NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA Project: 9ACP RPR006
Basistraining voor padieproducenten
droge grondbewerking
witterijst opslag
Spodoptera rupsen
inzaai padie
consument
zaadwants
bespuiten
slak
witte stengelboorder
bibitvlieg
spin
bemesten thrips
oogsten
lieveheersbeestje Gefinancierd door het Nationaal Rijstprogramma (project 9ACP RPR006)
Jan 2008
BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
INLEIDING Training in het algemeen, maar in het bijzonder voor boeren is één van de maatregelen die vereist is om de productiviteit van onze rijstsector te verbeteren. Deze handleiding is een herziene en uitgebreide versie van de handleiding die voor de basistraining in het kader van het Nationaal Rijstprogramma voor padieproducenten tussen juli 2006 en september 2006 is verzorgd. Hierbij is gedurende 7 weken op 4 locaties in Nickerie te weten Groot Henar, Hamptoncourt, Sidoredjo en Corantijn de training verzorgd. Tijdens deze training is aandacht besteed aan de teelttechnische, administratieve en management aspecten binnen de rijstteelt. De handleiding herbergt materiaal van 12 modules, waarbij getracht is zoveel als mogelijk beeldmateriaal te gebruiken. Er zijn eveneens waar mogelijk discovery learning activiteiten uitgevoerd. De modules behandelen informatie over de volgende onderwerpen: 1. Morfologie en groeistadia van rijst 2. Grondbewerking en landegalisatie 3. Zaaizaad en inzaai 4. Onkruid in rijst 5. Ziekten en plagen en veilig pesticidengebruik 6. Gebalanceerde bemesting 7. Management van irrigatie- en drainagenetwerken 8. Oogst en verwerking 9. Afzet en marketing 10. Bedrijfsvoering 11. Management van organisatie ontwikkeling 12. Coöperatieontwikkeling Om de kwaliteit van deze handleiding verder te verbeteren, zijn Uw kritische en opbouwende suggesties uiteraard ontzettend belangrijk. Wij hopen een belangrijke bijdrage te leveren in de verbetering van de rijstsector middels onder andere gedegen trainingen voor boeren.
Januari 2008
INLEIDING
Page 1 of 1
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
1
BOUW VAN DE RIJSTPLANT EN DE GROEIFASEN
A. B OUW
VAN DE RIJSTPLANT ( MORFOLOGIE )
De rijstplant bestaat zoals alle andere zaadplanten uit een wortelstelsel, stengel (stam) en bladeren.
Voor een hoge opbrengst en goede kwaliteit is het belangrijk dat deze verschillende delen van de plant goed en gezond moeten groeien. Er is dus een relatie tussen de verschillende delen van de plant en de opbrengst die U als landbouwer behaalt. 1. Het wortelstelsel
De wortels zorgen voor een goed houvast van de plant en de opname van voedingsstoffen. Deze beide functies zijn heel erg belangrijk voor een goede groei en ontwikkeling, waardoor dan een hoge opbrengst mogelijk wordt.
Hoe kunt U zorgen voor een goede wortelontwikkeling? Goede (droge) grondbewerking Een goede droge grondbewerking omvat het ploegen of eggen van de grond waarbij stoppels en onkruid in de bodem worden ingewerkt. Vertering van deze overblijfselen wordt dan zodoende versneld. Ook wordt de bewerkte laag (15 tot 30 cm) gemakkelijker doordringbaar voor de wortels. Een andere zaak is dat giftige gassen die tijdens de groei en ontwikkeling van het gewas van het vorige seizoen waren gevormd, kunnen ontsnappen zodat ze de groei van het volgende gewas niet zullen belemmeren. Goed waterbeheer Aan de ene kant zorgt het onder water leggen van een veld ervoor dat belangrijke voedingsstoffen beter beschikbaar komen voor de plant, terwijl aan de andere kant een tijdelijke drooglegging van het veld de wortelontwikkeling van het gewas goed stimuleert. Het is dus aan te bevelen om zeker een keer voor de tweede bemesting het gewas voor op z´n minst een week droog te leggen. Goede bemesting Fosfaat is een belangrijke voedingsstof voor een goede wortelontwikkeling. Een gebrek hieraan zal dus Uw opbrengst laag houden. Als U een goede
MODULE 1: BOUW VAN DE RIJSTPLANT EN DE GROEIFASEN
Page 1 of 4
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
wortelontwikkeling wilt bewerkstelligen en dus hierdoor een hoge opbrengst zult U met fosfaat moeten bemesten. Doe dit dan tijdens de eerste bemesting of eerder. Voldoende ruimte De zaaidichtheid bepaalt in grote mate het aantal planten per m2 en dus de ruimte die elke plant heeft voor een goede wortelontwikkeling. Onkruiden in het bijzonder rode rijst kunnen ook enorm de wortelontwikkeling belemmeren. Goed ziekten- en plagenbeheer Organismen zoals aaltjes en insecten kunnen de wortelontwikkeling schaden. NPK bemesting is noodzakelijk, evenals het gebruik van goede rassen en goed zaaizaad. 2. Stengel
De stengel is nodig voor het dragen van de bladeren en de aren. Via de stengels worden voedingsstoffen vanuit de wortels naar de bladeren getransporteerd en vanuit de bladeren worden de plantensappen (assimilaten) eveneens via de stengels vervoerd. Productie wordt zodoende mogelijk gemaakt.
Hoe kunt U zorgen voor een goede groei van de stengel? Goed waterbeheer Te veel water belemmert de stengelvorming (uitstoeling). Een tussentijdse drooglegging tussen de eerste en tweede bemesting bevordert een juiste stengelvorming. Goede bemesting Een gebalanceerde bemesting met N (afkorting van nitrogenium, de Latijnse naam voor stikstof), P (afkorting van phosphorus) en K (afkorting van kalium) is zeer dringend vereist voor een goede stengelgroei en stengelvorming. Voldoende ruimte en licht De beschikbare ruimte bepaalt de stengelgroei. Deze ruimte wordt beïnvloed door de zaaidichtheid en onkruiden in het veld. Dus een niet te hoge zaaidichtheid en weinig tot geen onkruid. Goede ziekten en plagenbeheer Onder Surinaamse omstandigheden zijn schimmels en insecten de twee meest belangrijke belemmeringen. Een goede kalium (K) bemesting kan de schade enorm verlagen.
MODULE 1: BOUW VAN DE RIJSTPLANT EN DE GROEIFASEN
Page 2 of 4
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
3. Bladeren
Bladeren zijn de fabriek van voedsel in de plant waarmee later de korrels worden gevuld. Bij het maken van dit voedsel is zonlicht erg belangrijk. De bladeren zorgen ook ervoor dat de plant kan ademen en transpireren. Activiteiten die onmisbaar zijn om te leven. Niet alle bladeren die de plant vormt zijn echt nodig voor een hoge opbrengst. Er wordt als het ware te veel of te wel ´reserve´ bladeren gevormd. Daarom wordt gezegd dat U niet hoeft te bespuiten als door bijvoorbeeld insecten een klein deel van de bladeren wordt opgegeten.
Hoe kunt U zorgen voor een goede bladontwikkeling? Goede bemesting Voor de ontwikkeling van bladeren is vooral stikstof (N) belangrijk. Dus bemesting met ureum (in ureum zit ongeveer 46% N). Voldoende ruimte en licht Ook voor een goede bladvorming moet er voldoende ruimte en licht aanwezig zijn. Dus een niet te hoge zaaidichtheid en weinig tot geen onkruid. Goede ziekten- en plagenbeheer Vooral schimmels en insecten moeten goed bestreden worden voor een goede bladontwikkeling. Om schimmelschade tegen te gaan moet met kalium (K) bemest worden.
B. G ROEIFASEN De groei van de rijstplant kunnen we in drie fasen verdelen. Deze groeifasen hebben elk hun eigen belangrijke ontwikkelingen die vragen naar zeer goede verzorging wilt U als landbouwer een goede oogst binnenhalen. De veldsituatie, grondbewerking, gewasverzorging, zonlicht, temperatuur en neerslag zijn de factoren die de groei in grote mate beïnvloeden. 1. Vegetatieve fase
In deze fase vindt de uitstoeling plaats. Een goede uitstoeling zorgt ervoor dat er later voldoende aren worden gevormd waardoor de opbrengst omhoog kan. Ook de wortelontwikkeling en bladvorming vinden plaats. Er is dus een NPK bemesting nodig. De uitstoeling vindt vanaf 25 dagen na inzaai plaats. De duur van deze fase is afhankelijk van de duur van het ras. Bij ADRON-111 is het circa 50 dagen en bij ADRON-125 ongeveer 40 dagen.
MODULE 1: BOUW VAN DE RIJSTPLANT EN DE GROEIFASEN
Page 3 of 4
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
2. Reproductieve fase
Deze fase bestaat uit de pluiminitiatie (begin van de pluimvorming). Voor een goede opbrengst moet zonder enige belemmering de pluiminitiatie kunnen plaatsvinden. Voldoende ureum (N) is nodig om de bladeren goed te kunnen gebruiken voor fotosynthese (vorming van plantensappen). Deze fase eindigt bij de bevruchting en duurt ongeveer 30 dagen. 3. Rijping
De rijpingsfase begint bij de bevruchting en bestaat uit drie subfasen: melkstadium (de korrel vult zich met een melkachtige stof) meelstadium ( de melkachtige stof wordt hard en ziet eruit als meel) en rijpe korrel. Deze fase duurt circa 35 dagen. De opbrengst wordt in grote mate in de vegetatieve en reproductieve fase bepaald. De rijpingsfase heeft invloed op de opbrengst alleen als de omstandigheden zoals beschikbaarheid van water, temperatuur, ziekten en plagen de rijping belemmeren.
C. O EFENOPDRACHT Kiemingsproces
Stap 1: steeds een handje vol zaden bij verschillend aantal uren (12, 18, 24) inweken. Er kan eventueel ook gebruik gemaakt worden van verschillende waterbronnen (kraanwater, drainagewater, irrigatiewater, regenwater) Stap 2: volg de kieming en teken het gekiemde zaad. Pluiminitiatie
Ontleed planten in het pluiminitiatiestadium en teken.
MODULE 1: BOUW VAN DE RIJSTPLANT EN DE GROEIFASEN
Page 4 of 4
Bouw van de rijstplant en de groeifasen NATIONAALRIJSTPROGRAMMA
IMAC 2008
Bouw van de plant Bladeren Stengel
Wortelstelsel
Wortelstelsel Houvast Opname voeding
Stengel Vruchtdracht Stevigheid Transport van voeding
Bladeren Fotosynthese Ademhaling Transpiratie
Pluimen
Voor de opslag van voedsel
Voor een hoge opbrengst Wortelstelsel, stengel en bladeren: • Goede groei • Gezonde groei
Vegetatieve fase Kieming: water, temperatuur, zuurstof Uitstoeling: ruimte, voeding, water en licht Lengtegroei: voeding, water, licht, etc.
Duur: afhankelijk van o.a. het ras. ADRON-111: 45 tot 50 dagen ADRON-125: 40 tot 45 dagen
Vegetatieve fase Kieming: water, temperatuur, zuurstof
Uitstoeling Primaire scheuten Secundaire scheuten Tertiare scheuten
Reproductieve fase • Pluiminitiatie • Bloei • Bevruchting Duur: 30 dagen
Reproductieve fase
Pluimvorming
Reproductieve fase Bloei
Bevruchting
Rijping Duur: 35 dagen
Melkstadium Meelstadium Rijpe korrel
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
2
RASSENKEUZE, INZAAIPERIODE
ZAAIZAADKEUZE,
ZAAIDICHTHEID
EN
Opbrengst en kwaliteit zijn afhankelijk van de capaciteit van het ras, bodemverzorging, gewasverzorging en de weersomstandigheden. Aan de ene kant is het dus belangrijk dat U gebruik maakt van goede rassen en zaaizaad, terwijl aan de andere kant ook een goede verzorging gegeven moet worden (zaaidichtheid, mest, water, ziekten- en plagenbeheer, etc.) Waarop let U bij rassenkeuze?
Het ras moet naast een hoge opbrengstpotentie ook een goede kwaliteit kunnen leveren als hij op de juiste manier wordt verzorgd. Er moet op een aantal eigenschappen gelet worden: Goede jeugdgroei Goede uitstoeling Hoge weerstand tegen ziekten en plagen Goede kwaliteit Hoge opbrengstpotentie Goede uitlevering U moet dus goed op de hoogte zijn van de meest belangrijke eigenschappen van de beschikbare rassen. Wat zijn de standaarden van de verschillende klassen zaad?
Zaaizaad van goede kwaliteit moet onder andere de volgende kenmerken bezitten: Standaarden elitezaad
zaadklasse origineelzaad
eerste-nabouwzaad
99 <1 0
98 <2 0,5
98 <2 0,5
Rode rijst (per kg) Kiemkracht (%)
0 >95
2 >90
5 >85
Vochtgehalte (%)
<13
<13
<13
Zuiverheid (%) Vreemd materiaal (%) Onkruiden (%)
Voor de commerciële productie wordt gebruik gemaakt van eerste-nabouwzaad.
MODULE 2: RASSENKEUZE, ZAAIZAADKEUZE, ZAAIDICHTHEID EN INZAAIPERIODE
Page 1 of 2
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Waarop let je bij zaaizaadkeuze?
Zaaizaad is één van de fundamenten voor een hoge opbrengst en goede kwaliteit. De volgende punten moeten dienen als maat om zaaizaad te kopen: Grote korrels, juiste vorm en goed gevuld. Zuiverheid, dus geen zaad van andere rassen. Geen beschadigingen en besmetting met ziekten. Geen onkruidzaden. Hoge kiemkracht en groeikracht. Randvoorwaarden voor de productie van zaaizaad?
Om zaaizaad te kunnen produceren moet U voldoen aan eeb aantal condities. Deze condities moeten ervoor zorgen dat de standaarden zoals opgenomen in de wet worden gehaald. De meest belangrijke voorwaarden zijn: Toegang tot origineelzaad. Egaal areaal. Areaal vrij van rode rijst. Kennis over opzuiveren. Kennis over methoden en verzorging. Goede droog- en opslagfaciliteiten. Hoeveel zaad per hectare?
Als U het juiste ras heeft gekozen, moet U ook gebruik maken van zaad van goede kwaliteit. U moet verder ook ervoor zorgen dat de juiste zaaidichtheid wordt gebruikt. Dit vanwege technische en financiële overwegingen: Uitstoelingsvermogen van het ras. Zaaizaadkwaliteit. Inzaaimethode. Kans op ziekten en plagen bij te hoge zaaidichtheid. Er wordt geadviseerd om tussen de 140 tot 160 kg zaad/ha te gebruiken. Welke inzaaiperiode?
De inzaaiperiode heeft erg veel invloed op de groei en ontwikkeling van het gewas, vooral op de ziekten en plagen. U moet in de juiste inzaaiperiode inzaaien om een hoge opbrengst te behalen. U zult dan ook veel minder last hebben van ziekten en plagen. Hierdoor zal U minder kosten maken en de kwaliteit gaat niet achteruit. De inzaaiperiode is afhankelijk van de volgende omstandigheden: Groeiduur van de rassen. Regentijden en drogetijden (seizoenen). Capaciteit van het machinepark (tractoren en combines). Verwerkingscapaciteit (drogen, verwerking, opslag).
MODULE 2: RASSENKEUZE, ZAAIZAADKEUZE, ZAAIDICHTHEID EN INZAAIPERIODE
Page 2 of 2
Rassenkeuze, zaaizaadkeuze, zaaidichtheid en inzaaiperiode
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA IMAC
Rassenkeuze? Goede en gezonde groei is het resultaat van de capaciteit van het ras en de omgeving.
Waarop let je bij rassenkeuze? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Goede jeugdgroei Goede uitstoeling Weerstand tegen ziekten Goede kwaliteit Hoge opbrengst potentie Goede uitlevering (rendement) Goede kookkwaliteit
De veel gebruikte rassen? Eigenschap
GROVENI
ADRON-111
ADRON117
ADRON125
Donkergroen
Wit-groen
Groen
Paars
Glad
Glad
Ruw
Glad
Bloei (10% - 50%)
78 – 80 dni
70 - 75 dni
Groeiduur (dagen)
115 - 120
110 - 115
110 - 115
100 - 105
Korrellengte (padie)
11,7 mm
10,6 mm
11,0 mm
10,6 mm
Korrelbreedte (padie)
2,2 mm
2,6 mm
2,3 mm
2,7 mm
1000-korrelgewicht (padie)
36 gram
30 gram
26,4 gram
32,5 gram
Opbrengstpotentie
6-7 ton/ha
6-7 ton/ha
6-7 ton/ha
6-7 ton/ha
Voetkleur Blad (Ruw/Glad)
70 - 75 dni 55 - 65 dni
De veel gebruikte rassen?
Waarop let je bij zaaizaadkeuze? 1. Grootte, vorm en mate van korrelvulling 2. Uniformiteit en zuiverheid 3. Beschadiging en besmetting 4. Andere ongewenste zaden (andere rassen, onkruid en rode rijst) 5. Kiemkracht en groeikracht
Wat is zaaizaad? Standaarden
Elite Origineel 1ste nabouw
Zuiverheid (%), minimaal
98
98
98
Vreemde materiaal (%), maximaal Onkruiden (%), maximaal
2
2
2
0
0,5
0,5
0
2
5
95
90
85
13
13
13
Rode rijst (per kg), maximaal Kiemkracht (%), minimaal Vochtgehalte (%), maximaal
Wat doet zaaizaad?
1. 2. 3. 4. 5.
Belang goed zaad: Uniform gewas Goede groei en ontwikkeling Meer weerstand tegen ziekten Betere korrelvulling Regelmatige afrijping
Wie maakt zaaizaad? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Randvoorwaarden: Toegang tot basis materiaal (origineelzaad) Egaal areaal Rode rijstvrij areaal Geen menging met andere rassen door bijv. opslag Kennis over opzuiveren en raseigenschappen Juiste methoden en verzorging Goede droog en opslagfaciliteiten
Zaaimethode en opzuiveren
Zaaidichtheid? Bepaald door: • Uitstoelingsvermogen ras • Zaaizaadkwaliteit • Inzaaisituatie (droog of nat) • Ziekten & Plagen • Manier van inzaai (direct of overplanten)
Inzaaiperiode? Bepaald door: • Groeiduur van de rassen • Regen en droge seizoenen • Machinepark (tractoren & combine) • Verwerkingscapaciteit, vooral drogen en opslag • Ziekten & plagen
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
3
LANDEGALISATIE & GRONDBEWERKING
Voordat U gaat inzaaien moet U enkele zeer belangrijke voorbereidingen treffen om een zo goed mogelijke opbrengst en kwaliteit te behalen. Deze voorbereidingen moeten wel precies als de activiteiten na de inzaai op de juiste manier worden uitgevoerd. De voorbereidingen houden bijvoorbeeld in onderhoud van dammen, kavelsloten en irrigatie- en loosleidingen. Het houdt ook in landegalisatie, grondbewerking, kwaliteit zaaizaad, juiste inzaaiperiode, etc.
L ANDEGALISATIE Wat zijn de voordelen van landegalisatie?
Voor een hoge opbrengst, een hoge kwaliteit en lage kosten is het egaliseren van Uw veld zeker nodig. Door te egaliseren heeft U de volgende voordelen: minder onkruid betere opkomst en groei na inzaai betere werking van meststoffen uniforme groei en afrijping De winstgevendheid per hectare neemt hierdoor toe doordat Uw opbrengst met zeker 1 ton/ha kan toenemen. U zult ook minder bespuiten tegen grassen en de kwaliteit van de padie wordt beter. Hoe kunt U egaliseren?
Zowel onder droge omstandigheden als onder natte omstandigheden kunnen rijstvelden egaal gemaakt worden. U kunt hierbij bijvoorbeeld gebruik maken van de eenvoudige Grader, een Bulldozer of een Laserbak. Wanneer moet U egaliseren?
U kunt na de droge grondbewerking of voor de natte grondbewerking egaliseren. Om de kosten te spreiden moet U elk seizoen een “beetje” egaliseren totdat Uw veld minder dan 5 cm hoogteverschillen heeft. Hoeveel kost egaliseren?
De kosten zijn afhankelijk van de hoogteverschillen en de afstanden tussen hoge en lage plekken of de spreiding. De kosten die U gaat maken per seizoen kunt U zelf bepalen door maar een deel te egaliseren.
MODULE 3: LANDEGALISATIE & GRONDBEWERKING
Page 1 of 3
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
G RONDBEWERKING Om de grondbewerking goed uit te voeren moeten wij eerst goed begrijpen hoe de bodem in elkaar zit. Wij zullen kort kijken naar wat de bodem is, de samenstelling, de functie van de bodem en wat U kunt doen om de bodem gezond te houden. Wat is bodem?
De bodem is de bovenste laag van de aarde waar plantengroei mogelijk is. In deze laag is dus leven mogelijk. Wij hebben dus te maken met een levend systeem dat wij goed moeten verzorgen (bewerken) als wij een hoge productie en goede kwaliteit willen behalen. Wat is de samenstelling van bodem?
De bodem bestaat uit levende en niet levende delen. De niet levende delen zijn: 1. Mineralen (klei, zilt en zand); 45% 2. Water en lucht (50%) 3. Organische stof (5%) Het levend deel bestaat uit: 1. Wortelstelsels 2. Insecten 3. Schimmels 4. Bacteriën 5. Aaltjes, etc. Zowel de levende als de niet levende delen moeten in voldoende mate aanwezig zijn om een goede en gezonde groei van rijst mogelijk te maken. Hiervoor moet U zorgen voor een goede grondbewerking, juiste waterbeheer, juiste bemesting, etc. Wat is de functie van de bodem?
Voor een goede groei hebben de rijstplanten de volgende inputs nodig: water, voedingsstoffen, licht en lucht. Naast het feit dat de bodem dient als houvast van de rijstplanten zorgt hij ook voor de levering van water en voedingsstoffen. Een zeer belangrijke functie dus. De bodem moet dus goed vruchtbaar zijn, met andere woorden de bodem moet in staat zijn op tijd en de juiste hoeveelheid voedingsstoffen te leveren. Hiervoor moet de kwaliteit van de bodem goed zijn. De bodem moet dus naast een goede vruchtbaarheid ook de volgende eigenschappen hebben: 1. Voldoende organische stof (1-5%) 2. Niet te zuur (pH 6-7)
MODULE 3: LANDEGALISATIE & GRONDBEWERKING
Page 2 of 3
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
3. 4.
Voldoende levende organismen (schimmels, bacteriën, etc.) Niet tot weinig waterdoorlatend
Wat moet U doen om de bodem gezond te houden?
U heeft gezien dat als een bodem veel voedingsstoffen heeft het niet automatisch betekent dat Uw rijst goed gaat groeien. Een goede bemesting alleen is dus niet voldoende. U gaat nog meer moeten doen om de bodem geschikt te maken voor een hoge opbrengst. 1. Goede droge grondbewerking 2. Voldoende rust geven 3. Zorgen voor voldoende levende organismen, dus als het kan geen pesticiden gebruiken 4. Als het stro niet besmet is met ziekten moet U het niet verbranden, maar gewoon onderwerken tijdens de droge grondbewerking. Hoe moet U bewerken?
De droge grondbewerking vindt plaats met een ploeg of een schijveneg en is het meest belangrijke onderdeel bij grondbewerking. Naast onkruidbestrijding zorgt de droge grondbewerking voor doorluchting van de bodem. Een andere functie van droge grondbewerkingen is het versnellen van de vertering van het stro en ander organisch materiaal. In de praktijk wordt twee keren droog bewerkt en dit kost ongeveer SRD 200,00 per hectare. De natte grondbewerking vindt plaats met een chipper of een modderrol en zorgt ook voor onkruidbestrijding. Daarnaast stroomt hierdoor minder water in de diepte en wordt het veldoppervlak beter geschikt voor een goede opkomst. In de praktijk wordt drie keren nat bewerkt en dit kost ongeveer SRD 225,00 per hectare. Deze kosten voor natte grondbewerking zou U kunnen verminderen door met een herbicide te bespuiten en 1 keer natte grondbewerking toe te passen. De totale kosten van SRD 450,00 per hectare kan zodoende met SRD 75,00 omlaag gebracht worden.
MODULE 3: LANDEGALISATIE & GRONDBEWERKING
Page 3 of 3
Egalisatie & Grondbewerking
NATIONAALRIJSTPROGRAMMA IMAC
Bodemvruchtbaarheid 1. 2. 3. 4.
Wat is bodem? Wat is bodemsamenstelling? Wat is bodemvruchtbaarheid? Hoe moeten wij de bodem goed verzorgen?
Bodem =
Is de bovenste laag van de aarde waarop planten groeien: een levend systeem dus.
Bodemsamenstelling Niet levende delen: Mineralen (Klei, zilt en zand (=45%)) Water en lucht (50%) Organische stof (5%)
Bodemsamenstelling Levende delen: Wortelstelsel Schimmels Insecten Nematoden (aaltjes) Bacteriën, etc.
Bodemvruchtbaarheid = De capaciteit van de bodem om voldoende en in de juiste verhouding voedingsstoffen te leveren voor een goede en gezonde groei van planten.
Bodemkwaliteit Enkele eigenschappen: Hoeveelheid organische stof Waterdoorlatendheid Samenstelling Zuurgraad Levende organismen
Bodemverzorging Enkele aandachtspunten: Zorgen voor voldoende rust Zorgen voor voldoende levende organismen dus weinig giftige pesticiden Stro of ander organisch materiaal in de bodem inwerken Goede droge grondbewerking
Doelen droge grondbewerking Onkruidbestrijding Versnellen verteringsprocessen Doorluchting (droge grondbewerking)
Doelen natte grondbewerking Onkruidbestrijding Vermindert waterverlies Verbetert bodemoppervlak voor een goede opkomst
Praktijk Over het algemeen: 2x droog; ploegen of eggen; SRD 175 3x nat; chipper of modderrol; SRD 225 1x balken; SRD 50 Totale kosten: SRD 450/ha.
Praktijk Alternatief = Minimum Tillage 2x droog; ploegen of eggen; SRD 175 1x Glyfosaat bespuiting; SRD 60 1x nat; chipper of modderrol; SRD 75 1x balken; SRD 50 Totale kosten: SRD 360/ha. Een besparing van SRD 90 per hectare.
Minimum tillage (Geen natte grondbewerking)
Een goede opkomst.
Regelmatige afrijping.
Effecten egaliseren • • • •
Uniform gewas, Optimaal waterbeheer Weinig onkruid Minder kosten, etc.
Droge egalisatie • Grader (“achterblad” + Tractor) • Bull-Dozer • Laser-bak
Natte egalisatie • Grader (“achterblad” + Tractor) • Bull-Dozer • Laser-bak
Resultaat egaliseren • • • •
Hogere opbrengst Betere kwaliteit Lagere kosten Beter milieu
Kosten egaliseren • Hoogte verschillen • Afstanden (spreiding grondverzet) • US$80 – US$ 150
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
4
IRRIGATIE EN DRAINAGE
INHOUD A. Technische informatie ....................................................................................... 2 A.1 Inleiding ................................................................................................. 2 A.2 Achtergrond ........................................................................................... 2 A.3 Uitbreiding capaciteit gemaal Wakay .......................................................... 10 A.4 Allocatie van irrigatiewater. ..................................................................... 11 A.5 Toekomstige irrigatiecapaciteit. ............................................................... 13 A.6 Distributie en onderhoud van het waterbeheerstelsel ................................... 14 B. Organisatie en beheer .................................................................................... 16 B.1 Het besturen van waterschappen .............................................................. 16 B.2 Conclusies ........................................................................................... 21
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 1 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
A. T ECHNISCHE INFORMATIE
A.1
Inleiding
De FAO stelt in een rapport in 1995, dat de fysieke opbrengst van verbouwde gewassen onder geïrrigeerde condities, driemaal zo groot was dan onder wat men noemt “rainfed” condities. Verder wordt aangegeven dat 60% van ’s werelds productie van tarwe en rijst tot stand komt onder geïrrigeerde conditie. De actualiteit rond irrigatiewater zoals deze de gemeenschap bereikt, gaat altijd over wateroverlast, watertekort, maar zelden of nooit over andere belangrijke aspecten van het water. Landbouwwater is doorgaans niet een onderwerp dat veel aandacht krijgt van beleidsmakers. Irrigatiewater als grote en belangrijke contribuant aan optimale padieproductie verdient daarom veel meer aandacht dan traditioneel het geval is. De achteruitgang van de rijstsector in Suriname kent vele oorzaken. Een van de oorzaken is het voortdurende tekort aan irrigatiewater. Veelvuldig optredende wateroverlast is het andere fenomeen. Als overheid en private sector in Suriname voornemens zijn de padieproductie op te voeren naar het niveau van de zeventiger en tachtiger jaren, dan zal de productiefactor water veel meer aandacht moeten krijgen dan thans het geval is. In organisatorische zin heeft het beleid daden neergezet. Zo werd in februari 2005 de nieuwe waterschapswet door het parlement aangenomen. Daarmede kwamen de oude wetten te vervallen. Instelling van nieuwe waterschappen dient te geschieden via Staatsbesluiten. Sinds 21 mei 2007 bestaat het Staatsbesluit welke de instelling regelt van het Overliggend waterschap MCP. De fysieke verbetering in de aanvoer van irrigatiewater is een onderwerp dat ook aandacht verdient. In deze handleiding zal daarom stilgestaan worden bij de factoren die de beschikbaarheid van irrigatiewater bepalen en mogelijk oplossingen inhouden voor de toekomst, inclusief beheersaspecten rond het waterbeheerstelsel.
A.2
Achtergrond
A.2.1. Algemeen
De rijstsector draagt bij tot productie, werkgelegenheid, export, binnenlandse voedselvoorziening, inkomensverdeling, industrialisatie en economische integratie. Zo worden nationale, economische en sociale doelen bereikt. Er zijn omvangrijke kapitaal en intellectuele investeringen gepleegd in de aanleg van fysieke productiemogelijkheden en kwaliteit. Infrastructuur en polders zijn aangelegd
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 2 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
en fabrieken gebouwd. Rijstonderzoek heeft de ontwikkelingsrichting van de sector mede helpen bepalen. Tabel: Positie van de rijstsector in de nationale economie in 2006 1 Ingepolderd areaal voor rijstbouw 2 Waarde primaire productie in SRD 3 Export in US$ 4 Directe werkgelegenheid 5 Binnenlandse voorziening 6 Lokale industrie
Absolute positie Sector/nationale positie 60.000 ha Ruim 70% van het fysiek ingericht landbouw-areaal 62,104 miljoen Circa 19% van de agrarische productiewaarde, exclusief visserij 11,434 miljoen Agrarische sector US$ 58.423 Totale exporten US$ 1,126 miljard 6000 personen Belangrijke voorwaartse en achterwaartse verbindingen 40.000 ton 100% zelfvoorzienend in rijst 35.000 ton SAB, Suralco/BHP, Bierbrouwerij, Veevoederindustrie
De concurrentiepositie van de Surinaamse rijst wordt bepaald door: 1. de productietechniek en de technologie; 2. de interne fysieke, sociale, economische en politieke context voor productie; 3. productiekosten: veldproductie, transport en verwerking; 4. marktomstandigheden en vooruitzichten; 5. procesbeheersing; optredende pre- en postharvestverliezen. Waarom is de voorziening van irrigatiewater zo belangrijk voor rijstboeren?
Noordwest Suriname is gekenmerkt door rijst- en bananenteelt, die belangrijke economische activiteiten vormen in dit gebied. Het district Nickerie levert een belangrijke bijdrage aan het Bruto Binnenlands Product (BBP) en de generering van exportverdiensten. Het bestaan van de rijstsector en verdere uitbouw daarvan is ondenkbaar zonder de optimale beschikbaarheid van irrigatiewater. Van oudsher kende Noordwest Suriname twee irrigatiebronnen te weten de Nickerierivier en het Nannizwamp. Middels de uitvoering van het Multi Purpose Corantijnkanaal Project, is in Noord West Suriname een derde irrigatiebron ontstaan, het Corantijnkanaal. Het Corantijnkanaal is niet geheel afgebouwd. Nog afgerond dienen te worden: De DOL werken nabij het Nanniverdeelwerk (DOL = distributie, overlaat en lekbeteugeling) De Lekbeteugelingsdam De onderleiders onder het MCP kanaal
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 3 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
A.2.2. Water- en irrigatiebehoefte van rijst.
Lange tijd heeft de opvatting geheerst dat productietoename slechts te bereiken was door toename van het staand areaal. Veelal kapitaalkrachtige boeren en andere personen kregen, teneinde inhoud te geven aan deze opvatting, grote lappen grond toegewezen. Eind tachtiger jaren drong het besef door, dat sanering en herstructurering de productie sneller kon doen stijgen en bovendien goedkoper was dan areaaluitbreiding in de breedte. In de traditionele opvatting en realisatie daarvan ontstond geen productietoename, doch een verschuiving van de productie. We hebben in de praktijk genoeg voorbeelden daarvan gezien. Meer dan elke andere productiefactor, is water bepalend voor de productie, de organisatie van de productie en het verdere verloop van het seizoen. Boeren spelen in op hun verwachtingen ten aanzien van de beschikbaarheid van voldoende water, of de schaarste aan water. Water bepaalt dus niet slechts in grote mate de productie, het bepaalt in beslissende mate de organisatie, logistiek, en het verdere verloop in het seizoen. We weten al geruime tijd dat land en water, als het gaat om efficiënte productie, niet in de juiste verhouding beschikbaar zijn. Nickerie is het traditioneel rijstgebied ruim 46.000 ha. In de ontwikkeling van onze verschillende rijstgebieden is duidelijk gebleken dat gronduitgifte en in cultuurname van deze gebieden ten behoeve van de rijstcultuur onvoldoende waren afgestemd op beschikbare irrigatiecapaciteiten als gevolg van de onbekendheid met c.q. onduidelijkheid met betrekking tot de waarde van enkele relevante grootheden die bovengenoemde capaciteit bepalen. Zo is een nauwkeurige vaststelling van rivierafvoeren, met daarbij optredende seizoenvariaties tot nu toe niet goed mogelijk gebleken. Deze onduidelijkheid, dan wel niet–eenduidigheid geldt voor zowel de beschikbare irrigatiecapaciteiten, als de waterbehoefte van het gewas. Hieronder wordt nader ingegaan op de waterbehoefte van rijst waarbij enkele daarin gerelateerde begrippen worden behandeld. De behoefte aan water betreft voornamelijk: verzadiging van de grond/natte grondbewerking het handhaven van een waterlaag op het veld (voornamelijk voor het onderdrukken van onkruidengroei) evapotranspiratie etc. Onder waterbehoefte wordt verstaan de totale vastgestelde c.q. berekende behoefte aan water, terwijl onder irrigatiebehoefte wordt verstaan het aanvoeren van irrigatiewater niet via neerslag, dus kunstmatig aangevoerd. Het waterverstrekkingsschema is erg belangrijk in het kader van de vereisten tijdens het groeiproces van het gewas.
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 4 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
De grootte van de watergiften wordt onder andere beïnvloed door: de duur van de inzaaiperiode, het inzaaischema(spreiding) de cultuur van het gewas (bijv. natte rode rijstbestrijding brengt een aanzienlijke toename van de waterbehoefte met zich mee), de effectieve neerslag etc. Met behulp van het waterverstrekkingsschema en het inzaaischema kan van week tot week de waterbehoefte op projectniveau worden berekend. Voor het gemak zal hierna slechts gesproken worden van irrigatiebehoefte. Het zal duidelijk zijn dat over een geheel seizoen genomen normaal gesproken de irrigatiebehoefte kleiner zal zijn dan de totale waterbehoefte, aangezien er wel sprake zal zijn van een zekere hoeveelheid effectieve neerslag. Voor het bepalen van de piek irrigatiebehoefte (maximale irrigatiebehoefte) en dus de in overeenstemming daarmee te realiseren beschikbare irrigatiecapaciteit, wordt doorgaans uitgegaan van een situatie waarin er geen neerslag is. Het resultaat van een waterverstrekkingsschema en een inzaaischema is dat de optredende irrigatiebehoeften van week tot week kunnen worden beschouwd waardoor de piekbehoefte kan worden vastgesteld. Uit de beschikbare literatuur over dit aspect blijkt, dat de norm van 1,71/s/ha (die doorgaans gehanteerd wordt) als piekbehoefte redelijk is. Dit geldt echter niet wanneer er sprake is van natte rode rijstbestrijding. Overigens moet ten stelligste worden ontraden natte rode rijstbestrijding als normale cultuurmaatregel te introduceren en te incorporeren in het gebruikelijk scala van cultuurmaatregelen. De eerder vermelde norm van 1,7 l/s/ha heeft betrekking op een netto ha. Het onderscheid tussen netto- en brutoareaal en meer nog het vaak op niet eenduidige wijze presenteren van areaalcijfers heeft steeds frustrerend gewerkt en staat bijv. nog steeds een degelijke vergelijking van productieresultaten tussen verschillende polders in de weg. De doorgaans gehanteerd norm (0,87:l) als verhouding tussen netto- en brutoareaal is niet helemaal correct, aangezien er verschillen zijn in polders (bijv. in inrichtingspatronen). Het verdient aanbeveling slechts netto ha’s te beschouwen, waarmee dan ook consequent het netto beplant c.q. plantbaar oppervlak wordt bedoeld. Ten aanzien van de eenmaal vastgestelde irrigatiebehoefte kan nog een onderscheid gemaakt worden tussen netto- en bruto-irrigatiebehoefte. Onder brutoirrigatiebehoefte wordt verstaan de hoeveelheid water die van buiten het beschouwde projectgebied aan het irrigatiestelsel wordt toegevoegd. Onder de netto– irrigatiebehoefte wordt verstaan de bruto–irrigatiebehoeften minus de waterafvoer uit het beschouwde gebied. De onderliggende gedachte bij het voorgaande is dat het drainagewater opnieuw kan worden gebruikt (recycling). Het onderzoek naar de mogelijkheden van recycling is tot
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 5 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
nu toe zeer beperkt geweest. Buys (1984) vermeldt waarden variërend van 0,841,68 l/s/ha als maximale directe recycle-intensiteit. Bij de vaststelling van de te realiseren beschikbare irrigatiecapaciteit moet nog rekening gehouden worden met optredende verliezen, die zullen afhangen van de mate van perfectie van het aangelegde systeem, het beheer, etc. Naast de benodigde irrigatiecapaciteit op projectniveau dient er gezorgd te worden dat op alle niveaus van het systeem vanaf de bron tot aan de kavel de beschikbare capaciteiten adequaat zijn (hoofdkanaal, secundaire en tertiaire kanalen, kavelkokers en kavelsloten) Welke irrigatiebronnen zijn bekend in noordwest Suriname en welke irrigatiecapaciteit bezitten deze bronnen? A.2.3 Irrigatiebronnen en irrigatiegebieden.
Nannizwamp Vooraf kan worden vermeld dat vooral Buys (december 1984) en M.C.P Beheer (juli 1985) redelijk uitgebreid informatie verschaffen ten aanzien van de waterhuishouding van Noordwest Suriname. Aan M.C.P.-Beheer (juli1985) wordt ontleend een schatting van de irrigatiecapaciteit van de Nannizwamp die neerkomt op een volume water van 175.000.000 m3 dat beschikbaar is voor de periode van eind grote regentijd tot begin volgende grote regentijd. Op grond van het ingezaaide areaal en de opbrengt is een schatting gemaakt van bevloeibaar areaal, dat uitkomt op 11.000 à 12.000 ha waarbij moet worden aangetekend, dat niet bekend is wat voor kunst- en vliegwerk nodig was om dit te realiseren en welke nadelen zoals ongelijkmatige inzaai en inzaai op het verkeerde moment, daarmee verbonden waren. De waterloopkundige afdeling kwam in 1980 met een voorlopige berekening van de irrigatiecapaciteit van de Nannizwamp uit op 6.000 ha. Ligeon (1985) vermeldt dat het gemiddeld ingezaaid areaal in de praktijk ligt op ca.13.000 ha. Berekeningen door Ligeon (1985) uitgevoerd, van het areaal dat uit de Nannizwamp geïrrigeerd zou kunnen worden resulteren in: a) zwaartekrachtirrigatie geen recycling : 4.000 ha maximale recycling : 10.000 ha b) zwampwater oppompen bij lage zwampstanden geen recycling : 10.000 ha. maximale recycling : 21.000 ha.
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 6 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Middenstand, en bevolkingslandbouw zijn voor hun irrigatie aangewezen op de Nannizwamp, met een totaal areaal van ca.17.000 ha. In de huidige situatie vindt irrigatie vanuit de Nannizwamp plaats middels de inlaten Van Wouw, HA (hoofdaanvoer) en IKUGH (inlaatkoker uitbreiding Groot Henar). Nickerierivier (en Maratakka). De hieronder genoemde schatting van de irrigatiecapaciteit van de Nickerierivier is ontleend aan Buys (december 1984) en M.C.P. beheer (juli1985). Schatting op grond van waterloopkundige informatie. De maatgevende aanvoer (1 keer op de 10 jaar onderschreden) van zoetwater te Wageningen in de maand november wordt geschat op 18 m3/s. Het drainagedebiet vanaf de linkeroever wordt voor een droog jaar geschat op 8 m3/s waarvan de effectiviteit voor de zoutterugdringing geschat wordt op 37%, wat neerkomt op een bijdrage aan de effectieve zoetwatertoevoer van 3 m3/s. Voor de zoutterugdringing wordt een zoetwaterafvoer van 15-17 m3/s nodig geacht, wat betekent dat 4 à 6 m3/s beschikbaar is voor irrigatie, waarmee 4.000 à 7.000 ha geïrrigeerd kan worden bij een netto-onttrekking van 0,91/s/ha. Schatting op grond van geïrrigeerd areaal en opbrengsten resulteert in een te irrigeren areaal van 14.000 ha, waarbij nog geen productiederving optreedt. Corantijnrivier In het kader van het Multipurpose Corantijn project zijn onder aangelegd aangelegd een 66 km lange irrigatiekanaal dat loopt van Wakay naar de Nanni-afdamming en een pompgemaal te Wakay dat veilig 30 m3/s kan inpompen uit de Corantijnrivier. Deze 30 m3/s is additioneel beschikbaar voor de bevloeiing van bestaande en nieuw aan te leggen arealen. Op de allocatie van deze 30 m3/s wordt in het volgende hoofdstuk nader ingegaan. Recycling Bij het beschouwen van de beschikbare irrigatiebronnen moet worden stilgestaan bij het hergebruiken van drainagewater (recycling). Hoewel vooral in de perioden van waterschaarste recycling op grote schaal wordt toegepast, is er nog nauwelijks sprake van specifiek onderzoek. Het verdient aanbeveling vooral gelet op de aanzienlijke bijdrage die geleverd kan worden aan het dekken van de irrigatiebehoefte (Buys, 1984: maximaal mogelijke recycle-intensiteit 0,84-1,68 l/s/ha) nader onderzoek met betrekking tot recycling te verrichten. Daarbij zullen onder andere zaken onderzocht moeten worden als waterkwaliteit en lay-out ten behoeve van recycling.
