Hoofdstuk 3
BANCAIRE, VERZEKERINGS- EN PENSIOENPRODUCTEN E.L.M van Kranenburg
3.1
Inleiding
Waar hoofdstuk 2 ingaat op beleggingsproducten en financiële instrumenten, gaat dit onderdeel in op andere producten die relevant zijn in de financiële sector. Er kan op verschillende manieren onderscheid worden gemaakt tussen financiële produc ten. In de opzet van dit hoofdstuk is gekozen voor de volgende categorieën: bancai re-, verzekerings- en pensioenproducten. De diverse bancaire-, verzekenngs- en pensioenproducten die hieronder worden beschreven zijn uiteraard niet alle in de praktijk verkrijgbare producten. Dit zou, gezien de grote veelheid en diversiteit, ook erg lastig zijn. Dit onderdeel tracht slechts een impressie te geven van de meest voorkomende financiële producten die financiële instellingen aanbieden (voor zo ver het niet de beleggingsproducten betreft die al zijn beschreven in hoofdstuk 2). In hoofdstuk 2 is aangegeven dat het hebben van meer geld dan voor de eerste le vensbehoeften strikt genomen nodig is, per definitie dwingt tot het maken van keu zes. Kan (en moet?) alles worden uitgegeven of blijft er geld over voor toekomstige uitgaven. En wat te doen met het geld dat ‘over’ is? Wordt het sparen of beleggen? De keuzes en motivaties om te sparen of te beleggen (dit valt deels onder de noe mer bancaire producten), kunnen deels ook samenhangen met de oude dag en daar voor te reserveren voorzieningen. De onzekerheid over de houdbaarheid van pen sioenen in de toekomst zal er toe leiden dat sparen en beleggen, maar ook een aan tal soorten verzekeringen mede tot doel hebben een pensioenvoorziening in het le ven te roepen. Aangezien de soorten en typen verzekeringen zeer ruim zijn, is de motivatie om een bepaald type verzekering af te sluiten juist gelegen in het risico dat men wil afdekken. De motivatie van financiële instellingen om bancaire-, verzekerings- en pen sioenproducten te ontwikkelen zal, los van het winstoogmerk, ook divers zijn. Veelal zullen financiële instellingen gedreven zijn door de vraag in de markt of zullen zij uit concurrentie overwegingen meegaan in de strijd van het aanbieden van innova tieve producten. Met name deze laatste overweging heeft tot negatieve publiciteit ge leid. Men kan zich afvragen of de ontwikkeling en verfijning van financiële pro ducten in alle omstandigheden ook hebben geleid tot goede producten. Vaak was het voor klanten ook niet duidelijk hoe het product zich onderscheidde ten opzichte van andere vergelijkbare producten. Anders gezegd, de informatievoorziening liet veel al te wensen over. De roep om goede informatievoorziening bij financiële produc ten is een belangrijk aandachtspunt van de toezichthouder op dit vlak, de AFM. 37
§ 3.1
E.L.M. van Kranenburg
De noodzaak tot het verschaffen van betere en eenduidige informatie bij het aan bieden van financiële producten ten behoeve van consumenten is ook in Europees verband gerezen. De huidige regelgeving is op dit moment fragmentarisch en wei nig consistent. De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan met betrekking tot de zogenaamde Packaged Retail Investment Products Directive (de betreffende producten worden afgekort als de zogenaamde ‘PRJPs’). De nieuwe richtlijn zal, in samenhang met aanpassingen op de MiFID (de richtlijn die beleggingsondernemin gen en hun activiteiten reguleert) en de Richtlijn verzekeringsbemiddeling ertoe moeten leiden dat de regels voor pre-contractuele informatievoorziening en regels met betrekking tot de verkoop van de meeste financiële producten worden gehar moniseerd. Een aantal producten zal naar verwachting buiten deze regels vallen, waarbij op dit moment in ieder geval worden genoemd een aantal gestandaardiseer de deposito’s en pensioenen. Dat pensioenen buiten deze regels worden gehouden heeft te maken met het feit dat pensioenen als zeer complex worden beschouwd en de betreffende regimes van land tot land kunnen verschillen. Hierdoor zou het zeer lastig worden om te bepalen welke pensioenproducten al dan niet als PRIP zouden moeten worden beschouwd. Bij de vraag of ontwikkeling en verfijning van financiële producten in alle om standigheden ook hebben geleid tot goede producten speelt niet alleen het punt van de informatievoorziening. Er zijn namelijk ook producten ontwikkeld die, op de ke per beschouwd, niet altijd in het belang van klanten zijn. Het belang van de aanbie der en eventuele intermediairs die in deze producten bemiddelden leek daarbij soms voorrang te hebben gekregen op het belang van de klant. Een goed voorbeeld van het hier bovenstaande is de zogenaamde woekerpolis. De woekerpolis is een vorm van een beleggingsverzekering, waarbij deze verzekering veelal als doel heeft de klant op een later moment in staat te stellen zijn hypotheekschuld af te lossen. De hoogte van de kosten maakte dit product achteraf bezien wei nig aantrekkelijk voor de afhemers. Daarenboven was ook hier