B. ALGEMENE WERKING 2010 MISSIE Op excellente wijze kennis verzamelen, ontwikkelen en uitdragen naar alle actoren in de land- en tuinbouw.
STRATEGIE Om te komen tot deze missie voert het Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw onderzoek uit en draagt de resultaten van dit onderzoek uit naar de praktijk. Door diverse praktijkgerichte proeven wordt theoretisch onderzoek vertaald naar concrete kennis, demonstratieve voorlichting en actuele informatie voor de tuinder. Teelttechnische problemen die zich kunnen voordoen op groenteteeltbedrijven worden ook onderzocht. Tevens gaat veel aandacht naar onderzoek en voorlichting rond milieunormen en wetgeving. De accenten van het proefcentrum zijn in beperkte mate verschoven. Er wordt tegenwoordig vrij veel aandacht besteed aan rationeel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen en water. Dit vertaalt zich in waarschuwingen tegen ziekten en plagen en voorlichting over irrigatie. Ook wordt er veel energie besteed aan smaakonderzoek. In een deel van de serres alsook in twee koepels wordt biologisch geteeld. Resultaten worden gevulgariseerd door middel van studieavonden, geleide rondgangen, specifieke werkgroepen, cursussen, bedrijfsbezoeken, opendeurdagen, een jaarverslag en publicaties in diverse vakbladen. Om deze doelstelling te kunnen verwezenlijken is tevens nood aan specialisatie. De werking wordt daarom ingedeeld over vijf kenniseenheden. x Groenten open lucht gangbaar x Groenten onder beschutting gangbaar x Groenten onder beschutting biologisch x Smaak en consumenten x Kenniscentrum Water
BETOELAGING Het proefcentrum is erkend door de Vlaamse Overheid, Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling als proefcentrum voor de groenteteelt en krijgt daarvoor een financiële bijdrage. Het proefcentrum ontvangt als vzw een belangrijke financiële ondersteuning van het Provinciebestuur Oost-Vlaanderen. Het PCG werkt eveneens mee aan diverse projecten, gesteund door de Europese Unie, de Vlaamse Overheid, de Provincie Oost-Vlaanderen, Veiling REO, LAVA en Greenbow. Een deel van de inkomsten wordt verkregen uit de financiële bijdrage vanuit de Boerenbond, de sector en van de gemeenten Kruishoutem, Deinze en Zulte.
PROEFVELDWERKING Groenteteelt open lucht Het proefcentrum heeft momenteel een terrein van 8,7 ha. Hiervan zijn 6,5 ha voorbehouden voor proeven in openluchtgroenten. Om een degelijke voorlichting te kunnen geven, worden jaarlijks proeven aangelegd zowel in het proefcentrum als bij tuinders. Bij de openluchtproeven zijn de hoofdteelten prei en bladgewassen. Verder wordt onderzoek gedaan in wortelen, bloemkool (vooral industrieteelt), sluitkool, spruitkool en spinazie. Groenten onder beschutting gangbaar Voor de gangbare proeven onder glas beschikt het PCG over 6 serres van elk 380 m² en twee kleinere proefafdelingen (80 m² elk). In deze compartimenten worden vooral proeven aangelegd in bladgewassen. In twee afdelingen wordt los van de ondergrond geteeld, één afdeling voor vruchtgewassen, één afdeling voor bladgewassen of kruiden. De kleine testafdelingen laten proeven toe die intensievere opvolging en metingen behoeven. Deze worden tevens gebruikt voor testen op openluchtgewassen. Groenten onder beschutting biologisch Met het onderzoek naar de biologische productiewijze wordt tegemoet gekomen aan de belangstelling voor milieuvriendelijke productiemethoden. In vier serres worden biologische proeven opgezet in belangrijke vruchtgewassen: twee afdelingen van 400 m² en twee afdelingen van 80 m². - 16 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Naast de serres beschikt het proefcentrum ook over twee plastiek koepels van elk ongeveer 380 m2 met daarin onderzoek naar de biologische teeltwijze. Smaak Het PCG beschikt over een smaaklokaal met preparatieruimte ingericht volgens internationale standaarden (ISO). In dit smaaklokaal proeven en beoordelen de panelleden van het consumentenpanel en/of het getrainde panel de producten. Centraal in het onderzoek staan de invloed van rassenkeuze en teelttechniek op de smaak en smakelijkheid van groenten en fruit. Naast consumentenonderzoek en profielbepalingen worden ook smaakafwijkingstesten volgens de GEP procedures uitgevoerd. Kenniscentrum water Binnen de provincie Oost-Vlaanderen is al heel wat praktijkervaring rond watermanagement en afvalwaterbeheer op land- en tuinbouwbedrijven opgedaan. Om de doorstroming van deze opgebouwde kennis naar de land- en tuinbouwsector te vergemakkelijken en te verbeteren is het Kenniscentrum Water opgericht. Dit kenniscentrum overkoepelt de Provinciale Dienst Landbouw en platteland, de Provinciale Landbouwkamer, het Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt (PCG), het Interprovinciaal Proefcentrum voor de Aardappelteelt (PCA) en het Proefcentrum voor de Sierteelt (PCS) voor wat de waterproblematiek op land- en tuinbouwbedrijven betreft. Het kenniscentrum is ondergebracht in het Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt (PCG) te Kruishoutem. Het Kenniscentrum Water besteedt aandacht aan het totale watermanagement op land- en tuinbouwbedrijven. Belangrijke pijlers vormen irrigatiesturing, kleinschalige waterzuivering, waterhergebruik, gebruik van alternatieve waterbronnen en beperking van de emissie van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen naar oppervlakte- en grondwater. Aandacht gaat ook naar de opslag van hemelwater en het hergebruik van water. Het afvalwaterbeheer spitst zich vooral toe op kleinschalige waterzuivering voor melkveebedrijven, gesloten teeltsystemen binnen de tuinbouw en hergebruik van waswater in gesloten systemen. Land- en tuinbouwers kunnen op het Kenniscentrum Water terecht voor voorlichting en technische begeleiding betreffende water- en afvalwaterbeheer.
INHOUD Een ruime inbreng van tuinders in de teeltwerkgroepen en in de diverse Technische Comités bepalen mee de inhoud van het jaarlijkse teeltschema. Daardoor leunt het proefprogramma dicht aan bij de noden die zich in de praktijk voordoen. Twee teeltwerkgroepen zijn al jaren erg actief, namelijk de prei- en de glasslawerkgroep. Deze werkgroepen zijn samengesteld uit telers van een specifiek gewas. Op vastgestelde data worden bezoeken gebracht aan de bedrijven van de leden van de werkgroep waarbij de gewassen door de groep worden opgevolgd. Spuitschema’s, rassenkeuze, bemesting en economische gegevens zijn items waar frequent over gediscussieerd wordt. Door de inbreng vanuit deze werkgroepen wordt richting gegeven aan het onderzoek en de voorlichting. Ook wordt een adressenbestand bijgehouden waarbij specifieke groepen telers zeer doelgericht worden uitgenodigd voor geleide bezoeken. Dit geldt ondermeer voor bloemkooltelers en industriebedrijven, veldslatelers, krulandijvietelers, peterselietelers, …
GEP-ONDERZOEK Doordat het PCG beschikt over een GEP-erkenning (Good Experimental Practices) kunnen efficiëntieproeven, fytotoxiciteitsproeven en smaakproeven uitgevoerd worden in kader van erkenning van gewasbeschermingsmiddelen. Bekommerd om het voor vele groenteteelten geringe aantal toegelaten middelen, heeft het PCG zich in het verleden vaak als een actieve partner in dit soort proeven geprofileerd en dat wil het proefcentrum ook in de nabije toekomst blijven doen.
- 17 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
PROJECTEN GEMEENSCHAPPELIJKE MARKTVERORDENING (GMO - verordening 2200/96) In uitvoering van het operationeel programma binnen de Gemeenschappelijke Marktordening (verordening 2200/96) geven LAVA, REO Greenbow en Green Diamond de opdracht om onderzoek te verrichten naar: x
Geïntegreerde productie: waarnemings- en waarschuwingssystemen (LAVA): o waarnemingen en waarschuwingen in de preiteelt; o waarnemingen en waarschuwingen in kolen (bloemkool en spruitkool). Het project richt zich specifiek tot de telers van de vollegrondsgroenten prei en kolen die hun product leveren aan de LAVA-veilingen. Milieubewuste technieken aangaande de bestrijding van vooral plagen in de vollegrondsgroenteteelt kregen in de eerste helft van de jaren 90 een belangrijke startimpuls via financiële middelen uit het programma 2078/92. Tijdens dit zes jaar durende programma werden diverse waarschuwingssystemen in verschillende teelten uitgebouwd. De waarneming- en waarschuwingsystemen die van toepassing zijn op verse marktproducten, waaronder koolgewassen en prei, zijn sinds 1999 geïntegreerd in het GMO-onderzoeksprogramma van de veilingen, gecoördineerd door LAVA en in West- en Oost-Vlaanderen gefinancierd door de REOveiling. Op waarnemingsvelden gelijkmatig verspreid over Vlaanderen worden op vaste tijdstippen door de proefcentra voor vollegrondsgroenten waarnemingen verricht. In West-Vlaanderen gebeuren deze waarnemingen door het Provinciaal Onderzoeks- en Voorlichtingscentrum voor Land- en Tuinbouw (POVLT), in Oost-Vlaanderen door het Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG). Het coördinerende proefcentrum centraliseert de gegevens, formuleert een advies en bezorgt dit aan de veiling. De veiling zelf bericht haar leden/producenten. Deze inspanningen kaderen perfect in het streven naar groenten geproduceerd volgens Global-Gap lastenboek.
x
Onderzoek naar consumentengedrag (LAVA): o uitvoeren van smaakonderzoek in het kader van het segmentatieonderzoek tomaat en paprika; o begeleiding proeftuinen bij uitvoering smaakonderzoek tomaat; o meten van het opgelostestofgehalte van tomaten en paprika’s tijdens het smaakonderzoek; o vulgariseren van de bekomen resultaten via artikels.
x
Marktgericht onderzoek (REO): o voorbereiding project rondom groenten met minder residu; o verwerking en koppeling gegevens van teelt en residu; o enquêtering markt en consument; o residu onderzoek prei; o residu onderzoek koolgewassen; o residu onderzoek bladgewassen.
x
Teeltadvies open lucht (Greenbow en Green Diamond): o begeleiding bedrijven; o proef Fusarium prei.
- 18 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
PROJECTEN VLAAMSE OVERHEID, DEPARTEMENT LANDBOUW EN VISSERIJ, DUURZAME LANDBOUWONTWIKKELING
Introductie precisielandbouw in de open lucht groenteteelt (= GPS) (01/03/2010 - 31/12/2011) Coördinator: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG) Projectpartners: x
West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële Groenten (WPIG)
x
Proefstation voor de Groenteteelt (PSKW)
x
Nationale Proeftuin voor Witloof (NPW)
Het Praktijkcentrum voor Land- en Tuinbouw (PCLT), Roeselare, levert technische ondersteuning. Precisietechnieken toepassen in de vollegrondsgroenteteelt kan heel wat voordelen bieden. Ervaringen uit de akkerbouwteelt wijzen in ieder geval in die richting. Praktijkcentra slaan de handen in elkaar om de implementatie van precisielandbouw in vollegrondsgroenten te demonstreren. Voor dit project zal op vrijdag 26 augustus 2011 een groots opgezette studie- en demodag georganiseerd worden met als thema ‘Efficiënter en duurzamer telen met gps’. Dit zal plaatsvinden op de terreinen van de Internationale Werktuigendagen te Oudenaarde (Heurne). Achtergrond en motivatie: Satellietplaatsbepaling of GNSS (Global Navigation Satelite System) kan een grote invloed uitoefenen op de bedrijfsvoering en het rendement van een bedrijf. In praktijk wordt meestal gesproken over gps (Global Positioning System). Het Amerikaanse gps is momenteel het best gekende GNSS-systeem. Daarnaast bestaat er ook het Russisch GNSS-systeem Glonass en de Europese Unie werkt aan Galileo. Toepassingsmogelijkheden van gps werden al uitgebreid onderzocht in de akkerbouw. De meeste praktijktoepassingen zijn, zowel in België als in het buitenland, dan ook terug te vinden in de akkerbouw. De meerderheid van de huidige gebruikers is enthousiast over de bestaande systemen vanwege de verlichting van het werk, een betere kwaliteit van het werk, arbeidsbesparing en een toename van werkbare tijd. Nederlands onderzoek (PPO, Wageningen) toont dat de investering in gps-technologie in intensieve teelten sneller wordt terugverdiend dan in extensieve. Aangezien de vollegrondsgroenteteelt in Vlaanderen een grote toegevoegde waarde bezit en meestal meer arbeid eist dan de akkerteelt, is het zinvol deze vorm van precisielandbouw ook hier te introduceren. Belangrijke voordelen zijn besparingen op gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen, brandstof en tijd. Rijbanen worden bijvoorbeeld in de computer opgeslagen en bij een volgende bewerking opnieuw gebruikt om trekker en werktuig over dezelfde sporen te laten rijden. Zo wordt nauwkeuriger geschoffeld en efficiënter gespoten en bemest. Brandstof wordt bespaard doordat er niet recht in een werkgang hoeft te worden gereden. Werkgangen kunnen worden overgeslagen waardoor minder verstookt wordt bij het manoeuvreren. Ook tijd wordt uitgespaard, bijvoorbeeld doordat rijsporen bij bespuiten en bemesten niet van te voren hoeven worden uitgezet, of doordat een tractorchauffeur kan worden uitgespaard. Daarnaast is het ook mogelijk administratie en perceelsregistratie uit te voeren van op de tractor. Groots opgezette studie- en demodag: Voor dit project zal op vrijdag 26 augustus 2011 een groots opgezette studie- en demodag georganiseerd worden met als thema ‘Efficiënter en duurzamer telen met gps’. Dit zal plaatsvinden op de terreinen van de Internationale Werktuigendagen te Oudenaarde (Heurne). De dag zelf bestaat uit volgende onderdelen: Studiemoment: Omdat er in sneltempo gps-gerelateerde toepassingen en diensten ontwikkeld en aangeboden worden, is het onduidelijk welke waarde en betekenis deze toepassingen hebben. Als eerste komt een overzicht van de beschikbare toepassingen en diensten aan bod. De focus wordt daarbij gelegd op de meest nauwkeurige systemen met minder dan 10 cm afwijking.
