Assessment for learning Milepost 1 Kunstzinnige Vorming
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming.
Leerdoelen Kunstzinnige vorming MILEPOST 1 Aan het eind van het schooljaar waarin zij 7 jaar oud zijn, dient het overgrote deel van de kinderen: 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
kennis te hebben van een aantal vormen die kunstenaars in hun werk gebruiken in staat te zijn diverse materialen en processen te gebruiken in staat te zijn suggesties ter verbetering van hun eigen werk aan te geven in staat te zijn het werk van anderen van commentaar te voorzien te begrijpen dat het werk van kunstenaars op verschillende plaatsen en onder verschillende omstandigheden gezien kan worden
Leerdoelen Aardrijkskunde MILEPOST 1 Aan het eind van het schooljaar waarin zij 7 jaar oud zijn, dient het overgrote deel van de kinderen: 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 1.10 1.11 1.12 1.13 1.14
kennis te hebben van de belangrijkste natuurlijke en menselijke kenmerken van specifieke plaatsen kennis te hebben van overeenkomsten en verschillen tussen verschillende plaatsen kennis te hebben van het gebruik van land en gebouwen op bepaalde plaatsen kennis te hebben van de weers- en klimaatomstandigheden op bepaalde plaatsen en hoe deze de omgeving en levensomstandigheden van mensen beïnvloeden te weten dat de wereld verder reikt dan de plaats waar zij leven en dat de plaatsen die zij bestuderen onderdeel uitmaken van een grotere geografische wereld te weten dat mensen het milieu en de omgeving kunnen schaden of verbeteren in staat te zijn geografische termen te gebruiken in staat te zijn aanwijzingen op te volgen in staat te zijn de geografische kenmerken van de schoolomgeving en andere bekende plekken te beschrijven in staat te zijn kaarten en plattegronden, met gebruikmaking van beelden en symbolen, van bestaande en fictieve plekken te maken in staat te zijn kaarten van verschillende schaalgrootte te gebruiken om de ligging en een aantal eenvoudige geografische kenmerken van zowel het thuis- als het gastland te bepalen in staat te zijn secundaire bronnen te gebruiken om eenvoudige geografische informatie te vergaren in staat te zijn een mening te geven over de aantrekkelijke en onaantrekkelijke kenmerken van een bepaalde omgeving in staat te zijn op verschillende manieren over hun geografische kennis en begrip te communiceren
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
Leerdoelen Geschiedenis MILEPOST 1 Aan het eind van het schooljaar waarin zij 7 jaar oud zijn, dient het overgrote deel van de kinderen: 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 1.10
verhalen te kennen over verschillende personen die vroeger in diverse culturen hebben geleefd kennis te hebben van een reeks gebeurtenissen uit het verleden in staat te zijn vragen over het verleden te stellen en te beantwoorden in staat te zijn sleutelwoorden en -begrippen te gebruiken die op het verstrijken van tijd betrekking hebben in staat te zijn gebeurtenissen en voorwerpen in de juiste volgorde van tijd te plaatsen in staat te zijn verschillen tussen hun eigen leven en dat van mensen uit het verleden aan te geven in staat te zijn met gebruikmaking van verschillende informatiebronnen onderzoek te doen naar aspecten van het verleden in staat te zijn hun kennis en begrip van geschiedenis op verschillende manieren over te brengen te begrijpen dat gebeurtenissen en handelingen van mensen oorzaken en gevolgen hebben te begrijpen dat het verleden op diverse manieren kan worden weergegeven
Leerdoelen Informatie- en communicatietechnologie (ICT) MILEPOST 1 Aan het eind van het schooljaar waarin zij 7 jaar oud zijn, dient het overgrote deel van de kinderen: 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9
kennis te hebben van een aantal ICT-toepassingen in het dagelijkse leven kennis te hebben van de manieren waarop ICT het leven van mensen kan beïnvloeden in staat te zijn ICT te gebruiken om informatie te organiseren en te classificeren in staat te zijn ICT te gebruiken om informatie te presenteren in staat te zijn informatie te verwerken, op te slaan, op te zoeken en te wijzigen in staat te zijn met tekst, tabellen, beeld en geluid te werken in staat te zijn te plannen en instructies te geven om dingen te laten gebeuren in staat te zijn te beschrijven wat zij gedaan hebben in staat te zijn met gebruikmaking van ICT te onderzoeken wat er in reële en denkbeeldige situaties gebeurt
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
Internationale Leerdoelen MILEPOST 1 Aan het eind van het schooljaar waarin zij 7 jaar oud zijn, dient het overgrote deel van de kinderen: 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
te weten dat kinderen in de klas en op de school uit verschillende landen komen kennis te hebben van de namen en ligging (bij benadering) van de thuislanden van de kinderen uit de klas (en/of de school) kennis te hebben van de overeenkomsten en verschillen tussen het leven van de kinderen in de verschillende thuislanden en het leven van de kinderen in het gastland in staat te zijn elkaars individualiteit en onafhankelijkheid te respecteren in staat te zijn waar nodig met elkaar samen te werken
Leerdoelen Muziek MILEPOST 1 Aan het eind van het schooljaar waarin zij 7 jaar oud zijn, dient het overgrote deel van de kinderen: 1.1 1.2 1.3
1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 1.10 1.11 1.12 1.13 1.14
een aantal liedjes te kennen een aantal andere muziekstukken te kennen te weten hoe componisten en musici - waaroner een aantal uit hun thuisland en het gastland - muzikale elementen gebruiken om verschillende effecten te bereiken en hoe zij muzikale elementen voor verschillende gelegenheden gebruiken in staat te zijn de manieren waarop geluiden kunnen worden gemaakt, veranderd en samengesteld te herkennen en te onderzoeken in staat te zijn bekende liedjes te zingen in staat te zijn een eenvoudig ritme met een vaste maat aan te houden in staat te zijn eenvoudige muzikale patronen te componeren in staat te zijn een stuk zowel alleen als met anderen op te voeren in staat te zijn door middel van symbolen geluiden weer te geven in staat te zijn aandachtig naar muziekstukken te luisteren en er commentaar op te leveren in staat te zijn zich een eenvoudig deuntje te herinneren in staat te zijn suggesties aan te geven ter verbetering van hun eigen werk te begrijpen dat muzikale elementen gebruikt kunnen worden om verschillende effecten te creëren te begrijpen dat muziek voor diverse doeleinden gebruikt wordt
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
Leerdoelen Lichamelijke Opvoeding MILEPOST 1 Aan het eind van het schooljaar waarin zij 7 jaar oud zijn, dient het overgrote deel van de kinderen: 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 1.10 1.11
kennis te hebben van de regels en afspraken van een aantal activiteiten en eenvoudige spelletjes in staat te zijn eenvoudige activiteiten met beheersing en coördinatie uit te voeren in staat te zijn eenvoudige handelingen te herhalen en te ontwikkelen in staat te zijn eenvoudige tactieken toe te passen in staat te zijn opeenvolgende bewegingen toe te passen in staat te zijn regels en afspraken toe te passen in staat te zijn handelingen die door anderen worden uitgevoerd te observeren, na te doen en te ontwikkelen in staat te zijn de prestaties door observatie en herhaling te verbeteren in staat te zijn geruime tijd op een ontspannen manier in het water te verblijven te begrijpen wat veilig spel betekent te begrijpen dat lichaamsbeweging goed is voor het lichaam
Leerdoelen Natuur MILEPOST 1 Aan het eind van het schooljaar waarin zij 7 jaar oud zijn, dient het overgrote deel van de kinderen: 1.1 1.2 1.3 1.4
1.5
te weten dat wetenschappelijk onderzoek bestaat uit vragen stellen en bewijsmateriaal verzamelen door middel van observatie en meting in staat te zijn eenvoudige wetenschappelijke vragen te stellen in staat te zijn manieren vast te stellen om wetenschappelijke kwesties te onderzoeken in staat te zijn met hulp eenvoudige onderzoeken te doen: − nagaan wat er zal gebeuren − met hulp eenvoudige wetenschappelijke apparatuur gebruiken − herkennen wanneer een test of vergelijking met één variabele betrouwbaar is − observeren wat er gebeurt − vergelijken wat er gebeurt met wat zij dachten dat er zou gebeuren − verklaringen geven voor wat er is gebeurd en waarom het is gebeurd − eenvoudige vergelijkingen maken en overeenkomsten, verschillen en eenvoudige patronen vaststellen − vastleggen en overbrengen van hun observaties - mondeling, schriftelijk en met gebruikmaking van ICT in staat te zijn met hulp informatie uit eenvoudige teksten te verzamelen
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
Levende wezens Aan het eind van het schooljaar waarin zij 7 jaar oud zijn, dient het overgrote deel van de kinderen: 1.6 1.7 1.8 1.9 1.10 1.11 1.12 1.13 1.14 1.15 1.16 1.17 1.18 1.19 1.20 1.21 1.22 1.23
kennis te hebben van de basisvoorwaarden voor levende wezens om te kunnen overleven kennis te hebben van de verschillen tussen levende wezens en dingen die nooit geleefd hebben te weten dat levende wezens groeien en zich vermenigvuldigen te weten dat de kenmerken van de schoolomgeving de soorten levende wezens die zich daar bevinden beïnvloeden in staat te zijn levende wezens in eenvoudige groepen onder te verdelen in staat te zijn levende wezens in de schoolomgeving te herkennen te begrijpen dat verschillende plaatsen in de levensbehoeften van verschillende levende wezens voorzien kennis te hebben van de namen van de belangrijkste uitwendige lichaamsdelen van de mensen en dieren kennis te hebben van de namen en kenmerken van een reeks dieren kennis te hebben van het belang van lichaamsbeweging en gezond eten kennis te hebben van de functie van geneesmiddelen kennis te hebben van de zintuigen in staat te zijn overeenkomsten en verschillen tussen henzelf en anderen te herkennen te weten hoe je op een zorgvuldige en zorgzame manier met dieren moet omgaan kennis te hebben van de namen van delen van planten te weten dat zaden uitgroeien tot planten te weten dat planten licht nodig hebben om te groeien te weten dat planten water nodig hebben om te groeien
Materialen Aan het eind van het schooljaar waarin zij 7 jaar oud zijn, dient het overgrote deel van de kinderen: 1.24 1.25 1.26 1.27 1.28 1.29
kennis te hebben van de namen en eigenschappen van diverse materialen kennis te hebben van het nut van diverse materialen te weten wat er gebeurt als materialen verpletterd, verbogen, gedraaid, gestrekt, verhit of gekoeld worden in staat te zijn overeenkomsten en verschillen tussen materialen te beschrijven in staat te zijn materialen naar hun eigenschappen in groepen onder te verdelen te begrijpen dat de manieren waarop materialen worden gebruikt afhankelijk zijn van hun eigenschappen
Natuurkundige processen Aan het eind van het schooljaar waarin zij 7 jaar oud zijn, dient het overgrote deel van de kinderen: 1.30 1.31 1.32 1.33 1.34
kennis te hebben van alledaagse apparaten die elektriciteit gebruiken te weten hoe eenvoudige elektrische circuits werken en hoe die de werking van verschillende apparaten beïnvloeden kennis te hebben van de functie van een schakelaar in een elektrisch circuit te weten hoe diverse krachten, waaronder trekken en duwen, voorwerpen kunnen verplaatsen te weten dat duisternis afwezigheid van licht is
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
1.35 1.36 1.37 1.38
te weten dat geluid uit bronnen afkomstig is te weten dat geluiden gehoord worden als zij het oor binnenkomen te begrijpen dat geluid en licht uit diverse bronnen afkomstig zijn in staat te zijn de verschillende handelingen te beschrijven die voor veranderingen in licht, geluid of beweging zorgen
Leerdoelen Techniek MILEPOST 1 Aan het eind van het schooljaar waarin zij 7 jaar oud zijn, dient het overgrote deel van de kinderen: 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
te weten dat alledaagse producten het leven van mensen beïnvloeden in staat te zijn te plannen wat zij gaan maken in staat te zijn hun plan duidelijk te maken in woord en beeld in staat te zijn eenvoudig gereedschap te gebruiken bij het maken van producten in staat te zijn de geschikte materialen en gereedschappen voor hun opdracht te kiezen in staat te zijn commentaar te leveren op hun eigen plannen en producten en verbeteringen aan te geven in staat te zijn commentaar te leveren op het nut van alledaagse producten
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.2
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Vervoer Taak 1 verzamelen de leerlingen afbeeldingen van hun favoriete transporttypes uit boeken, tijdschriften en brochures. Ze knippen deze uit en kopiëren ze. Vervolgens maken de leerlingen hun eigen boek over de transportwijze van hun voorkeur en gebruiken daarbij verschillende materialen en methoden, zoals verf, houtskool, pastelkrijt, collages, enzovoort.
In Bloemen en insecten Taak 1 beginnen de leerlingen met het werk van kunstenaars te bestuderen die bloemen en insecten in hun werk weergegeven hebben. Daarna maken de leerlingen hun eigen kunstwerk met gebruikmaking van dezelfde materialen als de kunstenaar die ze bestudeerd hebben, of door een keuze te maken uit verschillende materialen, zoals verf, lijm, pastelkrijt, pen en inkt, enzovoort, of via een zelfgekozen methode, zoals een collage of een schilderij.
In Voedsel (We zijn wat we eten) Taak 2 bestuderen de leerlingen het werk van Giuseppe Archimbaldo, die voedsel als basis voor zijn kunstwerken koos. Vervolgens maken de leerlingen een keuze uit een hoeveelheid fruit en groente om zelf hun eigen artistieke weergave van een gezicht te maken.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn verschillende materialen te gebruiken en processen toe te passen | VAARDIGHEID 1.2
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling gebruikt meer
De leerling kiest meerdere
De leerling maakt met goed
dan één soort materiaal
materialen en technieken
gevolg gebruik van een
en techniek om een
en maakt met goed
veelheid aan materialen en
kunstwerk te maken. Hij
gevolg een kunstwerk.
technieken in zijn
kan om hulp vragen bij de
De leerling begrijpt dat
kunstwerk. De leerling
keuze van het materiaal
bepaalde materialen beter
begrijpt dat bepaalde
of de techniek voor het
bij specifieke technieken
materialen beter bij
werk. De leerling kan ook
passen en baseert zijn
specifieke technieken
hulp nodig hebben bij de
keuze daarop, met enige
passen en baseert zijn
toepassing van de
hulp van de leerkracht.
keuze daarop. Hierbij heeft
materialen en technieken
De leerling creëert een
de leerling weinig of geen
om zijn kunstwerk te
kunstwerk dat gebaseerd
hulp van de leerkracht
maken.
is op de eigen keuzes en
nodig.
mogelijkheden om bepaalde technieken toe te passen.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik weet hoe ik sommige
Ik weet hoe ik bepaalde
Ik ken vele manieren om
materialen moet gebruiken, materialen moet gebruiken kunst te maken en kan zoals bijvoorbeeld verf of
en ik kan de juiste
verschillende materialen
houtskool. Ik weet niet
materialen bij een techniek gebruiken zonder dat de
zeker wanneer ik welk
uitzoeken. Bijvoorbeeld:
leerkracht mij hoeft te
materiaal moet gebruiken,
voor een schilderij heb ik
helpen. Ik kan verschillende
en de leerkracht helpt mij
verf en kwasten nodig. Als
soorten kunst maken en kan
hierbij. Bijvoorbeeld: als ik ik mijn keuzes aan de
zelf beslissen wat ik hiervoor
een collage maak, helpt de leerkracht laat zien, helpt
nodig heb.
leerkracht me bij het
hij me soms. Met de
vinden van alles wat ik
materialen die ik gekozen
nodig heb, en bij het
heb, kan ik een kunstwerk
maken van de collage zelf.
maken.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn verschillende materialen te gebruiken en processen toe te passen | VAARDIGHEID 1.2
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
• Kijk met een klasgenoot naar verschillende soorten kunst en probeer te bedenken welke materialen de kunstenaar gebruikt heeft. Kies een materiaal dat je nog niet kent en vraag aan je leerkracht of je er een keer in de klas mee mag oefenen. • Vraag aan klasgenoten welke methoden zij kennen om kunstwerken te maken. Werk dan samen met een leerling die je een methode kan laten zien die je zelf nog niet kende. En kan jij de ander ook een methode leren? • Maak een lijst van alle materialen die je zou kunnen gebruiken en een lijst van alle materialen die je graag zou willen leren gebruiken. Probeer zo veel mogelijk te ontdekken over de materialen die je nog niet kent en probeer ze toe te passen in de klas.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
• Kies een kunstwerk dat je eerder dit jaar gemaakt hebt. Wat was het onderwerp? Maak een nieuw kunstwerk met hetzelfde onderwerp, maar kies een andere methode. Bijvoorbeeld: als je eerste kunstwerk een schilderij was, misschien zou je dan nu een beeldhouwwerk van plasticine kunnen maken, of een collage. • Kijk eens rond in de stad. Wat voor kunst zie je? Denk aan gebouwen, standbeelden, monumenten, fonteinen en dergelijke. Maak een lijst van alle kunst die in je omgeving te vinden is en vermeld de materialen en methode van elk. • Kies een methode die je nog niet kan toepassen uit de lijst in de klas. Vraag aan een andere leerling of de leerkracht je te laten zien hoe je die gebruikt en oefen door zelf een kunstwerk op deze manier te maken. • Kies een materiaal dat je nog niet eerder gebruikt hebt uit de lijst. Zoek dat materiaal op en probeer ermee te werken. Hoe ziet het eruit? Hoe voelt het? Welke kleur heeft het? Wat voor structuur heeft het? Hoe zou je het kunnen gebruiken? En waarvoor is het niet geschikt? Experimenteer met het materiaal op zo veel mogelijk manieren.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.3
In staat zijn manieren te noemen waarop het eigen werk verbeterd kan worden
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Wij (Mijn wereld) Taak 1 gebruiken de leerlingen spiegels om zelfportretten te maken. Als alle portretten af zijn, bespreken de leerlingen hun werk en hoe goed zij vinden dat het lijkt. Ze bespreken hoe ze hun werk zouden kunnen verbeteren en bespreken daarna elkaars portretten.
In Levende wezens (Ik leef) Taak 1 maken de leerlingen een schilderij waarop mensen in een activiteit staan afgebeeld, zoals dansen of sporten. De leerlingen bespreken hun werk, hoe het verbeterd zou kunnen worden, voordat een tweede kunstwerk met die verbeteringen wordt gemaakt.
In Vakantie (Plaatsen waar mensen naartoe gaan) Taak 5 maken de leerlingen een driedimensionaal model van een souvenir dat ze op vakantie zouden willen kopen om hen aan hun bezoek te herinneren. Ze vergelijken hun souvenirs met echte souvenirs en proberen te bedenken hoe ze hun werk zouden kunnen verbeteren. Zij praten hierover met een klasgenoot.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn manieren te noemen waarop het eigen werk verbeterd kan worden | VAARDIGHEID 1.3
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling heeft
De leerling kan
De leerling kan uit zichzelf
aanwijzingen nodig om de
verbeteringen van zijn
een aantal verbeteringen
punten te vinden waarop
werk voorstellen, zoals
van zijn werk aangeven.
zijn werk verbeterd zou
kleur, afmetingen, vorm
Deze suggesties leiden in
kunnen worden. De
en stijl. Zijn suggesties
de regel tot daadwerkelijke
leerling kan praten over
zijn niet altijd werkelijke
verbeteringen van het werk
kleur en maat, maar
verbeteringen. De leerling
en de leerling kan uitleggen
begrijpt niet echt welke
heeft soms hulp nodig van
waarom dat zo is.
invloed deze hebben op
de leerkracht of
de kwaliteit van zijn werk.
klasgenoten.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Mijn leerkracht geeft me
Ik heb ideeën hoe ik
Ik kan veel manieren
ideeën om mijn
mijn werk kan
bedenken om mijn werk te
kunstwerken te
verbeteren, zoals de
verbeteren. Mijn
verbeteren. Ik begrijp
kleur veranderen, of de
leerkracht en klasgenoten
niet echt hoe de kleur of
grootte of de vorm.
vinden mijn werk mooier
grootte mijn werk kan
Soms wordt het beter
als ik het wat veranderd
verbeteren, maar vind
door de veranderingen,
heb. Ik kan uitleggen
het vaak wel mooier zo.
maar soms vind ik het
waarom de veranderingen
mooier zoals het was.
mijn kunstwerk beter
Mijn leerkracht helpt me
maken, zoals kleuren
hierbij en ik krijg ook
gebruiken die beter bij
ideeën van andere
elkaar passen, of het
kinderen in mijn klas.
schilderij groter maken zodat je de details beter kunt zien.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn manieren te noemen waarop het eigen werk verbeterd kan worden | VAARDIGHEID 1.3
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
• Werk samen met een klasgenoot. Bekijk elkaars werk en bedenk hoe jij dat anders zou hebben gedaan. Welke ideeën zouden het beste kunstwerk opleveren? Welke is de beste en waarom? • Verzamel kunstwerken die op elkaar lijken maar die toch allemaal anders zijn. Bijvoorbeeld een serie foto’s van bloemen die allemaal een andere kleur hebben of een serie modellen van verschillende grootte. Welke vind je het mooist en waarom? Zijn sommige kleuren of maten beter voor bepaalde dingen? • Kies een kunstwerk dat je niet mooi vindt. Waarom vind je het niet mooi? Hoe zou je het veranderen om het toch mooi te maken?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
• Kies één aspect van je kunstwerk, bijvoorbeeld de kleur of de grootte of het materiaal, enzovoort. Maak nu verschillende versies door dat ene aspect telkens een klein beetje te veranderen. Bijvoorbeeld: als je kleur kiest, maak je een paar keer hetzelfde schilderij, maar telkens met een andere kleur. Blijf experimenteren tot je het beste effect hebt. • Kijk naar kunst in de school en bij je thuis. Probeer te bedenken welke kunst je mooi vindt en waarom. Is er iets wat je er niet mooi aan vindt? Probeer uit te leggen waarom je dat niet mooi vindt. Wat zou je veranderen om het beter te maken? Je zou het kunstwerk kunnen namaken zoals je het wel mooi vindt en die twee dan vergelijken om te zien of jouw idee goed was. • Probeer kleuren uit: meng ze, gebruik sterk uiteenlopende kleuren, probeer verschillende tinten van dezelfde kleur te maken. Schrijf op hoe je de mooiste gemaakt hebt en waarvoor je die zou kunnen gebruiken.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.4
In staat zijn kunstwerken te bespreken
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In de Verdiepingsactiviteit van Festiviteiten (Een Feest Vieren) bekijken de leerlingen voorbeelden van kunstwerken die bij feesten gebruikt worden. De leerlingen geven commentaar op hoe de kunstenaar kleuren gebruikt heeft om het feestelijke aspect weer te geven. Ze praten daarna over in hoeverre kleuren hen vrolijk of somber maken.
In Kleding (Verkleden) Taak 1 bestuderen de leerlingen het werk van Andy Goldsworthy, die in zijn kunst dingen gebruikt die hij in zijn omgeving vindt. De leerlingen benoemen vier aspecten die zij slim of bijzonder aan het werk vinden en één aspect waarvan zij vinden dat het anders is dan al het andere dat zij ooit gezien hebben. De leerlingen delen hun ideeën over deze ‘landkunst’ met andere leerlingen.
In Communicatie (Woorden in de lucht) Taak 1 bestuderen de leerlingen voorbeelden van beeldletters. Zij bespreken waarom de letters op deze manier ontworpen zijn en wat zij wel of niet mooi vinden aan de ontwerpen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn kunstwerken te bespreken | VAARDIGHEID 1.4
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan aangeven
De leerling kan aangeven
De leerling kan aangeven
wat hij mooi en niet mooi
wat hij mooi en niet mooi
wat hij mooi en niet mooi
vindt, maar kan dit niet
vindt, en kan, met hulp
vindt en kan ook uitleggen
onderbouwen.
van de leerkracht, dit
waarom. De leerling kan
onderbouwen aan de hand
verschillende aspecten van
van ideeën over kleur,
kunst becommentariëren,
ontwerp, vorm,
zoals kleur, ontwerp en
afmetingen enzovoort.
materiaalgebruik.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Als ik naar kunst kijk,
Als ik naar kunst kijk,
Als ik naar kunst kijk,
weet ik of ik het mooi of
weet ik of ik het mooi of
weet ik of ik het mooi of
niet mooi vind, maar niet
niet mooi vind. Mijn
niet mooi vind. Ik kan op
waarom.
leerkracht helpt me dit
verschillende manieren
uit te leggen met ideeën
over kunst praten, zoals
over kleur, ontwerp,
de kleur, het ontwerp en
vorm en grootte.
wat voor kunst het is.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn kunstwerken te bespreken | VAARDIGHEID 1.4
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
• Praat met een klasgenoot over een kunstwerk dat hij mooi vindt. Vraag hem uit te leggen waarom hij het mooi vindt. Ben je het daarmee eens? Waarom? Waarom niet? • Vraag je leerkracht je te helpen met het maken van een lijst van dingen waarop je moet letten als je naar kunst kijkt. Denk aan kleur, ontwerp, vorm, grootte, methode, materiaal, enzovoort. De volgende keer dat je naar kunst kijkt, denk dan aan je lijst en bespreek zo veel mogelijk dingen van het kunstwerk. • Kies een kunstwerk dat je mooi vindt. Probeer er zo veel mogelijk over te weten te komen. Waar is het origineel? Wie heeft het gemaakt? Heeft het een naam? Maak hier een overzicht van en hang het op in de klas, zodat andere leerlingen het ook kunnen zien.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
• Kies een soort kunst, zoals bijvoorbeeld beeldhouwkunst. Schrijf alles op wat je zou willen weten over een bepaald kunstwerk van deze soort; bijvoorbeeld: hoe het gemaakt is, wie de kunstenaar was, waar het zich bevindt, waarom het gemaakt is, enzovoort. Zoek nu de antwoorden op al deze vragen op en vertel de rest van de klas erover. • Als je een mening over iets hebt, moet je altijd uitleggen waarom je dat vindt. Wat aan het kunstwerk maakt dat je het mooi of niet mooi vindt?