de informatievers trekking over dit soort polissen vaak gebrekkig, mede op het vlak van deze kosten. Wat klanten namelijk niet goed begrepen, was dat de inleg slechts in beperkte mate werd gebruikt om te beleggen, waarbij een groot deel van de inleg opging aan kos ten en risicopremies. Bij de woekerpolis loopt een klant dus het risico dat, in tegen stelling tot de verwachting die was gerezen, deze niet in staat is om op het afge sproken moment in tijd de hypotheekschuld in zijn geheel (dan wel deels) af te los sen. Ook waren klanten niet voldoende geïnformeerd over het feit dat tussentijdse beëindiging van de polis tot een groot financieel nadeel kan leiden. In dit verband kan worden verwezen naar het hoofdstuk 14 Zorgplicht. Hier wordt beschreven dat als onderdeel van de zorgplicht voorafgaande aan dienstverlening, adequate uitleg moet worden gegeven over de informatieverplichtingen in ruime zin. Financiële producten kunnen ook deels worden gedreven door een voor de klant te behalen voordeel, bijvoorbeeld in fiscale zin. De afhemer van het product kan in dat geval mogelijk een (tijdelijk) fiscaal voordeel genieten. Een bekend voorbeeld hiervan is een hypotheek waar gedurende de looptijd de hypotheekschuld niet wordt afgelost. Dit stelt de hypotheeknemer in staat zo lang en veel mogelijk gebruik te maken van fiscale aftrekmogeljkheden ten aanzien van de betaalde renten. Finan ciële producten kunnen ook worden gedreven door een voordeel dat de aanbieder 38
Bancaire, verzekerings- en pensioenpmducten
Ç 3.1
zelf geniet. Bijvoorbeeld door het creëren van een stabiele inkomstenstroom voor de aanbieder (waarbij de aanbieder een in de tijd onbepaald risico op zich neemt). Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een autoverzekering waarbij de aanbieder de klant periodiek een premie in rekening brengt. De verwachting van de aanbieder is uiteraard dat, bezien vanuit de gehele verzekerde portefeuille, de aanbieder in zijn totaliteit over de looptijd aanzienlijk minder hoeft uit te keren aan verzekerings sommen dan zij aan premies int. Als een aanbieder van een financiële producten gebruik maakt van een bemidde laar (of externe adviseur) om deze producten aan de man te brengen, zal de bemid delaar (dan wel adviseur) dit uiteraard niet kosteloos doen. In het verleden werd de bemiddelaar vaak beloond door middel van een provisie. De provisiestructuur heeft aantoonbaar geleid tot een aantal misstanden, immers de bemiddelaar zal er baat bij hebben om zo veel mogelijk producten bij klanten weg te zetten. De vraag of het product aansluit op de vraag van de klant en of dit ook geschikt was voor de klant schoof soms naar de achtergrond. Bovendien waren klanten vaak niet goed geïnfor meerd over de hoogte van de beloning van de bemiddelaar. Om die reden is de pro visiestructuur onder vuur gekomen en is het nog slechts in beperkte mate mogelijk om provisies in rekening te brengen. De bemiddelaar zal de klant zelfstandig moe ten factureren voor zijn dienstverlening. Klanten hebben dan meer inzicht in de kos ten die gemoeid zijn met het inschakelen van een bemiddelaar. De toenemende innovatie van financiële producten heeft als gevolg dat deze pro ducten soms lastig zijn te categoriseren als slechts een bancair-, verzekerings- of een pensioenproduct. De grenzen tussen met name verzekerings- en bancaire producten lijken steeds meer te vervagen. Als voorbeeld kan men weer denken aan een ‘hypo theek’ waarbij veel hypotheken een combinatie van diverse financiële producten be treft. Bijvoorbeeld de combinatie van een krediet (ter aanschaf van de woning waar bij deze woning de kredietverstrekker tot zekerheid strekt), een spaar- of beleg gingsproduct (om kapitaal op te bouwen ter aflossing van de hypotheek) en een ver zekering (die het risico op overlijden enlof arbeidsongeschiktheid verzekert). De klant neemt het combinatie-product als een totaal pakket. Tot slot is het belangrijk te realiseren dat de producten die in dit hoofdstuk wor den beschreven in de Wft over het algemeen zullen kwalificeren als ‘financiële pro ducten niet zijnde financiële instrumenten’. Deze wat omslachtige kwalificatie ‘fi nanciële producten niet zijndefinanciële instrumenten’ is van belang omdat aanbie ders, adviseurs en bemiddelaars/intermediairs van dit type producten over het alge meen zullen worden beschouwd als ‘financiële dienstverleners’. In hoofdstuk 8 wordt nader ingegaan op dit type dienstverleners. Bemiddelaars/intermediairs en ad viseurs van financiële instrumenten (‘financiële producten zijnde financiële instru menten’) kwalificeren als beleggingsondernemingen. Over dit soort ondernemingen geeft hoofdstuk 4 meer informatie. De aanbieder van een financieel instrument wordt gezien als uitgevende instelling. Hieronder valt, afhankelijk van het karakter van het financiële instrument, de beleggingsinstelling (zie hoofdstuk 5) en andere typen aanbieders (zie hoofdstuk 12).
