeten er van uitgaan dat ze geen jaarlijkse toeslagen zullen krijgen. Ofschoon de dekkingsgraadsituatie van het fonds na de effectuering van de verlaging van de opgebouwde rechten verbeterd is, is de financiële positie van het fonds nog steeds niet van dien aard om een separaat bestuursbesluit over een eventueel te verlenen toeslag per 1 juli 2014 te overwegen.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
21
Verzekerdenbestand
Gewezen
Pensioen-
deelnemers gerechtigden Stand per 31 december 2012
Totaal
47
2.283
2.330
Ingang pensioen
-5
48
43
Overlijden
-1 -166 -167
Mutaties door: Waarde-overdracht
Afkoop -1 -1 Andere oorzaken Mutaties per saldo
-7
-118
-125
Stand per 31 december 2013
40
2.165
2.205
Specificatie pensioengerechtigden
2013
2012
Ouderdomspensioen 1.113 1.180 Nabestaandenpensioen 1.052 1.103 Totaal 2.165 2.283
Het totale aantal verzekerden gaf een daling te zien en bedroeg ultimo verslagjaar 2.205 ofwel 125 minder dan ultimo 2012 (2.330), zijnde 5,4%.
22
Risicoparagraaf Inleiding De belangrijkste doelstelling van het fonds is het nakomen van de pensioenverplichtingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de verplichtingen. In deze paragraaf wordt ingegaan op het beleid van het pensioenfonds en de risico’s die het pensioenfonds bij de uitvoering van zijn taken loopt. Voor de wijze waarop deze risico’s zijn afgedekt en een kwantificering van deze risico’s wordt verwezen naar de paragraaf “Financiële risico’s” in de jaarrekening. Beleid en risicobeheer Het bestuur heeft zijn beleid verwoord in de ABTN. Algemene leidraad voor het uitvoeren van zijn beheertaken is risicomijdend operationeel management. Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van deze risico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen: –– ALM-beleid en duration matching; –– dekkingsgraad; –– beleggingsbeleid; –– toeslagbeleid; –– beleid ten aanzien van uitbesteding. De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vinden plaats op basis van uitvoerige analyses (ALM-studie en continuïteitsanalyse) van te verwachten ontwikkelingen van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. De invloed van de beleidsinstrumenten (sturingsmiddelen) op de financiële positie van het fonds wordt jaarlijks geëvalueerd. Bij deze evaluatie speelt zowel de huidige financiële positie, als de financiële positie van het fonds in de toekomst, een rol. Om te toetsen of het beleid op lange termijn tot de gewenste ontwikkeling leidt, voert het bestuur eens in de drie jaar een continuïteitsanalyse uit. In het verslagjaar is behalve een continuïteitsanalyse op basis van het wettelijke format, de DNB-versie, een variant versie opgesteld op basis van de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van het fonds. De uitkomsten van deze versie moeten het bestuur meer inzicht moeten geven in de toeslagmogelijkheden die het BFM op de lange en middellange termijn heeft en verder betrokken worden in de discussies aangaande de verschillende herverzekeringsopties. Eerder in dit verslag is al gemeld dat de begeleidingscommissie bij de evaluatie van de uitkomsten van de continuïteitsanalyse in relatie tot de herverzekeringsoplossingen betrokken is geweest. In de betreffende paragraaf is tevens stilgestaan bij de conclusies van die evaluatie. Het pensioenfonds voert verder ten minste eens in de vijf jaar een ALM-studie (ALM staat voor Asset Liability Management) uit. De laatste ALM-studie is door Ortec uitgevoerd in 2010. Risico-assessment De wet verplicht pensioenfondsen een integriteitsbeleid te voeren dat gebaseerd is op een systematische analyse van de integriteitrisico’s. De wet geeft echter niet aan wat in het integriteitsbeleid moet staan, dit is namelijk per pensioenfonds verschillend. Een vast format is ook niet voorhanden. Het beleid moet in ieder geval zijn toegesneden op het fonds en er moeten genoeg maatregelen voorzien zijn om het integriteitbeleid tot een “levend” beleid te maken. Het BFM heeft in 2010 een “risicomanagement en integriteitsplan” opgesteld. Basis voor dit document, met name wat betreft de indeling van de risico’s, is de methode die DNB hanteert bij de beoordeling van de risico’s van financiële instellingen, te weten FIRM (afkorting voor: Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode). Ieder kwartaal wordt het onderwerp “risicomanagement” geagendeerd voor de bestuursvergadering. Als monitoringsinstrumenten hanteert het bestuur sindsdien een “Riskplan” dat uit een aantal overzichten bestaat en een werkdocument met actiepunten uit het Riskplan. Het Riskplan wordt elk jaar geactualiseerd. Door de combinatie van doorlopende monitoring van de in kaart gebrachte risico’s
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
23
en een voortdurend bijgewerkte actielijst met incidentele en periodieke acties, ontstaat er inzicht in de risico’s en wordt duidelijk op welke wijze de risico’s beheersbaar kunnen worden gemaakt. Door het uitvoeren van de acties worden de risico’s verder beperkt. DNB risicomodel Het risicomodel van DNB kent voor een aantal risicocategorieën vastgestelde scenario’s (‘schokken’). De hoofdletter ‘S’, aangevuld met een nummer achter een aantal risicocategorieën vertegenwoordigt de code die DNB in het risicomodel voor de desbetreffende risicocategorie hanteert. Bij de berekening van het vereist eigen vermogen (buffers) past het pensioenfonds de standaardmethode toe op basis van de zogenaamde wortelformule (S1 t/m S6). Kwantitatieve en kwalitatieve toelichtingen van deze risico’s zijn opgenomen in de “risicoparagraaf” in de jaarrekening. Het vereist vermogen wordt berekend op basis van zowel de feitelijke als de strategische beleggingsmix. Doorgaans wordt de hoogste van beide gehanteerd als zijnde het vereist eigen vermogen. Financiële risico’s Solvabiliteitsrisico Het belangrijkste risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor eventuele toeslagverlening over de opgebouwde aanspraken en ingegane pensioenen. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. Het solvabiliteitsrisico bestaat uit de volgende risicocategorieën: –– Renterisico (S1); –– Zakelijke waarden risico (S2); –– Valuta risico (S3); –– Grondstoffenrisico (S4); –– Kredietrisico (S5); –– Verzekeringstechnisch risico (S6). Renterisico (S1) Pensioenfondsen kennen doorgaans een langere looptijd voor hun verplichtingen dan voor hun bezittingen. Vanwege deze mismatch ondervindt een fonds renterisico. Immers bij een rentedaling zullen de verplichtingen sterker toenemen in waarde dan de bezittingen. Ook binnen het BFM is de looptijd van de verplichtingen langer dan de looptijd van de beleggingen in Vastrentende waarden. Daar het BFM zich in een late levensfase bevindt is dit verschil minder groot dan bij andere pensioenfondsen. Voor de beantwoording van de vraag in hoeverre het renterisico kan worden beperkt door de beleggingen beter te laten aansluiten bij de verplichtingen, is recent een ALM-studie uitgevoerd. Zakelijke waarden risico (S2) De waarden van aandelen en onroerend goed zijn onderhevig aan marktfluctuaties. Fondsen die een deel van hun vermogen in dergelijke zakelijke waarden hebben belegd, lopen hierdoor risico. Het beleid van het BFM is om dit koersrisico te beperken door het stellen van een maximale omvang van deze categorieën afgezet tegen het totaal belegd vermogen en door binnen de beleggingscategorieën aandelen en onroerend goed voldoende te spreiden. Valutarisico (S3) Valutarisico betreft het risico dat de waarde van de beleggingen in vreemde valuta verslechtert als gevolg van veranderingen van vreemde valutakoersen. De kans dat de wisselkoers van vreemde valuta verslechtert ten opzichte van de euro betekent een risico voor een pensioenfonds omdat verplichtingen veelal in euro luiden en bezittingen (deels) in vreemde valuta. Dit risico is van belang voor
24
zowel directe posities in een valuta, als voor beleggingen die gewaardeerd zijn in een andere valuta. Het beleggingsbeleid van het BFM is zodanig ingericht dat valutarisico tot een minimum wordt beperkt. Met betrekking tot de valutarisico’s die ontstaan binnen de aandelen portefeuille is het staande beleid dat deze niet worden afgedekt. Grondstoffenrisico (S4) Fondsen die beleggen in grondstoffen (commodities) lopen het risico dat de waarde van deze beleggingen daalt. Het BFM heeft geen beleggingen gealloceerd aan deze beleggingscategorie. Kredietrisico (S5) Bij het kredietrisico dient het effect van de kredietwaardigheid van de tegenpartij (debiteur) tot uitdrukking te komen. Het kredietrisico komt tot uitdrukking in de zogenaamde creditspread. Deze spread is het verschil tussen de uitkering die afhangt van de kredietwaardigheid van de tegenpartij (debiteur) en een uitkering die met volledige zekerheid, risicovrij, tot uitkering zal komen. Binnen het BFM wordt een aanzienlijk deel van de portefeuille belegd in staatsobligaties en in participaties in beleggingsfonds(en) voor bedrijfsobligaties. Ter beperking van het kredietrisico zijn voor deze portefeuille expliciete richtlijnen gedefinieerd welke eisen stellen aan de kwaliteit van de individuele debiteur. Daarnaast wordt dit risico beperkt door binnen de creditportefeuille voldoende te spreiden over verschillende partijen. Verzekeringstechnisch risico (S6) Naast de financiële risico’s staat het fonds bloot aan verzekeringstechnische risico’s. Binnen het verzekeringstechnische risico worden in principe alleen risico’s meegenomen die verband houden met sterfte. Het omvat de risico’s als gevolg van afwijkingen ten opzichte van de verwachte sterfte en afwijkingen van de verwachte sterftetrend (langlevenrisico). De sterftetrend zelf wordt meegenomen bij de bepaling van de voorziening voor risico fonds. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Vooral voor een fonds in de afbouwfase is dit risico een reëel risico. Het BFM bouwt maandelijks beleggingen af ten behoeve van de pensioenbetalingen. In haar beleid stuurt het BFM dan ook sterk op het verhogen van de liquiditeit in de portefeuille. Concentratierisico Grote posten zijn aan te duiden als een vorm van concentratierisico. Om het risico van concentratie in bepaalde tegenpartijen te mitigeren heeft het BFM richtlijnen opgesteld die de maximale omvang van beleggingen in een debiteur beperkt. Inflatierisico Het pensioenfonds kent een voorwaardelijk, niet doelgericht, toeslagbeleid en communiceert dit beleid, conform wettelijke voorgeschreven formuleringen, naar pensioengerechtigden en slapers. Door die communicatie is de kans zeer gering dat verwachtingen worden gewekt en juridische claims moeten worden gehonoreerd. Niet financiële risico’s Omgevingsrisico Hieronder worden risico’s verstaan als gevolg van externe veranderingen. Gedacht kan worden aan veranderingen in de maatschappelijke wens om duurzaam te beleggen.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