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
ACTIVITEITEN TER BEOORDELING VAN DE MILEPOST ALS GEHEEL
MP1
Kunstzinnige vorming Tegen de tijd dat de Milepost afgerond wordt, zult u de leerlingen veel met kunst bezig hebben gezien. Hopelijk hebt u bijgehouden hoe zij zich vanaf de Aanvangsfase tot de Beheersingsfase ontwikkelden. Die ontwikkeling is waarschijnlijk niet rechtlijnig geweest. Leerlingen, zoals wij allemaal, ontwikkelen zich in het oefenstadium soms in een geheel ander richting, maar er zal toch een algemene tendens waarneembaar zijn. U zult een belangrijke rol in deze ontwikkeling gespeeld hebben, aangezien u iedere leerling heeft kunnen adviseren op basis van wat u van hem gezien heeft. Dat is wat bedoeld wordt met Assessment for Learning en waarom het IPC Assessment for Learning-programma zo belangrijk is. Door naar deze ontwikkeling te kijken, kunt u beoordelen of een leerling over het algemeen in de Aanvangsfase, de Ontwikkelingsfase of de Beheersingsfase is bij elk van de belangrijkste vaardigheden van Kunstzinnige vorming en wat het totale ontwikkelingsniveau van de leerling op het gebied van de vaardigheden van Kunstzinnige vorming is. Het helpt om aan het eind van elke Milepost een algemene proef te doen om te zien hoe goed de leerlingen als kunstenaar zijn. Deze algemene proef is geen test. Het is een manier om uw eigen beoordeling te checken door de leerlingen zonder enige interventie van uw kant een aantal activiteiten te laten uitvoeren. Als u, de leerlingen bij het uitvoeren van deze activiteiten observerende, concludeert dat uw beoordeling onjuist is geweest, dan zou u de leerlingen nog een andere activiteit kunnen geven. Echter, twee dagen met activiteiten leveren niet beter bewijs op dan leerlingen twee jaar nauwlettend observeren. Uiteindelijk zult u uw oordeel moeten baseren op al het bewijsmateriaal dat u hebt en niet een klein deel daarvan. Probeer de activiteit ter beoordeling van de Milepost als geheel zo leuk mogelijk te maken. Organiseer een ‘kunstdag’. Laat de leerlingen daarbij hun eigen activiteiten bedenken. Een paar suggesties. • Bezoek een museum soorten kunst kijken kunnen de leerlingen eigen versies maken verlevendigen.
of galerie in de omgeving. De leerlingen kunnen naar alle en bepalen wat zij mooi en niet mooi vinden. In de klas praten over wat zij in het museum gezien hebben en hun van de kunst die zij gezien hebben om hun presentatie te
• Maak van de klas een galerie door er al het werk dat de leerlingen in de loop van de Milepost gemaakt hebben te exposeren. Nodig de ouders en andere leerlingen en leerkrachten uit een bezoek aan de galerie te brengen na schooltijd. De leerlingen kunnen als gidsen optreden, hun werk verklaren, de gebruikte materialen en methoden uitleggen en vertellen wat hen inspireerde. Maak ook foto’s en ontwerp een kunstbrochure die als voorbeeld kan dienen voor hun toekomstig werk of dat van andere leerlingen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
• Vraag de leerlingen een overzicht te maken over één aspect van Kunstzinnige vorming om andere leerlingen te helpen. Daarbij geven de leerlingen een stappenplan over hoe het gekozen materiaal gebruikt moet worden of hoe het gekozen proces verloopt. Ze geven daar voorbeelden bij. Bijvoorbeeld, als een leerling ‘kleur’ kiest, kan hij de primaire kleuren benoemen en hoe je kleuren kunt mengen om nieuwe kleuren te verkrijgen. Hij zou kunnen opschrijven wat hij denkt dat elke verschillende kleur weergeeft en hoe kleuren samenwerken. Hij zou ook een staalkaart kunnen bijvoegen van alle op school beschikbare kleuren. Elk van deze activiteiten doet een beroep op een aantal vaardigheden dat aandacht heeft gehad in de loop van deze Milepost. Laat de leerlingen hun activiteiten uitvoeren. Observeer ze zorgvuldig. Vergelijk wat u ziet met de beoordeling die u op basis van het bewijsmateriaal aan het einde van de Milepost hebt gemaakt.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
Assessment for learning Milepost 1 Aardrijkskunde
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming.
VAARDIGHEID
1.7
In staat zijn aardrijkskundige termen te gebruiken
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Kleding (Verkleden) Taak 1 leren de leerlingen over het weer in verschillende delen van de wereld. Zij onderzoeken ook het weer in verschillende landen en vinden deze landen op wereldkaarten en -bollen. Vervolgens maken de leerlingen een weerbericht, waarbij ze de correcte geografische termen en de juiste vocabulaire gebruiken. Ze geven een kledingadvies voor elk geografisch gebied.
In De Omgeving (Onze wereld) Taak 5 gaan de leerlingen op jacht naar de ‘schat’: kleine, makkelijke te vinden voorwerpen in de directe omgeving. De leerkracht kiest de voorwerpen die de leerlingen moeten vinden als middel om de kennis van de leerlingen van geologische en geografische termen te bepalen. De leerlingen rangschikken de voorwerpen in categorieën en stallen ze uit, met informatie over waar ze gevonden zijn; hierbij wordt toepasselijke geografische terminologie gebruikt.
In Vakantie (Plaatsen waar mensen naartoe gaan) Taak 5 plannen de leerlingen wat zij mee zouden moeten nemen op twee verschillende types vakantie: een naar een warm oord, en de andere naar een koud oord. De leerlingen gebruiken geografische termen om deze plaatsen en de geografische kenmerken die ze daar zouden aantreffen te beschrijven. Bovendien geven ze aan hoe de plaatsen van elkaar verschillen en welke verschillende dingen ze mee zouden moeten nemen. De leerlingen gebruiken ook geografische terminologie om hun eigen ervaringen en kennis van bepaalde plaatsen te beschrijven.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn aardrijkskundige termen te gebruiken | VAARDIGHEID 1.7
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan
De leerling gebruikt
De leerling kan een groot
geografische kenmerken
zelfstandig, maar soms
aantal geografische
duiden in eenvoudige
met hulp, geografische
termen gebruiken bij het
termen zoals ‘een
terminologie om een
omschrijven van
heuvel’, met hulp van de
locatie in meer detail te
verschillende kenmerken
leerkracht.
omschrijven. Hij gebruikt
van een plek, zonder of
daarbij termen als ‘een
met weinig hulp van de
steile helling’.
leerkracht. De
Positioneel taalgebruik wordt wel geprobeerd, maar is niet altijd
Positioneel taalgebruik
nauwkeurig.
wordt correct toegepast,
geografische termen worden correct gebruikt.
maar refereert aan het
Posities worden
beeld of de wereld als
aangegeven in relatie tot
geheel.
andere plaatsen, bijvoorbeeld: ‘links van de heuvel’.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Mijn leerkracht zegt dat ik
Mijn leerkracht zegt dat de
Ik ken veel geografische
meer woorden moet leren
woorden die ik gebruik
woorden. Ik kan vertellen
om plaatsen te
goed zijn, maar vraagt me
waar plaatsen zijn,
beschrijven en te weten
ook af en toe wat. Ik kan
bijvoorbeeld of ze links of
wat zij betekenen.
vertellen waar plaatsen
rechts, of naar het
zijn.
noorden of zuiden, van
Mijn leerkracht helpt me veel.
Ik vind het leuk zelf met
andere plaatsen zijn.
het werk te beginnen,
De leerkracht hoeft mij
maar mijn leerkracht
niet te helpen.
helpt me later.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn aardrijkskundige termen te gebruiken | VAARDIGHEID 1.7
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
• Als je verhalen leest, kijk dan naar de plaatjes en probeer te beschrijven waar het verhaal zich afspeelt – hoe die plaats eruit ziet. • Teken landkaarten waarop te zien is waar het verhaal of reizen zich afspelen. Zet de plaatsen die in het verhaal genoemd worden in de juiste volgorde. • Leer liedjes en rijmpjes met aardrijkskundige woorden erin, bijvoorbeeld: Dat gaat naar Den Bosch toe of Op een onbewoond eiland. • Ga rug aan rug met een klasgenoot zitten, de een met een foto en de ander met een blanco stuk papier. De ene leerling vertelt de ander wat hij moet tekenen om een kopie van de foto te maken; bijvoorbeeld: er is een wolk midden bovenaan de bladzijde, enzovoort.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Praat over plaatsen waar je in de vakantie bent geweest. Verzamel briefkaarten en foto’s om in de klas op te hangen, praat hierover met nieuwe aardrijkskundige woorden. • Leer richtingen zoals noord, zuid, oost en west, links en rechts, enzovoort. Gebruik deze richtingstaal om kleine werelden die je gemaakt hebt te beschrijven. • Maak een kleine wereld of een grote plattegrond samen met een klasgenoot. Gebruik een speelgoedauto en beschrijf om beurten de reizen die je naar de ander maakt.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigdvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.8
In staat zijn routebeschrijvingen te volgen
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Vervoer Taak 4 praten de leerlingen met elkaar over reizen die zij regelmatig maken. Elke leerling werkt dan met een ander samen en volgt hun aanwijzingen voor de reis in kwestie op een landkaart.
In Vervoer Taak 5 brengen de leerlingen al hun informatie over reizen die zij regelmatig maken samen om een klassenkaart te maken. De leerlingen plaatsen een windroos op de kaart om het noorden aan te geven en oefenen vervolgens hun navigatie- en kaartleesvaardigheden door aanwijzingen van elkaar en de leerkracht op te volgen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn routebeschrijvingen te volgen | VAARDIGHEID 1.8
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT: Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling heeft veel hulp
De leerling heeft enige
De leerling kan een reeks
nodig bij het volgen of
hulp van de leerkracht
aanwijzingen nauwkeurig
geven van een eenvoudige
nodig bij het volgen of
opvolgen en geven en zo
routebeschrijving.
geven van een
uitkomen bij de
eenvoudige
aangegeven bestemming
routebeschrijving.
met weinig of geen hulp
De instructies worden niet altijd correct opgevolgd of gegeven. Er kan enige verwarring tussen links en rechts voorkomen.
De leerling kan een
van de leerkracht.
aantal eenvoudige stap-
De leerling kan eventueel
voor-stap instructies
ook aanwijzingen voor
volgen of geven om een
een alternatieve route
plaats te vinden of
volgen of geven.
omschrijven.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik vind het moeilijk
Ik kan aanwijzingen
Ik vind het makkelijk om
aanwijzingen op te
opvolgen, maar één
aanwijzingen te volgen
volgen en raak ook in de
tegelijk.
of te geven.
Ik kan een klasgenoot
Ik kan ook een nieuwe
Ik vind het moeilijk
aanwijzingen geven,
route bedenken om op
klasgenoten
meestal komt hij op de
een bepaalde plaats te
aanwijzingen te geven,
goede plek uit.
komen.
Ik kan het meestal
Ik heb geen hulp van
helemaal zelf.
mijn leerkracht of
war.
zij komen ook niet altijd op de goede plek uit. Mijn leerkracht en klasgenoten helpen me vaak.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
klasgenoten nodig.
In staat zijn routebeschrijvingen te volgen | VAARDIGHEID 1.8
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Leer de richtingen links en rechts, noord, zuid, oost en west. Oefen ze door richtingaanwijzingen van klasgenoten op te volgen. • Bekijk een eenvoudige landkaart of plaat met een klasgenoot. Geef elkaar aanwijzingen om van de ene naar de andere plaats te komen. Probeer nieuwe routes naar dezelfde plaatsen te vinden. • Leer liedje en rijmpjes waar de woorden links en rechts in voorkomen (zoals bijvoorbeeld Een Nederlandse Amerikaan). • Doe alsof één van jullie een robot is, de ander geeft de robot aanwijzingen die hij op moet volgen. • Speel eenvoudige computerspelletjes om het volgen van aanwijzingen te oefenen.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
• Probeer meer dan één aanwijzing te onthouden door meerdere instructies in gedachten te herhalen. • Werk samen met een klasgenoot om te beschrijven hoe je naar school komt of naar een club buiten schooltijd of elkaars huis. Gebruik plattegronden als hulp. • Beschrijf meerdere routes naar dezelfde plek in het lokaal of in het schoolgebouw. Volg de aanwijzingen van je klasgenoot en draai daarna de rollen om.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.9
In staat zijn de belangrijkste geografische kenmerken van de schoolomgeving en andere bekende plekken te beschrijven
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In de Verdiepingstaak van Structuren (Gebouwen) bezoeken de leerlingen een aantal bekende lokale bezienswaardigheden om een handleiding voor een ‘dagje uit’ te maken. De handleiding bevat informatie over de gebouwen, hoe je er moet komen en waarom elk gebouw op een bepaalde manier gebouwd is. De leerlingen gebruiken hier geografische terminologie bij.
In Vakantie (Plaatsen waar mensen naartoe gaan) Taak 1 omschrijven de leerlingen de geografische kenmerken van hun favoriete vakantiebestemmingen. Ze beschrijven het soort gebouw waarin ze verbleven, het weer, en geografische kenmerken die ze in hun eigen land niet zouden zien, zoals bergen, de woestijn, zee, enzovoort.
In Levende wezens (Ik leef) Taak 2 beschrijven de leerlingen de belangrijkste geografische kenmerken van twee omgevingen die ze goed kennen. Vervolgens bedenken de leerlingen welke zaken mensen nodig hebben om waar dan ook te overleven (voedsel, onderdak, water, enzovoort) en wat zij specifiek nodig hebben in de twee gekozen omgevingen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn de belangrijkste geografische kenmerken van de schoolomgeving en andere bekende plekken te beschrijven| VAARDIGHEID 1.9
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan
De leerling kan zonder
De leerling kan zonder
geografische kenmerken
hulp meerdere kenmerken
hulp drie of vier
beschrijven die te zien
van de directe omgeving
belangrijke geografische
zijn nabij de school of een
of een vertrouwde plek
kenmerken van de directe
andere vertrouwde plek in
beschrijven.
omgeving of een
antwoord op vragen van de leerkracht.
Misschien moet de leerkracht de leerling helpen met het noemen van meer details.
vertrouwde plek beschrijven. Hij maakt daarbij gebruik van een uitgebreide en toepasselijke woordenschat.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik vind het moeilijk te
Het merendeel van de
Ik kan op mezelf werken.
bedenken wat te doen
tijd werk ik alleen.
Ik kan onze omgeving en
tot de leerkracht me vragen stelt en me ideeën geeft.
Ik kan verschillende kenmerken van plekken die ik ken beschrijven,
andere gebieden die ik ken met veel detail beschrijven.
Mijn leerkracht helpt me
maar de leerkracht helpt
Mijn leerkracht zegt dat
ook met nieuwe woorden
me soms met ideeën en
ik veel geografische
om de plaatsen die ik
nieuwe woorden.
woorden ken.
ken te beschrijven.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn de belangrijkste geografische kenmerken van de schoolomgeving en andere bekende plekken te beschrijven| VAARDIGHEID 1.9
LEERADVIES:
De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Maak een lijst van verschillende gebouwen en plaatsen die je kent. Hoe ziet het gebied rondom de school eruit? • Bedenk wat het weer voor invloed heeft op het soort huizen dat je ziet. • Stel je voor dat je met een vriend of familielid in een ander land aan het praten bent. Hoe zou je het gebied rondom de school beschrijven? • Maak een lijst van alle verschillende dingen die je rondom de school kunt zien.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
• Maak een lijst van alle verschillende dingen die je rondom de school kunt zien. Probeer redenen te bedenken waarom sommige dingen op die plek zijn, zoals meer huizen bij de rivier, omdat de mensen daar vroeger hun water haalden. • Als je een geografisch kenmerk beschrijft, zoals bijvoorbeeld oliebronnen, probeer dan te bedenken wat de gevolgen voor of verbanden zijn met andere kenmerken of menselijke activiteiten, zoals rivieren of landbouwgrond.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.10
In staat zijn om kaarten en plattegronden te maken van echte of verzonnen plaatsen, met gebruikmaking van plaatjes en symbolen D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Beweging en Vermaak (Circus) Taak 2 hebben de leerlingen de kans kaarten met pictogrammen te bestuderen. Ze krijgen te zien hoe symbolen gebruikt worden om bepaalde plaatsen weer te geven en hoe ze een eenvoudige legenda moeten gebruiken. De leerlingen maken vervolgens hun eigen plattegrond van een circus en gebruiken daar pictogrammen en symbolen bij.
In Vervoer Taak 5 werken de leerlingen samen aan een klassenkaart waarop alle routes die de leerlingen naar school volgen staan aangegeven. De leerlingen kiezen een kleurenschema en alle symbolen die ze op de kaart willen gebruiken.
In Mythen, Legenden en Fabels (Verhalen die mensen vertellen) Taak 2 maken de leerlingen een kaart van een lange en opwindende reis, door henzelf of door een klasgenoot gemaakt. Ze gebruiken vlaggen, stickers en labels om de route aan te geven en kiezen symbolen en kleurcodes om hun route af te zetten tegen die van andere leerlingen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn om kaarten en plattegronden te maken van echte of verzonnen plaatsen, met gebruikmaking van plaatjes en symbolen | VAARDIGHEID 1.10
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan een
De leerling kan een
De leerling kan op zichzelf
eenvoudige landkaart
eenvoudige kaart of
een kaart of plattegrond
tekenen van een
plattegrond maken van
van een bestaande of
bestaande of verzonnen
een bestaande of
verzonnen plaats maken,
plaats, met simpele
verzonnen plaats, met
met drie of vier
kenmerken die hij met
een aantal herkenbare
herkenbare kenmerken op
behulp van de leerkracht
kenmerken symbolisch
de juiste onderlinge
kan benoemen.
weergegeven.
positie.
Bij een kaart van een
Bij een kaart van een
Kenmerken kunnen als
bestaande plaats zijn de
bestaande plaats zijn de
plaatjes of als symbolen
kenmerken niet in de
kenmerken niet allemaal
worden weergegeven.
juiste onderlinge positie.
in de juiste onderlinge
Er is geen legenda.
positie.
Er is een soort legenda.
Er is geen legenda.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik kan een kaart of
Ik kan zelf een kaart of
Ik kan een kaart of
plattegrond maken met
plattegrond maken.
plattegrond helemaal zelf
plaatjes die de verschillende plekken en dingen laten zien. Ik vind het leuk om met de leerkracht over mijn werk te praten. Soms moet ik het veranderen om het beter te maken.
Ik gebruik plaatjes om
maken.
sommige plaatsen en
Ik gebruik symbolen en
kenmerken aan te
plaatjes om aan te geven
geven.
welke plaatsen er zijn en
Ik weet dat ik sommige dingen precies op de goede plek teken.
Meestal moet ik een paar dingen verplaatsen naar hun juiste plek.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
ik leg ook uit wat de symbolen betekenen. Ik teken de meeste dingen op de juiste plek.
In staat zijn om kaarten en plattegronden te maken van echte of verzonnen plaatsen, met gebruikmaking van plaatjes en symbolen | VAARDIGHEID 1.10
LEERADVIES:
De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Teken alleen dingen op je kaart die niet kunnen bewegen, dus geen auto’s of dieren, enzovoort.
•
Loop eerst eens wat rond in het gebied, maak tekeningen of maak een lijst om je te helpen onthouden welke verschillende plaatsen er zijn en waar ze zijn.
•
Maak je kaart ergens buiten of op een plek waar je alles wat je op je kaart wilt zetten, kunt zien.
•
Teken alleen de belangrijke dingen, dus niet elke boom of rots.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Maak met een klasgenoot een kaart van de directe omgeving waar jullie wonen. Gebruik je kaart en loop door het gebied om te zien of je alle kenmerken op de juiste plaats hebt gezet. Ben je iets vergeten? Zo ja, zet het dan op je kaart.
•
In plaats van een gebouw of plek heel precies na te tekenen, probeer je een ding te tekenen dat precies bij de plaats hoort. Dus een boek zou een bibliotheek kunnen betekenen en een schommel kan aangeven waar het park is.
•
Elke keer dat je zo’n symbool gebruikt, teken je het nog een keer aan de rand van het papier en schrijft erbij wat het betekent. We noemen dit een legenda.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
In staat zijn kaarten van
1.11
verschillende schaalgrootte te gebruiken om de locatie en eenvoudige geografische kenmerken van het gastland en het eigen land te vinden D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Structuren (Gebouwen) Taak 1 zoeken de leerlingen hun eigen landen en het gastland op. De leerlingen maken een presentatie op de klassenwand, waarbij alles wat zij over de landen, klimaten, enzovoort gevonden hebben in categorieën wordt ondergebracht. De leerlingen gebruiken hierbij meerdere verschillende landkaarten: kaarten van verschillende schaalgrootte, klimaat- en mogelijk ook bevolkingskaarten.
In Wij (Mijn wereld) Taak 1 leren de leerlingen over elkaars landen en vinden deze op landkaarten. Ook leren ze over import en export en de plaatsen waartussen goederen vervoerd worden. Zij maken hierbij gebruik van kaarten met verschillende schaalgrootte.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn kaarten van verschillende schaalgrootte te gebruiken om de locatie en eenvoudige geografische kenmerken van het gastland en het eigen land te vinden | VAARDIGHEID 1.11
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling heeft hulp
De leerling kan specifieke
De leerling kan plaatsen
nodig bij het vinden van
plaatsen op kaarten en de
vinden op landkaarten
het eigen en het gastland
wereldbol vinden.
van verschillende schalen.
Hij heeft soms wat hulp
Hij kan de belangrijkste
Hij kan geografische
nodig bij het interpreteren
geografische kenmerken
kenmerken benoemen,
van landkaarten of bij het
van specifieke landen
maar vindt het moeilijk
vinden van geografische
duidelijk beschrijven
deze op een kaart te
kenmerken van het eigen
nadat hij deze landen op
vinden.
en het gastland.
een kaart gevonden heeft.
op een kaart of wereldbol.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik kan met hulp een paar
Ik kan een paar landen
Ik kan kaarten van
plaatsen vinden op een
en plaatsen vinden op
verschillende grootte
wereldkaart of wereldbol.
landkaarten van
gebruiken om bepaalde
verschillende grootte,
geografische kenmerken
waaronder mijn eigen
van landen te vinden,
land en het land waar ik
waaronder mijn eigen
nu woon.
land en het land waar ik
Ik kan de plaatsen waar ik gewoond heb beschrijven en iets vertellen over de
nu woon.
geografie – of er bergen
In het begin heb ik wat
of rivieren waren, of dat
hulp nodig om wat te
Ik kan makkelijk op
het land heel vlak was,
weten te komen over de
mezelf werken.
enzovoort.
geografie van deze plaatsen – of er bergen of rivieren zijn, en hoe het land eruitziet.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn kaarten van verschillende schaalgrootte te gebruiken om de locatie en eenvoudige geografische kenmerken van het gastland en het eigen land te vinden | VAARDIGHEID 1.11
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Bespreek hoe verschillende symbolen gebruikt kunnen worden om geografische kenmerken weer te geven, zoals stippen voor steden, een boompje voor een bos en ^ ^ voor bergen, enzovoort. Kijk dan naar speciale kaarten (met een thema) en probeer erachter te komen wat die laten zien.
•
Vind met hulp van je leerkracht je eigen land of het gastland op een wereldbol. Draai de bol een keer en probeer het land dan zonder hulp weer te vinden.
•
Kijk een week lang elke dag op de wereldbol of op een kaart. Probeer te onthouden waar je eigen land en het gastland liggen en hoe hun hoofdsteden heten. Kun je het eigen land van een klasgenoot vinden? En hoe heet de hoofdstad van dat land?
•
Probeer te bedenken hoe het was om in je eigen land te wonen of op bezoek te zijn. Vergelijk dat met het leven in het land waar je nu woont. Hoe zou je dit kunnen laten zien op een kaart met plaatjes?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Maak landkaarten op verschillende grootte van verzonnen plaatsen uit verhalen. Begin met een grote plattegrond van een huis (bijvoorbeeld dat van de Drie beren) en laat dan zien hoe dat huis in een bos staat, hoe dat bos dan weer in een verzonnen land ligt met andere dingen erin, zoals het huis van ‘Goudlokje’. Je zou aan de hand van die kaart een nieuw verhaal kunnen schrijven. • Langs de rand van een kaart van je eigen land of het gastland maak je tekeningen van verschillende geografische kenmerken. Je kunt ook plaatjes uit tijdschriften of kopieerbladen gebruiken. Trek lijntjes van de plaatjes naar de plaatsen op de kaart waar deze kenmerken te vinden zijn.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.12
In staat zijn hulpbronnen te gebruiken om eenvoudige geografische informatie te verkrijgen
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Voedsel (We zijn wat we eten) Taak 1 brengen de leerlingen allerlei soorten eten mee. Ze gebruiken de verpakking om erachter te komen uit welk land het voedsel komt. Vervolgens gebruiken ze land- en weerkaarten op het internet om meer te weten te komen over het weer in die landen. Andere hulpbronnen die de leerlingen zouden kunnen raadplegen om geografische informatie te verkrijgen, zijn foto’s, luchtfoto’s, kaarten en atlassen, grafieken en andere scholen waarmee de huidige school een relatie heeft.
In De omgeving (Onze wereld) Taak 1 praten de leerlingen met mensen en benutten andere hulpbronnen om meer te weten te komen over twee kleine, maar duidelijk verschillende leefgemeenschappen binnen de school. Ze proberen erachter te komen hoe het gebied er vroeger uitzag, wat voor dieren er waren en hoe het gebied veranderd is.
In Kleding (Verkleden) Taak 1 gebruiken de leerlingen allerlei hulpbronnen om meer te weten te komen over het weer in verschillende delen van de wereld. Ze gebruiken hierbij kaarten, wereldbollen, boeken, encyclopedieën op cd-roms, het internet en praten ook over dit onderwerp met vrienden en familie.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn hulpbronnen te gebruiken om een voudige geografische informatie te verkrijgen | VAARDIGHEID 1.12
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan gegeven
De leerling kan vrijwel
De leerling kan vrijwel
bronmateriaal
zonder hulp van de
zonder hulp van de
interpreteren.
leerkracht eenvoudige
leerkracht geografische
informatie uit een bron
informatie uit
halen. De leerling kan de
verschillende bronnen
informatie relateren aan
interpreteren.
Hij kan met enige hulp van de leerkracht een eenvoudige verklaring op basis van ten minste één bron doen.
de bron in kwestie.
De leerling vindt
De leerling heeft enige
regelmatig dezelfde
hulp van de leerkracht
informatie in verschillende
nodig om informatie uit
bronnen.
andere bronnen te halen.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Mijn leerkracht geeft me
Ik kan zelf op ten minste
Ik kan zelf informatie
kaarten en plaatsjes en
één plek meer informatie
vinden.
samen vinden we meer
vinden.
informatie.