39
§ 3.2 3.2
E.L.M. van Kranenburg
Bancaire producten
Hoe minder liquide het spaargeld of de belegging is, hoe hoger het rendement is dat gevraagd zal worden. Er treedt altijd koopkrachtverlies op en gedurende de periode die nodig is om het vermogen weer om te zetten naar contant geld bestaat het risico dat het gespaarde of belegde geld verloren gaat (bijvoorbeeld door een onverhoopt faillissement van de bank). Bij sparen heeft dit rendement de vorm van rente, bij be leggen dividend, koerswinst of eventueel huur. Zoals aangegeven in hoofdstuk 2 is de meest liquide manier om koopkrachtver lies te compenseren het openen van een spaarrekening of het kopen van een kortlo pend deposito’s. Het risico dat het ingelegde geld (al dan niet gedeeltelijk) kwijt raakt wordt over het algemeen als zeer laag beschouwd. Bovendien bestaat bij niet achtergestelde deposito’s op grond van Europese regelgeving een garantie van De Nederlandsche Bank onder het zogenaamde depositogarantiestelsel. Uit een uit spraak van het College van Beroep medio 2011 volgt dat in een aantal gevallen ach tergestelde deposito’s eveneens onder de dekking van het depositogarantiestelsel vallen. Dit hangt samen met het feit dat achtergestelde deposito’s slechts onder strik te voorschriften kunnen meetellen in het eigen vermogen van de bank (waar de de posito’s worden aangehouden). Deze achtergestelde deposito’s vallen buiten het de positogarantiestelsel. Echter, indien achtergestelde deposito’s niet voldoen aan deze vormvoorschriften krijgen de betreffende depositohouders dus toch bescherming onder het depositogarantiestelsel. Hieronder volgt een uiteenzetting van een aantal bancaire producten, onderver deeld in spaarproducten, beleggingsproducten en leningsproducten, waarbij afzon derlijk nog wat meer aandacht wordt gegeven aan leningen in de vorm van hypo theken. 3.2.1
Spaarproducten
Spaarrekening: de spaarrekening behoeft waarschijnlijk weinig bespreking: er wordt geld gestort op een spaarrekening en over het gestorte geld wordt rente ver goed. Het gestorte geld is snel weer liquide te maken door het over te schrijven naar de betaalrekening, waarna er weer allerlei uitgaven of opnames van kunnen worden gedaan. De hoogte van de rentes kunnen van bank tot bank verschillen; een inter netrekening levert iets meer op: banken hebben daaraan eenvoudigweg minder kos ten. Ook wordt over het algemeen meer rente betaald als er eisen worden gesteld aan de hoogte van het saldo of opnamebeperkingen worden aangebracht. De rente is vrijwel altijd variabel; deze is dan vaak gekoppeld aan de geldmarktrente. Deposito ‘5: een minder liquide vorm (van beleggen) zijn spaar- of termijndeposito’s. Het kost meer moeite het geld weer Vrij te maken, omdat bij aanschaf van het depo sito wordt afgesproken voor welke termijn het geld niet wordt opgenomen. Vaak is het wel mogelijk het contract open te breken en het geld eerder op te nemen, maar dan wordt er geen rente vergoed en!of is een boete verschuldigd. Omdat het geld minder liquide is, zal de spaarder 1 belegger daarvoor beloond willen worden. De rente op een deposito ligt daarom over het algemeen hoger dan een spaarrente. 40
Bancaire, verzekerings- en pensioenproducten
§ 3.2.2
Varianten op spaarrekeningen en deposito ~s: steeds vaker bieden banken meer hy bride vormen aan. Eigenschappen van spaarrekeningen en deposito’s worden dan gecombineerd. Denk bijvoorbeeld aan bonusspaarrekening, waarbij een extra hoge rentevergoeding wordt betaald als het spaargeld minimaal 3 maanden op de spaar rekening heeft gestaan, of als maandëljks een vast bedrag wordt gestort en deze 6 maanden is blijven staan. Bancaire lijfrentespaarrekening (opbouwend of uitkerend,~~: met een bancaire lijf rentespaarrekening spaart de rekeninghouder voor een toekomstige lijfrente uitke ring bij een bank. De inleg is aftrekbaar voor de inkomstenbelasting, echter de be dragen die tot uitkering komen zijn weer wel fiscaal belast. De uitkering van de lijf renten worden door de bank uitgevoerd. De bank kan de uitkeringen zowel in de opbouwfase als in de uitkeringsfase doen. Hiervoor geldt een aantal fiscale beperkin gen. Goudenhanddruk banksparen: als een werknemer een ontslagvergoeding ontvangt en deze direct tot uitkering komt, dient de werknemer over het bedrag ook direct in komstenbelasting te betalen. Er zijn verschillende manieren om dit te voorkomen (waardoor de belastingplicht wordt uitgesteld en waar mogelijk de belastingdruk wordt verlicht), waarvan de goudenhanddruk bankspaarrekening er een is. Spaarrekening Eigen Woning (SEW). een Spaarrekening Eigen Woning is een fis caal gedreven product dat een spaarrekening koppelt aan een hypotheeklening. Dit betreft dus een voorbeeld waarbij financiële producten in combinatie worden aan geboden. Bij een SEW wordt gedurende de looptijd van de hypotheek een bedrag op een geblokkeerde spaarrekening gestort. Aan het einde van de looptijd van de hy potheek valt de spaarrekening vrij. Het opgebouwde vermogen wordt gebruikt om (een deel van) de hypotheek af te lossen. Dat heet ook wel ‘Banksparen’. 3.2.2
Beleggingsproducten
Beleggingsrekeningen: bij een beleggingsrekening wordt de rekeninghouder de mo gelijkheid geboden om beleggingen te kopen zonder dat deze rechtstreeks contact houdt met de platforms (beurzen) waar deze beleggingen verhandeld worden. De aanbieder van de beleggingsrekening zit er in feite tussen. Deze partij verzamelt de orders van al haar klanten en op een vast tijdstip worden deze orders uitgevoerd via een zogenaamde beleggersgiro. Omdat de orders op een vast tijdstip worden uitge voerd kan de aanbieder van de beleggingsrekening haar klanten een besparing ople veren in de transactiekosten die met de aan- en verkoop van beleggingen gemoeid zijn (het zogenaamde ‘wegstrepen van transacties’). De beleggersgiro is een admi nistratieplatform dat zorgt voor de orderuitvoer van beleggingen op beleggingsreke ningen, alsmede de administratie die daarmee verband houdt. De aanbieder van de beleggingsrekening zal de rekeninghouder normaal gesproken geen andere diensten, zoals beleggingsadvies, verlenen.
