GELUK ZAAIEN
BART MOEYAERT
Dames en heren. Ik had een plan. Ik wilde erg graag het geluksgevoel bij u versterken, en dacht: niemand blijft onverschillig als hij een boeket bloemen cadeau krijgt. Dat is pas een leuk begin voor een colloquium over het geluk. In mijn verbeelding zag ik het al gebeuren. De deuren zouden nu opengaan — nú — en tien erg mooie jonge mensen zouden de zaal binnenkomen met armenvol boeketten, een boeket voor ieder van u, en iedereen zou verrukt ‘oh!’ roepen en juichen en van mij houden, en daarna zou ik een lezing beginnen waarin fragmenten uit boeken en verhalen verwerkt zouden zitten, en gedachten over het geluk, en iedereen zou de lezing erg inspirerend vinden, en naar de titel vragen. Ik zou dan ernstig antwoorden: ‘De lezing heet Geluk zaaien (gedachten voor gelukkige mensen),’ en de mensen zouden knikken en mompelen, geluk zaaien, geluk zaaien, dat is inderdaad erg belangrijk. Tot mijn spijt moet ik u vertellen dat ik het plan heb afgevoerd, omdat ik onlangs mijn vertrouwen in de snijbloem ben verloren. Dat kwam zo. Op de markt in Antwerpen, waar ik woon, kocht ik drie bosjes witte ranonkels. Ik vroeg: ‘Zal ik er plezier van hebben?’ De vrouw van de kraam zei: ‘Dágen,’ en dat klonk als ongeveer een week.
-1-
De ranonkels stonden prachtig samen in een vaas. Na een dag gingen de meeste hangen. Er waren er ook die inzakten, alsof hun knieën het begaven. Er zijn er ook een paar gestikt, omdat hun nekje ter hoogte van de rand van de vaas knikte, waardoor ze geen lucht meer kregen, en hun onderlijf sneller afstierf dan de rest. Dames en heren, het was verschrikkelijk om te zien. De ranonkels waren op dat moment betrekkelijk duur, maar dat ter zijde. Een week later vertelde ik aan de vrouw van de bloemenkraam dat ik weinig plezier had gehad aan mijn ranonkels. Geen dágen, zei ik, en ik deed het klinken als drie en een half uur. Ze antwoordde: ‘Dan heeft u deze keer geen geluk gehad.’ Ik was een paar tellen van slag, maar kon geheel leven met wat ze zei — het ongeluk treft ons allemaal wel eens een keer. Pas toen ik thuiskwam met drie van haar pakken witte floxen en amper een dag later al moest constateren dat de floxen niet graag bij mij waren, ben ik over de woorden van de bloemiste gaan nadenken. ‘Dan heeft u deze keer geen geluk gehad.’ Ik ben vast van plan om geen bloemen meer bij haar te kopen, geen snij- en geen met wortels. Maar ik ben niet zuur. Voor mijn geld heb ik een antwoord gekocht dat ik voor de rest van mijn leven onthoud, en ga gebruiken als het mij te pas komt, want het werkt. Het is het beste antwoord om iemand de mond te snoeren. Is uw vlees niet naar wens? Is uw brood oudbakken? Lekt uw dak? Valt het boek u tegen? Is uw hond nu al dood? Ligt er potgrond op de bodem van uw soep?
Dan heeft u deze keer geen geluk gehad.
-2-
Ik vind het antwoord geweldig. We gaan er met z’n allen vanuit dat geluk zeldzaam is, en niet voor iedereen weggelegd, en dus slaan we meteen maar een paar stappen over, en nemen we vrede met het feit dat we ‘deze keer geen geluk hebben gehad’. We rekenen op het vlees, het brood, het dak, het boek, de hond, de soep van morgen. Van alles wat onvoorspelbaar is, weten we dat we iets riskeren: óf het komt helemaal goed, óf het gaat scheef als een stoelpoot op een gladde vloer.