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 7 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
A.2.4. Analyse van de problematiek
Uit de actuele situatie blijkt, dat er een onplanmatige aanpak bij de uitbreiding van het rijstareaal heeft plaatsgevonden. De opgave is thans om na te gaan hoe vanuit de huidige realiteit door aanpassingen, wijzingen en dergelijke de ideale situatie zo dicht mogelijk kan worden benaderd: tevens dient te worden aangegeven hoe verder uitbreiding dient te verlopen. Indien het ons ernst is, dienen wij niet te schromen de juiste conclusies te trekken en de desbetreffende maatregelen te nemen. Wanneer wij bijv. constateren dat de toename van het areaal in de laatste jaren niet gepaard is gegaan met een toename van de productie (conclusie: ontwikkeling nieuw areaal ten koste van bestaand areaal), wat betekent dat er een omvangrijke productiederving plaatsvindt, dan is de eerste opgave zorg te dragen voor optimale productie van het bestaand areaal. Bij de analyse moeten we uitgaan van de situatie vóór het beschikbaar komen van het debiet aangevoerd door het Corantijnkanaal en vervolgens nagaan wat voor verandering de additionele beschikbaarheid van 30 m3/s Corantijnkanaalwater inhoudt. Geconstateerd kan worden dat er steeds terugkerende watertekorten optraden, als gevolg waarvan het de afgelopen jaren niet mogelijk was om op het totale areaal 2 oogsten per jaar te realiseren. De gemiddelde cropping intensity van 1,70 van de afgelopen jaren houdt in dat in ieder geval ca 12.000 ha niet wordt ingezaaid. De traditionele bronnen Nannizwamp en Nickerierivier waren niet in staat de steeds toenemende irrigatiebehoefte te dekken. Hieruit kan geconcludeerd worden dat gegeven de beschikbare capaciteit van de Nannizwamp en de Nickerierivier, er te veel grond is uitgegeven en ontgonnen. Zeer illustratief voor de onplanmatige gronduitgifte alsook voor de discrepantie tussen “praktijk:”en “theorie” is de situatie op de rechteroever van de Nickerierivier. Terwijl het steeds duidelijk werd dat door de areaaluitbreidingen langs de Nickerierivier de irrigatiewatervoorziening van Wageningen in problemen kwam en men terecht onder andere het areaal op de rechteroever gelegen tussen” Premchand” en Henar bestemd had voor veeteelt of drooggewassen, zien wij naderhand toch dat in ijltempo de ontginning van rijstarealen plaatsvindt. Momenteel is het zelfs zo dat het gebied op de rechteroever gelegen tussen de Middenstandspolder en “Hermelijn” (Mannes) in totaliteit is uitgegeven waarbij het een groot vraagteken is hoe gedacht is dit totale gebied van irrigatiewater te voorzien; zeker als rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van afdamming (in verband met recycling) van de loosleiding van de Middenstandspolder. In tegenstelling tot de irrigatiesystemen onderscheiden naar de zwampinlaten Van Wouw, H.A. en IKUGH, die de oude rijstarealen en de nieuwe bevolkingspolders voorzien, en dat van Wageningen dat tevens de Middenstandspolder voorziet, zien wij in de zogenaamde autonomie ontwikkeling waar er sprake is van individuele waterbeheersings- en ontsluitingssystemen. Dit is zowel bedrijfseconomisch als
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 8 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
nationaal-economich bezien nadelig vanwege hogere investeringskosten, geringer nettoareaal en inefficiënte inrichting/ontsluiting. Dit houdt tevens in een situatie van onoverzichtelijkheid, waardoor beheer en controle worden bemoeilijkt. Een dringende opgave is thans, om de situatie van areaalontwikkeling die zich zowel qua omvang als situering niet in samenhang met de beschikbare irrigatiecapaciteit heeft voltrokken om te zetten in één waarbij sprake is van optimale benutting van deze capaciteit op de meest efficiënte wijze, met andere woorden logische en efficiënte opdeling van het gebied in deelgebieden die worden voorzien vanuit respectievelijke irrigatiebronnen. Wat zou in de naaste toekomst moeten worden gedaan om de aanvoer van irrigatiewater te vergroten? A.2.5. Gecombineerd benutten Corantijnkanaal, Nannizwamp en Nickerierivier.
Voorlopige analyses die enkele jaren geleden zijn uitgevoerd door de Waterloopkundige afdeling hebben uitgewezen dat in geval van optimaal gecombineerd gebruik van de irrigatiebronnen Corantijnkanaal, Nannizwamp en Nickerierivier, er sprake zal zijn van een grote irrigatiecapaciteit dan de som van de drie afzonderlijke capaciteiten. Om de nodige basisgegevens voor het beheer in de praktijk te kunnen leveren, werd de studie gecombineerd benutten Corantijnkanaal, Nannizwamp en Nickerierivier (bekend als een hierna te noemen Up-24) opgezet. Deze studie bestond uit een reeks onderdelen, waaronder het vaststellen van de irrigatiecapaciteit van de Nickerierivier, studie van de verdamping van de Nannizwamp, studie van de zoutindringing etc. Deze studie die uiteraard van bijzonder groot belang is, heeft echter vanwege tal van oorzaken waaronder het wegtrekken van het kader van de Waterloopkundige afdeling een weinig voorspoedig verloop gekend. Na een aanvankelijk al beperkte uitvoering van veldwerkzaamheden die na verloop van tijd helemaal stil kwamen te liggen, is ook de gegevensverwerking met name door eerder vermeld personeelsverloop slechts in zeer beperkte mate op gang gekomen. Het is zonder meer noodzakelijk dat deze studie wordt hervat. Het verdient aanbeveling hierbij de mogelijkheden na te gaan te profiteren van het technische assistentenprogramma van de OAS dat binnenkort weer op gang komt. In het kader van bedoeld programma was al eerder een consultant aangetrokken voor het zwamponderzoek. Om Up-24 te hervatten is het noodzakelijk dat de staf van de Waterloopkundige afdeling die de afgelopen jaren bijzonder is uitgedund, adequaat wordt versterkt.
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 9 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
A.3
Uitbreiding capaciteit gemaal Wakay
Hieronder worden enkele argumenten genoemd op grond waarvan gemeend wordt dat uitbreiding van de capaciteit van het gemaal te Wakay niet op korte termijn zou zijn te overwegen. Deze argumentatie wordt hier opgenomen omdat er sprake blijkt te zijn van serieuze overwegingen tot spoedige uitbreiding van de capaciteit van het gemaal Wakay met 20 m3/s. De met de additionele 30 m3/s van het Corantijnkanaal ontstane situatie ten aanzien van de beschikbare irrigatiecapaciteit in Nickerie houdt een vergroting in van deze capaciteit met veel meer dan bedoelde 30 m3./s Hoewel op dit moment moeilijk exact te kwantificeren, kan toch goed begrepen worden dat: het gecombineerd benutten van Corantijnkanaal, Nannizwamp en Nickerierivier resulteert in een vergrote irrigatiecapaciteit. op betrekkelijk goedkope wijze kan worden gezorgd voor vergroting van de capaciteit van de Nannizwamp. de veiligstelling van de irrigatiewatervoorziening de acceptatie van inzaaischema’s mogelijk zal maken, met als gevolg een lagere piekbehoefte, waardoor met dezelfde beschikbare capaciteit een groter areaal zal kunnen worden geïrrigeerd. Wij moeten bovendien eerst beginnen te leren de 30 m3/s, wat geen kleinigheid is, naar behoren te beheren. De vraag is of het wel zinvol is dat men zich druk maakt om uitbreiding van het gemaal terwijl er nog niet eens sprake is van een uitvoeringsgereed ontwerp voor het distributiesysteem, zodat tenminste zou kunnen worden begonnen de thans beschikbare 30 m3/s aan te wenden. Het is dan ook zaak dat de verdere voorbereiding en uitvoering van het distributiesysteem met de grootst mogelijke voortvarendheid wordt aangepakt. Wanneer verder ook nog op grond van recent bodemkundig onderzoek (D.B.K.1986) grote vraagtekens moeten worden geplaatst achter rijstontwikkeling in het M.C.P. gebied en bedacht wordt dat de investering in uitbreiding van het gemaal een hoge deviezencomponent heeft, wordt het aanvoeren van nog meer argumenten (en die zijn er) overbodig geacht. Tenslotte kan worden opgemerkt, dat een overweging tot uitbreiding van het gemaal Wakay zou dienen te zijn gestoeld op een gedegen beschouwing van beschikbare capaciteiten, te bevloeien arealen, ontwikkeling in de tijd etc., op grond waarvan de noodzaak tot uitbreiding van de beschikbare capaciteit op een bepaald moment zou moeten blijken. Aangetekend kan nog worden dat ook al zou men in staat blijken de noodzaak van een capaciteitsuitbreiding aan te tonen dan
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 10 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
nog de uitbreiding van het gemaal versus recycle gemalen overwogen moet worden. Voor een afweging ten gunste van recycle gemalen wordt verwezen naar M.C.P. beheer (1985-Tecgbuscge toelichting)
A.4
Allocatie van irrigatiewater.
Tot slot van deze paragraaf over beschikbare irrigatiecapaciteit volgen nog enkele opmerkingen met betrekking tot de allocatie van het irrigatiewater. Omdat een uitgewerkt allocatievoorstel waarbij degelijke uitgangspunten zijn gehanteerd, te vinden is in het rapport van M.C.P beheer (1985), wordt hier volstaan met het noemen van enkele principes: De arealen op de linkeroever Nickerierivier trekken niet meer uit de Nickerierivier. Deze arealen worden voorzien uit het Corantijnkanaal en de Nannizwamp waarbij van het westen uit wordt begonnen met aanwending van Corantijnkanaalwater. Dit betekent dat in ieder geval het uitbreiden van Groot Henar, Corantijnkanaalwater zal ontvangen. Ten behoeve van het zogenaamd autonoom gebied zal er een waterbeheerings- en ontsluitingssysteem dienen te worden ontworpen. De restcapaciteit van de Nannizwamp zal naar de Maratakka afgevoerd worden ter aanvulling van de beschikbare irrigatiecapaciteit van de Nickerierivier ten behoeve van de arealen op de rechteroever. Ook voor de rechteroeverarealen vooral die gelegen zijn ten noorden van de oost-westverbinding zal een hoofddistributiesysteem moeten worden ontworpen. Geconcludeerd kan worden dat onder andere het totale bestaande bevolkingsareaal Corantijnkanaalwater zal ontvangen. In antwoord op een mogelijke opmerking als zouden de kleine landbouwers worden opgescheept met het dure Corantijnkanaalwater kan gesteld worden dat er van wordt uitgegaan dat in Nickerie een ieder voor irrigatiewater zal betalen, (operational en maintenance costs van de irrigatiesystemen in te brengen voor de gebruikers is normaal). Echter zal er zorg gedragen moeten worden voor het invoeren van differentiaties op basis van de wijze waarop het water wordt aangeboden, te weten hoog of laag dat wil zeggen is zwaartekrachtirrigatie mogelijk of moet men zelf pompen. Een van de andere criteria voor de bepaling van de heffing is de bedrijfsgrootte, uit het voorgaande dat betrekking heeft op het gecombineerd benutten van Corantijnkanaal, Nannizwamp en Nickerierivier blijkt al de noodzaak van een integraal beheer.
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 11 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Coronie
De rijstarealen in Coronie zijn voor hun irrigatie aangewezen op de achterliggende Coroniezwamp. Hieronder volgt een samenvattend overzicht van het uitgegeven en staand areaal te Coronie. bedrijf Buckleburry 33 belangengroepen Totaal
uitgegeven areaal (ha) 500 4.280 4.780
staand areaal (ha) 100 3.495 3.595
De zwamp lijkt in de huidige situatie zonder speciale ingrepen niet in staat om in het zogenaamde tussenseizoen het volledige areaal van irrigatiewater te voorzien. De afgelopen jaren bleek ongeveer 50% van het areaal niet te kunnen worden ingezaaid. In de afgelopen jaren is er nogal wat denkwerk verricht ten aanzien van alternatieven voor de irrigatiewatervoorziening van de rijstarealen in Coronie (zie rapport van de WLA: Interim-rapport inzake: alternatieven Irrigatiewater Voorziening Coronie.) Momenteel begint op gang te komen een door het EOF mede te financieren onderzoek waarbij meer speciaal de mogelijkheden ter veiligstelling van de irrigatiewatervoorziening van het EOF-bevolkingsrijstproject zullen worden nagegaan. Het is zaak dit onderzoek met de nodige voortvarendheid aan te passen en volledig uit te voeren. Ten aanzien van de gronduitgifte in het gebied gelegen tussen Ingikondre en Burnside achter de oude plantages kan vermeld worden dat die nog niet geformaliseerd is maar van bijzondere betekenis zou kunnen zijn niet slechts voor Coronie, maar voor het hele land. Het gehanteerde systeem namelijk titel aan de coöperatie en subtitel aan de belangengroep met identificatie van de individuele leden is gebaseerd op een aantal overwegingen zoals: het beschouwen van de grond als productiemiddel dat optimaal benut dient te worden; het inbouwen van maximale garanties zowel voor de individuele belangen als voor het gemeenschappelijk belang; voorkomen van speculatie met grond; veiligstellen van overheidsinvesteringen. Het verdient aanbeveling een nadere evaluatie van bedoelde wijze van gronduitgifte te maken. Het bovenstaand principe is bij de uitgifte van de tweede uitbreiding Groot Henar in zekere mate ook toegepast.
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 12 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
A.5
Toekomstige irrigatiecapaciteit.
In de toekomst zal de beschikbare irrigatiecapaciteit vergroot kunnen worden door: een geringere waterbehoefte (teeltmaatregelen, inzaaischema’s etc.) gecombineerd benutten Corantijnkanaal, Nannizwamp en Nickerierivier vergroting aan de zwampcapaciteit. recycling Verwacht wordt dat wij met de bedoelde vergroting een heel eind zullen kunnen komen. Door nader onderzoek zal een en ander moeten worden gekwalificeerd. Op langere termijn waarbij dan vooral gedacht wordt aan de ontwikkeling van het gebied tussen Coronie en Wageningen, zouden wij kunnen denken aan de mogelijkheid van een Stodansiedam. Ecologie beheer van de Nannizwamp als irrigatiebron waarbij rekening wordt gehouden met andere belangen. structureel overleg tot stand brengen tussen MCP-beheer en LBB inventarisatie van de huidige situatie van het Bigi Pan gebied en waar nodig maatregelen ter correctie nemen. Toekomstige vergroting beschikbare irrigatie capaciteit In de nabije toekomst vergroting van de beschikbare irrigatiecapaciteit te bereiken door: geringere waterbehoefte gecombineerd benutten irrigatiebronnen vergroting zwampcapaciteit recycling op langere termijn te denken aan de uitvoering van Stondansie voor de bevloeiing van het gebied tussen Coronie en Wageningen. In principe dient ook in Coronie verdere uitgifte te worden stopgezet tot (door het aangehaalde onderzoek) meer duidelijkheid bestaat ten aanzien van de irrigatiewatervoorziening. Gelet op de hoge producties die in Coronie haalbaar zijn (6 ton/ha) zou areaaluitbreiding overwogen kunnen worden waarbij het realiseren van slechts 1 oogst per jaar voorlopig nog als uitgangspunt kan dienen. Ook voor gronduitgifte in Coronie moet echter gelden dat deze op basis van een bestemmingsplan en aan de hand van duidelijk vastgestelde criteria plaats moet vinden. Ten aanzien van het beheer wordt aanbevolen beheerstaken met betrekking tot de irrigatiewatervoorziening op te dragen aan de SAOC (Stichting Agrarische
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 13 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Ontwikkeling Coronie) die op haar beurt zorg dient te dragen voor een maximale betrokkenheid van de boerenorganisaties. Wat moet er worden gedaan op het gebied van distributie en onderhoud van het waterbeheerstelsel?
A.6
Distributie en onderhoud van het waterbeheerstelsel
Men kent vele systemen van irrigatie. Het ondergronds pijpen systeem. Het open kanaalsysteem Het ondergrondse gesloten systeem is te vergelijken met het waterleidingsysteem voor drinkwatervoorziening. Men kan net zoveel aftappen als men maar verlangt, maar er speelt hier een capaciteitsprobleem. Maar een beperkt aantal boeren kan tegelijkertijd bediend worden. Daartegenover staat het open kanaalsysteem waar als distributiemethode aan de orde kan zijn: Timesharing or rotation (alle boeren ontvangen een gelijke hoeveelheid water uit het systeem). Flow sharing of proportional delivery (beurtelings ontvangen de boeren de volle beschikbare hoeveelheid uit het kanaal). Operators van een irrigatiesysteem moeten voldoende kennis hebben van het gebied waarvoor het systeem in place is. De opening van de “gate” en de onttrekking via offtakes (inlaat) en het peil van het water in het kanaal zijn bijzonder belangrijk in het kader van de tevredenheid van de boer en de efficiëntie van de distributie. Irrigatieplanning houdt in het nemen van besluiten betreffende gewassen die in het groeiseizoen zullen worden geteeld. Voor Nickerie betekent het in hoofdzaak padie en bananen. Het telen van gewassen vereist uiteraard een set van inputs, zoals zaad, kunstmest, chemicaliën, irrigatiewater en arbeid. De beschikbaarheid van al deze input in relatie tot irrigatiewater is een onderdeel waaraan speciale aandacht dient te worden gegeven. Wat betreft de distributie kan gesteld worden, dat in het bijzonder in tijden van schaarste, de waterkalender een uitkomst lijkt te bieden. Vele irrigatiesystemen functioneren op het gebied van onderhoud van het waterbeheerstelsel niet verantwoord. Het onderhoud kent, het routine, het urgentie en het verbeteringsonderhoud.
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 14 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Routineonderhoud vindt gedurende de gehele levensduur plaats van het stelsel, bijvoorbeeld: Greasen van gates Verwijdering van vegetatie uit kanalen Verwijdering van slib uit kanalen (ophalen van kanalen) Doorgaans kunnen deze werken intern door een waterschap worden verricht. Urgentieonderhoud is het onderhoud dat betrokkenheid vergt van meerdere segmenten binnen het waterschap. Zaken die bijvoorbeeld te maken hebben met wateroverlast veroorzaakt door kapotte pompen, verstoppingen in het systeem, calamiteiten en dergelijke. Het combineren van beide typen onderhoud kan worden gezien als verbetering van het waterbeheerstelsel. Er zijn vele argumenten die in de praktijk pleiten voor systematische verbetering van een bestaand systeem. Het is goedkoper onderhoud te plegen aan een bestaand systeem, in plaats van een nieuwe te bouwen, indien dat tenminste mogelijk zou zijn. Ook een nieuw systeem is niet perfect. De situatie rond arealen die bevloeid moeten worden, verandert hetgeen betekent dat ook aanpassingen nodig zijn teneinde de levering van irrigatiewater en de afvoer daarvan, op peil te houden. Indien investeringen worden gevraagd van belanghebbenden is het van belang dat het bestuur de leden calculaties voorhoudt welke inkomensverbetering zal optreden, op basis waarvan niet alleen de ingezette gelden terug worden verdiend, maar ook duurzaam additioneel inkomen ontstaat. En voor wat betreft de te betalen heffingen kennen we: Irrigatie volume [Volume (V ) = Onttrekking in m³/sec (Q ) x Tijd (T ). Het oppervlak van het areaal dat bevloeid moet worden. De waarde van een deel van de oogst. Gezien het feit dat het voor de werkbaarheid van de methode het voor de hand ligt de zaak simpel te houden, wordt aanbevolen methode 2 te hanteren.
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 15 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
B. O RGANISATIE
EN BEHEER
B.1 Het besturen van waterschappen B.1.1 Algemeen
Associaties van watergebruikers of liever gezegd waterschappen die qua instelling een flinke tijd teruggaat in de geschiedenis van de mensheid, kunnen vrijwillig zijn ontstaan of zijn opgelegd door het bestuur van een land. Het waterschapswezen valt formeel onder het ministerie van RO, terwijl voor LVV een begeleidende rol binnen een commissie waar ook het ministerie van Openbare Werken in participeert, is weggelegd. Maar ook al zijn deze waterschappen door de overheid geïnitieerd, zij zijn publiekrechtelijke organisaties en zijn qua functionering in eerste instantie een aangelegenheid van de leden van het waterschap. In het kader van het functioneren van waterschappen gaat het dus om: Rechten en plichten van belanghebbenden. Taken van het bestuur. Kwaliteiten van een waterschapsbestuurder Wat maakt het zo moeilijk om een waterschap goed te besturen? B.1.2. Rechten en plichten van belanghebbenden
Voldoende en tijdige verstrekking van water Tegenover rechten staan altijd plichten. Laten wij het recht van de padieboer op water bekijken. Iedere boer heeft recht op een vastgestelde hoeveelheid water. In sommige gevallen is het recht op water niet gerelateerd aan het te irrigeren land, maar aan de perceeleigenaar. In ons geval en voor de rijstsector hebben wij wel de hoeveelheid land als vertrekpunt. Indien tijdig door het Irrigatie Management Systeem (MCP-Beheer) water wordt aangeboden boven maaiveld, is het nog de vraag of de norm van 1,7l/s/ha voor elke boer wordt gehaald. Immers er kunnen belemmeringen van allerlei aard in het waterbeheerstelsel aanwezig zijn, waardoor de norm niet wordt gehaald. Het kan ook zijn dat niet boven maaiveld wordt aangeboden en de watergebruiker in ieder geval verplicht is extra kosten te maken om toch zijn of haar veld bevloeid te krijgen. Maar hoe wordt er bepaald hoeveel water een boer heeft ingenomen of mag innemen, immers, de situatie dat meters zouden worden geplaatst bij de intake, is haast ondenkbaar. Maar hoe dan ook het recht op water en de hoeveelheid daarvan is proportioneel in relatie met het gewas dat er wordt geteeld (areaal en productie). Indien er een tekort aan water is, heeft het waterschap het recht, maar ook de plicht het schaarse water via een beurtsysteem te distribueren. Uiteraard kan het beleid
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 16 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
hiertoe tot vele conflicten leiden, maar men moet zijn verantwoordelijkheden durven nemen en kan er dus niet omheen. De plichten van belanghebbenden is om zich te houden aan alle regels die gesteld zijn voor een goed functioneren van het waterschap. In ieder geval hebben belanghebbenden de plicht mee te betalen in de kosten van onderhoud van de waterstaatkundige eenheid waarbinnen zij opereren. Deze kosten zijn een jaarlijks terugkerende verplichting die overigens formeel door het waterschapsbestuur worden vastgelegd en die voortvloeien uit de aan de Algemeen Leden Vergadering voorgelegde en door haar goedgekeurde begroting. Stemrecht en participatie Alle boeren binnen de waterstaatkundige eenheid zijn automatisch lid van het waterschap. Er bestaat in deze dus geen lidmaatschap op vrijwillige basis. Als het gaat om het beleid is de ALV de hoogste autoriteit in een waterschap. Het bestuur is belast met de uitvoering van beleid dat is goedgekeurd door de ALV en vastgelegd. In de context waarin waterschappen in Suriname opereren, wordt het” one man one vote principe” gehanteerd. Er wordt doorgaans minstens eenmaal per jaar een ALV belegd, maar het bestuur komt net zo vaak bij elkaar als de situatie vereist. Betaling van heffingen Van de betalingen in de waterschappen kan men zich ook afvragen of die toereikend genoemd kunnen worden. Het meebetalen van kosten voor onderhoud in landaanwinningprojecten (Europolder, Groot Henarpolder, Middenstandspolder) is een bekend fenomeen, nog daargelaten of dit aandeel van de boer in relatie tot de werkelijke financiële behoefte, op het juiste niveau is gebracht. Binnen zowel de landaanwinningen als de waterschappen zullen de boeren en alle andere belanghebbenden die profiteren van waterbeheer gerelateerde infrastructuur moeten betalen voor kosten van onderhoud en de kosten voor aanvoer van irrigatiewater. Hoe deze kosten de winstgevendheid van de veldproductie zullen beïnvloeden en welke voorzieningen getroffen gaan moeten worden, wanneer de verdienruimte voor de boer nog verder inkrimpt, is natuurlijk een andere discussie. Onderhoud van infrastructuur Onderhoud van infrastructuur (primaire, secundaire en tertiaire systeem) is natuurlijk een belangrijke conditie voor optimalisatie van de fysieke opbrengst op veldproductieniveau.
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 17 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Als deze input gebrekkig is, blijft het rendement van alle andere input beneden de maat. Gezien de diverse rollen van verschillende ministeries (RO, OW en LVV) evenals overige entiteiten waaronder waterschappen, is overleg en samenwerking bij planning en uitvoering van taken in dit verband een bittere noodzaak. B.1.3 Taken van het Bestuur
Algemeen Het bestuur is de werkarm, dus het uitvoerend lichaam van het waterschap. Het Waterschapsbestuur behoort het volgende te doen: Analyse van de situatie in het veld (stand van zaken). Ontwikkeling van een beleidsplan. Ontwikkeling van een jaarplan met budget. Het vaststellen van heffingen, welke overigens een zeer belangrijk onderdeel vormen van de begroting. Het uitbesteden van werken aan aannemers en het uitvoeren van controle daarop. Het uitvoeren van controle op de leden van het waterschap, voor wat betreft het nakomen van hun verplichtingen tegenover het waterschap. Het houden van voorlichtingsbijeenkomsten al dan niet ondersteund door externe deskundigen. Analyse van de situatie Hierbij gaat het om een volledige inventarisatie van de conditie waarin kanalen, dammen, wegen, en kunstwerken zich bevinden. Voorts is het van belang een opname te plegen betreffende het gewassenassortiment en het rotatiepatroon. Een opname van de diverse perceeleigenaren is eveneens van belang. Een inventarisatie van de bijdrage in en rollen van de verschillende entiteiten opererend in de polders. Een analyse van de complete situatie en de nodige conclusies. Het ontwikkelen van een beleidsplan Het te ontwikkelen beleidsplan is een meerjarenplan, waarin doelen, strategieën en budgetten zijn vervat. Het Jaarplan Het Jaarplan met begroting welke een afgeleide is van het beleidsplan, noemt de activiteiten die in dat betreffende jaar die zullen worden uitgevoerd. De begroting behandelt kosten en opbrengsten van het betreffende waterschap.
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 18 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
De opbrengsten worden verkregen uit de bijdragen van alle partijen (overheid, boeren). Het vaststellen van heffingen Een ieder die gebruik maakt van de additionele watertoevoer zal moeten bijdragen in de dekking van de kosten. Dit betekent dat naast de padieproducenten in het zogenaamde MCP-beheersgebied ook producenten buiten dit gebied, die wel voordelen hebben door de verbeterde toevoer van irrigatiewater in het MCP-gebied zullen worden aangeslagen. De vraag die gesteld dient te worden is op welke wijze de tariefbepaling plaats moet vinden. Op zuiver financieel economische gronden zal het tarief ontstaan uit: Afschrijvingen op investeringen in kanaal, gemaal en kunstwerken. Exploitatiekosten van het I & D Systeem. Uitbesteding van werken aan aannemers Het ligt voor de hand dat het waterschap niet in staat is zelf werken uit te voeren. Zij dient deze werken dus uit te besteden aan specialistische bedrijven die daartoe beter zijn uitgerust. Controle op leden Het bestuur heeft de verplichting om controle uit te oefenen op de bijdrage die leden leveren niet alleen in termen van hun financiële bijdrage, maar ook hun inhoudelijke bijdrage aan discussies en andere activiteiten. Voorlichting Om de leden te informeren over interne en externe ontwikkelingen die van invloed zijn op het functioneren van het waterschap, zullen regelmatig voorlichtingbijeenkomsten dienen te worden gehouden. De inbreng van externe deskundigheid kan wel eens nuttig zijn. B.1.4. Kwaliteit van een bestuurder
1). Functionaliteit Een waterschap is een vorm van functioneel bestuur. Het waterschap behartigt alleen watertaken. Het hoeft daarom ook geen afweging te maken tegen andere belangen als welzijn, sportvoorzieningen of anderszins. Waterbeheer is leidend. Hieruit vloeit voort dat een waterschapsbestuurder geen politiek behoeft te bedrijven. De inhoud van het waterbelang staat voorop. 2). Samenwerken. Een wezenskenmerk van het waterschap is het gezamenlijk behartigen van belangen in een polder/bepaald gebied. Water kent geen grenzen, zodat vrijwel steeds de
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 19 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
belangen van de aangrenzende polder over het overliggend waterschap mede in de overwegingen betrokken behoren te worden. 3). De dagelijkse praktijk Wat mogen wij dan van een waterschapsbestuurder verwachten? Verschillende rollen zijn hierbij ten onderscheiden: positionering inhoudelijk proces naar buiten gericht proces naar binnen gericht rol en taak 4). Positionering De waterschapsbestuurder (de voorzitter in het bijzonder) is het boegbeeld van het waterschap. Hij treedt naar buiten en heeft een voorbeeldgedrag. Hij is betrouwbaar en integer. Iemand op wie je staat kunt maken. Hij is adequaat gesprekspartner voor de DC, LVV, OW, maar ook voor de belanghebbenden in zijn gebied. 5). De inhoudelijke kant De bestuurder weet waar het over gaat. Hij kent de inhoud van het Staatsbesluit, de taken en bevoegdheden. Hij weet ook hoe het watersysteem in zijn gebied functioneert. Hij is niet de superdeskundige, maar heeft zich wel verdiept in de zaken die een bestuurder moet weten. 6). De gerichtheid van het proces naar binnen en naar buiten De waterschapsbestuurder zorgt voor een open instelling van zijn waterschap. Hij vergadert met een vaste regelmaat in een openbare vergadering met belanghebbenden. Het Bestuur wordt adequaat verkozen. De belanghebbenden weten op tijd waar zij financieel aan toe zijn. De investerings- en onderhoudsprogramma’s zijn op tijd klaar en voor iedere belanghebbende duidelijk. Het waterschapsbestuur werkt collegiaal goed samen, niet alleen intern, maar ook met de besturen van andere waterschappen en het overliggend MCP-waterschap. Het bestuur heeft aandacht voor een goede begroting en een goede boekhouding. Informatie wordt tijdig verzameld en verstrekt. 7). Rol en taak Een waterschapsbestuurder heeft verschillende rollen. Hij zorgt bijvoorbeeld voor vertrouwen en draagvlak. Dat doet hij door open overleg te voeren en tijdig belanghebbenden bij plannen te betrekken. Of door adequaat op klachten te reageren.
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 20 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Aan de nadere kant is hij ook streng en rechtvaardig, als het bijvoorbeeld om handhaving van de onderhoudsverplichting gaat of om het innen van de waterschapsbelasting. 8). Wezenskenmerken Wezenskenmerken van het waterschap zijn: functioneel, behoorlijk autonoom, de belastinggelden worden door het gebied opgebracht, maar worden ook uitsluitend in het gebied besteed, de hoogte ervan wordt ook door de belanghebbenden zelf vastgesteld, de belanghebbenden kunnen zien wat er gebeurt, er wordt aan waterbeheer gedaan, niet aan politiek. Kortom: de belanghebbenden en de hen vertegenwoordigende bestuursleden hebben veel zelf in de hand. Zij kennen ook het belang van goed waterbeheer voor de padie. En dat maakt het besturen van een waterschap tot een belangrijke en zinvolle taak.
B.2 Conclusies Lange tijd is meer de nadruk gelegd op de constructie van infrastructurele werken nodig voor de aanvoer van irrigatiewater en de afvoer van overtollig water. Hoewel binnen verschillende geledingen van de samenleving, het besef er altijd is geweest dat organisatorische voorzieningen voor doelmatig onderhoud van het irrigatie- en drainagesysteem een absolute vereiste waren, bleven de geëigende beleidsmaatregelen veel te lang uit. We kunnen ons thans gelukkig prijzen dat hierin verandering komt en dat waterschappen daadwerkelijk worden ingesteld. Maar het proces voltrekt zich veel te traag. Een beetje meer tempo zou op zijn plaats zijn en dan kunnen we op die wijze de gewenste ommekeer in de huidige trend teweeg brengen. Met nadruk wordt hier gewezen op het belang van goed beheer van irrigatiesystemen. De aanleg van deze systemen dient uiteraard zo goed mogelijk te geschieden maar na de uitvoeringperiode die doorgaans slechts enkele jaren duurt, is het zaak om middels goed beheer zorg te dragen voor de instandhouding van de aangelegde voorzieningen om zodoende een blijvende goed functionering van de systemen te waarborgen.
MODULE 4: IRRIGATIE EN DRAINAGE
Page 21 of 21
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
5
ZIEKTEN EN PLAGEN IN DE RIJSTBOUW
De rijstplant is in alle groeistadia vatbaar voor ziekten en plagen die de kwaliteit en kwantiteit van de opbrengst kunnen verlagen.
Dus voor een hoge opbrengst en goede kwaliteit is het belangrijk dat de verschillende delen van de plant vrij van ziekten en plagen gehouden worden. Er is dus een relatie tussen ziekten en plagen en de goede groei van de verschillende delen van de plant waarvan de opbrengst afhankelijk is. Wat is het verschil tussen ziekten en plagen? Ziekten kunnen veroorzaakt worden door de volgende organismen: Schimmels Virussen Bacteriën Plagen kunnen veroorzaakt worden door de volgende organismen: Insecten Slakken Vogels Ratten Welke ziekten en plagen kunnen de verschillende plantendelen aantasten en hoe kunt U deze voorkomen of bestrijden? Het wortelstelsel
Plagen die het wortelstelsel aantasten: 1. Slakken Schade: slakken vreten aan de jonge kiemen meteen na inzaaien en daarna aan jonge blaadjes zolang deze zich onder water bevinden. Schadelijke periode: tot ongeveer 2 weken na inzaai. Chemische bestrijding: molluscicide zoals fentin acetaat (Brestan) Andere maatregel: veld direct na de inzaai droog leggen.
MODULE 5: ZIEKTEN EN PLAGEN IN DE RIJSTBOUW
Page 1 of 6
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
2. Helodytus kever Schade: deze kevers vreten aan kiemend zaad en aan het blad van jonge planten. Het blad wordt aangevreten aan de bovenkant. De larven knagen aan de wortels van jonge en oude planten. Er ontstaan dan korte planten met minder uitlopers en pluimen en als gevolg daarvan een lage opbrengst. Schadelijke periode: tot ongeveer 2 weken na inzaai. Chemische bestrijding: insecticide1 Andere maatregel: veld droogleggen.
De stengel
Zowel ziekten als plagen kunnen serieuze schade op de stengel van de rijstplant aanbrengen. Een belangrijke ziekte: 1. Sheathblight (schimmel) Schade: ronde, langwerpige of elliptische groengrijze vlekken op de bladschede (dicht bij de waterspiegel) en ook op de bladeren. Een hevige infectie leidt tot legeren (omvallen) van de planten. Deze schimmel kan een opbrengstderving tot 50% veroorzaken. Schadelijke periode: aan het eind van de uitstoelingsfase of begin van de pluimzetting. Chemische bestrijding: fungicide2 (remt slechts de infectie) Andere maatregel: Gewasresten goed verbranden Geen hoge zaaidichtheid gebruiken Bemesten met NPK Enkele belangrijke plagen: 1. Trips. Schade: zuigen vooral aan de jonge ongeopende bladeren. Eerst vergeling en vervolgens roodoranje verkleuring van de planten. Schadelijke periode: 1-4 weken na inzaai Chemische bestrijding: insecticide Andere maatregel: Planten 2-3 dagen onderwater zetten
1 2
Zie folder “insecticiden” Is een middel tegen schimmels
MODULE 5: ZIEKTEN EN PLAGEN IN DE RIJSTBOUW
Page 2 of 6
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
2. Boorder. Schade: doorboren de stengel en vreten aan de binnenkant van de stengel. De stengelboorder veroorzaakt uiteindelijk afgestorven groeipunten en rechtopstaande voze pluimen. Schadelijke periode: 4 – 15 weken na inzaai Chemische bestrijding: insecticide Andere maatregel: Goede stroverbranding Droge grondbewerking Schone dammen en kavelsloten
3. Delphaciden en jassiden. Schade: geeloranje verkleuring (verbranding) van de planten. Schadelijke periode: 4 -10 weken na inzaai Chemische bestrijding: insecticide Andere maatregel: Korte inzaaiperiode (6-7 weken), niet te vroeg of te laat inzaaien. Schone dammen en kavelsloten 4. Stengelwants Schade:
bruine of gekrulde nieuwe bladeren. De pluimen komen niet uit de schede of hebben veel voze korrels Schadelijke periode: vanaf het eind van de stoelingsfase Chemische bestrijding: insecticide Andere maatregel: gelijktijdige inzaai
De bladeren
Zowel ziekten als plagen kunnen ook serieuze schade op de bladeren van de rijstplant aanbrengen. Enkele belangrijke ziekten: 1. Blast (schimmel) Schade: deze schimmel kan de rijstplant in alle groeistadia aantasten. Bladvlekken ontwikkelen zich tot grote bruine vlekken met een asgrijs centrum. De vlekken blijven groeien tot dat ze samensmelten. Het blad wordt tenslotte bruin en verschrompeld. Opbrengstderving als gevolg van Blast kan oplopen tot 90%. Schadelijke periode: hele groeistadium Chemische bestrijding: fungicide (remt slechts de infectie) Andere maatregel: Geen zaaizaad uit een besmet veld gebruiken Gewasresten (stro) goed verbranden Bemesten met NPK
MODULE 5: ZIEKTEN EN PLAGEN IN DE RIJSTBOUW
Page 3 of 6
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
2. Brown spot (schimmel) Schade: deze schimmelziekte ziet men vaak bij gronden met een nutriëntengebrek (vooral lage kalium en stikstof), erg hoge stikstof (in geval van teveel ureum bemesting) en een tekort aan water. Kleine donkerbruine puntjes op de bladeren ontwikkelen zich tot bruine vlekken met een lichtbruin centrum. Een ernstige Brown spot infectie leidt tot minder korrels per pluim en een lager korrelgewicht. Schadelijke periode: heel groeistadium Chemische bestrijding: fungicide (remt slechts de infectie) Andere maatregel: Geen zaaizaad uit een besmet veld gebruiken Gewasresten (stro) goed verbranden Bemesten met NPK Goed watermanagement Juiste hoeveelheid ureum op het juiste tijdstip bemesten
3. Narrow brown leaf spot (schimmel) Schade: de symptomen zijn meestal te zien in latere groeistadia van de plant en worden zichtbaar ongeveer 30 dagen na de infectie. Korte, rechte bruine vlekken ontstaan op de bladeren, bladschede en de kafjes. Ernstige infectie heeft vroegtijdige rijping van korrels en omvallen van de plantjes als gevolg. Het opbrengstverlies kan oplopen tot 40%. Schadelijke periode: heel groeistadium, echter extra gevoelig vanaf bloei tot rijping. Chemische bestrijding: fungicide (remt slechts de infectie) Andere maatregel: geen hoge dosis kalium toedienen 4. Sheathblight zie bij “de stengel’. 5. Hoja blanca (virus) Schade: gele verkleuring van de jong ontwikkelde bladeren. Jonge planten kunnen na de infectie afsterven, terwijl oudere planten kleiner blijven en rechtopstaande misvormde of voze pluimen hebben. Deze virusziekte kan tot een opbrengstderving van 50% leiden. De delphacide (insect) is de overbrenger van deze virusziekte. Schadelijke periode: vanaf de vierde (4) week na inzaai Chemische bestrijding: insecticide (tegen de delphaciden) Andere maatregel: (voorkomen van de delphaciden): Korte inzaaiperiode Normale zaaidichtheid Af en toe water aflaten
MODULE 5: ZIEKTEN EN PLAGEN IN DE RIJSTBOUW
Page 4 of 6
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Enkele belangrijke plagen: 1. Bibitvlieg Schade: wit–gele gangen in de bladeren veroorzaakt door de larven. Bij zware aantasting ontstaan uitgedroogde bladranden of breekt het blad af op een punt waar het door de aantasting verzwakt is. Schadelijke periode: 1 – 4 weken na de inzaai Chemische bestrijding: insecticide Andere maatregel: Vroege inzaai Veld droogleggen
2. Trips Schade: eerst vergeling, dan roodoranje verkleuring van de planten door zuigschade van deze insecten Schadelijke periode: 1 – 4 weken na inzaai Chemische bestrijding: Insecticide Andere maatregel: planten 2-3 dagen onder water leggen
3. Bladrupsen Schade: opgevreten bladeren en stengels Schadelijke periode: 1 – 6 weken na inzaai Chemische bestrijding: insecticide Andere maatregel: Goede stroverbranding Goede droge grondbewerking Schone kavelsloten en dammen Het veld gedurende enkele dagen onder water zetten
4. Delphaciden en jassiden zie “de stengel”. De Pluimen
Belangrijkste ziekten die de pluimen kunnen aantasten: 1. (neck)blast; zie “de bladeren” 2. Brown spot; zie “de bladeren” 3. Narrow brown leaf spot; zie “de bladeren” 4. Sheathblight; zie “ de stengel” 5. Hoja blanca; zie “de bladeren”
MODULE 5: ZIEKTEN EN PLAGEN IN DE RIJSTBOUW
Page 5 of 6
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Belangrijkste plagen die de pluimen aantasten: 1. Boorder Schade: de jonge rupsjes vreten een beetje van het blad, kruipen naar een bladoksel en boren vervolgens in de stengel. De stengelboorder veroorzaakt afgestorven groeipunten en rechtopstaande voze witte pluimen. Schadelijke periode: 4 – 15 weken na inzaai Chemische bestrijding: insecticide Andere maatregel: Goede stroverbranding Snel na de oogst droge grondbewerking gevolgd door onder water zetten van het veld Schone kavelsloten en dammen Gelijktijdige inzaai
2. Zaadwantsen Schade: aantasting vindt plaats als het gewas in het melkstadium is. Zowel jonge als volwassen insecten steken door de korrels en zuigen vervolgens aan de inhoud Schadelijke periode: vanaf bloei Chemische bestrijding: insecticide Andere maatregel: Gelijktijdige inzaai (niet te vroeg of te laat inzaaien) Goede onkruidbestrijding (schone dammen en kavelsloten)
Wat is de invloed van bemesting op ziekten en plagen in het veld? Ziekten en plagen kunnen sterk toenemen als er met teveel ureum bemest wordt. De bladeren zijn dan zacht en sappig voor de insecten, terwijl door een flinke groei de planten minder stevig zijn en dus gemakkelijker door schimmels aangetast kunnen worden. Een te lage ureum bemesting of te laat en onregelmatig bemesten veroorzaakt zwakke planten die ook gemakkelijk door insecten en schimmels aangetast kunnen worden.
