Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs Guimardstraat 1, 1040 Brussel
WELKE WERKVORMEN PAS JE TOE BIJ ACTIEF EN COOPERATIEF LEREN ?1
VVKSO.DOC.2
Er is een grote verscheidenheid aan werkvormen waarvan hierna een lijst is opgenomen. Alle opgesomde werkvormen zijn in de lijst alfabetisch gerangschikt. Noteer het volgende: –
Sommige werkvormen zijn erg beperkt in tijd terwijl andere een hele hap uit de lestijd vergen. Als leraar beslis je zelf over je tijdbeheer rekening houdend met veronderstelling dat je het graadplan ook moet realiseren.
–
In de lijst zijn een aantal werkvormen eerder geschikt voor complexere opdrachten.
–
Kies die werkvormen waar zowel de leerlingen en jijzelf als leraar zich fijn voelen.
–
De namen zijn niet het belangrijkst; wel wat je met de werkvorm bereikt bij de leerlingen. Struikel dus niet over de soms wel erg vreemd klinkende woorden.
1 Actie ondernemen = een onderwerp dat in de klas ontwikkeld werd, kan aanleiding geven tot een onderneming van de leerlingen. Dat is een vorm van authentiek leren. Zo kan een les biologie waarin afvalverwerking aan bod is geweest, leiden tot allerlei acties om afval in de school te sorteren.
2 A/B-activiteiten = de leraar laat de leerlingen bij deze werkvorm in groep werken. Binnen de groep krijgt elke leerling een andere rol. (Indien nodig lezen de leerlingen de beschrijving van de rollen en de afspraken voor het groepswerk aanvangt.) De leerkracht deelt aan de tijdbewaker/planner mee hoeveel tijd er voor de verschillende opdrachten is. De leerlingen krijgen eerst een uitgeschreven A-opdracht die voor alle leerlingen gelijk is. Bij deze opdracht is het verwerken van informatie belangrijk (bv. het lezen van bronnenkaarten). De leerlingen vervullen bij deze opdracht hun rol. Nadien voeren de leerlingen een B-opdracht uit. Die is voor alle groepen anders. Ze belicht immers het centrale thema vanuit een andere hoek. (En verwerkt tegelijk info uit de A-opdracht op een andere manier). Bij voorkeur wordt in deze B-opdracht een vaardigheid aangesproken die anders is dan de gewone kennisvergaring. Bv. een rapsong maken over milieuvervuiling (muzisch-creatieve vaardigheden als zingen, tekenen), een gedicht maken of een spreekopgave (verbale intelligentie), construeren, kaartlezen bij het ontwerpen van een maquette (ruimtelijke intelligentie). Tijdens dit lesgedeelte observeert de leraar en laat hij leerlingen zo autonoom mogelijk werken. Tenslotte is er een presentatie van het werk.
3 ABC-schrift 1
Dankbaar gebruik gemaakt van de bijlage bij het leerplan Wereldoriëntatie basisonderwijs derde graad
2 VVKSO.DOC.5
= dit is een schrift waarin bij elke letter van het alfabet over een bepaald thema of onderwerp een begrip dat met dat thema te maken heeft, wordt uitgewerkt. Bij het woord (passend bij de letter van het alfabet wordt dan meer info opgezocht, documentatie, foto’s en tekeningen verzameld,…Per letter wordt er op max één A4 gewerkt. De taak kan individueel door de leerling worden uitgewerkt of door de hele klas. In dat laatste geval wordt het schrift doorgegeven en om beurt werkt een leerling een letter uit.
4 Bekend – benieuwd – bewaard = voorafgaand aan bv. een film vatten leerlingen in groepjes van drie samen wat ze van het onderwerp weten (bekend). Dan formuleren ze vragen over wat ze niet weten (benieuwd). Na afloop van de film doen ze dat weer, maar nu stellen ze samen vast wat ze te weten zijn gekomen (bewaard).
5 Beleving = vaak worden jongeren via de media geconfronteerd met erg aangrijpende zaken (de moord op Julie en Melissa, An en Eefje, de aanslag op 11 september op de Twin Towers,…). Daarover kan een klasgesprek worden gehouden waarin allerlei bedenkingen en bedenkingen aan de orde zijn. De leraar vat samen wat de aandachtspunten zijn waarover verder gewerkt kan worden. Deze authentieke instapmogelijkheid kan aanleiding zijn tot sterke inleeflessen.