Mirjam Pressler heeft met Als het geluk komt moet je er een stoel voor klaarzetten niet alleen een erg mooi boek geschreven over het meisje Halinka dat in haar leven nog niet veel geluk heeft gekend, maar kan ook aanspraak op één van de mooiste titels uit de jeugdliteratuur. Door die titel heb ik al vaak gedacht: is het waar? Moet ik een stoel pakken als het geluk mij overkomt? Zal het geluk als het een stoel krijgt langer blijven, of me juist ontglippen? Ik heb het voorrecht gehad om de boeken van Jürg Schubiger in het Nederlands te vertalen. Hij schreef een verhaal dat net als Mirjams titel aan het denken zet over de ongrijpbaarheid van het geluk. Het staat in Toen de wereld nog jong was en het heet Het meisje en het geluk.
INSERT VERHAAL Het meisje en het geluk uit ‘Toen de wereld nog jong was’ (Beltz & Gelberg)
De bloemiste hoeft van mij niets meer te verwachten. Ze heeft deze keer geen geluk gehad. Volgende week ga ik ostentatief in de kraam tegenover de hare ranonkels én
-3-
floxen of andere bloemen kopen, en als ze het niet opmerkt ga ik met die boeketten zwaaien, ik zweer het zowaar als ik hier sta. Als ze iets tegen mij zegt, gooi ik haar in het gezicht dat zij alle schuld op haar schouders moet nemen, en dat de mensen in Schloss Puchberg bei Wels door haar schuld geen versterkt geluksgevoel hebben gekregen, geen leuk boeket om het colloquium vrolijk mee te beginnen. Sterker nog: misschien zijn de mensen in Schloss Puchberg bei Wels zich door mijn speech een beetje bezwaard gaan voelen. ‘We zijn blij dat we hier zijn, maar toch voelen we ons bezwaard, het is het alsof we iets missen, een boeketje bloemen was leuk geweest.’ Als ik haar volgende week vertel hoe u zich tijdens mijn speech voelde, denk ik niet dat ze me een slim antwoord zal geven. Ze zal me aankijken, gek verklaren, misschien zal ze zeggen: dan heeft u deze keer geen geluk gehad. Ik denk niet dat ze me het zwijgen zal opleggen met een citaat uit een boek of zo. Bijvoorbeeld: ‘Hoe bedoelt u, bezwaard? Bezwaard is niet altijd bezwáárd. Er zijn verschillende manieren om gelukkig te zijn. Misschien heb je een vrolijk soort geluk en een ernstig soort — waarmee zij dan citeert uit een boek dat Mijn avonturen door V. Swchwrm heet, en door de Nederlandse schrijver Toon Tellegen geschreven is. Ik zal me niet laten inpakken. Ik zal haar voor zijn, en zeggen dat haar slimmigheid vooral in deze keer zit. ‘Dan heeft u deze keer geen geluk gehad.’ Snijbloemen kunnen tegenvallen, daarvan ben ik me bewust, en in een kamer kan het te warm zijn, goed, en wij als bloemenmensen kunnen bloemen behandelen zoals bloemen niet behandeld willen worden, dat weet ik, maar dan heeft zo’n —
-4-
hoe zal ik het zeggen — bloemenbitch niet te zeggen dat ik ‘deze keer geen geluk heb gehad’ en alle schuld daarmee bij die bloemen of bij mij leggen. Hoe is het mogelijk? De hele bloemenkraam moet deugen, om te beginnen. De kansen op geluk moeten voor het grijpen zijn, doe mij maar zes, negen, honderd en één boeketten die langer staan dan dágen. Maar goed.
Vanochtend was de wereld weer erg goed begonnen met blauwe lucht en hier en daar een wolk van zelfgesponnen suiker, en als hun schaduw op de grond een koe, maar als altijd hield ze het voor bekeken toen ik onder haar door reed, over haar heen, en hoorde dat er vandaag geen doden maar wel een paar gewonden waren, en dat we mochten hopen dat de hemel op zou klaren.
Dat was een gedicht van mij. Het heet ‘Ochtend’ en het komt uit mijn bundel die ‘Verzamel de liefde’ heet. Ik heb het in wat ik schrijf graag over de vergankelijkheid van het geluk.