Advies: Bemest U altijd op tijd, niet teveel of te weinig en met NPK. Bemesting met NPK zorgt ervoor dat de plantjes stevig en gezond blijven, waardoor schadelijke insecten en ziekten (zoals schimmels) de plantjes niet gemakkelijk kunnen aantasten.
MODULE 5: ZIEKTEN EN PLAGEN IN DE RIJSTBOUW
Page 6 of 6
NATIONAALRIJSTPROGRAMMA IMAC
Ziekten en plagen in de rijstbouw
Indeling ziekten en plagen Ziekten:
- schimmels - bacteriën - virussen
Plagen:
- insecten - slakken - vogels - ratten
Wortelstelsel • Slakken
• Helodytus kever
Wortelstelsel • Helodytus kever
Stengel (ziekten) • Sheath blight (schimmel)
Stengel (plagen) • Trips
• Boorder
Stengel • Delphaciden
• Jassiden
Stengel • Stengelwants
Bladeren (ziekten) • Leafblast (schimmel)
• Brown spot (schimmel)
Bladeren (ziekten) • Narrow brown spot (schimmel)
• Sheath blight (schimmel)
Bladeren (ziekten) • Hoja Blanca (virus) vector: Delphacide
• Hoja Blanca (virus)
Bladeren (ziekten)
Bladeren (plagen) • Bibitvlieg
• Trips
Bladeren (plagen) • Bibitvliegschade
Bladeren (plagen) • Boorder
Bladeren (plagen) • Bladrupsen
Bladeren (plagen) • Delphaciden
• Jassiden
Pluimen • Neck blast (schimmel)
Neck blast op Groveni
Pluimen • False smut (Schimmel)
Pluimen • Zaadwantsen
Pluimen • Boorder
Pluimen • Ratten en vogels
Algemeen Ziekten • Wanneer? • Hoe? • Maatregelen - Niet te hoge N bemesting - Bemesting met NPK - Optijd bemesten - Voorkomen van waterstress - Niet te hoge zaaidichtheid gebruiken
Algemeen Ziekten
Algemeen Plagen Wanneer?
Natuurlijke vijanden van de plagen Maatregelen •Cultuurmaatregelen (blauwe folder) •Chemische bestrijding (groene folder) •IPM (Integrated Pest Management)
Natuurlijke vijanden van de plagen
Libel
Kikker
Libel
Crawler van lady beetle
Lady beetle
Crawler van lichtkever
Spin
Relatie tussen bemesting en ziekten en plagen Toename van ziekten en plagen door: • Hoge N bemesting (ureum) • Lage N bemesting • Ongebalanceerde bemesting (NPK) • Late bemesting • Onregelmatige bemesting
Bedankt !
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
6
GEBALANCEERDE (VOLLEDIGE) BEMESTING
A.
W ELKE
VOEDINGSSTOFFEN ( NUTRIËNTEN ) HEEFT DE PLANT NODIG ?
De rijstplant heeft 16 verschillende voedingsstoffen (nutriënten) nodig om goed en gezond te groeien. Een deel van de voedingsstoffen wordt in grote hoeveelheden gebruikt. Deze worden de macronutriënten genoemd. Van de rest is weinig nodig. Deze voedingsstoffen worden de micronutriënten genoemd. Al deze voedingsstoffen moeten volledig aanwezig zijn om een hoge opbrengst te behalen.
Macronutriënten Koolstof (C) Waterstof (H) Zuurstof (O)
Stikstof (N) Fosfaat (P) Kalium (K) Calcium (Ca) Magnesium (Mg) Zwavel (S)
Micronutriënten Ijzer (Fe) Mangaan (Mn) Boron (B) Molybdeen (Mo) Koper (Cu) Zink (Zn) Chloor (Cl)
B.
Bron: Lucht & Water
W AT
Bron: Bodem
ZIJN DE MEEST BEL ANGRIJKE FUNCTIES VA N DEZE VOEDINGSSTOFF EN ?
Als er een tekort is aan één van deze voedingsstoffen gaat de plant niet goed groeien, waardoor de opbrengst laag blijft. Er is ook een samenwerking tussen de voedingsstoffen. U moet dus ervoor zorgen dat alle voedingsstoffen volledig beschikbaar zijn.
MODULE 6: GEBALANCEERDE (VOLLEDIGE) BEMESTING
Page 1 of 4
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Belangrijke functies van de macronutriënten: 1. Koolstof (C): onderdeel van eiwitten, vetten, en koolhydraten. 2. Waterstof (H): samen met C in eiwitten, vetten en koolhydraten. 3. Zuurstof (O): samen met C en H in koolhydraten 4. Stikstof (N): groei, eiwitvorming, fotosynthese en werking van enzymen 5. Fosfaat (P): fotosynthese, groei, ademhaling, wortelontwikkeling. 6. Kalium (K): stevigheid, weerstand, wortelontwikkeling. 7. Calcium (Ca): wortel en bladontwikkeling, celwandversteviging 8. Magnesium (Mg): fotosynthese (bladgroenproductie), enzymwerking 9. Zwavel (S): eiwitvorming, aanmaak van vitaminen en enzymen, fotosynthese (bladgroenproductie) Belangrijke functies van de micronutriënten: 1. Ijzer (Fe): fotosynthese (bladgroenproductie) en enzymactiviteit 2. Mangaan (Mn): enzymactiviteit, bladgroen 3. Boron (B): transport van suikers, zaadvorming. 4. Molybdeen (Mo): beïnvloedt werking van stikstof positief 5. Koper (Cu): enzymactiviteit, bladgroen, stikstofefficiëntie 6. Zink (Zn): bladgroenproductie, lengtegroei, afbraakprocessen 7. Chloor (Cl): niet bekend.
C.
W AARMEE
MOET
U
BEMESTEN ?
Om deze vraag te beantwoorden moeten wij eerst weten wat de bodem tot nu toe in staat is volledig te leveren. Het antwoord hierop is alle voedingsstoffen behalve N, P en K. U moet dus met stikstof, fosfaat en kalium bemesten, omdat de bodem deze voedingsstoffen niet volledig kan leveren. U zult dus met ureum (46% N) en een NPK-meststof, bijvoorbeeld Blaukorn (12-1217), moeten bemesten (wij adviseren voorlopig een NPK meststof omdat kalium niet als een aparte meststof in de handel verkrijgbaar is).
D.
W ANNEER
MOET
U
BEMESTEN ?
De meest belangrijke periodes (groeifasen) waarin de plant voeding nodig heeft, zijn ook de tijdstippen waarop U moet bemesten. Hiervoor moeten wij de drie groeifasen van de plant goed kennen. Deze drie groeifasen zijn: vegetatieve fase, reproductiefase, en rijpingsfase
MODULE 6: GEBALANCEERDE (VOLLEDIGE) BEMESTING
Page 2 of 4
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
1: Vegetatieve fase
2: Reproductieve fase
3: Rijpingsfase
Duur: afhankelijk van het ras
Duur: 30 dagen
Duur: 35 dagen
De eerste bemesting moet plaatsvinden in de vegetatieve fase. In deze fase vindt de uitstoeling en wortelontwikkeling plaats. Hiervoor moet U met stikstof, fosfaat en kalium bemesten. Op ongeveer 25 dagen na inzaai moet de eerste bemesting worden toegediend. De tweede bemesting vindt plaats in de periode van de pluimvorming; de reproductieve groeifase van de plant. Stikstof bemesting is hierbij voldoende. De derde bemesting vindt enkele dagen voor de bloei plaats. Deze periode is nog steeds de reproductieve fase. Bij rassen met een groeiduur van 100 dagen wordt twee keren bemest. In dit geval worden dan de tweede bemesting en de derde bemesting dus samengevoegd en vindt in de periode voor de bloei plaats.
E.
H OEVEEL
MOET
U
BEMESTEN ?
De hoeveelheid mest die U moet toedienen is afhankelijk van de bodemvruchtbaarheid, de behoefte en de opbrengst die wordt nagestreefd. Voedingsstof
Behoefte in kg/ha voor de productie van 1 ton padie
voor de productie van 6 ton padie
15
90
6
36
18
108
Stikstof (N) Fosfaat (P2O5) Kalium (K2O)
Als zonder stikstofbemesting een opbrengst van 2 ton/ha wordt behaald dan wil dat zeggen dat de bodem in staat is voor 2 ton padie stikstof te leveren. Als U een opbrengst van 6 ton/ha wilt behalen wil dat zeggen dat U voor 4 (6 - 2) ton padie met stikstof moet bemesten. Als zonder fosfaatbemesting maar wel ureum een opbrengst van 4 ton/ha wordt behaald dan wil dat zeggen dat de bodem in staat is voor 4 ton fosfaat te leveren. Als U een opbrengst van 6 ton/ha wilt behalen wil dat zeggen dat U voor 2 (6 - 4) ton padie met fosfaat moet bemesten. Als zonder kaliumbemesting maar wel met ureum en fosfaat de opbrengst 5 ton/ha is, moet U dus voor 1 ton padie met kalium bemesten.
MODULE 6: GEBALANCEERDE (VOLLEDIGE) BEMESTING
Page 3 of 4
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Omgerekend moet U dus bemesten met: 4 x 15 kg N = 60 N = 130 kg ureum. Ureum is gemiddeld 50% efficiënt dus met 260 kg ureum. Fosfaat met 2 x 6 = 12 kg. Kalium met 1 x 18 = 18 kg.
Het algemeen advies is 5 zakken ureum/ha en 1 zak Blaukorn/ha. Afhankelijk van de bodemvruchtbaarheid kan dit advies in de toekomst uiteraard veranderen.
Oefenopdracht
1.
Bereken voor de volgende meststoffen de hoeveelheid stikstof (N), fosfaat (P) en kalium (K) die in een zak van 50 kg voorkomt: Ureum (46%) GTSP (46%) Blaukorn 12-12-17-2 Albatros 15-15-15 Entec 26 (+13 S) Patentkali (30% K2O+ 10% MgO)
Gebruik deze informatie om voor je eigen situatie het bemestingsplan te bepalen.
MODULE 6: GEBALANCEERDE (VOLLEDIGE) BEMESTING
Page 4 of 4
Bemesting
NATIONAALRIJSTPROGRAMMA IMAC
micro
macro
Benodigde voedingsstoffen • • • • • • • • •
• • • • • • •
Koolstof (C) Waterstof (H) Zuurstof (O) Stikstof (N) Fosfaat (P) Kalium (K) Calcium (Ca) Magnesium (Mg) Zwavel (S)
Ijzer (Fe) Mangaan (Mn) Boron (Bo) Molybdeen (Mo) Koper (Cu) Zink (Zn) Chloor (Cl)
Bron: Lucht & Water
Bemesting
(N, P, K) Bron: Bodem 1. Organische stof (N, P, S) 2.Mineralen (P, K)
Belangrijkste functie van de macronutriënten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Koolstof (C): Onderdeel van eiwitten, vetten, en koolhydraten. Waterstof (H): Samen met C in eiwitten,vetten en koolhydraten. Zuurstof (O): samen met C en H Stikstof (N): groei, eiwitvorming, fotosynthese en werking van enzymen Fosfaat (P): fotosynthese, groei, ademhaling, wortelontwikkeling, korrelvulling. Kalium (K): stevigheid, weerstand, wortelontwikkeling, korrelvulling. Calcium (Ca): wortel en bladontwikkeling, celwandversteviging Magnesium (Mg): fotosynthese (bladgroen productie), enzymwerking Zwavel (S): eiwitvorming, aanmaak van vitaminen en enzymen, fotosynthese (bladgroenproductie)
Belangrijkste functie van de micronutriënten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Ijzer (Fe): fotosynthese (bladgroen productie) en enzymactiviteit Mangaan (Mn): enzymactiviteit, bladgroen Boron (B): transport van suikers, zaadvorming. Molybdeen (Mo): beïnvloedt werking van N Koper (Cu): enzymactiviteit, bladgroen, N efficiëntie Zink (Zn): bladgroen productie, lengtegroei, afbraakprocessen Chloor (Cl): niet bekend.
Bemesting 1. Waarmee? • Welke meststoffen
2. Wanneer? • Gelet op de groeifasen
3. Hoeveel? • Gelet op kosten, behoefte en optimale groei
Waarmee??? Kunstmest:
Ureum
Fosfaat
NPK
Kalium
Waarmee??? Organische mest:
Stro (4-5 ton/ha) Kalium, enzymen, micro elementen
Azolla Stikstof bron
Wanneer??? 1. Uitstoeling & wortelontwikkeling • Voor de vegetatieve groei
2. Pluiminitiatie • Voor een goede pluimvorming
3. Booting • Voor een goede korrelvulling
Tijdstippen??? Groeifase
Tijdstip
Meststof
Uitstoeling
Vanaf 25 DNI
Ureum en NPK
Pluiminitiatie
40 tot 45 DNI
Ureum
Booting
ADRON-111 = 70 tot 75 DNI ADRON-125 = 55 tot 60 DNI
Ureum en bladbemesting
DNI = dagen na inzaai
Hoeveel??? Nutrienten
Nutrienten behoefte voor rijst (kg/ha) Voor de productie van 1 ton padie
Voor de productie van 6 ton padie
Stikstof (N)
15
90
Fosfaat (P2O5)
6
36
Kalium (K2O)
18
108
Hoeveel per hectare??? We willen 6 ton/ha Uitgangssituaties: • Zonder N bemesting is de opbrengst 2 ton/ha. U moet dus bemesten met (6-2) x 15 kg = 60 N = 130 kg Ureum. Omdat een deel verloren gaat moet met 250 kg Ureum bemest worden. • Zonder P bemesting maar wel met N is de opbrengst 4 ton/ha. U moet dus voor 6 ton/ha bemesten met (64) x 6 kg = 12 kg P2O5 = 25 kg GTSP. • Zonder K bemesting maar wel met N en P is de opbrengst 5 ton/ha. U moet dus bemesten met (6-5) x 18 = 18 kg K2O. Omdat de bodemvruchtbaarheid verschilt moet voor elk areaal apart bepaald hoeveel mest nodig is.
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
7
ONKRUIDEN IN DE RIJST
Onkruiden in Uw rijstveld verlagen de productie en kwaliteit. Het is dus erg belangrijk om de groei van onkruiden in Uw rijstareaal tegen te gaan. Wat is het effect van onkruiden? Welke soorten onkruiden komen voor? Hoe kunt U onkruid bestrijden? Het effect van onkruiden?
Onkruiden belemmeren vanaf de inzaai tot en met de oogst de groei en ontwikkeling van de rijstplant. De onkruiden concurreren met de rijstplant voor licht, ruimte, water en voedingsstoffen. Er moet ook meer keren grondbewerking uitgevoerd worden bij veel onkruidgroei. De kosten per hectare worden zo verhoogd. Onkruiden zijn ook de bron van ziekten en plagen. Uiteraard gaat de kwaliteit sterk achteruit door de aanwezigheid van onkruiden in een rijstveld. De opbrengst kan in ernstige gevallen met meer dan 50% verlaagd worden. Welke soorten onkruiden komen voor in de rijstteelt?
De onkruiden in de rijst kunnen wij in drie groepen plaatsen: 1. Grassen (bijv. moraina, paardegras, padiegras, etc.) 2. Schijngrassen (bijv. djhoesa) 3. Breedbladige onkruiden (bijv. pindagras) Het is belangrijk dat U het verschil tussen deze groepen kent. 1. Grassen De stengel van grassen bestaat uit massieve knopen. De delen tussen de knopen zijn rond en hol van binnen. De bladeren bij grassen zijn tegenoverstaand. De bladeren zijn smal. De bloemen zijn in een pluimvorm (aren). 2. Schijngrassen De stengels zijn driehoekig. De bladeren komen aan de basis bij elkaar en vormen een knoop. De bloemen hebben een basis (schermvorm). 3. Breedbladige onkruiden Brede bladeren met nerven of in de lengte of in de breedte.
MODULE 7: ONKRUIDEN IN DE RIJST
Page 1 of 2
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Hoe kunt U onkruid het best tegengaan of bestrijden?
Het beste is ervoor te zorgen dat in Uw gewas onkruidgroei wordt tegengehouden. Dit is alleen mogelijk als U de volgende maatregelen uitvoert: 1. Egalisatie van het areaal 2. Goed onderhoud van kavelsloten, dammen, irrigatie en loosleidingen 3. Gebruik van goed zaaizaad 4. Goede grondbewerking 5. Goed waterbeheer 6. Weghalen van ongewenste planten 7. Gebruik van herbiciden
Er is dus een combinatie van maatregelen nodig als U een goede onkruidbestrijding wilt toepassen.
MODULE 7: ONKRUIDEN IN DE RIJST
Page 2 of 2
Onkruiden
NATIONAALRIJSTPROGRAMMA IMAC
Doelen droge grondbewerking Onkruidbestrijding Versnellen verteringsprocessen Doorluchting (droge grondbewerking)
Doelen natte grondbewerking Onkruidbestrijding Vermindert waterverlies Verbetert bodemoppervlak voor een goede opkomst
Effect Onkruiden 1. Concurrentie voor ruimte, licht, water en voedingsstoffen 2. Verhindert waterbeheer 3. Kost meer tijd in de grondbewerking 4. Dient als gastheer voor insecten 5. Vermindert de kwaliteit van rijst De rijstplant gaat niet goed groeien, waardoor de opbrengst en kwaliteit omlaag gaan.
Soorten Onkruiden 1. Grassen
2. Schijngrassen
Soorten Onkruiden
3. Breedbladigen
Grassen 1. Massieve knopen en holle stengel tussen knopen
2. Bladeren tegenoverstaand 3. Smalle bladeren
Grassen
4. Zaden in pluimvorm
Schijngrassen Driehoekige stengel
Schijngrassen Bladeren aan de onderkant bijelkaar in een knoop
Schijngrassen Bloemen hebben één basis
Breedbladigen Brede bladeren met beide lange en brede nerven
Onkruidbestrijding 1. 2. 3. 4. 5.
Grondbewerking Selectie Waterbeheer Zaaidichtheid Herbiciden
100,000 seeds
25,000 Seeds One Year’s Seed
Equals Seven Year’s Weed
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
8
VEILIG WERKEN MET PESTICIDEN
Wat zijn pesticiden?
Pesticiden zijn alle chemische middelen die gebruikt worden ter voorkoming of bestrijding van ziekten, plagen en onkruiden in de rijstteelt. Pesticiden worden verdeeld in enkele belangrijke groepen: Insecticiden : tegen verschillende soorten insecten Herbiciden : tegen grassen, schijngrassen en breedbladige onkruiden Fungiciden : tegen schimmels (fungi = schimmel) Mollusciciden : tegen slakken Bactericiden : tegen bacteriën Rodenticiden : tegen ratten Het is dus belangrijk dat U op de hoogte bent welke soorten pesticiden in de handel verkrijgbaar zijn en waartegen zij gebruikt worden. Spuiten tegen insecten met een herbicide gaat dus niet helpen. Wat is de samenstelling van een pesticide?
Een pesticide bevat een actief ingrediënt (de werkzame stof ) en bijvoegsels (additieven). Het actieve ingrediënt is het giftigst. De additieven dienen meer ter ondersteuning van het actieve ingrediënt (b.v hechtstoffen, kleurstoffen etc.) en zijn minder giftig. Algemene regel voor pesticiden:
Alle pesticiden zijn gevaarlijk Dus voorzichtig omgaan met pesticiden is aangeraden. Pesticiden kunnen via drie wegen in ons lichaam terechtkomen en vergiftiging veroorzaken: 1. via de mond 2. via de neus (ademhalingswegen) 3. via de huid We kennen twee soorten vergiftiging
1. acute vergiftiging: plotseling opkomende vergiftiging met een snel verloop en hevige verschijnselen. 2. chronische vergiftiging: langzame vergiftiging door langdurig onbeschermd gebruik van pesticiden.
MODULE 8: VEILIG WERKEN MET PESTICIDEN
Page 1 of 3
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Belangrijkste gevolgen van vergiftiging
Bij het innemen van pesticiden kunnen de volgende verschijnselen optreden: overgevoeligheid voor pesticiden huidafwijkingen schade aan organen (chronische) effecten op het nageslacht (kinderen met een handicap) intrede van de dood (vooral bij acute vergiftiging) Hoe kunnen we ons beschermen tegen de schadelijke effecten van chemicaliën?
1. 2.
Neem de instructies op de label grondig door Draag altijd veiligheidskleding alvorens U met pesticiden gaat werken (veiligheidsbril, neuskap, handschoenen, mantel en laarzen)
Waarop moet U letten als U pesticiden gaat aanschaffen?
1. Allereerst moet U weten uit welke groep het pesticide afkomstig moet zijn (herbicide, insecticide etc..). 2. De verpakking van het middel moet voorzien zijn van een leesbare (Nederlands of Engels) label. 3. De label dient het volgende instructies te bevatten: Handelsnaam van het middel
MODULE 8: VEILIG WERKEN MET PESTICIDEN
Page 2 of 3
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Productsamenstelling (actieve bestanddeel, inert bestanddeel etc..) Productformulering (vloeibaar, poedervorm, in water oplosbaar etc..) Nettogewicht van de verpakking Naam en adres van zowel de fabrikant als de verkoper Pictogrammen (gevaartekens) en giftigheidsklasse Informatie over eerste hulp Informatie over opslag en verspilling Veiligheidstermijn Methode van toepassing en dosering(en)
Tips om vergiftiging met pesticiden te voorkomen:
Voorkom verspilling of lekkage van pesticiden; ruim dit op met zand of zaagsel en was de omgeving schoon met water. Verbrand of begraaf besmette spullen zoals kleding etc. Maak Uw handen goed schoon voordat U gaat eten of drinken. Eet nooit op plaatsen met pesticiden in de buurt. Raak oplossingen of concentraties van pesticiden nooit met de blote handen aan. Hou bij bespuitingen de windrichting goed in de gaten; niet tegen de wind in spuiten. Laat geen kleine kinderen spuitwerkzaamheden verrichten. Bescherm Uw lichaam goed tijdens spuiten (handschoenen, ketelpak, neuskap, veiligheidsbril en laarzen). Maak na gebruik de apparatuur en de beschermingsmaterialen goed schoon; was ze goed met zeep. Laat lege flessen, containers en blikken van pesticiden nooit op het erf liggen. Ruim ze op door te vernietigen (gaten boren) en begraaf ze ten slotte. Bewaar pesticiden altijd in een goedgeventileerde kast met slot en grendel op een veilige hoogte onbereikbaar voor kinderen.
MODULE 8: VEILIG WERKEN MET PESTICIDEN
Page 3 of 3
Veilig werken met pesticiden NATIONAALRIJSTPROGRAMMA IMAC
Pesticiden: Alle chemische middelen die gebruikt worden ter voorkoming of bestrijding van ziekten, plagen en onkruiden in de rijstteelt. Insecticiden
:tegen insecten
Fungiciden
:tegen schimmels
Herbicides
:tegen onkruiden
Molluscicide
:tegen slakken
Bactericide
:tegen bacteriën
Rodenticiden :tegen ratten
Bestanddelen •Actieve ingrediënt (giftig) •Additieven (bijvoegsels)
Giftigheids klasse LD50: lethale dosis (dosering) waarbij 50% van de proefdieren doodgaan
LD50 (mg gif/kg lichaamsgewicht) Oraal
Dermaal
Classificatie
Beschrijving
vast
vloeibaar
vast
vloeibaar
1A
uiterst giftig
<5
<20
<10
<40
1B
zeer giftig
5 tot 50
20 tot 200
1 tot 100
40 tot 400
II
matig giftig
III
weinig giftig
50 tot 500 200 tot 2000 >500
>2000
100 tot 1000 400 tot 4000 >1000
>4000
Gevaren voor mens en milieu Regel: alle pesticiden zijn gevaarlijk Pesticiden kunnen op drie (3) manieren in ons lichaam komen: 1. Door ademhaling (mond en neus) 2. Door eten en drinken (mond) 3. Via de huid
Gevaren voor mens en milieu Acuut
Vergiftiging
•Via de mond •Via de neus •Via de huid Chronisch •Door langdurig onbeschermd gebruik van pesticiden •Door voeding (resten) Gevolgen •Overgevoeligheid voor pesticiden •Huidafwijkingen en schade aan organen •Effecten op het nageslacht
Gevaren voor mens en milieu Voorkomt U verspilling of lekkage van pesticiden •Bedek de lekkage met zand of zaagsel •maak oppervlakte schoon met water •Houd U mensen en dieren uit de buurt •Verbrand of begraaf besmette spullen
Gevaren voor mens en milieu Na het gebruik van pesticiden: •Maak Uw handen goed schoon voordat u gaat eten of drinken •Eet nooit op plaatsen met pesticiden in de buurt
Gevaren voor mens en milieu Houd U pesticiden altijd uit de buurt van mensen en voedingsmiddelen
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
9
OOGST EN VERWERKING
De opbrengst en kwaliteit zijn afhankelijk van de capaciteit van het ras, bodemverzorging, inzaaiperiode, gewasverzorging en de weersomstandigheden. De oogst en verwerking hebben ook een grote invloed op de opbrengst en vooral de kwaliteit. Naast onderzoek dat moet voorzien in een ras met een hoge potentie is het belangrijk dat U als landbouwer de juiste maatregelen treft. De kwaliteit die U als landbouwer produceert is de basis en moet door een goede verwerking, die de verantwoordelijkheid is van de verwerker, behouden worden. Hoe garandeert U een goede oogst?
De opbrengstverliezen die optreden tijdens de oogst moeten zoveel als mogelijk beperkt worden. De juiste oogstperiode is bij ongeveer 20-22% vochtgehalte, waarbij meer dan 85% van de pluim is afgerijpt. Het is ook belangrijk dat de combines goed worden onderhouden en vooral afgesteld zodat de verliezen minimaal zijn. Het transport van de padie moet na de oogst over niet al te lange afstanden plaats vinden. De juiste verwerking?
Verwerking bestaat uit het drogen, pellen, slijpen, verpakken en opslag. Al deze activiteiten moeten op het juiste moment bij de juiste omstandigheden en met de juiste machineafstelling plaats vinden indien wij de kwaliteit willen behouden. Drogen Het drogen van padie moet afhankelijk van het vochtgehalte na de oogst bij de juiste temperatuur en duur plaats vinden. Een temperatuur van rond de 40°C is raadzaam om het breukgehalte te verminderen. Bij het drogen is het ook belangrijk een niet al te dikke padielaag (< 75 cm) te handhaven zodat er een vrijwel gelijkmatige droging plaats vindt. Pellen en slijpen Naast de kwaliteit van het ras bepalen een aantal andere factoren het pel- en slijprendement. De juiste vochtigheid (14%), voldoende rust (2 weken), goed onderhoud van machines en juiste kennis van de operator. Opslag Situaties die de kwaliteit tijdens de opslag beïnvloeden zijn: verpakking, vochtgehalte, luchtvochtigheid, temperatuur en plagen. Hoe hoger de luchtvochtigheid des te lager de temperatuur in de opslagruimte moet zijn om voor een langere duur te kunnen opslaan. Hiervoor is ook een lagere (12-14%) vochtgehalte van de padie nodig.
MODULE 9: OOGST EN VERWERKING
Page 1 of 1
Oogst en verwerking
NATIONAALRIJSTPROGRAMMA IMAC
Opbrengst en Kwaliteit? Productie en kwaliteit worden bepaald door: • Onderzoek (ADRON): rassen, technieken, etc. • Landbouwer: raskeuze, zaaizaad, inzaaiperiode, landegalisatie, bodemverzorging, bemesting, ziekten en plagenbeheer en oogst. • Verwerker: drogen, pellen, slijpen, verpakking en opslag.
Oogsten Wat is de juiste werkwijze: 1. Bij het juiste vochtgehalte (20 – 25%): meer dan 85% van de pluim is afgerijpt 2. Juiste combine onderhoud en afstelling waardoor zo weining mogelijk verliezen bij: • • •
Oogsten Dorsen Wannen (blower)
3. Transport: op tijd en over niet te lange afstanden.
Verwerking Verwerking bestaat uit: 1. Drogen 2. Pellen 3. Slijpen 4. Verpakken 5. Opslag
Drogen & Droogproces 1. Temperatuur • •
2. 3. 4. 5.
Zaaizaad (40°C) Padie (40-65°C) in 2 keren
Duur (6-12 uren) Zon of machine Type droger (bin of kolom) Dikte; • •
Zon: 5-10cm Machine: < 75cm
Pellen & slijpen Vereisten voor een hoog pel- en slijprendement: • Hoge kwaliteit van de padie: ras, zaaizaad, egalisatie, bodem- en gewasverzorging, drogen. • Juiste vochtigheid (14%) • Voldoende rustperiode (2 weken) • Juiste onderhoud pellerij (machines) • Goede kennis en ervaring operator
Opslag Factoren van invloed: 1. Verpakking (grootte, materiaal, etc.) 2. Vochtgehalte • 18% voor 2 weken • 12-14% voor 1 jaar • Minder dan 9% voor meer dan een jaar
3. Luchtvochtigheid 4. Temperatuur 5. Plagen
Kwaliteit padie A (%)
B (%)
C (%)
14,0
14,0
14,0
14,0
Beschadigde korrels (enkel of gecombineerd)
1,0
2,0
2,5
3,5
Rode korrels
1,0
2,5
3,5
5,5
Hittebeschadigde korrels
0,1
0,2
0,6
1,5
Groene korrels
2,0
3,0
4,0
6,0
Kalkachtige korrels
2,0
3,0
4,0
6,0
Slijprendement (totaal wit heel, minimaal)
55,0
50,0
45,0
40,0
Totaal slijprendement (minimaal)
70,0
67,0
65,0
63,0
Factor Vochtgehalte
Extra A (%)
Kwaliteit cargo Factor
Extra A (%)
A (%)
B (%)
C (%)
Vochtgehalte
14,0
14,0
14,0
14,0
Beschadigde korrels (enkel of gecombineerd)
1,0
2,5
3,0
4,0
Rode korrels
1,0
2,5
3,5
5,5
Gele korrels
0,1
0,2
0,6
1,5
Amber korrels
0,5
0,8
1,0
2,0
Groene korrels
2,0
3,0
4,0
6,0
Padie
0,5
1,0
1,5
2,0
Slijprendement (totaal wit heel, minimaal)
72,0
71,0
70,0
65,0
Totaal slijprendement (minimaal)
88,0
86,0
82,0
80,0
Breuk
6,0
8,0
12,0
15,0
Kalkachtige korrels
2,0
3,0
4,0
6,0
Totaal vreemd materiaal - Organisch - Anorganisch
0,5 0,5 0,0
1,0 1,0 0,0
1,0 1,0 0,0
1,0 1,0 0,0
Kwaliteit witte rijst Factor
Extra A (%)
A (%)
B (%)
C (%)
Vochtgehalte
14,0
14,0
14,0
14,0
Beschadigde korrels (enkel of gecombineerd)
1,0
2,5
3,0
4,0
Rode korrels
1,0
2,5
3,5
5,5
Gele korrels
0,1
0,2
0,6
1,5
Amber korrels
0,5
0,8
1,0
2,0
Groene korrels
2,0
3,0
4,0
6,0
Padie
0,5
1,0
1,5
2,0
Slijprendement (totaal wit heel, minimaal)
72,0
71,0
70,0
65,0
Totaal slijprendement (minimaal)
88,0
86,0
82,0
80,0
Breuk
6,0
8,0
12,0
15,0
Kalkachtige korrels
2,0
3,0
4,0
6,0
Totaal vreemd materiaal - Organisch - Anorganisch
0,5 0,5 0,0
1,0 1,0 0,0
1,0 1,0 0,0
1,0 1,0 0,0
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
10
MANAGEMENT
Management is een zo goed mogelijke benutting van schaarse hulpbronnen om de nodige doelen te bereiken. Goed management is de basis voor een hoge productiviteit (winstgevendheid). Wat houdt management in?
Management is een combinatie van activiteiten die onmisbaar zijn om de productieactiviteiten zo goed mogelijk uit te oefenen. Het gaat om het bepalen van doelen, het plannen en organiseren, het uitkiezen van de beste methoden, het zoeken van hulpbronnen, het communiceren, het controleren (administratie) en het evalueren. Doelen
Er moeten zowel doelen voor de lange termijn (strategische) als doelen voor de korte termijn (tactische) worden geformuleerd. De strategische doelen zijn de hoofddoelen (hoge opbrengst, hoge kwaliteit en lage kosten) terwijl de tactische doelen de subdoelen zijn (egalisatie, juiste inzaaiperiode, etc.). Plannen en organiseren
De activiteiten die nodig zijn om zowel de lange termijn als de korte termijn doelen te realiseren, moeten op de juiste manier volgens de juiste methode en op de juiste tijdstippen uitgevoerd worden. Dit moet dus goed uitgewerkt worden (plannen). Bij de uitvoering moeten arbeiders, transport, machines, etc. gemobiliseerd worden (organiseren). Methoden
Alle activiteiten moeten volgens een bepaalde manier uitgevoerd worden om een zo hoog mogelijke output te behalen. Enkele voorbeelden: gaat U bij de droge grond bewerking ploegen of eggen? gaat U de natte of droge landegalisatie toepassen? gaat U met de hand of met het vliegtuig inzaaien? op welke manier zullen de activiteiten uitgevoerd worden (methoden)? Etc. Hulpbronnen
Bij de hulpbronnen moet rekening gehouden worden met de beschikbaarheid, de kwaliteit en de kosten. Dit moet al tijdens de planning in beschouwing genomen worden.
MODULE 10: MANAGEMENT
Page 1 of 2
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Communiceren
Zowel het plannen als het organiseren, maar ook de uitvoering vragen naar een goede communicatie tussen U als landbouwer en de personen/instanties waarmee gecommuniceerd moet worden. Controleren
Bij het uitvoeren van Uw activiteiten is controle (administratie) onmisbaar. Hierdoor zult U in staat zijn zaken die fout aflopen te achterhalen. Het geeft U ook de mogelijkheid om verschillende seizoenen met elkaar te vergelijken en de activiteiten steeds te verbeteren. Hiernaast is het voor U ook gemakkelijk Uw wettelijke verplichtingen bijv. belastingaanslagen op een juiste manier te kunnen afhandelen. Evalueren
Binnen en na elk seizoen is het belangrijk dat U de planning (activiteiten) die U uitvoert of heeft uitgevoerd weer in beschouwing neemt, dat wil zeggen dat U alle activiteiten opnieuw gaat bekijken. Heeft het de gewenste resultaten opgeleverd? Indien niet waaraan kan het liggen? Wat moet gedaan worden om het volgende seizoen deze activiteiten beter uit te voeren? Om deze vragen te beantwoorden, zou U ook hulp van andere personen of instanties kunnen gebruiken. Om de activiteiten te evalueren, heeft U meetpunten, ook wel indicatoren genoemd, nodig. Deze zijn onder andere de mate van gewasontwikkeling, het voorkomen van ziekten, plagen en onkruiden, de bloei en afrijping en de opbrengst.
Plannen, organiseren, uitvoeren en evalueren zijn de basispunten die het mogelijk maken steeds te verbeteren. Als U één van deze aspecten verwaarloost, gaat de output achteruit.
MODULE 10: MANAGEMENT
Page 2 of 2
Management & administratie
NATIONAALRIJSTPROGRAMMA IMAC
Management? Optimale benutting van de schaarse beschikbare hulpbronnen (land, arbeid en kapitaal) om de nodige (gestreefde) doelen te bereiken; • Hoge opbrengst • Goede kwaliteit • Lage kosten Dus voor een hoge winstgevendheid.
Managementactiviteiten? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Doelen formuleren (strategisch & tactisch) Plannen (tijdsbalk) & Organiseren (netwerk) Uitkiezen methoden & technieken Hulpbronnen zoeken Communiceren/motiveren/coördineren/leiden Controleren (=administratie) Evalueren werkwijze
Pen en Papier
Doelen? Hoofddoelen (strategisch = lange termijn) • Hoge opbrengst • Goede kwaliteit • Lage kosten Subdoelen (tactisch = korte termijn) 1. Landegalisatie/juiste bodemverzorging 2. Goed ras/goed zaad/juiste inzaaiperiode/juiste zaaidichtheid 3. Juiste gewasverzorging (water, mest, ziekten, plagen, onkruid en oogst)
Plannen & Organiseren? Doel: hogere productiviteit, betere veiligheid en lagere kosten; • Betere tijdsindeling (vb. inzaaiperiode) • Efficiëntere machinegebruik • Verhoogde veiligheid • Optimale kosten • Efficiëntere inputgebruik/Hogere output • Netwerk van personen/dienstverleners
Methoden en technieken? 1. Adequate bodemverzorging 2. Zaaizaadbehandeling (drogen, opslag en voorkiemen) 3. Waterbeheer; onderwater of droge inzaai 4. Hand of vliegtuig (inzaai en bemesten) 5. Pesticiden (rugspuit of vliegtuig)
Hulpbronnen? Land Beschikbaarheid/kwaliteit/kosten Arbeid Beschikbaarheid/kwaliteit/kosten Kapitaal Beschikbaarheid (eigen, bank, NGO´s)/kwaliteit/kosten
Communiceren? Doel: efficiënt uitvoeren van de planning. Typen: • Horizontaal (tussen boeren) • Verticaal (tussen stakeholders) • Andere sectoren
Controleren? Registreren van technische en financiële gegevens als wettelijke verplichting en en management (analyse en planning) activiteiten; Welke gegevens: 1. Wettelijke (vergunningen, belastingen) 2. Fysieke (grootte, dagelijkse activiteiten) 3. Financiële (in- en verkopen, afschriften)
Financiële administratie? Kosten/uitgaven
Inkomsten
Grondbewerking/landegalisatie Onderhoud (dammen & leidingen) Slakkenbestrijding (molluscicide & arbeid) Inzaai (zaad & arbeid) Bemesting (kunstmest & arbeid) Waterpompen Ziekten & plagen (insecticiden/fungiciden & arbeid) Onkruidbeheer (herbiciden & arbeid) Oogst (combinekosten)
Verkoop van padie
Huur van land Management/Loon Rente Verzekering Totale kosten
Totale inkomsten
%
Evalueren? De opbrengst en kwaliteit plaatsen tegenover de activiteiten (planning) & kosten. Waar is verbetering vereist? Indicatoren (meetpunten): • Gewasontwikkeling • Ziekten, plagen en onkruiden • Bloei en afrijping
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
11
LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
I NHOUD 1
Economie en de agrarische sector .......................................................... 2 1.1 Inleiding ....................................................................................... 2 1.2 Economische ontwikkeling ................................................................ 3
2
Landbouwbedrijfsbeheer; een introductie ................................................. 4
3
Kosten en opbrengsten ........................................................................ 7 3.1 Kosten ........................................................................................ 7 3.2 Opbrengsten .............................................................................. 12
4
Conclusies ....................................................................................... 13
MODULE 11: LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
Page 1 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
1 1.1
E CONOMIE EN DE AGRARISCHE SECTOR Inleiding
Een goed begrip van de economische ontwikkeling van de agrarische sector vereist inzicht in drie onderling verbonden onderdelen: 1. De rol van de agrarische sector in de “overall” economische ontwikkeling 2. Het economisch karakter van de traditionele agrarische sector 3. Het economische proces van modernisatie van de agrarische sector Onderdeel 1 benadrukt de eerste fasen van economische ontwikkeling, wanneer de agrarische sector de dominante sector in het land vormt en zij meer dan de helft van de bevolking accommodeert en meer dan 50% van het nationaal inkomen genereert. De onderdelen 2 en 3, refereren niet alleen naar lage lonen landen, maar ook naar midden inkomen landen, waar sprake is geweest van een sterke groei van de non agricultural sector, ten koste van de agrarische sector. Er is niet zondermeer een duidelijk onderscheid te maken tussen lage lonen en midden inkomen landen. Meer dan 80% van de wereldbevolking woont in landen waar grote verschillen zitten in het inkomen. Inkomensongelijkheid in dit verband moet worden begrepen vanuit de link tussen distributiepatronen en armoede. In het 2005 Human Development Report van de UNDP staat te lezen, dat het gemiddeld inkomen in Brazilië, dat gekarakteriseerd is door een hoge mate van inkomensongelijkheid en middeninkomens, drie keer zo hoog is als in Vietnam waar sprake is van geringe inkomensverschillen en lage lonen. Het inkomen van de armste 10% in Brazilië, is lager dan de armste 10% in Vietnam. Als een land is geconfronteerd met een hoge mate van inkomensongelijkheid, dan bevordert dat de groei van de economie en het vertaalt zich in belemmeringen voor de reductie van armoede. En wat de armoede betreft, is het volgende beeld te presenteren. Twintig procent (20%) van de wereldbevolking leeft op een bedrag van minder dan US$ 1 per dag. Voor 20% is dat bedrag zelfs US$ 1,00 per dag. Ongeveer 40% van de wereldbevolking woont in landen waar het jaarinkomen per hoofd van de bevolking gemiddeld boven de US$ 530,00 ligt. Deze bevoorrechte mensen wonen in Europa, Noord-Amerika, en Oceanië. Wat Suriname betreft, ligt het per capita inkomen op US$ 3.180,00 (2006). Volgens cijfers van het ABS heeft een gezin bestaande uit 2 volwassenen en 2 kinderen onder de 18 jaar, SRD 1.174,00 (US$ 419,00) per maand nodig om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. Van de overheidsambtenaren zit 59% onder dit bedrag. Ongeveer 31% van de bevolking ontvangt een of andere vorm van sociale steun, terwijl 20% absoluut als erg arm kan worden gekwalificeerd.