- 19 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
We hechten veel waarde aan praktijkervaring. Daarom worden ook enkele landbouwers aan het woord gelaten. Zij zullen voor hun bedrijf en methode van bedrijfsvoeren alle voor- en nadelen op een rijtje zetten. Voor het gebruik van gps-systemen moet de ondernemer extra investeren. De vraag is of deze investeringskosten ook worden terugverdiend. Een economische indicatie van het rendement is daarom gewenst. Demomoment: Geen oorlog zonder wapens, geen voorlichtingsmoment zonder demonstratie! Voorbeelden van mechanische onkruidbestrijding, bandbespuiting, zaaien in grillige patronen, etc. zullen na het studiemoment te velde worden gedemonstreerd. Contactmoment: Als afsluiter wordt een beurs georganiseerd waarbij verschillende firma’s aanwezig zullen zijn. Een ideaal moment om systemen te vergelijken en een antwoord te vinden op onbeantwoorde vragen.
Demonstratieproject Duurzame Landbouw: Residuarm telen van bladgewassen onder glas (= REBL) (1/07/2010 - 30/06/2012) Coördinator: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG) Projectpartners: x
Proefstation voor de Groenteteelt (PSKW)
x
West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële Groenten (WPIG)
Inleiding: Residu is een hot item tegenwoordig. Steeds strengere eisen worden opgelegd vanuit de afzet met betrekking tot residu in bladgewassen: maximaal 5 actieve stoffen, teruggevonden residuwaarden lager dan 1/3 van de MRL, ... Om aan tuinders de mogelijkheden te demonstreren om aan deze specifieke eisen te voldoen zal op 1 juli 2010 een tweejarig demonstratieproject Duurzame Landbouw starten met de financiële steun van de Vlaamse overheid. Dit project kreeg de naam 'residuarm telen van bladgewassen onder glas'. Als gevolg van de nieuwe Europese richtlijn over een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zullen een aantal actieve stoffen van de markt verdwijnen. De richtlijn bepaalt onder andere dat ons land tegen 2013 een eerste Nationale Actieplan moet opmaken, waarin het volumereductiedoelstellingen moet vastleggen. Ook bestaat van de Vlaamse Overheid een reductieprogramma van gewasbeschermingsmiddelen en de gevolgen voor de Vlaamse teler: PRPB: Programma voor de reductie van pesticiden en biociden (K.B. 22/02/2005) (www.prpb.be). Verder worden door een aantal (buitenlandse) supermarkten extra eisen gesteld i.v.m. residuen. Deze eisen gaan verder dan die van de wetgeving. De strengere eisen die worden gesteld hebben betrekking op de MRL (Maximale Residu Limiet, in mg/kg product) en de ARD (Acute Referentie dosis waarde voor acute toxiciteit, in mg/kg lichaamsgewicht). De eisen zijn bvb. dat er slechts 33,3% van de MRL in de geoogste producten mag teruggevonden worden, of dat er in totaal max. 3-5 actieve stoffen per staal mogen aanwezig zijn. Ondertussen komen er ook bijkomende residu-eisen vanuit Rusland. Op de Belgische veilingen wordt al rekening gehouden met deze strengere eisen en wordt de geleverde sla ingedeeld in deelmarkten: x
Deelmarkt 1: maximaal 5 actieve stoffen bij oogst, en 1/3 van de toegelaten MRL;
x
Deelmarkt 2: 1/3 van de toegelaten MRL.
Naar aanleiding van de bovenvermelde items zal in dit demonstratieproject aangetoond worden dat kwaliteitsvolle sla kan geteeld worden met een beperkter gewasbeschermingsschema, zodat aan de extra eisen voldaan wordt. Meer nog, het doel is om residuarm te telen. Dit wil niet zeggen dat er geen gewasbeschermingsmiddelen mogen ingezet worden, maar wel dat er bij de vooroogstcontrole maximum 5 residuwaarden teruggevonden en dat de residuwaarden niet meer dan 1/3 van de toegelaten MRL waarde bedragen. Dit beantwoordt aan de wensen van de grootwarenhuizen.
- 20 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Het project heeft als doelstelling naar de serretelers toe: x
Rationeel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen: bewust maken van de mogelijkheid dat met een beperkt aantal middelen kwaliteitssla kan geteeld worden. Door op de welbepaalde ogenblikken de beschikbare middelen in te zetten kunnen residuarme bladgewassen geteeld worden. Hiermee bedoelen we dat maximum 5 actieve stoffen worden geanalyseerd bij oogst waarvan residu >0,01) en dat de residuwaarde van elke actieve stof lager is dan 1/3 van de toegelaten MRL-waarde.
x
Suggesties voor aanvullingen op de DRC advies kaart, fine-tuning van de DRC-advieskaart.
x
Beantwoorden aan vragen van de consument.
x
Imago van het product verbeteren.
Projectinhoud: In het eerste projectjaar zullen per proefcentrum 3 praktijkbedrijven opgevolgd worden. Op elk bedrijf zullen gedurende dat jaar in 4 teelten nauwkeurig alle registraties bijgehouden worden (tijdstip van toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, dosis, ...). Bij oogst zal telkens een residuanalyse gedaan worden. Zo worden in totaal 9 praktijkbedrijven jaarrond van dichtbij opgevolgd met als doel de impact op residu's van een standaard praktijkschema in beeld te kunnen brengen. Er wordt ook een veldslabedrijf opgevolgd. In het tweede projectjaar zal elk proefcentrum 1 praktijkbedrijf opvolgen: in overleg met de teler wordt a.d.h.v. zijn praktijkschema een aangepast schema opgesteld om zo te voldoen aan de extra eisen van residulimieten. Het doel is om met minder en rationeler gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toch kwaliteitsvolle sla te telen. Op de proefcentra zelf zullen gedurende de 2 projectjaren demonstratieproeven aangelegd worden met een standaard praktijkschema en een aangepast schema waarbij ernaar gestreefd wordt dat bij oogst max 5 actieve stoffen teruggevonden worden met een residuwaarde van max. 1/3 van de MRL.
Optimaal gebruik van dierlijke mest in de vollegrondsgroenteteelt (= DIME) (01/03/2008 - 28/02/2010) Coördinator: West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële Groenten (WPIG) Projectpartners: x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
x
Proefstation voor de Groenteteelt (PSKW)
Het gebruik van dierlijke, organische mest is eigen aan de groenteteelt. Het is voor een landbouwer niet altijd evident om de optimale bemesting te bepalen. Vooral in de groenteteelt heerst de vraag hoe men volledig organisch kan bemesten zonder in de problemen te komen met de nitraatresidu-normen. Daarnaast leeft de vraag hoe de stikstofgift uit dierlijke mest kan beperkt worden zonder veel in te boeten op productie of kwaliteit. De proefcentra PCG (Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt, Kruishoutem), POVLT (Provinciaal Onderzoek- en Voorlichtingscentrum voor Land- en Tuinbouw, Rumbeke-Beitem) en PSKW (Proefstation voor de Groenteteelt, Sint-Katelijne-Waver) worden ingeschakeld om de drie belangrijkste gebieden met intensieve openluchtgroenteteelt te bestrijken. Daarmee zijn tevens ook de meeste probleemgebieden inzake nitraatuitspoeling opgenomen in het demonstratieproject. De proeftuinen maken gebruik van het ‘Kulturbegleitenden Nmin Sollwerte (KNS)-system’ aangevuld met eigen kennis over bepaalde teelten. Met tussentijdse analyses is het mogelijk te starten met een lage startbemesting. Indien mogelijk, zal ook gebruik gemaakt worden van band- en rijenbemesting. De bepalingen van minerale stikstof in de bodem voor de proeven gecoördineerd door het PSKW, PCG en POVLT gebeuren met de SFA-techniek (‘Segmented Flow Analyser’). Om aan te tonen dat er geen opbrengstverliezen optreden door gebruik te maken van een beredeneerde stikstofgift ten opzichte van het door de teler zelf bemeste deel, zal bij de oogst van elk gewas de opbrengst en de kwaliteit nagegaan worden. Hiervoor zullen enkele relevante parameters tijdens de beoordeling opgenomen worden, afhankelijk van de teelt. De resultaten van de 14-daagse minerale stikstofmetingen in de bodem worden geïnterpreteerd en samengevat on-line voorgesteld ten behoeve van de telers via de website www.stikstofmeetnet.be. - 21 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
De informatie wordt geplaatst op de websites van de drie deelnemende proefcentra en ook op de websites van de LAVA veilingen, Ingro en VeGeBe. Op regelmatige basis zal door een reeks van artikels rapportering gebeuren in de vakpers.
Energiezuinig telen van bladgewassen (= ENBL) (01/03/2009 – 28/02/2011) Coördinator: Proefstation voor de Groenteteelt (PSKW) Projectpartners: x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
x
West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële Groenten (WPIG)
Probleemstelling: Momenteel weegt de energiekost zwaar door in de productie van bladgewassen. Ondanks het feit dat bladgewassen tot de koudere teelten behoren, wordt het energieverbruik tussen de 250 en 350 MJ/m²/jaar geraamd. Door de aanhoudende lage prijszetting komen heel wat bedrijven in financiële problemen. Recente berekeningen ramen de energiekost op een 0,14 euro per slakrop terwijl een gemiddelde prijs van 0,28 euro per slakrop in 2007 werd uitbetaald. Doel: Heel wat tuinders zijn genoodzaakt om energiebesparende maatregelen toe te passen. Op basis van de reeds opgedane ervaring in de warme kasteelten wordt in dit project getoond hoe de tuinder energiezuinig sla/bladgewassen kan produceren. De energiebesparende maatregelen mogen echter niet nadelig zijn voor de opbrengst en de kwaliteit (innerlijke en uiterlijke). De ziektedruk mag geenszins opgevoerd worden. Volgende energiebesparende maatregelen zullen gedemonstreerd worden: x x x x x
drukken van het energieverbruik door 'koude tolerante' rassen te telen; drukken van het energieverbruik door installatie van een beweegbaar en een vast scherm; drukken van het energieverbruik door aanbrengen van een gewasafdekking; drukken van het energieverbruik door toepassen van een beredeneerde temperatuursverlaging; drukken van het energieverbruik door toepassen van een verlengde opkweek.
Naast de demonstratie van energiebesparende technieken zal voldoende aandacht besteed worden aan sensibilisatie: via de gangbare kanalen zal advies over de teelttechniek, de aandachts- en knelpunten verspreid worden. Gedurende twee jaar zullen enkele energiebesparende technieken en methodes gedemonstreerd worden op zowel praktijkbedrijven als op de proefcentra. Het behoud van een goede productie en kwaliteit zal aangetoond worden door gedurende de teelt op regelmatige basis waarnemingen en metingen uit te voeren. x energiescherm: o
toepassing bewegend energiescherm
o
toepassing vast energiescherm
x
gewasafdekking
x
beredeneerde temperatuursverlaging: o
temperatuursintegratie
o
temperatuursverlaging in de tweede teelthelft
x
koude-tolerante rassen
x
verlengde opkweek
- 22 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Maximale energiebesparing in vruchtgroenten: vergelijking en optimalisatie van energiebesparende maatregelen (= ENVR) (01/01/2009 – 31/12/2010) Coördinator: Proefcentrum Hoogstraten (PCH) Projectpartners: x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteelt (PCG)
x
Proefstation voor de groenteteelt (PSKW)
Voor de teelten paprika, tomaat en komkommer zal een overzicht gemaakt worden van de energiebesparende maatregelen die Vlaamse bedrijven gepland hebben voor het teeltseizoen 2009. Er zullen in totaal een 30- tal bedrijven worden geselecteerd, het doel is om per teelt een groep te selecteren met een minimale grootte van: x
bioteelt: 5 bedrijven
x
komkommer: 5 bedrijven
x
paprika: 10 bedrijven
x
tomaat: 10 bedrijven
Er wordt een opvolging gedaan van teeltverloop, kwaliteit, impact van de acties op werking van het bedrijf, ... De resultaten van deze monitoring worden door de proefcentra verwerkt en voorbereid voor een telersdiscussieforum, dat per teelt tweemaal per jaar zal plaatsvinden. Hierin zal een uitgebreide bespreking en doorlichting van de resultaten gebeuren. Deze fora worden voorbereid en begeleid door de mensen van de betrokken proefcentra. Indien nodig of gewenst, kan ook een externe voorlichter of expert in deze vergaderingen worden uitgenodigd. Eenmaal per jaar zal ook een overleg over de verschillende teelten heen worden gepland. Vermoedelijk kunnen heel wat energiebesparende acties in de verschillende teelten worden aangewend waardoor informatieuitwisseling over de teelten heen eveneens nuttig is. Om de resultaten naar het grote publiek over te brengen, worden een aantal demo-namiddagen met bedrijfsbezoeken gepland. IWT-PROJECTEN Effecten van functionele biodiversiteit op de plaagbeheersing door natuurlijke vijanden van bladbeschadigers in koolgewassen (= BIOD) (01/01/2007 – 31/12/2010) Coördinator: Universiteit Gent, Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen - Labo Agrozoölogie (UGent) Projectpartners: x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
x
Proefstation voor de Groenteteelt (PSKW)
x
West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële Groenten (WPIG)
De hoofddoelstellingen van dit project zijn: het bestuderen van het functionele van geselecteerde bloeiende eenjarige planten, ingezaaid rond en in een koolgewas, de invloed ervan op de densiteit, de diversiteit en de efficiëntie van de natuurlijke vijanden van bladbeschadigers in spruitkool, bloemkool en witte kool als plaagbeheersing en om na te gaan in welke mate deze ecologische bedrijfsvoering in de koolteelt onder Vlaamse teeltomstandigheden kan geïntegreerd worden. Belangrijke nevendoelstellingen zijn de studie van insecticiden op de belangrijkste geïnventariseerde natuurlijke vijanden. Het systeem van ‘waarnemingen en waarschuwingen’ wordt al uitgevoerd door de drie aanvragende proefcentra in opdracht van LAVA. Bij de intensieve veldwaarnemingen worden naast de hoger genoemde plaaginsecten ook veel nuttige insecten aangetroffen. Tot op heden werd aan de aanwezigheid van natuurlijke vijanden echter te weinig aandacht geschonken en werd hun belang bij de plaagbeheersing zelfs onderschat. Natuurlijke vijanden kunnen immers de populaties van plaaginsecten in meer of mindere mate onderdrukken zodat er mogelijk een natuurlijk evenwicht ontstaat. - 23 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Bij dit systeem wordt de beslissing voor een behandeling gebaseerd op regelmatige gewascontrole door de teler zelf; hierbij wordt op dit moment vooral gekeken naar de plaaginsecten, ondanks het feit dat het inschatten van het potentieel aan natuurlijke vijanden hier even belangrijk zou kunnen zijn. Hiervoor is echter voldoende kennis over nuttige organismen noodzakelijk. De aanwezigheid en het effect van deze natuurlijke vijanden kunnen ertoe leiden dat een behandeling kan worden uitgesteld of weggelaten. Indien er een bespuiting kan worden weggelaten, zonder de kwaliteit van het marktbare product te beïnvloeden, zorgt dit voor een reductie van de onkosten. Met de huidige prijzentendens is het uitermate belangrijk voor de teler om de onkosten te drukken. Verder zal door minder te spuiten het milieu ook meer gespaard blijven. Dit project wordt onderverdeeld in verschillende werkpakketten: 1. Een inventaris opmaken van de natuurlijke vijanden van bladbeschadigers die in koolgewassen in Vlaanderen aangetroffen worden. 2. De interactie tussen het plaaginsect en zijn natuurlijke vijand(en) bestuderen onder laboratoriumomstandigheden om inzicht te verwerven in de relatie tussen de belangrijkste natuurlijke vijanden van bladbeschadigers in koolgewassen en hun prooi/gastheer. 3. Het bestuderen onder laboratoriumomstandigheden in hoeverre de in de koolteelt erkende en eventueel nieuwe insecticiden selectief zijn voor de belangrijkste geïnventariseerde natuurlijke vijanden. 4. Het bestuderen in hoeverre geselecteerde bloeiende planten in een akkerrand een effect hebben op de densiteit, de diversiteit en de efficiëntie van de natuurlijke vijanden voor de plaagbeheersing in koolgewassen. Bovendien wordt nagegaan hoever deze invloed in het koolgewas kan waargenomen worden. 5. Nagaan in welke mate in een koolgewas dat begrensd wordt door een akkerrand met bloeiende planten en bovendien dooraderd met 2 stroken bloeiende planten (op een afstand van elkaar verwijderd rekening houdend met de migratieafstand van de natuurlijke vijanden in het koolgewas vanuit de bloemenstroken) de natuurlijke vijanden van bladbeschadigers in staat zijn te verhinderen dat de economische schadedrempel overschreden wordt en in welke mate de input van insecticiden tegen de aanwezige bladbeschadigers op die manier kan gereduceerd worden. In een laatste werkpakket wordt tenslotte bekeken in welke mate deze ecologische bedrijfsvoering in de praktijk kan geïmplementeerd worden. Geïntegreerde aanpak van valse meeldauw (Bremia lactucae) in de teelt van zware kropsla onder glas door kennis van epidemiologie (= BRMIA) (01/09/2008 – 31/08/2012) Coördinator: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG) Projectpartners: x
Proefstation voor de Groenteteelt (PSKW)
x
West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële Groenten (WPIG)
x
Universiteit Gent, Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, Laboratorium voor fytopathologie (UGent)
De bestrijding van één van de belangrijkste ziekten in de teelt van zware kropsla onder glas, valse meeldauw of witziekte, veroorzaakt door de schimmel Bremia lactucae, steunt voornamelijk op chemische controle, in combinatie met het gebruik van resistente slavariëteiten. Hoewel dit systeem zijn nut bewijst in de huidige teelt van kropsla, groeit het besef - ook bij de telers zelf dat deze manier van werken op termijn niet meer houdbaar zal zijn. Doordat de resistenties relatief makkelijk en steeds rapper worden doorbroken, wordt naast het gebruik van deze rassen ook het systematisch chemisch behandelen aangeraden (zgn. kalenderbespuitingen). Hierbij behandelt de tuinder op vastgestelde tijdstippen zonder rekening te houden met de mogelijke infectiekans. Bovendien gebeurt dit met een beperkt aantal middelen. De combinatie van het gebruik van weinig middelen aan een hoge frequentie werkt resistentie van de schimmel tegen het fungicide in de hand. Het veelvuldig toepassen van chemische middelen geeft ook aanleiding tot residuen en hierop wordt streng gecontroleerd. Een reductie van het gebruik van chemische gewasbescherming is dan ook wenselijk, niet alleen voor de bescherming van de gezondheid van de consument en de toepasser, maar ook van het milieu en voor het imago van de Belgische kropsla.