Ik kan ten minste twee
Ik kan vertellen waar ik
verschillende bronnen
de informatie gevonden
gebruiken, zoals
heb, zodat anderen
landkaarten, grafieken,
weten waar ze moeten
foto’s, teksten, boeken
kijken.
of het internet.
Mijn leerkracht helpt me
Ik vind dezelfde
bij het vinden van
informatie vaak op
informatie op andere
verschillende plekken.
plekken.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn hulpbronnen te gebruiken om een voudige geografische informatie te verkrijgen | VAARDIGHEID 1.12
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Werk samen met een klasgenoot of je leerkracht. Bekijk verschillende informatiebronnen. Schrijf uit iedere bron een ander feit over het gastland.
•
Bekijk elke informatiebron nog eens. Kun je nog meer informatie uit elke bron halen?
•
Zorg dat de informatie die je gevonden hebt ook gemakkelijk door anderen gevonden kan worden. Schrijf of zeg dingen als: “Foto 1 is genomen in een warm land met palmen”. Geef foto 1 aan een klasgenoot en vraag hem te checken of dat klopt.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Probeer te bedenken wat de informatie die je gevonden hebt betekent. Bijvoorbeeld: waarom zou een huis in een foto van hout in plaats van steen gemaakt zijn? En wat vertelt dit je over die plaats?
•
Bekijk de landkaart van een land. Zie je veel jungle of bossen waar hout voor huizen vandaan zou kunnen komen? Als je een tropische jungle tegenkomt op de kaart, wat zegt dit dan over het weer?
•
Bekijk de details van foto’s en grafieken goed. Probeer een paar zinnen over te nemen van elke informatiebron. Probeer in andere bronnen meer informatie te vinden die hetzelfde zegt.
•
Vraag je af wat je zou willen weten van een plaats. Probeer te bedenken of je die informatie ergens zou kunnen vinden. Probeer zelf boeken te vinden over verschillende delen van de wereld.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.13
In staat zijn een mening te geven over mooie en lelijke aspecten van een omgeving
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In De omgeving (Onze wereld) Taak 2 maken de leerlingen kaarten, plattegronden en schetsen van het terrein van de school. Vervolgens worden alle afbeeldingen bijeengebracht en benoemen de leerlingen de mooie en lelijke aspecten van het schoolterrein.
In de Verdiepingstaak van Vakantie (Plaatsen waar mensen naartoe gaan) werken de leerlingen samen om te bedenken hoe de mensen vakantieoorden bederven, bijvoorbeeld door vuilnis achter te laten of lawaai te maken of er staan vaak lelijke gebouwen. Ze kiezen daar één aspect van uit en maken een actieplan om dit aantrekkelijker te maken.
In Structuren (Gebouwen) Taak 2 ontdekken de leerlingen wat voor soort huizen er gebouwd worden in een bepaald land of locatie. Vervolgens schrijven ze een “huis te koop”-advertentie, waarin ze de mooie aspecten van de huizen en de omgeving noemen en waarom dit het beste huis is voor iemand die in dat land of gebied woont.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn een mening te geven over mooie en lelijke aspecten van een omgeving | VAARDIGHEID 1.13
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan in simpele
De leerling lijkt een
De leerling kan zijn
termen uitleggen wat hij
mening te hebben over
mening uiten over de
mooi of niet mooi aan de
kenmerken van de
aantrekkelijkheid van
omgeving vindt, in
omgeving, waarbij hij ze
verschillende kenmerken
antwoord op vragen van
verdeelt tussen
van de omgeving. Hij kan
de leerkracht.
kenmerken die hij
redenen aanvoeren ter
aantrekkelijk en niet
onderbouwing van deze
aantrekkelijk vindt.
mening.
Bij de uitleg van zijn
De leerling kan aangeven
keuzes heeft de leerling
dat een kenmerk zowel
soms hulp van de
aantrekkelijke als
leerkracht nodig.
onaantrekkelijke aspecten
De leerling kan zijn voorkeuren niet onderbouwen.
heeft.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik kan antwoorden als
Ik kan dingen en plekken
Ik kan uitleggen waarom
mijn leerkracht vraagt
opnoemen van waar ik
ik verschillende dingen
welke plaatsen ik mooi of
woon die ik leuk vind en
van mijn omgeving wel
niet mooi vind.
die ik niet leuk vind.
of niet prettig vind.
Ik kan zeggen of ik iets
Mijn leerkracht helpt me
Ik vind dat sommige
leuk of niet leuk vind om
uit te leggen waarom ik
dingen in mijn omgeving
naar te kijken, maar ik
sommige dingen wel leuk
prettig en niet prettig
weet niet waarom ik dat
vind om naar te kijken
zijn om naar te kijken.
vind.
en andere niet. Ik kan dit helemaal zelf.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn een mening te geven over mooie en lelijke aspecten van een omgeving | VAARDIGHEID 1.13
LEERADVIES:
De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Probeer de dingen die je het leukst vindt om te doen te bedenken. Noem de plaatsen waar je dit kunt doen, of de dingen die je nodig hebt om het echt leuk te maken. Welke daarvan hebben te maken met de plaats waar je bent en niet met andere dingen, zoals bijvoorbeeld je vrienden?
•
Denk goed over deze vraag na. Wat vind je leuk aan de plaats waar je nu woont? Dit kan met het weer te maken hebben, met hoe het land eruit ziet (is het plat of heeft het heuvels, droog of nat?) of met de verschillende gebouwen of plaatsen waar je naartoe kunt gaan.
•
Praat met een klasgenoot over hoe de omgeving van de school eruit ziet. Vind je die mooi? Zijn er dingen die het minder mooi maken? Wat zou je veranderen om het mooier te maken? Zijn je klasgenoot en jij het hierover eens? En wat vinden de andere klasgenoten ervan?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Noem alle niet-levende dingen in de omgeving, zoals water, rotsen en gebouwen, en ook de levende dingen en mensen, om zo veel ideeën te krijgen over de omgeving.
•
Noem speciale plaatsen waar je graag zou willen zijn, noem de redenen waarom je daar graag zou willen zijn. Is het vanwege iets wat je daar doet, bijvoorbeeld sporten, of omdat het een mooie plek is, bijvoorbeeld een park?
•
Kies een plek die je goed kent om in detail te bespreken, bijvoorbeeld een park, of het centrum van de stad, je tuin, enzovoort en bedenk wat er mooi aan is, wat je zou doen om het nog mooier te maken.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.14
In staat zijn hun geografische kennis en inzicht op meerdere manieren over te brengen
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Mythen, Legenden en Fabels (Verhalen die mensen vertellen) Taak 6 houden de leerlingen bij welke landen een rol spelen in de mythen die zij bestudeerd hebben. Zij doen dit op verschillende manieren, bijvoorbeeld met landkaarten, lijsten, teksten enzovoort.
In Vakantie (Plaatsen waar mensen naartoe gaan) Taak 2 bespreken de leerlingen hun favoriete vakanties en waarom ze ze zo leuk vonden. Ze gebruiken foto’s en plaatjes om over hun geografische kennis van deze plaatsen te praten, waarbij ze de dingen die hetzelfde zijn en dingen die anders zijn benoemen.
In Voedsel (We zijn wat we eten) Taak 1 maken de leerlingen gebruik van hun geografische kennis door voedsel te sorteren naar afkomst: welk voedsel komt uit warme landen en welk voedsel komt uit koude landen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn hun geografische kennis en inzicht op meerdere manieren over te brengen | VAARDIGHEID 1.14
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
Met enige hulp en
De leerling kan zijn
De leerling kan op zichzelf
aanwijzingen kan de
geografische kennis op
zijn geografische kennis
leerling op ten minste één
meer dan één manier
en inzicht overbrengen op
manier geografische
overbrengen.
een aantal verschillende
informatie overbrengen.
Enige hulp en
manieren.
aanwijzingen zijn nodig om hiervoor passende manieren te ontwikkelen.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Mijn leerkracht geeft me
Mijn leerkracht zegt dat
Ik kan informatie over
ideeën over hoe ik mijn
ik informatie over
aardrijkskunde op ten
werk aan anderen kan
aardrijkskunde op meer
minste drie manieren
laten zien als we
dan een manier kan
doorgeven.
aardrijkskunde doen.
doorgeven.
Ik heb hulp nodig als ik
Mijn leerkracht herinnert
andere manieren wil
me aan de verschillende
bedenken om mijn werk
manieren waarop ik dat
te laten zien. Ik vraag de
kan doen en dan kan ik
leerkracht of klasgenoten
het vaak zelf. Soms helpt
om ideeën.
de leerkracht me om dingen een beetje te veranderen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
Meestal doe ik dit helemaal zelf.
In staat zijn hun geografische kennis en inzicht op meerdere manieren over te brengen | VAARDIGHEID 1.14
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Als je een tekening of landkaart tekent, probeer dan aan andere leerlingen of een volwassene uit te leggen wat het voorstelt.
•
Probeer verschillende manieren te bedenken hoe je één idee kunt laten zien: plaatjes tekenen, opschrijven, erover vertellen of een kaart tekenen. Probeer dit nu eens met een ander idee. Welke manier werkte volgens jou het beste? Waarom?
•
Werk in een groepje. Bespreek de ideeën om aardrijkskundige kennis over te brengen. Kunnen jullie elk een andere manier bedenken? Gebruik nu elkaars ideeën om de informatie door te geven.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Oefen het vertellen over je werk voor een paar klasgenoten. Vraag ze je te zeggen wanneer ze iets niet begrijpen. Kunnen ze je op ideeën brengen hoe je je werk makkelijker te begrijpen kan maken? Vinden ze dat je het op de goede manier hebt overgebracht?
•
Als je iets door te vertellen overbrengt, zorg dan dat je nog andere dingen achter de hand hebt die hetzelfde laten zien; je zou bijvoorbeeld een kaart kunnen tekenen van de plaats waarover je het hebt, je zou foto’s kunnen hebben van het gebied, je zou grafieken over hoeveel regen er valt kunnen maken, enzovoort.
•
Kies eerst informatie, enzovoort. manier zou
de manier die je het leukst vindt voor het doorgeven van bijvoorbeeld kaarten en foto’s, of praten over grafieken, Vraag dan aan je leerkracht hoe je dit ook op een andere kunnen doen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
ACTIVITEITEN TER BEOORDELING VAN DE MILEPOST ALS GEHEEL Aardrijkskunde Tegen de tijd dat de Milepost afgerond wordt, zult u de leerlingen veel met aardrijkskunde bezig hebben gezien. Hopelijk hebt u bijgehouden hoe zij zich vanaf de Aanvangsfase tot Beheersingsfase ontwikkelden. Die ontwikkeling is waarschijnlijk niet rechtlijnig geweest. Leerlingen, zoals wij allemaal, ontwikkelen zich in het oefenstadium soms in een geheel ander richting, maar er zal toch een algemene tendens waarneembaar zijn. U zult een belangrijke rol in deze ontwikkeling gespeeld hebben, aangezien u iedere leerling heeft kunnen adviseren op basis van wat u van hem gezien heeft. Dat is wat bedoeld wordt met Assessment for Learning en waarom het IPC Assessment for Learning-programma zo belangrijk is. Door naar deze ontwikkeling te kijken, kunt u beoordelen of een leerling over het algemeen in de Aanvangsfase, de Ontwikkelingsfase of de Beheersingsfase is bij elk van de belangrijkste vaardigheden van Aardrijkskunde en wat het totale ontwikkelingsniveau van de leerling op het gebied van de vaardigheden van Aardrijkskunde is. Het helpt om aan het eind van elke Milepost een algemene proef te doen om te zien hoe goed de leerlingen als aardrijkskundige zijn. Deze algemene proef is geen test. Het is een manier om uw eigen beoordeling te checken door de leerlingen zonder enige interventie van uw kant een aantal activiteiten te laten uitvoeren. Als u, de leerlingen bij het uitvoeren van deze activiteiten observerende, concludeert dat uw beoordeling onjuist is geweest, dan zou u de leerlingen nog een andere activiteit kunnen geven. Echter, twee dagen met activiteiten leveren niet beter bewijs op dan leerlingen twee jaar nauwlettend observeren. Uiteindelijk zult u uw oordeel moeten baseren op al het bewijsmateriaal dat u hebt en niet een klein deel daarvan. Probeer de activiteit ter beoordeling van de Milepost als geheel zo leuk mogelijk te maken. Organiseer een dag waarbij de leerlingen allerlei eten maken en proeven uit verschillende landen of een zogenaamde vakantie of een uitstapje naar een ander land, of een rollenspel over het uitoefenen van verschillende soorten werk in de omgeving. Een paar suggesties.
•
Kies vijf verschillende landen en wijs elk land aan een kleine groep toe. In de groepjes werken de leerlingen met hulp van een volwassene aan het maken van een leuke ervaring uit dat land, bijvoorbeeld met muziek, eten of dans uit dat land.
•
Kies een land om (zogenaamd) te bezoeken met de klas. In groepjes kunnen de leerlingen activiteiten of ervaringen die typerend zijn voor dat land voorbereiden en die aan de rest van de klas laten zien in een voorstelling.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
MP1
•
Maak een kaart van een verzonnen plek of situatie. Maak van deze kaart een driedimensionaal model. Maak gebruik van klein speelgoed om diverse aspecten van de bedachte omgeving te ontdekken en te bespreken.
•
In groepjes kunnen de leerlingen een eenvoudige schatkaart maken met afbeeldingen die de geografische kenmerken uitbeelden. Elke afbeelding zou een letter kunnen bevatten die, als ze in de juiste volgorde gevonden worden, samen een woord vormen. Laat dan andere groepjes de schat proberen te vinden.
Elk van deze activiteiten doet een beroep op een aantal vaardigheden dat aandacht heeft gehad in de loop van deze Milepost. Laat de leerlingen hun activiteiten uitvoeren. Observeer ze zorgvuldig. Vergelijk wat u ziet met de beoordeling die u op basis van het bewijsmateriaal aan het einde van de Milepost hebt gemaakt.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
Assessment for learning Milepost 1 Geschiedenis
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming.
VAARDIGHEID
1.4
In staat zijn de belangrijkste woorden die te maken hebben met het verstrijken van tijd te gebruiken
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Beweging en Vermaak (Circus) Taak 2 leren de leerlingen over reizende voorstellingen in het verleden. Ze vertellen het verhaal van deze circussen en voorstellingen met gebruikmaking van stripbeelden. Ze zullen na moeten denken en praten over de volgorde van gebeurtenissen voordat deze aan de serie worden toegevoegd. Er zijn ook spraakballons die het verhaal weergeven, daarin komen woorden voor die te maken hebben met het verstrijken van tijd.
In Festiviteiten (Een feest vieren) Taak 2 maken de leerlingen een tijdlijn om te kunnen praten over hun herinneringen aan feesten die zij zelf meegemaakt hebben. Ze voegen plaatjes en teksten aan de tijdlijn toe voordat ze aan andere leerlingen vertellen over de feesten die zij meegemaakt hebben. Als ze over hun tijdlijn en de feesten die ze meegemaakt hebben praten, gebruiken ze de belangrijkste woorden die met het verstrijken van tijd te maken hebben.
In de Verdiepingsactiviteit van Het verleden achterhalen (Speurneuzen in de tijd) werken de leerlingen met een gekozen voorwerp dat hun voorkeur of hun hobby’s en interesses weergeeft. De leerlingen bedenken wat er met dit voorwerp gebeurd zou kunnen zijn tussen het moment dat het gemaakt werd en nu. Ze schrijven dit dan in chronologische volgorde op, waarbij ze de belangrijkste woorden gebruiken die met het verstrijken van tijd te maken hebben.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn de belangrijkste woorden die te maken hebben met het verstrijken van tijd te gebruiken | VAARDIGHEID 1.4
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
Het woordgebruik van de
De leerling gebruikt
De leerling gebruikt
leerling is voornamelijk
woorden als gisteren,
woorden als gisteren,
gerelateerd aan
morgen, vandaag, eerder,
morgen, vandaag, eerder,
persoonlijke tijd.
nu en later met
nu en later met gemak.
toenemende
De woorden worden
zelfverzekerdheid en kan
gebruikt in gesprekken
een aantal van deze
met leeftijdsgenoten en
begrippen correct
volwassenen. De leerling
gebruiken wanneer daar
kan de woorden in veel
in gesprekken naar wordt
uiteenlopende contexten
gevraagd.
gebruiken.
Woorden als gisteren, morgen, vandaag, eerder, nu, later, enzovoort worden alleen gebruikt wanneer aangegeven door een volwassene.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Mijn leerkracht helpt me
Ik ken een paar woorden
Ik kan makkelijk praten
te vertellen over dingen
die beschrijven wanneer
over dingen die gebeurd
die gebeurd zijn. Ik weet
dingen gebeurd zijn. Ik
zijn met mij of met
soms niet precies
weet wat deze woorden
anderen. Ik kan woorden
wanneer dingen gebeurd
betekenen. Ik kan ze
gebruiken die iets
zijn.
gebruiken als de
betekenen in het
leerkracht of een
verleden, het nu en de
klasgenoot me iets
toekomst.
vraagt. Meestal heb ik het antwoord goed.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn de belangrijkste woorden die te maken hebben met het verstrijken van tijd te gebruiken | VAARDIGHEID 1.4
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Schrijf woorden op die te maken hebben met het voorbijgaan van tijd, bijvoorbeeld: nu, gisteren, voor, na, morgen, enzovoort. Zeg de woorden en probeer ze in een zin te gebruiken. Bedenk dan wat je nu aan het doen bent, wat je hiervoor deed (het verleden) en wat je hierna kan gaan doen (de toekomst).
•
Maak een stripverhaal van je dag of je week. Zet de plaatjes in de goede volgorde en beschrijf je stripverhaal aan een klasgenoot.
•
Verander de volgorde van de plaatjes in je stripverhaal en kijk of een klasgenoot ze weer in de goede volgorde kan leggen. Als je de volgorde beschrijft voor je klasgenoot, gebruik dan woorden als daarna, eerst, na, toen, enzovoort om je klasgenoot te helpen.
•
Maak portretten van jezelf op verschillende leeftijden. Zet ze in de goede volgorde. Leg die volgorde aan een klasgenoot uit. Beschrijf hoe je veranderd bent in deze jaren.
De stap van Ontwikkeling naar Beheersing Vertel de leerlingen het volgende
•
Praat met je klasgenoten en je leerkracht en probeer zo veel mogelijk woorden in één zin te gebruiken (gebruik woorden die met tijd te maken hebben, zoals gisteren, morgen, vandaag, voor, nu en na). Gebruik alle tijdwoorden die je kunt bedenken. Speel een spelletje met een klasgenoot – om beurten gebruiken jullie elk van deze woorden in een zin. Controleer van elkaar of je de woorden goed gebruikt hebt.
•
Schrijf de woorden NU en VROEGER op een groot vel papier en bedenk dan alle verschillende woorden die onder een van die twee titels passen. Bijvoorbeeld: bij VROEGER: gisteren, vorige week, afgelopen Kerstmis, enzovoort.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.5
In staat zijn gebeurtenissen en voorwerpen in een volgorde te plaatsen
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Vervoer Taak 1 zoeken de leerlingen van alles uit over verschillende soorten transport en presenteren wat ze gevonden hebben aan de andere leerlingen. Ze ontdekken wanneer een bepaald type transport bedacht is, wie het bedacht heeft, wat voor transport men gebruikte voordat deze vorm bedacht was, of het nog altijd gebruikt wordt, wanneer het op de markt kwam in het gastland en het eigen land en wat er in de geschiedenis gebeurde toen het op de markt kwam. Vervolgens werkt de hele klas samen om een tijdlijn over transport te maken met de verschillende soorten transport in de juiste chronologische volgorde. De leerlingen voorzien de tijdlijn van een kleurcode die weergeeft wanneer elke vorm van transport uitgevonden is en beschikbaar werd in het gastland en de eigen landen.
In Mythen, Legenden en Fabels (Verhalen die mensen vertellen) Taak 2 maken de leerlingen een serie tekeningen die hun eigen familieoverleveringen weergeeft. Ze zorgen dat de tekeningen in de juiste volgorde staan voordat ze de overlevering aan een klasgenoot uitleggen.
In Communicatie (Woorden in de Lucht) Taak 3 maken de leerlingen een aantal kaarten die allerlei communicatiemiddelen tonen, waaronder een oude telefoon, een mobiele telefoon, een oude televisie, een laptop, enzovoort. In groepjes leggen de leerlingen vervolgens de kaarten in chronologische volgorde waarin ze ontdekt werden.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn gebeurtenissen en voorwerpen in een volgorde te plaatsen | VAARDIGHEID 1.5
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan objecten
De leerling kan objecten
De leerling kan een aantal
en gebeurtenissen die
en gebeurtenissen met
gebeurtenissen of
gerelateerd zijn aan zijn
toenemende
objecten met redelijk
eigen leven sorteren en in
zelfverzekerdheid
gemak sorteren en in
volgorde plaatsen. Met
sorteren en in volgorde
volgorde plaatsen.
het sorteren en in
plaatsen. Met enige
volgorde plaatsen van
aanmoediging en het
andere gebeurtenissen
stellen van vragen kan hij
heeft de leerling hulp
gebeurtenissen en
nodig. Sorteren is veel
objecten die gerelateerd
gemakkelijker dan in
zijn aan zijn eigen leven
volgorde plaatsen.
en dat van anderen ordenen.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Mijn leerkracht helpt me
Ik kan op mezelf werken
Ik kan dingen en
dingen sorteren. Soms
als dingen gesorteerd en
gebeurtenissen uit mijn
raak ik met meer dan
op volgorde geplaatst
eigen leven en dat van
drie in de war.
moeten worden. Meestal
anderen sorteren en in
heb ik de volgorde goed.
volgorde plaatsen.
Soms moet ik mijn
Meestal heb ik het goed
klasgenoten of de
en hoef ik de leerkracht
leerkracht vragen of het
of mijn klasgenoten niet
goed is.
om hulp te vragen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn gebeurtenissen en voorwerpen in een volgorde te plaatsen | VAARDIGHEID 1.5
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Maak tekeningen van het eten dat je op verschillende momenten van de dag eet. Leg ze nu in de juiste volgorde.
•
Maak tekeningen of collages van speelgoed waarmee je vroeger en nu gespeeld hebt, of van kleding die je vroeger en nu gedragen hebt. Leg ze nu in de juiste volgorde.
•
Maak een tijdlijn voor een jonger broertje of zusje. Wat zou je daar allemaal op zetten? Hoe kun je hem/haar laten begrijpen hoe de dingen veranderd zijn?
•
Schrijf alle dingen op die je gisteren gedaan hebt, vanaf dat je wakker werd totdat je ‘s avonds ging slapen. Zet ze eerst in de goede volgorde en beschrijf dan je dag aan een klasgenoot.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Zoek plaatjes van oude dingen, of gebruik echte dingen als die in de school of het klassenmuseum te vinden zijn. Zet ze nu in een volgorde – welke is de oudste, de nieuwste, enzovoort?
•
Maak je eigen tijdlijn over iets dat je interessant vindt. Zoek daar dingen over op – het mag van alles zijn, wat je maar wilt: fietsen, computers, stripverhalen, enzovoort! Zoek er plaatjes bij en vraag er oudere mensen over. Maak dan een tijdlijn waarop te zien is wat er met jouw onderwerp vroeger is gebeurd.
•
Denk aan aanwijzingen die je vroeger gebruikte als je iets in een volgorde moest zetten. Hielpen die toen. Zouden ze altijd helpen?
•
Zoek plaatjes over vroeger in boeken en tijdschriften. Sorteer ze en maak een poster met drie verschillende tijden. Hoe verschillen de plaatjes?
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.6
In staat zijn de verschillen te zien tussen hun eigen leven en dat van mensen die vroeger leefden
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Voedsel (We zijn wat we eten) Taak 1 maken de leerlingen een vragenformulier voor hun ouders en grootouders over wat voor eten er verkrijgbaar was en wat men gewoonlijk at toen zij jong waren. Ook doen de leerlingen onderzoek, via het internet en uit andere hulpbronnen, naar het eten dat vijftig jaar geleden gewoonlijk werd gegeten. De leerlingen vergelijken hun informatie en maken een menu voor een maaltijd in het verleden en voor een maaltijd nu.
In Beroepen (Dingen die mensen doen) Taak 2 maken de leerlingen een lijst van banen die mensen tegenwoordig hebben en een lijst van banen die mensen vroeger hadden. De leerlingen denken na over hoe elke baan in de loop der jaren is veranderd. Ze vinden per baan ten minste vijf verschillen of overeenkomsten tussen het heden en het verleden.
In Vakantie (Plaatsen waar mensen naartoe gaan) Taak 4 maken de leerlingen gebruik van informatie die ze van hun ouders en grootouders hebben gekregen over vakanties van vroeger. Vervolgens maken de leerlingen een tijdlijn waarop te zien is hoe vakanties in de loop der jaren zijn veranderd. Daarbij concentreren de leerlingen zich op een specifiek aspect, zoals kleding, vakantie-activiteiten, het eten dat men op vakantie at, enzovoort.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn de verschillen te zien tussen hun eigen leven en dat van mensen die vroeger leefden | VAARDIGHEID 1.6
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan
Met enige hulp kan de
De leerling kan zonder
eenvoudige verschillen
leerling een aantal
hulp verschillen benoemen
tussen het verleden en
verschillen benoemen
tussen de levens van
het heden onderscheiden.
tussen de levens van
mensen vroeger en nu. De
mensen vroeger en nu.
leerling kan ook verschillen
De leerling kan zich
benoemen tussen ‘toen’ en
hierbij beroepen op
‘toen’, bijvoorbeeld
ervaringen van zijn
wanneer de verschillen
ouders en grootouders.
tussen ouders en
De leerling heeft hierbij de hulp van de leerkracht of andere leerlingen nodig.
grootouders worden vergeleken.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik weet dat er verschillen
Met enige hulp kan ik
Ik kan zonder hulp
zijn tussen de
vertellen wat anders is
werken. Ik kan dingen
verschillende tijden
aan de verschillende
noemen die nu anders
waarover we leren. Mijn
tijden in het verleden. Ik
zijn dan ze vroeger
leerkracht geeft me
weet dat mijn leven
waren. Ik kan uitleggen
ideeën om over na te
anders is dan dat van
wat ik ontdekt heb, en
denken.
mijn ouders en
soms kan ik verschillen
grootouders.
zien tussen verschillende tijden in het verleden.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn de verschillen te zien tussen hun eigen leven en dat van mensen die vroeger leefden | VAARDIGHEID 1.6
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Probeer plaatjes te vinden van dezelfde dingen maar uit andere tijden – zoals kleding, transport, enzovoort. Bekijk ze goed en probeer alle verschillen die je ziet op te schrijven. Bespreek dit met een klasgenoot – kun je nog meer op de lijst zetten?