25
Operationeel risico Het operationeel risico is het risico op verlies als resultaat van inadequate of foutieve interne processen, mensen en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Operationele risico’s hebben een negatieve impact op een goede uitvoering van de pensioenregeling. De operationele uitvoering van de pensioenadministratie geschiedt door AZL N.V. De operationele aansturing van het beleggingsproces en de beleggingsadministratie is uitbesteed aan ING/ICS. Beide partijen beschikken over een ISAE 3402-rapportage (type II). Door het overleggen van de ISAE 3402-rapportage (type II) tonen genoemde externe partijen waaraan werkzaamheden zijn uitbesteed aan het pensioenfonds én aan de accountant van het pensioenfonds aan, dat de uitvoering ‘in control’ is. Uitbestedingsrisico’s Het bestuur heeft onder behoud van zijn verantwoordelijkheden een aantal werkzaamheden structureel uitbesteed. De uitbesteding van werkzaamheden aan een derde partij heeft tot gevolg dat het bestuur geen directe gezagsverhouding heeft met de personen die bij de derde partij feitelijk en dagelijks zijn belast met de uitvoering van die werkzaamheden. Het bestuur heeft voorts geen rechtstreeks zicht op en voert geen directe controle uit op administratieve processen, zoals uitbetaling van pensioenen, pensioenberekeningen e.d. Het bestuur erkent voorts dat aan de uitbesteding het risico is verbonden van discontinuïteit van de dienstverlening door een administrateur of vermogensbeheerder. Bij alle uitbestedingsactiviteiten conformeert het fonds zich volledig aan de regelgeving van DNB op het gebied van uitbesteding. Het fonds beschikt voor iedere extern uit te voeren activiteit over een uitbestedingsovereenkomst die voldoet aan het bij of krachtens artikel 34 van de Pensioenwet bepaalde. In voorkomende gevallen worden met de uitvoerende organisatie nadere afspraken over procedures, processen, informatieverschaffing en te leveren diensten vastgelegd in een Service Level Agreement (SLA). In een SLA worden tenminste ook afspraken vastgelegd over de administratieve organisatie, de autorisatie, procuratiesystemen en de interne controle van de uitvoerende organisatie. Ter beperking van de uitbestedingsrisico’s heeft het bestuur overleg gevoerd met de administrateur en vermogensbeheerder over de dienstverlening inclusief de SLA. Door werkzaamheden uit te besteden aan ISAE 3402-gecertificeerde uitvoerders wordt tevens tegemoet gekomen aan de behoefte van het bestuur aan zekerheid en daarmee aan kwaliteitsgaranties. Daarenboven geeft uitvoerder AZL een In Control Statement af inzake de werking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen. Voorts wordt het bestuur door middel van periodieke rapportages in staat gesteld de risico’s en fondssituatie goed te monitoren. IT risico De informatietechnologie is een belangrijke risicocategorie voor pensioenfondsen. Omdat het merendeel van de fondsen de IT heeft uitbesteed, is dit risico in feite een uitbestedingsrisico. Dit geldt ook voor het BFM. Integriteitsrisico DNB verstaat hieronder het risico dat de integriteit van het pensioenfonds dan wel het financiële stelsel wordt beïnvloed als gevolg van niet integere, onethische gedragingen van de organisatie, medewerkers dan wel van de leiding, een en ander in het kader van wet-en regelgeving en maatschappelijke en door het fonds opgestelde normen. Bij de beheersing van dit risico kan gedacht worden aan onder meer gedragscodes en procesmatige waarborgen. Ter beperking van het integriteitsrisico heeft het fonds een gedragscode en een compliancebeleid. Beide zijn een wettelijke verplichting en DNB ziet actief toe op naleving hiervan. DNB toetst voorts nieuwe bestuursleden.
26
Juridische risico’s Een pensioenfonds loopt verschillende risico’s om in rechte aangesproken te worden. Eén risico is dat de fondsstukken niet voldoen aan de wettelijke bepalingen. Een ander risico betreft het niet in voldoende mate vorm geven aan consistent beleid, dit maakt het fonds kwetsbaar indien het hierop wordt aangesproken. Een derde risico betreft het niet of onduidelijk communiceren naar partijen. Een vierde risico betreft aansprakelijkheid door het niet of niet goed uitvoeren door partijen die het fonds heeft ingehuurd. Met betrekking tot bovengenoemde risico’s heeft het bestuur de volgende maatregelen genomen: 1. Het fonds heeft AZL als bestuursadviseur aangesteld die bij wetswijzigingen de fondsstukken toetst en waar nodig wijzigingen voorstelt. 2. Het fonds ziet erop toe dat besluitvorming consistent en goed gedocumenteerd plaatsvindt. Deze documentatie zorgt ervoor dat ook derden de inhoud en werking van dit beleid kunnen volgen. 3. Het fonds werkt volgens een communicatieplan. Dit plan bewaakt de wettelijk verplichte communicatiemomenten en wordt jaarlijks vastgesteld. 4. Met AZL zijn contractuele afspraken gemaakt. AZL dient regelmatig te rapporteren over het wel of niet voldoen aan de gemaakte afspraken. In het algemeen draagt het bestuur er zorg voor dat zij voldoende kennis en kunde bezit om haar verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Het risico om als fondsbestuurder in persoon te worden aangesproken is niet door middel van een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering gedekt. Het fonds zal, ervan uitgaande dat er sprake is van te goeder trouw handelen, eventuele schade van het bestuurslid vergoeden. De hierboven genoemde risico’s zijn niet limitatief maar de afdekking van genoemde risico’s geeft wel een indicatie over de juridische weerbaarheid van het pensioenfonds
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
27
Beleggingen Algemene ontwikkelingen Beleggingen - Algemeen Hoewel de invoering van het Septemberpakket Pensioenen in het najaar van 2012 en de daarin voorgeschreven Ultimate Forward Rate (UFR)-methodiek de waarde van de pensioenverplichtingen minder gevoelig heeft gemaakt voor renteschommelingen, blijven beleggingsresultaten een zeer belangrijke, bepalende factor voor de dekkingsgraad van de Nederlandse pensioenfondsen. Dat gezegd hebbende mag worden geconstateerd dat 2013 een prima beleggingsjaar was. Immers, volgens de ING PensioenPeil (dat de situatie bij een “doorsnee” pensioenfonds beschrijft) is de gemiddelde dekkingsgraad van de Nederlandse pensioenfondsen in 2013 gestegen van circa 101% eind 2012 naar circa 109% per 31 december 2013. Aldus een verbetering van de dekkingsgraad van een doorsnee pensioenfonds van zo’n 8%. Een groot deel van deze dekkingsgraadverbetering is, afgaande op onderstaande dekkingsgraad-attributie, toe te schrijven aan de resultaten van de beleggingen in 2013. Beleggingen in 2013 Mede ingegeven door goede bedrijfsresultaten en een aanhoudend soepel monetair beleid van de centrale banken is in 2013 in de zogenaamde ontwikkelde landen, het economisch herstel goed op gang gekomen. Een aantal belangrijke eurolanden heeft in 2013 de recessie achter zich kunnen laten en ook de Japanse economie wist zich eindelijk, gesteund door een stevig binnenlands stimuleringspakket (Abenomics), in 2013 aan een langjarige periode van lage economische groei en deflatie te ontworstelen. Ook de Verenigde Staten overtuigden in 2013; het Bruto Nationaal Product steeg in het afgelopen jaar met ruim 3%. Wereldwijd stegen de aandelen in de ontwikkelde markten in 2013 zo’n 22% (uitgedrukt in euro’s) en in de vastrentende sector behoorden obligaties uit de perifere landen van de eurozone en hoogrentende bedrijfsleningen tot de best presterende categorieën. Toch was het niet alleen “hosanna” het afgelopen jaar. Het sentiment op de internationale geld- en kapitaalmarkten is in 2013 een aantal keren flink op de proef gesteld. Een dreigende crisis in de bankensector in Cyprus (welke een directe aanleiding vormde om versneld te komen tot een Europese bankenunie), zware politieke onrusten in het Midden-Oosten, gekibbel tussen Republikeinen en Democraten over het schuldenplafond in de VS, de in november 2013 aangekondigde hervormingen in China (het zogenoemde ‘Derde Plenum’) en last but not least de in mei 2013 aangekondigde afbouw van monetaire stimulering (“tapering”) in de Verenigde Staten, vormden serieuze bedreigingen voor het toch nog enigszins broze herstel van de wereldeconomie. Op 2 mei bereikten de tienjaars rentes in de VS (1,6%) en Duitsland (1,2%) hun laagste punt in 2013. Op 22 mei 2013 kondigde Ben Bernanke aan dat het obligatie-aankoopprogramma door de Federal Reserve Bank geleidelijk aan afgebouwd zou gaan worden. Dit leidde tot heftige reacties op de obligatiemarkten waardoor de tienjaarsrentes in september 2013 stegen naar respectievelijk 3% in de VS en 2% in Duitsland. De aangekondigde ”tapering” legde niet alleen een bom onder het economisch herstel in de ontwikkelde markten maar had ook grootschalige kapitaalonttrekkingen uit de opkomende landen (“emerging markets”) tot gevolg. Dit gegeven, in combinatie met lokale structuurproblemen (zoals een verzwakking van de financiële sector in China en een afnemende concurrentiekracht van de exporterende bedrijven) leidde aldaar in 2013 tot achterblijvende economische groei. In het kielzog daarvan corrigeerden de vastgoed-, obligatie- en aandelenmarkten (-6,5%) in de opkomende landen fors.
28
Aandelen indices*
2013
MSCI World
21,9%
S&P Composite
26,7%
Nasdaq 32,3% DJ Europe Stoxx
17,8%
AEX 20,7% Topix (Japan)
21,5%
MSCI Emerging Markets
-6,5%
*)
Total return indices (in euro).