6 Beschrijving = de bedoeling van deze werkvorm is dat leerlingen (bv. in de les moderne talen) een voorstelling geven van iets in woorden bv. een beschrijving van het weer, van een parcours, van een dier,…
7 Boekverslag = leerling A interviewt leerling B over een boek dat ze beiden gelezen hebben. Daarna vertelt leerling A aan B wat hij uit het interview geleerd heeft over het onderwerp. Dan wisselen de rollen.
8 Bord vol ideeën/woorden = de leerlingen worden gevraagd om te noteren wat er in hun hoofd opkomt over een bepaald lesonderwerp. De woorden worden door de leraar op het bord genoteerd. Zo hebben alle leerlingen de kans om aan bod te komen. De leraar geeft structuur aan de verzamelde woorden bv. herhaling wordt vermeden, soms wordt een idee anders geformuleerd. Uit die veelheid van informatie zal nadien een keuze worden gemaakt waarmee de les verder wordt gezet.
9 Brainstorm = is de eerste fase van een grotere, complexere opdracht. Een voorbeeld is het aanbrengen van ideeën voor een schrijfopdracht. Leerlingen leveren om de beurt een creatieve bijdrage. Om zeker te zijn van ieders participatie kan de regel gelden dat je pas weer iets mag zeggen nadat alle anderen aan beurt zijn geweest. Leerlingen kunnen ook worden verplicht om voort te borduren op het idee van een ander.
10 Briefwisseling/e-mailuitwisseling
3 VVKSO.doc.5
= op afstand communiceren (per brief of via e-mail) met bv. een andere school kan een interessante werkvorm zijn om informatie uit te wisselen.
11 Carrousel = de leerlingen leren met deze werkvorm informatie met veel partners delen. Leerlingen gaan in twee kringen zitten/staan met het gezicht naar elkaar. Ze worden zo geplaatst dat ze per twee zitten/staan. Ze delen informatie met elkaar gedurende een afgesproken tijd. De buitenste kring schuift dan één plaats door (of 2,3, …) in dezelfde richting zodat ze een nieuwe partner hebben. Opnieuw wordt informatie gedeeld. Dit herhaalt zich tot de meeste vragen/problemen/opdrachten ongeveer opgelost zijn.
12 Cartoons = via spotprenten of karikaturen kunnen leerlingen zaken verduidelijken. Deze werkvorm leert waarnemen, herkennen, reproduceren, uitleggen. (Indien leerlingen zelf cartoons aanmaken, spreekt dat hun creativiteit erg aan maar voorziet de leraar best meer tijd.)
13 Charade = met deze werkvorm word teen actie of begrip uitgedrukt niet met woorden maar door ze uit te beelden. De toeschouwers raden de uitgebeelde handelingen of begrippen. Het is niet de bedoeling dat er veel gesproken wordt tijdens de charade en dat is goed zowel voor de sociale ontwikkeling. Jongeren vinden het plezierig om in samenwerkend verband iets uit te beelden. Met deze speelse vorm leren ze ook overleggen en op elkaar inspelen.
14 Check-in duo’s = oefeningen waarbij eerst individueel een vraag wordt beantwoord of een opdracht wordt gemaakt. Nadien vergelijken ze in duo hun antwoorden. Wanneer er verschillen zijn, wordt er overlegd. De leraar bespreekt alleen vragen waarover geen overeenstemming is bereikt. Deze werkvorm is zeer bruikbaar bij het nabespreken van oefeningen, maar ook als kort intermezzo tijdens een instructie. De leraar kan heel snel en efficiënt weten of de leerlingen de kennis hebben verworven.
15 Collage maken = een collage is een uitstekend middel om op creatieve wijze ideeën samen te brengen over een bepaald thema. Foto’s en tekst worden geschikt en gekleefd. Zo’n collage kan een afsluitstuk zijn van een behandeld thema in de voorafgaande les(sen). Bij een presentatie kan een collage een creatief presentatie-instrument zijn.
16 Computergroepjes = leerlingen werken samen aan een computer. Ze moeten het eens worden voor iets getypt wordt. Mogelijke taken zijn: het toetsenbord bedienen, de monitor aflezen, de besluiten nemen, de ideeën verzamelen en meedelen. De rolverdeling is best afwisselend.