- 24 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
In serres bestaat de mogelijkheid om het klimaat, de watergift, ... te sturen om zo de schimmel uit het gewas te houden, maar daarvoor zijn er te grote hiaten in de epidemiologie van Bremia lactucae. Een betere kennis hiervan is dan ook vereist. Doelstellingen van het project: x
Het verwerven van meer inzicht in de pathogeen Bremia lactucae in de teelt van Vlaamse zware glassla.
x
Aan de hand van kennis van de epidemiologie een geïntegreerde Bremia bestrijdingsmethode ontwikkelen bruikbaar voor de praktijk.
x
Reductie van de toegepaste actieve stof in de bestrijding van Bremia in glassla.
x
Afzet van glassla ondersteunen door verbeteren van de interne kwaliteit.
Het voorgestelde stappenplan moet aanzetten tot nadenken om dit ook toe te passen in andere teelten en tegen andere ziektes: het innovatieve denken ontwikkeld bij Bremia in glassla dient als typevoorbeeld voor andere gewassen en ziektes. Ook valse meeldauw in veldsla, lollo rossa, lollo bionda, eikenbladsla, spinazie, ... kan via deze methode benaderd worden. Wellicht kunnen ook andere ziektes dan valse meeldauw, zoals Botrytis, Sclerotinia en Rhizoctonia, … via dergelijke bestrijdingsstrategie aangepakt worden. Beheersing van rand in bladgewassen (= TIPRELET) (01/10/2009 – 30/09/2013) Coördinator: West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële Groenten (WPIG) Projectpartners: x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
x
Proefstation voor de Groenteteelt (PSKW)
x
Universiteit Gent, Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, Laboratorium voor Plantecologie (UGentPE) Universiteit Gent, Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, Laboratorium voor In Vitro Biologie en Tuinbouw (UGent-Tb)
x
“Rand” is de belangrijkste fysiogene afwijking bij bladgroenten, waarbij necrose optreedt aan de bladranden. Meer specifiek vormt deze afwijking een continue bedreiging tijdens de teelt van sla (Lactuca spp.) en andijvie (Cichorium endivia). Bij de traditionele teelt van serresla slagen telers er nog redelijk goed in het randprobleem onder controle te houden, door hun rassenkeuze, watergiftstrategie en klimaatregeling. De door de telers toegepaste beheersingsstrategie voor rand bij kropsla is echter empirisch ontwikkeld, steunend op jarenlange praktijkervaring. Bij de omschakeling naar innovatieve teelttechnieken of -systemen blijken de traditionele beheersingsstrategieën veel minder of niet effectief te zijn. Dit is in extreme mate het geval bij de grondloze teelt van kropsla: de uitval door rand stijgt hierbij naar ongeveer 40 %. Daarnaast bemoeilijkt rand de uitbreiding van alternatieve bladgewassen, die economisch noodzakelijk is voor de diversificatie van de bladgroentesector. Zowel bij krulandijvie als bij nieuwe slatypes, die geschikt zijn voor versnijderij (bijv. multileaf) blijken de traditionele maatregelen ontoereikend. Samenvattend kan gesteld worden dat rand een bedreiging vormt voor de toekomstige ontwikkelingen in de Vlaamse bladgroentesector en voor de economische duurzaamheid ervan. Hoewel rand al decennia lang door de wetenschappelijke wereld bestudeerd wordt, werd er nog geen beredeneerde strategie ontwikkeld om rand te voorkomen. Diverse publicaties associëren rand met een calciumgebrek in jonge ontwikkelende bladeren, dat mogelijks veroorzaakt wordt door een gebrekkige transpiratie en/of een te hoge groeisnelheid. De beschikbare wetenschappelijke studies zijn echter vaak ontoereikend en bovendien is er nog weinig gekend over de onderliggende (eco)fysiologische processen, die uiteindelijk resulteren in necrose van de bladranden. Het project TIPRELET - TIPburn PREvention of LEttuce Types - probeert deze wetenschappelijke hiaten in te vullen door een innovatieve benadering van de randproblematiek, waarbij het dynamische gedrag van slaplanten als respons op hun omgeving centraal staat.
- 25 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Nieuwe of verbeterde onderzoekstechnieken zullen aangewend worden, die tot hiertoe nog niet werden toegepast in het onderzoek naar rand. Voorbeelden hiervan zijn een model voor de inschatting van de transpiratie van kropsla en een online monitoringsysteem voor de groeisnelheid, ontwikkeld door de projectaanvrager, POVLT, en de universitaire onderzoekspartner UGent-PE (Labo Plantecologie) in opeenvolgende IWT-projecten. Ook de bepaling van bladverdampingsgradiënten via beeldanalyse zal voor deze studie worden toegepast. Voor de toepassing van hedendaagse technieken voor biochemische en anatomische studie wordt beroep gedaan op de expertise van de universitaire partner UGent-Tb (Labo voor In Vitro Biologie en Tuinbouw). Om tot een praktijkgerichte oplossing voor de randproblemen te komen, worden diverse experimenten aangelegd in de drie belangrijkste proefcentra in Vlaanderen met expertise in bladgroenten: POVLT, PCG en PSKW, resp. in West- , Oost-Vlaanderen en Antwerpen. Hierbij zal aan de hand van een nauwgezette visuele beoordeling van rand, een precieze identificatie van de verschillende randtypes worden gemaakt. Daarnaast zullen enkele commercieel inzetbare biosensoren, zoals bladdikte- en stengeldiametersensoren, op de planten geïnstalleerd worden om het gedrag van de planten op mogelijke alternatieve teeltstrategieën te onderzoeken. Op die manier zal bepaald worden welke factoren, zowel in het blad- als in het wortelmilieu, een belangrijke invloed heeft op de ontwikkeling van rand. Finaal wordt op basis van de nieuw verworven kennis betreffende het proces van randontwikkeling en de beïnvloedende factoren een strategie uitgewerkt, geoptimaliseerd en gevalideerd voor beredeneerde preventie van rand. Deze strategie moet toelaten in de toekomst rand tegen te gaan bij verschillende soorten bladgewassen, en in verschillende teeltwijzen. Perceelsgerichte aanpak van Phytophthora porri in prei gebaseerd op nieuwe inzichten in de epidemiologie van papiervlekkenziekte (= PAP2) (01/09/2009 - 31/08/2011) Coördinator: Universiteit Gent, Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, Laboratorium voor fytopathologie (UGent) Projectpartners: x
Provinciaal Proefcentrum voor de groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
x
Provinciaal Onderzoeks- en Voorlichtingscentrum voor Land- en Tuinbouw (POVLT)
x
Proefstation voor de Groenteteelt Sint-Katelijne-Waver (PSKW)
De hoofddoelstelling van dit project is het ontwikkelen van een webapplicatie die een perceelsgerichte bestrijding van papiervlekkenziekte toelaat. Deze applicatie is gebaseerd op een adviesmodel voor P. porri dat in het vorige IWT-project ontwikkeld werd en verder gevalideerd zal worden. Op het einde van het project worden de eindresultaten via een gebruiksvriendelijke en toegankelijke webapplicatie aan de preiteler aangeboden. De wetenschappelijke basis in dit project is gesteund op verder onderzoek naar de verspreiding en de overleving van de oösporen. De praktijkgerichte aanpak is gericht naar de ontwikkeling van de webapplicatie en het uittesten van het adviesmodel onder verschillende veldomstandigheden. De concrete doelstellingen van dit project zijn: 1. Detectie en kwantificering van het primair inoculum (oösporen): De grote impact van de oösporen op het epidemiologische verloop van de ziekte vergt verder wetenschappelijk onderzoek. De verspreiding van de oösporen in de bodem wordt onderzocht waarbij dieper wordt ingegaan op de rol van plantmateriaal en afvalmanagement (oogstresten). Voor de kwantificering van de oösporen in de bodem wordt een detectiemethode via genetische technieken op punt gesteld. De resultaten laten een teler toe om een betere inschatting te maken van het risico op besmetting van de bodem. 2. Reductie van het primair inoculum door toepassing van biosurfactantia: Uit onderzoek is gebleken dat sommige biosurfactants een positieve invloed hebben op de afbraak van zoösporen en oösporen. Verschillende surfactants zullen gescreend worden of ze in staat zijn om oösporen te lyseren. Afhankelijk van de resultaten zullen de effecten op praktijkvelden onderzocht worden.
- 26 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
3. Validatie van het adviesmodel tegen Phytophthora porri: Het bestaande adviesmodel, ontwikkeld in het vorige IWT-project, dient nog onder verschillende veldomstandigheden en gedurende enkele jaren gevalideerd en eventueel verfijnd te worden. De validatie zal in de belangrijkste productiegebieden op een 30-tal praktijkvelden gebeuren. Het adviesmodel wordt vergeleken met een continu preventief behandeld deel en een onbehandeld deel van het veld. 4. Ontwikkeling van een webapplicatie die een perceelsgerichte bestrijding van Phytophthora porri toelaat: Door de applicatie worden belangrijke factoren die mee de ontwikkeling van de ziekte bepalen, opgenomen in het berekenen van de infectiekans. Bovendien kan een advies naar de bestrijding en de resistentiestrategie mee worden opgenomen in de applicatie. 5. Verbeteren van de gebruiksvriendelijkheid na beproeving door de testdoelgroep: Na een eerste testversie van de webapplicatie die het eerste jaar ontwikkeld wordt, kunnen na evaluatie door een beperkte groep tuinders verbeteringen worden aangebracht. Ontwikkeling van een kennisgebaseerd kwaliteitssysteem voor aardbeien (= OKKA) (01/01/2009 – 31/12/2012) Coördinator: Katholieke Universiteit Leuven, Afdeling Mechatronica, Biostatistiek & Sensoren – departement Biosystemen (KULeuven) Projectpartners: x
Vlaams Centrum voor Bewaring van Tuinbouwproducten (VCBT)
x
Proefcentrum Fruitteelt (Pcfruit)
x
Proefcentrum Hoogstraten (PCH)
x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
Dit project beoogt een kennisgebaseerd kwaliteitssysteem te ontwikkelen voor aardbeien. Hierbij staan consumentenonderzoek, stroomlijning van de vergelijkende rassenproeven in de praktijkcentra, ontwikkeling van nieuwe meetechnieken voor kwaliteit en de ontwikkeling van beslissingsondersteunende programmatuur centraal. De wetenschappelijke deeldoelstellingen van dit project zijn: x
onderzoek naar consumentenverwachtingen met betrekking tot aardbeien en vertaling naar sensorische en instrumentele kwaliteitsattributen;
x
vergelijking van verschillende massaspectrometrische technieken voor snelle aromaprofilering van aardbeien;
x
ontwikkeling van een visiegebaseerd systeem voor het kwantificeren van de vorm van aardbeien.