Bron: Thomson Reuters Datastream Vooruitzichten Economie Voor 2014 wordt uitgegaan van een verder aantrekkend herstel van de wereldeconomie. Met name de economieën van de VS, Japan en het Verenigd Koninkrijk zullen een bovengemiddelde groei laten zien. Dit herstel zal zich –zij het traag– verspreiden over de eurozone. Een aantal opkomende markten kan eveneens profiteren van het herstel in de volwassen economieën. Voor 2014 kunnen zowel positieve als negatieve uitschieters niet worden uitgesloten. Zo zou de wereldeconomie wel eens beter kunnen gaan presteren dan nu kan worden ingeschat. Die kans is, gezien de banengroei, het grootst in de VS. Tot de neerwaartse risico’s behoren de toenemende problemen in de opkomende markten en potentiële fouten van centrale banken en andere beleidsmakers. Een en ander kan angst op de markten uitlokken en kan het economische herstel in gevaar brengen. Kapitaalmarkten Op de obligatiemarkten kan een verdere stijging van de rente op staatsleningen (VS, Duitsland) niet worden uitgesloten. Deze rentestijging zal echter naar verwachting –mede door aanhoudend soepel monetair beleid van de centrale banken en de forse overcapaciteit in de volwassen economieën– beperkt zijn. Aandelenmarkten zullen zich steeds meer gaan oriënteren op de winstgroei van de uitgevende bedrijven. Verwacht wordt een koersontwikkeling die in lijn ligt met de winstgroei. Beleggingsbeleid Hoewel uiteraard nog steeds relevant voor het algemene economische- en rentebeeld in Europa, en dus indirect ook voor BFM, hebben de hierboven geschetste marktontwikkelingen en vooruitzichten in steeds mindere mate een directe invloed op het beleggingsbeleid van BFM. Immers, de beleggingsportefeuille van BFM bestaat inmiddels voor een groot deel uit, in euro’s genoteerde vastrentende waarden en het percentage van het fondsvermogen dat is belegd in aandelen is bij BFM inmiddels gedaald naar circa 6%. In 2013 heeft BFM het onderzoek naar het reduceren van de risico’s binnen de portefeuille gecontinueerd. Hierbij is ondermeer gekeken naar de mogelijkheid tot het volledig afdekken van het renterisico en het hiermee vrijvallende risico op te vullen middels beleggingen in bedrijfsobligaties en Europese landen met een iets lagere rating. Later in het jaar is tevens onderzocht wat de consequenties voor de beleggingsportefeuille zouden zijn wanneer de beleggingen worden overgeheveld naar een (her)verzekeraar. Uit deze analyse kwam naar voren dat de illiquiditeit van de onroerend goed portefeuille extra aandacht nodig had. BFM heeft dan ook besloten om gebruik te
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
29
maken van een externe adviseur op het gebied van onroerend goed. Deze zal enerzijds de fondsen ondersteunen bij hun strategische keuzes en anderzijds een controlerende functie hebben richting de huidige beheerder van de portefeuille, zijnde CBRE Global Investors. De samenstelling van de beleggingen is afgestemd op de verplichtingen. Daarbij heeft het bestuur al in 2012 besloten dat voor de afdekking van het nominale renterisico middels de vastrentende waarden portefeuille de renteontwikkeling van de Euro swapcurve bepalend zal zijn en niet de renteontwikkeling van door De Nederlandsche Bank geïntroduceerde zogenaamde Ultimate Forward Rate. Het bestuur laat hiermede de economische realiteit prevaleren. Performance Per saldo bedroeg het rendement van de totale portefeuille -0,01% en bleef achter bij de benchmark, welke steeg met 0,47%. Deze achterblijvende performance is nagenoeg volledig te wijten aan het feit dat minder in aandelen kon worden belegd dan overeengekomen volgens de normverdeling. In totaal kan 15% in de categorie zakelijke waarden (aandelen en onroerend goed) worden belegd. Aangezien iedere maand een deel van de portefeuille dient te worden afgebouwd om de pensioenen te kunnen betalen, is dit in 2013 voor wat betreft zakelijke waarden veelal gebeurd door de verkoop van aandelen. De marktomstandigheden voor vastgoed waren dusdanig dat het niet mogelijk was iedere maand op verantwoorde wijze een gedeelte van de vastgoed beleggingen te verkopen. Het gevolg hiervan was dat het pensioenfonds in 2013 gemiddeld genomen minder in aandelen en meer in onroerend goed belegd was dan vastgelegd in de normverdeling. Dit had een negatieve invloed op het relatieve rendement. Ondanks de positieve waardeontwikkeling van de portefeuille is het belegd vermogen van BFM toch afgenomen tot circa € 137 miljoen. Deze afname heeft te maken met de pensioenuitkeringen. Voor een pensioenfonds als BFM, dat zich in de afbouwfase van zijn bestaan bevindt, mag worden verwacht dat het vermogen onder normale omstandigheden elk jaar verder daalt. De portefeuille vastrentende beleggingen bestaat (met een normpercentage van 85%) voor het belangrijkste deel uit staats- en staatsgerelateerde obligaties. Het resterende deel wordt ingevuld met beleggingen in bedrijfsobligaties. Het gewicht van deze laatste categorie is conform afspraak circa 15%. Deze categorie heeft in rendementstermen een hoger rendement behaald dan de staatsobligatie portefeuille. De gestegen rente gedurende 2013 heeft gezorgd voor een daling van de waarde van de vastrentende waarden portefeuille met circa 1,77%. Tevens heeft deze stijging gezorgd voor een daling van de waarde van de verplichtingen, zijnde de benchmark van deze deelportefeuille met 1,46%. De aandelenportefeuille bestaat sinds medio 2007 voor 100% uit Europese aandelen en wordt door BFM passief en overeenkomstig het door het Fonds gedefinieerde “verantwoord beleid” beheerd. De ontwikkelingen op de Europese aandelenbeurzen hebben gezorgd voor een stijging van het vermogen. De beleggingen in aandelen zijn per saldo 20,12% gestegen en hebben daarmee de benchmark qua rendement (19,82%) verslagen. Het pensioenfonds had haar vastgoed beleggingen in 2013 gespreid over een tweetal categorieën. Het pensioenfonds belegd in een eigen onroerend goed portefeuille welke volledig uit in Nederland gelegen woningen en appartementen bestaat. Daarnaast heeft het BFM participaties in een niet-beursgenoteerd vastgoedfonds.
30
Onderstaande tabel geeft inzicht in de performance op basis van total return.
Portefeuille Benchmark Vastrentende waarden -1,22% -1,46% Aandelen 20,12% 19,82% Onroerende zaken
-1,27%
0,60%
Totaal -0,01% 0,47% Stembeleid Met de invoering in 2004 van de Nederlandse Corporate Governance Code is de aandacht voor corporate governance in Nederland sterk toegenomen. Ondernemingen zijn in toenemende mate aandacht gaan besteden aan het onderwerp goed ondernemingsbestuur. Van institutionele beleggers wordt sedertdien in toenemende mate verwacht dat zij zich opstellen als een betrokken aandeelhouder. Ook het pensioenfonds onderkent het belang van goed bestuur bij de ondernemingen waarin wordt belegd. Het pensioenfonds is van oordeel dat bedrijven met aandacht voor goed ondernemingsbestuur, die bij de bedrijfsvoering de belangen van aandeelhouders en andere relevante stakeholders in ogenschouw nemen, uiteindelijk betere prestaties zullen leveren. Door actief gebruik te maken van het aan de aandelen verbonden stemrecht, kunnen aandeelhouders een positieve invloed uitoefenen op de corporate governance van de betreffende ondernemingen en kunnen zij zich bijvoorbeeld uitspreken over de benoeming van nieuwe bestuurders en commissarissen, het beloningsbeleid van de ondernemingen en over wijzigingen van de statuten. Aangezien het pensioenfonds geen eigen aandelenportefeuille bezit, maar belegt via beleggingsfondsen, is het fonds juridisch gezien geen eigenaar van de door deze beleggingsfondsen gehouden aandelen. Daarom kan het pensioenfonds geen rechtstreeks stemrecht uitoefenen. Tijdens aandeelhoudersvergaderingen van de vastgoedfondsen waarin het pensioenfonds belegt, laat het pensioenfonds zich vertegenwoordigen door de fiduciair beheerder (vanaf medio 2013 door Grontmij Capital Consultants). In bijzondere gevallen zal de fiduciair beheerder vooraf contact opnemen met het fondsbestuur om het stemgedrag af te stemmen Verantwoord Beleggen Het pensioenfonds is zich ook bewust van zijn positie in de maatschappij. Mits het geen aantoonbare en structureel, nadelige gevolgen heeft voor het rendement en de risico’s op de beleggingen, zal het pensioenfonds dit ook laten meewegen bij de inrichting van het beleggingsbeleid. In dat kader heeft het pensioenfonds besloten tot de invoering van een beleid met betrekking tot verantwoord beleggen dat wordt vormgegeven door het toepassen van een beperkt uitsluitingsbeleid. Dit beleid sluit aan bij het raamwerk dat in 2008 is ontwikkeld door de gezamenlijke Nederlandse Pensioenfondsen in het leven geroepen, Praktische Commissie Verantwoord Beleggen. Op basis van de volgende uitgangspunten wordt een lijst van uitsluitingen opgesteld: –– respect voor de kernrechten van de mens; –– het zich niet schuldig maken aan de ernstigste vormen van kinderarbeid; –– het zich onthouden van betrokkenheid bij dwangarbeid; –– het zich onthouden van zware vormen van milieuvervuiling; –– geen betrokkenheid bij de productie van controversiële wapens die geen onderscheid maken tussen militaire of burgerdoelen.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
31
Het beleid wordt toegepast op zowel de aandelenbeleggingen door te beleggen in het SNS Responsible Index Fund Equity Europe, alsmede de vastrentende waarden beleggingen. Het geselecteerde ING (L) Renta Fund Euro Credit Sustainable heeft naast de bovenstaande uitsluitingscriteria nog een drietal extra criteria toegepast te weten: –– vrijheid van vakvereniging en collectieve onderhandeling; –– discriminatie en –– betrokkenheid bij corruptie. Met betrekking tot het ING (L) Renta Fund Euro Credit Sustainable stonden eind 2013 voor wat betreft Europa 26 ondernemingen op de uitsluitingslijst, in de Noord Amerika betrof het 22 ondernemingen en in het Verre- en Midden Oosten, alsmede overige landen, 38 ondernemingen.
32
Samenvatting actuarieel verslag
Managementsamenvatting De managementsamenvatting toont, naast de ontwikkelingen gedurende het boekjaar, de belangrijkste financiële cijfers van het fonds. Ter vergelijking van de cijfers van het huidige boekjaar zijn referentiecijfers opgenomen. Financiële positie De dekkingsgraad van het fonds steeg van 102,3% ultimo 2012 naar 104,0% ultimo 2013. In deze dekkingsgraad is de pensioenverlaging van 0,6% per 31 december 2013 (geëffectueerd per 1-4-2014) verwerkt. Indien geen rekening wordt gehouden met deze pensioenverlaging dan zou de dekkingsgraad gelijk zijn aan 103,4%. De dekkingsgraad ultimo 2013 is lager dan de vereiste dekkingsgraad. Het fonds verkeert daarom ultimo 2013 in een reservetekort. Onderstaande grafiek laat de ontwikkeling van de dekkingsgraad zien. De dekkingsgraad is gebaseerd op een technische voorziening waarbij de voorgeschreven rentetermijnstructuur is gebruikt voor de verdiscontering. Er is conform de voorschriften van DNB gerekend met een driemaandsmiddeling en daarnaast is er gebruik gemaakt van de Ultimate Forward Rate (UFR)-methodiek.