4 VVKSO.DOC.5
17 Contractwerk = is een organisatievorm waarbij voor de individuele leerling een activiteitenpakket voor een bepaalde periode formeel wordt vastgelegd. Voor de afwerking van het pakket krijgt hij/zij een bepaald deel van de klastijd (contractwerktijd) ter beschikking, waarbij hij/zij relatief zelfstandig over de duur én de volgorde van de onderscheiden activiteiten kan beslissen. (Uit: F. Laevers, Ervaringsgericht werken in de basisschool, Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs V.Z.W. Vesaliusstraat 2, 3000 Leuven). Randvoorwaarden: het is geen huiswerk, maar het gebeurt tijdens de klastijd - er zitten minimum twee opdrachten in het pakket zodat de leerling kan kiezen waarmee hij begint - sommige leerlingen moeten geholpen worden bij het plannen – het vraagt wat ervaring om een goede afwisseling te maken van moet- en magtaken - contractwerk is niet alleen papierwerk voor de leerling. Het moet er in de klas meer aan toegaan zoals in een laboratorium, met proefjes, vergelijkend onderzoek, het uitproberen van iets en het noteren van resultaten. Het takenpakket is dus een activiteitenpakket.
18 Dobbelen = een werkvorm voor groepjes van 2 tot 4 en kan gebruikt worden voor het verwerken van gelezen teksten maar er kan ook gedobbeld worden rond nieuw geleerde woorden. De leerlingen maken dan zinnen met woorden die ze dobbelden. Algemeen gezien verloopt de oefening als volgt. De leerlingen lezen zelf een verhaal of beluisteren het. Ze zitten in groepjes bij elkaar. Ieder groepje heeft een dobbelsteen en een papier met daarop de verklaring van de stippen van de dobbelsteen. Bij ieder vlak van de dobbelsteen (1 tot en met 6) hoort een vraag: wie? wat? waar? wanneer? hoe? waarom?. De eerste leerling gooit een dobbelsteen en kijkt welke vraag hoort bij het gegooide aantal stippen. De leerling formuleert met de woord een vraag over het verhaal. De leerling naast de vraagsteller moet de vraag beantwoorden. Als de vraag te moeilijk is, mag de groep helpen. Nu mag de volgende leerling de dobbelsteen gooien en een vraag formuleren. Dit gaat zo verder tot ieder een bepaald aantal beurten heeft gehad of tot de tijd om is.
19 Denken – delen – uitwisselen = is een werkvorm waarbij de leraar met vragen tijdens de les wil nagaan of de leerlingen alles voldoende begrepen hebben of waarbij hij wil peilen of ze de stof kunnen toepassen. Eerst stelt de leraar een vraag en verzoekt iedereen om erover na te denken (gedurende een korte, afgesproken tijd). De leraar zorgt ervoor dat er in stilte wordt gewerkt. Nadien geven de leerlingen in duo hun antwoord aan elkaar. Deze stap kan erg gestructureerd verlopen bv. eerst antwoorden de leerlingen aan de raamzijde en pas nadien de andere. Ze mogen hun antwoord nog bijstellen. Tenslotte wijst de leraar willekeurig leerlingen aan om antwoord te geven. Ze mogen inhoudelijk geen commentaar geven op elkaars antwoord. Dat is de taak van de leraar.
20 Documentatie raadplegen = de tijd dat de leraar de enige documentatiebron voor de leerlingen was, is stilaan voorbij. Door de werkvorm documentatie raadplegen in te lassen in de les, wordt de leraar losgekoppeld van die haast niet uit te voeren taak, namelijk de allures aannemen van een wandelende encyclopedie, een allesweter. Doet hij dat toch, dan ontneemt hij leerlingen veel kansen om zelfstandig hun leerverantwoordelijkheid te ontwikkelen. Leerinhoud verwijst immers niet enkel naar kennis maar ook naar het beheersen van onderzoeksvaardigheden. Daarom kan aan de leerlingen in groep bij het aansnijden van een nieuw onderzoeksgegeven eerst gevraagd worden welke kanalen ze zullen inschakelen om info te verzamelen. Hoe meer kanalen, hoe meer invalshoeken en hoe meer kans om met de kenmerken van iedere bron kennis te maken. Leerlingen maken dus eerst een lijst van mogelijke bronnen bv. eigen voorkennis, kennis van derden (interview, enquête), kranten, tijdschriften, catalogi, encyclopedieën, elektronische bronnen (internet, cd-rom), atlassen,…Dan selecteren ze de bronnen die ze daadwerkelijk kunnen
5 VVKSO.doc.5
gebruiken en verdelen ze taken voor het opzoekwerk. Als dan ook nog een aantal richtlijnen vastgelegd worden voor het opzoekwerk zelf dan zijn ze echt goed bezig bv. naam bronmateriaal noteren, samenvatten wat belangrijk is,…
21 Drie-stappen-interview = is een werkvorm waarbij er gelijke deelname van de leerlingen is. Alle leerlingen doen mee omdat er weinig mogelijkheden zijn om te ontsnappen. 50 % van de klas praat op hetzelfde moment. De werkvorm verloopt als volgt: leerlingen worden in duo’s opgedeeld. In een eerste fase interviewen de Aleerlingen de B-leerlingen over het onderwerp (bv. voor economie – Wat zijn de voor- en de nadelen van de markteconomie?). Vervolgens worden de rollen omgedraaid en interviewen de B-leerlingen de Aleerlingen. In een laatste fase wordt er gewerkt in groepjes van 4 waarin leerlingen één voor één aan elkaar uitwisselen wat ze van de geïnterviewden gehoord hebben.