•
Kijk goed naar verschillende plaatjes van vroeger en nu. Teken en beschrijf een paar van die verschillen.
•
Praat met een van je ouders of een andere volwassene over hoe het was toen zij net zo oud waren als jij nu. Wat voor eten aten ze, met wat voor speelgoed speelden ze, wat leerden ze op school, wat voor kleren droegen ze?
•
Praat eens met een andere volwassene, zoals bijvoorbeeld een van je grootouders. Hoe was het toen zij net zo oud waren als jij nu? Hoe lijkt hun jeugd op die van jou en die van je ouders?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Denk aan verschillende tijden van vroeger, bijvoorbeeld toen je ouders jong waren en toen je grootouders jong waren. Wat was er anders aan die tijden? Als dat kan, probeer dan met je grootouders te praten over hoe hun leven vroeger anders was dan dat van jou en je ouders. Hoe zag hun dagelijkse leven eruit? Verzin een hoofdstuk in een dagboek of gebruik plaatjes om een dag uit het leven van een van je grootouders te beschrijven. Schrijf dan ook een hoofdstuk dat een gewone dag van jezelf beschrijft, of maak daar tekeningen van. Vergelijk de beide dagen en kijk hoe veel verschillen je kunt vinden.
•
Kies iets waarvan je denkt dat het anders was in de tijd van je ouders en grootouders, bijvoorbeeld school, en onderzoek hoe dat anders was. Verdeel je papier in drieën en maak tekeningen van nu, van de tijd van je ouders en van die van je grootouders.
•
Maak een “Toen en nu”-overzicht voor een jonger kind. Wat zou het belangrijkste in jouw overzicht zijn – eten, kleding, speelgoed, school? Wat zou je allemaal laten zien?
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.7
In staat zijn over aspecten van het verleden te leren uit een groot aantal hulpbronnen
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Vervoer Taak 1 gebruiken de leerlingen veel hulpbronnen, waaronder het internet, naslagwerken, cd-roms en lokale kennis om meer te weten te komen over een specifieke vorm van transport. Zij stellen vragen als: Wanneer is deze vorm van transport uitgevonden? Wie heeft hem uitgevonden? Hoe zag het eruit? Wordt het vandaag nog altijd gebruikt? Wanneer kwam het op de markt in zowel het gastland als het eigen land?
In Het verleden achterhalen (Speurneuzen in de tijd) Taak 2 proberen de leerlingen voorwerpen te vinden die gerelateerd zijn aan het verleden van of toebehoren aan hun ouders of grootouders. De leerlingen praten met hun ouders of grootouders om meer te weten te komen over aspecten van het verleden. Ze gebruiken de voorwerpen die ze gevonden hebben om een beeld van het verleden te vormen. Vervolgens maken ze een “archeologische vindplaats” die de andere leerlingen kunnen bezoeken om meer over het verleden te leren.
In Speelgoed Taak 5 brainstormen de leerlingen over een paar vragen die zij een gastspreker van hun gastland willen stellen over speelgoed dat hij had toen hij jong was. De leerlingen luisteren naar de gastspreker en stellen hun vragen om een compleet beeld te krijgen van het verschil tussen speelgoed in het gastland van toen en het speelgoed wat zij nu hebben.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn over aspecten van het verleden te leren uit een groot aantal hulpbronnen | VAARDIGHEID 1. 7
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan, met een
De leerling kan vrijwel
De leerling is trefzeker in
paar aanwijzingen, een of
zonder hulp meer dan één
het gebruik van meerdere
twee bronnen gebruiken
bron gebruiken voor zijn
bronnen en begint te
om over het verleden te
onderzoek. Echter, de
begrijpen dat sommige
leren. De leerling heeft
gevonden informatie is
bronnen bruikbaarder zijn
hulp nodig om specifieke
niet altijd relevant voor
dan andere.
delen van de bronnen te
de kern van het werk.
vinden.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik kan meer te weten
Ik kan over het verleden
Ik kan over het verleden
komen over het verleden
leren door in
leren door in veel
uit boeken en van
verschillende bronnen te
verschillende bronnen te
mensen. Ik heb hulp
kijken. Soms heb ik hulp
kijken. Dit kan ik
nodig om te weten waar
nodig, want ik wil graag
meestal zelf. Ik begin te
ik moet zoeken, maar ik
de juiste antwoorden op
ontdekken dat sommige
word al beter in het zelf
de vragen vinden.
bronnen beter
vinden.
bruikbaard zijn dan andere.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn over aspecten van het verleden te leren uit een groot aantal hulpbronnen | VAARDIGHEID 1. 7
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Probeer informatie te vinden over dingen die je leuk vindt. Vertel je leerkracht of een klasgenoot hoe je die informatie gevonden hebt. Had je meer aan de ene bron dan aan de andere?
•
Vergelijk met een klasgenoot hoe jullie informatie opzoeken. Maak een lijst van alle bronnen die jullie gebruiken. Lijken jullie lijsten op elkaar? Vraag nu aan je klasgenoot je te laten zien hoe een van zijn bronnen gebruikt kan worden.
•
Praat met je leerkracht over de beste manieren om meer over vroeger te weten te komen. Vraag aan je ouders en grootouders hoe zij dat doen.
•
Zoek informatie over mensen van wie het werk is meer over het verleden te weten te komen. Hoe ontdekken zij dingen? Wat gebruiken ze daarbij?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Houd een overzicht bij van de goede manieren om iets over het verleden te vinden. Als je iets uit het verleden bestudeert, probeer dan eens een bron te gebruiken die niet op je overzicht staat.
•
Maak een lijst van alle verschillende bronnen die je gebruikt. Zet ze in volgorde van hoe bruikbaar je ze vindt. Vergelijk je lijst met die van een klasgenoot. Zijn sommige bronnen beter voor bepaalde onderwerpen dan andere?
•
Is er een lijst met vragen die je zou kunnen gebruiken voor je onderzoek? Zoals een Wat? Waar? Waarom? Wie?-lijst.
•
Maak een lijst van verschillende bronnen en schrijf erbij waarom ze bruikbaar zijn om bepaalde dingen te vinden. Je zou hier een informatieposter van kunnen maken om op te hangen in de bibliotheek om andere leerlingen te helpen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
EINDE VAN DE MILEPOST BEVESTIGING VAN BEOORDELING Geschiedenis Tegen de tijd dat de Milepost afgerond wordt, zult u de leerlingen veel met geschiedenis bezig hebben gezien. Hopelijk hebt u bijgehouden hoe zij zich vanaf de Aanvangsfase tot Beheersingsfase ontwikkelden. Die ontwikkeling is waarschijnlijk niet rechtlijnig geweest. Leerlingen, zoals wij allemaal, ontwikkelen zich in het oefenstadium soms in een geheel andere richting, maar er zal toch een algemene tendens waarneembaar zijn. U zult een belangrijke rol in deze ontwikkeling gespeeld hebben, aangezien u iedere leerling heeft kunnen adviseren op basis van wat u van hem gezien heeft. Dat is wat bedoeld wordt met Assessment for Learning en waarom het IPC Assessment for Learning-programma zo belangrijk is. Door naar deze ontwikkeling te kijken, kunt u beoordelen of een leerling over het algemeen in de Aanvangsfase, de Ontwikkelingsfase of de Beheersingsfase is bij elk van de belangrijkste vaardigheden van Geschiedenis en wat het totale ontwikkelingsniveau van de leerling op het gebied van de vaardigheden van Geschiedenis is. Het helpt om aan het eind van elke Milepost een algemene proef te doen om te zien hoe goed de leerlingen als historicus zijn. Deze algemene proef is geen test. Het is een manier om uw eigen beoordeling te checken door de leerlingen zonder enige interventie van uw kant een aantal activiteiten te laten uitvoeren. Als u, de leerlingen bij het uitvoeren van deze activiteiten observerende, concludeert dat uw beoordeling onjuist is geweest, dan zou u de leerlingen nog een andere activiteit kunnen geven. Echter, twee dagen met activiteiten leveren niet beter bewijs op dan leerlingen twee jaar nauwlettend observeren. Uiteindelijk zult u uw oordeel moeten baseren op al het bewijsmateriaal dat u hebt en niet een klein deel daarvan. Probeer de activiteit ter beoordeling van de Milepost als geheel zo leuk mogelijk te maken. Organiseer een geschiedenisdag. Laat de leerlingen hun eigen activiteiten bedenken. Een paar suggesties. • Vraag de leerlingen een museum te maken over de geschiedenis van het gastland. Wat voor dingen zouden zij anderen graag willen vertellen over de geschiedenis van het land? De leerlingen zouden in groepjes kunnen werken aan verschillende aspecten van het leven, zoals werk, kleding, speelgoed, enzovoort. • De leerlingen zouden voor iemand een tijdlijn kunnen maken. Daarop vermelden zij alle belangrijke gebeurtenissen uit het leven van die persoon. • Maak een lijst of collage van alle verschillende manieren waarop je meer over het verleden te weten kan komen. Zet ze in volgorde met de meest bruikbare eerst.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
MP1
• Organiseer een verkleeddag, waarbij de leerlingen zich verkleden als iemand uit het verleden. Elke leerling kan dan vertellen over hoe het leven van deze persoon anders is dan van hemzelf. • • De leerlingen kunnen een museum maken – over henzelf! Hoe gaan ze de tentoongestelde dingen beschrijven? Hoe komen anderen meer te weten over hun leven? Elk van deze activiteiten doet een beroep op een aantal vaardigheden dat aandacht heeft gehad in de loop van deze Milepost. Laat de leerlingen hun activiteiten uitvoeren. Observeer ze zorgvuldig. Vergelijk wat u ziet met de beoordeling die u op basis van het bewijsmateriaal aan het einde van de Milepost hebt gemaakt.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
Assessment for learning Milepost 1 ICT
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming.
VAARDIGHEID
1.4
In staat zijn ICT te gebruiken bij het presenteren van informatie
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Bloemen en insecten Taak 1 maken de leerlingen met behulp van ICT een brochure over een tuinaanleg die ze gemaakt hebben. De brochure bevat plaatjes die ze van het internet gehaald hebben en eigen tkeningen naast tekst die de details geven van wat er te zien is.
In Voedsel (We zijn wat we eten) Taak 1 maken de leerlingen een overzicht van de soorten eten die zij het lekkerst vinden. Ze gebruiken ICT om een grafiek te maken waarin de informatie georganiseerd en geclassificeerd is. Vervolgens kunnen ze deze informatie toepassen om eten voor een klassenfeest of picknick te kiezen.
In De omgeving (Onze wereld) Taak 1 gebruiken de leerlingen ICT om de eenvoudige geschiedenis van hun omgeving vast te leggen. Ze ordenen de informatie naar datum en leggen vast waar bepaalde dingen ooit waren, wat er veranderd is en hoe het veranderd is.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn ICT te gebruiken bij het presenteren van informatie | VAARDIGHEID 1.4
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling heeft hulp
De leerling kan
De leerling kan
nodig om eenvoudige ICT-
eenvoudige ICT-
eenvoudige ICT-
toepassingen te gebruiken
programma’s gebruiken
programma’s gebruiken
bij de presentatie van
om informatie te
om informatie te
informatie. Hij heeft hulp
presenteren. Hij heeft
presenteren en kiest
nodig bij de keuze van
eigen ideeën over hoe de
meestal een toepasselijke
passende ICT, welke
informatie gepresenteerd
manier om deze te
informatie gebruikt moet
moet worden,
presenteren: bijvoorbeeld
worden en hoe hij de
bijvoorbeeld een grafiek
een grafiek of een tabel.
informatie moet
of een tabel, maar heeft
De leerling kan deze
presenteren: een grafiek,
hulp nodig bij het gebruik
functies zonder veel hulp
een tabel, enzovoort.
van deze functies en bij
toepassen en besluiten
de beslissing welke
welke informatie te
informatie wel of niet te
gebruiken.
gebruiken
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Mijn leerkracht helpt me
Ik kan ICT gebruiken om
Ik kan ICT gebruiken om
ICT te gebruiken bij een
informatie te
informatie op allerlei
presentatie. Ik weet niet
presenteren. Soms moet
manieren te presenteren.
zeker of ik een grafiek of
ik mijn leerkracht om
Mijn leerkracht zegt dat
een tabel moet
hulp vragen, want ik ken
ik meestal de beste
gebruiken. Ik weet nog
nog niet alle functies,
manier kies voor mijn
niet zo goed hoe ik die
zoals het maken van
presentatie. Ik vind het
moet maken. Mijn
grafieken en tabellen.
leuk de informatie zelf
leerkracht laat me zien
Mijn leerkracht helpt me
uit te kiezen en heb
wat ik moet doen en
ook bij het kiezen van de
hierbij geen hulp nodig.
welke informatie ik moet
juiste informatie.
gebruiken.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn ICT te gebruiken bij het presenteren van informatie | VAARDIGHEID 1.4
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Als je denkt aan wat je wilt gaan vertellen, maak dan op een vel papier een lijst van wat je niet wilt vergeten. Laat deze lijst aan je leerkracht zien. Heb je echt niets vergeten? Staat er te veel informatie op? Probeer nu dingen die bij elkaar horen bij elkaar te zetten of bedenk titels waaronder je de informatie kunt rangschikken.
•
Praat met je leerkracht over de verschillende manieren om te presenteren met gebruik van ICT. Welke dingen kun je goed in een tabel laten zien, of in een grafiek, of als tekst? Maakt het verschil of je met woorden of getallen werkt? Werk samen met een klasgenoot om een lijst te maken van dingen die je kunt presenteren met verschillende ICT-programma’s en toepassingen. Laat deze lijst aan je leerkracht zien en berg hem goed op zodat je hem later weer kunt gebruiken.
•
Vraag aan een klasgenoot je te laten zien hoe je met ICT een tabel of grafiek kunt maken. Terwijl ze dat aan het doen zijn, schrijf je op wat je moet doen. Vraag hem dan te kijken terwijl jij de tabel of grafiek zelf probeert te maken.
•
Kijk op het internet en in boeken om te zien wat voor informatie op verschillende manieren met ICT gepresenteerd kan worden. Zijn sommige toepassingen extra goed voor het presenteren van getallen en percentages, bijvoorbeeld taartdiagrammen of grafieken? Hoe gebruiken mensen ICT om tekst te presenteren? Waar worden tabellen voor gebruikt?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende •
Kies een ICT-toepassing die je gebruikt om informatie te presenteren, zoals bijvoorbeeld een tabel. Weet je hoe je die zelf met ICT kunt maken? Als je dat kan, kun je een andere leerling die dat moeilijk vindt laten zien hoe je het doet. Als je het niet kan, kan je een andere leerling vragen het je voor te doen. Werk met z’n tweeën aan een gebruiksaanwijzing waarin uitgelegd wordt hoe je een tabel moet maken. Hang deze in de computerruimte op.
•
Denk nog eens aan de ICT-toepassingen om informatie te presenteren. Maak een lijst van alle informatie die je moet hebben voor deze toepassing, bijvoorbeeld de tabel. Denk aan: de titel van de tabel, de titel van elke kolom, de documentnaam, enzovoort. Bedenk dat je verschillende kleuren en lettertypen kunt gebruiken om de titels er beter uit te laten springen of teksten opvallender te maken. De volgende keer dat je een tabel voor een presentatie gebruikt, kijk dan op je lijst om zeker te weten dat je overal aan hebt gedacht.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.5
In staat zijn informatie in te voeren, op te slaan, te openen en te wijzigen
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In De omgeving (Onze wereld) Taak 3 ontwerpen de leerlingen een nieuw logo voor de school. Ze bekijken toeristenfolders, brochures, nieuwsbrieven, het prikbord van de school, enzovoort om ideeën op te doen. Vervolgens gebruiken ze ICT om hun logo te maken. De leerlingen werken in tweetallen en hebben de mogelijkheid hun logo’s in te voeren, op te slaan, te openen en te wijzigen.
In Wij (Mijn wereld) Taak 1 leggen de leerlingen informatie over henzelf vast en slaan die op: hun voorkeuren en afkeren, vrienden, hobby’s, gebeurtenissen, enzovoort. Daarna herzien ze deze informatie en maken er een autobiografie van. Ze maken verschillende hoofdstukken, zoals “Toen ik een baby was”, “Dingen die ik leuk vind”, en zetten de informatie in het juiste hoofdstuk. Ze kunnen deze informatie naar eigen inzicht aanvullen of wijzigen.
In Beweging en Vermaak (Circus) Taak 1 gebruiken de leerlingen de tekenwerkbalk van Microsoft Word of een overeenkomstig programma om een plattegrond van het circus dat ze gemaakt hebben te tekenen. Ze krijgen te zien hoe ze alle tekenfuncties moeten gebruiken, waaronder de “Ongedaan maken”-knop om dingen te veranderen. Ze voeren tekst in om de verschillende delen van hun plattegrond te benoemen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn informatie in te voeren, op te slaan, te openen en te wijzigen | VAARDIGHEID 1.5
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling heeft hulp
De leerling kan basale
De leerling kan trefzeker
nodig bij basale functies,
functies uitvoeren, zoals
basale functies uitvoeren,
zoals informatie invoeren,
informatie invoeren,
zoals informatie invoeren,
opslaan, ophalen en
opslaan, ophalen en
opslaan, ophalen en
herzien. Hij vergeet vaak
herzien. Soms vergeet hij
herzien. Hij kan dit vrijwel
hoe dit gedaan moet
hoe dit gedaan moet
zonder de hulp van de
worden en heeft hierbij
worden of maakt hij
leerkracht.
toezicht nodig.
foutjes.
KLASSERING VOOR DE LEERLING:
Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Mijn leerkracht laat me
Ik kan informatie op de
Ik kan informatie op de
zien hoe ik informatie op
computer invoeren,
computer invoeren,
de computer kan
opslaan, vinden en
opslaan, vinden en
invoeren, bewaren,
veranderen. Soms
veranderen. Ik heb geen
vinden en veranderen.
vergeet ik hoe het moet
hulp nodig en maak
Als ik geholpen word,
en dan moet ik mijn
meestal geen fouten.
kan ik dat goed. Als ik
leerkracht vragen me te
het de dag daarna weer
helpen. Soms maak ik
probeer, moet ik de
fouten, zoals vergeten
leerkracht vragen het me
iets op te slaan voordat
weer even te laten zien.
ik de computer uit doe.
Het gaat het best als mijn leerkracht naast me zit en me laat zien hoe het moet.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn informatie in te voeren, op te slaan, te openen en te wijzigen | VAARDIGHEID 1.5
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Werk met z’n tweeën. Probeer samen een verhaal dat een van jullie eerder gemaakt heeft te openen. Schrijf op welke iconen je daarvoor gebruikt hebt, of teken ze na. Verander nu iets kleins aan het verhaal en schrijf op of teken welke iconen je daarvoor gebruikt. Sla het verhaal nu op en sluit het af. Schrijf weer op (of teken) welke iconen je hiervoor gebruikt. Probeer het nu nog een keer: openen, veranderen en opslaan. Moet je hierbij nog naar je eigen instructies kijken?
•
Bedenk een teken dat je bij de computer kunt zetten om jezelf en anderen eraan te helpen denken regelmatig hun werk op te slaan en dat je altijd je werk op moet slaan voordat je het programma afsluit of de computer uit doet. Gebruik hierbij een plaatje van het “Opslaan”-icoon. Je kunt hiervoor ICT gebruiken.
•
Werk in een klein groepje. Praat over de dingen die je moeilijk te onthouden vindt als je werk/documenten zoekt, invoert, opslaat of verandert. Kun je ideeën bedenken die je dit helpen onthouden? Vraag je leerkracht je te helpen met het maken van een handige ideeënlijst voor andere leerlingen.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Bedenk hoe je ICT gebruikt als je dingen wilt vinden, invoeren, veranderen of opslaan. Weet je elke keer nog wat je moet doen, of moet je soms iemand om hulp vragen? Maak een lijstje van hoe je deze dingen doet, met plaatjes van de iconen die je hiervoor nodig hebt, en bewaar dit op je computer.
•
Werk samen met een klasgenoot die het een beetje moeilijk vindt informatie te vinden, in te voeren, te veranderen en op te slaan. Kun jij laten zien hoe je dat doet en kun je ideeën geven hoe je de iconen die je nodig hebt kunt onthouden? Kijk hoe je klasgenoot dit zelf probeert te doen. Heeft hij je hulp nodig?
•
Werk in een klein groepje. Praat over de dingen die je moeilijk te onthouden vindt als je werk/documenten zoekt, invoert, opslaat of verandert. Kun je ideeën bedenken die je dit helpen onthouden? Vraag je leerkracht je te helpen met het maken van een handige ideeënlijst voor andere leerlingen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.6
In staat zijn met tekst, tabellen, afbeeldingen en geluiden te werken
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Onze belevingswereld (De zintuigen) Taak 3 gebruiken de leerlingen een digitaal muziekpakket om muziek die iets weergeeft wat de leerlingen gezien of meegemaakt hebben, te maken, vast te leggen en verder te ontwikkelen.
In Wij (Mijn wereld) Taak 3 werken de leerlingen met teksten, tabellen en afbeeldingen om een aantrekkelijke menukaart te maken voor de schoollunch. Ze worden aangemoedigd een tekenprogramma te gebruiken om een pizza of een bord met eten te tekenen voor de menukaart.
In Bloemen en insecten Taak 2 gebruiken de leerlingen het “tabel”-icoon van Microsoft Word of een vergelijkbaar softwarepakket om een eenvoudige tabel te maken. Vervolgens zoeken ze data over insecten die in de omgeving leven op. De leerlingen leggen de informatie in de tabel vast en voegen er tekst bij over wat elk insect eet, welke kleur het heeft en waar het zich schuilhoudt.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn met tekst, tabellen, afbeeldingen en geluiden te werken | VAARDIGHEID 1.6
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan, indien
De leerling kan, met
De leerling kan met een
geholpen, met eenvoudige
weinig hulp, met
veelheid van programma’s
programma’s en data
eenvoudige programma’s
en data werken, zoals
werken, zoals tekst en
en data werken, zoals
tekst, tabellen,
tabellen. Hij heeft moeite
tekst en tabellen. Hij
afbeeldingen en geluid.
met gecompliceerdere
vindt de programma’s die
Hij werkt hier
programma’s en data,
met afbeeldingen en
zelfverzekerd mee en
zoals met plaatjes en
geluid werken moeilijker,
begrijpt wat te doen
geluid werken, en is
maar kan ze gebruiken
nadat de leerkracht het
zekerder van zichzelf als
nadat de leerkracht het
heeft voorgedaan.
hij kijkt hoe anderen dit
heeft voorgedaan en na
doen dan wanneer hij dit
wat oefening.
zelf doet.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Mijn leerkracht helpt me
Ik kan in m’n eentje aan
Ik vind het leuk om op
de computer te
de computer werken om
de computer met
gebruiken voor het
te schrijven en tabellen
tabellen, teksten,
maken van tabellen en
te maken. Ik vind dat
plaatjes en geluiden te
om te schrijven. Ik vind
werken met plaatjes en
werken. De leerkracht
werken met plaatjes en
geluiden moeilijker is,
zegt dat ik dat goed doe.
geluiden niet echt leuk
maar mijn leerkracht
Meestal laat mijn
en snap niet goed wat ik
doet het me voor. Als ik
leerkracht het één keer
moet doen. Ik vind het
een tijdje geoefend heb,
zien en dan onthoud ik
wel leuk om te kijken
kan ik het beter.
hoe ik het zelf kan doen.
naar hoe andere leerlingen met plaatjes en geluiden werken
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn met tekst, tabellen, afbeeldingen en geluiden te werken | VAARDIGHEID 1.6
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Als je het moeilijk vindt te onthouden hoe je iets met ICT moet doen, vraag dan aan je leerkracht het je nog een keer voor te doen, of werk met een klasgenoot en kijk hoe hij het doet voor je het zelf probeert.
•
Als je leerkracht je laat zien hoe je iets op de computer moet doen, teken dan de iconen na die hij gebruikt. Schrijf er een paar woorden bij om te beschrijven wat het icoon doet, in dezelfde volgorde als waarin je leerkracht ze gebruikt. Check met je leerkracht of je niets overgeslagen hebt voordat je het zelf probeert.
•
Houd je met één ICT-toepassing tegelijk bezig. Probeer eerst een tabel te maken. Probeer het zelf – lukt het je of heb je hulp nodig? Vraag een klasgenoot het voor te doen en schrijf op wat hij doet. Probeer het nu nog een keer zelf. Blijf oefenen tot je zelf goed een tabel kan maken. Als je dat echt kan, ga je verder met tekst, of met plaatjes.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Zoek op het internet en in boeken hoe andere mensen ICT gebruiken om met plaatjes te werken. Hebben ze speciale effecten gebruikt? Hebben ze veel verschillende afbeeldingen op één pagina gebruikt? Kies een afbeelding die je mooi vindt, en vraag aan je leerkracht of aan een andere leerling om je te helpen net zo’n afbeelding te maken.
•
Probeer op het internet muziek of geluiden te vinden. Wat voor soorten muziek kun je vinden? Zijn het complete nummers of korte stukjes of eenvoudige geluiden? Bedenk een stuk muziek dat je leuk vindt en probeer het op het internet te vinden. Als dat niet lukt, neem dan een opname mee en vraag of je leerkracht die op de computer wil invoeren. Speel met de geluiden – kun je ze veranderen? Hoe sla je het op? Welk(e) programma(‘s) heb je daarvoor nodig?
•
Werk samen met je leerkracht om een lijst te maken van alle computerprogramma’s die er op school zijn. Probeer er nu bij te schrijven waarvoor al deze programma’s gebruikt worden; bijvoorbeeld: welke programma’s kun je voor foto’s gebruiken en welke om tabellen te maken, enzovoort. Kies nu één van die programma’s uit en probeer er de iconen en toepassingen van uit. Kun je aan een andere leerling laten zien wat je er allemaal mee kan?