41
§ 3.2.3
E.L.M. van Kranenburg
Effectenrekening: met een effectenrekening wordt de houder van de rekening de mo
gelijkheid geboden om direct transacties te doen op handelsplatforms (waar de aanbieder van de effectenrekening een aangesloten instelling is). De houder van de re kening kan dus voortdurend transacties uitvoeren. De orders van iedere belegger met een effectenrekening worden individueel uitgevoerd waardoor er, in tegenstelling tot de beleggingsrekening, relatief hogere kosten verbonden zullen zijn aan de uitvoe ring van deze transacties. Tegen het nadeel van mogelijk hogere kosten staat het voordeel dat de houder van de rekening veel beter in staat zal zijn om snel te reage ren op koersontwilckelingen. Ook de aanbieder van de effectenrekening zal de reke ninghouder normaal gesproken geen andere diensten, zoals beleggingsadvies, verle nen. Bancaire 4jfrentebeleggingsrekening (opbouwend of uitkerend): met een bancaire
lijfrentebeleggingsrekening belegt de rekeninghouder de ingelegde gelden voor een toekomstige ljfrente uitkering bij een bank. De inlegde sommen zijn aftrekbaar voor de inkomstenbelasting, echter de bedragen die tot uitkering komen zijn wel fis caal belast. De uitkering van de lijfrenten wordt door de bank uitgevoerd. De bank kan de uitkeringen zowel in de opbouwfase als in de uitkeringsfase doen. Omdat het hier een beleggingsproduct betreft loopt de rekeninghouder het risico dat de resul taten van de belegging ten tijde van de uitkering lager uitvallen dan verwacht. Beleggingsrekening Eigen Woning (BEW): een Beleggingsrekening Eigen Woning is
een fiscaal gedreven product dat een beleggingsrekening koppelt aan een hypo theeklening. Gedurende de looptijd van de hypotheek wordt een bedrag op een geblokkeerde beleggingsrekening gestort. Aan het einde van de looptijd van de hypo theek valt de beleggingsrekening vrij. Het opgebouwde vermogen wordt gebruikt om (een deel van) de hypotheek af te lossen. Dat kan dus veel hoger maar ook veel lager dan het gewenste resultaat uitpakken. De houder van de beleggingsrekening loopt dus een beleggingsrisico, waardoor deze hypothecair kredietnemer bij aflos sing mogelijk niet in staat is een (groot) deel van de hypotheekschuld af te lossen. 3.2.3
Leningsproducten
Met bancaire leningsproducten wordt gedoeld op de diverse vormen van krediet die banken aan consumenten verstrekken. Wat consumenten zijn wordt hieronder nader uitgelegd. Uiteraard wordt er door banken en andere financiers ook aan niet-consu menten (waaronder bedrijven) kredieten verstrekt. Deze vorm kredieten komen hier niet aan bod. Op hypothecair krediet wordt onder 3.3 verder ingegaan. Kredieten (consumptief krediet en leaseconstructies): een ‘krediet’is in de Wft ge
definieerd als: ‘a) het aan een consument ter beschikking stellen van een geidsom, ter zake waarvan de consument gehouden is een of meer betalingen te verrichten; b) het aan een consument verlenen van een dienst ofverschaffen van het genot van een roerende zaak, financieel instrument ofbeleggingsobject, dan wel het aan een con-
42
Bancaire, verzekerings- en pensioenproducten
§
sument of een derde ter beschikking stellen van een geidsom ter zake van het aan die consument verlenen van een dienst of verschaffen van het genot van een roe rende zaak, financieel instrument of beleggingsobject, ter zake waarvan de consu ment gehouden is een ofmeer betalingen te verrichten, met uitzondering van door lopende dienstverlening en doorlopende levering van dezelfde soort roerende za ken, financieel instrumenten of beleggingsobjecten, waarbij de consument gehou den is in termijnen te betalen zolang de doorlopende dienstverlening ofdoorlopen de levering plaatsvindt’
Zoals duidelijk wordt uit de definitie van ‘krediet’ in de Wft kan deze op diverse vormen van leningen zien. Als randvoorwaarde geldt dat het krediet aan consumen ten wordt verstrekt. Consumenten zijn in de Wft gedefinieerd als ‘een niet in de uit oefening van zijn bedrijf of beroep handelende natuurlijke persoon aan wie een fi nanciële onderneming een financiële dienst verleent’. Voor de goede orde, het ver
strekken van krediet aan consumenten wordt onder de Wft gekwalificeerd als ‘het verlenen van een financiële dienst’. Er zijn veel verschijningsvormen van ‘krediet’. Zonder uitputtend te zijn volgt hieronder een aantal veel voorkomende vormen van krediet. Koop op afbetaling: bij koop op afbetaling wordt de koper in de gelegenheid gesteld
het gekochte goed in termijnen af te betalen. Daarmee heeft de verkoper in feite de kopende partij een krediet verleend. De verkoper zal naast mogelijke administratiekosten ook vaak rente in rekening brengen over het af te lossen bedrag. Huurkoop: het verschil tussen ‘koop op afbetaling’ en ‘huurkoop’ is gelegen in het
feit dat de koper bij huurkoop slechts na betaling van de laatste termijn eigenaar wordt van het zaak. Als de koper niet betaalt of te laat betaalt zal, affiankeljk van de voorwaarden van het krediet, de verkoper het gekochte zaak mogelijk kunnen opei sen. Ook hier geldt dat de verkoper rente zal vragen over het uitstaande saldo. Persoonlijke lening: bij een persoonlijke lening krijgt de leningnemer een lening
met een vastgestelde looptijd die periodiek wordt afgelost en waarbij eveneens pe riodiek rente in rekening wordt gebracht. De rente wordt betaald over het openstaand saldo. Doorlopend krediet: bij een doorlopend krediet is de looptijd van de leningsover
eenkomst niet vastgelegd. Wel wordt de hoogte van de lening vastgesteld. De le ningnemer kan dus nooit meer lenen dan het betreffende bedrag; de zogenaamde kredietlimiet. Het is een persoonlijke lening die in beginsel niet hoeft te worden af gelost. Een bekend voorbeeld van een doorlopend krediet is een rekening courant die toestaat dat er een debetstand is. Affiankelijk van de stand van de rekening zal het krediet kunnen fluctueren tussen €0 en het maximale kredietbedrag. De rente op een doorlopend krediet is vaak hoger dan bij de persoonlijke lening. Flitskrediet: Bij de flitskrediet verkrijgt de leningnemer een (zeer) kortiopende le
ning. De lening is veelal een laag bedrag (te denken valt aan maximaal enkele hon 43
Ç 3.3
E.L.M. van Kranenburg
derden euro’s). Kortiopende leningen (korter dan drie maanden) waren in het verle den in principe vrijgesteld van de regelgeving omtrent consumentenkrediet zoals vastgelegd in de Wft. Daarmee kregen aanbieders van flitskredieten vrij baan om zeer hoge renten in rekening te brengen. Inmiddels is de regelgeving op dit punt aan gepast waardoor de vrijstelling slechts dan geldt als de verstrekker van het flitskre diet ‘onbetekenende’ kosten aan de kredietnemer in rekening brengt (art. 1:20 lid 1 sub fWft).