De praktijkgeoriënteerde deeldoelstellingen zijn: x
implementatie voor een meetplatform voor kwaliteitskenmerken van aardbei in praktijkcentra en veilingen;
x
standaardisatie van meetmethoden voor gewas- en vruchtkenmerken en ontwikkeling van een gestandaardiseerd dataformaat;
x
implementatie van een webgebaseerde database voor vergelijkend rassenonderzoek van aardbei;
x
implementatie van een kennisgebaseerd systeem om data van het rassenonderzoek te interpreteren, het potentieel van een aardbeiras voor de Belgische markt in te schatten en beslissingsvorming te faciliteren;
x
validatie van dit systeem en robuustheidsonderzoek.
De kenniseenheid ‘smaak en consumenten’ binnen PCG zal de consumentenstudies voor haar rekening nemen. Maar niet alleen de consumenten zijn belangrijk, ook de producenten en de handel en distributie hebben specifieke eisen of wensen voor de aardbeien. Ook deze zullen meegenomen worden om een volledig beeld te krijgen van wat kwaliteit betekent bij aardbeien.
- 27 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Om instrumentele metingen voor kwaliteitsparameters te ontwikkelen en op punt te stellen zal bovendien een analytisch sensorisch panel voor aardbeien op het PCG samengesteld worden. Smaak, aroma, textuur en visuele kenmerken zullen zowel door dit panel als door instrumenten gemeten worden. De relatie tussen al deze gegevens zal onderzocht worden om waar mogelijk welbepaalde sensorische eigenschappen instrumenteel te kunnen gaan meten. Dit is interessant omdat sensorische panels niet zo herhaalbaar zijn als instrumenten en hun capaciteit veel beperkter is: slechts een beperkt aantal aardbeien kan geëvalueerd worden in 1 smaaksessie. En willen we het kwaliteitssysteem gebruiken om het potentieel van een aardbeiras voor de Belgische markt in te schatten of om de minimale kwaliteitsnormen voor commercialisatie in een keurmerk vast te leggen dan dienen er veel verschillende aardbeien op veel momenten geanalyseerd te worden. Optimalisatie van bemesting door introductie van innovatieve technieken op akker- en tuinbouwbedrijven (= TDBM) (01/03/2008 – 29/02/2012) Coördinator: x
Boerenbond, afdeling BB-consult (BB)
x
West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële Groenten (WPIG)
Projectpartners: x
Proefstation voor de Groenteteelt (PSKW)
x
Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
Bemesten zonder de norm van reststikstof in de sperperiode te overschrijden is geen sinecure in de vollegrondsgroenteteelt. Wil men onder de norm eindigen, dan moet elke kilogram stikstof gewikt en gewogen worden. Bemestingsadviseurs van de proefcentra POVLT, PCG en PSKW kunnen u daarbij helpen. Dankzij een doorgedreven kennis omtrent bemesting, kunnen ze de stikstofbemesting op uw bedrijf helpen sturen. Met de komst van het nieuwe Mestdecreet wordt ook de vollegrondsgroenteteelt streng gecontroleerd en is een correcte bemesting meer dan noodzakelijk. Om een optimale bemesting toe te dienen is het nodig om dit op perceels– en teeltniveau uit te rekenen. De laatste jaren is er op de proefcentra intensief gezocht naar mogelijkheden om met minimale dosissen stikstof toch een hoge opbrengst en kwaliteit te behalen. Met die kennis willen de bemestingsadviseurs tot bij de teler gaan. Zo is het mogelijk elke situatie apart te evalueren en een advies op maat aan te bieden. Volgende dienstverlening is mogelijk: x
Mondeling contact: Een eerste vorm is telefonisch contact. Dit kan gaan over toelichting bij een analyseverslag voor een bepaalde teelt. Aan de hand van bijkomende informatie kan een stikstofstreefwaarde toegekend worden. Deze vorm van advies is beperkt in omvang. Kostprijs: gratis
x
Bedrijfsbezoek: De mogelijkheid bestaat om ook een bemestingsadviseur langs te laten komen op je bedrijf. Hij bekijkt de situatie ter plekke op perceelsniveau en geeft advies voor alle vollegrondsgroenten en aardappelen. Zo kan de teler met dit pakket een gans bemestingsplan laten opstellen voor een heel jaar. Kostprijs: 50 euro
x
Bemestingsaudit: Een derde pakket is een volledige doorlichting van het gebruik van stikstof op je bedrijf. Met dit pakket kan gezocht worden naar een optimalisatie van alle facetten die met bemesting te maken hebben. Dit kan gaan van de bodemgesteldheid, de keuze van meststoffen, mogelijkheden voor beperken van het nitraatresidu, berekeningen voor de afgifte van (nieuwe) bemestingsmachines, verdeling mest(stoffen), opstellen van een bemestingsplan, oordeelkundige inzet van dierlijke mest, … Kostprijs: 100 euro
- 28 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Optimaliseren N-bemesting door: x
gebruik te maken van tussentijdse stalen (KNS-systeem) zodat de vrijstelling van stikstof door mineralisatie kan ingeschat worden;
x
optimalisatie van toedieningswijze;
x
plaatsspecifieke bemesting zoals band-, rijen- en puntbemesting;
x
betere afstelling van de meststoffenstrooiers;
x
gebruik van compost;
x
keuze van meststoffen (vb. met nitrificatieremmers);
x
introductie van innovatieve meettechnieken.
Om de mineralisatie beter te kunnen inschatten, is recentelijk een uniek stikstofmeetnet uitgebouwd. Zie daarvoor hoger bij "Optimaal gebruik van dierlijke mest in de vollegrondsgroenteteelt" bij projecten gefinancierd door het Departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse Overheid. Online monitoring en model gebaseerd adviessysteem voor 'Just-on-time' N-bemesting in vollegrondsgroenteteelt ECOFERT (= EFERT) (01/09/2008 – 31/08/2012) Coördinator: Universiteit Leuven, Faculteit Bio-Ingenieurswetenschappen, Afdeling M3-BIORES (Prof. E. Schrevens ism Prof. J. Diels) (KULeuven) Projectpartners: x
Proefstation voor de Groenteteelt (PSKW)
x
West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële Groenten (WPIG)
x
Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
Onderzoek verricht naar duurzaam en efficiënt gebruik van stikstof en water in de vollegrondsgroenteteelt door gerichte en modelgebaseerde ‘Just-on-time’ bemesting. Hoofddoel vormt het minimaliseren van de milieu-impact bij gelijkblijvende gewasproductie en -kwaliteit. Het project heeft als doel om de bemestingsstrategie voor stikstof in de vollegrondstuinbouw te optimaliseren naar een zo hoog mogelijke gebruiksefficiëntie van nutriënten en water, gebaseerd op een modelmatige benadering van het ‘Just-in-time’ principe. Via het gebruik van een dynamisch model in plaats van een statische balansberekening kan er zeer precies bemest worden volgens de behoefte van het gewas, kan de voorgeschiedenis van het perceel in rekening gebracht worden, kan het mineralisatie- en opnameniveau geschat worden en kan het milieu impact voorspeld worden rekening houdend met de neerslagverdeling en temperatuur van de voorbije periode en van de verwachte neerslagverdeling en temperatuur over de komende teeltcyclus. Om deze doelstelling te bereiken zal een dynamisch bodem-plant model, aangepast aan de vereisten van het optimaliseren van een ‘Just-in-time’ N-bemesting, samengesteld worden op basis van modelcomponenten beschikbaar in eigen en andere onderzoeksgroepen. Het model zal voorzien worden van een beslissingsmodule voor N-bemesting, en gekalibreerd en gevalideerd worden op basis van meetgegevens van in het verleden uitgevoerde veldproeven, en van een nieuwe veldproef waarin verschillende N-bemestingsschema’s in een prei-bloemkool teeltsysteem vergeleken worden. Dit model dient als ruggengraat voor de ontwikkeling van een on-line monitoring en model gebaseerd adviessysteem voor ‘Just-on-time’ bemesting in de vollegrondsgroenteteelt. Het adviessysteem zal uitvoerig getest worden op pilootbedrijven. Het systeem zal worden gebruikt om de bemestingsstrategieën op perceelsniveau te optimaliseren.
- 29 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Diversificatie van het witloofaanbod (= DIWI) (01/09/2010 – 31/08/2014) Coördinator: Vlaams Centrum voor Bewaring van Tuinbouwproducten (VCBT) Projectpartners: x
West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële Groenten (WPIG)
x
Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
x
Universiteit Leuven, Afdeling Mechatronica, Biostatistiek & Sensoren - departement Biosystemen
x
Nationale Proeftuin voor Witloof (NPW)
De rendabiliteit van de Vlaamse witloofbedrijven is de laatste jaren sterk onder druk gekomen door de lage prijs van witloof. Via een recent Frans consumentenonderzoek werden hiervoor verschillende redenen blootgelegd, waaronder een gebanaliseerd imago en een gebrek aan diversiteit. Bij tuinbouwproducten zoals banaan en kiwi die met gelijkaardig problemen kampen werden er recent met succes een reeks innovatieve producten geïntroduceerd (bananensmoothies, banana-to-go, gele en rode kiwi, kiwibes). In principe lijkt dit ook mogelijk voor witloof: het is immers een product dat warm en koud, vers en verwerkt kan gegeten worden. De praktische doelstelling van dit project is de diversificatie van het aanbod van het witloofassortiment met betrekking tot verschillende toepassingen die toegevoegde waarde creëren. Hierbij zal de nadruk liggen op de ontwikkeling van innovatieve producten, met name nieuwe commercialisatie-mogelijkheden van vers en minimaal verwerkt witloof (bv. bitterheid of zoetheid, aan-/afwezigheid van pit, grootte en vorm) en nieuwe afgeleide producten (bv. verpakt voorgekookt witloof, ingrediënten voor de moleculaire keuken). Hiervoor zal gestart worden met een fenotypering met betrekking tot morfologie en inhoudsstoffen vanuit het brede bestaande witloofassortiment (zowel hybriden als traditionele telersselecties). De wetenschappelijke doelstelling is het verwerven van een betere kennis van de inhoudsstoffen van witloof, hoe deze variëren tussen oude telersselecties en hybriden en in functie van teeltomstandigheden. Om deze doelstellingen te bereiken werden de volgende werkpakketten gedefinieerd: x
In Werkpakket 1 zullen nieuwe commercialisatiemogelijkheden en afgeleide producten van witloof geïdentificeerd worden door middel van kwalitatief consumentenonderzoek onder de vorm van focusgroepen en interviews. De doelgroep van het onderzoek is enerzijds de gewone consument en anderzijds de professionele consument – koks van restaurants en grootkeukens en producenten van kant-en-klare maaltijden. Ook zullen brainstormsessies worden uitgevoerd met innovatie-experts. Op basis van de resultaten zal worden geïdentificeerd aan welke producten er nood is en waar er ruimte of vraag is voor innovaties.
x
In Werkpakket 2 zullen snelle instrumentele meettechnieken worden ontwikkeld om het gehalte aan suikers en bitterstoffen in witloofkroppen te meten. Als referentietechniek zal HPLC(MS) worden gebruikt; de snelle meettechnieken die zullen worden ontwikkeld zijn enzymatische biosensorarrays voor suikers, ELISAs voor bitterstoffen. Een relatie tussen bitterstoffen en bitterheid enerzijds en suikers en zoetheid anderzijds zal worden vastgelegd.
x
In Werkpakket 3 zal een exhaustieve screening gebeuren van de kwaliteitseigenschappen van verschillende bestaande witloofvariëteiten (grond en hydro). Tijdens de eerste biënnale van het project zullen partners NPW en het POVLT witloof telen onder gestandaardiseerde omstandigheden. De witloofvariëteiten zullen op verschillende tijdstippen worden geforceerd. Al deze variëteiten zullen door het VCBT gefenotypeerd worden via de technieken ontwikkeld in WP 2. Ook zal onderzocht worden hoe de eigenschappen van witloof kunnen gemanipuleerd worden via teeltmaatregelen.
x
Op basis van deze informatie zullen in Werkpakket 4 hybriden/telersselecties geselecteerd worden voor de ontwikkeling van nieuwe commercialisatiemogelijkheden van vers en minimaal verwerkt witloof. Optimale teeltomstandigheden worden gedefinieerd. Gepaste verpakkingsvormen zullen worden gekozen.
x
In Werkpakket 5, tenslotte, zullen consumententests worden uitgevoerd om te onderzoeken of de innovatieve producten die werden geoptimaliseerd en/of ontwikkeld voor een bepaalde nichemarkt daadwerkelijk beantwoorden aan de verwachtingen van de eindverbruiker.