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
ACTIVITEITEN TER BEOORDELING VAN DE MILEPOST ALS GEHEEL Informatie en Communicatie Technologie Tegen de tijd dat de Milepost afgerond wordt, zult u de leerlingen veel met ICT bezig hebben gezien. Hopelijk hebt u bijgehouden hoe zij zich vanaf de Aanvangsfase tot de Beheersingsfase ontwikkelden. Die ontwikkeling is waarschijnlijk niet rechtlijnig geweest. Leerlingen, zoals wij allemaal, ontwikkelen zich in het oefenstadium soms in een geheel andere richting, maar er zal toch een algemene tendens waarneembaar zijn. U zult een belangrijke rol in deze ontwikkeling gespeeld hebben, aangezien u iedere leerling heeft kunnen adviseren op basis van wat u van hem gezien heeft. Dat is wat bedoeld wordt met Assessment for Learning en waarom het IPC Assessment for Learning-programma zo belangrijk is. Door naar deze ontwikkeling te kijken, kunt u beoordelen of een leerling over het algemeen in de Aanvangsfase, de Ontwikkelingsfase of de Beheersingsfase is bij elk van de belangrijkste vaardigheden van ICT en wat het totale ontwikkelingsniveau van de leerling op het gebied van de vaardigheden van ICT is. Het helpt om aan het eind van elke Milepost een algemene proef te doen om te zien hoe goed de leerlingen met ICT zijn. Deze algemene proef is geen test. Het is een manier om uw eigen beoordeling te checken door de leerlingen zonder enige interventie van uw kant een aantal activiteiten te laten uitvoeren. Als u, de leerlingen bij het uitvoeren van deze activiteiten observerende, concludeert dat uw beoordeling onjuist is geweest, dan zou u de leerlingen nog een andere activiteit kunnen geven. Echter, twee dagen met activiteiten leveren niet beter bewijs op dan leerlingen twee jaar nauwlettend observeren. Uiteindelijk zult u uw oordeel moeten baseren op al het bewijsmateriaal dat u hebt en niet op een klein deel daarvan. Probeer de activiteit ter beoordeling van de Milepost als geheel zo leuk mogelijk te maken. Laat de leerlingen hun eigen activiteiten bedenken. Een paar suggesties. • Vraag de leerlingen een kunstwerk (op papier) uit te kiezen dat zij tijdens de Milepost hebben gemaakt. Scan de werken en vraag de leerlingen hun kunstwerken te veranderen met toepasselijke software en technieken. Ze kunnen speciale effecten toevoegen, zoals het wazig maken, andere kleuren toevoegen, enzovoort. Druk de nieuwe producten af en hang ze in de klas op naast de oorspronkelijke werken. Nodig de ouders en andere klassen uit om naar de verschillende werkstukken te komen kijken. •
De leerlingen kunnen een handleiding voor ICT in Milepost 1 maken voor leerlingen die komend jaar met deze units zullen gaan werken. Ze kunnen daar, naast voorbeelden van hun eigen werk, gegevens over de beschikbare software in opnemen, waarvoor deze gebruikt kan worden, hoe je specifieke dingen als grafieken moet maken, enzovoort. Ze kunnen
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
MP1
foto’s toevoegen en er een brochure voor in de computerruimte van de school van maken.
Elk van deze activiteiten doet een beroep op een aantal vaardigheden dat aandacht heeft gehad in de loop van deze Milepost. Laat de leerlingen hun activiteiten uitvoeren. Observeer ze zorgvuldig. Vergelijk wat u ziet met de beoordeling die u op basis van het bewijsmateriaal aan het einde van de Milepost hebt gemaakt.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
Assessment for learning Milepost 1 Internationaal
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming.
VAARDIGHEID
1.4
In staat zijn de individualiteit en onafhankelijkheid van anderen te respecteren
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Beroepen (Dingen die mensen doen) maatschappelijke vormingstaak 2 wordt de leerlingen gevraagd na te denken over hoe zij hun tijd doorbrengen gedurende de dag en hierover met een klasgenoot te praten. Dit is een van de vele activiteiten in het IPC die leerlingen bewust maakt van het feit dat hun eigen onafhankelijke activiteiten en meningen zij aan zij bestaan met die van anderen. Bij deze en veel van de andere activiteiten krijgen de leerlingen de kans de individualiteit en onafhankelijkheid van andere leerlingen te accepteren, in ruil waarvoor ook hun eigen individualiteit en onafhankelijkheid wordt gerespecteerd.
In Dag en nacht Taak 1 werken de leerlingen in groepen die bestaan uit leerlingen die uit verschillende landen afkomstig zijn. De leerlingen gebruiken landkaarten en wereldbollen om deze landen en andere plaatsen die de leerlingen kennen te vinden. De leerlingen bedenken van elke plek of er lange zomerdagen en korte winterdagen zijn, of dat de dagen ongeveer van gelijke lengte zijn het hele jaar door. De leerlingen praten over hun ervaringen uit de eerste hand en stellen ook vragen aan familieleden en verwanten hierover. Zo hebben de leerlingen de kans elkaars individualiteit en de verschillende ervaringen die ieder van hen heeft, te onderkennen en te respecteren.
In Voedsel (We zijn wat we eten) maatschappelijke vormingstaak 1 ontdekken de leerlingen de rol die voedsel speelt in een aantal festivals en feesten in het eigen land en het gastland. De leerlingen praten met mensen in het gastland en met familieleden. Ze worden aangemoedigd hun ouders in de klas te laten vertellen over speciaal eten van feesten in hun land of bij hun geloof, dat eten ook mee te brengen en te laten proeven. De leerlingen maken een ‘voedseloverzicht’ van een specifiek feest en vermelden wat er gevierd wordt en wanneer dit gebeurt, welk eten er gegeten wordt en waarom. De leerlingen hebben de gelegenheid elkaars individualiteit te onderkennen en te respecteren. Ze leren dat verschillende mensen en groepen verschillende dingen op verschillende manieren vieren.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn de individualiteit en onafhankelijkheid van anderen te respecteren | VAARDIGHEID 1.4
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan in
De leerling kan zijn eigen
De leerling kan inzien dat
toenemende mate praten
ideeën, houding,
andere leerlingen eigen
over eigen ideeën,
opvattingen en behoeften
ideeën, houding,
opvattingen, houding en
onder woorden brengen.
opvattingen en behoeften
behoeften op een manier
Echter, als de leerling dit
hebben die anders kunnen
die meestal niet naar
doet, ziet hij de eigen
zijn dan die van hemzelf.
anderen refereert. De
opvattingen als ‘juist’ en
Hij kan die verschillende
leerling vindt het moeilijk
de afwijkende van
ideeën onder woorden
de ideeën, opvattingen,
anderen als ‘fout’.
brengen en aanvaarden
houding en behoeften van
dat ze even acceptabel
anderen te verwoorden.
zijn als zijn eigen ideeën.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik kan vertellen over wat
Ik kan vertellen over wat
Ik kan vertellen over wat
ik graag zou willen dat
ik graag zou willen dat
ik vind en wat ik graag
zou gebeuren en over
gebeurde en over wat ik
zou willen dat gebeurde.
wat ik vind van dingen
van dingen vind. Ik kan
Ik weet dat mijn
die mij en anderen
ook vertellen over wat
klasgenoten daar anders
gebeuren. Ik kan niet
andere kinderen graag
over denken, en ik kan
altijd vertellen wat mijn
zouden willen dat
daar met hen over
klasgenoten vinden of
gebeurde en over wat zij
praten. Ik vind het leuk
zouden willen dat
van dingen vinden. Als
dat mijn klasgenoten
gebeurde.
dat anders is dan wat ik
anders denken.
vind, denk ik meestal dat ik het goed heb en zij niet.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn de individualiteit en onafhankelijkheid van anderen te respecteren | VAARDIGHEID 1.4
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Probeer je meningen en ideeën te laten horen in de klas wanneer dat mogelijk is.
•
Probeer je meningen, ideeën en voorkeuren over dingen die je interessant vindt uit te drukken. Ook over zaken die in de klas besproken worden.
•
Als je over een mening, idee of voorkeur van jezelf praat, probeer dan ook aan iemand te denken van wie je weet dat die anders over hetzelfde onderwerp denkt.
•
Probeer te bedenken waarom je bepaalde ideeën hebt (de leerlingen beginnen te zien dat hun ideeën en voorkeuren ontstaan uit hun eigen denkpatronen en perspectieven).
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende •
Denk eens aan andere leerlingen of volwassenen die misschien andere ideeën of voorkeuren hebben dan jij. Waarom denk je dat mensen soms verschillende ideeën over dezelfde dingen hebben?
•
Bespreek in een klassengesprek dat je weet dat mensen verschillende ideeën en voorkeuren van mensen hebben en dat ze die ook mogen hebben.
•
Vraag je leerkracht je te vertellen hoe hij voor het eerst met nieuwe ideeën in aanraking kwam, en hoe dit begint met te beseffen dat je niet altijd gelijk hebt.
•
Probeer als je in een groep werkt eerst je eigen ideeën en voorkeuren duidelijk te maken voordat je een beslissing neemt. Probeer te bedenken wiens ideeën het meest geschikt zijn voor het werk dat je aan het doen bent.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.5
In staat zijn samen te werken als dat van toepassing is
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Structuren (Gebouwen) Kunsttaak 2 werken de leerlingen in groepjes van drie of vier aan een poppenhuis met gebruikmaking van grote kartonnen dozen. Ze hebben hierbij de mogelijkheid op allerlei manieren samen te werken, hetgeen een van de belangrijkste aspecten is waarin leerlingen zich met het IPC ontwikkelen. De leerlingen komen gezamenlijk tot de beslissing hoe hun huis eruit komt te zien.
In Speelgoed Internationale Taak 2 werken de leerlingen samen aan het ontwerp van een stuk speelgoed of een spel dat overal ter wereld gebruikt of gespeeld zou kunnen worden. Samen beslissen de leerlingen welke specifieke kenmerken hun speelgoed zal hebben en hoe iedereen zou kunnen leren en begrijpen hoe je het moet gebruiken. De leerlingen kijken naar speelgoed dat op het moment populair is in veel landen ter wereld. Bij deze activiteit hebben de leerlingen de gelegenheid samen onderzoek te doen, hun kennis over speelgoed en spelletjes die zij en andere kinderen spelen en hun ideeën over nieuw speelgoed of een nieuw spel te delen.
In Vakantie (Plaatsen waar mensen naartoe gaan) Internationale Taak 2 werken de leerlingen samen in kleine groepjes om onderzoek te doen en vervolgens een tweetal brochures te ontwerpen en te maken: één om mensen te bewegen het gastland te bezoeken en de ander om ze een heel ander land te laten bezoeken. Door samen te werken delen de leerlingen hun ideeën over en kennis van het gastland en andere landen. Ze worden het eens over het ontwerp en de inhoud van hun brochures.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn samen te werken als dat van toepassing is | VAARDIGHEID 1.5
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling is bereid om
De leerling is bereid met
De leerling is bereid met
met anderen te gaan
anderen te werken of te
anderen te werken of te
werken of spelen, maar
spelen. Als de anderen
spelen en begint te
heeft moeite met
met ideeën, wensen of
beseffen dat
samenwerken. Dit
behoeften komen die
samenwerking voordelen
gedeelde werk eindigt
afwijken van die van de
biedt. Hij kan een
meestal met de leerling
leerling, zal hij veelal
werkrelatie in stand
die alleen werkt of met
proberen zijn zin te
houden, ook als hij het
onproductieve
krijgen, zonder rekening
niet eens is met anderen
verschillen van mening
met anderen te houden.
over een aantal zaken.
binnen de groep die in
Vaak is de uitkomst die
De leerling kan soms van
ruzie tussen de
van een winnaar en
inzicht veranderen als hij
leerlingen uitmondt. De
verliezer
de ideeën van anderen
(‘win/lose’).
uitkomst is vaak dat
hoort. Vaak is de
allen verliezen
uitkomst er een van
(‘lose/lose’).
twee winnaars (‘win/win’).
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Soms vind ik het leuk
Ik vind het leuk met mijn
Ik vind het leuk met mijn
samen met mijn
klasgenoten te werken
klasgenoten te spelen en
klasgenoten te werken of
en te spelen. Als het niet
werken. Soms hebben zij
te spelen. Meestal
loopt zoals ik wil, kan ik
ideeën die ik nooit zelf
krijgen we na een tijdje
boos worden. Ik vind het
had kunnen bedenken.
ruzie. Vaak ga ik dan zo
leuk als mijn klasgenoten
Als dit gebeurt, wordt
gauw mogelijk weer
doen wat ik wil.
het spelen leuker of
alleen spelen en werken.
werken we makkelijker. Ik vind het ook leuk als mijn klasgenoten naar mijn ideeën luisteren.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn samen te werken als dat van toepassing is | VAARDIGHEID 1.5
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Probeer samen te spelen en te werken met anderen die je leuk vindt. Denk na over de verschillen tussen jezelf en anderen in de groep.
•
Probeer te bedenken hoe het zou zijn om met bepaalde leerlingen te spelen en te werken. Over welke dingen zouden jullie het niet eens zijn, en hoe zouden jullie dat oplossen? Vraag je leerkracht je een paar ideeën te geven.
•
Probeer elke dag met verschillende leerlingen te spelen en te werken, al is het maar voor kort. Waren jullie het ergens niet over eens? Hoe hebben jullie dat opgelost?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Probeer te spelen en te werken met leerlingen die je niet zo goed kent. Probeer vooraf te bedenken waarover jullie het niet eens zouden kunnen zijn en hoe jullie dat zouden kunnen oplossen.
•
Gebruik verhalen uit boeken, televisie of films om met andere leerlingen te praten over hoe problemen goed of niet goed opgelost worden. Wat zou jij doen als jou hetzelfde gebeurde?
•
Denk over dingen na waarover je het niet eens bent met anderen of waar jullie anders tegenaan kijken – dat is heel gewoon; alleen de manier waarop we ermee omgaan is “beter” of “minder goed”.
•
Probeer gesprekken over je werk of je spel vooraf te bedenken en te plannen, zodat je om de beurt er iets over kunt zeggen. In de pauze probeer je terug te kijken en te zien wat goed ging en waarover je een verschil van mening zou kunnen krijgen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
EINDE VAN DE MILEPOST BEVESTIGING VAN BEOORDELING Internationaal De ontwikkeling van internationaal begrip is zowel onderdeel van als een voortzetting van de individuele ontwikkeling. Het werk van het IPC in dit gebied van de ontwikkeling is sterk beïnvloed door een simpele bewering: Door met het “andere” te werken doen we een beroep op ons gevoel van eigenheid. Dit is belangrijk omdat kinderen, aan het begin van het primair onderwijs, zich nog op een zeer basaal niveau bevinden in het proces van vaststellen wie zij zijn. Hoewel een aantal elementen van internationale gerichtheid behoort tot de individuele ontwikkeling, is het de mening van het IPC dat in Milepost 1 specifieke voorbeelden van internationale gerichtheid en de internationale context vrij terloops geïntroduceerd worden, ook al zijn deze concepten zelf nog ver buiten het bereik van de ervaring van de leerlingen. Tegen de tijd dat de Milepost afgerond wordt, zult u daarom de leerlingen bezig gezien hebben met het vaststellen van wie zij zijn. Zij hebben een begin gemaakt met de acceptatie van hun individualiteit en onafhankelijkheid en, wanneer van toepassing, werken ze samen in plaats van naast elkaar. Hopelijk hebt u bijgehouden hoe zij zich vanaf de Aanvangsfase tot Beheersingsfase ontwikkelden. Die ontwikkeling is waarschijnlijk niet rechtlijnig geweest. Leerlingen, zoals wij allemaal, ontwikkelen zich in het oefenstadium soms in een geheel andere richting, maar er zal toch een algemene tendens waarneembaar zijn. U zult een belangrijke rol in deze ontwikkeling gespeeld hebben, aangezien u iedere leerling heeft kunnen adviseren op basis van wat u van hem gezien heeft. Dat is wat bedoeld wordt met Assessment for Learning en waarom het IPC Assessment for Learning-programma zo belangrijk is. Door naar deze ontwikkeling te kijken, kunt u beoordelen of een leerling over het algemeen in de Aanvangsfase, de Ontwikkelingsfase of de Beheersingsfase is bij elk van de belangrijkste internationale vaardigheden en wat het totale ontwikkelingsniveau van de leerling is op het gebied van de internationale vaardigheden. Het helpt om aan het eind van elke Milepost een algemene proef te doen om te zien hoe goed de leerlingen deze vaardigheden beheersen. Deze algemene proef is geen test. Het is een manier om uw eigen beoordeling te checken door de leerlingen zonder enige interventie van uw kant een aantal activiteiten te laten uitvoeren. Vanwege de werkwijze die het IPC hanteert, en in het bijzonder het belang van werken in kleine en grotere groepen, bieden de meeste activiteiten bij de andere vakken ter beoordeling van de Milepost in het geheel voldoende gelegenheid observaties toe te voegen die u in staat stellen uw beoordeling al dan niet te bevestigen. Er is dus weinig noodzaak voor meer beoordelingsactiviteiten bij Milepost 1 dan degenen die al voor andere vakken zijn omschreven.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
MP1
Assessment for learning Milepost 1 Muziek
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming.
VAARDIGHEID
1.4
In staat zijn manieren te herkennen om geluiden te maken, te veranderen en te ordenen
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Vervoer Taak 1 bedenken de leerlingen de soorten geluid die verschillende transportvormen maken, zoals de toeter van een auto, een fietsbel, het geluid van een trein, de misthoorn van een schip, enzovoort. De kinderen onderzoeken hoe zij deze geluiden zelf kunnen nabootsen, met instrumenten, hun eigen stemmen en andere objecten in de school.
In Beweging en Vermaak (Circus) Taak 2 onderzoeken de leerlingen geluiden die dezelfde hoogte houden (fluitjes, autotoeter) en geluiden die van hoogte variëren (deurbel, zingende vogels). Vervolgens luisteren ze naar noten die op een xylofoon of klokkenspel gespeeld worden. Ze zien hoe noten hoger of lager op een toonladder liggen. De leerlingen gebruiken de xylofoon om uit te vinden hoe geluiden gemaakt, veranderd en geordend kunnen worden.
In de Verdiepingsactiviteit van Dag en nacht blijven de leerlingen na schooltijd en werken met instrumenten om de nachtgeluiden te bestuderen. Ze proberen de geluiden die ze horen, zoals auto’s, mensen, muziek, vogels, krekels enzovoort na te bootsen en van ritme en contrast te voorzien.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn manieren te herkennen om geluiden te maken, te veranderen en te ordenen | VAARDIGHEID 1.4
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling beseft dat
De leerling beseft dat
De leerling beseft dat
verschillende geluiden op
verschillende geluiden op
verschillende geluiden op
verschillende manieren
verschillende manieren
verschillende manieren
voortgebracht worden,
worden voortgebracht. Hij
worden voortgebracht. Hij
maar heeft moeite te
kan zelf experimenteren
kan zelf met succes
begrijpen welk instrument
met het maken en
experimenteren met het
welk geluid voortbrengt.
veranderen van geluiden
maken en veranderen van
De leerling kan
met allerlei materiaal en
geluiden met allerlei
experimenteren met het
instrumenten. Vaak kiest
materiaal en
voortbrengen van
de leerling het correcte
instrumenten. De leerling
geluiden, maar heeft veel
materiaal of instrument
heeft vrijwel geen
hulp van de leerkracht
om een specifiek geluid te
begeleiding van de
nodig om geluiden te
produceren. De leerling
leerkracht nodig.
veranderen en ordenen.
heeft enige hulp nodig bij
De leerling heeft hulp
het ordenen van geluiden.
nodig bij de keuze van geschikte instrumenten om bepaalde geluiden voort te brengen.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik weet dat verschillende
Ik weet dat verschillende
Ik weet dat verschillende
dingen verschillende
dingen verschillende
dingen verschillende
geluiden maken als ik ze
geluiden maken als ik ze
geluiden maken als ik ze
sla, schud of bespeel.
sla, schud of bespeel. Ik
sla, schud of bespeel. Ik
Mijn leerkracht helpt me
vind het leuk
vind het leuk verschillende
kiezen welke dingen ik
verschillende geluiden
geluiden met hetzelfde
nodig heb om geluiden te
met hetzelfde instrument
instrument te maken. Ik
maken en ook hoe ik
te maken en kies
vind het leuk geluiden
geluiden kan gebruiken.
meestal het goede
samen te gebruiken. Ik
instrument. Mijn
heb hier geen hulp bij
leerkracht helpt me
nodig.
geluiden te gebruiken.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn manieren te herkennen om geluiden te maken, te veranderen en te ordenen | VAARDIGHEID 1.4
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Kies een instrument dat je leuk vindt, bijvoorbeeld een xylofoon of een klokkenspel. Probeer met een klasgenoot verschillende geluiden met het instrument te maken. Probeer verschillende noten met verschillend tempo en geluidssterkte te spelen. Hebben jullie dezelfde ideeën of maken jullie elk een ander gebruik van het instrument? • Ga eens vijf minuten rustig zitten en luister goed naar alle geluiden die je hoort. Kun je alle geluiden herkennen? Waarin verschillen de geluiden? Bedenk of het geluid van hoogte, van sterkte, van tempo verandert of dat wat je hoort altijd zo klinkt, enzovoort. • Kies één van de dingen die je in de vorige activiteit hebt gehoord, bijvoorbeeld vogels, voorbijlopende mensen enzovoort. Probeer samen met een klasgenoot de geluiden die je hebt gehoord na te bootsen met instrumenten en andere materialen.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Ga eens vijf minuten rustig zitten en luister goed naar alle geluiden die je hoort. Kun je alle geluiden herkennen? Waarin verschillen de geluiden? Bedenk of het geluid van hoogte, van sterkte, van tempo verandert of dat wat je hoort altijd zo klinkt, enzovoort. • Kies één van de dingen die je in de vorige activiteit hebt gehoord, bijvoorbeeld vogels, voorbijlopende of pratende mensen, enzovoort. Probeer samen met een klasgenoot alle manieren waarop het geluid zou kunnen klinken na te bootsen met instrumenten en andere materialen. Kunnen de andere klasgenoten raden wat het is? • Werk in een klein groepje met een set instrumenten. Probeer ze uit. Welke verschillende geluiden kunnen ze maken? Probeer in je eentje een instrument en laat dan aan de andere leerlingen in je groepje de verschillende geluiden horen die jouw instrument kan maken. Ruil nu instrumenten met een andere leerling in je groepje en doe het nog een keer.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.5
In staat zijn bekende liedjes te zingen
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Festiviteiten (Een feest vieren) Taak 2 denken de leerlingen aan verschillende liedjes uit het gastland en het eigen land die bij feestelijke gelegenheden gezongen worden, zoals bij verjaardagen, Kerstmis, enzovoort. Vervolgens kiezen de leerlingen hun favoriete liedje uit om met de hele klas te zingen.
In De omgeving (Onze wereld) Taak 3 bedenken de leerlingen liedjes die zij kennen waarin het weer een rol speelt. Hierbij denken ze aan liedjes uit het eigen land, het gastland en andere culturen. De leerlingen leren elkaar de liedjes en zingen ze met de hele klas.
In Mythen, legenden en fabels (De verhalen die mensen vertellen) Taak 1 ontdekken de leerlingen liederen uit het eigen land en het gastland die een verhaal vertellen. Vervolgens werken de leerlingen in groepjes om een lied dat ze allemaal kennen en dat een verhaal vertelt uit te kiezen en te leren.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn bekende liedjes te zingen | VAARDIGHEID 1.5
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling mist zekerheid
De leerling kan in een
De leerling kan een
bij het zingen en zingt
groepje een bekende
bekende melodie zuiver en
regelmatig onzuiver. De
melodie zingen, met
in correct tempo en ritme
leerling vindt het ook
correct tempo en ritme.
zingen. Hij maakt zelden
moeilijk in het juiste
De leerling heeft wat
fouten, en voelt zich zowel
tempo te zingen. De
moeite met het alleen
zeker als hij alleen zingt of
leerling zingt niet graag
zingen en zingt dan te
als deel van een groep.
alleen. Hij zingt binnen de
snel of te langzaam, of
groep vaak zachtjes of
onzuiver.
playbackt.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik houd niet van zingen.
Ik vind het leuk in een
Ik vind zingen leuk: alleen
Ik vind het moeilijk de
groep te zingen. Volgens
of in een groep. Als ik
melodie en het tempo te
mij doe ik dat best goed.
zing, klinkt het lied zoals
onthouden, maar vaak
Als ik alleen zing,
het bedoeld is en mijn
weet ik de woorden wel.
vergeet ik soms de
leerkracht zegt dat ik erg
Ik vind het leuker in een
melodie of de woorden.
goed kan zingen.
groep te zingen dan
Mijn leerkracht zegt vaak
alleen.
dat ik sneller of langzamer moet zingen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn bekende liedjes te zingen | VAARDIGHEID 1.5
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Probeer je favoriete liedjes met de radio mee te zingen. • Bedenk een liedje dat je graag met de radio meezingt. Wat vind je zo leuk aan dat liedje? Waardoor denk je dat je kunt onthouden hoe de liedjes gaan? Wat onthield je als eerste: de melodie of de tekst? • Werk samen met een klasgenoot en praat over de liedjes die jullie kennen en zingen. Denk aan verjaardagsliedjes, liedjes voor religieuze feesten, liedje die bij sportevenementen gezongen worden, liedjes die je ouders voor je zongen, enzovoort. Kennen jullie dezelfde liedjes? Kunnen jullie ieder een nieuw liedje zingen?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Kies een liedje dat je goed kent en dat je leuk vindt. Vind je dat je het goed kan zingen? Oefen het een paar keer met een klasgenoot. Kunnen jullie een manier bedenken die je zou kunnen helpen het beter te zingen? Bijvoorbeeld: de tekst op papier hebben, eerst naar de melodie luisteren voordat je begint te zingen, enzovoort? • Werk samen met een klasgenoot. Leer hem een liedje dat je goed kent. Neem eerst de tekst door (die heb je op papier). Leg uit hoe het liedje klinkt en of het snel of langzaam is. Zing het dan aan je klasgenoot voor en kijk of hij het ook kan. Leer het hem dan regel voor regel en bouw het lied zo op dat je het geheel samen kunt zingen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.6
In staat zijn eenvoudige ritmes met een regelmatige maat te spelen
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Onze belevingswereld (De zintuigen) Taak 3 werken de leerlingen in tweetallen om ritmes met een regelmatige maat te spelen. De eerste leerling maakt een patroon van slagen met een ongestemd slaginstrument. De tweede leerling probeert het ritme exact te kopiëren. Vervolgens spelen de leerlingen een eenvoudig ritme met een regelmatige maat met gebruikmaking van een gestemd slaginstrument of een ander instrument. Dit keer begint de tweede leerling met een slagpatroon dat de andere leerling probeert na te spelen.