22 Dubbel kringgesprek = dit is een variant op kringgesprek (zie 32). De klas werkt in twee groepen. Eén groep voert in een binnenkring het kringgesprek uit, terwijl de andere groep in de buitenkring er rond zit en een opdracht krijgt bv. als observator, als notulist. Na afgesproken tijd kunnen de rollen wisselen.
23 Experts = per groep worden een aantal taken verdeeld. Leerlingen uit de verschillende groepen die dezelfde taak gekregen hebben, gaan bij elkaar zitten om die taak samen voor te bereiden. Daarna gaan ze terug naar hun eigen groep om de andere leerlingen te onderwijzen. Na afloop van de informatieronde ondervraagt ieder groepslid de verschillende ‘experts’ tot iedereen alle antwoorden kan geven.
24 Formaties vormen = de leraar noemt een formatie (bv. een wijze van samenstelling zoals de spijsvertering, chemische reacties) en de leerlingen moeten samenwerken om deze formatie gedramatiseerd weer te geven.
25 Gasten in de klas = expertise van buitenaf naar de klas halen is erg waardevol want heel wat doelstelling kunnen nagestreefd worden met deze werkvorm: de betrokkenheid van leerlingen wordt vergroot, de deskundigheid wordt aangesproken, jongeren komen in contact met een persoon of met een maatschappelijke situatie waar ze normaal gezien niet direct mee te maken hebben. Een gast in de klas uitnodigen zorgt ook voor een enorme afwisseling van het onderwijslandschap. Het bezoek van een deskundige vergt goede afspraken (bv. onderwerp) en voorbereiding (bv. interview, kringgesprek)
6 VVKSO.DOC.5
26 Groepsverslagen = leerlingen onderzoeken samen een onderwerp. Ieder lid van de groep is verantwoordelijk voor het aanboren van ten minste één nieuwe bron en het schrijven van minstens drie korte samenvattingen met nieuwe info over (een deel van) het onderwerp. Leerlingen schrijven het eindverslag samen en iedere leerling is ervoor verantwoordelijk dat zijn/haar informatie in het verslag wordt meegenomen. Bij mondeling verslag neemt iedere leerling een deel daarvan op zich en is iedereen er bovendien voor verantwoordelijk dat elk groepslid zoveel kan oefenen als nodig is om een goede rapportage te kunnen geven.
27 Groepsonderzoek – groepsproject = wil een diepgaand onderzoek rond een thema nastreven en bevordert het zelfstandig werken bij leerlingen. Deze werkvorm biedt heel wat mogelijkheden om vakoverschrijdend te werken en leerlingen meer verantwoordelijk voor het eigen leren te maken. Een stappenplan voor deze werkvorm is: –
Stap 1: groepsindeling en voorstelling thema(‘s), subthema(‘s). Leerlingen kiezen het onderwerp
–
Stap 2: elke groep bepaalt welk subthema zij gaat onderzoeken en welke onderzoeksvraag zij wil beantwoorden. De groep maakt een planning op, verdeelt de rollen en taken
–
Stap 3: leerlingen verzamelen informatie, analyseren en bewerken die. Ze evalueren zowel de resultaten als het groepsproces en komen tot conclusies.
–
Stap 4: de voorbereiding van de verslaggeving bv. klassieke presentatie, verslagen die worden afgegeven aan de leraar
–
Stap 5: evaluatie (zowel proces als product)
28 Het snelst, het meest = Oefeningen gebaseerd op competitie tussen groepen. De kans op succes stimuleert om zo snel en juist een taak te maken of zoveel mogelijk oplossingen of voorbeelden te bedenken. Leerlingen krijgen eerst tijd om in hun groepje zoekstrategieën te bedenken en ze te oefenen. Daarna krijgen ze vragen waar ze zo snel mogelijk een antwoord bij moeten zoeken.