MODULE 11: LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
Page 2 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
1.2 Economische ontwikkeling Economische ontwikkeling is het proces, waarbij de bevolking niet alleen toename van goederen en diensten bewerkstelligt, maar deze ook steeds op meer efficiënte wijze tot stand brengt. Het proces is dynamisch en brengt constant veranderingen teweeg in structuur en procedures binnen de economie. In relatief rijkere landen is het zo dat er een omvangrijk en complexe administratieve structuur voor handen is inclusief een hoge mate van kapitaalsvorming. Daarom is de snelheid waarmede groei in de economie zich voltrekt, groter dan in arme landen. Men is zich ervan bewust dat er een “gap” bestaat tussen aspiraties en gewenste verworvenheden. Ontwikkelingsdoelen zijn vaak in algemene termen geformuleerd. Als de economie zich ontwikkelt, neemt de dynamiek in de economie toe en ontstaat grotere behoefte aan consumptie en ook ontstaat de mogelijkheid dat consumptiepatronen veranderen. Het onderzoeken van de relatie tussen het bestaansniveau en de “ standard of living” levert vraagstukken op voor ontwikkelingsdoelen. De economie van de lage lonen landen is voornamelijk gericht op: De noodzakelijke intake van voedsel om het lichaam te laten blijven functioneren Het lage niveau van arbeidsproductiviteit in de agrarische sector Het gebrek aan instituties en kapitaal om substantieel, alternatieven, dus niet agrarisch inkomen genererende activiteiten te ontwikkelen. Het gebrek aan specialisatie in productie en als gevolg daarvan gebrek aan productie van niet agrarische producten. In tegenstelling tot arme landen, zijn in rijke landen naar verhouding een geringer aantal personen uit de bevolking werkzaam in de agrarische sector. Bovendien heeft zich daar vaak op basis van de sector een stevige industrie ontwikkeld, wat min of meer duurzaamheid teweegbrengt in de sector en grotere garanties voor inkomensvorming. In hoge lonen landen wordt proportioneel een groter deel van het inkomen besteed aan non-food items. Hoe meer inkomen des te geringer de besteding aan voedsel. De stijging van de besteding aan voedsel houdt proportioneel geen gelijke tred met de stijging van het inkomen. In hoge inkomen landen is de elasticiteit van de vraag naar voedsel dichtbij nul. De reflectie van deze factoren die de vraag bepalen ten aanzien van productie en werkgelegenheidpatronen, kan worden gestimuleerd door de potentie in de agrarische sector, waardoor de arbeidsproductiviteit en andere factoren de productie rakende, kunnen worden versneld. Vergroting van de arbeidsproductiviteit welke voortvloeit uit de inzet van arbeidsbesparende machines en indirect vanwege de
MODULE 11: LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
Page 3 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
impact van opbrengstverhogende innovatie, zoals kunstmest en rassen met een hoge opbrengst, voltrekt zich sneller binnen de agrarische sector dan in andere sectoren. Het effect van relatieve verandering in consumptiepatronen op productie en toedeling van factor arbeid naar de verschillende sectoren toe, wordt gemodificeerd door internationale specialisatie in productie en handel. Echter sommige landen behouden de omvang van de agrarische sector tot op zekere hoogte door specialisatie, sommige landen reduceren de sector en bedenken een compensatie voor verlies van arbeidsplaatsen. Het onvermogen van een land met hoge lonen om een hoge mate van specialisatie in agrarische productie te bewerkstelligen, ligt gedeeltelijk aan de arbeidscomponent in de productiekosten en in de kosten voor transport. Zelfs als de agrarische sector hoge lonen betaalt, zal haar absorptiecapaciteit voor factor arbeid niet groot zijn. Agrarische producten nemen veel ruimte in en zijn doorgaans aan bederf onderhevig. Als een land relatief in een nadelige positie is voor omvangrijke productie, kan het nog wel zo zijn, dat het land zich toch toelegt op de productie van het basisvoedselpakket. Een andere factor welke genoemd dient te worden, is het feit dat uit strategische en politieke overwegingen, beleid wordt geformuleerd en uitgevoerd teneinde belangrijke segmenten van hun voedselproductie te beschermen. Economische ontwikkeling vereist grote transformatie van de economie, die onder condities die de agrarische sector zouden stimuleren, wel eens zouden kunnen resulteren in een afname van de agrarische sector. De bijdrage van de agrarische sector aan het Bruto Nationaal Product is in 2003, 9,2% geweest (exclusief de bijdrage van vis en garnalen). De exportwaarde van agrarische sector was in 2006, US$ 80,6 miljoen. Exclusief vis en garnalen, maakt rijst 1,6% van de totale export uit. Vergroting van de agrarische productie zondermeer, leidt niet tot de gewenste economische ontwikkeling. De maatregelen dienen vergezeld te gaan van een versnelde groei van non-agricultural products.
2
L ANDBOUWBEDRIJFSBEHEER ; EEN INTRODUCTIE
Een landbouwbedrijf: Een landbouwbedrijf is een zelfstandige productieorganisatie in de agrarische sector, die er naar streeft door verkoop van de voortgebrachte producten een zodanig inkomen te verwerven, dat op langere termijn de geldopbrengsten de kosten overtreffen en continuïteit gewaarborgd is. Bedrijfsbeleid: Het geheel van doelstellingen/overwegingen waardoor de agrarische ondernemer zich laat leiden bij het nemen van beslissingen.
MODULE 11: LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
Page 4 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Bedrijfsbeheer: Het nemen van beslissingen door de ondernemer, zowel op het terrein van de bedrijfsontwikkeling, als op dat van de bedrijfsvoering. Het gaat hierbij om beslissingen die een wat langere termijn karakter hebben. Bedrijfsontwikkeling: Het nemen van beslissingen door de ondernemer over de aanpassing van de bedrijfsorganisatie aan technische, economische en sociale ontwikkelingen. Bedrijfsorganisatie: Een onderlinge afstemming van productieplan, bedrijfsuitrusting en financiering. Bedrijfsvoering: Het nemen van beslissingen door de ondernemer over het gebruik van de gegeven bedrijfsuitrusting in samenhang met aanvullende productiemiddelen. Deze beslissingen hebben in principe een korte termijn karakter. Deze beslissingen kunnen betrekking hebben op het teeltplan, de arbeidsvoorziening, bepaalde investeringen, en hierdoor op het kosten/opbrengstniveau. Bij alle toepassingen, dus ook bij de bedrijfsvoering zijn de samenhangende onderdelen te onderscheiden: bedrijfsregistratie, bedrijfsvergelijking en bedrijfsbegroting. Binnen het beheer van een landbouwbedrijf, worden land, water, kapitaal en arbeid gecombineerd tot het verkrijgen van een product dat op de markt moet worden verkocht. Voorlichting, onderzoek en krediet zijn belangrijke essentialia voor agrarische ontwikkeling. Land en water, kapitaal en arbeid staan als productiefactoren onder invloed van factoren als padieproducenten, rijstverwerkers, commerciële banken, handelshuizen, overheid en politici die met elkaar in interactie zijn voor genereren van productie, in dit geval padie, rijst en rijstproducten.
MODULE 11: LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
Page 5 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Factoren Land
Landb.vorm en input Bevolkingslandbouw Middenstandslandbouw Grootlandbouw
Activiteiten Gronduitgifte Spreiding uitgifte
Water
Aanvoerbronnen Afvoerstelsel Onderhoudsinfrastructuur
Kapitaal
Arbeid
Zaaizaad Chemicaliën Kunstmest Machines+werktuigen Krediet Eigen Vreemd
Ondernemerschap Productie
Afzet
MODULE 11: LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
Actoren Padieproducenten Verwerkers/exporteurs Overheid Waterschappen Banken Handelshuizen Constructie Politici
Beleid Gronduitgifte Irrigatie en Drainage Krediet (rentepolitiek) Monetaire zaken Voorlichting/onderwijs & training Toegevoegde waarde Marktontwikkeling (WTO ACP/EU,FTAA,Caricom)
Beheersdaden bestaande irrigatiebronnen Onderhoud waterbeheerstelsel Institutionalisering
Rol bedrijfshuishoudens Scholing en training van productiedragers Coöperatieontwikkeling Kwaliteitsmanagement in relatie tot vraagstukken van efficiëntie in de kolom Transport Drogen Opslag Pellen en slijpen Verkopen op de lokale en exportmarkt
Page 6 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
3
K OSTEN EN OPBRENGSTEN
3.1 Kosten Het beheer dient zich te richten op de juiste en efficiënte inzet van de productie factoren. Er dient een gezonde relatie te zijn tussen kosten en opbrengsten. Wat betreft de opbrengstkant kan er sprake zijn van verkoop van het hoofdproduct en bijproduct. Aan de kostenkant gaat het om opsomming van kosten die gemakt worden voor het gewas rijst. Het begrip Kosten Vlottende productiemiddelen
Zaad en/of plantmateriaal Kunstmest, bestrijdingsmiddelen Arbeid Land klaarmaken Planten, wieden Kunstmest strooien Spuiten Oogsten Drogen Diensten Land laten ploegen, eggen en of modderen Irrigatiewater laten pompen Grond Betaalde huur Huurwaarde eigen grond Kosten duurzame productiemiddelen Gebouwen( bv. voor opslag) Werktuigen en gereedschappen Machines voor zover voor de rijstteelt gebruikt Diversen Vaste verplichtingen Aandeel in de algemene bedrijfskosten
Vanuit het bedrijf gezien maakt het niet uit over welke juridische titel ( eigendom, grondhuur enz.) men beschikt. Het bedrijf moet een vergoeding opleveren voor het ter beschikking stellen van dit productiemiddel. Een benadering die in de tachtiger jaren is gevolgd voor het maken van kosten wordt hieronder volgend gepresenteerd. Hierbij wordt uitgegaan van een aantal karakteristieken in de rijstbouw. Eind tachtiger jaren werd door Surexco een benadering gepresenteerd voor de berekeningswijze van de kostprijs van de veldproductie en rijst en rijstproducten. Leidraad hierbij werden de vier bedrijfsklassen (0,1 – 12 ha, 12,1 – 75 ha, 75,1 – 250 ha en groter dan 250 ha) en de daarbinnen toegepaste productietechnieken.
MODULE 11: LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
Page 7 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
De belangrijkste verschillen in productietechniek en daardoor kosten, kunnen als volgt worden gekarakteriseerd. Productietechniek per grootteklasse activiteit Grondbewerking Irrigatie Zaaien Bestrijden Bemesten Oogst Arbeid Totaal landelijk Areaal per klasse
0,1-12 ha loonwerk/ eigen machine zwaartekracht/ pomp hand (75%) vliegen (25%) hand (75%) vliegen (25%) hand (75%) vliegen (25%) loonwerk
grootteklasse 12,1-75 ha 75,1-250 ha loonwerk/eigen eigen machine machine zwaartekracht/ lo lift pomp pomp hand (50%) vliegen vliegen (50%) hand (50%) vliegen vliegen (50%) hand (50%) vliegen vliegen (50%) loonwerk eigen machine
15.000 ha
6.000 ha
6.000 ha
>250 ha eigen machine lo lift pomp vliegen vliegen vliegen eigen machine 33.000 ha
Grondbewerking: Voor de klasse 12,1-75 ha wordt verondersteld dat 50% van het areaal middels eigen machines wordt uitgevoerd 50% wordt ingehuurd. De rente is 12 % per jaar. Per ha wordt gerekend met 7 uur. Verdeling van machines in 1988 Soort machine Rupstrekker Tractor 225 PK Tractor 180 PK Tractor 130 PK
Klasse 3 13
Klasse 4 70 8 9 8
Rupstrekkers hebben een capaciteit van 250 ha per seizoen, maar vanwege niet volledige betrouwbaarheid wordt gerekend met een effectieve capaciteit van 175 ha. Item Ploeg Weedcutter Diversen Greppelen
Levensduur (in jaren) 10 4 10
De rupstractor wordt in combinatie met de grote wieltractor gebruikt als volgt: 2,1 uur wieltractor. 1,25 uur rupstractor
MODULE 11: LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
Page 8 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Slakkenbestrijding: In alle bedrijfsklassen is slechts het verbruik van middelen opgebracht(0,5 kg Brestan/ha). De arbeidskosten zijn voor alle klassen in de post arbeid verwerkt ( ± 5 ha per mandag). Inzaai: Zaaizaad: 150 kg/ha Jute zakken (3) Zaailoon Transport Kiemkosten Ferry en landingskosten Vliegkosten De twee opties zijn handinzaai en vliegtuiginzaai. Begreppelen: Voor alle bedrijfsklassen wordt 2-3 ha/mandag opgebracht. Bestrijdingen: Ook hier is de inzet van vliegtuigen per bedrijfsklasse conform het bij de inzaai gepresenteerde model. Met betrekking tot de eenheidsprijzen voor chemicaliën in de klassen 1 en 2, moeten prijzen van kleinverpakking worden aangehouden, terwijl voor de klassen 3 en 4, de grootverpakkingsprijzen gelden. De loonkosten van de boer kunnen in de post arbeidsloon worden verwerkt (10 mandagen/ha). Grassen en onkruid: 2,4-D Amine 1 ltr /ha Propanil 3,5 ltr/ha 2x ferry en landingskosten 2 x vliegkosten huur rugspuit en brandstof Het vliegtuig bestrijkt 24 hectare per vlucht. Insecten: Azodrin 1½ ltr /ha (2 x). 2x ferry en landingskosten 2x vliegkosten Huur rugspuit en brandstof
MODULE 11: LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
Page 9 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Bemesting: Verloopt qua inzet conform de inzaai. Ureum strooien Transporteren inclusief laden en lossen 3 x ferry en landingskosten Mest zeven en vliegtuig beladen 3 x vliegtuigkosten Bij handwerk betreffen deze kosten het transport vanaf magazijn naar eigen opslag en vanaf opslag naar het perceel. Bij vliegtuigbemesting betreffen de kosten het transport inclusief laden en lossen vanaf magazijn naar opslag en vanaf opslag naar vliegveld, waarbij: 2 x laden 2 x vervoer 2 x lossen Per vlucht wordt bij een mestgift van 100 kg/ha een areaal van 8 hectare bemest. Pompkosten: Bij het niet via zwaartekracht kunnen bevloeien van het areaal, moet een pomp worden ingezet. Ook het uitpompen van overtollig water is wel eens nodig. Voor het irrigeren van een areaal van 1 ha, zijn 10 uren nodig. Rode rijst selectie: Op basis van de praktijkbehoefte worden 1-2 mandagen per ha voor alle categorieën gehanteerd. Transportkosten: Deze kosten betreffen alle bedrijfstransporten exclusief het transport van zaaizaad, ureum en padie. Voor de klassen 1 en 2 omvat dit transport met name bedrijfscontrole, transport bij gewasverzorging en verpleging. Bij de klassen 3 en 4 gaat het voornamelijk om arbeidersvervoer, transport ten behoeve van reparatie en onderhoud machines en werktuigen alsmede bedrijfstransport van het management (bedrijfsleiding, padie- en watercontroleurs). Oogst: Aangenomen wordt dat in de klassen 1 en 2 het eigendom van combines verwaarloosbaar is en dus het markttarief geldt. Levensduur: 6 jaar (400 ha/jaar) Rente: 12% Onderhoud: 6 % van de aanschafwaarde Arbeid
MODULE 11: LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
Page 10 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Opgemerkt wordt dat de kleinere bedrijven vastzitten aan een markttarief, terwijl de kostprijs beduidend lager ligt. Onderhoud infrastructuur: Polderlasten worden begrepen vanuit de betaalde kosten. Bij de middel- en grootbedrijven (klassen 3 en 4) wordt uitgegaan van 2% per jaar van de investeringen in polderaanleg en inrichting. Rente op investeringen: Dit betreft slechts de investeringen ten behoeve van polderaanleg en inrichting. Deze kosten gelden voor die categorieën waarbij de aanleg en inrichting niet door de overheid is gefinancierd dus de categorieën 3 en 4 en ten dele categorie 2. Als kosten moeten worden opgebracht 10% van de investeringen. Canon: De in de areaalbeschikking genoemde bedragen moeten als kosten worden opgebracht. Verzekeringen: Voor de klassen 3 en 4 betreffen deze kosten, bedrijfsgebouwen, opstallen en personeel. Afschrijving kunstwerken en gebouwen: Voor alle klassen worden deze kosten opgebracht (duikers, bruggen en opstallen). Arbeid: In deze post worden de niet in de voorgaande posten verwerkte arbeidskosten opgenomen. Voor klasse 1 wordt ervan uitgegaan, dat voor een “richtige” bedrijfsvoering inclusief inzet van arbeid ten behoeve van inzaai en gewasverpleging en verzorging 10 mandagen per hectare vereist zijn. Voor klasse 4 wordt uitgegaan van de gecorrigeerde loonsom van een grootlandbouwbedrijf. De kosten zijn ten behoeve van de klassen 2 en 3 benaderd op basis van afnemende efficiency voor wat betreft arbeidsinzet in vergelijking met klasse 4. Seizoenkrediet: Dit betreft de kosten van het seizoenkrediet (6% per halfjaar). De rente over het krediet is berekend over: 100% bij klasse 1 75 % bij klasse 2
MODULE 11: LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
Page 11 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
60% bij klasse 3 50% bij klasse 4. Opvallend is dat vaak blijkt dat economische wetmatigheden in de context van de kostprijsberekeningen voor de verschillen bedrijfsgrootteklassen niet altijd opgaan. De belangrijkste verklaring hiervoor is het feit, dat de door de loonwerkers, van klasse 1 en 2 voor geleverde machinediensten gevraagde tarieven, veel hoger liggen dan de berekende kostprijzen voor ingezette machines. Daarbij komt, dat vanwege een tekort aan machines in klasse 3 en 4, inzet van klasse 1 en 2 gekoppelde machines ten behoeve van 3 en 4 nodig blijkt. Op deze wijze ontstaat een kostenverhogend effect binnen laatstgenoemde klassen. Tal van omstandigheden in de hedendaags bedreven rijstteelt is er oorzaak van dat de normale verwachtingen ten aanzien van optredende schaalvoordelen (economy of scale) bij het grote bedrijf, niet bevestigd worden.
3.2 Opbrengsten Onder de internationale condities zoals zij thans gelden, is het zo dat sprake is van een groter aanbod dan de vraag. Mede als gevolg daarvan zijn rijstprijzen op de exportmarkt sterk gedaald in de afgelopen 20 jaar. Onder deze omstandigheden is het urgent na te gaan, op welke wijze de productiekosten kunnen worden verlaagd. Ingezaaid areaal op jaarbasis x rotatie factor x opbrengst/ha = de jaarproductie in balen of tonnen natte padie (20% vocht) uitgedrukt. Om de opbrengst per ton product te kunnen berekenen, moet een aantal conversiefactoren worden gehanteerd. 100%: natte ongeschoonde padie (20% vocht) Droogproces: 7% vochtverlies Ongeschoonde padie: 93% Droog-, schoon- en opslagverliezen; 4,65% Geschoonde padie: 88,35% De padiewaarde is de waarde van de exporthoeveelheid, vermeerderd met de waarde van het product op de lokale markt, minus de verwerkings-, transport- en logistieke kosten. De padiewaarde is uit te drukken in een waarde per ton en/of per baal nat of droog.
MODULE 11: LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
Page 12 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Uitmalingen % A kwaliteit Cargo Groffe breuk Heel wit Slijpmeel Fijne breuk Kaf B1 kwaliteit Cargo Groffe breuken Fijne breuken Heel wit Slijpmeel Kaf B2 Kwaliteit Cargo Groffe breuken Fijne breuken Heel wit Slijpmeel Kaf
4
50 14 3 5 5 23
% Witte rijst Gruis en fijne breuk Groffe breuk Slijpmeel Pelverliezen Kaf
33,5 15 6 12 1,35 20,5
47 11 9 2 6 25 46,5 12 10 2 4,5 25
C ONCLUSIES
De winstgevendheid van de rijstsector is vergeleken met zo’n 30 jaar terug, teruggelopen. De hoogte van de veldproductie is onder andere afhankelijk van een aantal factoren zoals grondbewerking, het gebruik van kwalitatief goede input, waterbeheer en teeltechnologie. Bij een redelijk onderhouden waterbeheerstelsel, is het mogelijk een perceel meerdere malen te bevloeien, wat een basis legt voor hogere veldproducties. Voor wat het niveau der productiekosten betreft, doen de kleinere bedrijven in de klasse 0,1- 75 ha het beter dan de grotere bedrijven, waarvan al jaren wordt veronderstel dat zij efficiënter zijn. De grootste kostencomponenten voor alle bedrijfsgrootteklassen zijn, grondbewerking, bemesting en oogst. Ook kan gezegd worden dat aan de opbrengstzijde de kleinere bedrijven beter scoren. Grote investeringen blijven in de sector uit, terwijl de bevolkingslandbouw niet kredietwaardig genoeg wordt geacht door de commerciële banken, kennelijk vanwege het niet adequaat opgeloste schuldenvraagstuk.
MODULE 11: LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
Page 13 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Ondanks de aanhoudende verliezen die sommige bedrijven hebben en de situatie van weinig zicht op verbetering, continueren de producenten hun activiteiten in de sector. Er wordt niet van uitgegaan dat de drang tot het continueren van de bedrijfsoperaties enkel en alleen maar is aangegeven door bedrijfseconomische motieven. Wellicht ligt de verklaring besloten in een sociaal-culturele en historische context. De padieproducent is niet alleen ingebed in een structuur die bepaald is door tradities die lange tijd doorgaan (de rijstsector is meer dan 130 jaar oud) doch laat zich ook beïnvloeden door sociaal-maatschappelijke en levensbeschouwelijke bestaansfilosofieën, die bepalend zijn voor besluitvorming om zelfs in ongunstige situaties, de bedrijfsoperaties te continueren. Maar deze situatie kan natuurlijk niet te lang duren. De winstgevendheid van de sector zal leidraad dienen te zijn bij de formulering en uitvoering van doelen en strategieën ten behoeve van de ommekeer in de negatieve trend van de sector.
MODULE 11: LANDBOUWECONOMIE EN LANDBOUWBEDRIJFSBEHEER
Page 14 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
12
RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
I NHOUD A. Rijstverwerking ..................................................................................... 2 A.1 Inleiding ....................................................................................... 2 A.2 Resultaten van de inventarisatie ........................................................ 4 A.3 Additionele technische informatie ...................................................... 7 B.
Toegevoegde waarde ...................................................................... 12 B.1 Bijproducten en afvalbeheer ........................................................... 12 B.2 Management en efficiëntie ............................................................. 14 B.3 Aanbevelingen ............................................................................. 14
MODULE 12: RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
Page 1 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
A. R IJSTVERWERKING
A.1
Inleiding
De onderwerpen die behandeld worden zijn de volgende: De verwerking van padie tot rijst en rijstproducten De situatie rond droging, opslag en pellen van padie rond 1988 en 2000 tot heden De benutting van bijproducten Afvalbeheer Doel: Het algemeen doel in de rijstsector is een verdere verbetering van de concurrentiepositie van de Surinaamse rijst op de exportmarkt, winstgevendheid en verhoogde levensvatbaarheid van de rijstsector te bevorderen. Om een bijdrage te leveren aan de realisatie van het zo juist aangegeven doel, dient de verwerkingsindustrie te streven naar het volgende: Verlaagde productiekosten per ton padie Verminderde kwantitatieve en kwalitatieve verliezen per ton padie Verhoogde uitlevering per ton padie Verbeterde en gestandaardiseerde kwaliteit van het eindproduct Verbreed assortiment Verhoogde toegevoegde waarde van rijst en rijstproducten Onderzoek: Uit een in eerste instantie door de Staats Commissie Rijst (SCR) in 1986 gepleegd globaal veldonderzoek naar de droog-, opslag- en pelfaciliteiten in de diverse regio’s en waarvan de resultaten uiteindelijk verwerkt werden in het bekende rapport van de genoemde commissie in 1988, werd de conclusie getrokken dat een uitgebreidere veldinventarisatie nodig was om gefundeerde saneringsvoorstellen ten aanzien van de rijstverwerkingsindustrie te kunnen presenteren. Rijstverwerking kan worden omschreven als een activiteit waarbij: natte padie wordt gedroogd tijdelijke opslag plaatsvindt verwijdering van het kaf plaatsvindt (pellen) slijpen tot witte rijst geschiedt opslag van gereed product plaatsvindt Bij de uitvoering van het onderzoek zou rekening met de volgende aspecten gehouden dienen te worden: de benuttinggraad van de nominale droog- en pelfaciliteiten.
MODULE 12: RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
Page 2 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
de knelpunten die een optimale capaciteitsbenutting belemmeren. in hoeverre voldaan wordt aan de te stellen criteria voor wat betreft een optimale productieflow en minimale technische voorzieningen. de kwaliteit en de omvang van de bij de droging horende opslagfaciliteiten en in hoeverre deze zijn afgestemd op de capaciteit van de droging. de locatie van de drogers/silo’s en pellerijen. de kwaliteit en de omvang van de opslagfaciliteiten voor gereed product. in hoeverre de onderzochte faciliteiten regelmatig in bedrijf zijn. De indeling van het totale gebied in vier subregio’s te weten de gebieden I, II, III, IV en V. Hieronder wordt aangetroffen een omschrijving van de gebieden. Gebied I Gebied II Gebied III Gebied IV Gebied V
Het Nannigebied, de oude en de nieuwe bevolkingspolders en de grootlandbouwdrijven PBP/SEL, Van Dijk, Mangli in Waterloo De linkeroever van de Nickerierivier met als westgrens de Henarpolders en als Oostgrens de bedrijven gelegen langs de linkeroever van de Maratakka. De rechteroever van de Nickerierivier inclusief het SML areaal Het Maratakkagebied Het Coroniegebied
Aan de hand van deze inventarisatie werden aanbevelingen gedaan ten aanzien van: capaciteitsbenutting en de werkelijke behoefte aan droog-, opslag- en verwerkingsfaciliteiten. de te hanteren criteria bij sanering van dit onderdeel van de bedrijfskolom het transport van natte en droge padie inclusief gereed product in de diverse productiegebieden in relatie tot de vervoersafstanden bij aanvoer van de grondstof (natte padie) en afvoer van het eindproduct (rijst). De hierboven aangehaalde activiteit is zondermeer een nuttige exercitie geweest, doch de resultaten van de interventie zijn nagenoeg niet gehanteerd bijvoorbeeld in het kader van sanering en ordening van de verwerkingssector. Wel werd in het kader van de vergroting van de efficiencygraad in de droogsectie, door Surexco geadviseerd tot de installatie van Staatsoliebranders bij verschillende droogunits. In het kader van het EDF project, werd in 2000 door een externe deskundige onderzoek verricht naar de kwaliteit van het functioneren van de rijstverwerkingsindustrie in Suriname. In het navolgende zal, zij het beknopt, worden stilgestaan bij de resultaten en aanbevelingen uit het onderzoek in 1986 en het onderzoek in 2000.
MODULE 12: RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
Page 3 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
A.2
Resultaten van de inventarisatie
A.2.1. Resultaten 1986
Droogcapaciteit Wat betreft de droogfaciliteiten, zijn de drogers qua grootte verdeeld in 3 categorieën te weten: Kleine bedrijven capaciteit 3 ton/uur Middelgrote bedrijven capaciteit 3 ton/uur – 6 ton/uur Grote bedrijven capaciteit 6 ton/uu Uitgangspunten tijdens de inventarisatie waren de nominale droogcapaciteiten. Onder nominale droogcapaciteit wordt verstaan een bepaalde hoeveelheid product dat in een bepaalde tijdseenheid in de betreffende installatie, het droogproces ondergaat en waarbij geen rekening wordt gehouden met eventuele stagnaties in het proces. De nominale droogcapaciteiten werden ten behoeve van de verdere berekeningen gecorrigeerd voor de nodige stagnatie en efficiëntie die inherent zijn aan het type droger. Het cijfer dat hieruit voortvloeit, wordt de reële drogercapaciteit genoemd. Daarbij zijn de volgende omrekeningsfactoren gebruikt. moderne drogers (kolom en schuine bijdrogers): 0,85 x nominale droogcapaciteit Vlakke bindrogers: 0,65 x nominale droogcapaciteit. Om de droogcapaciteit per regio te berekenen werd van haalbare droogperiodes uitgegaan. Hierbij moet worden gesteld dat bij betere gespreide inzaai waardoor spreiding van de oogst over de gehele droge periodes mogelijk wordt, gedurende de gehele droge periode geoogst en gedroogd kan worden. In de Grootlandbouw was tijdens het onderzoek een oogstperiode van circa 8 weken gangbaar terwijl de Kleinlandbouw een oogstperiode van circa 4 weken (70% van het beplant areaal) kende. Een beperking: In de vergelijking werd ervan uitgegaan, dat in de situatie zoals die bestond, vanwege de afwezigheid van een goed gespreide inzaai en een aanvangstijdstip van de oogst welke zo vroeg mogelijk in het droge seizoen ligt, sprake was van een kortere droge periode voor de oogst waardoor een gering aantal drooguren beschikbaar was. De situatie is thans geheel anders daar een sterke inkrimping van het ingezaaid areaal heeft plaatsgevonden. Regio Midden en Coronie zijn in productie teruggevallen, de SML is geheel uit de rijstproductie geraakt.
MODULE 12: RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
Page 4 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
De nominale droogcapaciteit werd berekend op 245 ton nat/uur, terwijl de gerealiseerde droogproductie 187 ton nat/uur bedroeg. Opslagfaciliteiten De uitgangspunten voor inventarisatie van de opslagfaciliteiten waren de volgende: opslag droge padie, meestal nabij de droger gelegen. opslag gereed product, die meestal deel uitmaakt van het pellerijcomplex. gemengde opslag, die voornamelijk voor de opslag van droge padie wordt benut, doch waar ook sporadisch gereed product wordt opgeslagen. Deze opslag is gerekend tot opslag droge padie. Voor het classificeren van de opslagfaciliteiten is uitgegaan van een drietal categorieën t.w.: Kleine opslag 1000 ton Middelgrote opslag 1600 – 4000 ton Grote opslag 4000 ton Bij de inventarisatie zijn alle opslagloodsen opgenomen zelfs als ze niet over een verharde vloer beschikten daar opslag in zakken dan wel mogelijk was. De totale opslag werd berekend op 141.355 ton droge padie en 31.455 ton ten behoeve van gereed product. De capaciteit van opslagfaciliteiten van redelijke tot goede kwaliteit bedraagt totaal 135.850 ton in de regio West. Naar aanleiding van het voorgaande kunnen de volgende conclusies worden getrokken: Door de concentratie van de droog- en opslagfaciliteiten van regio West in de subregio I, moet de padie uit de subregio’s II, IV en V naar de subregio worden getransporteerd om verwerkt te worden. Tengevolge van de afwezigheid van voldoende opslagfaciliteiten in regio West met name in subregio I, was het te verwachten dat de benutting van de aanwezige drogers drastisch zou afnemen. De berekende drogercapacitiet kan in de praktijk voor slechts 87% benut worden. Deze onderbenutting kan alleen worden weggewerkt als er in de regio voldoende pelcapaciteit is om tijdens de oogst voornoemde hoeveelheid padie tot gereed product te verwerken en af te voeren en er geen stagnatie in afvoer van gereed product (afzetproblemen) optreedt. Indien er onvoldoende pelcapaciteit aanwezig zou zijn, of stagnatie in de afzet zou optreden tijdens de oogst in regio West na sanering van de veldproductie, dus bij hogere producties, dan zou de benuttingsgraad van de drogers in het hoofdseizoen verder dalen tot ca 52% en zou 48.860 ton padie (droog gewicht) niet kunnen worden gedroogd.
MODULE 12: RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
Page 5 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Pelcapaciteit Van de vergunning houdende pellerijen werd toen 95% onderzocht. De pellerijen werden gerangschikt in 4 categorieën te weten: Zeer kleine bedrijven 1 t/m 2 ton/uur Kleine bedrijven 2 t/m 4 ton/uur Middelgrote bedrijven 4 t/m 8 ton/uur Grote bedrijven 8 ton/uur Als uitgangspunt heeft het volgende gegolden: Bij de berekeningen zijn de zeer kleine pellerijen uitgesloten vanwege het feit dat deze een laag rendement halen en daarnaast vaak rijst van lage kwaliteit leveren De reële pelcapaciteit per uur is berekend door de nominale capaciteit te vermenigvuldigen met de factor 0,75. De reële celcapaciteit per seizoen is berekend door uit te gaan van 150 productiedagen per seizoen. Enkele resultaten uit de inventarisatie: Er zijn 3 productiemodellen namelijk respectievelijk 1 ploegdienst (8 uur), 2 ploegen (16 uur) en 3 ploegen (24uur). Er zijn zeer kleine bedrijven die padie pellen voor kleine boeren. Hier werd vroeger voornamelijk padie gepeld van kleine boeren uit de omgeving voor eigen gebruik. Door de sterk gestegen kosten is dit niet meer aantrekkelijk voor de boeren. De padie wordt nu geheel geleverd aan de grotere bedrijven. Het grootste deel van deze bedrijven is niet meer operationeel. Er zijn kleine bedrijven die veelal afhankelijk zijn van de exporteurs (eigenaren van grote bedrijven) die het eindproduct afnemen. De lokale afzet is uiteraard beperkt terwijl de concurrentie zeker in de periodes van zeer goede oogstopbrengsten bijzonder fel is. Daar de efficiëntie van deze molens vaak ook veel te wensen overlaat en er veel minder padie wordt aangeboden, zijn deze molens de laatste jaren ook steeds minder operationeel. Nagenoeg al deze bedrijven produceren voor de export. De eigenaren zijn exporteurs en streven naar zoveel mogelijk de door hen af te zetten hoeveelheden in eigen pelmolens te verwerken. Hierdoor is het mogelijk controle uit te oefenen op de efficiëntie van de productie en de kwaliteit van het eindproduct. De meeste investeringen vinden dan ook in deze categorie plaats. In regio West hoeft na sanering slechts in maximaal 2 shifts geproduceerd te worden.
MODULE 12: RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
Page 6 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Nominale en reële pelcapaciteit Nominale pelcapaciteit Reële pelcapaciteit Reële pelcpaciteit (2 shifts) Reële pelcapaciteit (3 shifts)
112 96 231 346
ton/u ton/u ton/u ton/u
A.2.2. Resultaten Onderzoek 2000
Tijdens de identificatiemissie uitgevoerd door de externe deskundige, werd vastgesteld dat er behoefte bestaat aan onderzoek naar de postharvest-systemen in de rijstsector en technische begeleiding van de verwerkingsindustrie. Vast is komen te staan, dat slechts 7 bedrijven gezien hun technische outillage en organisatie, in staat zullen zijn de te nemen maatregelen in het kader van vergroting van de efficiency, te realiseren. Daarnaast hebben 3 bedrijven ook een kans om bij toenemende productie en een positieve marktontwikkeling, te overleven. De droogcapaciteit van de 7 beste bedrijven is sterk gemoderniseerd en is geraamd op 3.300 ton padie per dag, hetgeen voldoende moet worden geacht om de onder de huidige omstandigheden gerealiseerde oogst van 130.000 ton, te drogen. Met de totale droogcapaciteit van alle 20 bedrijven behorende tot de groep van de zogenaamde exportmolens, die 5.000 ton per dag bedraagt, kan per seizoen 200.000 ton padie worden gedroogd. Hierbij is geen rekening gehouden met de niet geïnventariseerde grotere en overige kleinere verwerkingsbedrijven en de bedrijfsdrogers van landbouwbedrijven die niet beschikken over een pellerij, maar wel droogcapaciteit ter beschikking hebben. De pelkwaliteit van de meeste bedrijven kan als matig tot goed worden gekwalificeerd. De slijpcapaciteit is echter niet voldoende om, als de droog- en slijpcapaciteit worden benut, alle rijstproducten te slijpen tot witte rijst. De pelcapaciteit is eveneens voldoende om de hoeveelheid padie die alle 20 bedrijven kunnen drogen (dit is 363.650 ton) te verwerken. De opslag- en verpakkingsfaciliteiten verkeren doorgaans in een slechte conditie. Naast het punt van het voorzien in een gestadige cashflow, is dit een van de redenen waarom de meeste bedrijven zoveel mogelijk tijdens de oogst de aangevoerde padie verwerken en de rijst en rijstproducten afvoeren.
A.3
Additionele technische informatie
A.3.1. Drogers
De meeste kleine bedrijven hebben de zogenaamde vlakke bindrogers, die veel handwerk vergen bij het vullen en ledigen, waardoor de reële capaciteit wordt
MODULE 12: RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
Page 7 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
gereduceerd. Hierbij komt nog bij dat deze drogerijen niet over adequate opslag beschikken waardoor ze volkomen afhankelijk zijn van het opkoopgedrag van de padieopkopers. Bij de middelgrote drogerijen zijn er meer schuine drogers. Door de steeds stijgende arbeidskosten zijn deze bedrijven ertoe over gegaan om het transport te mechaniseren. De grote bedrijven zijn later gebouwd of gemoderniseerd en bezitten kolomdrogers, zodat hier de efficiëntie beter is. Het blijkt dat vele eigenaars zich er niet bewust van zijn welke voordelen een voorschoner biedt. Van de in 1986 onderzochte drogerijen bleek dat: ca 24% in bulk padie kon ontvangen (ca 120.000 ton inclusief SML) ca 12% een voorschoner gebruikte. ca 24% mechanisch transport had. Uit het onderzoek rond 2000, blijkt dat de aangevoerde padie hoge percentages stro en voze korrels bezit, waardoor de droogefficiëntie nadelig wordt beïnvloed. Opvallend is dat in de schuine drogers die in de rijstindustrie veelvuldig in gebruik zijn, dezelfde ventilatoren en branders gangbaar zijn. Het ontwerp van de drogers verschilt van bedrijf tot bedrijf. Er zijn verschillen in: afmetingen van de bakken per droger, droogoppervlak zeefperforatie laagdikte (variërend van 75 tot 125 cm) wel of geen ventilatiekokers wel of geen scheidingen in de ventilatiekokers om bepaalde secties te kunnen afsluiten Indien bijvoorbeeld teveel bakken zijn geplaatst op een enkele brander, zal het droogproces worden vertraagd, wat de kwaliteit omlaag haalt. Het blijkt dat de kolomdrogers die berusten op het kafprincipe, vele problemen in de praktijk kennen. Naast het feit, dat er sprake is van brandgevaar is het ook nog zo, dat de droogcapaciteit afneemt, omdat deze drogers die doorgaans in de open lucht zijn opgesteld, daling van de luchttemperatuur ondergaan, vanwege afkoeling in de avonduren of tijdens regen. Het droogsysteem is ingewikkeld. Voor een optimaal droogresultaat moet bij kolomdrogers in meerdere fasen worden gedroogd. Tussen de droogfasen moeten er rustcellen aanwezig zijn om na elke droogfase het vochtgradiënt in de korrels te egaliseren. In de meest ideale opstelling wordt er met 3 drogers in 3 fasen gedroogd met daartussen een rustperiode van 4-8 uur. De in Suriname opgestelde systemen werken met 1 droger en 2 stellen rustcellen. De kans op
MODULE 12: RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
Page 8 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
fouten neemt toe en een verhoging van breukpercentages in de rijst zal daarvan het gevolg zijn. In de literatuur worden de volgende principes voor een goed droogproces met kolomdrogers aangegeven. Padie dient te worden geoogst bij een vochtgehalte van 20-25%. Padie moet zo snel mogelijk na de oogst worden gedroogd tot een vochtgehalte beneden 18%. Padie moet niet ver beneden 14% worden gedroogd, omdat zij beneden dat vochtniveau, opnieuw vocht zal aantrekken en zo de kans op het ontstaan van crack vergroot. Padie met verschillende vochtpercentages hoort niet samengebracht te worden voor droging, omdat daardoor crack en een lager rendement ontstaat. De droogtemperatuur bij drogen in de eerste fase tot 18%, mag 65 °C bedragen De droogtemperatuur beneden 18% vocht moet een stuk lager liggen, namelijk 43 °C, dit teneinde crackvorming te voorkomen. Tussen de droogfasen in, moet bij kolomdrogers padie ten minste 4-8 uur rusten, zodat er een egalisatie van de vochtgebieden in de korrel plaatsvindt. Voor de in Suriname gebruikte rijstrassen wordt geadviseerd om de padie in 2-3 fasen te drogen met daartussen een rustperiode. Reeds in augustus 1998 geeft Zalmijn in een rapport in het kader van zijn MSc Thesis aan, dat er overall sprake was van een verslechtering van de kwaliteit van de exportproducten, cargo en witte rijst. Uit het onderzoek in 2000 blijkt heel duidelijk, dat er sprake is van een verdere verslechtering van de kwaliteit van cargo en witte rijst. Een aantal oorzaken ligt hieraan ten grondslag te weten: Afnemende kwaliteit van bestaande rassen. Slecht zaaizaad vanwege het ontbreken van gecertificeerd zaad en de noodzakelijke wetgeving. Verslechterde onderhoudssituatie van het waterbeheer- en ontsluitingsstelsel. Ontbreken van standaardisatie van eindproducten. Achteruitgang van de technische staat van de verwerkingsinstallaties. Onvoldoende benutting en of onjuiste afstelling van de installaties. Drogers moeten minimaal aan de volgende eisen voldoen: energiebron: staatsolie, kaf of zonne-energie ontvangst in bulk moet mogelijk zijn voor de droger moeten een weeginstallatie en een voorschoner worden geïnstalleerd
MODULE 12: RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
Page 9 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
het intern transport moet zijn gemechaniseerd aandrijving door dieselmotoren moet niet meer worden toegestaan elke droger moet over voldoende opslagcapaciteit beschikken om 100% van zijn drogerproductie te kunnen opvangen, tenzij deze gekoppeld is aan een eigen pellerij of vaste contracten met een bepaalde pellerij zijn afgesloten. In dat geval wordt geadviseerd tenminste een opslagcapaciteit gelijk aan 60% van de totale drogerproductie te bouwen. A.3.2. Opslag
De efficiëntie bij de opslag is meestal gekoppeld aan de efficiëntie bij de droger aangezien de droger en opslag meestal één geheel vormen. Indien op een gegeven moment de opslagruimte vol is, zal noodgedwongen met drogen gestopt moeten worden. In 1986 beschikte slechts 30% van de verwerkingsunits over mechanisch transport. Het nut van reinigingsapparatuur bij de opslag wordt niet ingezien en deze apparatuur wordt dan ook nauwelijks geïnstalleerd. Slechts enkele bedrijven passen schonen vòòr de opslag toe. Het beluchten van de padie bij de opslag vond alleen plaats bij enkele grote bedrijven. Zeventien procent (17%) van de opslagplaatsen paste twintig jaar geleden beluchting toe. In 2000 blijkt de situatie niet noemenswaard te zijn gewijzigd. De droge padie wordt in vrijwel in alle gevallen niet gewogen na de droging of voor transport naar de pellerij. Hierdoor kunnen verliezen vanwege vraat of anderszins niet worden opgespoord. Geen der bedrijven belucht de opgeslagen padie en meet de padietemperatuur. De opslagperiode is sterk verkort door geringere hoeveelheden en door een heersende cashflowproblematiek. De meeste bedrijven hebben horizontale opslag en kunnen daardoor padie van verschillende kwaliteiten, niet gescheiden opslaan. Er moet voor efficiëntie doeleinden en kwaliteit voldaan worden aan een aantal eisen, bijvoorbeeld: Aan alle zijden moet de opslagfaciliteit zijn beschermd tegen inregenen en lekkages. Er moeten ontvangstfaciliteiten worden geconstrueerd voor padie in bulk. Er moet een schoningsmachine direct na de padieontvangst zijn aangebracht. Er dient sprake te zijn van mechanisch intern transport. Er dient sprake te zijn van automatische weging bij padieaanvoer en padieafvoer. Er dienen afvoerfaciliteiten voor padie in bulk te zijn aangebracht. Adequate beluchtings- en vergassingsinstallaties dienen aanwezig te zijn.