-5-
INSERT Romanfragment Het is de liefde die we niet begrijpen
Vroeger kon ik het woord geluk niet uit mijn strot wringen, ik had het altijd over ‘tevredenheid’. Toen ik een paar jaar geleden mijn grote liefde ontmoette, kreeg het woord ‘tevredenheid’ ineens een negatieve klank, alsof het bij tevredenheid alleen maar over ‘zitcomfort’ en ‘traagheid’ — om niet te zeggen ‘stilstand’ — ging. Stilstand is in mijn leven en mijn werk niet wat ik zoek. Tevredenheid is bijgevolg geen woord dat ik nog vaak of nog graag gebruik. Doe de test. Als u schrijft, zeg dan eens: ‘Ik ben tevreden met wat ik schrijf.’ Zeg: ‘Ik kijk tevreden terug.’ Zeg: ‘Ik ben tevreden als iemand van mijn werk houdt.’ Begint u zich dan ondertussen ongemakkelijk te voelen? Heeft u ineens behoefte aan méér, aan beweging, aan losbreken? Wilt u mij corrigeren? ‘Ik ben gelukkig door wat ik schrijf.’ ‘Ik kijk met een gelukkig gevoel terug.’ ‘Ik ben gelukkig als iemand van mijn werk houdt.’
In het volgende verhaal uit Toen niemand iets te doen had van Toon Tellegen valt het woord ‘tevreden’ één keer. Omdat ik al had nagedacht over het verschil tussen tevredenheid en geluk, werkte dit verhaal erg op me in, vooral omdat ik verrast werd met: het paradijs. Ik was uit het oog verloren dat er een plaats bestaat waar tevredenheid en geluk wonen.
INSERT VERHAAL uit Toen niemand iets te doen had (Querido, Amsterdam) (Verhaal met beginzin: Op een dag liep de eekhoorn door de woestijn.)
-6-
‘O wonder: het geluk komt als de donder.’ Dat is een gedicht van een erg mooi hoofdpersonage, Polleke, uit het boek Het geluk komt als de donder van Guus Kuijer. Polleke houdt van gedichten en is zich ervan bewust dat er tussen de regels veel betekenissen passen. Als ik vroeger nadacht over hoe ik me voelde — om dan te constateren dat ik alweer niet helemaal gelukkig was, besefte ik tegelijk wel dat het geluk me ontglipte van zodra ik het probeerde te benoemen. Gedachten zijn beelden en woorden, vooral woorden, en daar schort het waarschijnlijk aan: je moet niet proberen te verwoorden wat er is, want dan ontglipt het je. Je moet tussen de regels lezen en het geluk ervaren. Met andere woorden: het geluk en de tevredenheid wonen 1. in het paradijs en 2. tussen de regels.
Het zal u zijn opgevallen dat ik een paar keer uit het werk van Toon Tellegen heb geciteerd. Dat is niet toevallig. Dat heeft te maken met één van die bijzondere moment waarop een mens het geluk ontdekt. Ik ben eens met Toon Tellegen in Japan geweest. Dat is mijn mooiste lezingenreis tot hiertoe. We werden met de taxi naar een school in Osaka werden gebracht, de Takahama Junior High, en in de straat stapten we uit alsof we in een film uitstapten. We moesten onze schoenen uitdoen en blauwe slippers aantrekken, en daarna pas
-7-
mochten we de sporthal in. Dan brachten we niets boos van buiten mee naar binnen. Dan maakten we de kansen op het geluk niet kleiner. Op de grond in de sporthal zaten driehonderd jonge mensen te wachten. De jongens droegen het uniform van een kapitein, de meisjes zagen eruit alsof ze matroos waren geworden, en ze hadden allemaal dezelfde soort witte sportschoenen aan. Ze zaten netjes in rangen, op rijen, jongens naast meisjes, in kleermakerszit op de grond, en ze luisterden anderhalf uur naar de verhalen die we voorlazen. Wij lazen in het Nederlands een verhaal van de eekhoorn en de olifant, of van de broers, en daarna las een vlijtig meisje of een flinke jongen het verhaal van de