29 Hoekenwerk = is een vorm van interne differentiatie, waarbij de leerlingen aan de hand van opdrachtkaarten, fiches en instructieve spelen individueel of in kleine groepjes in « hoeken » werken om zo op eigen ritme en op eigen niveau verschillende stappen van het leerproces te verwerken. Voorbeelden: de computerhoek voor opzoekwerk in een digitale encyclopedie of op het web of voor gebruik van educatieve programma’s - de luisterhoek voor het afwerken van een luisteropgave - de docuhoek voor het zelfstandig opzoeken in naslagwerken - de ontdekhoek voor het uitvoeren van een proef - de diahoek voor het bekijken van een dia met een diakijkertje - de werk- en overleghoek waar in kleine groep opgaven worden afgewerkt vooraleer er met een carrousel- of doorschuifsysteem op afgesproken tijd naar een volgende hoek (opdracht) wordt overgegaan - de moet- en maghoek waar de leerling die het wat moeilijker heeft met de leerstof een moetopdracht krijgt zodat hij het leerstofonderdeel op eigen ritme kan herhalen. In de maghoek worden keuzeopdrachten gemaakt.
7 VVKSO.doc.5
30 (Huis)werkcontrole = leerlingen vergelijken de uitkomsten van hun (huis)werk met elkaar. Als ze verschillende antwoorden hebben, bespreken ze deze tot ze het eens zijn over de juiste versie. Pas als ze het niet eens zijn, roepen ze de hulp van de leraar in.
31 Interview = met deze werkvorm gaat de leerling op zoek naar informatie die hij nodig heeft voor het probleem dat hij moet onderzoeken. Best is om deze werkvorm goed voor te bereiden. Een paar praktische tips: – – – – – – – –
bereid de vragen goed voor begin met je voor te stellen vraag beleefd of de geïnterviewde wil meewerken leg kort uit wat de bedoeling is van het interview (zeg waarvoor de gegevens worden gebruikt) reageer niet verbaasd op bepaalde antwoorden suggereer geen antwoorden aan de ondervraagde controleer of je goed begreep wat er is geantwoord vergeet bij de afsluiting de ondervraagde niet te danken
32 Klaskrant = een klaskrant is een goed instrument waarmee leerlingen naar buiten komen met wat er bij hen (in de les) leeft. Zo’n krant kan een papieren of een elektronisch instrument zijn. Belangrijk is dat leerlingen er zelf door aan bod komen. Ofwel kan de leraar het hele proces van het maken van een krant begeleiden maar er kan ook gedacht worden aan verantwoordelijkheid van leerlingen in samenwerkend verband. Bij het waken over de aanmaak van zo’n krant dienen verschillende zaken in het oog te worden gehouden: het verzamelen van nieuws, rubrieken kiezen, het nieuws kiezen, artikels schrijven en de lay-out van de krant verzorgen.
33 Kringgesprek = een kringgesprek is een werkvormen waarbij zowel de leerlingen als de leraar in een kring plaatsnemen. Het is belangrijk dat de deelnemers elkaar kunnen zien om zo vlot mogelijk te communiceren. De bedoeling van deze werkvorm is dubbel. Er is allereerst de sociaal-emotionele component. Leerlingen worden gestimuleerd om hun gedachten te durven zeggen maar ze leren ook luisteren naar anderen en elkaars mening respecteren. Anderzijds is de werkvorm erg goed om leerlingen te bevragen over wat ze al weten over een onderwerp (de beginsituatie peilen) en wat ze er nog graag over willen weten.
8 VVKSO.DOC.5
34 Kwartet = net als bij een gewoon kwartetspel moeten de leerlingen door vragen (en ook door te onthouden) een viertal kaarten (een kwartet) proberen te verzamelen die bij elkaar horen. Dit kan over allerlei onderwerpen gaan bv. bloemen en planten, landen en steden, verkleinwoorden, meervoudsvormen,… Een variant op het kwartetspel is door de leerlingen een omslag te geven met 10 kaarten erin. Dan moeten ze er vier uit halen die bij elkaar horen. Als die gevonden zijn, dan worden ze op een flap gekleefd. Natuurlijk werken ze in dat laatste geval rond een specifiek gegeven.
35 Ladderklassement = 8 tot 10 stellingen over een bepaald onderwerp worden op kaarten geschreven. De leerlingen werken samen in kleine groepen en moeten de stellingen verticaal klasseren in volgorde van belangrijkheid. De belangrijkste stelling komt boven te liggen, de tweede daaronder,… Na het groepswerk gaat één groepslid per groep in een cirkel zitten, samen met iemand van de andere groepen om zo de volgorde van de groep voor te leggen en toe te lichten.
36 Leesmaatjes = leerlingen lezen elkaar een tekst (bv. verhaal, krant- of tijdschriftartikel) voor in het Nederlands of een moderne taal. De ene leerling leest, de andere leerling luistert, vraagt door bij bepaalde woorden en controleert de uitspraak. Daarna wisselen de rollen.