140%
120% 111,7% 106,4% 104,0%
104,0%
106,1%
105,2%
104,0%
104,0%
102,3%
100%
104,0% 98,7%
95,2%
80%
60% 2013
Dekkingsgraad
2012
Vereiste Dekkingsgraad
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
2011
2010
Min. Vereiste Dekkingsgraad
33
De volgende grafiek geeft het vermogen en de technische voorziening(en) weer.
300.000
200.000
179.617 155.377 137.089
181.932
161.944 170.028 151.862
131.855
100.000
0 2013 Vermogen
2012
2011
Gewezen deelnemers
2010 Gepensioneerden
(Minimaal) vereiste financiële positie De minimaal vereiste dekkingsgraad bedraagt 104,0% ultimo 2013. De vereiste dekkingsgraad wordt enerzijds vastgesteld op basis van de feitelijke verdeling van de beleggingsportefeuille en anderzijds op basis van de strategische verdeling van de beleggingsportefeuille. Ultimo 2013 bedraagt de vereiste dekkingsgraad 106,4% op basis van de feitelijke verdeling van de beleggingsportefeuille en 106,0% op basis van de strategische verdeling van de beleggingsportefeuille. Voor de toetsing van de financiële positie is de vereiste dekkingsgraad ultimo 2013 vastgesteld als de hoogste uitkomst van beide percentages. Dit is dus 106,4% op basis van de feitelijke beleggingsmix. De volgende grafiek toont de verdeling van de vereiste dekkingsgraad over de verschillende risico-componenten die gehanteerd wordt voor de toetsing. Hierbij zijn de verdelingen opgenomen voor 2012 en 2013.
34
10% 9% 8% 7%
6,4%
6%
5,2%
5%
4,6%
4% 3,0%
3% 2% 1%
1,4% 0,1% 0,2%
0%
S1
0,2% 0,2%
S2
S3
0,0% 0,0%
0,1% 0,1%
S4
S5
2013
1,7%
0,0% 0,0%
S6
S8
VEV
2012
Herstelplan Uit het ingediende herstelplan ultimo 2013 blijkt dat het fonds niet is hersteld tot de minimaal vereiste dekkingsgraad. Het fonds heeft derhalve een besluit tot een uniforme pensioenverlaging uitgesproken ter hoogte van 0,6%. De dekkingsgraad is hierdoor eind 2013 gestegen tot het minimum vereiste niveau van 104,0%. In procenten is het fonds hiermee uit dekkingstekort. In euro´s is het eigen vermogen van het fonds gelijk aan 5.234. Het minimaal vereiste vermogen bedraagt echter 5.274. Formeel kan dit worden uitgelegd als een tekortsituatie. Echter, gezien de materialiteit van deze afronding en de gedachtegang van het bestuur omtrent het verlagen van de pensioenrechten, wordt de huidige financiële situatie van BFM zowel door de waarmerkend actuaris alsook door DNB als reservetekort (en niet als dekkingstekort) bestempeld. Het kortetermijnherstelplan is daarmee formeel afgerond. Ten behoeve van het lange termijn herstel blijft het ingediende herstelplan van kracht.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
35
De volgende grafiek toont het verwachte pad, zoals dit in het herstelplan is vastgelegd. Tevens toont de grafiek de ontwikkeling van de dekkingsgraad tot en met ultimo 2013 en de (minimaal) vereiste dekkingsgraad tot en met ultimo 2013.
110%
100%
90% 2010
2011
2012
2013
Dekkingsgraad
Vereiste Dekkingsgraad
Minimaal vereiste dekkingsgraad
Dekkingsgraad herstelplan
Op basis van het ingediende herstelplan zou ultimo 2013 een dekkingsgraad van 106,0% worden verwacht. De werkelijke dekkingsgraad ultimo boekjaar 2013 is 104,0%. Het fonds loopt daarmee achter op het herstelplan.
36
Analyse van het resultaat De stijging van de dekkingsgraad met 1,7%-punt in 2013 volgt tevens uit het positieve resultaat van 1.719 in het boekjaar. In 2012 was er een positief resultaat van 11.599. De invloed van het resultaat op de dekkingsgraad is in de grafiek weergegeven en uitgesplitst naar
0,0%
104,0%
0,0%
Overige mutaties TV
Toeslagverlening of verlaging
Mutaties
Sterfte
0,0%
Uitkeringen
Overrendement
Invoer UFR
Driemaandsmiddeling rente
Wijziging swap- en waarderingscurve
0,5%
0,0%
0,1%
Primo jaar
0,0%
0,9%
Kosten
102,3%
1,2%
Ultimo jaar
0,5% 0,5%
Kruiseffecten
mutatie-oorzaak.
Door de stijging van de swapcurve zijn de technische voorzieningen afgenomen. Echter, door het stijgen van de waarderings-curves voor de vastrentende waarden (gebaseerd op de swapcurve en creditspreadeffecten), is ook het vermogen afgenomen. Per saldo resteert een positief effect van ongeveer 0,5%-punt op dekkingsgraad. De invoering van de UFR heeft een positief effect op de dekkingsgraad, gelijk aan 0,1%-punt. Daar het effect van de UFR ultimo 2012 ook 0,1%-punt bedraagt, resteert per saldo een effect van 0,0%. De driemaandsmiddeling van de rente heeft in 2013 per saldo een negatief effect op de dekkingsgraad gehad. Ultimo 2013 is de dekkingsgraad door de driemaandsmiddeling ongeveer 0,5%-punt lager dan op basis van de ongemiddelde rente het geval zou zijn. In 2012 had de driemaandsmiddeling nog een positief effect van 0,8%punt. Per saldo leidt dit tot een negatief effect van ongeveer 1,2%-punt. Daarnaast heeft het overrendement een positieve bijdrage geleverd. De wijziging van het pensioenvermogen uit hoofde van overrendement betreft de beleggingsopbrengsten die niet toegerekend zijn aan het renteafdekkingsbeleid (die opbrengsten zijn meegenomen in de component ‘wijziging swap- en waarderingscurve’). De wijziging van de technische voorziening uit hoofde van overrendement betreft de benodigde éénjaarsrentetoevoeging aan de voorziening.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
37
38
Verslag van het verantwoordingsorgaan
Opdracht Het Verantwoordingsorgaan (VO) is gevraagd een oordeel te geven over het in 2013 gevoerde beleid van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening, de jaarrapportages van de actuaris, de waarmerkend actuaris en de externe accountant alsmede de beleidsdocumenten van het bestuur. Oordeel Het Verantwoordingsorgaan heeft op 22 mei 2014 haar oordeel vastgesteld. De hoofdpunten van het oordeel zijn: 1. Documenten Alle documenten zoals hierboven vermeld zijn tijdig en compleet aangeleverd. 2. Communicatie Het Verantwoordingsorgaan constateert dat aan het communicatiebeleidsplan in 2013 wederom een goede invulling is gegeven. Zeker ook ten aanzien van de communicatie over het gevoelige onderwerp van de korting. Goede communicatie blijft een cruciaal element zeker in deze tijd waar grote veranderingen aan de orde zijn. Het is belangrijk bij communicatie steeds in het oog te houden waar de primaire belangstelling van de gepensioneerden naar uit gaat. 3. Adviezen Het bestuur heeft de adviezen en aanbevelingen van de externe accountant en de waarmerkend actuaris serieus opgevolgd. Het VO ondersteunt de adviezen en aanbevelingen gemaakt over 2013 van de waarmerkend actuaris en gaat ervan uit dat het bestuur deze in 2014 zal opvolgen. 4. Herstelplan Het VO constateert dat het bestuur het herstelplan zodanig heeft kunnen invullen dat het kortetermijn herstelplan op het einde van het verslagjaar kon worden afgerond. Mede dankzij deze voortvarendheid heeft de dekkingsgraad de weg omhoog weer gevonden. Met genoegen constateert het VO dat de dekkingsgraad weer boven de vereiste minimale grens ligt. Dit laat onverlet, dat continue aandacht geboden blijft. 5. Beleggingsresultaten Het VO constateert dat het bestuur nauwgezet en kort op de bal de ontwikkelingen van de beleggingen heeft gevolgd ook al zijn helaas de resultaten lager dan vorig jaar. Derhalve blijft kort op de bal spelen en krachtige aandacht geboden. 6a. Toekomst van het fonds (buy-out) Het VO constateert dat het bestuur aan dit onderwerp hoge prioriteit heeft gegeven. De begeleidingscommissie en de externe deskundigen hebben voortvarend het plan van aanpak ingevuld. Het bestuur heeft het VO en de deelnemersraad over de te nemen stappen uitvoerig geïnformeerd. Het VO realiseert zich dat uitbesteding van het fonds en met name de keuze van de partner een
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
39
gevoelig proces is waarbij het belang van de gepensioneerden voorop dient te staan en waarbij zekerheid en een vertrouwd contactadres een rol van betekenis spelen. Hoewel niet eenvoudig zal over de overgang naar een verzekeraar zorgvuldig doch beknopt gecommuniceerd moeten worden met de gepensioneerden. 6b. Toekomst van het fonds (Wet versterking bestuur pensioenfondsen) Het bestuur heeft adequaat ingespeeld op de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (Wvbp) die op 1 juli 2014 van kracht wordt. Als gevolg daarvan is besloten om een paritaire bestuursvorm in te richten, een onafhankelijke bestuurder aan te wijzen, een Raad van Toezicht te installeren en een nieuw VO in te richten. Het VO heeft de genomen acties van het bestuur op de voet gevolgd. Zij spreekt hierover haar waardering uit doch zal aandacht blijven geven aan het aspect van de onafhankelijkheid van toezichthouders. 7. Kostenontwikkeling Het VO constateert dat het bestuur de kostenontwikkeling opnieuw op de voet heeft gevolgd. 8. Informatievoorziening Het VO constateert dat de informatievoorziening van het bestuur versterkt is. Dat wordt gewaardeerd en versterkt de betrokkenheid.