In Structuren (Gebouwen) Taak 1 bedenken de leerlingen hoe muziek een structuur kan hebben. De leerlingen zitten in een halve cirkel met allerlei slaginstrumenten en de leerlingen spelen om de beurt een kort stukje, bijvoorbeeld vijf slagen op een trom. De leerlingen proberen vervolgens elkaars slagen of andere geluiden om de beurt na te spelen en zo een kort muziekstuk te creëren.
In Beweging en Vermaak (Circus) Taak 2 gebruiken de leerlingen xylofoons en klokkenspellen om een eenvoudig ritme met een regelmatige maat te spelen om de bewegingen van een koorddanser weer te geven. Ze spelen noten voor de koorddanser als hij naar boven en weer naar beneden klimt en als hij over het koord loopt. Uiteindelijk wordt het hele muziekstuk samengevoegd.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn eenvoudige ritmes met een regelmatige maat te spelen | VAARDIGHEID 1.6
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan een ritme
De leerling kan een ritme
De leerling kan een ritme in
in een regelmatige maat
in een regelmatige maat
een regelmatige maat
spelen als dat voorgedaan
spelen als dat voorgedaan
spelen met weinig of geen
is door de leerkracht. Hij
is door de leerkracht. Hij
hulp van de leerkracht. Hij
slaat soms noten over of
kan zelf ritmes bedenken,
kan eigen ritmes bedenken
verandert de maat zonder
maar heeft daar soms
om te spelen en houdt goed
het te beseffen. De
hulp bij nodig.
maat.
leerling heeft moeite met
leerling kan meestal het
het zelf bedenken van
ritme en de maat
ritmes om te spelen.
onthouden.
De
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik kan geluiden die mijn
Ik kan geluiden die mijn
Ik vind het leuk zelf
leerkracht voordoet
leerkracht voordoet
geluiden te bedenken om
nadoen. Soms vergeet ik
nadoen. Ik vind het leuk
te spelen. Mijn leerkracht
wat erna komt en soms
zelf geluiden te
zegt dat ik met de goede
zegt mijn leerkracht dat
bedenken en mijn
snelheid speel. Ik onthoud
ik het anders speel. Ik
leerkracht helpt me
altijd de noten en
vind het niet leuk om
hierbij. Mijn geluiden
geluiden.
alleen te doen.
klinken meestal net zo als die van de leerkracht.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn eenvoudige ritmes met een regelmatige maat te spelen | VAARDIGHEID 1.6
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Begin met een kort stukje van vier of vijf noten. Vraag je leerkracht of een klasgenoot die in een regelmatig ritme te spelen. Kun jij het net zo spelen? Speel ze tegelijk met je leerkracht of klasgenoot en probeer het dan zelf. Vindt je leerkracht of klasgenoot dat het hetzelfde klinkt? • Werk in een klein groepje. Kies een paar noten die je wilt spelen (drie of vier). Kies een ritme en de maat, en oefen het een paar keer. Iemand uit je groepje kan de maat tellen, zodat je zeker weet dat je het in de maat speelt. Probeer het nu zonder dat iemand telt. Moet je het nog vaker oefenen? • Bedenk wat het ritme dat je speelt zou kunnen weergeven of als wat het klinkt, bijvoorbeeld opgaande noten op een xylofoon geven een koorddanser in het circus weer die naar zijn koord klimt. Helpt dit je te onthouden welke noot hierna komt en het ritme en de maat van de muziek?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
• Werk met een klasgenoot en gebruik hetzelfde instrument. Speel om de beurt een ritme met een regelmatige maat voor elkaar en probeer de geluiden die de ander maakt na te spelen. • Werk met dezelfde klasgenoot en hetzelfde instrument. Speel weer om beurten een ritme met een regelmatige maat voor elkaar, maar deze keer met je ogen dicht. Kun je de geluiden van de ander naspelen (met je ogen open)? • Help een andere leerling door voor hem de maat te houden. Je kunt dit doen door met je hand op tafel te tikken en rustig een trom te slaan, enzovoort. Wordt hun werk hier beter van?
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.7
In staat zijn eenvoudige muzikale patronen te componeren
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Festiviteiten (Een feest vieren) Taak 3 werken de leerlingen in kleine groepjes om een eenvoudig muziekstuk te componeren dat geschikt zou zijn voor een feest. Ze kunnen er ook een tekst bij schrijven en hun compositie verder opbouwen tot een kort muziekstuk dat ze voor de rest van de klas kunnen uitvoeren.
In Dag en nacht Taak 3 werken de leerlingen in groepjes om een “dag-ennachtstuk” te componeren. Het stuk evolueert van de helderheid van de dag via de schemer naar de fluweelachtige donkerheid van de nacht. De leerlingen gebruiken veel verschillende instrumenten om deze muzikale patronen te creëren. Ze spelen het stuk voor de rest van de klas.
In De omgeving (Onze wereld) Taak 1 werken de leerlingen in groepjes van vier of vijf om een eenvoudig muziekstuk te componeren dat een warme zomerdag voorstelt (zoemende bijen, zingende vogels, ruisende branding op het strand, enzovoort). Vervolgens begint de muziek een bewolkte hemel, beginnende regenval en ten slotte een groot onweer uit te beelden.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn eenvoudige muzikale patronen te componeren | VAARDIGHEID 1.7
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling geeft blijk van
De leerling kan goed in
De leerling kan goed alleen
weinig originaliteit bij het
een groep werken aan het
en in een groep werken aan
componeren. Hij heeft
componeren van
het componeren van
veel begeleiding van de
eenvoudige muzikale
eenvoudige muzikale
leerkracht nodig om een
patronen. De leerling
patronen. Hij kiest
eenvoudig muzikaal
heeft enige moeite met
passende instrumenten en
patroon te maken. Zijn
het alleen werken en
de klanken zijn goed
klanken zijn veelal
heeft hulp nodig bij het
georganiseerd en gekozen.
willekeurig en
organiseren van klanken
ongeorganiseerd.
en de keuze van geschikte instrumenten.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik houd niet van het
Ik vind het leuk in een
Ik vind het leuk nieuwe
bedenken van liedjes en
groep nieuwe liedjes of
liedjes en muziek te
muziek. Ik weet niet
muziek te bedenken. Als
bedenken en daar
zogoed welke
ik alleen werk, vind ik
instrumenten bij uit te
instrumenten ik moet
het moeilijk ideeën te
kiezen. Mijn leerkracht
gebruiken, maar mijn
krijgen. Ik vraag mijn
zegt dat ik het heel goed
leerkracht helpt me
leerkracht me te helpen
doe.
daarbij. Ik heb niet echt
bij het kiezen van
ideeën over wat ik wil
instrumenten en me
spelen en vind het leuker
ideeën te geven voor wat
iets te spelen wat ik al
ik kan spelen.
ken, of hetzelfde te doen wat mijn klasgenoten ook doen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn eenvoudige muzikale patronen te componeren | VAARDIGHEID 1.7
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Luister naar veel verschillende soorten en stukken muziek om ideeën op te doen voor muziek die je zelf gaat componeren. • Begin met het naspelen van muziek die je eerder gehoord hebt. Lukt het om daarbij de goede instrumenten en geluiden te vinden? • Luister een muziekstuk met een thema, bijvoorbeeld muziek die een onweer uitbeeldt, of een dag aan het strand, enzovoort. Luister goed naar alle instrumenten die in het stuk gebruikt worden, de manier waarop ze gespeeld worden en de geluiden die gemaakt worden. Gebruik deze ideeën bij stukken muziek die je zelf gaat componeren. • Vraag je leerkracht instrumenten voor je uit te zoeken en je een idee te geven hoe je muziek zou kunnen klinken. Nu kun je je echt met de muziek zelf bezighouden.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
• Probeer met een klasgenoot samen te werken als je begint met componeren en deel jullie ideeën over welke instrumenten te gebruiken en hoe de muziek zou moeten klinken. Daarna werk je alleen aan het componeren. Daarbij gebruik je de instrumenten en ideeën waarover je het hebt gehad. Speel wat je gecomponeerd hebt voor je klasgenoot en luister naar wat hij gecomponeerd heeft. Lijken de muziekstukken op elkaar? Waarin verschillen ze? • Luister nog eens naar een muziekstuk met een thema. Kun je zelf ook een kort stuk over dat thema maken? Gebruik daarbij een paar ideeën uit de muziek die je gehoord hebt en bedenk ook een paar ideeën zelf. Werk hieraan samen met een klasgenoot. • Kijk naar alle muziekinstrumenten en alle materialen waarmee je muziek kan maken. Bedenk hoe je elk instrument voor je eigen muziekstuk zou kunnen gebruiken, bijvoorbeeld een bekkenslag aan het eind van het stuk of om branding of een onweer weer te geven, enzovoort. Kun je een lijst maken om andere leerlingen te helpen, waarop vermeld staat waarvoor elk instrument gebruikt kan worden?
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.9
In staat zijn symbolen te gebruiken om geluiden weer te geven
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Onze belevingswereld (De zintuigen) Taak 2 werken de leerlingen in groepen om een “portret in muziek” van een specifiek dier te maken. De leerlingen leggen hun ideeën op papier vast en maken daarbij gebruik van eenvoudige symbolen. Daarna voeren zij hun stuk voor de andere leerlingen uit.
In de Verdiepingsactiviteit van Festiviteiten (Een feest vieren) werken de leerlingen op zichzelf om symbolen te bedenken die de geluiden weergeven van hun eerder in deze unit gemaakte composities. Ze geven de verschillende manieren aan waarop de geluiden worden voortgebracht en welke instrumenten gebruikt worden. De leerlingen geven vervolgens hun “partituren” aan andere leerlingen om te zien of zij ze kunnen lezen en de bedoelde geluiden kunnen voortbrengen.
In Structuren (Gebouwen) Taak 2 zoeken de leerlingen een manier om hun groepscompositie op een lang stuk papier te noteren. Elke leerling speelt zijn deel van de compositie en bespreekt de beste manier om die vast te leggen. De leerlingen kiezen verschillende symbolen om de diverse instrumenten weer te geven en symbolen die het tempo en geluidssterkte van de noten aangeven.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn symbolen te gebruiken om geluiden weer te geven | VAARDIGHEID 1.9
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling heeft moeite
De leerling kan een aantal
De leerling is consequent in
met het gebruik van
symbolen gebruiken om
zijn keuze qua symbolen
symbolen die klanken
verschillende klanken
die klanken weergeven.
weergeven. Hij gebruikt
weer te geven, maar heeft
Deze keuzes zijn logisch.
vaak verschillende
hulp nodig om voldoende
De andere leerlingen
symbolen voor dezelfde
symbolen te bedenken
kunnen het stuk aan de
klank en vergeet soms
voor alle klanken die hij
hand van de symbolen
wat elk symbool betekent.
gebruikt. Met
naspelen. De leerling voegt
De leerling heeft
aanmoediging en hulp van
een sleutel bij die uitlegt
aanmoediging en hulp
de leerkracht kan de
wat de symbolen
nodig om een sleutel te
leerling een sleutel bij de
betekenen.
maken voor de symbolen.
symbolen maken. Met
Vaak is het niet mogelijk
enige aanpassing is het
een muziekstuk terug te
mogelijk het stuk terug te
spelen aan de hand van
spelen.
de symbolen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn symbolen te gebruiken om geluiden weer te geven | VAARDIGHEID 1.9
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik weet dat ik plaatjes
Ik weet dat ik plaatjes
Ik weet dat ik
en symbolen kan
en symbolen kan
verschillende plaatjes en
gebruiken om de noten
gebruiken om de noten
symbolen kan gebruiken
en muziek aan te geven,
en muziek aan te geven,
om verschillende noten en
maar ik vind het moeilijk
maar ik kan meestal niet
muziek aan te geven. Ik
te bedenken welke ik
genoeg verschillende
weet dat het belangrijk is
moet gebruiken. Soms
symbolen bedenken voor
hetzelfde plaatje of
vergeet ik welk symbool
al mijn muziek. Ik vraag
symbool voor dezelfde
voor welk geluid was of
mijn leerkracht me
klank te gebruiken. Ik
gebruik ik twee of drie
hierbij te helpen. Vaak
maak altijd een lijst van
symbolen voor hetzelfde
vergeet ik een lijst te
wat de symbolen
geluid. Mijn leerkracht
maken die uitlegt wat de
betekenen en als andere
helpt me bij het maken
symbolen betekenen.
leerlingen mijn symbolen
van een lijst waarop
Soms moet ik mijn werk
gebruiken om de muziek
staat welk symbool voor
veranderen zodat de
te spelen, klinkt het
welk geluid is. Als andere
andere leerlingen het
meestal zoals ik wil.
leerlingen mijn symbolen
goed kunnen naspelen.
gebruiken om de muziek te spelen, klinkt het vaak anders dan ik wil.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn symbolen te gebruiken om geluiden weer te geven | VAARDIGHEID 1.9
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Werk samen met een klasgenoot. Maak een lijst van alle muziekinstrumenten in de school en teken symbolen die elk instrument voorstellen. • Kies een van die instrumenten die je leuk vindt om te bespelen. Probeer het instrument uit door er zo veel mogelijk verschillende geluiden mee te maken. Probeer nu manieren te bedenken om al die geluiden door symbolen weer te geven. Leer met die symbolen een klasgenoot het instrument te bespelen. Vergeet niet op te schrijven wat elk symbool betekent. • Vraag een klasgenoot of je leerkracht je te helpen bij het bedenken van verschillende symbolen die je zou kunnen gebruiken om geluiden weer te geven. • Vraag andere leerlingen de symbolen die zij gebruiken om verschillende geluiden weer te geven te laten zien. Vraag ze uit te leggen waarom ze juist die symbolen gekozen hebben. Zou jij dezelfde symbolen kunnen gebruiken?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Laat een andere leerling de symbolen zien die jij gebruikt om verschillende geluiden weer te geven. Vraag ze je ook hun werk te laten zien. Gebruiken jullie eenvoudige, logische symbolen die je makkelijk kan onthouden? Kun je ideeën van andere leerlingen gebruiken om jouw symbolen makkelijker te maken? • Denk eraan altijd een uitleg te maken van wat elk symbool betekent. • Werk samen met een andere leerling. Laat hem een kort muziekstuk zien dat je gecomponeerd hebt en in symbolen opgeschreven. Leg uit wat de symbolen betekenen (aan de hand van de uitleg die je erbij gemaakt hebt). Speel het stuk daarna en vraag hem mee te lezen met de symbolen. Kan hij het muziekstuk zelf aan de hand van de symbolen spelen? • Vraag dezelfde leerling een paar dagen later om nog een keer aan de hand van jouw symbolen het muziekstuk te spelen. Lukt dit? Moet je de symbolen makkelijker maken?
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
ACTIVITEIT TER BEOORDELING VAN DE MILEPOST ALS GEHEEL Muziek Tegen de tijd dat de Milepost afgerond wordt, zult u de leerlingen regelmatig met muziek bezig hebben gezien. Hopelijk hebt u bijgehouden hoe zij zich vanaf de Aanvangsfase tot Beheersingsfase ontwikkelden. Die ontwikkeling is waarschijnlijk niet rechtlijnig geweest. Leerlingen, zoals wij allemaal, ontwikkelen zich in het oefenstadium soms in een geheel andere richting, maar er zal toch een algemene tendens waarneembaar zijn. U zult een belangrijke rol in deze ontwikkeling gespeeld hebben, aangezien u iedere leerling heeft kunnen adviseren op basis van wat u van hem gezien heeft. Dat is wat bedoeld wordt met Assessment for Learning en waarom het IPC Assessment for Learning-programma zo belangrijk is. Door naar deze ontwikkeling te kijken, kunt u beoordelen of een leerling over het algemeen in de Aanvangsfase, de Ontwikkelingsfase of de Beheersingsfase is bij elk van de belangrijkste vaardigheden van muziek en wat het totale ontwikkelingsniveau van de leerling op het gebied van de vaardigheden van muziek is. Het helpt om aan het eind van elke Milepost een algemene proef te doen om te zien hoe goed de leerlingen als musicus zijn. Deze algemene proef is geen test. Het is een manier om uw eigen beoordeling te checken door de leerlingen zonder enige interventie van uw kant een aantal activiteiten te laten uitvoeren. Als u, de leerlingen bij het uitvoeren van deze activiteiten observerende, concludeert dat uw beoordeling onjuist is geweest, dan zou u de leerlingen nog een andere activiteit kunnen geven. Echter, twee dagen met activiteiten leveren niet beter bewijs op dan leerlingen twee jaar nauwlettend observeren. Uiteindelijk zult u uw oordeel moeten baseren op al het bewijsmateriaal dat u hebt en niet een klein deel daarvan. Probeer de activiteit ter beoordeling van de Milepost als geheel zo leuk mogelijk te maken. Laat de leerlingen hun eigen activiteiten bedenken. Een paar suggesties. •
Organiseer een muziekmiddag. De leerlingen zouden ‘s ochtends korte muziekstukken die zij gedurende de Milepost gecomponeerd hebben kunnen oefenen of nieuwe composities kunnen maken. ’s Middags volgt dan een “concert” voor de ouders, andere klassen en leerkrachten. De kinderen zouden een programma kunnen opstellen, waarin ze de titels van hun muziekstukken vermelden en de partituren (in symbolen) tonen.
•
De leerlingen zouden een “Instrumentengids” kunnen samenstellen voor de leerlingen die volgend jaar Milepost 1 volgen. De leerlingen zouden een korte brochure kunnen maken van alle instrumenten die er op school zijn, met daarbij hun composities en informatie over hoe bepaalde geluidseffecten met elk instrument verkregen kunnen worden. De leerlingen zouden ook opnames van hun eigen composities kunnen bijvoegen om als inspiratie voor andere leerlingen te dienen.
•
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
MP1
•
De leerlingen zouden een favoriet klassenverhaal of een filmfragment kunnen kiezen en daar goede muziek bij componeren ter begeleiding. U zou een opname van die compositie kunnen maken en in een andere klas kunnen afspelen om feedback te krijgen in hoeverre de muziek passend is.
Elk van deze activiteiten doet een beroep op een aantal vaardigheden dat aandacht heeft gehad in de loop van deze Milepost. Laat de leerlingen hun activiteiten uitvoeren. Observeer ze zorgvuldig. Vergelijk wat u ziet met de beoordeling die u op basis van het bewijsmateriaal aan het einde van de Milepost hebt gemaakt.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
Assessment for learning Milepost 1 Lichamelijke opvoeding
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming.
VAARDIGHEID
1.2
In staat zijn eenvoudige activiteiten beheerst en gecoördineerd uit te voeren
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Beweging en vermaak (Circus) Taak 1 jongleren de leerlingen met ballen om te experimenteren met werp- en vangtechnieken. Ze oefenen drie specifieke technieken tot zij elk van deze jongleertechnieken onder de knie hebben. Daarna laten zij hun jongleerkunsten aan de rest van de klas zien.
In Vervoer Taak 1 houden de leerlingen zich bezig met drie verschillende manieren om van het ene naar het andere punt te bewegen. Ze hinkelen, springen, hollen, lopen en glijden. Aan de hand van instructie van de leerkracht verbeteren de leerlingen hun beheersing en coördinatie van hun bewegingen. Als ze de bewegingen eenmaal beheersen, ontwikkelen ze zelf hun eigen serie bewegingen.
In Levende wezens (Ik leef) Taak 1 werken de leerlingen samen om series bewegingen te ontwerpen waar voorwaartse koprollen, radslagen, enzovoort in voorkomen. De leerlingen laten hun bewegingen aan elkaar zien. De hele klas oefent om hun beheersing en coördinatie verder te ontwikkelen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn eenvoudige activiteiten beheerst en gecoördineerd uit te voeren | VAARDIGHEID 1.2
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan
De leerling kan
De leerling kan eenvoudige
eenvoudige handelingen
eenvoudige handelingen
handelingen goed en
verrichten met enige
goed en zelfverzekerd op
zelfverzekerd op een aantal
beheersing van
een aantal manieren
manieren verrichten, met
verschillende delen van
verrichten, met
gebruikmaking van
het lichaam. Deze
gebruikmaking van
verschillende delen van het
bewegingen zijn onder
verschillende delen van
lichaam. Hij kan
andere gooien en vangen,
het lichaam. Hij vergroot
bewegingen voordoen voor
hinkelen, springen en
het bereik van zijn
andere leerlingen.
glijden. Hij
bewegingen, maar moet
experimenteert met
oefenen om zich nieuwe
nieuwe bewegingen, maar
bewegingen eigen te
vindt het moeilijk ze zich
maken.
eigen te maken.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik kan dingen als gooien
Ik kan dingen als gooien
Ik kan op veel
en vangen, hinkelen,
en vangen, hinkelen,
verschillende manieren
springen en glijden. Ik
springen en glijden best
bewegen en kan andere
moet veel oefenen met
goed. Ik val bijna nooit
leerlingen nieuwe
nieuwe bewegingen
om. Ik vind het leuk om
manieren om te bewegen
voordat ik ze goed kan
nieuwe bewegingen te
laten zien. Ik kan dit
doen.
leren, maar moet even
helemaal zonder hulp.
oefenen voordat ik ze goed kan doen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn eenvoudige activiteiten beheerst en gecoördineerd uit te voeren | VAARDIGHEID 1.2
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Probeer een zakje met bonen in een hoepel op de grond te gooien. Hoeveel keer kun je het zakje gooien zonder te missen? Begin met de hoepel dichtbij, naarmate je beter wordt, leg je de hoepel verder weg.
•
Concentreer op één van je ledematen per keer. Bijvoorbeeld: je kunt bewegingen oefenen die met je handen te maken hebben, zoals gooien en vangen. Probeer nu een paar verschillende bewegingen met dit deel van je lichaam en oefen tot je ze goed kan. Je kunt je bewegingen aan een andere leerling laten zien die bijvoorbeeld oefeningen met zijn voeten gedaan heeft, enzovoort.
•
Kies een beweging of activiteit die je moeilijk vindt om te doen vindt. Werk samen met een andere leerling die deze beweging goed kan, en vraag hem je die voor te doen. Probeer het nu zelf, doe dat zo langzaam mogelijk. Vraag de andere leerling je te helpen – door je vast te houden of door je te vertellen wat je moet doen. Terwijl je er beter in wordt, ga je voorzichtig het tempo opvoeren. Doe nu een beweging voor die jij goed kan en die de andere leerling moeilijk vindt.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Kies een deel van je lichaam en bedenk alle verschillende manieren waarop je dat kunt gebruiken, bijvoorbeeld je voeten: hollen, springen, hinkelen, schoppen, enzovoort. Oefen elke beweging eerst langzaam tot je elke beweging goed kan. Daarna doe je alle bewegingen achter elkaar zodat je een serie hebt die je aan de andere leerlingen kunt laten zien. • Oefen het balanceren. Begin met rechtop staan en neem een voet net van de grond. Hoe lang kun je zo blijven staan? Licht je voet nu hoger op. Is het nu moeilijker om te blijven staan? Kun je iets bedenken wat het makkelijker zou maken, bijvoorbeeld naar één punt op de grond kijken? • Werk samen met een klasgenoot en voer bewegingen uit. Leer elkaar nieuwe bewegingen. Oefen ze tot jullie ze goed kunnen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.3
In staat zijn eenvoudige handelingen te herhalen en te ontwikkelen
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Wij (Mijn wereld) Taak 1 kijken de leerlingen hoe goed zij verschillende bewegingen kunnen uitvoeren, zoals hinkelen, springen, rennen en gooien. De leerkracht houdt bij hoe goed iedere leerling elke handeling uitvoert. Vervolgens voeren de leerlingen de bewegingen twee weken later nog eens uit om te zien hoe zij vooruit zijn gegaan. Vervolgens oefenen dagelijks de leerlingen één activiteit, bijvoorbeeld op één been met gesloten ogen balanceren, tot de halve klas het goed kan.
In Vervoer Taak 1, houden de leerlingen zich bezig met drie verschillende manieren om van het ene naar het andere punt te bewegen, zoals hinkelen, springen, hollen, lopen of glijden. De leerkracht geeft opdrachten hoe de leerlingen van het ene naar het andere punt moeten bewegen, bijvoorbeeld: hinkel op je linkervoet naar de blauwe hoepel. De leerlingen herhalen de bewegingen tot zij zich zeker genoeg voelen om eigen bewegingen te kiezen.
In Beweging en vermaak (Circus) Taak 2 oefenen de leerlingen een korte serie evenwichtsbewegingen en voeren deze ook uit, nadat ze de verschillende handelingen apart hebben geoefend. Ze gebruiken toestellen en mogen met een klasgenoot samenwerken. Terwijl zij beter worden in het balanceren, laten zij hun vaardigheden aan de rest van de klas zien.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn eenvoudige handelingen te herhalen en te ontwikkelen | VAARDIGHEID 1.3
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan de
De leerling kan de
De leerling kan veel
leerkracht nadoen met het
leerkracht nadoen met het
simpele handelingen alleen
bewegen van
bewegen van
doen. Hij kan ze zonder
verschillende delen van
verschillende delen van
hulp van de leerkracht
het lichaam. Hij kan dit
het lichaam. Soms kan de
herhalen. De leerling voert
alleen met de leerkracht
leerling de beweging
de handelingen correct uit.
doen en kan de
zonder enige hulp nadoen,
bewegingen niet zonder
maar het kan ook zijn dat
hulp reproduceren.
de leerkracht het nog een keer voor moet doen. De leerling wordt door oefenen beter hierin.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik kan de leerkracht
Ik kan de leerkracht
Ik kan bewegingen nadoen
nadoen als hij een
nadoen als hij een
en doen en hoef ze maar
beweging voordoet. Vaak
beweging voordoet.