3.3
Hypotheken
Zoals vermeld in de inleiding van dit hoofdstuk is de hypothecaire lening (in de volksmond de ‘hypotheek’) vaak een gecombineerd financieel product. Hierdoor kan dit product veelal niet strikt worden gecategoriseerd als enkel een bancair- of verzekeringsproduct. In origine was een ‘hypotheek’ slechts een krediet met het oog op het verkrijgen (of opknappen) van een woning waarbij deze woning tot zekerheid strekt. Om die reden wordt de hypotheek veelal geschaard onder de categorie ‘ban caire producten’, maar dit soort leningen wordt vandaag de dag ook verstrekt door verzekeraars. Hypothecaire leningen hebben sinds de jaren ‘80 van de vorige eeuw ontwikkelingen doorgemaakt waardoor deze dus steeds meer een hybride karakter hebben gekregen. Nederland heeft in vergelijking met de meeste Europese landen een zeer hoge hy potheekschuld per woningbezitter. Veel van deze hypothecaire leningen zijn in een aflossingsvrije vorm verstrekt. Deze combinatie wordt door zowel de politiek, de AFM als ook andere partijen als een nogal zorgelijke situatie beschouwd. De vraag is of de woningbezitter aan het einde van de looptijd van de hypothecaire lening in staat is om de lening terug te betalen. Een stagnerende woningmarkt komt daar nog eens bovenop als additioneel risico waar rekening mee moet worden gehouden. Om deze situatie het hoofd te bieden zijn de regels voor het verstrekken van een hypo thecaire lening in 2011 aangescherpt. Deze regels zijn vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen welke code ten doel heeft de risico’s op de hypotheek markt verder te beperken. De regels kennen drie elementen waar banken en bemiddelaars in hypotheken reke ning mee moeten houden: de maximale hypothecaire lening mag niet hoger zijn dan 106% van de waarde van de woning; de hypothecaire lening mag maximaal 50% aflossingsvrij zijn ten opzichte van de waarde van de woning; het aantal mogelijkheden om uitzonderingen toe te staan als het inkomen niet toereikend is wordt verder beperkt. Hieronder worden de kenmerken van een aantal veel voorkomende hypothekenvor men beknopt uitgelegd. —
—
—
Aflossingsvrje hypotheek: bij een aflossingsvrije hypothecaire lening lost de klant de hypotheekschuld niet af. De klant betaalt slechts rente. Het maandbedrag dat de
44
Bancaire, verzekerings- en pensioenproducten
Ç 3.3
klant verschuldigd is aan de kredietverstrekker (de bank) is daardoor lager in verge lijking met andere hypotheekvormen. Het voordeel van de aflossingsvrije hypothecaire lening betreft de mogelijkheid om een maximaal belastingvoordeel te genieten van de hypotheekrenteaftrek. De klant lost gedurende de looptijd van de hypothecaire lening de schuld immers niet af, waarmee de fiscale mogelijkheid tot renteaftrek maximaal benut blijft. De klant moet de hypotheekschuld aan het einde van de looptijd in één keer terug betalen. Dit zou de klant kunnen doen middels bijvoorbeeld de opbrengst uit de verkoop van de onderliggende woning, dan wel middels een separaat afgesloten (levens)verzeke ring. Annuïteitenhypotheek: bij een annuïteitenhypotheek betaalt de klant gedurende een rentevaste periode maandelijks hetzelfde bedrag. Dat bedrag bestaat uit twee delen: de rente op de hypotheekschuld en de aflossing van de hypotheekschuld. De klant lost iedere maand een deel van de hypotheekschuld af waardoor de hoogte van deze schuld afneemt. De rente wordt berekend over de resterende hypotheekschuld, waar door het rentedeel in het maandbedrag steeds lager wordt. Omdat het maandbedrag is gefixeerd houdt dit eveneens in dat de klant gedurende de looptijd van de hypo theek ook steeds meer aflost. Voor wat betreft de fiscale aftrek van de rente op de hypotheekschuld geldt dat naarmate de klant minder rente betaalt, het belastingvoordeel ook afneemt. Als gevolg worden de netto maandlasten hoger, terwijl het bruto maandbedrag niet verandert. Bankspaarhypotheek: bij de bankspaarhypotheek is er geen sprake van sparen mid dels een levensverzekering zoals dit het geval is bij een spaarhypotheek (zie hieron der voor de kenmerken). Er wordt gespaard via een geblokkeerde spaarrekening (SEW) of een geblokkeerde beleggingsrekening (BEW), welke rekening onlosma kelijk is verbonden met de hypotheekschuld. Dit is een belangrijk kenmerk voor het banksparen. Bij banksparen wordt een vast bedrag aan rente betaald voor de hypotheekschuld en een spaarbedrag betaald voor de spaarrekening. Aan het einde van de looptijd wordt de hypothecaire lening in één keer afgelost met het gespaarde bedrag. Gedurende de looptijd van de hypothecaire lening vinden er geen aflossingen plaats en kan de klant de mogelijkheden om de rente in fiscale zin af te trekken maximaal benutten. Het rendement op de maandelijkse inleg op de SEW is gekoppeld aan de hypo theekrente die wordt betaald. Het rentepercentage dat de klant betaalt is gelijk aan het op de spaarrekening te vergoeden rentepercentage. Bij de SEW geldt kent de spaarrekening een gegarandeerde waarde op einddatum. Deze gegarandeerde waar de is gelijk aan het bedrag van de hypothecaire lening. Voor de BEW is er uiteraard geen gegarandeerde eindwaarde. Beleggingshypotheek: bij een beleggingshypotheek betaalt de klant haar (kapitaal opbouw)inleg ter investering in beleggingsfondsen. De klant bouwt, mits het rende ment daarin voorziet, het vermogen op waarmee deze in staat is aan het einde van de looptijd de hypothecaire lening af te lossen. Omdat het opgebouwde vermogen in 45
Ç 3.3
E.LM. van Kranenburg