- 30 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Beheersing van Rhizoctonia solani bij bladgewassen door het bevorderen van de bodemweerbaarheid (= RIBL) (1/10/2010 – 30/9/2014) Coördinator: Universiteit Gent, Faculteit Bio-Ingenieurswetenschappen, vakgroep gewasbescherming, lab voor fytopathologie (UGent) Projectpartners: x
Proefstation voor de Groenteteelt (PSKW)
x
West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële Groenten (WPIG)
x
Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
Situering en probleemstelling: Reductie van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is een steeds meer dwingende eis van beleidsmakers en de consument. De gewasbescherming van sla en bladgewassen in het algemeen steunt voornamelijk op chemische controle. Enerzijds is er het controleren van ziekten en plagen tijdens de teelt en anderzijds - bij ontoereikende controle - wordt er overgegaan tot het ontsmetten van de bodem. Dit zorgt voor een hoge inzet van chemische gewasbeschermingmiddelen en leidt ook tot de aanwezigheid van residuen in het geoogste product. Op de exportmarkten en vooral in Duitsland willen de supermarkten zich, onder druk van milieu en consumentenorganisaties, van elkaar onderscheiden door eigen residunormen op te leggen, onder de wettelijke vastgelegde en voor de volksgezondheid veilige normen. Producenten en productieregio´s worden tegen elkaar uitgespeeld. Door het verdwijnen van fumigantia zoals methylbromide, en de fase-out van DD blijven er bovendien binnenkort weinig alternatieven over voor een effectieve controle van de bodemziekten. Het gevolg is dat er tijdens de teelt meer fungiciden zullen moeten toegepast en het aantal of het niveau van de residuen eerder toeneemt dan afneemt. Er moet dus veel meer aandacht gaan naar het biologisch oplossen van de bodemgebonden ziekten in de slateelt. Uit voorgaand onderzoek (FOD-project ALTMET) is gebleken dat Rhizoctonia solani een van de belangrijkste bodemgebonden pathogenen is en de belangrijkste veroorzaker is van smet bij sla onder glas. Dankzij zijn overlevingstructuren, scleroten genaamd, kan deze bodempathogeen verscheidene jaren in de bodem overleven en teelt na teelt voor problemen zorgen. Als de ziektedruk niet te hoog is, kunnen fungiciden zoals Rovral SC/WG, Rizolex 500SC en Signum aan de hand van tweewekelijkse bespuitingen de symptomen nog onderdrukken, maar ze hebben geen effect op de scleroten in de grond. Momenteel is de enige manier om de scleroten doeltreffend te bestrijden met fumigantia. Doelstelling: De bedoeling van dit IWT-project is om Rhizoctonia solani biologisch te bestrijden (i.p.v. gebruik te maken van fumigantia) door stimulatie van natuurlijke microbiële bodempopulaties die scleroten verzwakken, parasiteren en afdoden. Voorgaand onderzoek (FOD-project ALTMET) heeft aangetoond dat deze populaties kunnen gestimuleerd worden door ligninehoudend materiaal in de bodem in te werken, maar dat het resultaat bodemafhankelijk is. In het project wensen we na te gaan in welke gronden het ziekte-onderdrukkende effect kan gecreëerd worden en wat de bepalende biotische en eventueel abiotische factoren zijn in dit proces. We zullen ook nagaan welke ligninebron het meest bruikbaar is, rekening houdend prijs, beschikbaarheid en OVAM richtlijnen. Bovendien zullen we onderzoeken of het inwerken van ligninehoudend materiaal compatibel is met de biologische bestrijding van Sclerotinia sclerotiorum (een andere belangrijke smetveroorzaker bij sla), m.b.v. Contans WG (Coniothyrium minitans). Eens we over deze informatie beschikken, weten we op welke factoren we kunnen anticiperen om ook in de bodems waar lignine een mindere werkzaamheid heeft hetzelfde ziekteonderdrukkend effect te creëren. Tevens zal dit project veel informatie opleveren over de invloed van ontsmettingen en andere teeltbewerking op biotische en abiotische factoren van de bodem, grotendeels bepalend voor de ziektegevoeligheid. De ultieme doelstelling is met de kennis verzameld in dit project een bestrijdingsstrategie te ontwikkelen waarin chemische gewasbeschermingsmiddelen tot een minimum zullen worden beperkt.
- 31 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Het project wordt opgedeeld in 3 werkpakketten: Werkpakket 1: Effecten van ligninetoediening op microbiële populaties in verschillende gronden x
Gronden met een verschillende textuur en voorgeschiedenis, afkomstig uit slaserres en vollegrondspercelen waarop sla of andere bladgewassen worden geteeld, zullen verzameld worden. In eerste instantie zal de werking van lignine tegen Rhizoctonia solani scleroten in de verschillende gronden op laboschaal worden nagegaan. Scleroten zullen worden ondergegraven in de grond en op verschillende tijdstippen worden opgegraven. Ze zullen vervolgens in het labo fytopathologie worden geëvalueerd op overleving en parasitering. In een aantal geselecteerde gronden zullen de effecten van ligninetoediening op de microbiële populaties in detail worden bestudeerd. De effecten op abiotische parameters worden via bodemanalyse bestudeerd. Uit de verzamelde informatie en de vergelijking tussen werkzame en niet werkzame gronden moet blijken welke biotische (en eventuele abiotische) parameters eenduidig geassocieerd zijn met de werkzaamheid van lignine. Uit deze kennis zal een eenvoudige indicatietool worden ontwikkeld die werkzaamheid van lignine kan voorspellen. In gronden met een minder goede werking, zal getracht worden om de specifieke microbiële groepen te stimuleren en of te introduceren.
Werkpakket 2: Welke ligninebronnen zijn praktisch bruikbaar? x
Daar zuiver lignine afkomstig van de papierindustrie wegens de onvoldoende beschikbaarheid in België op dit moment niet kan toegepast worden in de praktijk zullen verschillende alternatieve ligninebronnen worden getest op hun ziekteonderdrukkend vermogen in potproeven in het labo en onder praktijkomstandigheden. Hierbij wordt onder andere gedacht aan vlaslemen, vlasstof, houtvezel, en afval van biogasinstallaties. Met vlaslemen en vlasstof werden in preliminaire experimenten reeds goede resultaten behaald. Bij de selectie van de producten zal rekening worden gehouden met factoren zoals prijs, beschikbaarheid, gemak van gebruik en compatibiliteit met OVAM richtllijnen. De verschillende ligninebronnen zullen getest worden in een aantal gronden geselecteerd in werkpakket 1, waarin zuiver lignine al dan niet een goede werking heeft. In eerste instantie zullen weer de effecten op zuivere R. solani scleroten worden onderzocht. Nadien zullen de beste ligninebronnen onder praktijkomstandigheden worden getest. Met de indicatietool, aangevuld met enkele andere performante analysetechnieken uit werkpakket 1, zal worden nagegaan of dezelfde parameters die geassocieerd zijn met de werkzaamheid van zuiver lignine ook geassocieerd zijn met de effecten bekomen met alternatieve ligninebronnen. Indien nodig zal de indicatietool voor zuiver lignine worden aangevuld of verfijnd met de informatie bekomen in dit werkpakket.
Werkpakket 3: Gebruik van meest geschikte ligninebron(nen) onder praktijkomstandigheden x
De bruikbaarheid van de ontwikkelde identificatietool zal worden geverifieerd onder praktijkomstandigheden. Met de meest geschikte ligninebron(nen) zal de ideale inwerkingstijd, en frequentie van toepassing worden bepaald. In praktijkproeven zal eveneens worden nagegaan of het inwerken van ligninehoudend materiaal compatibel is met de biologische bestrijding van Sclerotinia sclerotiorum met behulp van Contans WG (Coniothyrium minitans). Er zal ook aandacht zijn voor de effecten van ontsmetting met chemische middelen, stomen, … op de werkzaamheid van ligninebronnen. Het is de bedoeling dat op het einde van het project een duidelijk advies kan geformuleerd worden naar de telers toe hoe deze ligninebronnen optimaal kunnen ingezet worden voor de bestrijding van bodemgebonden pathogenen.
- 32 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
INTERREG IV PROJECTEN
Vlaanderen en Nord Pas-de-Calais: de groentetuin van Europa (= Jade 2) (01/01/2008 – 31/12/2011) Coördinator: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt (PCG), Kruishoutem Projectpartners: x
West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële Groenten (WPIG), Beitem
x
Fédération Régionale de Défense contre les Organismes Nuisibles (FREDON), Loos-en-Gohelle
x
Association des producteurs d'Endives de France (APEF), Arras
x
Pôle Légumes Région Nord (PLRN), Lorgies
x
la Chambre Régionale d’Agriculture (CRA), Saint-Laurent-Blangy
"Vlaanderen en Nord Pas-de-Calais: Jardin de l’Europe (JADE 2) of de groentetuin van Europa" is een Interregionaal project tussen Oost- en West-Vlaanderen en Nord Pas-de-Calais. Er werken 6 onderzoekscentra uit Vlaanderen en Noord-Frankrijk samen aan de ontwikkeling van een grensoverschrijdende geïntegreerde groenteproductie dat als voornaamste doel heeft Franse en Vlaamse kennis over de geïntegreerde groenteteelt te bundelen en beschikbaar te maken voor de telers aan beide zijden van de grens. Het gaat erom de kennisuitwisseling over de grenzen heen te verbeteren. Naast de proeven uitgevoerd op de proefcentra zelf, worden ook een aantal telers opgevolgd. De activiteiten concentreren zich rondom 16 pilootbedrijven: 12 voor de groenteteelt (6 in België, en 6 in Noord-Frankrijk) en 4 voor de witloofteelt (2 aan beide zijden van de grens). Op deze bedrijven staan geïntegreerde teeltmethodes centraal. Besparing op vlak van bemesting, gewasbescherming en water vormen de thema’s tijdens de demonstraties naar andere telers uit de regio. Op elk bedrijf zal een terreinbezoek georganiseerd worden. Er worden ook studiedagen en uitwisselingsbijeenkomsten georganiseerd: 1 in 2008 (12 oktober in het PCG: preidag) en daarna jaarlijks 2. Dit project heeft als doel de twee regio’s dichter bij elkaar te brengen. Het laat in de eerste plaats toe dat de uitwisseling tussen telers, onderzoekers en voorlichters van beide zijden van de grens gemakkelijker en meer automatisch gaat verlopen, daar waar actuele gewoontes en financieringen duidelijk tot regionale netwerken gericht waren. Thema's Jade 2 In het nieuwe project worden de thema’s uitgebreid en behelzen de gehele groenteproductie: gewasbescherming en het terugdringen van het gebruik van pesticiden, beredeneerde bemesting, waterrecyclage, verhinderen van afval, rasontwikkeling, waarschuwingssystemen en preventie. Meer info kunt u vinden op de website van Jade : http://www.interreg-jade.com
Valorisatie grensoverschrijdende ervaringskennis in de biologische landbouw’ met als acroniem ‘VETABIO’ (Valoriser l'Expérience Transfrontalière en Agriculture BIOlogique) (= VETABIO) (01/10/2007 - 31/12/2011) Coördinator: Association de développement de l'Agriculture Biologique (GABNOR), Phalempin Projectpartners: x
Fédération Régionale de Défense contre les Organismes Nuisibles (FREDON), Loos-en-Gohelle
x
Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt (PCBT), Beitem
x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG), Kruishoutem
x
Le Centre pour l'agronomie et l'agro-industrie (Carah), provincie Henegouwen
x
Pôle Légumes Région Nord (PLRN), Lorgies
x
Le Centre d'Essais Bio (CEB), Gembloux
x
Le Centre wallon de Recherches agronomiques (CRAW), Gembloux - Libramont en Mussy-la-Ville
x
Chambre d'Agriculture Nord, Lille - 33 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Ondanks gelijkaardige problematieken kennen biologische telers en onderzoekers naar de biologische teeltwijze aan weerszijden van Frans-Belgische grens – maar evengoed aan weerszijden van WaalsVlaamse grens – elkaar niet of onvoldoende. Het project beoogt dan ook de uitwisseling van kennis en ervaring tussen onderzoekers en telers uit Noord-Frankrijk, Wallonië en Vlaanderen en in dit in volgende sectoren: akkerbouw en voedergewassen, groenten in open lucht en groenten in plastic tunnels. Er wordt zowel ingezet op onderzoek als op groepsvoorlichting. De voornaamste activiteiten voor PCG bestaan uit onderzoek en voorlichting m.b.t. groenten in plastic tunnels.
Ontwikkeling en promotie van nieuwe fytosanitaire producten voor de biologische bestrijding van plantenziekten (= PHYBI) (01/01/2010 - 31/12/2013) Coördinator: Université des Sciences et Technologies de Lille (USTL), Villeneuve d’Asq Projectpartners: x
Universiteit Gent, Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen (UGent), Gent
x
Faculté Universitaire de Sciences Agronomiques de Gembloux (FUSAGx), Gembloux
x
Université de Reims Champagne-Ardenne (URCA), Reims
x
Université du Littoral Côte d’Opale (ULCO), Dunkerque
x
Provinciaal proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG), Kruishoutem
x
Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt (PCBT), Beitem
x
Groupement des Agriculteurs Biologiques du Nord-Pas de Calais (GABNOR), Phalempin
Omschrijving: Dit project werd ingediend in het kader van het Interreg IV programma voor het grensgebied 'France – Vlaanderen – Wallonië' en werd eind september 2009 goedgekeurd. De looptijd van het project is vanaf 1 januari 2010 tot 31 december 2013. De doelstellingen van het project zijn: x
ontwikkeling en productie op pré-industriële schaal van nieuwe fytosanitaire biofungiciden voor de biologische bestrijding van ziekten bij bepaalde graangewassen en groenten in de grensoverschrijdende zone;
x
validatie van de toepasbaarheid van deze producten en hun doeltreffendheid;
x
promotie en pré-commercialisatie van landbouwverenigingen en syndicaten.
deze
nieuwe
producten
- 34 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
via
een
netwerk
van
AQUA-VLAN (Duurzame Aquacultuur in de Grensregio Vlaanderen-Nederland) (= IAQUA) (01/09/2009 - 31/08/2012) Coördinator: Wageningen IMARES, Dept. Aquacultuur (IMARES), Yrseke Projectpartners: x
Universiteit Gent, Laboratorium voor Aquacultuur en Artemia Reference Center, Faculteit BioIngenieurs Wetenschappen, afdeling dierlijke productie, (UGent), Gent
x
Stichting Hogeschool Zeeland (HZ), Vlissingen
x
Plant Research International B.V., Business Unit Agrosystems Research (PRI), Wageningen
x
Proefcentrum voor Innovatie, Verbreding en Advies voor Landbouw en Veehouderij (PIVAL) , Roeselare (Rumbeke)
x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG), Kruishoutem
x
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven (KaHo), Sint-Niklaas
x
West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële Groenten (WPIG), Roeselare (Beitem)
x
Katholieke Universiteit Leuven, Groep Wetenschap & Technologie, Departement Biosystemen (KULeuven), Leuven
Dit project beoogt oplossingen uit te werken voor de verschillende kritische succesfactoren die er zijn opdat de schelpdier- en vissector, de zilte groenteteelt zouden kunnen uitgroeien tot duurzame economische activiteiten binnen de regio, volgens het principe van Fork naar Farm. Het faciliteren en intensifiëren van de kennisoverdracht binnen de driehoek onderwijsinstelling en bedrijven te intensiveren zijn hierbij essentiële instrumenten.
kennisinstelling,
Om deze doelstellingen te bereiken worden binnen het partnerschap de krachten van kennisinstellingen en bedrijven in de Grensregio Vlaanderen-Nederland gebundeld. Binnen vier activiteiten (schelpdierteelt hatchery, visteelt, zilte groenten en onderwijs) heeft het project de onderstaande concrete doelstellingen om dit algemeen streven te bereiken: x
Activiteit 1: Schelpdierteelt- Hatchery De existentie van schelpdier broedhuizen wordt volledig bepaald door de economische rendabiliteit. De introductie van innovatieve duurzame technieken die belangrijke besparingen opleveren en de kwaliteit en kwantiteit van geproduceerde dieren bevorderen, spelen een cruciale rol in het voortbestaan van dergelijke ondernemingen. Het hoofddoel van dit projectonderdeel is de rendabiliteit van een schelpdierhatchery/nursery te verbeteren door de zaadproductie te verhogen dankzij lagere mortaliteit en snellere groei.