één keer gezien te
vergeet ik hoe het ging,
Soms kan ik de beweging
hebben. Ik vind het best
en dan moet ik het nog
zelf doen. Ik moet veel
makkelijk om
een keer zien.
oefenen om het goed te
verschillende bewegingen
doen.
te doen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn eenvoudige handelingen te herhalen en te ontwikkelen | VAARDIGHEID 1.3
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Vraag je leerkracht of een klasgenoot je een beweging voor te doen, bijvoorbeeld een bovenhandse worp. Doe de beweging mee en herhaal hem dan vijf keer. Probeer de beweging dan zelf. Heb je onthouden hoe je het moet doen? Probeer het de volgende dag nog eens. Weet je nog hoe het moet of moet iemand het voordoen? • Kies een beweging om deze week te oefenen. Oefen de beweging elke dag gedurende vijf minuten. Vraag je leerkracht om hulp als je die nodig hebt. Heb je nog hulp nodig aan het eind van de week? Kan je de beweging beter uitvoeren dan je aan het begin van de week kon? • Werk samen met een klasgenoot. Ieder van jullie voert een beweging langzaam uit, die de ander dan nadoet. Oefen elke beweging vijf keer langzaam voordat jullie aan een volgende beweging beginnen. Kun je beide bewegingen onthouden en kun je ze goed uitvoeren?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende • Werk in een groepje van vier leerlingen. Ieder van jullie doet een eenvoudige beweging voor die de anderen nadoen. Oefen elke beweging vijf keer voordat jullie aan een nieuwe beweging beginnen. Kunnen jullie aan het eind alle bewegingen herinneren en ze goed doen? • Kies een beweging die je moeilijk vindt. Denk aan iets wat lastig is – bijvoorbeeld, zou je beter kunnen springen als je evenwicht beter is? Kun je een zakje met bonen in een hoepel gooien als de hoepel groter is of dichterbij? Leg de hoepel dichterbij of oefen je evenwicht om de bewegingen makkelijker te maken. Probeer het daarna weer. Ben je er beter in geworden? • Probeer elke dag van de week een nieuwe beweging te leren en te verbeteren. Aan het eind van de week kan je je nieuwe bewegingen aan de andere leerlingen laten zien.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.5
In staat zijn bewegingen na elkaar uit te voeren
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Beweging en vermaak (Circus) Taak 3 plannen de leerlingen een serie bewegingen die de voorstelling van clowns in een circus voorstelt. Ze beginnen de bewegingen afzonderlijk als klas te oefenen, voordat ze in kleine groepjes de bewegingen samenvoegen tot een serie.
In de Verdiepingsactiviteit van Structuren (Gebouwen) maken de leerlingen een bewegende vertoning van fietsen, rolschaatsen, steltlopen en andere manieren van bewegen die een beroep doen op het evenwicht. De leerlingen proberen hun bewegingen te synchroniseren met die van een klasgenoot voordat hun serie bewegingen gechoreografeerd wordt op muziek.
In Gezondheid (Hoe gaat het met jou?) Taak 1 werken de leerlingen samen met de leerkracht aan een fitnessprogramma. Hierin komen herhaalde activiteiten voor die in teamverband gedaan kunnen worden. De leerlingen toetsen hun fitnessniveau door te checken hoe veel bewegingen zij na elkaar kunnen doen als zij aan het fitnessprogramma beginnen, vergeleken met hoeveel zij er goed kunnen nadat zij een tijdje met het programma hebben geoefend.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn bewegingen na elkaar uit te voeren | VAARDIGHEID 1.5
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling voert
De leerling kan
De leerling kan handelingen
geïsoleerde handelingen
handelingen verbinden en
soepel aaneenrijgen. Hij
uit. Met aanwijzingen kan
wordt hier handiger in. Af
kan bewegingen met
hij ze samenvoegen. De
en toe gaan de
verschillende delen van het
leerling vindt het moeilijk
handelingen natuurlijk in
lichaam door laten lopen in
om een korte reeks
elkaar over. De leerling
de volgende handeling. De
opeenvolgende
kan een korte reeks
leerling kan een korte reeks
handelingen uit te voeren
opeenvolgende
van ten minste drie
en te onthouden.
handelingen uitvoeren en
opeenvolgende handelingen
onthouden.
uitvoeren, herhalen en verbeteren.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik kan bewegingen één
Ik kan dingen als
Ik kan bewegingen
voor één doen. Mijn
balanceren en koprollen
uitzoeken voor mijn
leerkracht moet me
na elkaar uitvoeren.
voorstelling en ze
helpen om de ene
Soms gaat dat heel
onthouden. Ik gebruik de
beweging na de andere
soepel. Ik kan onthouden
ene beweging om door te
te doen en soms vergeet
wat na elkaar komt en
gaan naar de volgende.
ik de volgende beweging.
het nog eens doen als de
Bijvoorbeeld: ik doe een
leerkracht dat vraagt.
koprol voorover en daarna een haasje-oversprong. Meestal kan ik vijf of meer bewegingen op de vloer of op de gymtoestellen onthouden.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn bewegingen na elkaar uit te voeren | VAARDIGHEID 1.5
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Probeer een evenwichtsoefening met een koprol te combineren – en oefen dit. Voeg nu nog een evenwichtsoefening toe aan je twee bewegingen, bijvoorbeeld: evenwicht, koprol, evenwicht. Hoeveel verschillende bewegingen kun je samenvoegen en onthouden? Als je het vergeten bent, begin dan vanaf de derde beweging en oefen de volgorde van de bewegingen die daarna komen, voordat je het weer helemaal vanaf het begin gaat doen.
•
Probeer zelf een reeks van drie verschillende bewegingen te bedenken. Laat die nu aan een andere leerling zien.
•
Bedenk drie verschillende bewegingen en probeer die samen te voegen. Kun je de ene makkelijk in de volgende laten overgaan of zou je de volgorde moeten veranderen? Ga door met oefenen tot je de drie bewegingen soepel achter elkaar kunt doen. Zou je er nog een vierde bij kunnen bedenken?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende •
Laat aan een andere leerling zien hoe soepel je je bewegingen na elkaar kunt uitvoeren.
•
Kun je manieren bedenken om je bewegingen nog soepeler in elkaar te laten overgaan? Misschien dat je de volgorde van de bewegingen moet veranderen om het geheel soepeler te maken. Probeer alle bewegingen die je zittend of liggend gaat doen eerst samen en daarna de bewegingen die je staande doet. Vraag aan een andere leerling je hierbij te helpen.
•
Oefen verschillende bewegingen en gebruik daarvoor verschillende ruimtes en toestellen, bijvoorbeeld de vloer, de ringen, enzovoort. Kun je een serie bewegingen bedenken voor de verschillende ruimtes? Kun je ruimtes samen gebruiken voor een korte serie bewegingen?
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.6
In staat zijn regels en afspraken toe te passen
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Communicatie (Woorden in de lucht) Taak 2 bedenken de leerlingen een eenvoudig balspel dat iedereen kan spelen. Ze kiezen een scoringssysteem en leggen het spel aan een andere groep uit die het dan speelt.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn regels en afspraken toe te passen | VAARDIGHEID 1.6
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan
De leerling kan alleen of
De leerling kan alleen of in
eenvoudige spelletjes
in een groep eenvoudige
een groep eenvoudige
bedenken en spelen. Hij
spelletjes bedenken en
spelletjes bedenken en
houdt zich soms aan de
spelen. Hij kiest meestal
spelen. Hij kan het juiste
regels van het spel en kan
het juiste toestel voor het
toestel voor het spel kiezen
goed bepalen hoeveel
spel. Hij speelt volgens de
en bepalen hoeveel ruimte
ruimte nodig is. De
regels en kan de score
er voor het spel nodig is.
leerling kan de score
bijhouden. De leerling
De leerling kan regels
bijhouden bij een aantal
speelt meestal eerlijk.
bedenken en volgen, en
spellen die hij speelt. Hij
zich daaraan houden. Hij
begint in te zien wat
speelt eerlijk.
eerlijk spelen is.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik kan een spel
Ik kan in m’n eentje en
Ik kan met een klasgenoot
bedenken of spelen als
met een groep spelletjes
of met een kleine groep
de leerkracht mij
bedenken en spelen.
een spel bedenken en
hiervoor materialen
Soms kiezen we onze
spelen. Als het spel te
geeft. Als ik het met
materialen zelf en soms
makkelijk is, vind ik het
iemand samen doe, helpt
gebruiken we wat de
leuk het moeilijker te
mijn leerkracht ons met
leerkracht ons geeft.
maken. Als we regels
het bedenken van
Mijn leerkracht helpt als
bedenken, zorg ik ervoor
spelregels en hoe we
het spel moeilijker moet
dat niemand vals kan
punten moeten
worden of als er regels
spelen. Soms gebruiken
bijhouden. Als er nog
bedacht moeten worden
we andere toestellen om
iemand mee wil spelen,
voor het scoren van
het spel beter te maken.
heb ik hulp nodig.
punten.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn regels en afspraken toe te passen | VAARDIGHEID 1.6
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
Denk aan een spel dat je leuk vindt en bedenk een manier om er punten bij te scoren. Waarom heb je deze manier gekozen? Bij welke andere spellen kun je op dezelfde manier punten scoren? Hoe win of verlies je in het spel? Leg het aan een kleine groep leerlingen uit; zij proberen het uit en jij kijkt hoe succesvol het is.
Bedenk samen met een klasgenoot een eenvoudig spelletje. Welke materialen heb je hierbij nodig? Hoe speel je het spel? Hoeveel spelers heb je ervoor nodig? Hoe kun je het winnen? Hoe lang duurt het? Vraag je leerkracht of je het aan de andere leerlingen mag leren aan het eind van jullie eerstvolgende gymles. Vinden de andere leerlingen het een leuk spel? Begrepen ze allemaal de regels en afspraken van het spel? Zou je iets aan het spel moeten veranderen om het leuker of beter te maken?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
Nadat je een spel of een andere gymactiviteit hebt gedaan, denk dan eens na over wat je net gedaan hebt en waarom. Wat zijn de spelregels van het spel dat je zojuist gespeeld hebt? Houd je je daar ook aan? Waarom? Waarom niet? Zijn er regels bij waarvan je vindt dat ze zouden moeten veranderen om het spel leuker/moeilijker/makkelijker/spannender enzovoort te maken? Praat hier met je klasgenoten over en probeer het spel nog eens, nu met de nieuwe/veranderde regels.
Bedenk een spel dat je nog niet kent maar graag zou willen leren. Zijn er schoolvrienden die wel weten hoe het gespeeld moet worden? Vraag ze je de regels uit te leggen en te vertellen welke materialen je erbij nodig hebt. Probeer het uit en zie hoe goed het gaat!
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.9
In staat zijn zich gemakkelijk in het water te bewegen
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Gezondheid (Hoe gaat het met jou?) Taak 2 werken de leerlingen aan een bestaand fitnessprogramma of plannen zij het aantal oefeningen dat zij al doen en het bereik daarvan te vergroten. Het gaat hier om watersporten, teamsporten en zwemmen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn zich gemakkelijk in het water te bewegen | VAARDIGHEID 1.9
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling is nerveus in
De leerling is zeker van
De leerling is zeker van
het water. Hij blijft bij de
zichzelf zolang hij in het
zichzelf in het water. Hij
kant en is niet geneigd
water kan staan, maar
doet opgewekt mee met
grond onder de voeten te
blijft bij de kant. De
allerlei spelactiviteiten.
verliezen.
leerling kan zijn gezicht onderdompelen en experimenteren met verschillende manieren om te bewegen.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik voel me niet heel
Ik vind het fijn in het
Ik vind het erg leuk om te
zeker in het water. Ik
water als ik de bodem
zwemmen en allerlei
heb mijn voeten graag
maar voel of de kant van
spelletjes in het water te
op de bodem en voel me
het bad. Ik durf mijn
spelen. Ik vind het niet
veiliger bij de kant van
gezicht onder water te
erg dat ik de bodem of de
het bad.
doen en op verschillende
zijkant van het bad niet
manieren te bewegen.
kan aanraken.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
n staat zijn zich gemakkelijk in het water te bewegen | VAARDIGHEID 1.9
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Oefen het luchtbellen blazen door je gezicht in het water te houden. Doe dit staande of met één hand aan de rand van het zwembad, zodat je weet waar je bent als je weer boven water komt.
•
Probeer terwijl je de rand van het zwembad vasthoudt naar het diepe deel te gaan waar je de bodem niet meer kunt voelen. Zorg dat een klasgenoot en/of leerkracht die kan zwemmen je in de gaten houdt. Als je het niet eng vindt, kun je proberen de rand van het zwembad los te laten.
•
Ga naar het ondiepe deel van het zwembad, zodat het water ruim onder je schouders is als je gaat staan. Probeer nu het zwembad op die hoogte over te steken met een plankje. Kun je het plankje ook voor je uit duwen?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende •
Oefen het ademhalen en trappelen bij de rand in het zwembad. Gebruik nu een plankje om het zwembad over te steken. Kun je je gezicht in het water doen als je hiermee bezig bent? Ga hiermee door tot je je zeker voelt, en maak ook een trappelende beweging met je voeten. Als je hier beter in wordt, kun je ook tijdens het trappelen proberen adem te halen.
•
Oefen je armen voor de borstcrawl staande in het bad. Terwijl je nog staat, voeg je daar de adembeweging aan toe. Als je hier beter in wordt, kun je het trappelen erbij oefenen. Misschien kom je wel aan de overkant van het zwembad.
•
Probeer de schoolslag, eerst met je gezicht uit het water, en voeg er dan de adembewegingen aan toe. Kun je het zwembad oversteken?
•
Probeer te bedenken wat je zou kunnen doen om je gemakkelijker in het water te voelen. Vraag aan je vrienden hoe zij zich in het water voelen. Zijn er dingen die zij niet prettig vinden, bijvoorbeeld: de bodem niet kunnen voelen? Voel je je gemakkelijker als je al een tijdje in het water bent? Denk erom: het heeft geen haast om je net zo gemakkelijk in het water te voelen als de andere leerlingen. Gebruik plankjes, zwem in het deel van het bad waar je nog bij de bodem kan en bouw zo rustig je zekerheid op.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
ACTIVITEIT TER BEOORDELING VAN DE MILEPOST ALS GEHEEL Lichamelijke oefening Tegen de tijd dat de Milepost afgerond wordt, zult u de leerlingen veel met lichamelijke oefening bezig hebben gezien. Hopelijk hebt u bijgehouden hoe zij zich vanaf de Aanvangsfase tot Beheersingsfase ontwikkelden. Die ontwikkeling is waarschijnlijk niet rechtlijnig geweest. Leerlingen, zoals wij allemaal, ontwikkelen zich in het oefenstadium soms in een geheel andere richting, maar er zal toch een algemene tendens waarneembaar zijn. U zult een belangrijke rol in deze ontwikkeling gespeeld hebben, aangezien u iedere leerling heeft kunnen adviseren op basis van wat u van hem gezien heeft. Dat is wat bedoeld wordt met Assessment for Learning en waarom het IPC Assessment for Learning-programma zo belangrijk is. Door naar deze ontwikkeling te kijken, kunt u beoordelen of een leerling over het algemeen in de Aanvangsfase, de Ontwikkelingsfase of de Beheersingsfase is bij elk van de belangrijkste vaardigheden van lichamelijke oefening en wat het totale ontwikkelingsniveau van de leerling op het gebied van de vaardigheden van lichamelijke oefening is. Het helpt om aan het eind van elke Milepost een algemene proef te doen om te zien hoe goed de leerlingen als gymnast zijn. Deze algemene proef is geen test. Het is een manier om uw eigen beoordeling te checken door de leerlingen zonder enige interventie van uw kant een aantal activiteiten te laten uitvoeren. Als u, de leerlingen bij het uitvoeren van deze activiteiten observerende, concludeert dat uw beoordeling onjuist is geweest, dan zou u de leerlingen nog een andere activiteit kunnen geven. Echter, twee dagen met activiteiten leveren niet beter bewijs op dan leerlingen twee jaar nauwlettend observeren. Uiteindelijk zult u uw oordeel moeten baseren op al het bewijsmateriaal dat u hebt en niet een klein deel daarvan. Probeer de activiteit ter beoordeling van de Milepost als geheel zo leuk mogelijk te maken. Organiseer een Lichamelijke Oefeningdag. Laat de leerlingen hun eigen activiteiten bedenken. Een paar suggesties. • Organiseer een sportdag. De leerlingen kunnen deelnemen aan activiteiten die bepaalde vaardigheden van ze vragen, zoals werpcompetities, hardloopwedstrijden, teamsporten en dergelijke. U kunt hierin de gehele school en leerlingen van iedere Milepost betrekken. • Houd een mini-Olympiade. De leerlingen worden ingedeeld in teams die bepaalde delen van de wereld vertegenwoordigen (mogelijk gebaseerd op de landen van herkomst). Neem een paar dagen de tijd om uit te zoeken welke sporten op de Olympische Spelen vertegenwoordigd zijn en maak hieruit een keuze. De leerlingen kunnen gekleed gaan in teamkleuren die gerelateerd zijn aan de landen die zij “vertegenwoordigen”. De miniOlympiade kan een middag duren maar ook een hele week. De hele school en leerlingen van iedere Milepost kunnen erbij betrokken worden. Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
• • Besteed een middag aan dans. De leerlingen kunnen een dans uit een bepaald deel van de wereld leren en uitvoeren voor de andere leerlingen. Elk van deze activiteiten doet een beroep op een aantal vaardigheden dat aandacht heeft gehad in de loop van deze Milepost. Laat de leerlingen hun activiteiten uitvoeren. Observeer ze zorgvuldig. Vergelijk wat u ziet met de beoordeling die u op basis van het bewijsmateriaal aan het einde van de Milepost hebt gemaakt.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
Assessment for learning Milepost 1 Natuur
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming.
VAARDIGHEID
1.2
In staat zijn eenvoudige wetenschappelijke vragen te stellen
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk: In Kleding (Verkleden) Taak 3 bestuderen de leerlingen de verschillende soorten materiaal waarvan kleding gemaakt is. Ze bedenken een test om te zien hoe goed elk materiaal isoleert. Hierbij stellen de leerkracht en leerlingen eenvoudige vragen als: Hoe voelt het materiaal aan? Hoe heet het? Hoe goed isoleert het?
In De omgeving (Onze wereld) Taak 5 werken de leerlingen in tweetallen om bonen in het donker te kweken. Ze experimenteren met het op verschillende manieren planten van de bonen en stellen daarbij eenvoudige wetenschappelijke vragen als: Is er een verschil tussen de manieren waarop bonen groeien? Hoe veranderen de bonen als er licht bij gelaten wordt? Welke invloed heeft de omgeving op de groei?
In Onze belevingswereld (De zintuigen) Taak 11 stellen de leerlingen eenvoudige wetenschappelijke vragen over het vaststellen uit welke richting een geluid komt. Zij denken na over de verschillen in vaststellen waar geluid vandaan komt als men één of beide oren gebruikt. Ze voeren een experiment uit om hun vragen te beantwoorden.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn eenvoudige wetenschappelijke vragen te stellen | VAARDIGHEID 1.2
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling reageert
Met enige aanmoediging
De leerling weet dat
positief op onderzoek (als
kan de leerling
wetenschap gaat om kennis
hij bijvoorbeeld een
eenvoudige vragen
die uit experimenteren
bloemknop of magneet
formuleren en eenvoudige
ontstaat. De leerling kan uit
krijgt) of informatie en
beweringen doen in
zichzelf vragen stellen en
beantwoordt de vragen
verband met onderzoek of
beweringen doen als:
van de leerkracht. De
informatie. Niet alle
zou er gebeuren als …? Ik
leerling kan maar weinig
vragen die hij oppert
vraag me af waarom …?
vragen zelf bedenken.
kunnen onderzocht
Denk je dat het …? Is dit
worden.
hetzelfde als …?, enzovoort.
Wat
De vragen die hij oppert kunnen onderzocht worden.
KLASSERING VOOR DE LEERLING:
Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik kan met anderen
Als we een onderzoek
Als we onderzoek doen,
praten over de
doen, stel ik vaak vragen
vind ik het leuk nieuwe
onderzoeken die we
die beginnen met
vragen te stellen over
doen. Ik kan niet altijd
woorden als Waarom?
wat we aan het doen
iets bedenken wat ik zou
Hoe? of Wat zou er
zijn. Soms probeer ik
willen weten of waarover
gebeuren als …? Ik
een link te leggen met
ik vragen zou willen
probeer deze vragen te
andere dingen die we al
stellen.
onderzoeken, ook als dat
gedaan hebben. Ik kan
soms moeilijk is.
de antwoorden op de meeste van mijn vragen zelf vinden.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn eenvoudige wetenschappelijke vragen te stellen | VAARDIGHEID 1.2
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Probeer je vragen eenvoudig te houden en niet al te ingewikkeld. Dit maakt het minder moeilijk en verwarrend. Je zou kunnen vragen: ‘Zou het zacht zijn?” in plaats van: “Zou het zacht zijn – het zou ook zwaar kunnen zijn.”
•
Probeer over je eigen vragen na te denken door eerst een paar kaartjes te maken met op elk kaartje een eenvoudige vraag. Werk in een klein groepje. Iedereen, jij ook, mag een vraag uitkiezen en proberen die te beantwoorden.
•
Maak een paar kaartjes met op elk daarvan het begin van een vraag. Laat de andere leerlingen een kaartje kiezen en de vraag afmaken.
•
Vraag je leerkracht om een vragenbord in de klas. Hierop komen snel alle vragen die gesteld zijn of die je zou willen stellen; vraag dan je leerkracht hierover iets meer te vertellen op verschillende momenten gedurende de dag.
•
Het is niet erg als een vraag nu niet beantwoord kan worden. Probeer je alleen bezig te houden met vragen die iets met het onderwerp te maken hebben.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende •
Probeer op allerlei momenten vragen te stellen – als jullie een bijeenkomst hebben, als je op een bezoeker wacht, als je gaat lunchen, enzovoort.
•
Als je leerkracht je van tevoren vertelt waar jullie naar gaan kijken of wat jullie gaan onderzoeken, denk dan al aan alles wat je wilt gaan vragen. Denk na over het onderwerp, over hoe je het gaat onderzoeken, hoe je met klasgenoten gaat samenwerken, de verschillende dingen waarnaar je gaat kijken, enzovoort.
•
Vraag aan je leerkracht om duidelijk te zeggen wanneer hij wetenschappelijke vragen van je wil horen. Bijvoorbeeld: “Ik wil dat jullie morgenochtend met een heel goede vraag komen over de bladeren van deze boom.”
•
Wees ook serieus over vragen waarop het antwoord niet zomaar in de klas kan worden uitgezocht. Bijvoorbeeld: “Groeien er bomen op de maan?”; “Dat weet ik niet, maar ik zal een boek met foto’s die op de maan genomen zijn meenemen, en dan vinden we het antwoord vast wel.”
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.3
In staat zijn manieren vast te stellen om wetenschappelijke vragen te onderzoeken
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Communicatie (Woorden in de lucht) Taak 1 maken de leerlingen telefoons van yoghurtbekers en garen. Zij onderzoeken de omstandigheden waaronder de telefoons het goed en minder goed doen, en leggen dit vast. Daarin betrekken zij variabelen als de lengte en strakheid van het garen, de afstand, de helderheid van het geluid, enzovoort. De leerlingen worden aangemoedigd niet meer dan één variabele tegelijkertijd te onderzoeken.
In Dag en nacht Taak 1 bedenken de leerlingen experimenten die aantonen dat planten licht nodig hebben voor hun groei. Klassikaal spreken de leerlingen over de opzet van de experimenten, en dan specifiek over het eerlijk testen. Vervolgens voeren de leerlingen hun experimenten uit en praten over de uitkomsten ervan.
In Bloemen en insecten Taak 5 moeten de leerlingen zo veel mogelijk te weten komen over mieren, waaronder de namen en functies van alle lichaamsdelen, waar de poten aan het lichaam vastzitten, waar hun zintuigen te vinden zijn en hoe zich dit vergelijkt met mensen. De leerlingen gebruiken hierbij encyclopedieën op cd-rom en boeken om meer informatie te vinden.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn manieren vast te stellen om wetenschappelijke vragen te onderzoeken | VAARDIGHEID 1.3
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling heeft de hulp
De leerling stelt uit
De leerling kan een aantal
van de leerkracht nodig
zichzelf manieren voor om
manieren noemen om
om manieren te bedenken
meer te weten te komen
meer te weten te komen
die hem meer te weten
over het onderwerp in
over het onderwerp in
zouden doen komen over
kwestie. De leerling zal
kwestie, waaronder de
het onderwerp in kwestie,
niet altijd zijn eigen
realisatie dat het
maar kan ook zelf een of
onderzoek noemen, maar
onderzoek alleen of in een
twee suggesties
aanvaardt alternatieven
groep uitgevoerd kan
aandragen.
met enige hulp.
worden.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik weet niet altijd zeker
Meestal kan ik een
Ik vind het leuk om
wat ik moet doen om
manier bedenken om
alleen of met
antwoorden te vinden op
antwoorden bij onze
klasgenoten te bedenken
de vragen aan het begin
vragen te vinden. Als ik
hoe ik een onderzoek ga
van ons onderzoek. Maar
het niet kan, helpen
aanpakken. Ik kan
als iemand me helpt,
anderen me.
bedenken wat we
snap ik wat ik moet
moeten doen. Als ik dat
doen.
aan mijn leerkracht vertel, zegt hij of zij dat ik het goed gedaan heb, en dan heeft hij meestal geen nieuwe ideeën voor me.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn manieren vast te stellen om wetenschappelijke vragen te onderzoeken | VAARDIGHEID 1.3
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Vraag je leerkracht je ideeën te geven voor manieren waarop je iets zou kunnen onderzoeken. Brainstorm over je ideeën met andere leerlingen. Je zou een mindmap voor op de muur kunnen maken, waar je dan wat aan hebt als je met het onderzoek bezig bent.
•
Probeer het verschil te zien tussen gekke en meer serieuze manieren om iets te onderzoeken. Aan welke ideeën heb je echt iets? Welke van jouw ideeën helpen je meer te weten te komen over wetenschappelijke vragen?
•
Maak een eenvoudige presentatie op de muur met “Niet zulke slimme ideeën” en “Slimme ideeën”. Vraag eerst je leerkracht een paar voorbeelden te bedenken van niet zulke slimme ideeën. Je kunt dit ook als een klassenspel doen, waarbij iedere leerling een idee verzint, en de rest van de leerlingen zeggen dan of dit een slim of niet zo slim idee is.
•
Probeer aan het begin van elke natuurles te bedenken: Wat kunnen we doen om meer te weten te komen over … het onderwerp van die dag.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende •
Probeer zelf verantwoordelijk te zijn voor het voorstel om iets op een bepaalde manier te gaan onderzoeken. Neem vijf minuten tijd aan het begin van de les om eerst even alleen of in een klein groepje van twee of drie leerlingen zelf een paar manieren te bedenken.
•
Werk samen met een klasgenoot, en probeer de ideeën van elkaar uit. Als sommige ideeën niet werken, praat hier dan over met je klasgenoot, je leerkracht en andere leerlingen zonder kritiek te geven. Probeer dan wat andere ideeën uit of verander het eerste idee zo dat het beter werkt.