Reactie van het Bestuur op het oordeel van het Verantwoordingsorgaan Het bestuur hecht grote waarde aan het oordeel van het verantwoordingsorgaan. In het voorbije jaar is regelmatig contact geweest tussen het bestuur en het VO. Het is het bestuur gebleken dat het VO de ontwikkelingen binnen het fonds met grote interesse volgt. Het bestuur stelt dit zeer op prijs en zal ook in de toekomst regelmatig overleggen met het VO. Onderstaand volgt puntsgewijze de reactie van het bestuur op het oordeel van het VO. 1. Documenten Met tevredenheid stelt het bestuur vast dat alle benodigde stukken compleet en tijdig zijn aangeleverd door de uitvoeringsorganisatie. 2. Communicatie Het bestuur stelt met voldoening vast dat het VO de inspanningen op het gebied van communicatie waardeert. Binnen het bestuur, de communicatie commissie en ook de begeleidingscommissie wordt de communicatie met de deelnemers, zeker in het kader van een mogelijke buy-Out, regelmatig besproken. Het bestuur onderschrijft de mening van het VO dat de communicatie zoveel mogelijk moet aansluiten op de verwachtingen/ belangstelling van de deelnemers. 3. Adviezen Het bestuur zal evenals in voorgaande jaren de adviezen van de externe accountant en waarmerkend actuaris ter harte nemen. Het VO zal na afhandeling van de adviezen op de hoogte worden gesteld van de acties van het bestuur in deze. 4. Herstelplan Het bestuur is met het VO blij dat het fonds materieel uit herstel is en in die zin aan het herstelplan is voldaan. 5. Beleggingsresultaten Het bestuur stelt het bijzonder op prijs dat het VO van mening is dat de ontwikkelingen van de beleggingen op de voet worden gevolgd. Het bestuur wordt in dit kader bijgestaan en geadviseerd door de gezamenlijke beleggingscommissie die in het kader van het te voeren beleggingsbeleid van grote waarde is voor het bestuur. Samen met de externe adviseurs hoopt het bestuur op een zo verantwoorde wijze het directe en indirecte vastgoed af te bouwen in het kader van een mogelijke Buy-Out.
40
6a. Toekomst van het fonds (buy-out) Ook in 2014 zal de toekomst van het fonds het belangrijkste thema zijn waarover het bestuur een besluit moet nemen. In de komende maanden zal duidelijk moeten worden of een buy-out op korte termijn tot de mogelijkheden behoort. Het is voor het bestuur van zelfsprekend dat het belang van de gepensioneerden voorop dient te staan. Het spreekt vanzelf dat als er sprake is van een buy- out de deelnemers worden geïnformeerd over het hoe en waarom. De communicatiecommissie zal samen met de deskundigen van het AZL dit zorgvuldig voorbereiden. 6b. Toekomst van het fonds (Wet versterking bestuur pensioenfondsen) Het bestuur stelt het op prijs dat het VO de inspanningen van het bestuur in het kader van de wet positief beoordeelt. Het bestuur stelt de adviezen die ze in dit kader heeft ontvangen van deelnemersraad en VO zeer op prijs. Met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van de Raad van Toezicht hebben bestuur en VO in het kader van de adviesaanvraag goede afspraken gemaakt. Inmiddels heeft de DNB haar fiat gegeven aan de door het bestuur voorgedragen leden van de Raad van Toezicht. 7. Kostenontwikkeling Het bestuur constateert met voldoening dat het VO de inspanningen van het bestuur om meer inzicht te krijgen in de kostenontwikkeling heeft onderkend. Ook in 2014 zal het bestuur zich regelmatig en gestructureerd laten informeren over de kosten. 8. Informatievoorziening Tevreden is het bestuur dat het VO van mening is dat de informatie voorziening door het bestuur is verbeterd. Het regelmatig aandacht besteden aan dit onderwerp in het overleg met het VO heeft zijn vruchten afgeworpen. Het bestuur staat open voor vragen met betrekking tot informatie en zal voor zover mogelijk hieraan proberen te voldoen.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
41
42
Jaarrekening
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
43
Balans per 31 december (na resultaatverdeling, in duizenden euro)
Activa 2013 2012 Beleggingen voor risico pensioefonds [1] Onroerende zaken
12.046
12.776
Zakelijke waarden
8.714
10.390
114.330
129.992
0
12
Vastrentende waarden Overige beleggingen
135.090 153.170 Herverzekeringsdeel technische voorzieningen [2]
7
8
Vorderingen en overlopende activa [3]
2.204
2.333
Liquide middelen [4]
356
441
137.657 155.952
[..] De tussen haken vermelde nummers verwijzen naar corresponderende nummers in de toelichting op de balans, die een integraal
44
onderdeel uitmaakt van de jaarrekening.
Passiva 2013 2012 Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal Algemene reserve [5] Bestemmingsreserve [6]
5.084
3.365
150
150
5.234 3.515 Technische voorzieningen [7] Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
131.855
151.862
7
8
131.862 151.870 Kortlopende schulden [8]
507
520
Overlopende passiva [9]
54
47
137.657 155.952
[..] De tussen haken vermelde nummers verwijzen naar corresponderende nummers in de toelichting op de balans, die een integraal
onderdeel uitmaakt van de jaarrekening.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
45
Staat van baten en lasten (in duizenden euro)
2013 2012 Beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds Directe beleggingsopbrengsten [10]
4.499
4.840
Indirecte beleggingsopbrengsten [11]
-4.558
9.413
-138
-156
Kosten van vermogensbeheer [12]
-197 14.097
Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen [13]
-1
-4
Saldo van overdrachten van rechten [14]
0
0
Pensioenuitkeringen [15] -17.411 -20.026 Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds [16] Benodigde rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen
-357
-2.398
17.400
20.027
Actuarieel resultaat op sterfte
764
939
Toeslagverlening / korting
675
10.423
Vrijval kostenvoorziening
615
641
Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
-13
96
Wijziging swap- en waarderingscurve
830
-9.156
0
2.406
93
0
Wijziging van actuariële grondslagen en/of methoden Overige mutaties
20.007 22.978 Herverzekering [17] 2 3 Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen [18]
1
4
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten [19]
-682
-641
Saldo van baten en lasten
1.719
11.599
[..] De tussen haken vermelde nummers verwijzen naar corresponderende nummers in de toelichting op de staat van baten en lasten, die een
46
integraal onderdeel uitmaakt van de jaarrekening.
2013 2012 Bestemming van het saldo Algemene reserve Bestemmingsreserve
1.719
11.599
0 0
1.719 11.599
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
47
Kasstroomoverzicht (in duizenden euro)
2013 2012 Pensioenactiviteiten Ontvangsten Uitkeringen uit herverzekering
2 3
Uitgaven Uitgekeerde pensioenen (incl. loonbelasting en sociale lasten) Pensioenuitvoerings- en administratiekosten
-17.408
-20.051
-684
-852
-18.092 -20.903 Beleggingsactiviteiten Ontvangsten Directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen beleggingen Dividendbelasting
4.633
5.078
13.509
32.265
17 64
18.159 37.407 Uitgaven Aankopen beleggingen Kosten van vermogensbeheer
0
-16.466
-154
-84
-154 -16.550
Mutatie liquide middelen
-85
-43
Saldo liquide middelen 1 januari
441
484
Saldo liquide middelen 31 december
356
441
48
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling Algemeen De balans en de staat van baten en lasten hebben betrekking op de geconsolideerde cijfers van het BFM en de 19,75% participatie in het Gemeenschappelijk Bezit, beide gevestigd in Heerlen. Toepassing richtlijnen voor de jaarverslaggeving Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf heeft bij de samenstelling van dit jaarverslag de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving en BW2 Titel 9 toegepast. Met de invoering van de Pensioenwet per 1 januari 2007 worden beleggingen en pensioenverplichtingen gewaardeerd tegen actuele waarde. Overige activa en passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij anders vermeld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben. Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Voor de beantwoording van de vraag in hoeverre het renterisico kan worden beperkt door de beleggingen beter te laten aansluiten bij de verplichtingen, is recent een ALM-studie uitgevoerd. Baten Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “vorderingen of schulden uit hoofde van effectentransacties”.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
49
Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Vreemde valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. Het kasstroomoverzicht is een weergave van de daadwerkelijke geldstroom van 1 januari t/m 31 december. Dus zonder rekening te houden met overloopposten. Waardering Beleggingen Onroerende zaken De beleggingen in direct vastgoed zijn gewaardeerd op basis van 70% van de bruto verkoopprijzen van verkochte woningen gedurende de afgelopen 3 jaren. De ter beurze genoteerde aandelen in vastgoedbeleggingsfondsen worden gewaardeerd tegen de beurswaarde ultimo boekjaar. De niet ter beurze genoteerde fondsen worden gewaardeerd tegen hun actuele waarde, zijnde de intrinsieke waarde ultimo boekjaar, waarbij de onderliggende beleggingen zijn gewaardeerd op marktwaarde. Zakelijke waarden De ter beurze genoteerde aandelen worden gewaardeerd tegen de beurswaarde ultimo boekjaar. De niet ter beurze genoteerde fondsen worden gewaardeerd tegen hun actuele waarde, zijnde de intrinsieke waarde ultimo boekjaar, waarbij de onderliggende beleggingen zijn gewaardeerd op marktwaarde. Vastrentende waarden De ter beurze genoteerde obligaties worden gewaardeerd tegen de beurswaarde ultimo boekjaar. De niet ter beurze genoteerde fondsen worden gewaardeerd tegen hun actuele waarde, zijnde de intrinsieke waarde ultimo boekjaar, waarbij de onderliggende beleggingen zijn gewaardeerd op marktwaarde. Leningen op schuldbekentenis worden gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de contante waarde van de met vervroegde aflossing aangepaste kasstromen, verdisconteerd tegen de rente op staatsobligaties met vergelijkbare looptijden inclusief eventuele opslagen, behorende bij het risicoprofiel van de leningen. Deposito’s worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Voor deposito’s is het verschil tussen marktwaarde en nominale waarde in het algemeen gering. Algemene reserve Het jaarlijkse resultaat volgens de rekening van baten en lasten wordt (voor zover dit niet aangewend dient te worden voor de bestemmingsreserve) toegevoegd aan de algemene reserve.