x
Activiteit 2: Duurzame Visteelt Aquacultuur breidt zich mondiaal in snel tempo uit als antwoord op de grote vraag naar vis en ander seafood. Binnen Europa en speciaal in de Grensregio Vlaanderen-Nederland loopt het zo’n vaart niet: de commerciële sector is er tot nu toe relatief klein door de beperkt ontwikkelde markten voor een beperkt aantal soorten binnen de regio. Doelstelling van deze activiteit is om die randvoorwaarden te identificeren en weg te werken die de ontwikkeling van een duurzame visteelt in de Grensregio Vlaanderen-Nederland in de weg staan. Concreet gaat het enerzijds over kennisontwikkeling rond de markt, de potentieel interessante vissoorten en hun teelttechniek, de duurzame teeltmethodieken en de bedrijfseconomische balansen. De unieke kennisexpertise rond duurzame aquacultuur in de regio wordt hiertoe ingezet. Anderzijds is er ruime aandacht voor communicatie en kennisoverdracht ten aanzien van alle schakels binnen de productieketen van gekweekte vis. In het bijzonder is het de bedoeling om het concept van de duurzame viskweek in de regio als economische driver onder de aandacht te brengen bij potentiële ondernemers en consumenten.
x
Activiteit 3: Zilte Groenten Er is op vandaag duidelijk een voedingsbodem aanwezig binnen de projectregio voor de ontwikkeling van de teelt van zilte groentent. Op vandaag zijn het aantal concrete initiatieven echter beperkt. Omdat het hier gaat over enkele individuen, is er ook weinig draagvlak en middelen om de teelt teelttechnisch op punt te zetten. Het optimaliseren van de teelttechniek zal een positieve impact hebben op de teeltzekerheid en - 35 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
de rendabiliteit. Ook een diversificatie naar andere types zilte groenten, kan de bedrijfszekerheid verhogen. Deze activiteit heeft tot doel de teelttechniek op punt te stellen, enerzijds voor de teelt in natuurlijke zilte condities, anderzijds voor de teelt onder afdekking buiten het normale groeiseizoen, en het gamma geteelde zilte groenten te differentiëren naar nieuwe soorten. In het bijzonder omtrent differentiatie naar soorten en producten wordt gewerkt vanuit het Fork to Farm principe en wordt met andere woorden de volledige keten betrokken. x
Activiteit 4: Onderwijs Om in de grensregio een levensvatbare aquacultuursector te realiseren is het noodzakelijk dat er, naast het ontwikkelen van technische kennis en systemen, voldoende gekwalificeerd personeel en jonge ondernemers zijn vanuit verschillende disciplines. Deze mensen moeten er voor zorgen dat de kansen die er op aquacultuurgebied zijn, gegrepen worden en zij zijn dan ook de aquacultuur innovatoren van de nabije toekomst. Daarnaast is er een groep voorlopende ondernemers in de aquacultuur met kennis- en praktijkvragen in verband met uiteenlopende (technische) gebieden, die moeite heeft met het vinden van ondersteuning voor hun bedrijfsvoering. In dit deelproject wordt gefocusseerd op het opleiden (scholen) van toekomstige ondernemers/ betrokkenen in de aquacultuur en het bieden van een platform/ infrastructuur voor het beantwoorden van kennisvragen die bestaande en beginnende aquacultuurondernemers hebben.
Groene grondstoffen, innovatief gebruik van landbouwgewassen (= INLA) (1/01/2010 - 31/12/2012) Coördinator: Agrarisch Innovatie en Kenniscentrum (Rusthoeve), Zeeland Projectpartners: x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt (PCG ), Kruishoutem
x
Proefcentrum voor Innovatie, Verbreding en Advies voor Landbouw en Veehouderij (PIVAL), Roeselare
x
Provincie Vlaams Brabant, dienst Land- en tuinbouw, Leuven
x
Provinciaal Instituut voor Biotechnologisch Onderwijs (PiBo), Tongeren
x
Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO), Merelbeke
De komende jaren staan we voor de uitdaging van een steeds groter wordend tekort aan fossiele grondstoffen en dat terwijl de bevolkingsaantallen toenemen en dus ook de vraag naar grondstoffen toeneemt. Dit tekort zorgt voor druk op de energiemarkt en op de markt van de grondstoffen: de synthetische stoffen – die een zeer belangrijke rol spelen in bouw en industrie – zijn niet onuitputtelijk voorradig. De plantaardige productie was in het verleden vooral georiënteerd op het voortbrengen van voedsel (Food) voor de mens en voeder (Feed) voor dieren. In het licht van bovenstaande problematiek ontstond de afgelopen jaren toenemende interesse voor andere toepassingen van biomassa: x
de productie van vezels voor diverse doeleinden (Fibre);
x
de productie van (bio)brandstoffen (Fuel);
x
de productie van farmaceutische producten en functionele voeding (Farmaceuticals & Functional Food).
Het algemene doel van het project is het stimuleren en ondersteunen van kennisontwikkeling en innovatie rond nieuwe toepassingen van plantaardige productie. Subdoel is het stimuleren van nieuwe economische ketenvormingen en koppelen van bedrijven tussen of over sectoren heen rond innovatieve toepassingen van landbouwgewassen. Alle partners hebben een werking die gericht is op de land- en/of tuinbouwsector binnen de grensregio. Het PCG zal zich in het project focussen op farmaceutische producten en functionele voeding (Farmaceuticals & Functional Food). Hierbij zal het zich vooral richten op de inhoudstoffen van reststromen van prei en enkele andere perspectiefvolle gewassen. Via diverse teeltopzetten zal o.a. nagegaan worden in welke mate teeltmethode, oogstmoment, bodemgesteldheid, … invloed hebben op de concentratie inhoudstoffen. Een eerste activiteit omvat de analyse van de mogelijkheden en de haalbaarheid van innovatief gebruik van een aantal gewassen, specifiek toegepast op de grensregio. - 36 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Binnen de tweede activiteit wordt de uitvoering van de actieplannen opgestart. Info- en overlegmomenten, bilateraal overleg, partner-matching, zullen belangrijke instrumenten zijn bij de uitvoering van de actieplannen. In activiteit drie wordt gezocht naar technologische oplossingen. De expertise van de projectpartners wordt ingezet om een aantal van deze technologische vraagstukken op te lossen en/of te demonstreren binnen deze activiteit. In activiteit vier worden de resultaten grensoverschrijdend gecommuniceerd.
Proeftuin KRW - totaalaanpak in de realisatie van integraal waterbeheer (= KRW) (1/11/2010 - 31/10/2013) Coördinator: Proefcentrum voor Innovatie, Verbreding en Adviesverlening voor Landbouw en Veehouderij (PIVAL) Roeselare (Rumbeke) Projectpartners: x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt (PCG), Kruishoutem
x
West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële groenten (WPIG), Roeselare (Rumbeke)
x
Rattenbestrijding Oost-Vlaanderen (RATO), Gent
x
Provincie Zeeland, directie Ruimte, Milieu en Water, Zeeland
x
DLV Plant B.V., Wageningen/Westmaas
Inhoud: Integraal waterbeleid is het beleid gericht op het gecoördineerd en geïntegreerd ontwikkelen, beheren en herstellen van watersystemen met het oog op het bereiken van de randvoorwaarden die nodig zijn voor het behoud van dit watersysteem als zodanig, en met het oog op het multifunctionele gebruik, waarbij de behoeften van de huidige en komende generaties in rekening worden gebracht. De Europese Kaderrichtlijn Water schept een kader waarmee iedere lidstaat aan de slag is om tegen eind 2015 te komen tot een goede oppervlaktewater- en grondwaterkwaliteit. Iedere lidstaat / regio vult dit momenteel op zijn manier in. Zowel Vlaanderen als Zeeland kiezen voor een integraal waterbeleid. Een dergelijk beleid impliceert de afstemming tussen verschillende maatschappelijke belangen (landbouw, economie, recreatie, natuur, …) en de samenwerking met verschillende partners. De planning van dit integrale waterbeheer en de afstemming van de diverse acties van alle betrokken actoren is uitgewerkt in de bekken- en deelbekkenbeheerplannen in Vlaanderen en in het integrale omgevingsplan en de stroomgebiedbeheerplannen gespecificeerd via de waterbeheerplannen in Zeeland. De uitvoering van deze plannen op het terrein gebeurt echter nog te veel versnipperd en onvoldoende gecoördineerd. Binnen de landbouwsector is er zowel in Zeeland als in West- en Oost-Vlaanderen reeds heel wat ervaring opgedaan met betrekking tot technieken tot het beperken van de invloed van de landbouwbedrijfsvoering op de waterkwaliteit. In het landelijke gebied is de landbouw de belangrijkste sector, daarnaast zijn er ook nog andere actoren actief: bedrijven, burgers en overheden. Omdat alle aanwezige actoren zich wat betreft te treffen maatregelen over het algemeen beperken tot de wettelijk voorgeschreven maatregelen en die zoals vermeld nog niet het gewenste en noodzakelijke eindresultaat opleveren, willen de initiatiefnemers van dit project door een gebiedsgerichte aanpak uitproberen of een dergelijke aanpak wel tot het gewenste resultaat leidt. Dit project beoogt via een gebiedsgerichte en integrale aanpak: 1. de bestaande emissiedruk (gewasbeschermingsmiddelen, bemesting en bodemdeeltjes, afvalwaterlozingen) van de doelgroepen landbouw, bedrijven, particulieren en overheden te reduceren ter verbetering van oppervlakte- en grondwaterkwaliteit; 2. de vervanging van grondwater door alternatieve waterbronnen te stimuleren; 3. te beoordelen of een gebiedsgerichte aanpak een geschikt instrument is om bovenstaande doelstellingen te realiseren; 4. door uitwisseling ieder gebied te laten profiteren van de successen in andere gebieden; 5. deze vernieuwende manier van werken uit te dragen naar alle betrokken actoren en geïnteresseerden in de volledige grensregio Vlaanderen – Nederland.
- 37 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
De nadruk in dit project ligt op een totale aanpak van een gebied, in dit geval drie gebieden waarbij het uitgangspunt is om gezamenlijk met alle belanghebbenden tot een substantiële reductie van de milieuoverlast te komen. De uitdaging in dit project is dan ook niet om een individuele belanghebbende een pilot uit te laten voeren, maar de hele gemeenschap in het gebied er van te overtuigen, dat maatregelen noodzakelijk en wenselijk zijn. De werking van het project is gericht op echte landbouwgebieden, maar waar er verweving is met particuliere bebouwing en openbare domeinen. Uitwisseling tussen de verschillende regio’s moet het proces versnellen en versterken. De geplande acties zijn bovendien zo gekozen dat de realisaties een antwoord bieden op de vraag die zowel op het terrein als bij de betrokken (landbouw)organisaties en de (vergunning verlenende) overheden aanwezig is. De vooropgestelde acties zullen bovendien nog gebiedsspecifiek aangescherpt worden op basis van de nulmeting en de interessepeiling die bij het begin van dit project gepland zijn. Concreet gaat het dan over acties om: x
emissies van nutriënten en bodemdeeltjes vanuit de land- en tuinbouw naar het oppervlaktewater door teelttechnische maatregelen (gerichte bemesting, aanleg bufferstroken, …) te beperken;
x
emissies van gewasbeschermingsmiddelen te vermijden door aangepaste werkwijze (driftreducerende technieken, GPS, …) en infrastructuur (bioremediëringsinstallaties en publieke vulplaatsen);
x
het gebruik van alternatieve waterbronnen te stimuleren op land- en tuinbouwbedrijven. De infiltratie en/of vertraagde afvoer van hemelwater en de vertraagde afvoer van oppervlaktewater promoten/realiseren;
x
de implementatie van kleinschalige afvalwaterzuiveringsinstallaties voor de individuele sanering van lozingspunten van (bedrijfs)afvalwater stimuleren;
x
de nodige communicatie te voeren naar de betrokken actoren en zo de opgedane ervaringen tussen de gebieden uit te wisselen. Op deze manier kan ieder gebied profiteren van de successen in de andere gebieden.
Binnen dit project wordt er actief gewerkt in drie gebieden: x
In West-Vlaanderen komt het projectgebied te liggen in de Damse Polder – Sint-Trudoledeken.
x
In Oost-Vlaanderen komt het projectgebied te liggen in het stroombekken van de Plankbeek.
x
In Zeeland komt het projectgebied te liggen in het afwateringsgebied Dreischor.
Deze gebieden werden zo gekozen dat ze (deels) complementair zijn aan elkaar. Dit biedt het voordeel dat de betrokkenen ook na afloop van het project een zeer brede visie hebben ontwikkeld op de integrale benadering van de problematiek. Totaal andere omstandigheden kunnen andere problemen maar eventueel ook nieuwe opportuniteiten opleveren. Ervaringen, die via de themagroepen en de regiovergaderingen zullen uitgewisseld worden, zullen versterkend werken bij het aanpakken van gebiedsspecifieke knelpunten ook na afloop van dit project. LEADER PROJECTEN
Stimuleren van de duurzame teelt van industriegroenten - Leader Vlaamse Ardennen (= LEVI) Stimuleren van de duurzame teelt van industriegroenten - Leader Meetjesland, Leie en Schelde (= LEMI) (01/01/2009 - 30/06/2011) Coördinator: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG) Twee nieuwe gelijktijdig en parallel lopende Leaderprojecten zijn gestart op 1 januari 2009. Beide projecten hebben hetzelfde doel maar worden in een ander Leadergebied uitgevoerd: Vlaamse Ardennen, respectievelijk Meetjesland, Leie en Schelde.