MODULE 12: RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
Page 10 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
A.3.3. Pellerijen
Rond 1986 bleek dat de kleine en zeer kleine bedrijven geen of nauwelijks aandacht besteedden aan de efficiëntie. Bij de middelgrote bedrijven werd bijvoorbeeld meer aandacht besteed aan de efficiëntie aangezien men een product van goede kwaliteit moest leveren tegen een zo laag mogelijke kostprijs (exportproduct). Het bleek dat vanwege reeds in hoofdstuk 2 genoemde oorzaken, de pelcapaciteit zelden volledig werd benut. Daarbij kwam, dat de kwaliteit van het product na verwerking, zich niet gunstig ontwikkelde, omdat sprake was van een aantal belemmerende factoren, zoals: geen gescheiden opslag, geen voorschoners en geen nareinigers bij de droger geen adequaat droogproces geen beluchting in de opslagruimte geen juiste opstelling en afstelling van machines geen correcte slijpproces bij witte rijstproductie In 2000 blijkt de situatie niet te zijn verbeterd. De meeste bedrijven voldoen niet aan het profiel van een modern verwerkingsbedrijf. Er is veelal geen goede afstemming van de slijp- op de pelcapaciteit. De eindproducten bevinden zich niet in een situatie van gescheiden opslag, met alle gevolgen van dien. Het horizontaal intern transport vindt veelal plaats middels schroeven en kettingen in plaats van bandtransporteurs Verticaal transport vindt plaats middels elevatoren. Dit leidt tot onnodige toename van breukpercentages. Het plaatsen van machines op 3 niveaus bijvoorbeeld is over het algemeen geen praktijk. De pellerijen dienen minimaal aan de volgende eisen te voldoen: een nominale pelcapaciteit van ten minste 4 ton per uur bufferopslag voor padie voor ten minste 24 uur productie ontvangst droge padie in bulk volledig mechanisch intern transport automatische weging na padieontvangst en voor afvoer van gereed product een door een nader aan te wijzen instantie goedgekeurde productie flow chart opslag voor gereed product voldoende om één (1) week productie op te slaan. Nieuw te bouwen pellerijen moeten passen in een door de Overheid te ontwikkelen locatieplan waarbij rekening gehouden moet worden met een zo efficiënt mogelijke aanvoer van padie en afvoer van gereed product
MODULE 12: RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
Page 11 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
B.
T OEGEVOEGDE
WAARDE
B.1 Bijproducten en afvalbeheer B.1.1. Bijproducten
Er is in Suriname geen belangrijke industrie ontstaan voor de fabricage van parboiled rijst en of pre-cooked rijst. De SML verloor de positie als belangrijkste producent van parboiled rijst. Er is een particulier bedrijf dat zich in deze branche is gegaan, maar de hoeveelheden en naar verluidt de kwaliteit blijven vooralsnog beneden niveau. Er is dus geen belangrijke ontwikkeling van fabricage van bijproducten op gang gekomen. In het buitenland voornamelijk in de landen van het Verre Oosten (Thailand, India e.a.) maar ook in de USA en Brazilië, kennen we bijvoorbeeld: Rijstolie uit gestabiliseerde slijpmeel Ontbijtgraan (breakfast cereal) uit breukrijst Snacks en Sweets uit breukrijst en rijstmeel Veevoer uit rijstmeel en slijpmeel Vitamine B concentraten uit slijpmeel B.1.2 Kaf- en strobenutting
Energiebronnen De belangrijkste energiebronnen in de rijstverwerkingsindustrie zijn dieselolie (drogers) en elektriciteit. De installatie van branders die op Staatsolie draaien ter vervanging van dieselolie als brandstof voor zowel kolom- als bindrogers, heeft gelukkig op grote schaal plaatsgevonden. Mede tengevolge van de steeds toenemende problemen binnen de rijstsector vanwege toenemende kosten en milieuproblemen die de verbranding van kaf in de open lucht teweeg brengt, neemt de belangstelling voor kaf als energiebron toe. Rond 1986 werd door slechts 3 bedrijven kaf benut voor energie doeleinden. Deze waren: de SML Wageningen waar het diende als brandstof voor de opwekking van elektriciteit en energie. Peu et Content (Gummels) waar het kaf diende als brandstof voor de kolomdroger. NV Rijstpak, die een uit Panama geïmporteerde kafbrander voor haar bindroger had aangeschaft en tot dan niet bevredigend had gefunctioneerd. Een drietal drogers gebruikte hout als energiebron t.w.: Nickerie: Kasinath Nanhak
MODULE 12: RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
Page 12 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Saramacca: Kisoensingh en Tewarie Voor de toepassing van zonne-energie bij drogers, is de belangstelling die in het begin groeiende was, volledig verdwenen. Voor de aandrijving van de diverse machines in de pellerij wordt op een enkele uitzondering na, gebruik gemaakt van elektromotoren. Voor zover kon worden nagegaan gebruikten slechts de kleine molens in Saramacca een dieselmotor voor de centrale aandrijving van machines. De elektriciteitsvoorziening vindt plaats door de EBS. Het bedrijf Wederzorg te Commewijne en de SML (gedeeltelijk) dat zelf elektrische energie ten behoeve van hun bedrijf opwekte, bestaat niet meer. In de drogerijen wordt gebruik gemaakt van elektro- en in sommige gevallen van dieselmotoren voor met name de aandrijving van de blowers (ventilatoren). Nader onderzoek naar efficiëntieverbetering bij de toepassing van de traditionele energiebron en verdere ontwikkeling van de alternatieve nieuwe goedkopere energiebronnen kaf, zonne-energie en houtafval is noodzakelijk zodat op basis daarvan kostenbesparende investeringen kunnen worden geadviseerd. In dit verband kan worden verwezen naar de door Kalloe Consultancy eind 2003 uitgevoerde studie naar de benutting van kaf als energiebron. Dit project zou in samenwerking met de EBS worden uitgevoerd, mits er financiering hiervoor beschikbaar zou komen. Besluiten zijn uitgebleven. Een in het buitenland gevestigd bedrijf SWES-AGRO heeft in 2006 een kafvergassingsproject aangeboden aan de Vereniging van Rijst Exporteurs en aan de overheid. De financiering van dit project geschiedt vanuit het buitenland. De enige voorwaarde is dat de molenaren zich gedurende een nogal beperkt aantal jaren, verbinden tot kafleverantie. Ook dit project zou in samenwerking met de EBS moeten worden uitgevoerd. Er zijn nog andere aanbieders in het bijzonder uit India van kafbenuttingsprojecten in het kader van energieopwekking ten tonele verschenen. Er vallen echter geen besluiten en dat is een bekend fenomeen in onze rijstsector. Overige toepassing Overige toepassingen van kaf en stro kunnen zijn: Rijststro als ruwe grondstof voor de vervaardiging van diabeetsuiker. Fabricage van ascement stenen. Houtskool briketten uit kaf en of stro.
MODULE 12: RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
Page 13 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
B.2 Management en efficiëntie Er is ten aanzien van het management binnen de rijstverwerkingsindustrie ruimte voor verbetering. De eigenaar of bedrijfsleider is vaak niet op de hoogte van de mogelijkheden die de bestaande installatie biedt. De meeste bedrijven houden geen adequate productieadministratie bij. Verbeteringen worden voornamelijk overgenomen van andere bedrijven. Hoewel er de laatste 10 jaren enigszins verbetering is opgetreden in de kwaliteit van de particuliere rijstverwerkingsbedrijven, is tijdens het onderzoek komen vast te staan dat behalve de inefficiëntie als gevolg van verkeerde locatie van drogerijen, opslagsilo’s en pellerijen, in het algemeen geen sprake is van aanzienlijke inefficiënties binnen de bedrijven zelf. Echter, kwaliteitsmanagement laat binnen de meeste bedrijven nog veel te wensen over, in termen van afwezigheid van labequipment, dus geen kwaliteitsbewaking tijdens het proces van verwerking.
B.3 Aanbevelingen De conclusies getrokken uit de resultaten van het veldonderzoek in beide perioden, bieden voldoende aangrijpingspunten om een sanerings- en ordeningsprogramma ten behoeve van de rijstverwerkingsindustrie voor te bereiden en uit te voeren. Hierbij zal het kostenaspect niet uit het oog mogen worden verloren. Er zal voor verbetering aandacht dienen te worden besteed aan: het kweken van lager en middelbaar productietechnisch kader t.b.v. de rijstverwerkingsindustrie. begeleiding van pellerijen bij de verbetering van de productie-administratie door instanties zoals ADRON en consultants. bijscholing van bestaand productietechnisch kader door het organiseren van korte praktijkgerichte cursussen (USA, Europa en Thailand) onder de noemer van technische bijstand (FAO, OAS, IDB en EOF). Een nationale campagne optouw zetten begeleid door een vanwege de overheid aangewezen instantie om toepassing van alternatieve energiebronnen te stimuleren Fondsen zoeken om relevante onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten te starten waarin ondermeer het aspect van toegevoegde waarde wordt meegenomen. Stimulansen geven aan ondernemers om over te gaan tot gebruik van alternatieve energie.
MODULE 12: RIJSTVERWERKING, BIJPRODUCTEN EN AFVALBEHEER
Page 14 of 14
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
13
ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
I NHOUD 1 Introductie .......................................................................................... 2 2. Introductie van Management ................................................................... 3 2.1 Communicatie en Managerial besluitvorming ......................................... 8 2.2 Organiseren, leiderschap en teamwerk ............................................. 11 2.3 Organisatieontwikkeling ................................................................. 14
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 1 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
1
I NTRODUCTIE
Suriname werkt aan haar ontwikkeling. Zij streeft al geruime tijd naar duurzame verhoging van het nationaal inkomen en een betere inkomensverdeling door middel van: Verhoging van de productie en productiviteit, door uitbreiding van de kredietverlening aan nationale productiebedrijven en de woningbouw en de aantrekking van buitenlandse bedrijven. Dit kan worden gerealiseerd in de sectoren met voorzienbare sterke potentiële groei middels: Uitbreiding van de gangbare productie op korte termijn door middel van intensieve benutting van de bestaande productiecapaciteit en door versnelde uitvoering van bestaande investeringsprojecten, rijst, bananen, visserij, houtwinning, oliepalm, klein, midden en grootschalige goudwinning, aardoliewinning en verwerking, industriële verwerking van lokale dan wel geïmporteerde grondstoffen. Een bijzondere uitdaging op middellange termijn is de verzwakte concurrentiepositie van een aantal staatsbedrijven Verlaging van kostprijzen, ter versterking van hun internationale concurrentiepositie en ter verlaging van binnenlandse consumentenprijzen. Hierbij zijn lagere rentetarieven een vereiste. Vergroting van de koopkracht van lage inkomensgroepen Verlaging van kostprijzen van bedrijven In het land bevinden zich verschillende individuen en maatschappelijke groeperingen die aan de productieactiviteiten deelnemen. De ontwikkeling van Suriname kent natuurlijk vele facetten. Het benoemen van deze facetten onder grotere noemers levert technische-, sociale-, en milieudoelstellingen. Een gezond besluitvormingsproces is een noodzakelijke conditie voor realisatie van genoemde doelstellingen. Het besluitvormingsproces kan slechts goed op gang worden gebracht en gehouden indien binnen de verschillende curricula, communicatievaardigheden meer aandacht krijgen. Het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie is een kwestie van communicatie en besluitvorming. Een belangrijke conditie in dit verband is het gedrag van personen als individuen en/of als individuen binnen organisaties en bedrijven.
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 2 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
2. I NTRODUCTIE VAN M ANAGEMENT
Het werk van managers is erg belangrijk in de context van succes. Chief Executieves van grote bedrijven, kleinere en middelgrote bedrijven, de President van Suriname, President van de USA zijn allen managers. Een Definitie van Management Management is een complex proces. Door middel van management coördineren managers het werk van vele personen die beschikken over andere bronnen. Als je management meer exact definieert, komt het neer op een proces van effectieven en efficiënte inzet van organisatie bronnen, teneinde doelen te realiseren doormiddel van planning, organiseren, leiding geven, en controledaden uitvoeren. Effectiviteit en efficiëntie zijn belangrijke aspecten van management. Een succesvolle onderneming is er één die effectief en efficiënt opereert. De effectieve manager zorgt ervoor dat werkers werk doen waarvoor zij getraind zijn en capabel voor zijn. De effectieve manager monitor constant en let erop dat hulpmiddelen niet worden verspild. De volgende hulpbronnen kunnen nodig zijn: personeel financiën informatie fysieke zaken De succesvolle manager wendt deze hulpmiddelen dusdanig aan, dat er een product wordt gemaakt welke in overeenstemming is met de wensen van de clientèle. Figuur 1: The Management Process Managers use
Organizational Resources Human Financial Physical Informational through
Organizational Functions Planning Organizing Leading Controlling in order to
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Effectively And Efficiently achieve
Objectives
Page 3 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Menselijke hulpbronnen: De meest kritische resource in alle organisaties is de menselijke hulpbron. Managers werken daarom met de menselijke hulpbron teneinde gestelde doelen te halen. Zij zijn in staat om effectief en efficiënt aan de realisatie van organisatie of bedrijfsdoelen te werken. Managers moeten er ook naar toe werken dat de werkers wel over de nodige hulpmiddelen beschikken, zodat zij de job kunnen klaren. Wanneer op de werkvloer werkers van verschillende etnische, culturele religieuze achtergrond zich bevinden, wordt aan managers nog sterkere eisen gesteld. Managers moeten derhalve gelijke carrière kansen bieden aan werknemers, zodat geen ongewenste situaties van discriminatie zich voordoen. Financiële hulpbronnen: Financiële hulpbronnen zijn al die financiële middelen die bestemd zijn om de huidige en toekomstige activiteiten van het bedrijf of de organisatie te kunnen uitvoeren en dragen. Deze hulpbronnen dienen het belang van de instandhouding van de menselijke, fysieke en informatie hulpbron. Voor commerciële bedrijven komt het aan op financiële hulpbronnen die via investeringen, leningen van banken, en andere financiële instellingen worden verkregen. Voor overheidsinstellingen betekent het bijvoorbeeld dat hun running costs wordt verkregen uit beschikbaarstelling van financiële middelen vanwege de overheid en vaak zijn deze middelen afkomstig van belastingen en andere inkomsten van de Staat. Fysieke hulpbronnen: Een derde groep van resources, die managers aanwenden om doelen te realiseren staat bekend als fysieke hulpbronnen. Deze omvatten, ruwe grondstof, land, gebouwen, meubelen, machines, werktuigen, equipement, computers en dergelijke. Hoewel het zo is dat bedrijven die er financieel goed voor staan, in staat zijn fysieke hulpmiddelen in ruime mate aan te schaffen, toch de voorkeur wordt gegeven aan goed opgeleide en getrainde menselijke hulpbron. Informatiebronnen: Informatiebronnrn omvatten gegevens die verzameld zijn, geanalyseerd en die zo zijn vertaald dat managers, daar gebruik van kunnen maken bij het nemen van besluiten. Informatie moet correct zijn, actueel en “comprehensive”. De informatie kan inhouden de volgende componenten: Budgetten, sales projecties, economische voorspelling analyse van inhouse training programma’s,
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 4 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
De Belangrijkheid van Management: Managers verschaffen directieven aan alle organisaties, private ondernemingen, Governmental en religieuze diensten. Het is via deze inzet dat persoonlijke doelen van employees worden gerealiseerd. Effectieve managers is een van de belangrjke assets aanwezig in rijke landen en het is één van de assets die nodig is in ontwikkelingslanden. De “standard of living” in een gemeenschap staat en valt met de kwaliteit van het management. Daarom worden top-level managers vaak goed betaald. Management vaardigheden: Managers behoeven verschillende combinaties van skills teneinde organisaties of bedrijven succesvol te managen. Alle managers moeten drie typen van vaardigheden bezitten, namelijk: Technisch kennis Contactuele eigenschappen op het intermenselijke vlak Conceptuele eigenschappen Het bezit van deze kwaliteiten en eigenschappen is een afgeleide van het niveau van de manager in de organisatie of het bedrijf. Technische vaardigheid: Technische vaardigheden zijn de vaardigheden die nodig zijn om een specialistische taak tot een goed einde te brengen. Dit soort vaardigheden komen aan de orde wanneer de manager het werk van subordinaten moet beoordelen. Hoe meer aanwezigheid van de technische kennis, des te meer de manager in staat is aangedragen werken of plannen te beoordelen maar ook in de uitvoering te helpen begeleiden. Intermenselijke vaardigheden: Intermenselijke vaardigheden zijn de vaardigheden die managers in staat stellen om succesvol met andere personen in de organisatie of het bedrijf te werken. De managers dienen in staat te zijn om de zorgpunten en belangen van medewerkers te begrijpen. Zij moeten kunnen motiveren en moeten met diversiteit kunnen omgaan. Zij moeten weten wanneer ze teveel van de werknemers hebben gevraagd en of hij of zij hen niet aanzet tot workaholics. Conceptuele Vaardigheden: Managers dienen in staat te zijn om zich te richten op een hele company in plaats van op een enkele unit. Ze moeten beschikken over het vermogen: te denken in abstracte termen, om complexe zaken te vereenvoudigen, een plan van aanpak te bedenken.
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 5 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Conceptuele vaardigheden stellen managers in staat: Een missie te formuleren voor de organisatie voor het bedrijf. de route uit te stippelen naar realisatie van de missie deze zaken te communiceren binnen de organisatie of het bedrijf verbindingen te zien tussen afdelingen en andere sectoren marketplace opportunities te identificeren de vaardigheden aan te wenden in een “global setting” Management niveaus: “Managerial jobs” kennen vaak drie niveaus, top, middel en first. “Top, middel en first level” managers hanteren verschillende combinaties van “managerial skills” om hun werk te doen. Conceptuele vaardigheden zijn het meest in gebruik bij top-level managers, technische skills het meest bij first-level managers. Middle level managers, moeten beschikken over intermenselijke eigenschappen. In principe moeten alle niveaus over deze eigenschappen beschikken. Top level managers: Top level managers zijn in een organisatie nogal schaars. Top level managers zijn verantwoordelijk voor de “performance” van de organisatie. Ze zijn verantwoordelijk voor de missie uitvoering, de planning de strategieën. Zij representeren hun organisatie of bedrijf bij vele contacten met andere organisaties, bedrijven of de overheid. Zij maken doorgaans lange uren. Figuur 2: The importance of Managerial Skills by Managerial Levels Managerial Level Top Level manager Middle Level manager First Level manager
Conceptual +++++ +++ ++
Managerial Skill Interpersonal ++++ ++++ ++++
Technical ++ +++ +++++
+= de mate waarin de skills aanwezig zijn bij de drie (3) niveaus.
Middle Level Managers: Alle managers tussen first level managers en top level managers zijn middle level managers. De manager van een fabriek of een school of van een ziekenhuis zijn voorbeelden. Middel level managers zijn er om de visie en strategie van top level managers te laten stroken met de operationele werkelijkheden die first level managers zien. Tegenwoordig is het zo dat middle level managers vanwege de computer sneller informatie verkrijgen dan in het verleden. Hierdoor is men beter in staat informatie van de top level managers te integreren met de dagelijkse problematiek van uitvoering op de werkvloer.
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 6 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Middle level managers hebben een substantiële impact op de resultaten van een organisatie of bedrijf. Als zij niet meewerken aan een nieuwe strategie om wat voor redenen dan ook, kunnen zij behoorlijk vertragend bezig zijn. First Level Manager: First Level Managers superviseren het werk van alle non-managerial werkers of operators., bijvoorbeeld sales vertegenwoordigers, engineers, laboranten en andere groepen van technische werkers. Ofschoon hun titels verschillen, in verschillende organisaties, hebben first level managers dezelfde verantwoordelijkheden. Door de intrede van de computer zijn de eisen die gesteld worden aan first level managers ook veranderd in de negentiger jaren. Functies van het Management: Management functies omschrijven de actuele werkzaamheden van de manager. Een company’s administratieve operatie wordt gehaald door planning, organiseren, coördineren, opdrachten geven en uitoefening van controle. De coördinatie en opdrachtgevende functie vormen de leiding gevende functie. Planning: Planning is een proces dat doelen identificeert, commitments maakt, hulpbronnen inzet, acties in het kader van prestaties op touw zet. Via planning proberen managers de toekomst te voorspellen en acties neer te zetten zodat de organisatie ook in de toekomst succesvol kan zijn. Planning is de taak van de top level manager en het bepaalt of geeft inhoud aan het organiseren, leiding geven en aan de controle functie. Effectief planning houdt in een “range” van activiteiten, gegeven het vermogen van het bedrijf en de mogelijkheden die dat bedrijf heeft. Organiseren: Bij het organiseren gaat het erom om te zien hoe werkzaamheden en verantwoordelijkheden worden gegroepeerd. Als er wordt georganiseerd kijken managers naar het neerzetten van autoriteit verantwoordelijkheidsrelaties en zij vormen ook werkgroepen. De functie van het organiseren, stelt vast de manier waarop menselijke hulpbron, fysieke, financiële, en informatie worden gecoördineerd daarbij bewerkstelligend de goede balans tussen de hulpbronnen en tussen de verschillende afdelingen. Leiding geven: Hoge kwaliteit leiderschap wordt steeds kritischer in het kader van succes. Leiding geven definiëren we als het ontplooien van activiteiten en het beïnvloeden van activiteiten van anderen, met het doel problemen op te lossen die in de organisatie
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 7 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
als doelgericht samenwerkingsverband worden ervaren. Leiding geven heeft dus zowel betrekking op samenwerking als op doelrealisering en op de kwaliteit van beide. Bij leiding geven moet de vraag worden beantwoord of doelmatigheid en efficiëntie van de organisatie aan gestelde normen voldoen. Leiding geven aan de organisatie als doelgericht systeem omvat: signaleren van problemen in de doelrealisering van het systeem analyseren van de problemen zorgen dat ze worden opgelost In de organisatie is het belangrijk dat betrokkenen belang hebben bij instandhouding van de samenwerking ondanks mogelijke tegenstellingen. Men probeert tot gemeenschappelijke besluiten te komen over gemeenschappelijke zaken. Controlling: Controle verzekert dat via effectief leidinggeven, nagegaan wordt of wat er gepland is inderdaad is uitgevoerd. Indien de doelen niet gehaald zijn, dan worden maatregelen getroffen. Het controleproces bestaat uit zes stadia: Kennis van doelformulering Kennis van strategieën en plannen Ontwikkeling van een performance standaard Het meten van actuele performance in relatie tot de standaard Het evalueren van afwijkingen Initiëren van corrigerende maatregelen En de relatie tussen planning en controlling demonstreert de communicatie over en weer tussen de vier managementfuncties. In de eerste plaats wordt door planning belangrijke doelen gekozen en acties noodzakelijk voor doelrealisering vastgelegd. Figuur 3: Interrelationships among Management Functions Planning Selecting objectives and actions necessary for their achievement Leading Deciding how to best motivate people to accomplish objectives
Organizing Determining the most desirable groupings of work and resources Controlling Monitoring and correcting organizational actions to ensure accomplishment of objectives.
2.1 Communicatie en Managerial besluitvorming Activiteiten van organisaties zijn vooral het resultaat van een enorme hoeveelheid beslissingen, zoveel zelfs dat niet kan worden achterhaald welke beslissingen allemaal een rol spelen.
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 8 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Tabel 1: Aandachtsgebieden waarin besluitvorming belangrijk is 1
2
Aandachtsgebied Strategie De doelstellingen van de organisatie die de Missie bepalen Dagelijkse werkzaamheden Gebruik van beschikbare productiemiddelen
3
Verwerving van productiemiddelen (a) fysieke materialen (b) financieel (c) personeel
4
Administratie
5
Technische innovatie
6
Sociale structuur
Hoofdzaken wat te produceren hoe te produceren welke productiemiddelen zijn nodig tempo en planning van productie korte termijn doelen bewaken planning en organisatie van onderhoud voorraadniveaus zorgen voor aanvoer van fysieke productiemiddelen in de juiste hoeveelheid en juiste kwaliteit zorgen voor voldoende kapitaal handhaven van liquiditeit werving, training en stimulering van personeel handhaven van moreel, motivatie en inzet arbeidsverhoudingen opzetten en onderhouden van adequate systemen voor administratieve informatie en planning opzetten en onderhouden van een adequate organisatiestructuur hoe kunnen prestaties worden verbeterd? welke nieuwe producten of processen kunnen worden ontwikkeld? rechtvaardiging van het verleden legitimatie van huidige en toekomstige plannen uitingen van vriendschap en vertrouwen uitingen van vijandigheid en wantrouwen
Communicatie is het sturen en ontvangen van informatie (een boodschap). Er zijn talloze redenen waarom communicatie vaak niet voldoet aan de idealen van nauwkeurigheid, betrouwbaarheid, geldigheid, toereikendheid, effectiviteit. In ieder geval kan via communicatie tot besluitvorming worden gekomen. Een besluitvormingsproces wordt gedefinieerd als de gedachten en handelingen die te maken hebben met een serie keuzes en ook die keuzes zelf. Er kan sprake zijn van: a. Persoonlijke beslissingen Deze zijn beslissingen die de manager neemt, meer als gevolg van een persoonlijk belang dat moet worden gediend. In de meeste gevallen kan de manager dit soort besluiten niet delegeren naar andere managers toe. b. Operationele beslissing Deze beslissingen die het organisatie belang voor ogen hebben, kunnen dus ook een strategisch karakter hebben. Het maken van een nieuw product bijvoorbeeld of het betreden van een nieuwe markt voor het product. Soms is het onderscheid tussen persoonlijke en operationele beslissingen moeilijk te maken.
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 9 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
In het algemeen kent het besluitvormingsproces de volgende stappen: 1. Wordt bewust van het probleem 2. Definieer het probleem 3. Stel besluitvormingscriteria op 4. Ontwikkel alternatieve oplossingen 5. Analyseer aangedragen data 6. Neem acties 7. Maak follow-up besluiten Er is sprake van het bewust worden van een probleem indien er een verschil bestaat tussen de gewenste situatie en de realiteit. Managers kunnen zich pas bewust worden van een probleem als zij binnen alle geledingen van het bedrijf hebben geïnventariseerd wat de meningen zijn van managers over doelen, strategie en doelrealisatie. Managers moeten zogenaamde”early warning systems” installeren zodat zij tijdig op de hoogte zijn dat zaken niet goed lopen. Het definiëren van een probleem is een van de meest cruciale stappen binnen het besluitvormingsproces. Het correct definiëren van een probleem leidt tot de beste resultaten, omdat deze ook de oplossing in beeld brengt. Daarom wordt vaak gesteld, dat het correct definiëren van het probleem, het halve werk is. Besluitvormingscriteria zijn vaak de “standards” voor beoordeling, nodig voor de evaluatie van alternatieve oplossingen. Besluitvormingscriteria dienen expliciet te zijn en moeten een zekere rangschikking hebben in termen van belangrijkheid. Ineffectieve managers kiezen vaak de weg van de minste weerstand en dan stellen zij de vraag, “wordt het probleem opgelost?”, in plaats van, “Is het de beste oplossing binnen de richtlijnen?”. De top manager moet stimuleren tot individuele creativiteit onder de werkers. De top manager moet creatief denken onder de managers stimuleren via groepsparticipatie in creatief denken, waarbij een ieder, ideeën in snel tempo zonder remmingen presenteert en bediscussieert, dit leidt tot de beste resultaten. Een van de in het verleden ontwikkelde technieken is de brainstorming. Het analyseren van data kan via de volgende methoden worden bereikt. : Het calculeren van kosten en opbrengsten van besluiten en hun alternatieven Het maken van een besluitvormingsboom De boom maakt inzichtelijk, welke de onderlinge verhoudingen zijn tussen de effecten die in de tijd zullen optreden.
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 10 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Op basis van getrokken conclusies kan de manager het beste alternatief omarmen en actie nemen. Besluiten rond de Follow-up, zijn eveneens nodig omdat het bestaan van organisaties en bedrijven een niet ophoudend proces is. Planning, uitvoering, monitoren/evaluatie gaan derhalve hand in hand.
2.2 Organiseren, leiderschap en teamwerk Organiseren
Binnen de organisatie is er een structuur, die personen en zaken omvat. Het geeft aan wie doet wat en wie rapport aan wie. Personen hebben binnen de organisatie de gelegenheid om te groeien naar jobspecialisatie. Het voordeel van de specialisatie is het kunnen ontwikkelen van expertise, wat realisatie van doelen op efficiënte wijze, ten goede komt. Jobspecialisatie heeft echter enige nadelen. Het bemoeilijkt het coördinatiewerk, wanneer verschillende specialisten zich slechts wensen te beperken tot kleine specialistische gebieden. Jobs kunnen verschillende karakteristieken hebben. Skill variety Taak identiteit Taak belangrijkheid Taak zelfstandigheid Feedback Het zijn al deze componenten, die leiden naar verantwoordelijkheidsgevoel en feedback leidt naar kennis en resultaten. Managers kunnen in een structuur van differentiatie operen, dan wel in een structuur van integratie. “Span of control” verwijst naar een situatie, waarin een aantal employees rapporteert aan een manager. Het aantal moet niet te groot zijn, niet meer dan bijvoorbeeld 15. Hoe zit het met het begrip bureaucratie. Een bureaucratische organisatie is gekenmerkt door: Regels en procedures voeren de boventoon in de organisatie. Er is een grote mate van differentiatie voor wat betreft de organisatiefuncties. Er is een sterke hiërarchie. Elke unit rapport aan een hogere unit en er is geen sprake van “free floating” van een unit. Er is sprake van een nadruk op normen en regels om gedrag van employees te bepalen. Er is geen speciale behandeling van een employee die uitschiet. Alle administratieve acties zijn vastgelegd in een schrijven.
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 11 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Tegenover deze vorm van machine bureaucratie staat Professional Bureaucratie. Voorbeelden van een Professional bureaucratie zijn een accountantskantoor, een universiteit en een ziekenhuis. Vastlegging van regels en gedragcodes geldt hier het meest voor het korps van hoog getrainde managers. In sommige ondernemingen behoeft Departementalizatie geen problemen op te leveren, bijvoorbeeld daar waar afdelingen afgeronde specialistische pakketten moeten vervaardigen. Anderzijds is een onderzoeksstation bij voorbeeld in de landbouw niet gebaat bij departementalizatie. Immers, de onderzoekstaak vergt in dit verband meer integratie en coördinatie van taken. Organisatiestructuren kunnen in diverse vormen voorkomen. We kunnen hebben een platte organisatiestructuur. Dat is de organisatie structuur met weinig lagen van management. We kennen een matrix organisatiestructuur, die bedoeld is om de problemen die ontstaan bij traditionele structuren en die veranderingen moeten doorvoeren, te omzeilen. Een matrix organisatiestructuur bestaat uit een projectstructuur en is in hoge mate functioneel. In matrix organisatiestructuren, kan de employee aan verschillende managers rapporteren, omdat resultaten van een activiteit meerdere projecten en cellen in de organisatie, regarderen. Het gebruik van het matrix
model heeft niet als uitdaging de creatie van een matrix structuur, als wel de creatie van een matrix in de hoofden van de managers. Matrix organisaties kennen ook nadelen, hoofdzakelijk omdat employees moeten rapporteren aan verschillende managers. Leiderschap en teamwerk
Organisaties zijn verzamelingen mensen die verschillende doelstellingen nastreven. Hun belangen en doelen kunnen vaak uiteen lopen. Het brengen van doelen en belangen bij elkaar is een kwestie van leiderschap. Er zijn talloze definities van leiderschap in omloop. Benis en Nanus(1985) hebben uit zo’n 300 omschrijvingen een samenvattende definitie gemaakt. Van leiderschap is sprake wanneer iemand (de leider) invloed uitoefent over anderen (de volgers) binnen een groep of organisatie. De invloed kan veelomvattend of beperkt zijn, maar binnen formele organisaties wordt speciaal nadruk gelegd op invloed over: De waarden die aangehangen worden. De richting waarin toekomstige ontwikkelingen worden gestuurd. De wijze waarop dagelijkse taken worden uitgevoerd. In deze definitie kunnen drie belangrijke aspecten onderscheiden worden. Benadrukt dat leiderschap geen kenmerk is van een geïsoleerd individu, maar in relaties tussen leiders en volgers tot uiting komt.
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 12 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Uit de definitie volgt dat er binnen een sociale organisatie, meerdere leiders kunnen bestaan voor verschillende aspecten. Leiderschap hoeft niet synoniem te zijn aan een formele positie in de managementhiërarchie, al is dit wel mogelijk. Men hoeft niet manager of chef te zijn om een leider te zijn, maar het valt te betwijfelen of men een manager kan zijn wanneer men geen leiderschap ontwikkeld heeft in bepaalde aspecten van de activiteiten in de organisatie. De reden is dat managers verantwoording dragen voor de prestaties van anderen; invloed uitoefenen op mensen om naar de hoogste normen te presteren, is dus een belangrijke taak van managers. Bij leiderschap is er sprake van een wederzijds afhankelijke relatie met volgers, gericht op samenwerking en teamresultaten. Een effectieve leider dient de beschikking te hebben over cognitieve (mentale) en kenniseigenschappen. Drie cognitieve eigenschappen zijn belangrijk, namelijk, hij of zij moet probleemoplossend kunnen werken, de manager moet inzicht hebben in situaties en in personen. De manager dient technische en professionele competentie te bezitten. Verder kunnen worden genoemd karaktereigenschappen: zelfvertrouwen, gevoeligheid voor macht, drang naar succes, gevoel voor humor, enthousiasme, assertiviteit, intermenselijke vaardigheden, hulpvaardigheid en takt zijn allemaal belangrijke componenten, die leiderschap beïnvloeden. Een klassieke methode voor het kwalificeren van leiderschapstijlen is om de leiding te arrangeren langs het gehalte aan autoriteit uitstralend gedrag aan de dag gelegd door de manager. Links oplopend gehalte aan een optreden dat autoriteit uitstraalt, is te vinden bij de manager autocratische stijl consultatief
participatieve stijl consensus
free-reign stijl democratisch
Rechts oplopend gehalte aan een optreden dat autoriteit uitstraalt, is te vinden bij de groepsleden Charismatisch leiderschap is het vermogen om leiding te geven op basis van charme, inspiratie, emotie, maar ook kennis en visie. Heel veel aandacht wordt besteed aan een leiderschapstijl die verder gaat dan slechts het leiden van interacties tussen personen. De transformatie leider helpt organisaties om positieve verandering te brengen in hun aanpak van zaken. Men bereikt dat door mensen te helpen hun positieve kwaliteiten en eigenschappen beter in te zetten in het licht van verandering en realisatie van doelen.
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 13 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
De op transformatie gerichte leider bezit charisma en heeft dus het vermogen om de werkomgeving en anderen met charme te inspireren tot grotere en belangrijke prestaties.
2.3 Organisatieontwikkeling Omstreeks 1900 ontstond de zogenaamde klassieke organisatieleer. Centraal stond de constructie naar het model van een machine. Belangrijke begrippen in dit verband zijn: Taakstelling Beloning naar prestatie Zorg voor standaardcondities Goede instructies voor arbeiders Scherpe omschrijving van verantwoordelijkheden en bevoegdheden Strikte scheiding van leiding en uitvoering Tussen 1930 en 1940 ontstond daarop een reactie in de zogenaamde human relations-beweging. In deze beweging lag de nadruk op gunstige werkomstandigheden en een prettig arbeidsklimaat. Men dacht dat bevrediging van psychosociale behoeften, zoals geborgenheid in een groep, waardering, zekerheid en status zou leiden tot hogere arbeidsprestaties. De verwachtingen waren nogal te hoog gesteld, maar sociale klimaat is van blijvende betekenis geweest. Tussen 1950 en 1960, vindt men de periode van het revisionisme. Hier ging het om organisatiedeskundigen die een synthese zochten tussen beide voorgaande stromingen. De vierde stroming namelijk organisatieontwikkeling is gelijktijdig met het revisionisme ontstaan. Zij onderscheidt zich van de drie genoemde stromingen vooral door twee kenmerken: De gerichtheid op bewust op gang gebrachte en geleide veranderingsprocessen in organisaties. De motivering vanuit een ideologie van maatschappelijke vooruitgang en groei naar open menselijke verhoudingen en democratisering. Groepsdynamica is binnen de context van organisatieontwikkeling een ontdekking die in korte tijd een brede toepassing vond als middel om sociale vaardigheden van mensen te vergroten en zo sociale verandering teweeg te brengen. Organisatieontwikkeling kenmerkt zich door een mengeling van kennis en ideologie. De organisatieontwikkelaar is begeleider of change agent. Een change agent die betrokkenen in organisaties wil helpen verandering te realiseren, staat voor de keus: Aansluiting zoeken bij wat betrokkenen zelf nastrevenswaard achten of
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 14 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Opereren op grond van zijn eigen opvattingen wat goed en wenselijk is. Het lijkt de voorkeur te verdienen de keuze van de veranderingsdoelen primair bij betrokkenen zelf te leggen. Over het algemeen kan men betrokkenen zien als degenen die belang hebben bij de oplossing van een probleem of die de gevolgen ervan ondervinden. De aard van de belangen kan echter nogal verschillen. Mensen kunnen last hebben van het onderhavige probleem en hebben baat bij de oplossing ervan. Anderen kunnen zonder dat het om hun probleem gaat belang hebben bij de gevolgen van een eventuele oplossing. Tenslotte kunnen mensen emotioneel betrokken zijn bij een kwestie zonder dat zij rechtstreeks de gevolgen ervan ondervinden. Organisatieontwikkeling kent in de praktijk begrensde mogelijkheden. De beperkingen hebben vooral te maken met de vraag of participatie van betrokkenen serieus mogelijk en effectief is. 1) In de eerste plaats leidt participatie van betrokkenen onvermijdelijk tot teleurstelling, wanneer degenen die macht bezitten uiteindelijk anders beslissen dan betrokkenen zelf hebben aangegeven. 2) Teneinde de kans op teleurstelling bij betrokkenen te minimaliseren, dienen de grenzen van de mogelijkheden goed te zijn aangegeven en daarom is het inroepen van een deskundige die de gevolgen van een te kiezen oplossing of beslissing, bekijkt. 3) Een derde voorwaarde voor organisatieontwikkeling heeft te maken met de vraag in hoeverre er gemeenschappelijkheid bestaat over een aan de orde gesteld probleem en men de bereidheid heeft zich voor de oplossing ervan in te zetten. 4) De vierde conditie is te noemen dat bij betrokkenen de bereidheid kan worden verondersteld tot het accepteren van compromissen en meerderheidsbeslissingen. Veel mensen die met een probleem worden geconfronteerd, bedenken spontaan een oplossing voordat zij het probleem hebben geanalyseerd en voordat zij zich hebben afgevraagd welk doel zij eigenlijk stellen. Het verschijnsel dat mensen en groepen niet van nature volgens een dergelijke logische systematiek werken, maakt begeleiding vaak wenselijk. Begeleiding dient dan oplossings-, proces- en ontwikkelingsgericht te zijn. Belangrijke condities voor een goede begeleidingsrelatie zijn: Wederzijdse acceptatie Distantie van de begeleider ten opzichte van de aan de orde gestelde problematiek, waarvoor belangrijk zijn; geen belangen hebben bij bepaalde oplossingen en een emotioneel neutrale houding
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 15 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Organisatieontwikkeling wordt doorgaans in verband gebracht met externe begeleiding. Externe adviseurs en begeleiders hebben vaak een gunstiger uitgangspositie om aan de condities voor een goede begeleidingsrelatie te voldoen. Een externe begeleider kan meestal blanco beginnen en is duidelijker belangeloos wat betreft de aard van de op te lossen problemen. De condities kunnen voor hem haar gunstig zijn als: Een ontwikkelingsgerichte aanpak gewenst is. De kans op overeenstemming tussen betrokkenen gering lijkt, is het voor de leiding vaak verstandig de handen vrij te houden om later eindbeslissingen te kunnen nemen, waar betrokkenen niet uit zijn gekomen. Zij kan dan informatie gebruiken die de participatie onder externe begeleiding heeft opgeleverd en daardoor de diverse belangen beter wegen.