50
Bestemmingsreserve Deze reserve is gevormd vanwege een mogelijk verkeerde berekeningswijze van vooraftrek van BTW-vrijstelling binnen de Fiscale Eenheid over de jaren 1996/2006. Zie bestuursverslag. Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Per 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. Onderdeel van de Pensioenwet is het Financieel Toetsingskader (FTK). In het FTK is de manier waarop De Nederlandsche Bank (DNB) haar toezicht op pensioenfondsen uitoefent vastgelegd. Het FTK stelt daarbij de kaders waarbinnen een pensioenfonds moet opereren. Besloten is het FTK ook toe te passen voor de jaarverslaglegging daar dit aansluit bij het door het bestuur gehanteerde beleid. De voorziening pensioenverplichtingen is vastgesteld als de contante waarde van de tijdsevenredig opgebouwde pensioenaanspraken. Voor de arbeidsongeschikte deelnemers is de voorziening pensioenverplichtingen gebaseerd op de te bereiken aanspraken. In verband met de afwezigheid van actieven, is geen voorziening gevormd voor langdurig arbeidsongeschikten. De voorziening is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen: Sterfte AG-Prognosetafel 2012-2062 (startjaar 2014) met ervaringssterfte van 90% voor zowel de mannelijke als de vrouwelijke hoofd- en medeverzekerde. Rekenrente De rentetermijnstructuur Financieel Toetsingskader conform publicatie door DNB. Voor Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf is de rekenrente gelijk aan 1,95% (2012: 1,65%). Gehuwdheid Bij de vaststelling van de voorziening voor latent nabestaandenpensioen wordt ervan uitgegaan dat iedere niet-pensioentrekkende deelnemer gehuwd is (bepaalde partner). Bij de pensioentrekkenden wordt uitgegaan van de werkelijke gehuwdheid. Uitkeringen De uitkeringen worden continu betaalbaar verondersteld. Leeftijd De leeftijd van de (gewezen) deelnemer, de nabestaande of wees wordt in jaren en maanden nauwkeurig vastgesteld. Leeftijdsverschil Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw is op 3 jaar gesteld (man ouder dan vrouw). Kosten De kosten over boekjaar 2013 worden gedekt door vrijval uit de kostenvoorziening. Naast de vrijval wordt rekening gehouden met de meest recente inzichten in rente-, inflatie- en sterfteverwachting, waardoor de kostenvoorziening van het fonds met 0,5% is afgenomen. In totaliteit is de kostenvoorziening verlaagd met circa € 1,0 miljoen tot € 7,2 miljoen. Intresttoevoeging De intresttoevoeging is gebaseerd op de 1-jaarsrente van 0,38% uit de DNB-rentetermijnstructuur primo het boekjaar. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Deze voorziening is op dezelfde grondslagen gebaseerd als de voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
51
Resultaatbepaling Algemeen De baten en lasten worden toegerekend aan het jaar waarop ze betrekking hebben. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan: –– rente; –– dividend; –– soortgelijke opbrengsten. Indirecte beleggingsopbrengsten Onder indirecte beleggingsopbrengsten worden de volgende resultaten opgenomen: –– gerealiseerde en niet-gerealiseerde koersverschillen van aandelen, aandelen vastgoedmaatschappijen en obligaties; –– valutaverschillen inzake deposito’s en bankrekeningen in buitenlandse valuta en valutatermijntransaties. Kosten vermogensbeheer Onder de kosten vermogensbeheer worden de administratiekosten opgenomen die verband houden met het beheer van de beleggingen. Voor de specificatie van de kosten vermogensbeheer over de beleggingscategorieën wordt verwezen naar pagina 20. Technisch resultaat Het technisch resultaat is het verschil in sterfte, leeftijdsverwachting, partnerkeuze, et cetera, ten opzichte van de uitgangspunten. De bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen gekozen prudente uitgangspunten zijn weergegeven in de toelichting bij deze post. De actuaris toetst op basis van statistische methoden op de uitgangspunten en de voorziening op toereikendheid. De verklaring van de actuaris is toegevoegd onder de overige gegevens. Kostenresultaat Het kostenresultaat betreft het verschil tussen kostenopslagen in de premie en de daadwerkelijke kosten van het pensioenfonds. Beleggingsresultaat Het beleggingsresultaat is het verschil tussen de som van de directe en indirecte beleggingsopbrengsten en de aangroei van de voorziening pensioenverplichtingen.
52
Toelichting op de balans per 31 december (in duizenden euro) Activa [1] Beleggingen voor risico pensioenfonds Niet Categorie
Stand
Aankopen/
Verkopen/ Gerealiseerde gerealiseerde
Stand
ultimo Verstrek- uitlotingen/ koers- koers- ultimo 2012
kingen (af)lossingen verschillen verschillen
2013
Onroerende zaken Onroerend goed in exploitatie
1.105
0
-106
17
-27
989
Aandelen vastgoedmaatschappijen 11.671 0 0 0 -614 11.057
12.776
0 -106 17 -641 12.046
Aandelen beleggingsfondsen
10.390
0 -2.930 157 1.097 8.714
10.390
0 -2.930 157 1.097 8.714
110.004
0 -7.778 -185 -5.305 96.736
Zakelijke waarden
Vastrentende waarden Obligaties Beleggingsfondsen Leningen op schuldbekentenis
19.826 162 129.992
0 -2.620
18
0
-5
-76
0 -10.474
291 17.515 -2
79
-172 -5.016 114.330
Overige beleggingen AZL AES
12 0 -12 0 0 0
12 0 -12 0 0 0
Totaal beleggingen voor risico pensioenfonds
153.170 0 -13.522 2 -4.560 135.090
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
53
Aansluiting beleggingen vóór en na toepassing Look Through (t.b.v. de Risicoparagraaf ): Categorie
Stand
Over-
Te vorderen
Debiteuren
Toepassing
Stand
ultimo
Liquide
lopende
dividend
crediteuren
Look
risico
2013
middelen
intrest
belasting
effecten
Through
paragraaf
Onroerende zaken 12.046 0 0 0 0 0 12.046 Zakelijke waarden 8.714 0 0 0 0 -3 8.711 Vastrentende waarden 114.330 0 2.158 0 0 -587 115.901 Rente derivaten (overig) 0 0 0 0 0 -38 -38 Overige beleggingen Totaal
0 236 0 23 -1 628 886
135.090
236
2.158
23
-1
0 137.506
Methodiek bepaling marktwaarde
Level 1
Level 2
Directe
On-
markt- afhankelijke
Categorie
Onroerende zaken Zakelijke waarden Vastrentende waarden Overige beleggingen Totaal belegd vermogen
54
notering
Level 3 NCW
taxaties berekeningen
0 12.046
Level 4 Andere methode
0
Stand ultimo 2013
0 12.046
8.711 0 0 0 8.711 115.901 0 0 0 115.901 886 0 -38 0 848 125.498
12.046
-38
0
137.506
2013 2012 [2] Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
7
8
[3] Vorderingen en overlopende activa Lopende intrest en dividend Hieronder is opgenomen de aan het boekjaar toe te rekenen intrest c.q. opbrengst van: –– Vastrentende waarden –– Liquide middelen
2.158
2.290
0
2
2.158 2.292 Overige vorderingen Dividendbelasting
23 41
Vorderingen Gemeenschappelijk Bezit
14
0
9
0
Stichting AZL Samenwerkende Pensioenfoenfondsen
46 41 Totaal vorderingen en overlopende activa
2.204
2.333
[4] Liquide middelen Banktegoeden inzake beleggingen
224
322
Overige banktegoeden
132
119
356 441 Hieronder zijn opgenomen de direct opeisbare tegoeden bij bankinstellingen.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
55
Passiva 2013 2012 Stichtingskapitaal en reserves [5] Algemene reserve Stand per 1 januari
3.365
-8.234
Mutatie uit bestemming saldo
1.719
11.599
Stand per 31 december
5.084
3.365
[6] Bestemmingsreserve Stand per 1 januari Dotatie uit bestemming saldo
150
150
0
0
Stand per 31 december
150
150
Totaal reserves 5.234 3.515 Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt
5.274
104,0%
6.074
104,0%
Het vereist eigen vermogen (feitelijk) bedraagt
8.463
106,4%
7.492
104,9%
Het vereist eigen vermogen (strategisch) bedraagt
7.912
106,0%
7.850
105,2%
De aanwezige dekkingsgraad bedraagt
5.234
104,0%
3.515
102,3%
151.862
170.028
Voor een verdere toelichting verwijzen wij naar de risicoparagraaf. [7] Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Stand 1 januari Het verloop van de voorziening is als volgt: Benodigde rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen Overlijden
357
2.398
-17.400
-20.027
-764 -939
Toeslagverlening / korting
-675
-10.423
Vrijval administratiekosten
-615
-641
Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen Wijziging swap- en waarderingscurve Wijziging van actuariële grondslagen en/of methoden Overige mutaties
13 -830
-96 9.156 1)
0
2.406
-93
0
-20.007 -18.166 Stand per 31 december
1)
56
Deze cijfers zijn aangepast t.o.v. het jaarverslag 2012
131.855
151.862
2013 2012 Per 1 april 2014 is een korting doorgevoerd van 0,6% op alle aanspraken en uitkeringen. Deze korting is reeds verwerkt in de technische voorziening per eind 2013. De voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds is als volgt verdeeld over de categorieën verzekerden: –– Deelnemers –– Gewezen deelnemers
0 0 1.114
1.491
Pensioengerechtigden: –– Ouderdomspensioen
51.590 59.065
–– Weduwe- en wezenpensioen
71.955
83.132
7.203
8.182
–– Voorziening administratiekosten –– Overigen
0 0
Totaal 131.862 151.870 Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
-7
-8
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds
131.855
151.862
[8] Kortlopende schulden Diverse crediteuren Crediteuren effecten
2
2
1
1
327
324
AZL Samenwerkende Pensioenfondsen
5
52
Accountant
0 6
Belastingen en sociale premies
Bestuurskosten
89 77
AZL kosten vermogensbeheer
56
58
Towers Watson advieskosten
27
0
507 520 [9] Overlopende passiva Raming kosten accountant
29
23
Raming kosten certificerend actuaris
25
24
54 47
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
57
Toelichting op de staat van baten en lasten (in duizenden euro) Bezoldiging bestuursleden De bestuursleden (Bestuur, Verantwoordingsorgaan en Deelnemersraad) van Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf hebben in totaal een bedrag van € 89,0 (2012: € 78,9) ontvangen. Personeel Gedurende het boekjaar 2013 had Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf geen personeel in dienst.