37 Legpuzzel (basis- en expertengroepen) = een variant van 'experts' = heeft als doel dat leerlingen zelf informatie opdoen, die verwerken en doorgeven aan elkaar. De begeleider vormt basisgroepen van bv. 4 leerlingen. Hij nummert de deelnemers per groep. Alle gelijke nummers in de verschillende groepen krijgen dezelfde informatie en opdrachten (= verdeelde informatie per groep). De deelnemers werken zich individueel door hun opdracht en informatie heen. Nadien gaan de deelnemers met dezelfde opdracht samen zitten, leggen hun bevindingen en oplossingen samen en bevragen elkaar over hun opdracht (= expertengroep). Ze noteren want ze moeten straks naar hun basisgroep terug om verslag uit te brengen. In de basisgroep brengt elke expert verslag uit over de deelopdracht. Als slottaak kan in die groep een verslag worden gemaakt of een affiche worden ontworpen.
38 Levend hoekje = een levend hoekje kan in of buiten de klas worden gemaakt. In de klas kan dat een terrarium, aquarium, insectarium, bloempotten met allerlei wilde planten of sierplanten… Op de speelplaats kan dat een vijver, plantenhoek… zijn. Een levende hoed bevat levende wezens maar er kunnen ook grondsoorten, ertsen, stenen…in voorkomen. Levend betekent ook dat de hoek in de loop van het jaar verandert. Het is een goede werkvorm om leerlingen actief te betrekken en te motiveren maar ook om hen gedeelde verantwoordelijkheid te geven.
9 VVKSO.doc.5
39 Lijn = een werkvorm waarmee leerlingen leren om zich te verduidelijken, om een plaats op een continuüm te rechtvaardigen. Leerlingen krijgen een opdracht (taakkaart) waarbij ze bij de uitvoering ervan een lijn moeten opstellen bv. volgens grootte van massa, volgens snelheid van dieren, uitvindingen in chronologische volgorde, positie van steden volgens de breedtegraad,
40 Luciferdiscussie = leerlingen zitten in een kring en moeten discussiëren over een aantal stellingen. Iedere leerling krijgt drie lucifers en elke keer als de leerling iets zegt of tussenkomt, moet hij een lucifer inleveren. Zo overwegen de leerlingen goed wanneer ze iets inbrengen.
41 Mindmapping = alle leerlingen krijgen een pen/stift van een verschillende kleur en per groep wordt een groot vel papier gegeven. Het lesthema dat ze moeten uitwerken, schrijven ze in het midden. Elke om (afgesproken) beurt noteert de belangrijkste ideeën die horen bij het thema. Nadien mag ieder (individueel) andere ideeën toevoegen of verbindingslijnen trekken. De werkvorm is bruikbaar als een nieuw lesonderwerp wordt ingevoerd (wat weten ze al?) of na het onderwijzen ervan (wat weten ze erover en zetten ze in de verf? Welke relaties leggen ze?) De werkvorm helpt leerlingen om begrippen te verhelderen en laat hen relaties tussen begrippen ontdekken.
42 Muurkrant = de krant aan de muur geeft een bepaald, afgebakend probleem of thema weer. (Indien leerlingen een eigen thema mogen kiezen, is de motivatie erg groot.) Het creatieve eindresultaat wordt nadien klassikaal besproken.
43 Numbered heads (genummerde hoofden tezamen) = is een manier om ervoor te zorgen dat alle leerlingen deelnemen aan het in de groep en dat moeilijke dingen aan zwakkere leerlingen worden uitgelegd tot ze het snappen. Dit effect wordt bereikt door leerlingen in de groep te nummeren. Na overleg wordt aan een willekeurig nummer het antwoord gevraagd. De hele groep wordt beoordeeld op het antwoord van deze leerling. Het genummerde hoofd kan ook worden gevraagd om een presentatie te geven.
44 Oefenpartners = leerlingen stellen elkaar vragen over de geleerde stof (bv. hoofdsteden, definities, formules …). Leerlingen krijgen vijf minuten om dit te doen. De oefenpartners stoppen wanneer ze elkaars vragen foutloos kunnen beantwoorden. Toetsresultaten worden achteraf onderling besproken. Heeft het samen oefenen geholpen? Wat kan er volgende keer verbeterd worden?
45 Ontdekdozen
10 VVKSO.DOC.5
= wat hier gebruikt wordt zijn ofwel kant-en-klare experimenteersets die in de handel verkrijgbaar zijn of dozen die door leraren zelf zijn samengesteld. Het is belangrijk om jongeren zelf te laten ontdekken.