MODULE 13: ORGANISATIELEER EN ONTWIKKELING
Page 16 of 16
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
14
GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
I NHOUD 1
Inleiding ....................................................................................................... 2 1.1 Opkomst kleinlandbouw ............................................................................. 2 1.2 Gewassen .............................................................................................. 2 1.3 Uitbreiding van padieteelt onder kapitalistische verhoudingen .......................... 3
2
Het begrip coöperatie, een definitie ................................................................. 3
3
De 3.1 3.2 3.3
ontwikkeling van coöperaties mede in het licht van een historisch perspectief ...... 4 Interne organisatiestructuur ....................................................................... 4 Doelstellingen ....................................................................................... 15 Invloed van externe factoren op de coöperatie ........................................... 16
4
Soorten coöperaties .................................................................................... 18 4.1 De economische status van leden. ............................................................ 18 4.2 De economische functies van de coöperaties.............................................. 18 4.3 De mate van integratie van de leden en de bedrijven van leden in de coöperatie........................................................................................... 19 4.4 De legale status .................................................................................... 19 4.5 Het niveau van de organisatie. ................................................................. 19
5
Coöperatieve controle en management ............................................................ 20 5.1 Verantwoordelijkheden van de leden ......................................................... 20 5.2 Het bestuur .......................................................................................... 21
6
Slotopmerkingen ......................................................................................... 22
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 1 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
1
I NLEIDING
Vele jaren terug handelden de meeste studies over boeren, over het boerenbedrijf, productiviteit, gewassen en andere landbouwkundige en landbouweconomische kwesties. In de afgelopen dertig jaar is men zich meer gaan toeleggen op studies die gaan over de totstandkoming van de structuur van plattelandssamenlevingen.
1.1 Opkomst kleinlandbouw In Suriname zijn de kleinlandbouwers in de circulatie gekomen rond 1873. Zij kwamen op als zelfstandige agrarische producenten in de tijd onmiddellijk na de opheffing van het Staatstoezicht, dat is de tienjarige periode van gedwongen arbeid die volgde op de opheffing van de slavenarbeid in 1863. Kleine boeren in de gehele wereld hebben gemeen dat het bewoners zijn van het platte land, die voor hun levensonderhoud in hoofdzaak aangewezen zijn op het gebruik van de grond waarop zij op kleine schaal voedselgewassen telen, terwijl zij daarnevens gewassen telen, die in een wijdere economie kunnen circuleren dan die van hun vestiging.
1.2 Gewassen Tot omstreeks de eeuwwisseling, vormden cassave en de kookbanaan het hoofdvoedsel van de bevolking in de kolonie. De export gerichte cacao- en suikerindustrie kwam in de verdrukking. Voedselgewassen gingen steeds meer een centrale rol in de verbouw innemen. De heroriëntatie op de lokale voedselmarkt gold niet alleen voor alle kleine boeren in even sterke mate. Voornamelijk de creoolse boeren volhardden in hun strijd om het bestaan als cacaoboer. Sommigen hielden stand, anderen konden zich niet staande houden. De vraag werd gesteld waarom de creoolse boeren in die tijd niet hebben ingespeeld op de nieuw ontstane vraag naar voedselgewassen. Mogelijkerwijs ligt hierin de verklaring voor het feit dat de verbouw van voedselgewassen in het bijzonder die van rijst geassocieerd wordt met de vestiging van Aziatische ex-contractanten. In haar meest extreme vorm treft men deze associatie aan bij schrijvers die ervan uitgaan dat sommige etnische groeperingen een bepaalde natuurlijke dispositie hebben voor bepaalde gewassen. Deze denkwijze sluit aan bij die welke wij in kringen van de Aziatische immigranten, de kleine landbouwers bij uitstek zien. Beide denkwijzen zijn uitdrukking van etnisch gecentreerd denken, zij zijn deel van een ideologie. Het is niet moeilijk om deze denkwijze op historische gronden te ontkrachten. Uit vele historische bronnen blijkt dat al voor de introductie van contractarbeid van Aziatische immigranten, de rijstbouw
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 2 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
in Suriname bestond. Al bij de opheffing van de slavenarbeid wordt rijst als volksvoedsel aanbevolen en op kleine schaal ook verbouwd.
1.3 Uitbreiding van padieteelt onder ka pitalistische verhoudingen Met de komst van de immigranten vindt een sterke uitbreiding van de rijstbouw plaats. Onder invloed van de introductie van de mechanisatie wordt de schaal nog groter. De teelt van padie vindt vrijwel uitsluitend plaats onder kapitalistische productieverhoudingen. Het proces van kapitaalaccumulatie bij de teelt van padie in Suriname, komt onder andere tot uiting in de concentratie van productiemiddelen in handen van een beperkt aantal personen. Onder druk van deze omstandigheden en de eisen die de markteconomie dicteren, transformeert de kleinlandbouwer naar medebezitter van bedoelde productiemiddelen. Maar het proces van samenwerking bijvoorbeeld bij aanschaf, bezit en inzet van schaarse en dure productiemiddelen, komt niet tot haar recht. De coöperatieve ontwikkeling van onze agrarische sector komt maar niet op gang.
2
H ET BEGRIP COÖPERATIE , EEN DEFINITIE
Een definitie
Een coöperatie wordt in het algemeen gedefinieerd als een associatie, die zich vrijwillig verenigd heeft ter bereiking van een gezamenlijk economisch doel, en wel door middel van: de oprichting van een democratisch gecontroleerde bedrijfsorganisatie. rechtvaardige bijdragen in het kapitaal door de leden. rechtvaardige verdeling van de risico’s en bedrijfsoverschotten van de gezamenlijke onderneming. In deze definitie wordt iets gezegd over de interne structuur van een coöperatie, namelijk een vrijwillige associatie van de leden in een democratische organisatie. Het begrip democratisch in een coöperatieve organisatie heeft vooral betrekking op het feit, dat alle leden, ongeacht het aandeel dat ze hebben bij het nemen van beslissingen in de algemene vergadering, het hoogste gezagsorgaan van een coöperatie zijn. Het democratisch principe wordt dan wel kernachtig omschreven met de uitdrukking, “one man one vote”. In de definitie van P. van Dooren (1972) , wordt behalve onder de interne structuur van een coöperatie ook iets gezegd over de doelstellingen van een coöperatie, in de eerste plaatst worden de economische belangen van de leden behartigd, waarbij men op een rechtvaardige manier deelt in zowel het verlies als de winst van de coöperatie. Wat in de definitie van Van Dooren
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 3 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
ontbreekt, is de invloed van andere personen en organisaties op de structuur van de coöperatie en de wijze waarop doelstellingen gerealiseerd worden. De invloed van externe personen, zoals opkopers, handel en geldschieters, overheid en politici, is substantieel. Kleine boeren produceren deels voor het eigen onderhoud en deels voor de markt. De benodigde arbeidskracht wordt hoofdzakelijk geleverd door de boer en zijn gezinsleden. Landbouwcoöperaties in ontwikkelingslanden zijn vooral in de jaren zestig opgericht, meestal op initiatief van de overheden van deze landen zelf. Dit in tegenstelling tot de landbouwcoöperaties in Europa en de Verenigde Staten van Amerika, die meestal op initiatief van kleine groepen boeren zelf zijn opgericht. De overheidsbemoeienis in ontwikkelingslanden met landbouwcoöperaties heeft vooral als doel gehad de landbouwcoöperaties ten behoeve van de steden te stimuleren en tegelijkertijd sociale onrust onder de kleine boeren als gevolg van de heersende armoede te voorkomen (P. Vorsley, 1984, pag. 127).
3
D E ONTWIKKELING VAN COÖPERATIES MEDE IN HET LICHT VAN EEN HISTORISCH PERSPECTIEF
Aan de hand van de drie onderscheiden aspecten van de (landbouw)coöperaties, zal een kort overzicht worden gegeven van de ideeën, die er in de literatuur zijn over landbouwcoöperaties in ontwikkelingslanden. De 1. 2. 3.
drie aspecten, die als leidraad dienen voor deze uiteenzetting zijn: De interne organisatie structuur De doelstellingen De invloed van externe factoren op de coöperatie.
3.1 Interne organisatiestructuur Kenmerken van bestuursleden: In de literatuur over landbouwcoöperaties in ontwikkelingslanden, wordt bij de beschrijving van de interne structuur meestal de nadruk gelegd op één of meer van de volgende punten: Professionele integriteit en bezit van sociale idealen Tot het begin van de jaren zeventig wordt van bestuursleden van landbouwcoöperaties vooral verwacht, dat ze professioneel en integer zijn en sociale idealen bezitten. Deskundigheid en psychosociale eisen In deze periode ligt de nadruk op deskundigheid en op de psychosociale eisen, waaraan bestuursleden van landbouwcoöperaties moeten voldoen. P. Oud stelt, dat van bestuursleden verwacht mag worden, dat:
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 4 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Zij over voldoende zelfbeheersing beschikken waarbij ze het belang van de coöperatie boven het eigen belang stellen. Ook moeten zijn hun politieke, religieuze of wereldbeschouwelijke overtuiging buiten de coöperatie zien te houden. Bovendien moeten bestuursleden geen autoritair gedrag vertonen en hun maatschappelijke functie of positie niet laten gelden. Ze moeten initiatieven ontplooien en de coöperatie aanpassen aan veranderende omstandigheden, ze moeten de leden tot medewerking opwekken en bemiddelen bij conflicten. Ten slotte moeten bestuursleden een goede opleiding hebben en ongeveer dezelfde sociaaleconomische positie als de leden. (P. Oud, 1970, pag. 244 e.v.) De bovengenoemde visie op het bestuur van een coöperatie valt binnen het kader van datgene, wat in het vervolg van formele “expert” benadering zal worden genoemd. In deze visie bestaat het bestuur uit capabele mensen, die zich strikt houden aan de democratische principes van een coöperatie. In de formele benadering worden landbouwcoöperaties in ontwikkelingslanden vooral gezien als instrument van de overheid, het platteland te ontwikkelen, door productieverhoging die uiteindelijk zal leiden tot een betere inkomensverdeling en vergroting van de macht voor de rurale bevolking. In de jaren zeventig en tachtig is er kritiek gekomen op deze benadering, die ertoe zou leiden, dat landbouwcoöperaties in ontwikkelingslanden, vooral bestuurd worden door rijke boeren, die als enigen over de benodigde expertise beschikken om complexe organisaties te leiden en daardoor het meest profiteren van de voordelen, die de overheid biedt aan landbouwcoöperaties in de vorm van subsidies en de levering van landbouwbenodigdheden. Dit is in Suriname niet per se het geval. Kritiek op de “expert” benadering heeft geleid tot de visie, dat landbouwcoöperaties het best geïnitieerd en begeleid kunnen worden door idealistische buitenstaanders, die een mentaliteitsverandering onder de kleine boeren teweeg brengen, waardoor zij hun armoede niet meer als natuurlijk gegeven kunnen aanvaarden. Deze buitenstaanders, ook wel promotors genoemd, moeten vooral de armere secties van de kleine boeren door spreiding en bewustmaking zover zien te krijgen dat zij de bestuursfuncties van de rijke boeren kunnen overnemen. Deze visie, waarbij het vooral gaat om de bewustmaking van arme kleine boeren, zal in het vervolg de participatorische benadering worden genoemd. Aanhangers van de participatorische benadering hebben een voorkeur voor kleinschalige coöperaties, die niet te veel onder invloed staan van de overheid. Men is van mening, dat de overheid in de meeste ontwikkelingslanden vooral streeft naar de verhoging van de agrarische productie en daarom vooral de belangen verdedigt van rijke boeren en kleine boeren, die uitsluitend voor de export of de binnenlandse
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 5 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
markt produceren. Steun van de overheid wordt niet bevorderlijk geacht om een mentaliteit van zelfstandigheid bij kleine boeren te kweken. Kleinschaligheid wordt gepropageerd, omdat arme kleine boeren onvoldoende kennis hebben om een complexe organisatie te besturen en over te weinig middelen beschikken om technische hoogwaardige productie activiteiten te ondernemen. Bij voorkeur wordt gestart met kleine projecten, die gericht zijn op het lenigen van de directe sociale nood. Bij de participatorische benadering worden coöperaties net als een leerproces fasegewijs opgericht, waarbij begonnen wordt met eenvoudige activiteiten, die steeds verdere worden uitgebreid. D. Buijs een aanhanger van de participatorische benadering, onderscheidt de volgende fasen, die doorlopen moeten worden bij de oprichting van een coöperatie (D. Buijs, 1982, pag. 14): a. de promotiefase b. de mobilisatiefase c. de eerste actiefase d. de opbouwfase e. de stabilisatiefase Ad a De promotiefase omvat het stellen van doelen, het werven van middelen bij internationale hulporganisaties. Gezocht wordt naar een geschikte locatie, die beantwoordt aan de volgende voorwaarden: de kleine boeren mogen niet te afhankelijk zijn van handelaren en dergelijke, er moet sprake zijn van de aanwezigheid van individueel niet oplosbaar geachte knelpunten, er moet hulp aanwezig zijn van buitenstaanders, promotors, bij het opzetten van participatorische projecten, en de kleine boeren, die in aanmerking komen voor deze projecten moeten homogeen zijn in sociaaleconomisch opzicht. De promotor moet zijn gezag ten opzichte van de kleine boeren legitimeren, door in het dorp te gaan wonen, enquêtes te doen over de heersende problemen en contact te zoeken met de gezagdragers in het dorp. Ad b De mobilisatiefase heeft vooral betrekking op het geven van prikkels aan kleine boeren om samen te werken. Er wordt geprobeerd zekerheid te verschaffen over te bereiken resultaten, de onbekendheid en het gebrek aan ervaring met organiseren bij kleine boeren wordt opgeheven. Gestreefd wordt naar mentaliteitsverandering door het organiseren van groepsgesprekken, het aanbieden van tekeningen en/of films over de polder- of dorpssituatie en de polder- of dorpsbewoners zelf onderzoek te laten doen naar hun situatie. Er wordt gestreefd naar kleine groepen, omdat dan de sociale
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 6 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
controle, effectiviteit en solidariteit groter zijn. Ten slotte worden er in deze fasen projecten gekozen, waarbij gelet wordt op financiële kleinschaligheid, betere mogelijkheden tot participatie, aangepaste technologie en de rijke boeren mogen over het algemeen niet meedoen. Ad c In de eerste actiefase wordt begonnen met kleine activiteiten, waardoor het zelfvertrouwen van de kleine boeren toeneemt, er wordt een nieuwe organisatie opgezet, waarin gelijkwaardigheid een centrale rol vervult. Ook wordt alvast rekening gehouden met vervolgactiviteiten, de leden moeten een eigen bijdrage leveren, waardoor hun eigenwaarde en trots bevorderd wordt. Er moet sprake zijn van expressief leiderschap, dat ervoor zorgt dat de leden onderling geïntegreerd worden in een normatief systeem. In deze fase is het leiderschap een taak van de promotor. Er worden lokale leiders opgeleid en de leden participeren in de precisering van de doelen, de organisatiestructuur, de keuze van het bestuur, het bepalen van de bevoegdheden en bestuursleden en de exacte hoogte van de eigen bijdrage. De participatie geschiedt door het aanbieden van concrete alternatieven en de leden worden opgeleid in het geven van leiding, boekhouden, notuleren en wordt informatie gegeven over de werking van kredieten, banken en overheidsdiensten. De instrumentatie, affectieve en morele betrokkenheid wordt bevorderd. Ad d In de opbouwfase vindt er een uitbreiding plaats, gepaard gaande met een toenemende arbeidsdifferentiatie. Dit is nodig omdat de boeren meer dan één gezamenlijk probleem hebben en behoefte hebben aan een op elkaar afgestemd pakket van goederen en diensten, zoals krediet, voorlichting, risicodekking van onzekere activiteiten, een gegarandeerde afzet etc. In deze fase wordt ook getracht de betrokkenheid van leden van een ingesteld projectteam te handhaven, er wordt een onafhankelijke geschillencommissie ingesteld om conflicten op te lossen en de verdeling van de inkomsten wordt vastgesteld, waarbij er rekening wordt gehouden met een post afschrijvingen. Er wordt instrumenteel leiderschap geïnstalleerd, dat op efficiënte en effectieve wijze de doelen van de coöperatie moet verwezenlijken. Er worden afspraken tussen de promotor en de groep vastgelegd, die betrekking hebben op zijn of haar recht om in te grijpen als er sprake is van onregelmatigheden. Er worden relaties aangegaan met externe instanties, waarbij gelet moet worden op het behoud van de zelfstandigheid, er worden financiële transacties gesloten en spaar- en kredietrekeningen geopend. De promotor begint zich terug te trekken en draagt contacten, die hij heeft met de buitenwereld over aan de projectgroep.
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 7 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Ad e De stabilisatiefase. Na een periode van sterke groei consolideert de organisatie zich en gaat de groei geleidelijker verlopen. Er ontstaat differentiatie binnen de coöperatie en er moeten mechanismen worden ingesteld ter voorkoming van machtsmisbruik, zoals de rotatie van bestuursfuncties, die beloond moeten worden, waardoor deze ook aantrekkelijk worden voor de armste leden, er moet een uitbreiding van functies plaatsvinden, er moeten controlecommissies worden ingesteld en de sociale controle moet gehandhaafd blijven door het instellen van kleine subgroepen. In deze fase neemt de coöperatie een formele status aan en worden er associaties gevormd met soortgelijke groepen, ter verkrijging van schaalvergroting. Men dient zich ervan bewust te zijn dat door het aangaan van externe relaties intern differentiaties kunnen optreden tussen bestuurders en leden. De participatorische benadering heeft ook kritiek gekregen en heeft tevens geleid tot aanpassing van de formele benadering. M. Esman en N. Uphoff stellen, dat participatie op zich het succes van een coöperatie niet bepaalt, maar dat dit toegeschreven moet worden aan andere structurele variabelen (M. Esman en N. Uphoff, 1984, pag. 69). Het succes van een coöperatie wordt gemeten in de vergroting van gelijkheid in kansen en voordelen voor kleine boeren, de vergroting van macht van de rurale bevolking en de vergroting van de agrarische productie (M. Esman, N. Uphoff, 1984, pag.26 en 27). De organisatorische variabelen die wel verantwoordelijk zijn voor het succes van een coöperatie zijn: het geven van de economische prikkels aan de leden, het bestaan van duidelijke bepalingen over de verplichtingen van de leden, de wijze waarop deze voldaan moeten worden, er moet consensus zijn onder de leden over de verplichtingen. Het probleem van de “free riders”, waarbij men probeert te profiteren zonder een eigen bijdrage te leveren moet opgelost worden en de sancties tegen overtredingen moeten door de leden zelf worden uitgevoerd. Een tweede punt van kritiek op de participatorische benadering is, dat participatie alleen mogelijk is als de overheid dit toelaat, omdat er anders een confrontatie volgt met de Staat, waarbij de kleine boeren vrijwel zeker het onderspit delven. (M. Esman, N. Uphoff, 1984, pag. 208). Volgens B. Galjart is participatie van kleine boeren niet mogelijk, als de overheid kapitaalaccumulatie als hoogste prioriteit heeft, als stedelijke belangen duidelijk voorgetrokken worden boven rurale belangen en als er politieke dreiging uitgaat van participatie. Participatie is vooral mogelijk, als een regime grote behoefte heeft aan de vergroting van de legitimiteit (B. Galjart, 1982, pag. 190). De formele “expert” benadering wordt in de literatuur ook wel harmonie model (D. van Dusseldorp, 1981, pag. 58) of conventionele benadering (K. Verhagen,
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 8 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
1984, pag. 158) genoemd. De participatorische benadering wordt ook wel conflict model genoemd (D. van Dusseldorp, 1981, pag. 58) Een tweede facet van de structuur van een coöperatie, dat apart aandacht verdient, is de controle en toezicht op het bestuur. Ook ten aanzien van dit punt zijn de twee eerder genoemde visies, de formele en de participatorische benadering te onderscheiden. De formele benadering was vooral tot de jaren zeventig populair en komt nog steeds, zij het in gewijzigde vorm voor. Deze benadering houdt in, dat er in de coöperatie een raad van toezicht is, die wordt bemand door goed opgeleide personen, die de financiële verslagen van het bestuur bestuderen en beoordelen. De raad van toezicht brengt advies uit aan de algemene ledenvergadering, die mag stemmen over het al dan niet goedkeuren van de financiële verslagen. In veel ontwikkelingslanden worden coöperaties door de overheid beschouwd als instrument ter verhoging van de agrarische productie en als mogelijkheid greep te krijgen op de plattelandsbevolking (I. Vorsley, 1984, pag 184). Dit heeft ertoe geleid dat de overheid in deze landen vaak zelf de deskundigen levert voor de raad van toezicht. In Suriname was de overheidsbemoeienis met landbouwcoöperaties tot het midden van de jaren zeventig minimaal. Thans is men van mening, dat de controle van landbouwcoöperaties vooral in handen moet zijn van de overheid (A. Girsschbaum, 1984, pag. 25). Vanaf de jaren zeventig komt er kritiek op het principe, dat de controle moet worden uitgeoefend door al dan niet door de overheid geleverde experts. De rijke boeren bezetten functies in de raad en het bestuur van toezicht, met het argument dat zij de enigen zijn met de benodigde expertise, of ze proberen de door de overheid geleverde deskundigen achter zich te krijgen. In beide gevallen zal de coöperatie vooral de belangen van de rijke boeren behartigen. Deze kritiek heeft mede geleid tot het propageren van de participatorische benadering, waarbij alle leden en dan vooral de arme boeren, actief deelnemen aan de controle van het bestuur. De participatorische benadering wordt niet alleen verdedigd op grond van het feit dat de “expert” benadering leidt tot een te grote invloed van de rijke boeren, maar ook wordt erop gewezen, dat participatie een verlichting kan betekenen op de middelen, die de overheid moet aanwenden voor de rurale ontwikkeling, omdat van de leden een eigen bijdrage wordt verwacht (D. van Dusseldorp, 1981, pag 69). Participatie van alle leden in de controle van het bestuur is alleen mogelijk als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan (K. Verhagen, 1984, pag. 28). De leden moeten op de hoogte zijn van hun rechten te mogen participeren, ze moeten toegang hebben tot de feitelijke informatie over het functioneren van de coöperatie en de noodzakelijke kennis en vaardigheden hebben om de informatie adequaat te interpreteren. Ze moeten de gelegenheid krijgen hun verslag te
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 9 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
geven en ze moeten controle kunnen uitoefenen, zonder dat ze hiervan de dupe worden. De kritiek, dat de landbouwcoöperaties in ontwikkelingslanden vooral de belangen dienen van rijke boeren heeft ook geleid tot aanpassingen van de formele benadering, waarbij verbetering van de controle meer aandacht krijgt. M. Esman en N. Uphoff, die gekwalificeerd kunnen worden als aanhangers van de formele benadering, waarbij aspecten van de participatorische benadering zijn geïncorporeerd, hebben zich hier ook mee bezig gehouden. Landbouwcoöperaties zijn in hun visie een tussenweg tussen het vertrouwen op bureaucratische, of marktmechanismen ter vergroting van de ontwikkeling van het platteland. Bureaucratische mechanismen hebben betrekking op investeringen die een lange termijn nodig hebben om winstgevend te zijn en hebben betrekking op de promotie van innovaties en modificeren van programma’s aan lokale behoeften. Maatregelen worden van bovenaf (top down) uitgevoerd door experts, die technische criteria hanteren. Het vertrouwen op het marktmechanisme is alleen mogelijk voor agrarische producten, met grote winstkansen, die meestal buiten het bereik van arme groepen liggen. Coöperaties kunnen het bureaucratisch, en het marktmechanisme effectiever maken, door uitbreiding van de reikwijdte van de overheid en de verhoging van de efficiëntie van het apparaat en het personeel. Coöperaties bieden de mogelijkheid tot aggregatie van lokale hulpbronnen, waardoor individuen kunnen optreden in de marktsector (M. Esman en N. Uphoff, 1984, pag. 22) Controle in de coöperatie kan verbeterd worden door (M. Esman en N. Uphoff, 1984, pag. 213 t/m 214). Het regelmatig houden van bestuursverkiezingen, bestuursleden afwisselend verschillende functies laten bekleden, het opzetten van elkaar controlerende comités, participatie van de leden in de besluitvorming, het aankweken van een ethiek van verantwoord leiderschap en het geven van training aan de leden in administratie, boekhouding en technische kennis. Ook wordt aandacht besteed aan het voorkomen van corruptie, het gebruik van fondsen van de organisatie voor persoonlijke doeleinden door bestuursleden. Corruptie kan worden tegengaan door bestuursleden beter te belonen in respect, macht en in vergroting van hun toekomstmogelijkheden (M. Esman en N. Uphoff, 1984, pag. 198) Dit voorstel staat haaks op de participatorische benadering, waarin juist geprobeerd wordt de macht van bestuursleden te beperken. De kans op corruptie wordt ook verkleind, als de coöperatie klein van omvang is, waardoor de sociale controle groter is, en als verantwoordelijkheden over zoveel mogelijke leden verspreid zijn, er moet sprake zijn van simpele procedures, openbaarheid van de boekhouding en zichtbaarheid van de eigen bijdrage, de leden moeten getraind worden in management, de kosten moeten eerlijk verdeeld worden en men moet kunnen participeren (M. Esman en N. Uphoff, 1984, pag. 123 t/m 235).
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 10 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Corruptie wordt ook tegengegaan, als het overheidsapparaat gedecentraliseerd wordt, waardoor diensten beter aansluiten bij behoeften, prioriteiten en wensen van de arme bevolking, de eigen bijdrage kan dan ook makkelijker geïnd worden en de levering van diensten wordt betrouwbaarder, omdat deze dan in materialen in plaats van geld geleverd kunnen worden. Het derde belangrijke facet van de structuur van een coöperatie betreft de verhouding tussen de leden onderling. Ook ten aanzien van dit punt kan er onderscheid gemaakt worden tussen de formele en de participatorische benadering. In de formele benadering wordt ervan uitgegaan, dat indien de leden van landbouwcoöperaties bepaalde psychosociale kenmerken om ongeveer dezelfde sociaaleconomische status hebben, de onderlinge verhouding optimaal zal zijn. Ze zullen dan vanzelf het belang inzien hun gemeenschappelijk problemen door middel van het lidmaatschap van een coöperatie op te lossen. Als de samenwerking tussen de leden te wensen overlaat, komt dit doordat de coöperatie te weinig, of de verkeerde diensten verleent, of deze ondoelmatig verzorgt. In de participatorische benadering komen ook psychosociale en sociaaleconomische kenmerken van de leden aan de orde, maar men concentreert zich vooral op de bestudering van deze kenmerken bij arme boeren. Op grond van deze studie is men tot de conclusie gekomen, dat het hebben van gemeenschappelijke belangen wel een voorwaarde is om te komen tot de vorming van een coöperatie, maar onvoldoende is om daadwerkelijk samenwerking tussen vooral kleine boeren te bereiken. Deze hebben bepaalde psychosociale en sociaaleconomische kenmerken, waardoor de vorming van een coöperatie van kleine boeren alleen met hulp van buitenaf mogelijk is. Tot de jaren zeventig overheerste de formele benadering, maar deze komt ook nu nog voor. De participatorische benadering is vooral in de jaren zeventig en tachtig populair geworden. Ik zal eerst ingaan op de formele benadering, waarna de participatorische benadering aan de orde zal komen. J. de Haan en L. Huizinga stellen op grond van onderzoek in Afrika, dat leden van landbouwcoöperaties aan de volgende psychosociale eisen moeten voldoen: men moet zich bewust zijn van een welvaartstekort, er moet een groepsbewustzijn en de bereidheid offers te brengen aanwezig zijn, de leden moeten hun verplichting nakomen en weerstand kunnen bieden aan degenen, die de coöperatie willen gebruiken voor het eigenbelang (J. de Haan en L. Huizinga, 1957, pag 86). P. Oud stelt op basis van een onderzoek naar landbouwcoöperaties in Suriname, dat de leden aan de volgende sociaaleconomische kenmerken moeten voldoen:
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 11 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
men moet in elkaars nabijheid wonen, een gemeenschappelijke werkkring hebben met ongeveer dezelfde sociaaleconomische status, er mogen geen etnische, religieuze of politieke verschillen zijn tussen de leden en er moet een markt zijn voor hun producten (P. Oud. 1970, pag. 222) Volgens de Haan en Huizinga zijn problemen met de samenwerking tussen leden van landbouwcoöperaties te wijten aan een gebrek en inspanning bij de leden, die alle taken op het bestuur willen afschuiven, problemen op dit vlak zijn ook een gevolg van het feit, dat de coöperatie de leden niet direct kan betalen voor producten, die zij via de coöperatie afzetten, omdat prijsschommelingen op de markt eerst verdisconteerd moeten worden in het bedrag, dat de leden ontvangen. Verder heeft de (afzet) coöperatie een ongunstige prijsstructuur, omdat alle leden ongeacht de bereikbaarheid van hun perceel, dezelfde prijs ontvangen voor hun producten. Ook heeft de coöperatie minder verkooppunten dan particulieren handelaren, waardoor er minder afnemers zijn voor de producten, die boeren via hun coöperaties op de markt aanbieden. (J. de Haan en L. Huizinga, 1975, pag 100 e.v.). Volgens P. Oud zijn de problemen bij landbouwcoöperaties een gevolg van het feit, dat deze onvoldoende kunnen concurreren met tussenpersonen (geldschieters, opkopers, winkeliers) en industriële ondernemingen, Ook wordt onvoldoende ondersteuning ondervonden van de overheid en andere landbouwcoöperaties, die soortgelijke diensten verlenen (P. Oud, 1970 pag. 365). Problemen bij de samenwerking tussen leden zijn te wijten aan het onvoldoende bedrijfsmatig functioneren, waardoor de leden gedesillusioneerd raken, omdat de coöperatie tegenslagen niet kan opvangen (P. Oud, 1970, pag. 248). De onderlinge samenwerking tussen de leden van coöperaties in Suriname schiet tekort, omdat deze te weinig diensten aanbieden. De landbouwcoöperaties in Suriname zoeken niet naar nieuwe afzetgebieden, ze zorgen niet voor de conservering en veredeling van producten, ze bieden geen transportmogelijkheden, opslagfaciliteiten en technische adviezen; kwaliteitscontrole en het verstrekken van krediet wordt ook niet verzorgd (P. Oud, 1970, pag. 75 e.v.) De samenwerking tussen de leden kan verbeterd worden door meer steun van de overheid in de vorm van propaganda, het zelf opzetten van landbouwcoöperaties, het verlenen van financiële en materiële hulp, het treffen van bestuurlijke maatregelen en organisatorische begeleiding en toezicht (P. Oud, 1970, pag. 253 e.v.).
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 12 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
De relatie tussen de overheid en landbouwcoöperaties komt uitgebreider aan de orde bij de behandeling van de invloed van externe factoren op het functioneren van deze organisaties. M. Esman en N. Uphoff, proberen de formele benadering aan te passen door meer nadruk te leggen op participatie van de leden in hun coöperatie, waardoor deze beter gaat functioneren. Toch slaat mijns inziens de balans bij hen toch naar de formele benadering. De belangrijkste functies van landbouwcoöperaties zijn volgens hen: accurate en representatieve informatie aan overheidsorganen, de adaptatie van programma’s aan lokale behoeften, vergemakkelijken van het communicatieproces, doordat de overheid met groepen in plaats van individuen in gesprek kan treden, de lokale mobilisatie van hulpbronnen, kostenbesparing doordat coöperaties gebruik maken van lokaal bekende traditionele technieken, het gebruik en het onderhoud van de faciliteiten en diensten die door de overheid aan de plaatselijke bevolking worden aangeboden, en de verkrijging van medewerking van de lokale bevolking bij het uitvoeren van nieuwe overheidsprogramma’s (M. Esman en N. Uphoff, 1984, pag. 24 t/m 26). Volgens Esman en Uphoff ontstaan problemen bij de samenwerking tussen de leden en doordat leden verschillende economische activiteiten ontplooien (M. Esman en N. Uphoff, 1984, pag. 193 t/m 195). Interne verdeeldheid kan worden opgelost door een kleine omvang van de coöperatie, participatie, het gebruikmaken van duidelijke regels en procedures, positieve bedrijfsresultaten en een beter aansluiten van de dienstverlening door de overheid bij de wensen en prioriteiten van de bevolking (M. Esman en N. Uphoff, 1984, pag. 209 en pag. 269). A. Kirschbaum, deskundige van de Food and Agricultural Organization, FAO, van de Verenigde Naties trad vanaf 1984 op als adviseur van de Surinaamse overheid betreffende landbouwcoöperaties. Hij stelt, dat de relatie tussen de leden van landbouwcoöperaties in Suriname verstoord wordt door gebrek aan loyaliteit ten opzichte van de coöperatie en het ontbreken van soortgelijke belangen (A. Kirschbaum, 1984, pag. 32) Om de samenwerking tussen leden van de coöperaties in Suriname te bevorderen zullen deze meer faciliteiten en diensten aan de leden moeten aanbieden, waardoor zij vanzelf het nut zullen inzien van een dergelijke organisatie, ook moeten er juridische mogelijkheden komen voor de controle en begeleiding van de coöperaties door de overheid, waardoor er hogere eisen gesteld kunnen worden aan het management en er een minimum bedrag aan kapitaal kan worden vastgesteld, dat coöperaties moeten hebben, alvorens ze wettelijk erkend kunnen worden. (A. Kirschbaum, 1984, pag. 25 en 26). Hiertoe moet de coöperatieve wetgeving, die dateert van 1944 en vrijwel letterlijk een kopie is van de Nederlandse benadering van wetgeving op dit stuk, veranderd worden. Dit wetsproduct biedt te weinig handgrepen voor een grotere invloed van de
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 13 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
overheid op landbouwcoöperaties (A. Kirschbaum, 1985, pag. 12). De voorstellen van A. Kischbaum vallen binnen de formele benadering en bieden door de eisen van kapitaalbezit en management vooral perspectief aan rijkere boeren. Ik zal nu wat dieper ingaan op de ideeën van de participatorische benadering over de samenwerking tussen de leden. In deze benadering wordt ervan uitgegaan, dat het hebben van gemeenschappelijke belangen de basis van een gelijke sociaaleconomische status niet automatisch leidt tot de bereidheid deze in coöperatief verband te verdedigen. Dit geldt in versterkte mate voor kleine boeren, die weinig land hebben, sterk wisselende oogstopbrengsten en weinig mogelijkheden vast werk te vinden buiten de coöperatie. Zij leven op de rand van het bestaansminimum, waardoor hun eerste zorg is te proberen te overleven door een fatsoenlijk consumptieniveau het hele jaar door te handhaven (K. Verhagen, 1984, pag.11) Kleine boeren proberen risico’s zo veel mogelijk te vermijden, omdat dit hen onder het bestaansminimum kan brengen, wat ertoe leidt dat ze vaak een gemend bedrijf hebben, met landbouw en veeteelt, verschillende gewassen verbouwen en naast landbouw ook andere werkzaamheden verrichten om een eventueel mislukte oogst te kunnen opvangen. In Suriname proberen kleine boeren vooral door politieke patronage een baan bij de overheid te krijgen, waardoor zij verzekerd zijn van een vast inkomen. Het streven van kleine boeren is om risico’s te vermijden, die hun bestaan in gevaar kunnen brengen en het leidt ertoe dat ze niet geneigd zijn zich in coöperatief verband te verenigen, omdat het gevaar bestaat dat ze het schamele bezit dat ze hebben kwijt raken. Ook zijn ze bevreesd voor de tegenwerking van de coöperatie door de (lokale) elite, waarvan ze voor de verhandeling van hun producten en bijstand bij sociale nood afhankelijk zijn. Kleine boeren hebben de voorkeur voor het aangaan van patrooncliënt relaties, dynamische relaties tussen twee personen van ongelijke status, waarbij de persoon met een hogere status, bescherming en bepaalde diensten verleent in ruil voor prestige en trouw aan hem gegeven door de persoon lager in rang (B. Galjart, 1968, pag, 88) Kleine boeren hebben een voorkeur voor patrooncliëntrelaties, omdat in deze relaties idealiter een element van langdurigheid is opgebouwd, dat de zekerheid verschaft, dat men in ieder geval niet van honger zal omkomen (zie ook hfdst 1, paragraaf 1) Volgens de participatorische benadering is samenwerking tussen de kleine boeren alleen mogelijk door het optreden van buitenstaanders, promotors die niet afhankelijk zijn van de lokale elite en de boeren kunnen opwekken tot gezamenlijke actie. Door discussie probeert de promotor kleine boeren te bewegen hun gezamenlijke problemen in georganiseerd verband op te lossen, waardoor de capaciteit van besluitvorming en planning vergroot wordt. In het begin probeert de promotor te verwachten voordelen te garanderen, om de(gerechtvaardigde) psychosociale angst voor het nemen van risico’s te verminderen. De promotor leidt de boeren op om later zelf bestuurstaken te vervuilen en de coöperatie draaiende te houden.
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 14 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
De nadelen van de participatorische benadering zijn: de promotor wordt als nieuwe patroon gezien en er wordt een dirigistisch optreden van hem verwacht, de oprichting met behulp van een promotor is relatief duur, omdat er hooggekwalificeerde personen nodig zijn, die de boeren kunnen instrueren, en kunnen adviseren en assisteren bij de oplossing van conflicten en controle kunnen uitoefenen. Kleine boeren zijn vaak niet bereid de leiding van de promotor over te nemen (B. Giljart, 1982, pag. 91 en pag. 100). Tot nu toe is één dimensie van een coöperatie aan de orde gekomen, te weten de organisatorische structuur, die is onderverdeeld in de aspecten, kenmerken van bestuursleden, controle en toezicht en de relatie tussen de leden onderling. Nu zal ingegaan worden op een tweede belangrijke dimensie van een (landbouw)coöperatie, namelijk de doelstellingen van dit type organisatie.
3.2 Doelstellingen Doelstelling: Zowel in de formele als in de participatorische benadering wordt als één van de belangrijkste doelstellingen van een coöperatie gezien, het opheffen van gebreken en tekorten in het marktmechanisme. o P. Oud, een vertegenwoordiger van de formele benadering, ziet als belangrijkste
o
doelstelling van een coöperatie, het verbeteren van de toegang van kleine boeren tot kapitaal- en consumptiemarkten, doordat ze als ze collectief opereren, de winstgevendheid van hun bedrijven of operaties kunnen vergroten. Coöperaties bieden ook aan kleine boeren de mogelijkheid technische vernieuwingen op hun bedrijf in te voeren (P. Oud, 1970, pag.80).