Baten en lasten
2013
2012
Beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds [10] Directe beleggingsopbrengsten Onroerende zaken Zakelijke waarden
486
443
419
362
3.596
4.016
Overige beleggingsopbrengsten
0
20
Liquide middelen
-2
-1
Vastrentende waarden
Totaal directe beleggingsopbrengsten
4.499
4.840
[11] Indirecte beleggingsopbrengsten –– Gerealiseerde resultaten: •
Onroerende zaken
17
32
•
Zakelijke waarden
157
633
•
Vastrentende waarden
-172
-230
2 435
–– Niet-gerealiseerde resultaten: •
Onroerende zaken
-641
-394
• •
Zakelijke waarden
1.097
1.245
Vastrentende waarden
-5.016
8.136
•
Overige beleggingen
0
-9
-4.560 8.978
Totaal indirecte beleggingsopbrengsten
58
-4.558
9.413
2013 2012 [12] Kosten van vermogensbeheer Kosten van exploitatie onroerend goed
-23
-55
Bewaarloon effecten
-18
-18
Advieskosten
-11 0
Beheerloon
-86 -83
-138 -156 Totaal beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds
-197
14.097
[13] Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen Stand 1 januari
8
12
Stand 31 december
7
8
Mutatie -1 -4 [14] Saldo van overdrachten van rechten Overgedragen pensioenverplichtingen
0 0
[15] Pensioenuitkeringen –– Pensioenen •
Ouderdomspensioen
-7.887 -9.039
•
Weduwe- en wezenpensioen
-9.444
-10.910
Subtotaal -17.331 -19.949 –– Andere uitkeringen •
Compensatie premie AOW/AWW
-2
-7
•
Afkoopsommen
•
Overlijdensuitkering
-39 -30
•
Begrafenisgeld
-20 -20
•
Toeslag deputaatkolen
-7
-8
•
Bijdrage ziektekostenverzekering
-9
-11
•
Overhevelingstoeslag
0 -1
-3 0
Subtotaal -80 -77 Totaal pensioenuitkeringen -17.411 -20.026
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
59
2013 2012 [16] Mutaties voorziening pensioenverplichtingen voor
risico pensioenfonds
Benodigde rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen
-357
-2.398
17.400
20.027
Actuarieel resultaat op sterfte
764
939
Toeslagverlening / korting
675
10.423
Vrijval kostenvoorziening
615
641
Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
-13
96
Wijziging swap- en waarderingscurve
830
-9.156
0
-2.406
93
0
Wijziging van actuariële grondslagen en/of methoden Overige mutaties
20.007 18.166 [17] Herverzekering Uitkeringen uit herverzekering
2 3
[18] Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen Stand 1 januari
8
12
Stand 31 december
7
8
Mutatie 1 4 [19] Pensioenuitvoerings- en administratiekosten Administratie
-362 -394
Bestuur
-93 -79
Accountant (controle jaarrekening)
-29
Actuaris Advieskosten Opleidingskosten De Nederlandsche Bank Contributie VB Visitatiecommissie Overige
-29
-115 -122 -47 -2 -3 0 -14
-7
-4
-8
-12 0 -3 0
-682 -641
60
2013 2012 Actuariële analyse van het resultaat De ontwikkeling van het fonds in het boekjaar volgt uit de hierna gegeven analytische verlies- en winstrekening: Wijziging rentetermijnstructuur Beleggingsopbrengsten Kosten Uitkeringen
-830
-9.156
1.106 11.699 -67 0 -9 4
Sterfte
764 939
Mutaties
-13 96
Toeslagverlening / korting
675
10.423
93
-2.406
Overige (incidentele) mutaties technische voorzieningen
1.719 11.599
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
61
Risicoparagraaf (bedragen in duizenden euro) In de risicoparagraaf binnen het bestuursverslag is het beleid rond risicobeheersing uiteengezet. Hierna worden een aantal specifieke risico’s nader toegelicht en gekwantificeerd. Conform de berekeningen van het Vereist eigen vermogen in het Actuarieel rapport is de risicoparagraaf gebaseerd op basis van het doorkijkbeginsel (lookthrough-principe) en wordt er rekening gehouden met recente ontwikkelingen zoals het gebruik van de UFR. Solvabiliteitsrisico Het belangrijkste financieel risico voor het Pensioenfonds is het niet kunnen nakomen van de pensioentoezeggingen. Een belangrijke maatstaf hiervoor is het aanwezig Eigen vermogen. Wettelijk is een gestandaardiseerde methode (standaardmodel) vastgelegd om te kunnen toetsen of het aanwezig Eigen vermogen voldoende is om een aantal specifieke financiële risico’s op te kunnen vangen en daarmee of aan de pensioentoezeggingen kan worden voldaan. De berekeningen van het vereist eigen vermogen zijn met name van belang voor de evaluatie van het herstelplan van het fonds. Het Eigen vermogen van het Pensioenfonds is per 31 december 2013 gelijk aan het Minimaal Vereist eigen vermogen volgens het standaardmodel, waardoor het Pensioenfonds in een reservetekort verkeert. Jaarlijks vindt toetsing plaats aan de hand van dit standaardmodel. De verschillende standaard risicofactoren hierin worden benoemd onder de noemer S1 tot en met S6. Hierna zijn de uitkomsten weergegeven voor de verschillende risicocategorieën op basis van het maximum van de feitelijke en strategische beleggingsmix (2013: strategisch 106,0% / feitelijk 106,4%; 2012: strategisch 105,2% / feitelijk 104,9%).
2013 2012
€
In % van de VPV
€
In % van de VPV
Feitelijk: Renterisico (S1)
272 0,1 48 0,0
Zakelijke waarden risico (S2)
7.216
Valutarisico (S3)
1.299 0,1 1.192 0,1
Grondstoffenrisico (S4) Kredietrisico (S5) Verzekeringstechnisch risico (S6) Concentratierisico risico (S8)
4,7
5.835
0 0,0 0 0,0 982 0,1 805 0,1 3.928
1,4
4.443
1,7
0
0,0
0
0,0
13.697 12.323
Diversificatie-effect
-5.234 -4.831
Vereist eigen vermogen
8.463
62
3,0
6,4
7.492
4,9
2013 2012
€
In % van de VPV
In % van
€
de VPV
Strategisch: Renterisico (S1)
375 0,1 654 0,2
Zakelijke waarden risico (S2)
6.493
Valutarisico (S3)
1.360 0,2 1.602 0,2
Grondstoffenrisico (S4)
4,1
5.867
3,0
0 0,0 0 0,0
Kredietrisico (S5)
1.044 0,1 795 0,1
Verzekeringstechnisch risico (S6)
3.928
1,5
4.443
1,7
0
0,0
0
0,0
Concentratierisico risico (S8)
13.200 13.361
Diversificatie-effect
-5.288 -5.511
Vereist eigen vermogen
7.912
6,0
7.850
5,2
Aanwezige dekkingsgraad 104,0% 102,3% Vereiste dekkingsgraad (feitelijk)
106,4%
104,9%
Vereiste dekkingsgraad (strategisch)
106,0%
105,2%
Minimaal vereiste dekkingsgraad
104,0%
104,0%
De dekkingsgraad wordt berekend door het totaal van de activa voor risico van het Pensioenfonds (minus de passiefposten Kortlopende schulden en overlopende passiva en Herverzekeringsdeel technische voorzieningen) te delen door de Voorziening pensioenverplichtingen (plus Overige technische voorzieningen). Het afgelopen jaar is deze, op grondslagen van het Pensioenfonds, toegenomen van 102,3% (2012) tot 104,0% (2013). Renterisico (S1) Het renterisico wordt veroorzaakt, doordat de rentegevoeligheid van de verplichtingen afwijkt van de rentegevoeligheid van de beleggingen. Het Pensioenfonds kent een kortere looptijd voor pensioenverplichtingen dan voor de de beleggingen. Duratie van de vastrentende waarden (inclusief rentederivaten)
6,43
Duratie van de pensioenverplichtingen
6,07
Voor de vaststelling van het renterisico bij het vereist eigen vermogen worden de kasstromen van de rentegevoelige beleggingen afgezet tegen de kasstromen van de voorziening pensioenverplichtingen. Vervolgens worden beide kasstromen afgezet tegen door DNB bepaalde renteschokken die per looptijd verschillen. Op basis van deze renteschokken kan de impact op de technische voorziening en de impact op alle rentegevoelige beleggingen worden berekend. Overeenkomstig kan een afdekkingspercentage worden berekend. Rentegevoeligheid is één van de belangrijkste factoren bij de bepaling van de (strategische) assetallocatie van de portefeuille.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
63
Feitelijke Strategische
verdeling verdeling
in €
%
in €
Impact op technische voorziening voor risico fonds (A)
3.840
3.840
Impact op de rentegevoelige beleggingen (B)
3.568
3.465
Renterisico
%
272 0,1 375 0,1
Afdekkingspercentage (B/A) 90,8 88,8 Hoogte buffer Op basis van de vereist eigen vermogen berekeningen bedraagt de buffer voor het feitelijk renterisico 272 (0,1%) en voor het strategisch renterisico 375 (0,1%) ultimo 2013. Zakelijke waarden risico (S2) Het pensioenfonds loopt het risico dat haar beleggingen in aandelen, vastgoed en alternatieve beleggingen in waarde dalen. In het beleggingsbeleid wordt met dergelijke risico’s rekening gehouden door ondermeer een toepassing van voldoende spreiding in de beleggingsportefeuille naar categorieën, markten en dergelijke. De volatiliteit van de marktwaarden (prijsrisico’s) van beleggingen wordt periodiek geëvalueerd en kan leiden tot bijstellingen in het vermogensbeheer. In onderstaande tabel wordt de verdeling naar de verschillende zakelijke waarden categorieën getoond.
2013 2012
€ % € %
Verdeling zakelijke waarden per categorie: Ontwikkelde markten (Mature markets) Opkomende markten (Emerging markets)
8.711
100,0
10.529
100,0
0
0,0
0
0,0
8.711 100,0 10.529 100,0
Hoogte buffer Bij de berekening van het vereist eigen vermogen wordt voor het feitelijk en strategisch zakelijke waarden risico rekening gehouden met de door DNB voorgeschreven schokken die variëren overeenkomstig de risicograad van het type belegging. Valutarisico (S3) Het beleggingsbeleid van het BFM is zodanig ingerichtdat het valutarisico wordt beperkt. Met betrekking tot de valutarisico’s die ontstaan binnen de aandelenportefeuille is het staande beleid dat deze niet worden afgedekt. Hoogte buffer Bij de berekening van het vereist eigen vermogen wordt voor het feitelijk en strategisch valuta risico rekening gehouden met een door DNB voorgeschreven schok van 20% die berekend wordt op de niet-euro beleggingen na afdekking. De buffer voor het feitelijk valuta risico bedraagt 1.299 (0,1%) en voor het strategisch valuta risico 1.360 (0,2%).
64
Kredietrisico (S5) Het pensioenfonds loopt het risico dat één of meerdere van haar tegenpartijen niet aan de voorafgesproken betalingen kan voldoen. Bij de berekening van het kredietrisico dient het effect van de kredietwaardigheid van de partijen, waarin belegd wordt, tot uitdrukking te komen. Het kredietrisico komt tot uitdrukking in de zogenaamde creditspread. Deze creditspread is het verschil tussen de uitkering die afhangt van de kredietwaardigheid van de tegenpartij en een uitkering die met volledige zekerheid (risicovrij) tot uitkering zal komen. Het kredietrisico binnen de vastrentende waarden portefeuille kan gemeten worden aan de hand van de creditspread. De gewogen gemiddelde credit spread van de rentegevoelige beleggingen van het fonds is PM%. Een andere indicator voor het aanwezige kredietrisico binnen de vastrentede waarden portefeuille van het fonds is de rating afgegeven door een kredietbeoordelaar. Een AAA rating impliceert dat de vastrentende waarden belegging geen krediterisico loopt. Daarentegen worden beleggingen die geclassificeerd staan onder ‘lager dan BBB’ als zeer risicovol beschouwd. Cash wordt als kredietrisicovrij beschouwd.