46 Opstelduo’s = leerling A vertelt leerling B wat hij van plan is in een opstel te schrijven, terwijl leerling B aantekeningen maakt of de grote lijnen samenvat. Dan vertelt leerling B aan leerling A wat hij van plan is om te schrijven. Leerling A noteert. Dan wisselen ze hun aantekeningen uit.
47 Pars pro toto = bij deze vorm van samenwerkend leren bij complexere taken leveren groepsdeelnemers elk een deel van een totaalproduct. Er wordt bijvoorbeeld door ieder groepslid een deel van een artikel, een samenvatting, krant of brochure geschreven. Het kan ook dat elk groepslid zich specialist maakt van een bepaald kennisgebied en die kennis overbrengt aan de andere groepsleden.
48 Passen en meten = leersituatie waarbij de juiste combinatie moet worden gemaakt, of waarbij de juiste volgorde moet worden gevonden. De leerlingen krijgen slechts een deel van de info en kunnen alleen door overleg de juiste combinatie vinden. Voorbeeld: zo kunnen bij woorden de juiste betekenissen worden gezocht, bij zinsdelen hun functie, bij personages hun karakterbeschrijving.
49 Poppenspel = met een poppenspel krijgen leerlingen de gelegenheid om een verhaal uit de doeken te doen zodat de communicatieve vaardigheden worden geoefend. Leerlingen die zelf niet graag acteren kunnen met deze werkvorm de drempel van puberale schroom overschrijden. (Variaties zijn handpantomime, vingerpoppenspel, maskerspel, schaduwspel met de hand,…)
50 Quiz = met een quiz wordt de (voor)kennis van leerlingen getest. Deze werkvorm motiveert leerlingen erg (mentaliteit van de winnaar). Eigenlijk is het een werkvorm waarmee ze spelenderwijze leren. Houd er echter rekening mee dat er sterke leiding moet zijn want anders kan het verkeerd lopen in grotere klassen. Zorg er ook voor dat zwakkere, stillere leerlingen niet uit de boot vallen.
51 Raadsels = oefeningen gebaseerd op een bewust kennisverschil tussen leerlingen en waarbij één of meer leerlingen raadselbedenkers zijn en de andere(n) oplosser(s). Voorbeeld: één leerling beschrijft een ruimte of personage uit een verhaal, de andere raadt om wat of wie het gaat.
11 VVKSO.doc.5
52 Richt je op je partner = leerlingen richten zich tot hun buurman of –vrouw en stellen hem of haar een vraag over de les. Zo’n vraag kan zijn om in eigen woorden het concept van de les uit te leggen, of om na te doen wat de leraar (bv. op kaart, tijdens een experiment) heeft voorgedaan of om de belangrijkste punten uit de les samen te vatten. Duur van deze oefening is erg kort: 3 tot 5 minuten.
53 Rollenspel = De spelers van een rollenspel leven zich in in de rol van iemand anders en laten hun verbeelding daarbij de vrije loop.
54 Ronde tafel (schrijfronde) = om in een groep verantwoordelijkheid te leren opnemen of om binnen korte tijd zoveel mogelijk dingen te laten opsommen en uitgebreid in te gaan op elkaars argumenten is ronde tafel een geschikte werkvorm. De groep krijgt een opdracht bv. een stelling met verschillende antwoordmogelijkheden of een vraag. (Op welke wijze kan het werkloosheidsvraagstuk worden aangepakt? Hoe kun je onderzoeken of een plant op licht reageert?) Elke leerling zal met een andere kleur schrijven en noteert op een blad zijn eigen reactie. Het blad schuift nadien 1 plaats op. De leerlingen reageren nu met aanvullingen, bemerkingen.
55 Rondje = om te vermijden dat niet iedereen aan bod komt bij groepsgesprekken, kan de leraar een gespreksstructuur gebruiken. De groep krijgt een vraag. Van ieder groepslid wordt daarover een bijdrage gevraagd. Er wordt individuele bedenktijd afgesproken. Elke leerling legt een klein voorwerp in het midden van de tafel. Eén leerling start met het geven van zijn ideeën en mag dan zijn voorwerp terugnemen. Zo gaat het rondje verder tot ieder zijn voorwerp heeft. Nadien volgt een nabespreking.
56 Samenvatters = leerling A leest een paragraaf uit een tekst en vat de gelezen tekst samen. Leerling B leest mee en voegt toe wat in de samenvatting is overgeslagen. Na elke paragraaf wisselen ze van rol.