box 3 wordt belast, betaalt de klant dus in beginsel belasting over de (gemiddelde) waarde van dit vermogen. De klant kan zelf bepalen waarin het geld van de hypotheek wordt belegd. De be leggingshypotheek is daarom juist interessant voor klanten die verwachten dat de beurzen gaan stijgen. Omdat het beleggen geen garanties geeft op een bepaald ren dement, loopt de klant het risico dat het rendement tegenvalt en er op einddatum dus minder afgelost kan worden dan de initieel beoogde aflossing. Hybride hypotheek: bij een hybride hypotheek is er sprake van een combinatie van een spaarhypotheek (zie hieronder voor de kenmerken) met een beleggingshypo theek. Het wordt daarom ook wel de combinatie- of spaarbeleggingshypotheek ge noemd. Er vindt bij een hybride hypotheek geen aflossing plaats. Gedurende de looptijd betaalt de klant rente over het volledige hypotheekbedrag dat onder bepaal de voorwaarden kan worden afgetrokken. Naast de rente betaalt ze ook een premie voor beleggingen of legt zij een periodiek een bedrag in om te sparen. Gedurende de looptijd van de hypothecaire lening mag de klant wisselen tussen het sparen en beleggen. Dit vergt een bepaalde mate van betrokkenheid en discipline van de klant. Daarnaast zal er vaak grote verwevenheid bestaan tussen de klant en de kredietver strekker omdat deze laatste niet alleen de hypothecaire lening verstrekt maar ook het beleggen en sparen mogelijk maakt. Hierdoor zal het oversluiten van de hypothe caire lening bij een nieuwe bank lastig zijn. Dit bezwaar kan overigens ook gelden bij andere gecombineerde hypotheekproducten. Levenhypotheek: bij een levenhypotheek neemt de klant een lening als ook een le vensverzekering. Tijdens de looptijd lost de klant niets af, maar spaart deze via een winstdelende levensverzekering het bedrag van de aflossing bij elkaar. De levenhy potheek volgt in belangrijke mate de kenmerken van de beleggingshypotheek. Echter, bij een levenhypotheek wordt slechts belegd in één partij, namelijk de ver zekeraar. Net als bij een beleggingshypotheek is er geen zekerheid dat aan het ein de van de looptijd het benodigde kapitaal is gespaard. De opbrengst van de verze kering zal afhankelijk zijn van de resultaten van de verzekeraar. De vaste maande lijkse betaling bestaat uit rente en premie, waarbij de premie bestemd is voor de le vensverzekering. De verzekering wordt op de afgesproken einddatum of eerder bij overlijden, uit gekeerd en de hypotheekschuld wordt middels deze som geheel of gedeeltelijk af gelost. Het verzekerde bedrag kan bij een levenhypotheek dus lager zijn dan de hy potheeksom. Lijfrente hypotheek: een lijfrente hypotheek ziet erop dat een bepaald bedrag op een vastgelegd moment zal worden omgezet in een lijfrente. De klant betaalt iedere maand rente over de hypotheekschuld en betaalt daarnaast een premie voor de op bouw van de lijfrente. Op het moment dat de klant met pensioen gaat, komt de lijf rente tot uitkering. De klant ontvangt periodieke uitkeringen waarmee de hypo theebom kan worden afbetaald. Als de lijfrente uitkeringen een aanvang nemen blijft de hypothecaire lening dus gewoon in stand. Het betreft hier dus een aflossingsvrije hypotheek waarbij zowel de rente op de 46
Bancaire, verzekerings- en pensioenproducten
§ 3.4.1
hypotheekschuld als (onder omstandigheden) de ljfrentepremie kan worden afge trokken van de belasting. Zodra de lijfrente tot uitkering overgaat leidt dit wel tot de plicht tot het betalen van inkomstenbelasting. Lineaire hypothee1c~ bij een lineaire hypotheek lost de klant maandelijks een vast deel van de hypotheekschuld bedrag af. De overgebleven hypotheekschuld loopt hierdoor maandelijks terug. Daarnaast betaalt de klant elke maand rente. Deze ren te wordt veelal berekend over de resterende (en dus steeds afnemende) hypotheekschuld, die daardoor ook steeds afneemt. Het totale maandbedrag neemt daardoor ie dere maand af. Wel zal het bruto maandbedrag in het begin relatief hoog zijn in ver gelijking met andere hypotheekvormen. Met het afnemen van het rentedeel in de maandlasten, wordt ook het belastingvoordeel steeds kleiner. Dit heeft weer als gevolg dat de netto maandlasten minder snel afnemen. Spaarhypotheek: een spaarhypotheek geeft de klant zekerheid over de aflossing van de hypotheek. De spaarhypotheek bestaat normaal gesproken uit twee delen. Een geldiening van de kredietverstrekker met daaraan gekoppeld een spaarhypotheek verzekering van een verzekeraar. Het maandbedrag dat de klant verschuldigd is be staat uit rente (over de geldlening) en premie (voor de verzekering). De premie voor de verzekering is opgebouwd uit spaarpremie en een risicopremie (voor de uitkering bij overlijden). Ook de spaarhypotheek kent het voordeel dat er maximaal kan wor den genoten van het belastingvoordeel van de hypotheekrenteaftrek. De klant lost gedurende de looptijd van de hypotheek de schuld immers niet af.
3.4
Verzekeringsproducten
Bij een verzekering dekt een verzekeraar, tegen een premie, een risico af waarvoor de verzekeringsnemer zich wenst te verzekeren. De soorten van risico’s waar men zich tegen kan verzekeren zijn zeer uitgebreid; tegen bijna alle vormen van risico’s kan men zich verzekeren. De Wft kent vier vormen van verzekeringen: de schadeverzekering, de levensverzekering, de natura-uitvaart-verzekering en de herverzeke ring. De herverzekering wordt hier verder niet besproken. De wijze waarop de Wft de verzekeraars en typen verzekeringen categoriseert volgt deels de bepalingen uit het BW. Zoals ook op een aantal ander vlakken in de Wft het geval is dient men zich er dus rekenschap van te nemen dat verzekeringen zowel in bestuursrechteljke als civielrechtelijk zin gereguleerd zijn. Bestuursrech telijke bepalingen kunnen terugverwijzen naar civielrechteljke bepalingen en an dersom. 3.4.1
Schadeverzekering
In de Wft betreft de schadeverzekering een: a. schadeverzekering als bedoeld in artikel 7:944 BW, niet zijnde een natura-uit vaartverzekering; 47
§
b. c.