Kleine boeren in ontwikkelingslanden zijn vaak verplicht hun bedrijf te moderniseren, om nog in staat te zijn te overleven. In de participatorische benadering wordt een betere integratie van kleine boeren in de markt ook wenselijk geacht, maar het mag niet ten koste gaan van het recht op een bestaansminimum voor de armsten, die ook duidelijk profijt moeten hebben van het produceren voor de markt. Betere integratie in de markt moet samengaan met een herverdeling van inkomen. Volgens K. Verhagen, een aanhanger van de participatorische benadering zijn de belangrijkste doelstellingen van een coöperatie het geven van meer macht aan zwakke groepen in de samenleving over de wijze, waarop zij hun hulpbronnen aanwenden en het geven van meer bescherming tegen manipulatie of exploitatie door buitenstaanders. Een betere integratie van kleine boeren in de markt is alleen mogelijk
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 15 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
als er speciale beschermende maatregelen worden genomen. De nadruk ligt op emancipatie en participatie van kleine boeren waardoor ze een groter deel van het nationaal inkomen krijgen op de autonomie van de coöperatie. In de formele benadering wordt vooral de nadruk gelegd op een zo bedrijfsmatig mogelijk functioneren van de coöperatie. Coöperaties staan in dienst van nationale ontwikkelingsdoelstellingen, waarvan de belangrijkste meestal de verhoging van de agrarische productie is. Het verschil in opvatting tussen de formele en participatorische benadering over de wijze, waarop de integratie van kleine boeren in de markt moet verlopen, komt tot uiting in de activiteiten die men van een coöperatie verwacht. In de formele benadering ligt het accent op het verstrekken van werktuigen en chemische middelen tegen gereduceerd tarief, het geven van afzetgaranties gekoppeld aan kwaliteitseisen, het verstrekken van krediet en adviezen voor een efficiënt bedrijfsbeheer. Meestal verzorgt de overheid een groot gedeelte van deze activiteiten, mobiliseren van lokale hulpbronnen in de vorm van spaar- en kredietverenigingen, die gemakkelijk toegankelijk zijn voor alle leden van een huishouden, vergroting van de onderhandelingsmarkt op de markt en het recht van aanspraak op faciliteiten en diensten van de overheid en particuliere hulporganisaties, verbetering van de mogelijkheden om geld te verdienen door het bundelen van hulpbronnen, waardoor er schaalvergroting wordt verkregen, verhoging van de lokale zeggenschap over productiemiddelen en versterking van de mogelijkheden van arme boeren de druk te weerstaan om voor de export te moeten produceren, zonder dat ze hier veel aan verdienen (K. Verhagen, 1984, pag. 17)
3.3 Invloed van externe factoren op de coöperatie De invloed van externe factoren: Een derde belangrijke dimensie van landbouwcoöperatie betreft de invloed van externe factoren. Zowel in de formele, als in de participatorische benadering is er aandacht voor de invloed van handelaren, opkopers, winkeliers en de overheid op een coöperatie. Kleine boeren zijn vaak afhankelijk van personen, die de toegang tot de markt gemonopoliseerd hebben. In de formele benadering wordt ervan uitgegaan, dat deze afhankelijkheid vanzelf wel minder zal worden, als de landbouwcoöperaties voldoende kunnen concurreren met de handelaren. De overheid kan door het verlenen van diensten de concurrentiepositie van de coöperatie verbeteren. Steun aan landbouwcoöperaties is immers ook in het voordeel van de overheid, omdat hierdoor de agrarische productie omhoog gaat, en er een meer gelijke inkomensverdeling ontstaat en de plattelandbevolking beter betrokken raakt bij de inspanning van de overheid het land te ontwikkelen. De overheid kan op verschillende manieren steun verlenen, door het verzorgen van propaganda voor landbouwcoöperaties, het zelf oprichten van deze organisaties, financiële en/of materiële steunverlening, het geven
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 16 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
van belastingvoordelen, het soepel verlenen van markt-, import-, en exportvergunning en het beschikbaar stellen van opslag- en een vergaderruimte etc. In de participatorische benadering wordt gesteld, dat de landbouwcoöperaties, in ontwikkelingslanden ondanks uitgebreide overheidssteun niet gelukt is om afhankelijkheidsrelaties te verbreken, omdat deze organisaties vooral door rijke boeren gedomineerd worden en de overheid niet bij machte of van zins is dit te veranderen. De afhankelijkheid van kleine boeren van tussenhandelaren, opkopers, winkeliers en rijke boeren, kan het best verbroken worden door deze personen uit te sluiten van de coöperatie of activiteiten te organiseren, die minder aantrekkelijk zijn voor hen, zoals het aanbieden van krediet tegen voor rijke boeren ongunstige rentetarieven, collectieve aansprakelijkheid van de groep voor kredieten, die aan individuele leden zijn verstrekt en het opleiden van kleine boeren, zodat ze zelf bestuursfunctie kunnen bekleden. (D. Buijs, 1982 pag 21 3n 22). Te veel steun van de overheid wordt in de participatorische benadering negatief beschouwd, omdat dit leidt tot te grote afhankelijkheid en te hoge verwachtingen bij de kleine boeren ten aanzien van de overheid. Ook hebben ambtenaren, die verantwoordelijk zijn voor het ontwikkelen van coöperaties, de neiging om zich meer met administratieve zaken bezig te houden dan met het bevorderen van de samenwerking onder kleine boeren, of ze misbruiken hun sociale positie en kennis van bureaucratische procedures voor eigen gewin. Toch staat men in de participatorische benadering uit strategische overwegingen niet geheel afwijzend ten opzichte van contacten tussen de overheid en de coöperatie. De overheid heeft immers de macht om coöperaties, waarin kleine boeren de dienst uitmaken tegen de werken, daarnaast kan de overheid technische en materiële hulp verschaffen, waardoor participatorische coöperaties op grotere schaal kunnen worden opgericht. Voorwaarde is wel, dat de overheid positief staat ten aanzien van een grotere invloed van kleine boeren, die een groter gedeelte van het nationaal inkomen opeisen. Het onderzoek in Suriname betrof landbouwcoöperaties, die vallen binnen het kader van de formele benadering, bestuursleden zijn vrijwel uitsluitend rijke boeren, arme boeren zijn wel lid, maar hebben geen invloed bij de controle en toezicht, de participatie van deze leden beperkt zich tot het bijwonen van algemene ledenvergaderingen, die zeer onregelmatig worden gehouden. Drie van de vier onderzochte coöperaties zijn opgericht door directe inmenging van de overheid en men is er niet in geslaagd afhankelijkheid in de vorm van patrooncliëntrelaties af te breken, of te verminderen. Bij het verzamelen van de gegevens ben ik niet a priori uitgegaan van de formele of participatorische benadering. Aan de hand van de drie onderscheiden dimensies van landbouwcoöperaties, de structuur, doelstellingen en invloed van externe factors is getracht eerst een beschrijving te geven van de coöperaties. Kenmerken van het bestuur komen aan de orde, zoals hun sociale status, activiteiten die ze naast hun bestuursfunctie uitoefenen en hun visie op de coöperatie.
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 17 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Ook wordt beschreven de samenwerking tussen de leden en de problemen, die hierbij optreden en de relaties, die leden hebben met opkopers, winkeliers, tussenhandelaren en met de overheid. Ten slotte is met gebruikmaking van begrippen uit de participatorische benadering gekeken in welke mate de leden participeren in de besluitvorming van hun coöperatie en of er verschil hierin is tussen rijke en arme leden. Tot nu toe zijn alle soorten van (landbouw)coöperaties op één hoop gegooid. Aan de hand van de door P. van Dooren genoemde classificatie criteria zal een nadere indeling gegeven worden van landbouwcoöperaties.
4
S OORTEN COÖPERATIES
P. van Dooren onderscheidt de volgende criteria, waarmee een landbouwcoöperatie geclassificeerd kan worden (P. van Dooren, 1978, pag. 51 t/m 58):
4.1 De economische status van leden. Zij kunnen landbouwer, handelaar, visser, ambtenaar etc. zijn. Bij de onderzochte coöperaties zijn de leden hoofdzakelijk landbouwer, waarbij veel van hen nog andere werkzaamheden verrichten, zoals een baan bij de overheid (vooral de aanleg en het onderhoud van wegen en andere lagere overheidsfuncties), los werk voor rijke boeren, visserij etc. In het Kwattagebied hebben veel kleine boeren een kraampje langs de weg, waar ze hun producten proberen te verkopen aan dagjesmensen uit Paramaribo. De leden hoeven geen personen te zijn, maar kunnen ook bedrijven zijn.
4.2 De economische functies van de coöperaties. Hierbij valt te denken aan het aankopen van kapitaal-, en/of consumptiegoederen, bestrijdingsmiddelen, gereedschap etc. voor de leden, het afzetten van de producten van de leden, verwerking, dienstverlening het verstrekken van krediet, het geheel verzorgen van productie van de levering van input tot de verwerking, verpakking en afzet. De landbouwcoöperaties in Suriname beperken zich veelal tot de aankoop en distributie van landbouwbenodigdheden en het verzorgen van de afzet, waarbij de verwerking en verpakking aan particulieren wordt overgelaten.
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 18 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
4.3 De mate van integratie van de leden en de bedrijven van leden in de coöperatie. Hierbij is van belang de mate, waarin de leden verplicht zijn zich te houden aan het beleid van de coöperatie. Bij de onderzochte coöperaties mogen de leden zelf bepalen van wie ze hun landbouwbenodigdheden betrekken, de integratie is minimaal.
4.4 De legale status Hierbij is van belang of de coöperatie al dan niet wettelijk aansprakelijk is, rechtspersoonlijkheid bezit. Er zijn drie soorten van rechtspersoonlijkheid: De wettelijke aansprakelijkheid (W.A), de leden zijn persoonlijk aansprakelijk voor alle eventuele schulden van de coöperatie. De gewijzigde aansprakelijkheid (G.A), de leden zijn aansprakelijk voor alle eventuele schulden van de coöperatie. De Uitgesloten Aansprakelijkheid (U.A), de leden zijn op geen enkele manier aansprakelijk voor de schulden van de coöperatie. Alle wettelijke erkende coöperaties in Suriname zijn van het type Gewijzigde Aansprakelijkheid (G.A) De Procedure voor het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid is nogal omslachtig, omdat er zowel een notaris bij betrokken moet zijn als de ministeries van Handel en Industrie en Landbouw. Hierdoor kan het jaren duren voordat een coöperatie wettelijk erkend is.
4.5 Het niveau van de organisatie. Hierbij worden onderscheiden: primaire coöperaties, die uitsluitend op lokaal niveau werkzaam zijn, secundaire coöperaties, die op regionaal niveau werken, en tertiaire coöperaties en federaties van primaire, of secundaire coöperaties, die op landelijk niveau werkzaam zijn. In Suriname zijn er alleen primaire landbouwcoöperaties. Taken: Hierbij worden onderscheiden: Single purpose coöperaties, die slechts één activiteit ontplooien. Multi-purpose coöperaties met meerdere taken en All-purpose, of geïntegreerde coöperaties, die een op elkaar afgestemd pakket van diensten aanbieden.
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 19 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
De landbouwcoöperatie Kwatta is een single purpose coöperatie, die zich uitsluitend bezig houdt met de verkoop van landbouwbenodigdheden, zoals bestrijdingsmiddelen en gereedschap aan zowel leden als niet-leden. Er zijn coöperaties die zich behalve met de verkoop en distributie van landbouwbenodigdheden ook bezig houden met het verzorgen van de afzet van producten van de leden.
5
C OÖPERATIEVE CONTROLE EN MANAGEMENT
5.1 Verantwoordelijkheden van de leden Het coöperatieve management team, bestaande uit leden, bestuur en mogelijk stafpersoneel zorgt voor controle en beheer van de coöperatie. De leden van de coöperatie hebben met een aantal verantwoordelijkheden rekening te houden, bijvoorbeeld: Gebruikmaking van de diensten van de coöperatie. Gebruikmaking van leningen op basis van een leningsovereenkomst. Terugbetaling van de lening met interest. Inkoop van landbouwbenodigdheden beschikbaar gesteld door de coöperatie. Gebruikmaking van machines en equipement beschikbaar gesteld door de coöperatie. Het verhandelen van het product (padie) via de coöperatie. Het bijwonen van meetings georganiseerd door het bestuur. Het deelnemen in besluitvormingsprocessen, waaronder stemming voor belangrijke onderwerpen. Het kiezen van competente en betrouwbare personen voor bestuursfuncties. Bereid zijn tot deelname in werkgroepen teneinde het werk van het bestuur te ondersteunen en zodoende coöperatiedoelen te helpen verwezenlijken. Participeren in programma’s ter vergroting van de kennisbasis in de coöperatie. Het investeren van kapitaal, dit in overeenstemming met de statuten van de coöperatie. Actieve deelname aan activiteiten die moeten leiden tot eventuele bijstelling en/of aanpassing van bestaande dus vastgelegde beleidsdocumenten van de coöperatie. Het monitoren van uitvoering van het coöperatieprogramma en letten op verantwoordelijkheden van het bestuur in dat kader. Monitoring van de financiële gang van zaken, in overeenstemming met het jaarplan en het budget van de organisatie. Uitvoering van al datgene wat bijdraagt aan een duurzame continuïteit van de organisatie.
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 20 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
5.2 Het bestuur Het bestuur wordt gevormd door de op basis van goede managementkwaliteiten en goede eigenschappen door de leden gekozen personen. Het bestuur dient beleid te formuleren ten behoeve van de ontwikkeling van de coöperatie. Het bestuur stelt een manager tewerk voor de uitvoering van de dagelijkse werkzaamheden die van belang zijn voor het voortbestaan van de coöperatie. Het bestuur voert beheer conform de statuten en het huishoudelijk reglement. Het bestuur zorgt ervoor dat het bestuur voltallig is en houdt de performance van bestuursleden nauwlettend in de gaten en corrigeert indien er sprake is van afwijkingen die indruisen tegen het belang van de coöperatie. Het bestuur houdt zo vaak als nodig vergaderingen binnen het bestuur en binnen het ledenbestand, teneinde besluiten rond uitvoering van plannen, programma’s en de afspraken te nemen. Het bestuur wijst een bank aan via welke financiële zaken zullen worden gedaan. Het bestuur maakt contracten op basis waarvan werk kan worden uitgevoerd. Het bestuur wijst een accountant of boekhouder aan die de boeken van de coöperatie controleert en de jaarstukken opstelt. Het bestuur volgt relevante trainingen en doet deze trainingen indien nodig ontwikkelen en verzorgen. Het bestuur houdt motivatie bijeenkomsten ten behoeve van de leden. Het bestuur voert verantwoord beheer over eigendommen van de coöperatie en stuurt vooral de manager aan, die voor de dagelijkse gang van zaken zorg draagt. De coöperatiemanager
De manager voert administratief en financieel beheer. Hij of zij trekt professionals aan en ontslaat ze als er niet wordt gepresteerd. Hij of zij is verantwoordelijk voor betaling van alle rekeningen. De manager superviseert collectieve inkopen ten behoeve van de leden en is verder verantwoordelijk voor het collectieve verkopen van het product van de leden van de coöperatie. De manager heeft de directe verantwoordelijkheid over eigendommen van de coöperatie in termen van beheer, onderhoud en reparatie. De manager hoort bestuursvergaderingen bij te wonen gewapend met voortgangsrapportage en andere noodzakelijke bescheiden. De manager dient alle werkzaamheden te verrichten die in het belang zijn van duurzame continuïteit en ontwikkeling van de coöperatie.
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 21 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
6
S LOTOPMERKINGEN
De link tussen rijstonderzoek, de padieverbouwers en rijstverwerkers is aanzienlijk verbeterd, maar er is nog genoeg ruimte voor verdere verbetering. Het is niet de bedoeling om uit te weiden over theorieën over sociale en economische verandering in rurale gebieden of te vervallen in een extensieve discussie over conceptuele aspecten van ontwikkeling. Echter, geen enkele innovatieve strategie kan het stellen zonder een visie over sociale en economische verandering expliciet te maken, welke ten grondslag ligt aan de basis van de voorgenomen interventie, ook is het niet aan te bevelen conceptuele hoogstandjes te presenteren, die aanleiding kunnen geven tot vele misinterpretaties en misverstand. De elementen van zelfverdediging binnen de economie van kleine landbouwers moeten als het ware als een belangrijke opdracht aan het openbaar bestuur en de landbouwersorganisatie worden beschouwd. De opdracht moet zijn gericht op het vergroten van de overlevingskansen van het kleinlandbouwersbestand en het garanderen van een redelijk welvaartsniveau. Capaciteitsontwikkeling binnen het bestand is nodig om het hoofd te kunnen bieden aan de negatieve effecten van niet toereikend overheidsbeleid, verslechterde afzet en aan veranderingen die niet in het voordeel zijn van de positie van de belangen van de kleinslandbouwer. Het Meerjaren Ontwikkelings- en Sectorprogramma, dienen bij te dragen aan de promotie van de kleinlandbouwerseconomie. Een van de instrumenten om dit doel te bereiken is het verbreden van de kennisbasis van de kleinslandbouwer bij voorkeur in collectief verband. In dit verband wordt gedacht aan de volgende stappen: Creatie van een forum voor discussie en besluitvorming betreffende geplande ontwikkeling van het ruraal gebied en ten behoeve van de rurale bevolking. Het mobiliseren van lokaal kapitaal om de uitvoeringscapaciteit op lokaal niveau uit te bouwen. Het vergroten van de onderhandelingscapaciteit in relatie tot handels- en financiële markten. Het introduceren van inkomensvergrotende activiteiten door het samenbrengen van “resources”. Verbetering van de toegang tot productiefactoren, teneinde weerstand te kunnen bieden aan agenten van concurrerende belangengroepering. De filosofie met betrekking tot de economie van de kleinslandbouwer, is geen panacee voor de oplossing van alle problemen waarmede deze groep van landbouwers geconfronteerd is. Activiteiten die zich richten op capaciteitsopbouw in termen van verbeterd bestuurscapaciteit door verbreding van de kennisbasis en vergroting van
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 22 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
vaardigheden, zijn een absoluut vereiste in het licht van duurzame ontwikkeling van de rurale bevolking. Daarom zal op polderniveau veel meer inspanning moeten komen om een coöperatieve ontwikkeling te stimuleren. Op sectorniveau zal het productschap eindelijk operationeel dienen te worden.
MODULE 14: GRONDSLAGEN VAN DE ONTWIKKELING VAN AGRARISCHE COOPERATIES
Page 23 of 23
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
15
RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
I NHOUD 1
Inleiding ....................................................................................................... 2
2
De wereldsituatie .......................................................................................... 2
3
Europa; rijstproductie en handel ....................................................................... 3
4
Handel, productie, verwerking, marktstructuur, instituties en concurrentiepositie in het Caribische gebied ................................................................................. 7 4.1. Inleiding .................................................................................................. 7 4.2 De rijstindustrie in de Cariforum landen ........................................................ 8 4.3 Cariforum bevolkingsgrootte, stakeholders, behoefte en voorraad .................. 11 4.3 Veranderingen in de markt en uitdagingen .................................................. 14
5
Het belang van de rijst industrie voor de economische ontwikkeling m.b.t. de rurale ontwikkeling en voedselzekerheid ....................................................... 14
6
Marktveranderingen en hun invloed op de binnenlandse en internationale markt ........ 17 6.1 Fluctuerende levysysteem ....................................................................... 17 6.2 Plafond invoerrechten systeem................................................................. 18 6.3 Reductie interventieprijs voor padie .......................................................... 19 6.4 Quota-administratie................................................................................ 19 6.5 MFN treatment voor niet ACP landen ........................................................ 20 6.6 Invoerrechten op basis van referentiehoeveelheid ........................................ 20
7
Gevolgen voor de Caribische rijstindustrie ....................................................... 21
8
Toekomstig rijsthandelsbeleid voor voedselzekerheid in het Caribische gebied. ....... 23
Samenvatting .................................................................................................... 26
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 1 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
1
I NLEIDING
Landbouw is essentieel voor de economieën van de Caribische landen en in het bijzonder bij het streven naar de nationale doelen voor voedselzekerheid. De rijstsector is al lange tijd de bron voor voedsel alsook van inkomsten en zekerheid voor levensonderhoud voor de gemeenschappen van de Caribische landen. Voor in het bijzonder Guyana en Suriname is de rijsthandel een belangrijke bron voor overheidsfondsen die hun weg verder vinden in de nationale ontwikkelingsdoelen. Desondanks hebben de veranderingen in de bilaterale relaties (EU, CAP Hervorming) en op het multilateraal vlak (WTO, Doha Ronde) zich voltrekkende ontwikkelingen, slechte invloed op de belangrijke socio-economische rol welke de rijsthandel in deze speelt. Deze processen en ontwikkelingen kunnen een negatieve invloed hebben op de regionale voedselzekerheid. De twee voornaamste rijstexporterende landen, begunstigden van de ACP handelpreferenties van de regio zijn Guyana en Suriname. Dit document legt de nadruk op het verband tussen de rijstproductie, handelsbeleid en de mate waarin de veranderingen op de markt invloed hebben op de nationale ontwikkeling en voedselzekerheid in de Caribische regio. De eerste sectie handelt over de wereldsituatie met betrekking tot padie- en rijstproductie, de tweede sectie over de rijstproductie en handel binnen het Caribische gebied. De derde sectie richt zich op de veranderingen op de markt en hun invloed, de vierde op beleid en strategieën welke uitgevoerd moeten worden.
2
D E WERELDSITUATIE
Rijstproductie en rijsthandel zijn van eminent belang voor de ontwikkelde landen. Ongeveer 50% van de wereldbevolking, (± 6 miljard mensen), consumeert rijst. De totale rijstindustrie in de wereld dekt de productie van padie, verwerking, handel en distributie van verschillende soorten rijst en rijstproducten op de lokale, regionale en wereldmarkt. Het totaal beplant areaal in de wereld is ongeveer 155.000.000 hectare. In 2005 werd op het totaal beplant areaal 628 miljoen ton padie geproduceerd. Een record hoeveelheid van 29,0 miljoen ton rijst (4-5%) kwam op de wereldmarkt terecht. Het grootste deel van de productie, werd door de grootste producenten zelf geconsumeerd. China is „s werelds grootste consument met 34% van de totale hoeveelheid (100%), gevolgd door India (21%), Indonesië (9%) en daarna Bangladesh (6%). De Europese Unie staat op de 19e plaats met een consumptie van 2,1 miljoen ton. Ondanks het feit dat benutting van rijst in veevoeder de laatste jaren is gestegen, blijft rijst het hoofdvoedsel voor de mens. Er wordt een toename van minder dan 1% per jaar voorspeld, ten opzichte van 1,7% in de jaren 90.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 2 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Tegen het jaar 2010 wordt verwacht dat de Aziatische landen 75% van de internationale rijstmarkt zullen voorzien, waarbij Thailand en Vietnam de helft van de wereldexporten voor hun rekening zullen nemen. Argentinië en Uruguay zullen als grote producenten zich verder moeten richten op hun traditionele markten en een competitie aangaan met de Verenigde Staten van Amerika om een groter aandeel te kunnen bemachtigen op de Midden-Amerikaanse en Caribische markten. Het is te verwachten dat tegen het jaar 2010 de prijs voor rijst dicht bij de gemiddelde prijs zal liggen, welke is genoteerd in de periode 1997–1999, wat betekent dat de prijzen hoger zullen zijn dan die in de periode 2000-2002. Desondanks is het mogelijk dat de prijsontwikkelingen van de verschillende typen zullen variëren afhankelijk van de relatieve vraag en aanbod.
3
E UROPA ; RIJSTPRODUCTIE EN HANDEL
Ofschoon de ACP Groep officieel in 1975 werd toegelaten, onderhield een groot deel van deze landen reeds lange tijd een speciale relatie met de Europese Unie. Tussen sommige landen uit de ACP groep en een aantal Europese landen, zijn historische banden gesmeed, omdat Europa verlangend heeft uitgekeken naar het behouden van de relaties met zijn voormalige koloniën. De artikelen van de Association of the Overseas Territories, welke voortkwam uit de Treaty van Rome in 1957 en de twee Yaoundé Conventies (1963 en 1969) die de Gemeenschap verenigde met de Afrikaanse en Malagassische Staten, leek uit een droom te zijn voortgekomen. Bij de ondertekening van de Georgetown Overeenkomst op 6 juni 1975, hadden 46 Afrikaanse, Caribische landen en de Pacific, hun solidariteit bekrachtigd op basis van hun gezamenlijke standpunten, maar het meest belangrijke was dat ze een legale status die zij in eerste instantie ontbeerden, aan dit samenwerkingsverband gaven. Als we nog verder teruggaan in de geschiedenis, komt de relatie Suriname – Europa voor wat betreft rijstleverantie in beeld. Na de tweede wereldoorlog (1945), ontstond de mogelijkheid om Surinaamse rijst te exporteren naar Nederland en dat in een situatie waarin Zuidoost Azië zich had ontpopt als traditionele leverancier van rijst aan Europa. Terwijl de basisstructuur van het rijstregiem ontwikkeld onder de Treaty in haar fundament ongewijzigd bleef, hebben belangrijke aanpassingen zich in de loop der tijd voltrokken, wat zeker impact heeft gehad op de rijsthandel in de Caribbean.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 3 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Tabel 1: Overzicht van overeenkomsten tussen de EU en de ACP Jaar
Overeenkomsten
Europese landen 9
Quota
Rijstbepalingen
Lomé I
ACP Landen 46
1975
Geen hantering van quota systeem
1980
Lomé II
58
9
Geen hantering van quota system
1985
Lomé III
65
10
122,000 Mt cargo rijst en 17,000 Mt breuk rijst
1990
Lomé IV
68
12
125,000 Mt cargo rijst, en 20,000 Mt breuk rijst
19921994
Lomé IV
70
12
125,000 Mt of cargo rijst en 20,000 Mt breuk rijst
1995
Lomé IV revised herzien in Mauritius
70
15
160,000 Mt of cargo rijst en 20,000 Mt of breuk rijst
1997
Midterm Review Tussentijdse overzicht
70
15
160,000 Mt of cargo rijst en 20,000 Mt breuk rijst
2000
ACP-EU Partnership Agreement (Cotonou) Preparatory Period Voorbereidingsperiode
77
15
77
25
160,000 Mt of cargo rijst en 20,000 Mt breuk rijst 160,000 Mt cargo rijst en 20,000 Mt breuk rijst
Hoeveelheid verhandelde rijst was op basis van de totale hoeveelheid verscheept gedurende de afgelopen 3 jaren plus 5%. Voor deze hoeveelheden past de EU een gereduceerde levy toe. Hoeveelheid verhandeld rijst was nog steeds op basis van de totale hoeveelheid verscheept gedurende de afgelopen 3 jaren plus 5%. Voor deze hoeveelheden past de EU een gereduceerde levy toe. Introductie van quotasystem met een fluctuerende levy voor de rechtstreekse verscheping van de ACP rijst. Belastingvrije import via de Nederlandse Antillen naar Europa van ACP Fluctuerende levy voor de rechtstreekse verscheping van de ACP; belastingvrije import via de Nederlandse Antillen naar Europa van ACP Fluctuerende levy voor de rechtstreekse verscheping van de ACP rijst; Binnenhalen van grote hoeveelheden rijst uit de ACP via de Nederlandse Antillen Fluctuerende levy voor de rechtstreekse verscheping van de ACP rijst; Binnenhalen van grote hoeveelheden rijst uit de ACP, via de Nederlandse Antillen Plafond hoge belasting betaald. Vergunningsplichtig voor import van rijst uit ACP naar Europa; introductie van de zogenoemde Tranche Systeem Plafond invoerrechten betaalde prijs. Import van rijst uit ACP naar Europa; Introductie van het zogenoemde Tranche Systeem Plafond invoerrechten betaalde prijs. Import van rijst uit ACP naar Europa; Introductie van het zogenoemde Tranche Systeem
20002007
Bron: Partnership Agreement EU-ACP by J. van Genderen 2003
Voor verdere details m.b.t. het EU handelsbeleid, wordt verwezen naar Sectie 6.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 4 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Tabel 2: EU padieproductie (Mt) in 2004 en 2005 land Padieproductie (ton) 2004 2005 Frankrijk 115.110 103.000 Griekenland 171.000 174.000 Hongarije 10.000 10.000 Italië 1.496.000 1.370.000 Portugal 149.255 120.000 Spanje 900.400 845.900 Totaal 2.841.765 2.622.900
Bron: FAO Tabel 2 geeft de EU padie productie in de periode 2004-2005 weer. Tabel 3 geeft de totale EU importen van bruine rijst in de periode1999-2004 weer. Zoals blijkt, is Suriname in de Euro Stat tabel niet opgenomen. . Tabel 3: Totale EU importen van bruine rijst in (x 1000 MT); periode 1999-2004 gebied Importen (x 1000 ton) 1999 2000 2001 2002 2003 Wereld 618 602 663 673 725 India 125 137 168 184 192 USA 235 220 231 231 238 Guyana 98 81 88 78 85 Pakistan 61 53 65 55 107 Thailand 60 60 68 65 63 Totaal 1.197 1.153 1.283 1.286 1.410
2004 724 234 190 116 76 75 1.415
Bron: Euro Stat
The Rice Market Balance Sheet 2003/2004 en 2004/2005 (tabel 4) geeft productiecijfers weer, voor het Japonica en Indica rijsttype, consumptie, voorraden en handel. Niet alle EU-importen zijn gereflecteerd in de importvergunningen. Rijst binnengebracht voor wat genoemd wordt inward verwerking, doorvoer vanuit Europa naar elders is buiten het overzicht gelaten. In voorgaande jaren heeft de rijst in het kader van inward verwerking een groot aandeel gehad in de cargorijst importen. Echter sinds september 2004, is de belangstelling voor inward verwerkte rijst vanwege lagere EU prijzen en lagere invoerrechten, afgenomen.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 5 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Tabel 4: Rice Market Balance Sheets 03/ 04 and 04/05 periode en rijstsoort 03/04 04/05 Total Japonica
03/04 Japonica
03/04 Indica
Areaal (ha) Productie (MT) Opbrengst (MT) Zaadmateriaal (MT) Markt Productie Milling Yield
266.254 1.597.524 6,00 51.100 1.546.424 57
140.943 1.085.261 7,70 61.400 1.023.861 57
407.197 2.687.500 6,60 82.500 2.605.000 57
Domestic availability Starting stocks o.w. Intervention o.w. Private Marketable from harvest Needs Internal Use Ending Stocks o.w. Intervention o.w. Private Internal Balance
1.177.525 296.064 142.881 153.183 888.461
1.046.671 463.071 254.206 208.865 583.600
1.194.719 919.045 275.674 151.084 124.590 -17.194
1.504.965 994.646 510.319 288.439 221.880 -458.294
Importen, Extra EU 46.164 722.100 Exporten, Extra EU 135.111 141.741 Importen, Intra EU 359.338 537.820 Exporten, Intra EU 253.197 659.885 Bron: Europese Commissie, juli 2005 (gecorrigeerd)
04/05 Indica
04/05 Total
263.636 1.634.543 6,20 51.850 1.582.693 60
164.942 1.237.065 7,50 36.100 1.200.965 60
428.578 2.871.472 6,70 87.950 2.783.522 60
2.243.985 759.135 397.087 362.048 1.484.850
1.190.193 240.578 101.252 139.326 949.615
1.217.805 497.226 243. 978 253.248 720.579
2.407.917 737.804 345.230 392.574 1.670.113
2.699.684 1.913.691 785.993 439.523 346.470 -455.699
1.069.328 910.560 158.768 48.498 110.270 120.865
1.610.620 1.138.184 472.436 215.588 256.848 -392.815
2.679.948 2.048.744 631.204 264.086 367.118 -272.031
768.264 276.852 877.369 913.082
108.134 296.700 402.675 334.974
651.666 104.603 680.958 835.206
759.800 401.303 994.889 1.170.180
Tabel 5 verwijst naar het jaar 2002 en het geeft aan dat er in dat jaar een gecalculeerde ruimte was van 140,000 ton rijst voor de ACP exporteurs. Tabel 5: Consumptie, Exporten, Import van rijst naar Europa in 2002 Hoeveelheid (ton) Consumptie Indica & Japonica rijst(ton) 1.700.000 Consumptie Japonica rijst(ton) 1.020.000 Consumptie Indica rijst(ton) 680.000 EU productie Indica rijst(ton) 350.000 Import Indica long grain rice(ton) exclusief ACP importen 330.000 Import Aromatische rijst(ton) 100.000 Import Parboiled rijst(ton) 90.000 Balance for importation van ACP rijst 140.000 Bron: Feasibility studie Parboiled rijst Surland 2003.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 6 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
4
H ANDEL , PRODUCTIE , VERWERKING , MARKTSTRUCTUUR , INSTITUTIES EN CONCURRENTIEPOSITIE IN HET C ARIBISCHE GEBIED
4.1. Inleiding De meest belangrijke rijstproducerende landen binnen de Cariforum zijn: Suriname, Guyana, de Dominicaanse Republiek, Haïti en Belize. De padieproductie in 2005 was 1.621.593 Mt. De grootste exporteurs zijn Guyana en Suriname. Tabel 6: Caribische Regio: rijstexporten in MT; 1996-2005 land Barbados **) Guyana *) Haïti Nederlandse Antillen **) St. Vincent/Grenadines **) Suriname *) Trinidad & Tobago **) Totaal
1996 1983 262.265 0 67.000 8.025 87.677 3.009 429.959
1997 1715 285.051 2 5.650 8.783 87.076 3.139 386.331
Exporten (ton) 1998 1999 841 283 249.755 251.519 3 36 16.272 3.300 9.330 7.740 65.454 53.238 1.135 740 342.790 316.856
2000 283 207.638 1 5.800 7.700 45.433 1.279 268.134
2005 NA 180.779 NA NA 4.547 35.877 1.594 NA
Bron: Agrotec Spa 2003 en Caricom Secretariaat *) Exporten op basis van productie **) Voornamelijk wederexporten
Tabel 7: Caribische Regio: rijstimporten in MT; 1996- 2005 land Antigua & Barbuda Aruba Bahamas Barbados Cayman Eilanden Cuba Dominica Dominicaanse Republiek Grenada Guyana Haiti Jamaica Montserrat Nederlandse Antillen Saint Kitts en Nevis Saint Lucia Saint Vincent & the Grenadines Suriname Trinidad & Tobago Caribisch landen
1996 650 2.500 5.600 10.284 230 338.021 1.019 3.400 3.715 210.600 78.705 100 64.500 921 2.759 8.861 59.963 791.828
1997 680 1.900 7.410 7.738 450 290.564 1.260 68.500 1.581 248.000 100.900 100 34.700 1.140 2.812 13.866 29.473 811.074
Importen (ton) 1998 1999 650 650 3.329 3.329 7.260 12.926 5.605 5.058 210 130 310.060 448.787 1.003 1.003 66.000 82.100 1.910 1.776 216.100 249.000 68.100 69.800 25 30 3.000 2.500 4.100 1.000 3.203 3.624 15.312 14.658 37.327 39.215 743.194 935.586
2000 650 3.329 8.620 8.080 130 392.549 1 .003 53.600 2.056 252.600 47.200 30 5.400 1.000 3.624 6.400 25.031 811.301
2005 NA NA NA 6253 NA NA 604 NA NA 10.778 NA 46358 148 498 9740 35508 116 NA NA
Bron: Caricom Secretariaat
De Caribische landen, inclusief de Dominicaanse Republiek, produceren minder dan 2 miljoen ton padie. De grootste rijstimporteurs in de Cariforum landen zijn de
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 7 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Dominicaanse Republiek, Haïti en Jamaica. Tabel 7 geeft aan dat de Cariforum landen 811.301 ton rijst importeerden in het jaar 2000.
4.2 De rijstindustrie in de Cariforum landen Suriname
Na 1970 is het rijstareaal aanzienlijk gegroeid en beslaat nu meer dan 60.000 ha. De goede macro-economische omstandigheden in Suriname, hebben zorg gedragen voor een verdubbeling van de nationale padieproductie (327,000 ton) in de periode 1975-1986, maar die echter vanwege een verslechtering van de omstandigheden met 25% daalde in de periode 1987-1994. De inzaaifactor, weergevende het aantal keren dat op de bestaande arealen per jaar werd geplant, nam aanzienlijk af, van 1,5 in 1986 naar 1,1 in 1994. Rekening houdend met het beplant areaal, productiewaarde en arbeid, is de rijstindustrie de meest belangrijke agrarische activiteit. Binnen de agrarische sector neemt de rijstsector ongeveer 50% voor haar rekening met een areaal van 60.000 ha. In 1994 was het aandeel in de totale agrarische opbrengst US$ 36 miljoen wat overeenkomt met 51% van de totale waarde. In 2005 was de waarde voor rijst 16% (US$ 8,9 miljoen) van de totale agrarische opbrengst van US$ 55,39 miljoen. Door een aantal factoren met een negatieve werking, was het beplant areaal en de padieopbrengst in 2002 verminderd van 76.135 ha en 326.700 ton naar 40.050 ha en 157.100 ton. Tabel 8 geeft een overzicht van het beplant areaal, productie en export in de periode 1994-2005 weer. Tabel 8: Beplant areaal, padieproductie, rijstexport (Suriname); 1994-2005 Jaar 1985 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
Beplant areaal ( ha)
Padieproductie (20% vochtigheid, ton)
Hoeveelheid export (ton)
Exportwaarde (milljoen US$)
Gemiddelde prijs (US$/ton)
74.890 60.000 61.400 61.800 53.500 50.100 48.500 42.000 50.780 40.500 52.425 50.954 47.220
325.910 218.000 216.000 229.000 213.000 188.000 180.000 164.000 191.000 157.110 193.685 197.174 185.269
131.072 80.300 87.200 86.700 87.100 65.500 53.700 47.270 53.145 71.810 41.950 51.830 35.877
37,8 30,5 35,8 35,2 28,9 19,6 14,2 13,7 11,1 14,2 9.1 11,89 8,91
288 379 410 405 331 299 264 289 208 197 217 229 248
Bron: Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij in Suriname
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 8 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Uit tabel 8 blijkt, dat het hoogste exportvolume wordt genoteerd in 1986 namelijk 131.072 ton. Na 1997 is er sprake van een aanzienlijke daling van de padieproductie en het exportvolume. In de periode 1994–1997 waren de prijzen op de exportmarkt nogal hoog en hierdoor waren de producenten geïnspireerd om te beleggen niet alleen in Suriname maar ook daarbuiten. Na 2000 echter, waren ze genoodzaakt de lage prijzen op de exportmarkt te accepteren wat resulteerde in het afromen van de winstgevendheid van het landbouwbedrijf en de rijstverwerkende bedrijven. Op macroniveau leed het land van de afnemende deviezengenerering. Dit heeft ook geleid tot verlies van werkgelegenheid en verlaagde basisinkomsten in de rijstindustrie. Doordat er over de jaren heen er geen goede organisatiestructuur in Suriname aanwezig was die besluiten ten gunste van de totale rijstsector kon nemen, konden er ook geen stappen worden ondernomen om de negatieve trend te keren. Guyana
Naast het voorzien van de nationale behoefte, is de rijstindustrie zowel een belangrijke bron van inkomsten en het bieden van werkgelegenheid in de rurale gebieden als een belangrijke bron voor deviezengenerering. Ongeveer 10.000 rijstbedrijven zorgen voor de padieproductie, welke verwerkt wordt in 125 pelmolenbedrijven. Guyana is bekend om haar hoge organisatiegraad van padie- en rijstboerenorganisaties. De Guyana Rice Producers Association (RPA) welke volgens de Guyana Rice Producers Ordinance Act of 1946 was opgericht, is op nationaal niveau momenteel de meest actieve productieorganisatie in de rijstsector. De 6000 leden betalen jaarlijks een contributie om de kosten van de organisatie te kunnen dekken. Twee leden van RPA vertegenwoordigen de organisatie in de Guyana Rice Development Board (GRDB), welke een overkoepelende organisatie is van de rijstindustrie in Guyana. Het belangrijkste doel van deze organisatie is om de rijstindustrie te faciliteren middels onderzoek, voorlichting, technische en marketing assistentie teneinde de efficiëntiegraad te verhogen en het voortbestaan van de sector duurzaam te garanderen. Vanwege de hoge organisatiestructuur binnen de Guyanese rijstsector, is het nemen van beslissingen veel gemakkelijker dan in Suriname. De Europese markt, inclusief het rijsttransport via de OCT route, die ± 60% van de totale export afnam, blijft de meest belangrijke markt voor Guyana, terwijl de Caricom markt een afname heeft van ± 20% in 2000. Boeren leveren hun natte/gedroogde padie aan de verwerkers, waarna deze na verwerking op de binnenlandse markt brengen of exporteren of soms via tussenhandelaren op de markt komen. Het tekort aan werkkapitaal maakt het noodzakelijk dat boeren hun afgeoogst product na droging zo gauw mogelijk verkopen.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 9 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Tabel 9: Padieproductie, exportvolume en inkomsten uit verwerkte padie (Guyana) 19852005 Jaar Geoogste areaal Padieproductie Exporthoeveelheid Waarde Gemiddelde (ha) (ton) (ton) ( USD) prijs (US$/MT) 1985 76.844 260.207 29.339 5,66 193 1994 96.480 378.400 182.585 55,5 303 1995 130.756 525.500 200.336 76,4 381 1996 213.811 543.437 262.265 93,7 357 1997 141.069 568.186 285.051 84,2 295 1998 127.915 522.907 249.755 73,3 293 1999 145.306 562.260 251.519 71,0 282 2000 114.676 448.987 207.638 51,8 249 2001 123.070 495.862 209.042 50,0 239 2002 106.650 443.654 193.415 45,5 235 2003 129.216 546.183 200.432 45,3 226 2004 115.742 500.911 243.092 55,0 227 2005 106.646 420.365 182.175 46,2 253 Bron: Jaarlijks verslag Guyana Rice Development Board
Als gevolg van de hoge prijzen voor rijst en rijstproducten op de exportmarkt, kan de periode 1994–1996 als een voortreffelijke periode worden aangemerkt. Rijstboeren, verwerkers en handelaren hadden voordeel aan deze hoge prijzen en de ondernemers waren hierdoor gestimuleerd om niet alleen nationaal maar ook internationaal meer te investeren. Stakeholders hebben vanwege die periode positieve verwachtingen ten aanzien van de toekomst voor de rijst industrie gehad. De daling in inkomsten was voornamelijk te wijten aan de lage exportprijzen vooral in 1995, toen de prijs ging van US$ 381 naar US$ 226 per Mt in 2003. Op macroniveau heeft het land deviezen inkomsten verloren. Aan de andere kant hadden de boeren en verwerkers ook dalende winstmarges. In deze periode heeft de rurale gemeenschap en landbouwhuishoudens ook te kampen gehad met afnemende arbeidsplaatsen en inkomsten. Andere Caricom landen
Landen als Trinidad & Tobago, Jamaica, Barbados, de Dominicaanse Republiek, Haïti, Cuba en landen bekend als Autre Mer of France, zijn rijstproducenten, maar kunnen niet geclassificeerd worden als rijstexporterende landen. Tabel 10 verwijst naar de populatiegrootte en inkomsten per capita in het Caribische gebied. Tabel 11, 12 en 13 geven een overzicht met betrekking tot de positie van de rijst producerende en of importerende landen.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 10 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
4.3 Cariforum bevolkingsgrootte, stakeholders, behoefte en voorraad Er is een groot verschil tussen de landen onderling ten aanzien van de populatie en inkomsten per capita in de Cariforum landen. Het verschil tussen de grootste en kleinste bevolkingsaantallen is 260 maal zo veel. Het rijkste land (in GDP per capita) heeft een inkomen van 30 maal zoveel als het armste land. Er worden verschillende talen gesproken (Engels, Spaans, Frans en Nederlands) Door de verschillen in plaatselijke condities, zijn de productie/consumptie patronen substantieel verschillend. Tabel 10: Cariforum bevolkingspopulatie en inkomsten per capita Land Grootte van de populatie Jamaica 2.500.000 Trinidad & Tobago 1.300.000 Dominicaanse Republiek 8.700.000 Belize 220.000 St Vincent & The Grenadines 112.000 Guyana 771.000 Suriname 432.000 Antigua Barbuda 70.000 Barbados 265.000 Dominica 76.000 Grenada 100.000 St Kitts & Nevis 43.000 Saint Lucia 150.000 Haïti 8.000.000 Bahamas 288.000 Cuba 11.200.000 Totaal Cariforum + Cuba 34.227.000
Inkomen per capita 1980 4230 2780 2730 2940 760 1660 9410 8660 3170 3450 6420 3950 510 14.960 NA -
Bron: Agrotec Spa 2003.