eekhoorn en de olifant en de broers nog eens helemaal in het Japans. Niemand zei dat het lang duurde, niemand maakte zich druk, niemand keek verveeld. Daarna dronken we groene thee en mochten we onze eigen schoenen weer aan. Die lezingenreis is voor mij de meest bijzondere lezingenreis tot hiertoe geworden, ik doe ’m morgen echt meteen opnieuw, omdat ik in mijn hele schrijversleven nooit zo dicht bij de schrijversziel van een andere schrijver ben gekomen dan toen, en vooral: zonder grote gesprekken. Ik ben niet zo voor de grote gesprekken, dat zal u misschien verbazen, maar het is echt zo. Ik hou erg van de stilte. U moet ooit eens naar Tokio reizen, en op een avond het haast onwerelds verlichte Roppongi Hills bezoeken. Toon Tellegen en zijn zoon en mijn partner en ik stonden op de drieënvijftigste verdieping van de wolkenkrabber waar het Mori Art Museum gevestigd is, waar we net een tentoonstelling van de ontwerpers Viktor
-8-
& Rolf hadden bezocht, en we waren compleet overdonderd. We bleven maar op die hoogste verdieping rondhangen en uitkijken over de meest uitgestrekte stad die we ooit hadden gezien: lichtjes tot voorbij de horizon, wolkenkrabbers, een verlicht rad, nog een verlicht rad, een replica van de Eiffeltoren, miljoenenstad en mensen als mieren en eekhoorns en olifanten en broers zover je kon kijken. Ik herinner me dat we met zijn vieren een glas gingen drinken in de bar daar boven, ik weet niet meer wát we hebben gedronken, en ik weet niet meer wát we hebben gezegd of gedacht, in ieder geval: weinig. We hebben zitten kijken. Maar voor mij was alles wat ik zei of dacht of was op dat moment het meest wezenlijke van wat ik ooit had gezegd of gedacht of was geweest. We waren allemaal vervuld van alles. Op dat moment was ‘Dan heeft u deze keer geen geluk gehad’ niet, maar dan ook helemaal niet aan de orde. Wij hadden met z’n vieren geluk. Deze keer. Volledig.
Tellegen schrijft over de zwaan en de vlinder: [De zon ging juist onder en samen fladderden zij rond door de dunne avondnevels. Zij doken onder een paardebloem door, beschreven lussen tussen de takken van de wilg en wensten elkaar ten slotte geluk met alles. ‘Wat was alles ook maar weer?’ vroeg de zwaan, terwijl hij een scherpe bocht nam en rakelings langs een klaproos scheerde. ‘Alles,’ zei de vlinder. ‘O ja!’ zei de zwaan. ‘Hoe kon ik dat nou vergeten. ]
-9-
Dames en heren. Ik vind het verschrikkelijk dat ik uw feestelijke gevoel bij het begin van dit colloquium niet met een mooi boeket heb versterkt. Ik kan me voorstellen dat u zich zelfs een beetje bezwaard voelt. Ik mag dan wel teleurgesteld zijn in de snijbloem, ik ben wel — nog meer dan vroeger — overtuigd van het belang van potgrond. Dat we met z’n allen allemaal — het spijt me dat ik het zeg — uit potgrond bestaan, en dat het geluk gezaaid kan worden. Hoe meer zinvolle gedachten we aangereikt krijgen, hoe gelukkiger we kunnen worden. Daarom leek het me leuk om mijn lezing, Geluk zaaien, gedachten voor gelukkige mensen, niet te beginnen met een boeket snijbloemen, maar af te sluiten met een ander cadeau. (Er worden zakjes met goudsbloemenzaad uitgedeeld.) U zaait, u plant. U laat staan wat er groeit, of u knipt een heel boeket. Hoe dan ook: ik wens u een heel inspirerend colloquium, en ook daarna nog veel geluk.
Beste groeten van Bart Moeyaert
Lezing, gehouden in augustus 2008 in Wels, Oostenrijk, als opening van een colloquium over geluk in de kinder- en jeugdliteratuur.
- 10 -