- 38 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Doelgroep: In beide Leadergebieden is de afgelopen jaren een duidelijke uitbreiding van het areaal industriegroenten vastgesteld. Waar vroeger de industriegroenten hoofdzakelijk geteeld werden in West-Vlaanderen is er een verschuiving geweest naar meer akkerbouwmatige bedrijven met een grotere perceelsoppervlakte. Het project richt zich specifiek tot de telers van groenten die leveren aan de (diepvries)industrie. In de Vlaamse Ardennen komen vooral de extensieve industrieteelten zoals wortelen, bonen, erwten, spinazie voor. In het Meetjesland en het Leie en Scheldegebied komen intensieve industrieteelten, zoals bloemkool, spruitkool en prei, vooral voor in Knesselare, Aalter, Deinze en Nevele. De meer extensieve teelten zoals wortelen en spinazie worden over het ganse gebied geteeld. Doel: In het verleden (en tot op heden) werden er reeds grote inspanningen geleverd voor het promoten van de geïntegreerde teeltwijze bij groentetelers die produceren voor de versmarkt. Er werden echter weinig initiatieven ontwikkeld voor het promoten van deze duurzamere teeltwijze bij industriegroentetelers. In tegenstelling tot de telers die produceren voor de versmarkt en die (bijna) allen aangesloten zijn bij een coöperatie, waren de industriegroentetelers tot voor kort niet verenigd in een telersvereniging. Sinds het oprichten van een telersvereniging voor industriegroentetelers is er een organisatie die de telers verenigt, aanspreekt en sensibiliseert rond belangrijke thema ‘s. Het leveren van groenten die geproduceerd werden met behulp van geïntegreerde teelttechnieken is ook voor de industriegroentetelers een must om hun concurrentiepositie te blijven verzekeren. Hierbij spelen waarschuwingsberichten van ziekten en plagen een essentiële rol. De teler moet immers kunnen bewijzen dat wat hij aan productiemiddelen inzet ook daadwerkelijk verantwoord en strikt noodzakelijk was. In zijn beslissen en handelen, moet hij er bovendien op letten dat het milieu zo min mogelijk wordt belast. Sommige industriegroentetelers houden star vast aan kalenderbespuitingen of volgen enkel het advies van de fytohandel en maken onvoldoende gebruik van de beschikbare informatie uit waarschuwingsberichten. Oorzaken zijn het niet of onvoldoende kennen van, vertrouwen hebben in, of toegang hebben tot de waarschuwingsberichten. Bovendien staan de telers in het kader van de huidige klimaatsveranderingen, energie- en financiële crisis voor nieuwe uitdagingen om binnen deze wijzigende context een kwalitatief uitstekend product te telen aan een aanvaardbare prijs met minimale impact op ons leefmilieu en dit zowel vandaag als in de nabije toekomst. Telen met toekomst is niet meer mogelijk zonder de nodige inspanningen te leveren inzake duurzaam bodembeheer, efficiënt water- en afvalwaterbeheer en efficiënt energiebeheer. Zwaartepunten van de dienstverlening en de geplande activiteiten Een eerste belangrijke doelstelling van dit project bestaat erin om de telers van industriegroenten te begeleiden en te sensibiliseren om de systemen van waarnemingen en waarschuwingen intensiever te raadplegen en te gebruiken. Behandelen op het juiste moment en enkel wanneer het nodig is, leidt immers tot meer doeltreffende behandelingen waardoor de kwaliteit van het geoogste product verbetert en waardoor er minder pesticiden gebruikt kunnen worden. Wanneer alle telers bovendien op hetzelfde moment een bepaalde ziekte of plaag behandelen, is de kans veel groter om de belager onder controle te krijgen. Daarom zullen er demovelden worden aangelegd waar meer duurzame teeltmethoden naast klassieke methoden worden vergeleken. Deze demonstratievelden kunnen tevens de basis vormen voor een goede opleiding te velde. Om de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar waterlopen te verminderen zal sensibilisering plaatsvinden van het effect van verschillende soorten bufferstroken om drift en run-off te minimaliseren en van het effect van reinigen op het veld van spuitapparatuur met behulp van schoonwatertank (interne reiniging) en spuitlans (externe reiniging) om puntlozingen te vermijden. Andere voordelen van bufferstroken zoals vermindering van emissies van nutriënten naar oppervlaktewater en verhoging van biodiversiteit zullen verduidelijkt worden. Binnen het waterbeheer zal aandacht gaan naar zowel voorlichtings- en demonstratieactiviteiten omtrent verhoging van de waterefficiëntie, maar ook de energie-efficiëntie. Vaak betekent een verbeterde waterefficiëntie, eveneens een verhoogde energie-efficiëntie (verminderde hoeveelheid water die verpompt moet worden), maar ook extra maatregelen als innovatieve technieken met een lagere (water)drukbehoefte (vb. beregeningsboom, druppelirrigatie, verbeterde sproeiertypes) zorgen voor een verminderde energiebehoefte en onrechtstreeks een verminderde CO2-emmissie (afremming klimaatverandering). Er zal een demonstratieplatform aangelegd worden om de efficiëntie van deze technieken en de waarde ervan voor de teelt van industriegroenten te demonstreren.
- 39 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Een verhoogde water- en energie-efficiëntie zijn tevens belangrijk in het kader van mogelijke klimaatverandering (meer kans op wateroverlast maar ook meer kans op droogte). Hoe de teelten optimaal van water kunnen voorzien worden zal aan de hand van demovelden met irrigatiesturing op basis van sensoren (tensiometers, vochtsensoren) en modellen gedemonstreerd worden. Het gebruik van alternatieve waterbronnen is in de betreffende regio’s uiterst belangrijk omwille van tekorten aan kwalitatief goed grondwater door verdroging of verzilting van deze grondwatervoerende lagen. De gebruiks- (hoeveelheid, kwaliteit) en opslagmogelijkheden van deze alternatieve waterbronnen zullen specifiek voor de betreffende regio’s aan de bedrijven verduidelijkt worden. Aansluitend aan het waterbeheer zal er demonstratie en voorlichting zijn omtrent duurzaam bodembeheer. Minimale bodembewerkingen zorgen voor een verminderd energieverbruik en verminderd gevaar voor erosie. Verminderde bodembewerkingen zijn niet alleen mogelijk bij het plantklaar leggen van het veld, maar eveneens bij het inwerken van oogstresten e.d. na de oogst. Hieromtrent zal het gebruik van een schijveneg als duurzaam werktuig bij het inwerken van oogstresten, groenbemesters of organische mest gepromoot worden. Verwachte resultaten Na afloop van het project streven we naar een zo ruim mogelijke groep van telers die behandelt volgens de beschikbare waarschuwingsberichten. Om een zo getrouw mogelijk inzicht te verwerven in de impact van dit project op dit gebeuren wordt een bevraging voorzien van de producenten voor en na het project. Via het demonstreren van het gebruik van vochtsensoren en via het verstrekken van informatie van weerstations e.d. zullen de telers aangeleerd worden om irrigatie uit te voeren op basis van objectieve metingen. Tevens zal dit gebeuren met betrekking tot innovatieve, efficiëntere irrigatietechnieken. Door de telers meer bewust te maken van de waterbesparende en energiebesparende technieken en van de mogelijkheden voor het gebruik van alternatieve waterbronnen zullen beter voorbereid worden om zich aan te passen aan de (huidige) energiecrisis en aan (toekomstige) klimaatsveranderingen (langere) droogteperiodes, minder beschikbaar (grond)water van goede kwaliteit, ...) en zal een positieve bijdrage geleverd worden aan de vermindering CO2-uitstoot vanuit de land– en tuinbouw. DIVERSE Opwaardering (ontheffings-)beleid biologisch zaaizaad (= BIZA2) (01/07/2009 - 31/05/2010) Coördinator: Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt (PCBT) Projectpartners: x
Bioforum Vlaanderen: ketenorganisatie van de biologische landbouw en voeding
x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
x
Wim Govaerts, teler
Het Belgische beleid inzake biologisch zaaizaad werd de afgelopen jaren niet meer herzien. Op Europees niveau weerklinkt er de roep naar nieuwe inspanningen om het gebruik en de ontwikkeling van biologisch zaad verder te stimuleren. Om die reden werd het project opgestart zodat er een nieuwe impuls kan gegeven worden aan het beleid inzake biologisch zaaizaad. In 2005 trad een digitale databank in voege (www.organicxseeds.be) waarop de beschikbaarheid van biologisch zaad weergegeven is. Tot op heden is het verplicht om een ontheffing aan te vragen bij elk gebruik van gangbaar, niet ontsmet zaad. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een ‘gewone’ en een ‘vereenvoudigde’ aanvraag. Via het project werd ondermeer een bijsturing gedaan van het ontheffingsbeleid biologisch zaaizaad voor het teeltseizoen 2010. Dit werd gerealiseerd door vooreerst het huidige ontheffingsbeleid onder de loep te nemen, waar zowel knelpunten naar voor kwamen als de visie van de verschillende marktdeelnemers. Na verwerking van deze resultaten kon aan de hand van expertgroepen een voorstel/advies geformuleerd worden naar de overheid toe zodat dit kon geïmplementeerd worden in het ontheffingsbeleid van het jaar 2010. Op die manier wordt een draagvlak gecreëerd bij de sector voor doorontwikkeling van het beleid van biologisch zaaizaad. Na het opstellen van een gedegen document die de grensoverschrijdende situaties schetsen, zal aan de hand van een symposium een breed forum opgebouwd worden zodat er inspraak vanuit de marktdeelnemers kan volbracht worden en een draagvlak gecreëerd wordt. Aan de hand van een eindrapport zullen de aanbevelingen voor het ontheffingsbeleid 2011-2015 geschetst worden en overhandigd worden aan de overheid. - 40 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Implementatie van een ontwerptype wateraudit op land- en tuinbouwbedrijven (= WAUD) (01/07/2009 - 30/6/2010) Coördinator: Boerenbond (BB) Partners: x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
x
Vlaamse Overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE)
x
Proefcentrum voor Innovatie, Verbreding en Advies voor Landbouw en Veehouderij (PIVAL)
Duurzaam waterbeheer wordt een van de belangrijkste uitdagingen voor de toekomst, ook binnen de landen tuinbouw. De voorbije jaren werden bedrijven in bepaalde regio’s reeds geconfronteerd met een toenemend aantal problemen bij de (her) vergunning voor het winnen van diep grondwater, omdat de toestand van steeds meer diepe grondwatervoerende lagen door de overheid als problematisch beschouwd wordt. Het hoofddoel van het waterauditproject is in één jaar tijd op 120 bedrijven verdeeld over de diverse sectoren binnen land- en tuinbouw en verspreid over Vlaanderen ervaring op te doen met enerzijds de uitwerking van een typewateraudit op bedrijfsniveau en anderzijds het reële waterverbruik op bedrijfsniveau en dit met de bedoeling om uiteindelijk te komen tot een wateraudit die op bedrijfsniveau praktisch bruikbaar is. Via het in kaart brengen van de waterstromen wordt er naar gestreefd om enerzijds het globale watergebruik te optimaliseren door bijvoorbeeld het toepassen van alternatieve waterbronnen (regenwater, ...) of door water te hergebruiken (eventueel na zuivering of behandeling). In een waterstudie worden de waterstromen kwantitatief, maar ook kwalitatief beoordeeld en tevens wordt een kosten-batenanalyse van maatregelen uitgevoerd. Energiebewust Boeren (= ENBOE) (01/04/2010 - 31/3/2012) Coördinator: Proefcentrum voor Innovatie, Verbreding en Advies voor Landbouw en veehouderij (PIVAL) Partners: x
Proefstation voor de Groenteteelt (PSKW)
x
West-Vlaams Proefcentrum voor Industriële Groenten (WPIG)
x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
x
Proefcentrum Hoogstraten (PCH)
x
Proefcentrum voor Sierteelt (PCS)
x
Proefbedrijf voor de Veehouderij (PV)
x
Hooibeekhoeve
x
Provinciaal Instituut voor Biotechnisch Onderwijs (PIBO-Campus)
x
Nationale Proeftuin voor Witloof (NPW)
x
Instituut voor Landbouw- en VisserijOnderzoek (ILVO)
x
Provincie Antwerpen, departement Welzijn, Economie en plattelandsbeleid (Provant)
Inhoud: In de glastuinbouw is energiebesparing de laatste jaren gewoon een bedrijfseconomische noodzaak geworden. Hoewel in deze sector vandaag tav 1990 tot 15% energie wordt bespaard, bleef het aandeel van de energiekost in de totale productiekost stijgen tot 45% in 2008. Ook in andere sectoren, zoals de intensieve veehouderij en de witloofforcerie, groeit het besef dat door rationeel energiegebruik en eventueel inzet van hernieuwbare energie – mede dankzij extra steunmaatregelen via VLIF en groenestroom- en WKK-certificaten – significant kan bespaard worden op de productiekosten. Vlaanderen staat voor de grote uitdaging de Europese 20-20-20 doelstellingen te realiseren. Het aandeel hernieuwbare energie in Vlaanderen moet hierbij evolueren naar 13% in 2020. Dit is meer dan een verdubbeling ten aanzien van de situatie vandaag.
- 41 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Het is nu reeds duidelijk dat biomassa, aangeleverd vanuit de primaire sector, eventueel als energiegewas maar evengoed als nevenstroom, zeer belangrijk zal zijn om deze doelstelling te halen. De landbouwsector kan zich op relatief korte termijn profileren als leverancier van deze biomassa. De Vlaamse land- en tuinbouw tellen vandaag 31900 bedrijven. Waar een aantal land- en tuinbouwers, vooral glastuinbouwers, reeds belangrijke stappen gezet hebben in de richting van rationeler energiegebruik en inzet van alternatieve energiebronnen, staat het gros van de bedrijven nog aan het begin van deze denkoefening. En dit is geen eenvoudige denkoefening. Vaak ontbreekt het de bedrijfsleider aan voldoende kennis om goed doordachte bedrijfsinnovaties op het vlak van energie door te voeren. Anderzijds is er in Vlaanderen een netwerk van regionale proeftuinen en praktijkcentra die innovaties in landen tuinbouw in een praktijkgerichte onderzoeksomgeving op punt zetten en instaan voor de introductie ervan in de praktijk via voorlichting, demonstratie en begeleiding. Traditioneel hebben deze innovaties vooral betrekking op kwaliteit en productiviteit, maar recent tekenen zich nieuwe uitdagingen af, zoals het energievraagstuk op het landbouwbedrijf. Diverse praktijkcentra hebben de afgelopen periode via uiteenlopende projecten expertise ter zake opgebouwd. Hoog tijd dachten we om al deze expertise en kennis bij elkaar te brengen en een gezamenlijk actieplan te ontwikkelen vanuit de praktijkcentra naar de sector met als doel de sector meer energiebewust te laten boeren om zo naar de toekomst toe bedrijfseconomisch sterker te staan. Hiermee is kort het kader geschetst van het nieuwe EFRO project EnergieBewust Boeren. Liefst 11 praktijkcentra zetten hun schouders onder dit project. Het project loopt 2 jaar en ging van start op 1 april 2010. In de 1ste fase van het project wordt alle kennis bij elkaar gelegd en worden gemeenschappelijke instrumenten ontwikkeld waarmee de projectpartners zullen communiceren naar de sector. De website www.enerpedia.be moet hierbij evolueren tot het Vlaamse kennisportaal voor energiegerelateerde vragen binnen land- en tuinbouw. Maar er is ook een E-zine en het tuinbouwforum.be als digitale communicatie-instrumenten. Daarnaast worden talrijke workshops en demonstraties georganiseerd. Het basisprincipe van alle acties is dat elke land- en tuinbouwer, waar hij ook woont in Vlaanderen, vlot toegang moet krijgen tot de basisinformatie, nodig om energiebewust te kunnen boeren. Advies en ondersteuning glastuinbouwconcentratiegebieden (= STORM) - Provincie Oost-Vlaanderen (01/01/2010 - 31/12/2010) Coördinator: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG) Inhoud: In projecten mbt glastuinbouwconcentratie wordt regelmatig beroep gedaan op het PCG. Onder andere ging het project 'Stokstorm' zijn laatste fase in. Vermits het project Stokstorm heel nauw aansluit bij de werking en de locatie van het PCG, wordt enerzijds het PCG als kenniscentrum regelmatig door de uitgever van de gronden geïnterpelleerd met betrekking tot deze eisen en gunningcriteria. Dit houdt in, meedenken in het scheppen van het kader, de randvoorwaarden, de gunningcriteria, ... Dit kan onder ander gaan over het aanleveren van informatie met betrekking tot energie, transport, water, toelevering, teelttechniek, infrastructuur, ... Anderzijds dient ook het PCG als loket voor vragen van de geïnteresseerden om in te stappen in het project. Onze leden (telers) kloppen aan bij het PCG met betrekking tot de mogelijkheden, randvoorwaarden, technische knowhow, …voor uitwerking van hun voorstel. Dikwijls zal het gaan om totaalprojecten. In deze constructie zoeken de tuinders zelf naar samenwerkingsverbanden onderling en eventueel met derden (energieproducenten, consultants, financierders, …). Ze maken gezamenlijk een projectvoorstel op. Het PCG, kan tuinders met elkaar in contact brengen om de complementariteit van het totaalproject te verstevigen. Door nauwe contacten met het PCS (Proefcentrum voor Sierteelt) komen ook sierteeltbedrijven in beeld. Via dit project kan het PCG informatie verstrekken en meedenken met zowel aanbieder als vrager in dit concept. Het PCG kan ook dienen als verzamelplaats van ideeën, mensen, bedrijven, ... om te komen tot complementaire duurzame projecten.