57 Simulatiespel = dit is een actieve werkvorm waarin de werkelijkheid wordt nagebootst. Veelal is een maatschappelijk probleem het onderwerp. Elke deelnemer vervult een duidelijk afgesproken rol.
58 Spin = een ideale werkvorm om bij het aansnijden van een nieuw concept leerlingen te stimuleren creatief te zijn. Met deze werkvorm maken leerlingen (vb. 2 tot 4 in een groepje) een soort woordenweb. De leraar legt in het midden van de groep een groot blad met daarop een begrip of een naam. Vanuit dit centrale woord (het lijf van de spin) lopen acht draden (de poten van de spin). Bij iedere lijn komt er een associatie bij het centrale begrip vb. een zin, een woord, een tekening. Leerlingen denken daarbij voor zichzelf
12 VVKSO.DOC.5
en pas als ieder in de groep het eens is over de associatie schrijft of tekent de leerling het geassocieerde bij de poot van de spin. Eventueel kan iedere leerling met een eigen kleur werken. Als nabespreking kunnen de spinnen aan de klas worden voorgesteld. Er kan ook gepraat worden over hoe de samenwerking in de groep verliep. Deze werkvorm is geschikt voor het activeren van voorkennis maar kan ook worden gebruikt bij de verwerking na het lezen van een tekst. Bv. de naam van de hoofdpersoon is het lijfje van de spin en leerlingen vormen dan poten met woorden of gebeurtenissen in het verhaal die met de hoofdpersoon te maken hebben.
59 Stellingenspel = een stellingenspel biedt leerlingen de mogelijkheid om een eigen mening te vormen en die te verdedigen. Ze ervaren dat mensen over eenzelfde onderwerp zeer uiteenlopende meningen kunnen hebben. Om deze werkvorm in goede banen te leiden wordt de klas in twee helften verdeeld. De klas wordt zo geschikt dat beide helften mekaar bekijken in het aangezicht. In het midden bevindt zich de moderator die het spel in goede banen leidt. Hij kondigt het onderwerp aan dat al of niet een keuze van de leerlingen zelf is. Hij duidt de spreker aan. (Er kan afgesproken worden dat wie het woord wenst, rechtop staat. Dat is dan een duidelijk signaal voor de moderator.) Ook andere afspraken zijn belangrijk bv. worden de belangrijkste uitspraken beknopt genoteerd op het bord. Met behulp van die uitspraken kan een nieuw lesonderwerp aangesneden of uitgediept worden.
60 Stripverhaal = via groepswerk (3 of 4 leerlingen) wordt een stripverhaal ontworpen (tekening en bijbehorende tekst). De stripverhalen worden aan de wand gehangen en door de verschillende groepjes aan elkaar voorgesteld.
61 Telefoongesprek = door deze werkvorm in de les toe te passen krijgen leerlingen de kans om een vaardigheid te oefenen die in het dagelijks leven erg belangrijk is. Daarbij kunnen allerlei soorten gesprekken aan bod komen bv. een dringende oproep, een vraag om info, een mededeling,…
62 Tentoonstelling = een tentoonstelling kan bezocht worden (en daaraan kunnen dan andere werkvormen worden gekoppeld). Het is anderzijds ook mogelijk dat een tentoonstelling door de leerlingen zelf opgezet wordt in de school. Doel is dat op die manier een uitwisseling komt van wat er in de verschillende klassen aan bod is gekomen. Bv. een tentoonstelling kan een afsluitstuk zijn van een leerproces waaruit producten (zoals posters, collages, gedichten, tekeningen,…) zijn ontstaan. Die zaken kunnen samengebracht worden aan een prikwand, in een klaslokaal, de schoolhal,…
63 Toetsvoorbereiders = leerlingen werken samen aan een toets voor de volgende les. Ze spreken ook samen de toets door en geven advies hoe ze het leren voor de toets kunnen verbeteren. De leraar kan begeleiden door met de leerlingen een aantal vragen over de af te nemen toets te ontwikkelen.
64 Verslag uitbrengen
13 VVKSO.doc.5
= kan schriftelijk of mondeling gebeuren. Het komt erop neer dat de leerling de boodschap weergeeft op zijn eigen manier. (bv. rapporteren van voortgang en/of resultaat van groepswerk)
65 Wat-zou-jij-doen-spel = de klasgroep wordt opgedeeld in verschillende groepjes (van een viertal leerlingen). Elke leerling van het groepje krijgt een lijst met probleemsituaties en mogelijke oplossingen voor het probleem. Eerst kiest en verantwoordt iedere leerling zelf een oplossing. Daarna bespreekt de groep de gekozen oplossing. Ten slotte volgt er klassikaal een nabespreking.