2013 2012
€ % € %
Vastrentende waarden: Rating vastrentende waarden: AAA
34.677 29,9 68.075 51,8
AA
65.002 56,1 45.027 34,2
A
4.360 3,8 6.510 5,0
BBB
9.536 8,2 10.330 7,9
Lager dan BBB
1.175
Geen rating
1.151 1,0 1.214 0,9
1,0
316
0,2
115.901 100,0 131.472 100,0
Verdeling vastrentende waarden naar looptijd: Resterende looptijd < 1 jaar
1.410
1,2
1.980
1,5
Resterende looptijd <> 5 jaar
49.518
42,7
55.463
42,2
Resterende looptijd >= 5 jaar
64.973
56,1
74.029
56,3
115.901 100,0 131.472 100,0
Hoogte buffer Binnen de berekening van het standaardmodel wordt een kredietrisico becijferd voor de rentegevoelige beleggingen die een creditspread groter dan 0% hebben. De creditspread wordt bepaald op basis van de rentegevoelige kasstromen van het fonds. Afgaande op de hierboven genoemde creditspread resulteert dit in een buffer voor het feitelijk kredietrisico van 982 (0,1%) en voor het strategisch kredietrisico van 1.044 (0,1%).
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
65
Verzekeringstechnisch risico (S6) Binnen het verzekeringstechnische risico worden in principe alleen risico’s meegenomen die verband houden met sterfte. Het omvat de risico’s als gevolg van afwijkingen ten opzichte van de verwachte sterfte en afwijkingen van de verwachte sterftetrend (langlevenrisico). Tot het verzekeringstechnische risico worden gerekend: procesrisico, risico-opslag voor afwijkingen ten opzichte van de sterftetrend en negatieve stochastische afwijkingen van de verwachtingswaarde. Deze drie risico’s bedragen een percentage van de op actuele waarde berekende technische voorziening. Het procesrisico neemt af naarmate het deelnemersbestand toeneemt, omdat het sterfteproces dan beter kan worden geschat. De beide andere risicofactoren houden respectievelijk rekening met de onzekerheid in de sterftetrend en met de negatieve stochastische afwijkingen. In verband met het langlevenrisico wordt aanvullend boven het hanteren van de prudente grondslagen, de Voorziening toekomstige sterfteontwikkeling gevormd. Hoogte buffer De buffer voor het feitelijk verzekeringstechnisch risico bedraagt 3.928 (1,4%) en voor het strategisch verzekeringstechnisch risico 3.928 (1,5%). Concentratierisico (S8) Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. De spreiding van de portefeuille is in de toelichting op de balans nader toegelicht. Ook “grote posten” zijn aan te duiden als een vorm van concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden gesommeerd.
2013 2012
€ % € %
Onroerende zaken Verdeling onroerende zaken per sector: Kantoren
0 0,0 0 0,0
Winkels
0 0,0 0 0,0
Woningen
988 8,2 1.105 8,6
Participaties in vastgoed beleggingsfondsen
11.058
91,8
11.671
91,4
12.046 100,0 12.776 100,0
Verdeling onroerende zaken per regio: Europa
12.046 100,0 12.776 100,0
12.046 100,0 12.776 100,0
Grote posten: onroerende zaken van eenzelfde uitgevende instelling groter dan 5% van de totale beleggingen in onroerende zaken CBRE DUTCH RESID.FUND IV DIRECT OG
66
10.980
91,2
11.595
90,8
988 8,2 1.105 8,6
2013 2012
€ % € %
Zakelijke waarden (inclusief AZL AES) Verdeling zakelijke waarden per regio: Europa excl. Verenigd Koninkrijk Noord-Amerika
5.959
68,4
6.983
66,3
28 0,3 23 0,2
Verenigd Koninkrijk
2.724 31,3 3.523 33,5
8.711 100,0 10.529 100,0
Verdeling zakelijke waarden per sector: Cyclische consumentengoederen Niet-cyclische consumentengoederen Energie Financiële instellingen
951
10,9
1.039
9,9
1.130 13,0 1.505 14,3 806 9,3 1.107 10,5 1.937 22,2 2.159 20,5
Farmacie
947 10,9 1.254 11,9
Industriële ondernemingen
981 11,3 1.141 10,8
Informatietechnologie
296 3,4 314 3,0
Basisindustrieën
832 9,6 1.043 9,9
Telecommunicatie
504 5,8 537 5,1
Nutsbedrijven
327 3,8 430 4,1
8.711 100,0 10.529 100,0
Op basis van de look Through methode zijn geen onderliggende posten groter dan 5%.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
67
2013 2012
€ % € %
Vastrentende waarden Verdeling vastrentende waarden per regio: Europa excl. Verenigd Koninkrijk
111.306
96,0
125.838
95,7
Verenigd Koninkrijk
1.281 1,1 2.507 1,9
Noord-Amerika
1.389 1,2 1.165 0,9
Pacific excl. Japan Wereld Opkomende markten
613
0,5
854
0,6
191 0,2 0 0,0 1.121 1,0 1.108 0,8 115.901 100,0 131.472 100,0
Grote posten: vastrentende waarden van eenzelfde uitgevende instelling groter dan 5% van de totale beleggingen in vastrentende waarden Nederlandse staatsobligaties
27.324 23,6 28.908 22,0
Duitse staatsobligaties
15.088 13,0 16.502 12,6
Franse staatsobligaties
15.474 13,4 17.970 13,7
Finse staatsobligaties
19.173 16,5 22.079 16,8
Oostenrijkse staatsobligaties
13.635 11,8 15.758 12,0
Belgische staatsobligaties
Er zijn in 2013 geen beleggingen uitgeleend.
68
8.197 7,1 11.073 8,4
Vaststellen van de jaarrekening:
Heerlen, 4 juni 2014
Het bestuur
F.A.G. Hol
Mr. G.J.H.M. Wagemans
(voorzitter)
(plv. voorzitter)
L.V. Trafas
Drs. H.E.M. Gerards
Ir. M. Drijdijk
S.A.H. Lauwers
Mevr. M.F.M. Breiner-Bosma
J.P.G.M. Trepels
M.K. Romih
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
69
70
Overige gegevens
Gebeurtenissen na balansdatum Uit de evaluatie van het herstelplan begin 2014 blijkt dat de dekkingsgraad van het fonds per 31 december 2013 niet boven 104% ligt. Als gevolg daarvan heeft het bestuur, op basis van de financiële positie op 31 december 2013, het besluit genomen om de aanspraken van rechten van alle deelnemers per 1 april 2014 met 0,6% te verlagen. Deze korting is in de voorziening pensioenverplichtingen ultimo 2013 verwerkt. Als gevolg van dit besluit daalde de voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds met € 675 duizend.
Financiering Alle pensioengerechtigden en pensioenaanspraken zijn in het verleden afgefinancierd.
Resultaatbestemming Statutaire bepalingen omtrent de resultaatbestemming Conform hoofdstuk 7.2 van de ABTN dienen de jaarresultaten te worden toegevoegd c.q. onttrokken aan de algemene reserve. Resultaatverdeling Het bestuur heeft besloten het resultaat over het boekjaar 2013 als volgt te verdelen: 2013
x € 1.000
Algemene reserve 1.719
Uitvoering De bevoegdheden van het bestuur zijn vastgelegd in de statuten van het fonds en in het reglement. De verdeling van de bevoegdheden tussen het fonds en de administrateur is contractueel vastgelegd. De certificering wordt uitgevoerd door Ernst & Young actuarissen. De volledige administratie alsmede de actuariële advisering van Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf is opgedragen aan AZL N.V. terwijl het vermogensbeheer is toevertrouwd aan AZL Vermogensbeheer BV (ING/ICS).
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
71
Actuariële Verklaring Opdracht Door Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf te Heerlen is aan Ernst & Young Actuarissen B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2013. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: –– heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en –– heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
72
Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Bij de vaststelling van de technische voorziening is een korting van 0,6% in aanmerking genomen. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen, maar niet lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132. De vermogenspositie van Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort.
Amsterdam, 4 juni 2014
drs. C.D. Snoeks AAG verbonden aan Ernst & Young Actuarissen B.V.
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
73
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2013 van Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf te Heerlen gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf per 31 december 2013 en van het resultaat over 2013 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. Paragraaf ter benadrukking van aangelegenheden Wij vestigen de aandacht op pagina 14 van het bestuursverslag en pagina 57 van de jaarrekening, waarin het bestuur vermeldt besloten te hebben per 1 april 2014 over te gaan tot het korten van de opgebouwde aanspraken en rechten met 0,6%, welke korting reeds in deze jaarrekening is verwerkt. Deze situatie doet geen afbreuk aan ons oordeel.
74
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Maastricht, 4 juni 2014
Ernst & Young Accountants LLP w.g. drs. R.E.J. Pluymakers RA
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
75
76
Bijlage
Overzicht belegd vermogen (inclusief lopende intrest en liquide middelen) (in duizenden euro) 2013 2012
€
% Norm
€
% Norm
Onroerende zaken 989
0,7
1.105
0,7
Aandelen vastgoed maatschappijen
Onroerend goed in exploitatie
11.057
8,1
11.671
7,5
Totaal onroerende zaken
12.046 8,8 6,0 12.776 8,2 6,0
Zakelijke waarden Aandelen beleggingsfondsen
8.714 6,3 10.390 6,7
Alternatieve beleggingen Totaal zakelijke waarden
0 0,0 12 0,0 8.714 6,3 9,0 10.402 6,7 9,0
Vastrentende waarden Obligaties
96.736 70,3 110.004 70,6
Beleggingsfondsen
17.515 12,7 19.826 12,7
Leningen op schuldbekentenis Lopende intrest Totaal vastrentende waarden
79
0,1
162
0,1
2.158 1,6 2.290 1,5 116.488 84,7 85,0 132.282 84,9 85,0
Liquide middelen Bankrekeningen
224 0,2 323 0,2
Bank interest
0 0,0 2 0,0
Dividendbelasting
23 0,0 41 0,0
Crediteuren beleggingen
-1 0,0 -1 0,0
Totaal liquide middelen
246 0,2 0,0 365 0,2 0,0
Totaal belegd vermogen
137.494 100,0 100,0 155.825 100,0 100,0
Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf Jaarverslag 2013
77