- 42 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
CCBT: Inzicht in en beheersing van probleemplagen in de biologische tuinbouw (= CCBT) (3/05/2010 – 15/11/2010) Coördinator: Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt (PCBT) vzw Projectpartners x
Provinciaal Proefcentrum voor Kleinfruit (PPK)
x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
x
Proefcentrum voor Fruit (PCFruit)
x
BioFruitAdvies, Zoelmond (Nederland)
Het project wil een bijdrage leveren aan de teelt- en bedrijfszekerheid van biologische tuinbouwbedrijven. Ziekten en plagen kunnen in de biologische tuinbouw algemeen goed onder controle gehouden worden. Niettemin zorgen een aantal specifieke probleemplagen voor een structurele opbrengstderving of voor regelmatige teeltmislukking in een aantal specifieke teelten. Het project wil aan deze problemen een antwoord bieden. In overleg met de sectororganisatie Bioforum-Vlaanderen worden in het project probleemplagen in de glasgroenteteelt (bladluis in paprika en aubergine), de groenteteelt in open lucht (bonenvlieg in bonen en pompoenen, emelten in diverse gewassen, wortelvlieg in wortelen, …), de teelt van pitfruit (boswantsen in peer) en de teelt van kleinfruit (grauwe schimmel in aardbeien) aangepakt. Kwaliteit doorheen het biologisch productieproces van vruchtgroenten in kas (A) Beheersing van aaltjes en bodem-, gewas- en vruchtkwaliteit (B) Smakelijke biotomaten (3/05/2010 – 15/11/2010) Coördinator: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Kruishoutem (PCG) Projectpartners: x
Philip Vermeulen – biotuinder Vlaanderen
x
Ron van Dijk en Leo van der Vlugt – biotuinder Nederland
x
Onderzoeksinstelling bodemanalyses
Inhoud: (A) De interesses naar een optimale bodemkwaliteit en het beheersen van aaltjes in de kas zijn groot bij de biotuinders met beschutte teelten. Afwisseling van gewassen is één van de belangrijkste manieren om de bodem gezond te houden, maar intensieve glastuinbouw biedt weinig mogelijkheden tot een ruime vruchtwisseling en daardoor onvoldoende garantie tegen bodemziekten en –plagen. Aan de hand van uitgebreide analyses van de bodem en het daarin aanwezige bodemleven zal een nauwkeurige en gerichte opvolging van plantparasitaire aaltjes, voornamelijk Meloidogyne, kunnen uitgevoerd worden. Door de kwalitatieve analyses uitgevoerd bij de Belgische en Nederlandse tuinder aan elkaar te koppelen, zal ook in de teelt van aubergine kennisontwikkeling tot stand komen wat betreft de resistentie van de beschikbare onderstammen. (B) Aan de biologische teeltwijze wordt heel vaak het aspect smaak gekoppeld. Dit aspect speelt nog eens extra wanneer via de korte keten verkocht wordt. Afhankelijk van het gewas zijn de smaakverschillen beduidend groter of uiterst miniem. Zo is het smaakverschil van verschillende rassen trostomaat prominent aanwezig. Door het uitvoeren van een smaaktest zal de biotuinder dit aspect kunnen meenemen bij de keuze van het meest geschikte ras trostomaat voor de biologische teelt.
- 43 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
Wegwijzer organische handelsmeststoffen (3/05/2010 - 15/11/2010) Coördinator: Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt (PCBT) Projectpartners x
Proefcentrum voor Fruit (PCFruit)
x
BioFruitAdvies, Zoelmond (Nederland)
x
Provinciaal Proefcentrum voor Kleinfruit (PPK)
x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
Inhoud Hoewel de basisbemesting in biologische landbouw berust op vruchtwisseling, dierlijke mest en (vlinderbloemige) groenbemesters, is in de praktijk de inzet van organische handelsmeststoffen noodzakelijk om de (stikstof)bemesting bij te sturen. Hiervoor zijn verschillende meststoffen en leveranciers beschikbaar. Uitgaande van een zelfde stikstofinhoud, zijn de verschillen inzake werking tussen de verschillende meststoffen groot. Via dit project wordt de beschikbare informatie in een “wegwijzer” organische handelsmeststoffen gegoten waardoor de Vlaamse biotuinder makkelijker de juiste keuze kan maken, afhankelijk van zijn beoogde doelstelling. Reductie van reststikstof in de vollegrondsgroenteteelt III/Stikstofmeetnet (=NMN) - Boerenbond (Reductie reststikstof 01/05/2010-30/4/2012 en Stikstofmeetnet 01/05/2010-31/03/2012) Coördinators: x
Reductie reststikstof: Proefstation voor de Groenteteelt (PSKW)
x
Stikstofmeetnet: West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële groenten (WPIG)
Projectpartners: x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG)
Reductie van reststikstof in de vollegrondsgroenteteelt Met het project wordt aangetoond dat met een beredeneerde bemesting nog bij vele vollegrondstelers bespaard kan worden op de stikstofbemesting. De beredeneerde bemesting bestaat erin kort op de bal te spelen op vlak van stikstofvoorziening. Dit kan door rekening te houden met de streefwaarden voor stikstof voor de betreffende teelt, de mineralisatie van de bodem en de mogelijkheid om te besparen met band- en rijbemesting. Een optimaal bemestingsplan wordt de door de proefcentra opgemaakt voor een gedeelte van een praktijkperceel. Zo kan op het einde van de teelt vergeleken worden met het gedeelte van de teler. De doelstelling is om met minder stikstof een gelijkwaardig product te verkrijgen. Echter, een optimale bemesting is geen garantie om de norm voor reststikstof te behalen. Toch zal de reststikstof lager zijn in vergelijk met de bemestingen van de teler. De vergelijking tussen de twee bemestingsmethodes wordt naar een bredere groep van vollegrondsgroentetelers gecommuniceerd en moet hen ertoe aanzetten hun bemestingen zo beredeneerd mogelijk uit te voeren. Met dit project zal bovendien ook een duidelijk beeld verkregen worden over realistische bemestingsnormen en nitraatresidu’s wanneer de best beschikbare technieken worden aangewed in de vollegrondsgroenteteelt. Stikstofmeetnet Aangezien veel Vlaamse groentepercelen rijk zijn aan organisch materiaal kunnen uit deze bodems grote hoeveelheden stikstof worden vrijgesteld via mineralisatie. De inschatting van deze stikstoflevering bij de bepaling van de stikstofbemestingsdosis, vereist een grote bewustwording en goede perceelskennis van de telers. Dit project heeft als doel de sensibilisering en ondersteuning van groentetelers om meer inzicht te verwerven in de mineralisatiecapaciteit van hun eigen percelen. Binnen het stikstofmeetnet wordt de stikstofmineralisatie van 14 praktijkpercelen in Vlaanderen opgevolgd via stikstofanalyses van een onbeteeld en onbemest gedeelte. De resultaten worden weergegeven en geïnterpreteerd op de website www.stikstofmeetnet.be. Via deze weg worden Vlaamse telers geholpen om meer en beter rekening te houden met de stikstofvrijstelling via mineralisatie uit hun bodem. Op die manier wordt een efficiënter gebruik van meststoffen beoogd. De negatieve impact op mens en milieu wordt beperkt door een verlaagd risico op uitspoeling van nitraatstikstof naar het grondwater. De teler kan tevens besparen op de aankoop van meststoffen. Het stikstofmeetnet levert daarnaast belangrijke onderzoeksdata over het effect op lange termijn van veelvuldige toediening van dierlijke mest en de mineralisatie van organisch materiaal in de bodem.
- 44 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
RAS en Regels (= RARE) (1/10/2010 - 1/10/2011) Coördinator: Provincie West-Vlaanderen, Brugge Partners: x
Provincie Zeeland, directie Ruimte, Milieu en Water, Zeeland
x
Wageningen IMARES, Dept. Aquacultuur (IMARES), Yrseke
x
Provincie Oost-Vlaanderen, Gent
x
Proefcentrum voor Innovatie, Verbreding en Advies voor Landbouw en Veehouderij (PIVAL), Roeselare (Rumbeke)
x
Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG), Kruishoutem
Inhoud: Binnen het Scheldemondgebied beginnen meer en meer bedrijven geïnteresseerd te raken in aquacultuur, met name intensieve aquacultuur in gesloten recirculatie aquacultuur systemen (RAS). Deze ontwikkeling wordt ondersteund en gestimuleerd door verschillende projecten in de regio, voornamelijk Het Interreg IVa project Aqua-Vlan, dat ontstond op initiatief van de Scheldemondraad. Aqua-Vlan heeft een sterke focus op het ontwikkelen van duurzame, rendabele kweektechnieken, vissoorten en hun positie in de markt, maar helaas kon hier geen aandacht gegeven worden aan regel- en wetgeving rond aquacultuur. Bij bijna alle partners van het Aqua-Vlan project lopen vergunningsprocedures voor demonstratiefaciliteiten en allen ervaren dat overheden onvoldoende kennis omtrent deze materie bezitten voor een correcte interpretatie van de aquacultuurwetgeving. Met als gevolg een moeizame procedure voor het verkrijgen van vergunningen, bvb. de milieuvergunning. Verder is er een sterk contact met potentiële kwekers of bedrijven die al aan de slag zijn. Helaas werd duidelijk tijdens discussies, dat alle stakeholders dezelfde problemen ondervinden als de Aqua-Vlan partners bij de handhaving van regels door lokale en provinciale overheden. Vaak ligt de oorzaak van deze moeizame samenwerking bij het feit dat aquacultuur voor de overheden een nieuwe sector is, in het bijzonder voor aquacultuur in gesloten RAS. Het resultaat is echter dat Europese wetgeving verschillend geïnterpreteerd kan worden door de verschillende overheden; dit zowel regionaal als provinciaal aan beide zijden van de landsgrens. Dit wordt als bijzonder hinderlijk ervaren door de sector voor de verdere duurzame ontwikkeling van aquacultuur in RAS. Van belang is hier vooral het regelwerk rond de Kaderrichtlijn Water, de Richtlijn voor Exoten en het juist berekenen van afvalstromen en het managen van afvalstromen vanuit RAS. Deze zijn vaak niet duidelijk voor overheden en worden deels onvolledig op zelfs foutief geïnterpreteerd. Daarom wil dit project de interpretatie en handhaving van regels tijdens het vergunningsproces voor aquacultuurbedrijven, in het bijzonder gesloten RAS, transparanter maken voor overheden (regionaal en provinciaal). Op deze manier wordt aquacultuur op een duurzame wijze bevorderd met de correcte aandacht voor onze leefomgeving. Er zal een handleiding worden gemaakt voor interpretatie van regelgeving rond het vergunningsproces voor aquacultuur in RAS voor de Scheldemondregio met als doelpubliek: overheden (om die regels juist te handhaven) en kwekers (om hun mogelijkheden correct te verkennen).
- 45 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem
OPENINGSUREN Het proefcentrum is toegankelijk van maandag tot vrijdag van 8 u 30 tot 16 u 40. Wie informatie wenst of wie de proeven ter plaatse wil komen volgen, kan hiervoor het hele jaar door op het PCG terecht. Groepen kunnen telefonisch of schriftelijk een rondleiding aanvragen. Een documentatiebestand met artikels uit de voornaamste vakbladen staat ter beschikking van de leden. LIDMAATSCHAP Lid worden van het PCG kan door storting van € 95 (of € 60 exclusief Proeftuinnieuws) op rekeningnummer 103-2046532-94 met vermelding ‘lidgeld 2011’. Om grotere organisaties van dienst te zijn, heeft het PCG de lidmaatschapsformule aangepast. Een eerste lidmaatschap bedraagt € 95 (of € 60 zonder Proeftuinnieuws) per jaar. Voor elke volgende medewerker van ditzelfde bedrijf betaalt men € 65 (of € 30 zonder Proeftuinnieuws). Het is eveneens mogelijk om lid te worden via domiciliëring. Wat omvat het lidgeld? x x
x x x x x x
Een abonnement op Proeftuinnieuws In dit veertiendaagse vaktijdschrift vindt u veel actuele informatie over land- en tuinbouw. Regelmatig worden er proefverslagen van diverse proefcentra gepubliceerd, ook van het PCG. In elk nummer verschijnen vaste rubrieken, waaronder specifieke teelttips voor openlucht, glas, kleinfruit en witloof, veilingprijzen, agenda en sectornieuws. De maandelijkse Nieuwsbrief van het PCG met actuele teeltinfo en informatie over het Proefcentrum. Het jaarverslag De mogelijkheid om aan te sluiten bij de teeltwerkgroepen Persoonlijke uitnodigingen voor alle activiteiten georganiseerd door het PCG, en deelname aan verminderd tarief Toegang tot het documentatiemateriaal van het PCG Individueel teelttechnisch advies
- 46 Jaarverslag 2010 – PCG Kruishoutem