Tabel 11: Cariforum rijstproducerende landen, padieproductie en gepelde rijst; 1999-2005 Land Dominicaanse Republiek Belize Guyana Haiti Jamaica Suriname Trinidad & Tobago Cuba Totaal Cariforum+Cuba
1999
2000
2005
614.932 12.619 562.260 100000 31 196.400 6.727 341.000 1.833.629
621.393 9.848 448.740 100.000 12 178.273 6.266 300.000 1.564.532
600.000* 10.000* 420.324 100.000* 185.269 6.000* 300.000* 1.621.593
Gepelde rijst Equivalent in 2005 210.000 3.500 147.110 35.000 64.845 2.100 105.000 567.555
Bron: Agrotec Spa 2003 and projections consultant. *) Deze cijfers zijn projecties en zijn gebaseerd op de realisaties in het jaar 2000.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 11 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Tabel 12: Cariforum rijstindustrie stakeholders in 2002 land Belize Dominicaanse Republiek Guyana Haïti Suriname Totaal
boer
verwerker
handelaar
2.500 5.000 10.000 62.000 5.000 84.500
5 135 125 25 65 355
25 45 20 5 15 110
boer/verwerker handelaar 4 120 150 20 50 344
verwerker/ handelaar 1 5 160 1 7 174
Bron: Caribbean Rice Association
Rekening houdend met de positie waarin de ondernemers zich bevinden en de rol die zij spelen binnen de rijstindustrie, kunnen een aantal categorieën worden onderscheiden. Afhankelijk van de regels en combinaties voor een persoon of groep, kunnen nieuwe categorieën ontstaan. Zoals in tabel 12 te zien is, zijn tal van huishoudens in het Caribische gebied afhankelijk van de rijstindustrie. Enkele kleine Caribische landen zoals St. Vincent & de Grenadines, St Lucia hebben een rijstverwerkingsunit geïnstalleerd met de bedoeling om te doorbreken en, meer in het bijzonder om de afhankelijkheid van de import van verwerkte producten en arbeidsplaatsen te creëren voor lokale mensen. Deze landen importeren semiverwerkte rijst van andere landen, in de meeste gevallen uit USA, verwerken de rijst en fungeren als verkooppunt van rijst uit USA. Tabel 13: Gecalculeerde verwerkte rijstproductie, importen, exporten en netto hoeveelheid voor binnenlands gebruik in Mt. Land
Jamaica Trinidad & Tobago Dominicaanse Republiek Belize St Vincent & The Grenadines Guyana Suriname Antigua Barbuda Barbados Dominica Grenada St Kitts & Nevis Saint Lucia Haiti Bahamas Cuba Totaal Cariforum + Cuba
Gecalculeerd verwerkte rijstproductie 2.100 210.000 3.500 -
Importen
Totaal
Exporten
46.358 36.330 53.600 502 35.508
46.358 38.430 263.600 4.002 35.508
1.594 4.547
Hoeveelheid voor Binnenlandse gebruik 46.358 36.836 263.600 4.002 30.961
147.110 64.845 35.000 105.000 567.555
10.778 116 650 6.253 604 2.056 498 9.740 252.600 8.620 392.549 856.762
157.888 64.961 650 6.253 604 2.056 498 9.740 287.600 8.620 497.549 1.424.317
182.175 35.877 224.193
(24.287*) 29.084 650 6.253 604 2.056 498 9.740 287.600 8.620 497.548 1.200.124
Bron: Caricom Secretariat and calculations consultant *) De vermoedelijke behoefte is op basis van de beschikbare gegevens opgemaakt.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 12 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Het is vastgesteld dat, gezien de exporten die zijn uitgevoerd door de Caribische landen, de vraag naar rijst groter is dan het aanbod. De genoteerde hoeveelheid rijst verkregen uit de regionale padieproductie van 1.621.593 Mt is 586.000 Mt. Rekeninghoudend met de totale importen van 856.762 Mt in 2005 en de exporten van 222.797 Mt, is de netto beschikbare hoeveelheid van rijst voor binnenlands gebruik 1.201.520 Mt. De meeste belangrijke rijstproducerende landen binnen de Cariforum zijn Guyana en Suriname. Gezien de grootte van hun landbouwbedrijven produceert de Dominicaanse Republiek relatief meer padie en rijst. Cuba, Haïti en de Dominicaanse Republiek hebben, gezien de grootte van hun bevolking, de grootste rijstimporten. Rijst voorziet in de meeste koolhydraten in de voeding van de Guyanese en Surinaamse bevolking, waar de consumptie van rijst per capita is geschat op 80– 00 kg per jaar. Het gemiddelde consumptiecijfer voor de Cariforum landen inclusief Cuba met een bevolkingsaantal van 34,2 miljoen mensen is 35 kg. Dit cijfer weergeeft een vertekend beeld, omdat de bijdrage van bananen en aardvruchten in het voedselpakket van deze bevolking en de vraag naar rijst in de toerisme industrie, niet tot uitdrukking komen in de cijfers. Guyana en Surname hebben de hoogste consumptiecijfers per capita. Binnen de Caribische landen, met uitzondering van Guyana en Suriname, Trinidad & Tobago en Jamaica is rijst een belangrijk voedingsmiddel onder de bevolking. 31
31%
ACP Caribbean Others
66%
3%
Aandeel van rijstimporten in percentages Uit de activiteit welke is uitgevoerd door de CRA in 2002, blijkt dat de belangrijkste rijstimportbron van de Caricom lidlanden (niet Cariforum) zijn: de regio (52%), de USA (40%), het Verre Oosten en een aantal Zuid-Amerikaanse landen (8%). De situatie in de Dominicaanse Republiek is anders. De meest geconsumeerde rijst komt van de
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 13 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
lokale leveranciers. Haïti is zowel een rijstproducerend als rijstimporterend land, waarvan een groot deel uit USA komt. In volgorde van de omvang van de padieproductie geldt de volgende rangschikking: Dominicaanse Republiek, Guyana, Cuba en Suriname. Het bovenvermelde diagram geeft een overzicht van het volume verwerkte rijst (27,55 miljoen rijst) in 2003 weer.
4.3 Veranderingen in de markt en uitdagingen Hoge exportprijzen in de 70- en 80-jaren, verhoogde de concurrentiepositie van de ACP rijstindustrie en productie en de exporten namen toe. Deze situatie kreeg echter een ommekeer in de laatste periode van de 90-jaren door de volgende ontwikkelingen: Nieuw beleid werd geïntroduceerd door de EU om de preferenties en gesubsidieerde prijs aangeboden aan de ACP rijstexporteurs op te heffen. Lage exportprijzen vanwege de verhoogde rijstvoorraden in de wereld. Subsidiebeleid van de ontwikkelde rijstexporterende landen naar de lokale rijstindustrie toe. De uitdagingen van het Caribische gebied om de concurrentiekracht binnen de rijstsector te blijven behouden in: Realisering, rehabilitering en onderhoud van de bestaande watermanagementinfrastructuur in de rijstproducerende landen. Verbeteren van de productie en distributie van zaaizaad. Verbeteren van het inputdistributiesysteem, waaronder chemicaliën, machines en werktuigen. Implementatie van onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma‟s en verschaffen van voorlichting, onderwijs en trainingsprogramma‟s. Instellen van een Markt Informatie Systeem. Capaciteitsopbouw door o.a. versterking van de landbouworganisaties . Structurering van het besluitvormingsproces door een effectief opererende Productschap.
5
H ET BELANG VAN DE RIJST INDUSTRIE VOOR DE ECONOMISCHE ONTWIKKELING M . B . T . DE RURALE ONTWIKKELING EN VOEDSELZEKERHEID
De rijstindustrie in Guyana en Suriname speelt een belangrijke rol binnen hun socioeconomische ontwikkeling. Elke krimping van de deze industrie, zou een vernietigende
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 14 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
invloed hebben op zowel hun economie als de samenleving. Rijst draagt 12,9% bij aan de totale agrarische GDP, 4,2% aan de totale GDP en 13,7% aan exportinkomsten in Guyana (2000, Nationale Bureau voor de Statistiek). De agrarische sector in Suriname is een van de belangrijkste sectoren van de economie met een bijdrage aan GDP van 10% in 1996, bijdrage aan arbeid 12% en exportinkomsten 27%. Dus rijst speelt een centrale rol binnen de economie van deze twee leefgemeenschappen. De rol van de rijstindustrie in de economieën en in de sociale ontwikkeling van Guyana en Suriname is dan ook bijzonder betekenisvol. Jaarlijks wordt ongeveer 70% van Guyana‟s en 60% van Suriname‟s rijstproductie geëxporteerd, overwegend naar Europa en dit is valide voor Guyana. De overleving van de kleine rijstboeren is uiteraard afhankelijk van de situatie welke op de exportmarkt in het algemeen en de Europese markt in het bijzonder heerst. Het doel van het rijstbeleid zoals geformuleerd in de “National Development Strategy for Guyana” and the Multi Development Plan for Suriname behelst de ontwikkeling van een geïntegreerde en duurzame rijstindustrie in beide landen. Daarnaast is de “overall” doelstelling voor de regio zoals geformuleerd in het regionale rijstplan, het volgende : Betere voeding voor de kwetsbare groepen. Maximale voedselzekerheid en regionale zelfvoorzienendheid. Veiligstelling inkomstengenerering voor 85.000 boerenfamilies en verder 80.000 personen in de ondersteunende diensten Verhoging van de valuta inkomsten uit de rijst exporten US$ 250–US$ 300. Er zijn twee factoren die de structuur en eigendommen van rijstboeren in Suriname hebben veranderd. De eerste factor is dat een aantal landbouwproductieactiviteiten gestopt zijn vanwege de slechte geschiktheid voor de teelt van grondstof (padie). Deze percelen blijven onbenut. De tweede ontwikkeling is dat een belangrijk aantal boeren hun percelen hebben overgedragen aan boeren die financieel sterk genoeg zijn om deze percelen te bewerken en productief te maken. Het resultaat van deze twee ontwikkelingen is dat de areaalgrootte drastisch is veranderd en dat de huidige situatie te merken is in de periode 1990–2005 (tabel 14) Tabel 14: Bedrijfsgrootte Suriname Periode: 1970-1990 Categorie (ha) Aantal bedrijven 0,1-12 4.300 13-24 110 25-75 17 76-250 28 251-750 19 >750 8
Periode: 1990-2005 Categorie (ha) Aantal bedrijven 0,1-12 3.440 13-75 127 76-250 28 >250 27 -
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 15 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Bron: Data verzameld door consultant 2005
Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de afname van het aantal landbouwbedrijven en de concentratie van landbouwareaal in mindere mate meer voorkomt bij de kleinlandbouwersklasse. Verder kan aangemerkt worden dat in de afgelopen 10 jaren de inzaaifactor zich beneden het cijfer 1 beweegt. Het grootste deel van de kleine boeren geeft aan dat ze hun bedrijven op een “breakeven” basis draait, een belangrijk aantal draait op verlies en een paar maken wel een beetje winst. Verdere erosie van de rendabiliteit van de kleine en middelgrote bedrijven zal ongetwijfeld een situatie van voedselonzeker- en kwetsbaarheid bevorderen. Niet alleen de voedselzekerheid zal verslechteren maar ook de gezondheidszorg ten behoeve van de gehele boerenfamilie en onderwijs voor de kinderen zullen onbereikbaar zijn. Als dit beeld aanhoudt vanwege het feit dat de Caribische rijstindustrie blootgesteld blijft aan dit type handelsbeleid, dan zal dat onherroepelijk handhaving van de industrie betekenen op de ongunstige positie waarin zij zich bevindt. Dat betekent dat deze industrie het niet zal redden en dus niet zal overleven en de boeren zullen naar andere alternatieven moeten uitkijken die overigens niet zo voor de hand liggen in de rurale en urbane gebieden. Handhaving van de huidige situatie in beide rijstexporterende landen zal leiden tot ernstige implicaties in de rurale gebieden waar duizenden landbouwbedrijven hun bestaan vinden. Het is heel duidelijk dat boeren en verwerkers hun bedrijven blijven behouden vanwege redenen die te maken hebben met de rurale ontwikkeling in het algemeen en voedselzekerheid, leefgemeenschap, arbeid, inkomsten, ervaringen en voorkeur, exportverdiensten, contributie tot BNP in het bijzonder. De Caribische rijstindustrie kan gekenmerkt worden als een structuur met voorwaartse en achterwaartse verbindingen, waar de handelsinstellingen, machines, reserveonderdelen en input zoals kunstmest en chemicaliën aan de rijstindustrie leveren en de contractors en boeren hun bijdrage leveren in de vorm van areaalbewerking, zaaien, gewasbehandeling en oogst. Na een bepaalde tijd vindt de bewerking en verwerking van het geoogste product en de verkoop plaats. Al deze aaneenschakelingen verschaffen belangrijke arbeidsplaatsen, die omgezet kunnen worden in inkomstengenerering, welke niet alleen de huishoudens vooral in de rurale gebieden laat voortbestaan maar ook de traditionele koolhydraten voorraad op peil houdt ten behoeve van de voeding van de Caribische mens. Een ander aspect is dat de rijstboeren in het algemeen over kleinere stukken arealen beschikken, betrekkelijk weinig alternatieve inkomstenbronnen hebben en op deze wijze terecht komen in een zwakke positie. Hun eerste bezorgdheid is om te kunnen overleven door een redelijke zekerheid ten aanzien van de beschikbaarheid van voedsel gegarandeerd te weten. Het verkleinen van de onevenwichtigheden in inkomsten en arbeid en de toegang tot de publieke goederen en diensten en de terugdringing van armoede hebben de basis voor
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 16 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
rurale ontwikkeling als het ware weggeslagen, omdat een groot deel van deze arme mensen in de rurale gebieden van het Caribische gebied leeft. . Daarom is het noodzakelijk om de economie van leefgemeenschappen in de rurale gebieden te ondersteunen, waar bijvoorbeeld rijst wordt verbouwd, verwerkt en verhandeld, mag de ondersteuning niet uitblijven. Wanneer de industrie instort omdat het nodige ondersteunend beleid achterblijft, zullen grotere economische en politieke instabiliteit ontstaan en dat zou binnen andere Caribische industrieën een negatieve beïnvloeding teweeg kunnen brengen. Er is een andere reden die genoemd moet worden welke ook een bedreiging vormt voor de Caribische rijst industrie. De binnenlandse handel is levy-vrij, maar de import van rijst van buiten de Caricom, is gebonden aan betaling van de CET, welke 25% is (“ad volarum tariff rate”) en dat is 15% beneden het tarief gehanteerd voor andere agrarische producten welke geproduceerd worden door de regio. De grootste importbronnen voor de Caricom zijn de USA, Thailand, India en Urugauy. De Amerikaanse rijstboeren ontvangen een hoge subsidie. In tegenstelling tot landen in het Verre Oosten neigt rijst goedkoper te zijn, vanwege de goedkope productiekosten in die regio. Gezien de belangrijkheid van de rijstindustrie in de twee ACP landen en hun contributie tot het bevoorraden van rijst regionaal, behoeft de rijstsector een bescherming tegen de niet in Caricom originerente rijst. Uitvoering van dit beleid vergt een hechte relatie en samenwerking tussen de Caribische landen.
6 M ARKTVERANDERINGEN EN HUN INVLOED OP DE BINNENLANDSE EN INTERNATIONALE MARKT
6.1 Fluctuerende levysysteem De invloed die het handelsbeleid heeft op de ACP rijstexporteurs is over de laatste 2 decennia aanzienlijk veranderd. Tussen 1980 en 1997 was er een geldig fluctuerend levysysteem en drempelprijzen. De drempelprijs was de prijs beneden de prijs waarvoor rijst binnen de EU niet geïmporteerd kon worden, met uitzondering van die gevallen waarin een importeur zich vooraf had ingedekt middels betaling van een aangepaste levy, voordat de prijs op de wereldmarkt daalde. De drempelprijzen werden berekend op basis van de streefprijs voor cargo rijst met EC standaardkwaliteit in Duisburg (Frankrijk). Bij een fluctuerend levysysteem, waren drempelprijzen valide voor cargo, witte en breukrijst.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 17 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
De drempelprijzen geven een prijs aan, die ligt beneden de prijs voor rijst die niet geïmporteerd kon worden onder normale omstandigheden. De werkelijke prijs voor rijst op de wereldmarkt (CIF Rotterdam) was vaak beneden de EC drempelprijs. Zo was een werkwijze noodzakelijk waarbij het erom ging de werkelijke prijzen zo dicht mogelijk tegen de EU drempelprijzen te calculeren. Alle beschikbare wereldmarktprijzen werden verzameld door de EU Commissie en werden met elkaar vergeleken, teneinde prijsverschillen voortvloeiende uit kwaliteitsverschillen, weg te werken. De Mac Sharry Reform die in 1992 werd aangenomen, streefde naar een fundamentele verandering van de Common Agricultural Policy (CAP).
6.2 Plafondinvoerrechtensysteem De interventie prijs werd over een periode van drie jaren verhoogd met 15%. Een aangepaste plafondinvoerrechtenprijs moest worden vastgesteld. De invoerrechten voor derde wereld landen zou de aangepaste invoerrechtenprijs niet mogen overschrijden. Conform de voorschriften van de GATT overeenkomsten, had de EU haar rijstimportbeleid aangepast en in oktober 1997 was het effect op de EU markt merkbaar. Referentie importprijzen zijn een deel van de maximale invoerrechtenprijs en deze werden geïntroduceerd om de handelaren te beschermen tegen inflatie van de importprijzen die de maximale importprijzen overschrijden. In tegenstelling tot het systeem van inklaringen, kan men niet met de importprijs knoeien (mogelijke afspraken tussen importeur en exporteur) om het betalen van het juiste invoerrecht te omzeilen. De invoerrechten zijn gecalculeerd op basis van de importprijs voor zeevracht op bulk rijst (USDA en Thaise voorgestelde prijzen) en waren geldig voor twee weken. Op grond van de interventieprijzen kon de plafondinvoerrechtenprijs worden vastgesteld. Uit de maximum invoerrechtenprijs die betaald werd voor rijst, kon men de invoerrechten berekenen. De tweede prijsreferentie is dan prijs (b) die gelijk is aan prijs (a) minus de invoerrechten. Als de referentie importprijs beneden (b) kwam, moest voor rijst die de EU binnen kwam, op dat moment de volledige invoerrechten van 264 Ecu per ton betaald worden. Als de referentie importprijs tussen (a) en (b) lag, dan moest voor rijst die de EU binnen kwam, op dat moment een gereduceerd invoerrechtentarief betaald worden. Als de referentie importprijs de plafondprijs (a) overschreed, werd voor die rijst op dat moment geen invoerrechten betaald.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 18 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
6.3 Reductie interventieprijs voor padie De plafondinvoerrechtenprijsregeling was tot januari 2003 geldig. De EU Commissie kwam na die datum met een aangepast voorstel verwerkt in de (Council Regulation on the Common Market Organization on Rice). In dit voorstel werd vervat dat onder meer een reductie van 50% op de interventieprijs voor padie werd gegeven. Dit voorstel welke een onderdeel is van de aanpassing van de EU Common Agricultural Policy (CAP), is goedgekeurd door de EU Landbouwministers op 25 juni 2003 en was bedoeld op 1 september 2004, van kracht te zijn. De CAP aanpassing heeft eigenlijk geen nadeel voor de Europese producenten, omdat zij twee bedragen namelijk 102 Euro en 75 Euro per ton padie, respectievelijk als compensatie en een “crop specific”betaling, ontvangen.
6.4 Quota-administratie Met betrekking tot de Quota-administratie kan gezegd worden, dat het mechanisme zoals voorgeschreven binnen het quotasysteem tijdens Lome III, was dat alle in de EU gevestigde bedrijven een rijstimportvergunning moesten aanvragen. Importen op basis van de toegestane vergunning, worden bijgehouden en verrekend met het ACP quotum. EC Bepaling 260/97 van 16 december 1997, geeft de importen van rijst uit de ACP en OCT‟s aan. Dit werd gewijzigd met de EC Bepaling 1595/98, waar de veranderingen zijn aangebracht die tijdens de Lome IV tussentijdse review zijn overeengekomen voornamelijk wat betreft de terugbetaling van heffingen op geïmporteerde rijst afkomstig uit de ACP landen. Commissie Bepaling No. 327/98 van 10 februari 1998, omvat de legaliteit voor het beheer van bepaalde tariefquota‟s voor de import van rijst en breuk rijst, inclusief die uit Australië en Thailand. De ACP quota van 125.000 ton cargo en de 20.000 ton breuk rijst, de OCT quota van 35.000 ton niet meegerekend, is verdeeld in drie tranches, vanwege vergunningsdoeleinden. Voor de breukrijst golden twee tranches. Importeurs die uit ACP landen rijst importeren kunnen hun vergunningen aanvragen bij het Productschap in Den Haag, Nederland. Voor de realisatie van importen in de perioden januari-april, mei-augustus en september-december, konden de importeurs hun vergunningen aanvragen gedurende de eerste 5 dagen in januari, mei en september. De quota voor alle drie tranches is 41.666 ton cargo rijst elk. Niet toegewezen hoeveelheden kunnen bij de volgende tranche worden uitgevoerd. De maximum hoeveelheid die een bedrijf kan aanvragen gedurende een tranche is 5.000 ton. Exporteurs in Suriname en Guyana hebben geen idee wie een vergunning krijgt om zijn of haar product binnen de EU te importeren. Australië en Thailand genieten een transparanter systeem voor hun exporten naar de EU. In vele gevallen overschrijden
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 19 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
vergunningsaanvragen de tranche. De Commodity Assocation moet dan beslissen om het aangevraagde volume te reduceren. De toegestane hoeveelheid die verscheept wordt door de desbetreffende leverancier, wordt berekend uit de reductiecoëfficiënt uit de tranche met de totale toegestane hoeveelheid vergunningen te vergelijken. De markttoegang is aanmerkelijk afgenomen, vanwege de manier waarop de EU de quota-administratie voert. ACP exporteurs hebben nadrukkelijk aanbevolen om de quota in twee tranches te verdelen met een resttranche aan het eind van het aanvraagsjaar, omdat dit meer samenvalt met de seizoenkarakteristieken van de ACP rijstindustrieën. DE EU heeft echter niet positief gereageerd op deze ACP voorstellen.
6.5 MFN treatment voor niet ACP landen Naast de preferentiële toegang van ACP rijstexporteurs tot de EU markt, genieten andere rijstimporteurs (voornamelijk cargo rijst) in de EU bepaalde privileges. Op basis van de zogenaamde “MFN treatment” zijn de volgende tariefreducties geldig. € 250/Mt voor Basmati rijst uit India en Pakistan (tarief was vanaf 1 september 2004 teruggebracht naar nul); toegestane nultarief binnen een quota van 76.800 Mt gevolgd door een uitbreiding met een nultarief voor een quota van 35.000 Mt cargo rijst gelijkwaardig met rijst van OCT/ACP afkomst; nultarief en een verhoogde quota voor rijst uit LCD‟s onder EBA, met volledige liberalisatie van hun exporten naar de EU tegen 2009. In het raamwerk van de aangepaste CAP welke is overeengekomen met de Raad van Ministers in juni 2003, was de rijst CMO gewijzigd. Volgens de aanpassing moest de EU haar externe tarieven opnieuw vastleggen om in termen van gelijkwaardigheid, de grensbescherming te kunnen voortzetten. De Commissie ondernam onderhandelingen met handelspartners volgens Artikel XXVIII van de GATT. De herziene rijst MFN tarieven, resulteerden in de verlaging van de tarieven op cargo, geslepen en breuk rijst inclusief het vervallen van de belasting op bepaalde rijst soorten van Basmati origine. De Cotonou Overeenkomst, bracht nieuwe MFN tarieven voort en de nieuwe ACP prijs voor cargo rijst was € 18,41/Mt en voor geslepen rijst was het € 48,80/Mt. Het tarief voor breuk rijst was ongewijzigd. Deze veranderingen waren gecombineerd met 50% reductie op de interventie prijs voor padie.
6.6 Invoerrechten op basis van referentiehoeveelheid In juli 2005, had de EU in samenspraak met de USA besloten om hun levysysteem weer te wijzigen en introduceerde hierbij een levysysteem gebaseerd op een
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 20 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
referentiehoeveelheid. Prijzen die betaald moesten worden door de opkopers van ACP rijst werden toen gebaseerd op de relatie tussen geïmporteerde hoeveelheden rijst, vergeleken met het volume gekenmerkt als te zijn referentiehoeveelheid. Deze referentiehoeveelheden werden door de EU Commissie berekend, waarbij de ACP rijstexporteurs niet geconsulteerd werden met de bedoeling geen invloed te krijgen op deze bepaling. Dit is een ander voorbeeld van schending van de Gezamenlijke Verklaring ten aanzien van de Rijsthandel tussen de ACP en de EU. In 2005 werd wederom een tariefaanpassing aangekondigd. De EU kondigde aan, dat zij met Thailand was overeengekomen, dat zij een lager prijs zouden behoeven te betalen voor geslepen en breukrijst. Deze regeling gold alle EU importen uit genoemde landen de exporten uit USA, meegerekend. De overeenkomst welke in september 2005 van kracht werd, heeft nieuwe bepalingen. In relatie tot het plafondtarief, zouden de aangevraagde tarieven voor cargo, geslepen en breuk rijst gebaseerd worden op het importvolume van geslepen rijst van het voorgaande jaar. De overeengekomen prijs zou tweemaal per jaar voor zes maanden per keer worden berekend. Voor deze calculatie zou de referentiehoeveelheid worden gehanteerd. De EU zou een Nieuw Tarief Quota (NTQ) introduceren van 13.5000 ton op “nul” belasting, waarvan 4.313 ton naar Thailand zou worden gealloceerd. Er is geen indicatie waar de overige tranche van deze quota gealloceerd werd of beschikbaar zou worden gesteld op basis van “MFN treatment”. Het aangevraagde tarief voor breukrijst zou verlaagd worden met 50% en een bestaande TRQ van 80.000 ton, zou verhoogd worden met 10.000 ton. Het is duidelijk dat de hier genoemde aanpassingen beslist negatief moeten hebben uitgepakt voor de ACP rijstexporteurs.
7
G EVOLGEN VOOR DE C ARIBISCHE RIJSTINDUSTRIE
De Surinaamse en Guyanese rijstproductie en export maakten een snelle uitbreiding door respectievelijk in tachtig en negentiger jaren. De spectaculaire groei in beide industrieën was mogelijk vanwege de vergrote toegang tot de EU markt. Deze toegang heeft geleid tot grote investeringen door de industriële ondernemers in Suriname en Guyana ten behoeve van de uitvoering van moderniseringsprogramma‟s binnen hun rijstproductiefaciliteiten. Er werden aanzienlijke investeringen gedaan in deze bloeiperiode in de rijstsector in Suriname en Guyana, maar deze investeringen in de nieuwe productiecapaciteit kreeg ernstige problemen ondanks de introductie van veiligheidsmaatregelen door de EU tegen geëxporteerde rijst via de OCT route in 1997.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 21 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Het was te verwachten dat de wijzigingen in de CAP zouden resulteren in vele problemen voor de ACP rijstexporteurs. Hier wordt een aantal genoemd: Verlaging van de EU rijstmarktprijzen. Vermindering van de aantrekkelijkheid op de EU markt. Vermindering van rijstimport door EU. Vermindering van de preferentiemarge. Vergroting van de ongelijkheid in de leefgemeenschappen binnen de rurale gebieden en toename van de voedselonzekerheid. Verhoging van de kwetsbaarheid en armoede in de rijstverbouwende rurale gebieden. De confrontatie van de Caribische rijstindustrie met een verminderde toegang tot de EU markt en de haast invoerrechten vrije toegang tot de EU markt van rijst uit Derde landen, veroorzaakt onzekerheid en instabiliteit binnen de Caribische rijstindustrie. Met deze veranderingen zal een situatie gecreëerd worden waarbij zowel de boeren als de verwerkers niet langer in staat zullen zijn om als gevolg van aangegane leningen, te voldoen aan aflossingsverplichtingen. Een “succes story” van ontwikkeling voor de Surinaamse en Guyanese rijstindustrie kan nu beschreven worden als het tegenovergestelde, resulterende in ernstige economische consequenties voor degenen die vaste arbeidsplaatsen hebben in de sector of die direct betrokken zijn bij de diensten van de sector. Er is een grote bezorgdheid ontstaan dat bij de inkorting van de interventieprijs met 50% en de verhoging van de directe hulp aan de Europese rijst boeren hetwelk negatieve effecten zullen hebben op de ACP rijstindustrie en die kunnen leiden tot economische, politieke en sociale instabiliteit in onze landen. Als consequentie van de wijziging van de CAP, zijn de ACP rijstexporteurs ook bezorgd over de besluiten van de onderhandeling met India, Pakistan, Thailand en de USA in het kader van Artikel XXIII. Gedurende deze onderhandelingen waren de ACP handelspartners niet geraadpleegd zoals dat in de Cotonou Overeenkomst is aangegeven. De verlaging van het MFN tarief zal de “Margin of Preference” van de ACP AANZIENLIJK eroderen. (Tabel 15) Tabel 15: Verschillen tussen MFN en ACP tarief toen MFN Tarief € 264,00 ACP Tarief (35% less 4.34) € 88,00 Verschil €176,00
nu € 42,50 € 10,54 € 31,95
verschil € 221,50 € 77,46 € 144,05
De erosie van de voorkeurspositie op de Europese markt en het verlies van de bescherming en concurrentie met een bedrag van €144,05/Mt is het resultaat van de
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 22 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
verlaging van het MFN tarief. Wanneer het tariefsverschil van rijst tussen MFN en ACP landen afneemt, zullen de ACP landen een aantal voordelen verkregen uit hun preferentiële positie verliezen. De hoogte van de rijstprijzen van Derde Landen en de ACP op de EU markt, naderen elkaar en dan zullen de opkopers voor MFN rijst gaan in plaats van ACP rijst. Als men alleen naar de vrachtprijs kijkt van de USA naar de EU en het Caribische gebied naar de EU zal de marge van de preferentie worden verminderd. De quota vrachtprijzen van USA naar de EU zijn ongeveer € 38,00/Mt voor rijst en van Guyana of Suriname naar de EU zijn de vrachtprijzen € 82.00/Mt. Het verschil hier is € 44.00/Mt. Deze verschillen brengen de ACP rijst duidelijk in een nadelige positie ten opzichte van import uit de USA. Dit wijkt af van de positie die de ACP rijstexporteurs hadden, toen de Cotonou overeenkomst werd getekend. Gezien de ontmoedigende marktontwikkelingen, de importen van rijst naar het Caribische gebied uit extraregionale bronnen zonder de Common External Tarief (CET) te betalen, volledige uitvoering van de Everything But Arms faciliteiten, welke is geboden aan de “Minder Ontwikkelde Landen”, belanden de ACP rijstexporteurs langzamerhand in een onmogelijk marktsituatie. Het is wel van belang dat hoe dan ook de Caribische rijstindustrie, uit eigen krachtsinspanning overleeft. De ACP dient te onderhandelen met de EU een einde het rijsthandelsbeleid succesvol af te ronden. Verdere negatieve resultaten voor de ACP rijstindustrie zullen buiten de deur gehouden dienen te worden, terwijl bescherming van hun eigen nationale en regionale markt voorop dient te staan.
8
T OEKOMSTIG RIJSTHANDELSBELEID VOOR VOEDSELZEKERHEID IN HET C ARIBISCHE GEBIED .
Caribische handelsbeleid ten behoeve van de consumenten en producenten: De regionale doelstellingen van de Caribische rijstindustrie zijn om een “integratie en duurzame rijstindustrie in de Cariforum Staten te bewerkstelligen om te komen tot: Maximale voedselzekerheid en regionale zelfvoorziening Betere “nutrition (voeding) voor de zwakke en kwetsbare groepen Verhoging van valuta inkomsten uit de rijstexporten De duurzame versteviging van de basis van een concurrerende rijstindustrie Het is van belang dat het Caribische handelsbeleid moet bijdragen tot realisatie van deze doelstellingen. Rijst is het meest voorkomende “staple” voedingsmiddel voor de regionale bevolking (consumptie per capita is over de hele regio hoog). Zoals in sectie 4 is aangehaald wordt rijst in grote hoeveelheden verhandeld binnen de regio. Overeenkomsten met
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 23 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
betrekking tot productie, handel, invoerrechten en consumptie kunnen belangrijke instrumenten zijn om regionale economische integratie te bevorderen. Handelaren binnen de regionale rijstindustrie neigen naar een te grote aandacht voor “supply activities” ten koste van vraag, marketing en distributie van het product. Innovatieve en effectieve interventies binnen de industrie lijken productiever dan de blote “supply” benadering. De oriëntatie van de consument met betrekking tot het concurrentievraagstuk en hun voorkeur op het stuk van rijst en rijstproducten, dient meegenomen te worden in het beleid van de handelaren. Er is natuurlijk ook een noodzaak om de productie en kwaliteit te verhogen. Aan de basis dus op landbouwbedrijfsniveau, maar ook binnen de verwerkingsindustrie, dienen de nodige actieprogramma‟s te worden uitgevoerd. De EU en de USA hebben speciale programma‟s en faciliteiten om hun agrarische sector financieel te ondersteunen, welke het karakter hebben van een subsidie naar hun agrarische industrie toe. De Caricom heeft de ruimte om dispensaties aan te vragen ten aanzien van vaststelling van de zogenaamde WTO bound rates. Guyana en Suriname moeten nagaan hoe bij de huidige onderhandelingen de “bound rates” van de Doha Ronde verlaagd kunnen worden. Deze landen zullen moeten bewerkstelligen dat tijdens de onderhandelingen wordt ingezet op het behalen van succes. Bij het falen hiervan, betekent dit dat naast de sterk negatieve invloed op macroeconomische vlak, rurale gebieden onder druk zullen komen te staan en grote groepen mensen in de rurale gebieden zullen kwetsbaar en mogelijk ook voedselonzeker worden. Immers, veranderingen in het EU import „regime” voor rijst heeft een sterke invloed op de rijsthandel binnen het Caribische gebied en in Latijns- en Zuid Amerika. In dit kader, moet de regio haar verplichting met betrekking tot betaling van de CET nakomen. Handelsbeleid voor een beter management binnen de EU, waarbij Caribische producenten worden geassisteerd: De implementatie van het handelsbeleid binnen het Caribische gebied, zal constructief moeten zijn om te voorkomen dat chaotische toestanden ontstaan op de rijstmarkt in de Caribbean. Implementatie van regionale acties zoals reeds is aangehaald is noodzakelijk om de Caribische positie op de EU markt te versterken, bij de onderhandelingen met de EU Commissie inzake de rijsthandel. Positieve resultaten voortvloeiende uit deze onderhandelingen zullen de Caribische producenten en consumenten ondersteunen.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 24 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Handelsbeleid aangelegenheden: Exporten die via de OCT route gaan betalen geen levy, maar voor rijst uit ACP via de rechtstreekse route wordt wel een levy gelijk aan 35% voor cargo rijst betaald. De ACP zou graag hebben dat de huidige rijstimportheffing wordt afgeschaft. Tevens is het aan te bevelen, dat er sprake zal zijn van quotavrije importen. Noch Guyana, noch Suriname subsidiëren de rijstproductie. Desondanks moeten ze in de exportmarkt concurreren met sterk gesubsidieerde rijst uit Derde Landen. De gereduceerde tarieven voor de landen van het Verre Oosten en de USA, zullen maken dat de concurrentie van rijst van buiten Caricom, sterker wordt. Als deze oneerlijke concurrentie aanhoudt, zal Caricom niet in staat zijn om te overleven in een situatie waar er een afwezigheid van voldoende nieuwe en alternatieve markten zijn. Landen die niet in de volledige rijstproductieketen, verwerking en marketing zijn, maar grondstof zoals padie, cargo of halfoverwerkt rijst importeren om zelf te verwerken tot eindproduct, kunnen hun activiteiten blijven continueren daar zij een lagere graad van gevoeligheid hebben ten opzichte van Suriname en Guyana. Deze twee landen zijn geïntegreerd in alle schakels van de rijstketen en vertonen een hogere gevoeligheidsgraad. Hoe dan ook, vroeg of laat zullen de landen met een lagere graad van gevoeligheid, ook geconfronteerd worden met de onevenwichtige situatie op de exportmarkt voornamelijk vanwege het EU/USA rijstbeleid. Naast de verandering in de EU‟s CMO en tarief regime voor rijst, hebben vele factoren invloed op de concurrentie van de ACP. De olieprijs, de behoefte van de wereld aan transport, de valutakoersen en de relatieve strakke wereldmarkt, beïnvloeden de CIF prijzen. In principe zijn alle veranderingen in het handelsregime voor rijst onderwerpen voor onderhandelingen in EPA/WTO verband. Het is niet gemakkelijk om het gedrag van de markt te voorspellen op basis van de achter ons liggende situatie. Voorzichtige monitoring van de veranderingen kunnen gebruikt worden om de indicatoren voor de toekomst te ontwikkelen, zoals een 1% reductie in het tarief zou de importen met x% verhogen en verlaging van de prijzen met z% en deze kunnen dan gebruikt worden als een “ready reckoner” voor schattingen van de impact gedurende de gedetailleerde Cariforum onderhandelingen. Het vervallen van het invoerrecht voor ACP rijst, kan grotere bescherming tegen de USA rijst bieden, maar is waarschijnlijk niet voldoende om grotere volumes bijvoorbeeld naar Europa te exporteren. Daarvoor is een pakket van samenhangende maatregelen vereist.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 25 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
S AMENVATTING De Caribische landen inclusief de Dominicaanse Republiek produceren iets minder dan 2 miljoen ton padie en verhandelen ongeveer 1 miljoen rijst. De positie van Suriname op de Caribische markt is erg klein, terwijl Guyana over de jaren heen een adequate positie op de Caribische markt heeft weten te verwerven. De handel binnen de regio is “levy” vrij, maar importen van rijst uit bronnen buiten de regio zijn gebonden aan een “ad valorum tariff rate” van 25% en dat is 15% minder dan het tarief welke gehanteerd wordt voor andere agrarische producten binnen de regio. Naast de veranderende condities op de export markt, wordt het eroderen van de rendabiliteit van de rijstindustrie over het algemeen veroorzaakt door onder andere: een niet-adequate natte en droge infrastructuur slecht onderhoud van het bestaande systeem slechte machine en input voorraad dalende productie en het slecht functioneren van de voorlichtingsdienst. Onderzoek naar voorraadstructuren vanuit Suriname en Guyana naar de EU die invloed zullen hebben tot de nieuwe veranderde EU normen zijn scherp. Het onderzoek omvat hoofdelementen in de zin van hoofdfactoren, de rol van het overheidsbeleid en de nodige informatie voor evaluatie. Een groot deel van de nodige informatie is bedrijfsgeheim, zoals bedrijfskosten, bedrijfsprijzen, verwerkingskosten, verwerkingsprijs, exportprijzen, importprijzen en kosten/prijzen van andere soort verkrijgbaar rijst. Elk van deze kosten en prijzen is afhankelijk van een wijde reeks factoren die invloed hebben op zowel het binnenlands product, EU en de internationale rijst markt. Deze omvatten: ACP overheidsbeleid zoals: Belasting op input en output, de afhandeling van invoerrechten gekoppeld aan importen Bepalingen in Suriname, Guyana en andere Caribische landen EU beleid op de CMO en het tarievenstelsel op rijst USA, Thailand en andere overheid beleid, in het bijzonder de complexe ondersteuningssystemen voor rijst welke ook verschillende voedselhulp programma‟s en handelsleningen inhouden die van invloed zijn op gesubsidieerde exporten, afwijkingen met de wereldmarktprijs. Het is te verwachten, dat de Caribische rijstexporteurs geconfronteerd zullen worden met een verdere erosie van hun marktaandeel binnen de EU markt, tenzij een gebalanceerd programma wordt geïmplementeerd welke dient te resulteren in een structurele en duurzame verbetering van de rijstsector, met de nodige efficiency.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 26 of 27
NATIONAAL RIJSTPROGRAMMA - BASISTRAINING VOOR PADIEPRODUCENTEN
Daarnaast zijn deze producerende en exporterende landen ook verplicht om aan de verbetering van hun systemen te werken om die manier de rurale ontwikkeling en voedsel zekerheid veilig te stellen. In een groter verband moet het Caribische gebied als één geheel zich aan regels en bepalingen houden, die conflicten kunnen voorkomen zoals die gekend zijn in de rijsthandel.
MODULE 15: RIJSTHANDEL BINNEN HET CARIBISCHE GEBIED EN ZIJN INVLOED OP VOEDSELZEKERHEID
Page 27 of 27