3.4.1
E.L.M. van Kranenburg
ongevallenverzekering; of sommenverzekering als bedoeld in artikel 7:964 BW, niet zijnde een levensver zekering of een financieel instrument.
Hierbij geldt in aanvulling dat de Wft een verzekering slechts als schadeverzekering aanmerkt indien er sprake is van een uitkeringsplicht ten gevolge van een onzeker voorval of een onzekere omstandigheid waardoor de verzekerde in zijn belangen wordt getroffen. Voor sub a) zal het veelal duidelijk zijn waaraan men kan denken. Zonder uitput tend te zijn kan een schadeverzekering zien op de volgende producten: WA-, auto-, reis-, inboedel-, opstal- en zorgverzekeringen. Zoals gezegd zijn allerlei risico’s te verzekeren. Ook sub b) betreft een categorie die weinig uitleg behoeft. De meeste verzeke raars definiëren een ‘ongeval’ als ‘Een plotseling, onverwacht, van buiten inwerkend geweld op het lichaam van de verzekerde, waaruit rechtstreeks een medisch vast te stellen lichamelijk letsel is ontstaan, ofzijn ofhaar dood.’ De ongevallenverzekerin gen worden gerubriceerd in vier categorieën. Overeenkomstig de voorwaarden van de betreffende ongevallenverzekering kan de verzekerde zelf, binnen grenzen, de gewenste verzekerde som per rubriek bepalen. Onder rubriek A kan een eenmalige uitkering bij overlijden worden verzekerd. Onder rubriek B kan een eenmalige uit kering bij blijvende invaliditeit worden verzekerd, waarbij de hoogte van de uitke ring zal afhangen van de mate van invaliditeit. Rubriek C verzekert een periodieke uitkering bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid en rubriek D voorziet in een daguitke ring bij ziekenhuisopname. Degene die een autoverzekering heeft kan veelal een aanvullende dekking krijgen in de vorm van een ongevallenverzekering. Met deze aanvulling worden inzittenden (waaronder de bestuurder) van de auto meeverzekerd voor ongevallen die tijdens rit ten met de auto plaatsvinden. Voor wat betreft sub c) kan men denken aan een arbeidsongeschiktheidsverzeke ring. Bij een arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt de verzekerde (vaak zelf standige ondernemers) bij ziekte of invaliditeit verzekerd. Voor de verzekerde wordt voorzien in een uitkering gedurende de ziekte of als gevolg van de invaliditeit. Een arbeidsongeschiktheidsverzekering kan tot doel hebben de verzekeringnemer te ver zekeren tegen het verlies van het inkomen, waarbij in het geval van een ondernemer ook het voortbestaan van de onderneming een rol kan spelen. Omdat de arbeidson geschiktheidsverzekering een schadeverzekering is, mag de verzekerde als gevolg van een uitkering er niet op vooruit gaan. Ook op het gebied van arbeidsonge schiktheid zijn er allerlei innovaties opgetreden. Zo kan de verzekering voorzien in het beschermen van het vermogen of de woonlasten. Met een zogenaamde woon lastenbescherming wordt de verzekeringsnemer beschermd tegen arbeidsonge schiktheid of onvrijwillige werkeloosheid. De verzekeringsnemer ontvangt dan een maandelijkse uitkering over een vooraf vastgestelde periode.
48
Bancaire, verzekerings- en pensioenproducten
3.4.2
§ 3.4.3
Levensverzekeringen
De levensverzekering is een in verband met het leven of de dood van de mens afge sloten sommenverzekering, waarbij de prestatie van de levensverzekeraar uitsluitend in geld geschiedt, of een natura-uitvaartverzekering (zoals gedefinieerd in de Wft). Een levensverzekering kan bij overlijden van de verzekerde tot uitkering komen. Dit kan voor een bepaalde of onbepaalde tijd zijn. Een levensverzekering kan ook bij in leven zijn van de verzekerde tot uitkering komen op een bepaalde datum. Ook meng vormen van beide zijn mogelijk, er wordt dan zowel uitgekeerd bij in leven zijn als bij eerder overlijden. Tenslotte kan een levensverzekering recht geven op een perio dieke uitkering zolang de verzekerde in leven is, dan wel vanaf het moment dat de verzekerde komt te overlijden. De redenen om een levensverzekering af te sluiten kunnen divers zijn. Men kan tot doel hebben om op een moment in de toekomst tot schuldaflossing te komen of om bij overlijden de verzorging van de nabestaanden te garanderen. Men kan ook de levensverzekering afsluiten om een inkomen voor de oude dag (naast een eventueel pensioen) te garanderen. Tot slot zou men deze verzekering kunnen aangaan met het oogmerk om voor toekomstige lasten te sparen. Deze laatste variant illustreert we derom dat diverse financiële producten die op het eerste oog verschillend lijken (im mers sparen is een bancair product en levensverzekering is een verzekeringsproduct) toch een zelfde doel kunnen dienen. In dit geval een vorm van sparen. 3.4.3
Natura-uitvaartverzekering
In de Wft is natura-uitvaartverzekering gedefineerd als ‘een verzekering in verband met de verzorging van de uilvaart van een natuurlijke persoon waarbij de verzeke raar zich verbindt tot het leveren van een prestatie die niet tevens inhoudt het doen van een geldelijke uitkering’. De natura-uitvaartverzekeraar neemt (een deel van) de begrafenis of crematie voor zijn rekening. De naam ‘natura’ houdt dus verband met het feit dat de verzekeraar geen kapitaal (geld) uitkeert maar een dienst verleent. Wat de dienst in feite inhoudt zal afhangen van de voorwaarden van de polis. Het is dus niet gezegd dat een natura-uitvaartverzekering alle elementen (en daarmee) kosten van de uitvaart dekt. Uilvaartverzekeringen met kapitaalopbouw of beleggingscomponent: omdat de na tura-uitvaartverzekering niet alle kosten dekt wordt vaak gekozen voor een combi natie van een natura-uitvaartverzekering en een kapitaalsverzekering dan wel een verzekering met beleggingscomponent. De ingelegde premies worden gebruikt om een kapitaal te sparen, dan wel worden deze belegd. Bij overlijden valt een bedrag Vrij dat gebruikt dient te worden voor de financiering van de uitvaart. Bij een uit vaartverzekering met een beleggingscomponent is het onzeker wat het bedrag is dat zal worden uitgekeerd. De kapitaaisverzekering biedt op dit vlak meer zekerheid.
49
ij 3.5
3.5
E.L.M. van Kranenburg
Pensioenproducten
De pensioenopbouw in Nederland bestaat uit drie pijlers. De eerste pijler betreft het basispensioen. De meeste Nederlanders krijgen op hun 65ste (in de toekomst 67Ste) levensjaar een basispensioen. Het betreft hier een uitkering op grond van de AOW (Algemene Ouderdomswet). De Sociale Verzekeringsbank verzorgt de uitkering. De AOW wordt opgebouwd uit rechten die het individu verkrijgt voor ellc jaar dat deze vanaf het l5~ tot het 65ste levensjaar in Nederland verblijft. Naast de AOW bouwen veel mensen in aanvulling op de AOW een zogenaamd ouderdomspensioen op. Enerzijds kan men pensioenrechten opbouwen als werkne mer, de zogenaamde tweede pijler en voorts kan men op individuele basis een pen sioen opbouwen, de zogenaamde derde pijler. Hieronder volgt wat uitleg over de pij lers en pensioenvormen. Bij pensioenen die worden opgebouwd in de relatie werkgever-werknemer betaalt de werkgever (een deel van) de premie. Het deel dat de werkgever meebetaalt in de pensioenopbouw is een secundaire arbeidsvoorwaarde in de zin van uitgesteld loon. In de Pensioenwet is ‘pensioen’ gedefinieerd ‘ouderdomspensioen, arbeidsonge schiktheidspensioen of nabestaandenpensioen, zoals tussen werkgever en werkne mer overeengekomen’. Dit betekent dat voor wat betreft de onder de Pensioenwet gereguleerde pensioenen, deze dus ook zien op uitkeringen die worden gedaan in verband met (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid of het feit dat de pensioengerechtig de komt te overlijden en de nabestaanden begunstigd zijn onder de getroffen pen sioenregeling. Art. 10 van de Pensioenwet bepaalt dat de een pensioenovereenkomst kan inhouden (i) een uitkeringsovereenkomst, (ii) een kapitaalovereenkomst, of (iii) een premieovereenlcomst. 3.5.1
De uitkeringsovereenkomst
Onder een uitkeringsovereenkomst betaalt de werkgever jaarlijks een afgesproken premiebedrag aan een pensioenuitvoerder waarmee de pensioenregeling is afgeslo ten. Soms wordt een gedeelte van de premie ingehouden op het loon van de werk nemer. Uitkeringsovereenkomsten kunnen worden verdeeld in een eindloonregeling en een middelloonregeling. Bij een middelloonregeling krijgt de pensioengerechtig de veelal 70% van het gemiddeld verdiende salaris. Bij de eindloonregeling ont vangt men een pensioen ter hoogte van het laatst verdiende salaris. Het eindloon systeem is erg kostbaar en wordt daarom steeds zeldzamer. 3.5.2
Kapitaalovereenkomst
Onder een kapitaalovereenkomst bouwt de werknemer zijn eigen pensioenvermogen op. Bij de pensioengerechtigde leeftijd (of eerder in verband met overlijden) wordt het pensioen uitgekeerd. Bij een kapitaalovereenkomst staat de hoogte van het kapi taal vast. Soms wordt het kapitaal met een winstuitkering verhoogd. Met het opge bouwde vermogen wordt op de pensioendatum een pensioenuitkering aangekocht. Deze regeling is relatief duur en komt daardoor weinig voor.
50
Bancaire, verzekerings- en pensioenproducten
3.5.3
§~ 3.5.3
Premieovereenkomst
Bij het beschikbare premiesysteem is het voor de werknemer duidelijk welk bedrag de werkgever afdraagt ten behoeve van het pensioen. Er wordt jaarlijks een premie gestort in de pensioenvoorziening van de werknemer, Op de pensioendatum moet de werknemer met het alsdan beschikbare kapitaal bij een pensioenuitvoerder een pen sioen aankopen. De hoogte van de pensioenuitkering hangt af van het opgebouwde kapitaal als ook de op de pensioendatum geldende mogelijkheden. Omdat het be schikbare geld wordt belegd of gespaard, is de opbrengst niet altijd zeker. Daarnaast bestaat ook het (fiscaal interessante) pensioensparen, wat bij pen sioengerechtigde leeftijd een éénmalig bedrag uitkeert. Tot slot voor wat betreft de derde pijler. Dit betreft dus een vorm van pensioenop bouw die losstaat van de relatie werkgever-werknemer. Men bouwt op individuele en vrijwillige basis bij ëen bank of verzekeraar spaargeld of een individueel pen sioen op. Het pensioen kan zien op een aanvulling op de bestaande voorzieningen, bijvoorbeeld om een pensioenbreuk of-gat te repareren. Een breuk of gat in het pen sioen kan ontstaan door het veranderen van baan, of het (tijdelijk) niet deelnemen aan het arbeidsproces. Zelfstandigen en ondernemers zijn sowieso aangewezen op deze vorm van pensioenopbouw. De producten die banken en verzekeraars in dit verband aanbieden zijn veelal spaarproducten, met of zonder verzekeringselement, met veelal fiscaal gedreven kenmerken. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om banksparen of een ljfrente.
51