•
Kijk na afloop nog eens terug als klas op wat jullie gedaan hebben. Eerst probeerden we meer te weten te komen door … Dat was een goed idee, maar we konden het niet uitvoeren, dus toen hebben we een ander idee uitgeprobeerd …
•
Probeer na te denken over wat je gedaan hebt. Hang wat je bedacht hebt ook op de uitstalling op de muur van de klas. Probeer alles wat je gedaan hebt te laten zien, en niet alleen de oplossing.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.4
In staat zijn om, met hulp, eenvoudig wetenschappelijk onderzoek uit te voeren
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk: In Onze belevingswereld (De zintuigen) Taak 1 gebruiken de leerlingen spiegels en zaklampen om te ontdekken hoe zij dat wat zij kunnen zien kunnen veranderen. De leerlingen raadplegen ook boeken en andere hulpbronnen over licht en zien om hen te helpen in hun onderzoek. Ze proberen verschillende manieren om met de zaklamp te schijnen en verschillende posities van de spiegels uit, en leggen hun meest opmerkelijke bevindingen vast in tekst en afbeeldingen.
In Communicatie (Woorden in de lucht) Taak 1 maken de leerlingen telefoons van yoghurtbekers en garen. Zij onderzoeken de omstandigheden waaronder de telefoons het goed doen, en omstandigheden waaronder het niet doen. De leerlingen proberen verschillende soorten ‘kabel’ uit, zoals touw, katoen, ijzerdraad, visgaren, enzovoort, en verschillende soorten ontvangers, zoals yoghurtbekers van verschillende grootte, conservenblikjes, enzovoort.
In Dag en nacht Taak 1 bedenken de leerlingen eenvoudige wetenschappelijke onderzoekjes die aantonen dat planten licht nodig hebben om te groeien, en voeren deze uit. De leerlingen bespreken hun ideeën eerst, waarbij ze zich concentreren op het uitvoeren van een ‘eerlijke test’, en voeren hun onderzoek daarna uit. De leerlingen werken met elkaar en worden aangestuurd door de leerkracht.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn om, met hulp, eenvoudig wetenschappelijk onderzoek uit te voeren| VAARDIGHEID 1.4
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling blijft
De leerling voelt zich al
De leerling beseft dat
geïnteresseerd in een
enigszins verantwoordelijk
zorgvuldig observeren en
eenvoudig onderzoek bij
bij de uitvoer van zijn
meten belangrijk zijn in
Natuur, maar heeft bijna
onderzoek, maar is zich
wetenschappelijk
altijd sturing nodig van
niet altijd bewust van de
onderzoek, en kan dit met
een volwassene of
noodzaak, of heeft niet
enige hulp. De leerling
medeleerling.
altijd de vaardigheid, om
kan ook beargumenteren
accuraat of eerlijk te zijn.
waarom een onderzoek wel ‘eerlijk’ kan zijn zonder dat noodzakelijkerwijs alle vragen beantwoord worden.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik vind onderzoek en het
Ik vind onderzoek doen
Ik vind onderzoek doen
ontdekken van dingen
leuk. Ik doe dat zelf of
leuk. Ik probeer goed te
leuk. Meestal helpt
met andere leerlingen.
kijken en netjes te
iemand me bij het goed
Soms moet ik om hulp
meten. Ik kan soms zien
kijken wat ik doe of bij
vragen. Soms komt mijn
dat een onderzoek niet
het netjes meten.
leerkracht of iemand
eerlijk is. Mijn leerkracht
anders me helpen zonder
hoeft me niet vaak te
dat ik erom gevraagd
helpen.
heb.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn om, met hulp, eenvoudig wetenschappelijk onderzoek uit te voeren | VAARDIGHEID 1.4
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Kijk goed hoe je leerkracht en de andere leerlingen dingen meten en bestuderen als zij wetenschappelijk onderzoek doen. Zorg dat je begrijpt waar ze op letten. Bijvoorbeeld: als je de lengte en hoogte van iets meet, waarmee meet je dat dan, en welke eenheid van meten, zoals bijvoorbeeld centimeters, gebruik je daarbij?
•
Probeer je eigen ideeën voor het onderzoeken van wetenschappelijke dingen uit te voeren. Werk samen met een klasgenoot en voer elkaars ideeën uit. Kun je elkaar helpen om jullie ideeën beter te maken, en zo het onderzoek goed te laten verlopen?
•
Als je eerste onderzoek niet lukt, geef je idee dan niet op! Vraag aan je leerkracht of een klasgenoot hoe je je idee zou kunnen veranderen om het wel te laten lukken. Probeer het nu opnieuw – ging het deze keer beter, of moet je het nog een keer veranderen?
•
Praat met andere leerlingen en je leerkracht over hoe belangrijk het is om heel precies te zijn in je leven. Bijvoorbeeld, als je ooit wel eens twee ijsjes van de ijscowagen gekochte hebt die totaal verschillend van grootte waren – hoe kan de ijscoman meten hoeveel ijs hij per keer geeft? Of: hoe belangrijk is het dat de kleren of schoenen die iemand koopt hem goed passen?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Als je een onderzoek doet, kijk en meet dan eerst zelf, in plaats van de gegevens van een andere leerling of de leerkracht over te nemen. Nadat je zelf je metingen en observaties hebt gedaan, kun je die checken bij een klasgenoot.
•
Bedenk een niet te moeilijk doel voor jezelf, telkens als je aan een nieuw deel van een onderzoek begint. Hoe ga je aan je leerkracht duidelijk maken dat je heel goed gekeken hebt naar iets of dat je iets heel precies gemeten hebt?
•
Denk eens na over eerlijkheid en wat iets eerlijk maakt. Bijvoorbeeld: als je een druppeltje water aan de ene plant geeft en heel veel water aan de andere, zou dan het meten van hoeveel een van die planten gegroeid is ‘eerlijk’ zijn?
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.5
In staat zijn informatie uit eenvoudige teksten te halen
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk: In de Verdiepingsactiviteit van Dag en nacht raadplegen de leerlingen boeken, cd-roms en het Internet om informatie te vinden over wat er met de pupil gebeurt als de intensiteit van het licht verandert. De leerlingen ontdekken wat dit voor effect op de mens en andere diersoorten, specifiek de huiskat, heeft.
In De omgeving (Onze wereld) Taak 1 raadplegen de leerlingen boeken en andere eenvoudige teksten om vogels en vliegende insecten die zij rond de school aantreffen te identificeren. De leerlingen leggen een ‘Gastenboek’ aan van alle dieren die zij zien, met de juiste namen, en zij voegen hier eenvoudige informatie aan toe die uit de verschillende hulpbronnen over deze diersoorten hebben gevonden.
In Gezondheid (Hoe gaat het met jou?) Taak 1 verzamelen de leerlingen informatie uit eenvoudige teksten over wat er met hun lichaam gebeurt als zij een verkoudheid hebben, of de mazelen, waterpokken en andere ziektes. Vervolgens gebruiken de leerlingen deze informatie om een verslag van hun onderzoek te schrijven, waarin ze uitleggen wat in ieder van deze gevallen gebeurt.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn informatie uit eenvoudige teksten te halen | VAARDIGHEID 1.5
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
Als hem een toepasselijke
De leerling kan zelfstandig
De leerling kan
tekst, afbeelding of ander
aan de hand van een
verschillende teksten,
materiaal wordt gegeven,
beperkt aantal aan hem
afbeelding of ander
kan de leerling iets vinden
gegeven teksten,
materiaal – dat hij soms
dat relevant is voor het
afbeeldingen of ander
zelf heeft uitgezocht –
onderzoek of de discussie.
materiaal, een aantal
gebruiken om veel
Soms heeft hij hier hulp
zaken uitzoeken die
informatie te vinden die
bij nodig.
gerelateerd zijn aan het
relevant is voor het
onderzoek of de discussie.
onderzoek of de discussie.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik kan boeken, plaatjes
Als ik boeken, plaatjes
Zonder veel hulp kan ik
en video’s bekijken over
en video’s krijg om op
boeken en plaatjes
ons werk bij Natuur.
mezelf te bekijken, kan
uitzoeken die te maken
Soms doe ik dit zelf en
ik dingen uitvinden over
hebben met ons werk bij
soms met een leerkracht
ons werk bij Natuur om
Natuur. Als ik ze
of een ouder. Soms
te laten zien of over te
doorkijk, kan ik veel
ontdek ik iets om te
vertellen aan mijn
vinden om aan mijn
laten zien of om mijn
leerkracht en
leerkracht of klasgenoten
leerkracht en
klasgenoten.
te vertellen of te laten
klasgenoten te vertellen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
zien.
In staat zijn informatie uit eenvoudige teksten te halen | VAARDIGHEID 1.5
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Vraag je leerkracht je ideeën te geven waar je informatie zou kunnen vinden. Maak een lijst van verschillende boeken, plaatjes en hulpbronnen die geschikt zijn voor verschillende onderwerpen. Je kunt ook een lijst maken van verschillende websites die nuttig zijn als je dingen over Natuur zoekt.
•
Maak een klassenverzameling van verschillende hulpbronnen. Sorteer de hulpbronnen die er zijn naar soort. Bijvoorbeeld: zet alle plaatjes samen, alle online hulpbronnen, en alle boeken. De volgende keer in Natuur dat je iets probeert uit te vinden, probeer dan uit elk van deze groepen een hulpbron te kiezen.
•
Als je naar informatie zoekt, probeer dan goed te bedenken wat het precies is wat je wilt weten. Je kan met een klasgenoot samenwerken. Bijvoorbeeld: probeer je de naam van een dier of plant te vinden? Probeer je te weten te komen op welke momenten van de dag iets gebeurt? Zorg ervoor dat je altijd weet wat je wilt ontdekken voordat je bepaalt welke hulpbronnen je gaat gebruiken.
•
Begin je onderzoek met het proberen te vinden van één stukje informatie. Als je dit gevonden hebt, kun je naar iets anders gaan zoeken. Bouw je kennis en dat wat je nog wilt weten bij beetjes op, in plaats van een heleboel tegelijk te weten proberen te komen.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende •
Denk na over welke bronnen je wilt gebruiken en waarom voordat je met het verzamelen van informatie begint. Vertel je leerkracht wat je bedacht hebt en vraag hem of een klasgenoot jet e helpen bij het kiezen van de beste hulpbron voor deze taak.
•
Zorg dat het duidelijk voor je is wat je zoekt voordat je informatie gaat verzamelen. Vraag je leerkracht of een klasgenoot je te helpen dit duidelijk te maken, en denk dan verder zelf door voordat je de hulpbronnen gaat gebruiken.
•
Vraag je leerkracht je te laten zien hoe je de inhoud en index van een boek moet gebruiken en hoe je bij het lezen teksten snel kunt doorwerken en doorzoeken.
•
Vertel de rest van de klas wat je geleerd hebt, en laat zien waar je dingen gevonden hebt en welke hulpbronnen je gebruikt hebt. Bespreek met andere leerlingen welke hulpbronnen je het beste vond en waarom. Bespreek de bruikbaarheid van bepaalde boeken.
•
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
EIND VAN DE MILEPOST BEVESTIGING VAN BEOORDELING Natuur Tegen de tijd dat de Milepost afgerond wordt, zult u de leerlingen veel met Natuur bezig hebben gezien. Hopelijk hebt u bijgehouden hoe zij zich vanaf de Aanvangsfase tot Beheersingsfase ontwikkelden. Die ontwikkeling is waarschijnlijk niet rechtlijnig geweest. Leerlingen, zoals wij allemaal, ontwikkelen zich in het oefenstadium soms in een geheel ander richting, maar er zal toch een algemene tendens waarneembaar zijn. U zult een belangrijke rol in deze ontwikkeling gespeeld hebben, aangezien u iedere leerling heeft kunnen adviseren op basis van wat u van hem gezien heeft. Dat is wat bedoeld wordt met Assessment for Learning en waarom het IPC Assessment for Learning-programma zo belangrijk is. Door naar deze ontwikkeling te kijken, kunt u beoordelen of een leerling over het algemeen in Aanvangsfase, de Ontwikkelingsfase of de Beheersingsfase is bij elk van de belangrijkste vaardigheden van Natuur en wat het totale ontwikkelingsniveau van de leerling op het gebied van de vaardigheden van Natuur is. Het helpt om aan het eind van elke Milepost een algemene proef te doen om te zien hoe goed de leerlingen als wetenschappelijk onderzoeker zijn. Deze algemene proef is geen test. Het is een manier om uw eigen beoordeling te checken door de leerlingen zonder enige interventie van uw kant een aantal activiteiten te laten uitvoeren. Als u, de leerlingen bij het uitvoeren van deze activiteiten observerende, concludeert dat uw beoordeling onjuist is geweest, dan zou u de leerlingen nog een andere activiteit kunnen geven. Echter, twee dagen met activiteiten leveren niet beter bewijs op dan leerlingen twee jaar nauwlettend observeren. Uiteindelijk zult u uw oordeel moeten baseren op al het bewijsmateriaal dat u hebt, en niet een klein deel daarvan. Probeer de activiteit ter beoordeling van de Milepost als geheel zo leuk mogelijk te maken. Organiseer een Wetenschapsdag. Laat de leerlingen hun eigen onderzoeken bedenken. Als ze dat moeilijk vinden, kunt u ook verschillende onderzoeken op kaartjes schrijven, en ze die uit een hoed laten trekken. Een paar suggesties. • • • • • • •
Stuiten appels beter dan sinaasappels? Speelt het materiaal een rol bij stinkende sokken? Kunnen lange mensen harder rennen dan korte mensen? Doen alle pc’s er even lang over om op te starten? Hebben de mensen met de luidste stemmen ook de grootste monden? Als iemand gaapt, moeten anderen dan ook gapen? Gaan insecten alleen op felgekleurde planten af?
Enzovoort… Gebruik gewoon uw fantasie – en die van de leerlingen. Elk van deze activiteiten doet een beroep op een aantal vaardigheden dat aandacht heeft gehad in de loop van deze Milepost. Laat de leerlingen hun activiteiten uitvoeren. Observeer ze zorgvuldig. Vergelijk wat u ziet met de beoordeling die u op basis van het bewijsmateriaal aan het einde van de Milepost hebt gemaakt. Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
MP1
Assessment for learning Milepost 1 Techniek
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming.
VAARDIGHEID
1.2
In staat zijn te plannen wat zij gaan maken
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Vervoer Taak 2 kiezen de leerlingen een vervoersmiddel dat zij gaan maken, en zij werken hun plannen in detail uit. De leerlingen beslissen van welk materiaal zij hun vervoersmiddel gaan maken (karton, papier, hout, plastic, enzovoort), hoe het voortbewogen gaat worden (trekken, duwen, voortgedreven door lucht, enzovoort), hoe het eruit zal zien en hoe groot het wordt.
In Voedsel (We zijn wat we eten) Taak 1 plannen de leerlingen een qua voedingswaarde goed uitgebalanceerde pizza die zij gaan maken. De leerlingen passen hun kennis van de voedingsschijf toe, en zorgen ervoor dat de pizza’s koolhydraten, eiwitten, vet en vitaminen en mineralen bevatten.
In Speelgoed Taak 2 plannen de leerlingen een nieuw bordspel dat zij gaan maken. Ze bedenken hoe de spellers over het bord voortbewegen, hoe elke speller weergegeven wordt, hoe zij de positie van elke speller kenbaar maken, hoe veel spellers het spel kunnen spleen, hoe je het spel wint, welke gereedschappen en materialen zij nodig zullen hebben, enzovoort.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn te plannen wat zij gaan maken | VAARDIGHEID 1.2
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling heeft hulp
De leerling heeft ideeën
De leerling kan kiezen wat
nodig bij de beslissing wat
over wat hij wil maken en
hij wil gaan maken, en
hij gaat maken. Hij heeft
welke materialen en
plannen hoe hij dat gaat
wel ideeën welke
gereedschappen hij
maken. De leerling besluit
materialen en
daarbij nodig zal hebben.
zelf welke materialen en
gereedschappen te
De leerling kan een
gereedschappen hij gaat
gebruiken, maar heeft
basisplan opstellen, maar
gebruiken, en kan een
veel hulp nodig bij het
dat moet door de
werkbaar plan om dit te
plannen van zijn
leerkracht hier en daar
doen onder woorden
ontwerpen.
bijgesteld worden.
brengen. Hij heeft weinig hulp van de leerkracht nodig.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Mijn leerkracht helpt me
Ik heb ideeën over wat ik
Ik kan bedenken wat ik ga
bedenken wat ik ga
wil maken en hoe ik het
maken en hoe ik het ga
maken. Ik bedenk welk
zal maken. Mijn
maken. Ik kan alle dingen
materiaal ik ga
leerkracht helpt me bij
bedenken die ik moet
gebruiken en welke
het uitkiezen van
doen om het te maken, en
gereedschappen, en mijn
materialen en
meestal vergeet ik niets.
leerkracht vertelt me hoe
gereedschappen die ik
Ik heb geen hulp nodig
ik het dan moet maken.
nodig heb. Ik kan
van mijn leerkracht.
bedenken hoe ik het ga maken, maar soms vergeet ik het weer. Mijn leerkracht helpt me dan.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn te plannen wat zij gaan maken | VAARDIGHEID 1.2
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Als je aan het bedenken bent wat je gaat maken, deel je ideeën dan met andere leerlingen. Kun je elkaar helpen met ideeën, of kunnen jullie je ideeën samenvoegen tot iets dat je als groep kan maken?
•
Als je besloten hebt wat je gaat maken, Vraag dan je leerkracht je te helpen met het maken van een lijst met wat je allemaal nodig hebt om het te maken. Zorg zelf voor al het materiaal en de gereedschappen. Zorg ervoor dat je weet waarvoor je elk ding nodig hebt.
•
Als je een idee hebt van wat je wilt gaan maken en je hebt al je gereedschap gepakt, maak dan een plannetje hoe je het gaat maken. Maak tekeningen, en zorg ervoor dat die in de goede volgorde zijn. Check dit met je leerkracht.
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Werk samen met een klasgenoot en bedenk iets wat jullie willen gaan maken. Maak samen een lijst van alle dingen die jullie nodig hebben (gereedschap en materialen) en zorg er samen voor dat je die krijgt. Maak nu een plan wat jullie gaan doen.
•
Bekijk het werk van een oudere leerling of een hogere klas om ideeën op te doen voor wat je gaat maken.
•
Vraag je leerkracht om met de hele klas een ‘brainstorm’ te houden voordat je bedenkt wat je gaat maken. Wissel ideeën uit met andere leerlingen en gebruik hun ideeën om je te helpen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.3
In staat zijn hun plannen in plaatjes en woorden te beschrijven
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Vervoer Taak 2 gebruiken de leerlingen plaatjes en tekst om het vervoersmiddel dat zij gaan maken te beschrijven. Zij werken in tweetallen of kleine groepjes, en maken een schets van hun ontwerp en een lijst van alle materialen die zij daarvoor nodig hebben. De leerlingen laten hun schetsen aan de leerkracht zien en beschrijven wat zij van plan zijn te gaan doen.
In Voedsel (We zijn wat we eten) Taak 1 plannen de leerlingen een qua voedingswaarde goed uitgebalanceerde pizza die zij gaan maken. Als ze eenmaal besloten hebben welke basisingrediënten erop komen, beschrijven de leerlingen hun plan in woord en beeld. Zij maken een tekening van hun pizza, met de ingrediënten als een gezicht gerangschikt; ze maken een lijst met ingrediënten en welke daarvan voor welke aspecten van het gezicht gebruikt gaan worden. Vervolgens laten de leerlingen hun ontwerpen aan de leerkracht zien, en beschrijven wat zij gaan doen.
In de Verdiepingsactiviteit van Kleding (Verkleden) passen de leerlingen hun kennis van kleding, stoffen en klimaten toe om de ideale kleding te ontwerpen voor iemand die in hun land van herkomst woont. Zij gebruiken woord en beeld om te laten zien welke stoffen zij zouden gebruiken en waarom zij die gekozen hebben.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn hun plannen in plaatjes en woorden te beschrijven | VAARDIGHEID 1.3
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling vindt het
De leerling gebruikt met
De leerling kan zijn werk
moeilijk tekeningen en
enig succes tekeningen en
plannen met behulp van
tekst te gebruiken om zijn
teksten om zijn werk te
tekeningen en tekst. De
werk te plannen. De
plannen. De tekeningen
tekeningen zijn
tekeningen zijn basaal,
zijn gedetailleerd maar
gedetailleerd en accuraat
met weinig detail. De
staan soms in verkeerde
en de plannen staan in
leerling zet de tekeningen
volgorde of ze missen
logische volgorde. De
en teksten in verkeerde
stappen in het proces. De
leerling voegt ook een
volgorde, en slaat stappen
leerling kan materialen en
lijst bij van materialen en
over die nodig zijn voor
gereedschappen die hij
gereedschappen die hij
zijn taak. Hij heeft hulp
gaat gebruiken
nodig heeft. De plannen
bij het schrijven over de
opnoemen. De leerling
zijn duidelijk en makkelijk
plannen.
heeft de leerkracht nodig
te volgen.
om zeker te weten dat de plannen volledig zijn en goed te volgen.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik kan een tekening
Ik kan tekeningen maken
Ik kan tekeningen maken
maken om te laten zien
en opschrijven wat ik ga
en opschrijven wat ik ga
hoe ik iets wil gaan
doen. Soms vergeet ik
doen. Meestal denk ik
maken. Mijn leerkracht
iets van wat ik ga doen,
eraan alles wat ik ga doen
zegt dat ik daar meer
of zet de tekeningen niet
en wat ik daarvoor nodig
details op moet laten
in de goede volgorde.
heb op te schrijven of te
zien. Mijn leerkracht
Mijn leerkracht helpt me
tekenen, en mijn
helpt me op te schrijven
om mijn plannen beter te
leerkracht zegt dat mijn
wat ik doen. Soms
maken.
plannen makkelijk te
vergeet ik een paar tekeningen te maken voor alles wat ik ga doen.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
gebruiken zijn.
In staat zijn hun plannen in plaatjes en woorden te beschrijven | VAARDIGHEID 1.3
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Werk samen met een klasgenoot, en kies iets uit dat jullie zouden willen maken. Werk samen aan een lijst van dingen die jullie nodig hebben (gereedschap en materialen) en zorg dat jullie die krijgen. Teken nu ieder stuk gereedschap en ieder materiaal. Zet ze in de volgorde waarin jullie ze gaan gebruiken. Check dit met jullie leerkracht. Maak nu meer tekeningen die laten zien hoe jullie ieder materiaal en ieder stuk gereedschap gaan gebruiken en zet ook deze in de goede volgorde. Zijn jullie niets vergeten?
•
Vraag je leerkracht je voor te doen hoe je iets moet maken. Teken of schrijf alles op wat gebruikt wordt en hoe dit gebruikt wordt. Let goed op dat je dit in de goede volgorde zet. Kun je je plan gebruiken om hetzelfde ding te maken?
•
Als je een eenvoudig plan gemaakt hebt, laat dit dan aan een klasgenoot zien. Terwijl je hem de tekeningen laat zien, beschrijf je wat je gaat doen. Snapt de ander je plan en denkt hij dat het gaat lukken? Moet je nog iets veranderen om het beter te maken?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Werk samen met een klasgenoot, en bedenk iets wat jullie willen gaan maken. Werk samen aan een lijst van dingen die jullie nodig hebben (gereedschap en materialen) en zorg dat jullie die krijgen. Maak nu een plan hoe jullie dit gaan maken, en maak er tekeningen en tekst bij. Laat dit aan je leerkracht of een paar klasgenoten zien.
•
Werk samen met een andere klasgenoot. Knip je tekeningen van je plan zodat ze niet meer in de goede volgorde staan. Vraag je klasgenoot nu de tekeningen in de goede volgorde te leggen en je te vertellen wat je gaat maken. Probeer dit ook met het plan van de ander.
•
Werk samen met een klasgenoot. Bedenk samen wat jullie gaan maken en welke materialen en gereedschappen jullie daarvoor nodig hebben. Maak nu ieder apart een plan van hoe je het gaat maken. Vergelijk de twee plannen. Lijken ze op elkaar? Heb je aan alles gedacht wat je moet doen? Moet je iets aan een van beide plannen veranderen om ze beter te maken?
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.4
In staat zijn met simpele gereedschappen en materialen producten te maken
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Structuren (Gebouwen) Taak 2 maken de leerlingen tekeningen of schilderijen van gebouwen uit de omgeving. Ze plakken deze op karton en knippen hem in elke gewenste maat met een rand om hun afbeelding. Onder toezicht zagen de leerlingen vervolgens houten latjes of balsahout om een lijst om hun afbeelding te maken. Ze bevestigen hun lijsten op de opgeplakte afbeeldingen.
In De omgeving (Onze wereld) Taak 2 maken de leerlingen een geheime tuin in miniatuur. Ze gebruiken schoteltjes, ondiepe borden of plastic schaaltjes als basis, spiegels om water voor te stellen, aarde om de tuin op aan te leggen, karton om heggen of muurtjes voor te stellen, zand en gravel voor de paden, en luciferstokjes en gekleurd papier voor de bloemen. Ze zijn bezig met uitknippen, bevestigen en plakken en op andere manieren vormgeven aan hun tuin.
In Beweging en vermaak (Circus) Taak 3 maken de leerlingen ballen om mee te jongleren. Ze gebruiken ballonnen, plastic waterflessen, maatbekers, rijst, een trechter en een schaar om ze te maken. De leerlingen kopiëren hoe de leerkracht een jongleerbal maakt, maar ze gebruiken het materiaal en de gereedschappen zelf (onder toezicht).
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn met simpele gereedschappen en materialen producten te maken | VAARDIGHEID 1.4
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling heeft
De leerling kan een aantal
De leerling kan veel
zorgvuldige begeleiding
gereedschappen en
gereedschappen en
nodig bij het gebruik van
materialen gebruiken om
materialen gebruiken om
eenvoudige
producten te maken. Hij
producten te maken. Zijn
gereedschappen en
werkt redelijk accuraat,
werk is nauwkeurig en hij
materialen om producten
maar heeft wel enige
hoeft het zelden opnieuw te
te maken. Hij beschikt
begeleiding nodig om erop
doen of aan te passen. De
over geringe
toe te zien dat hij de
leerling heeft weinig of
vaardigheden met
gereedschappen correct
geen hulp van de leerkracht
eenvoudige
gebruikt. De leerling heeft
nodig.
gereedschappen, en moet
de leerkracht soms nodig
zijn werk vaak opnieuw
als iets opnieuw gedaan
doen.
moet worden of als er iets aangepast moet worden.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Mijn leerkracht laat me
Ik kan verschillende
Ik kan verschillende
zien hoe ik dingen moet
materialen gebruiken, en
materialen gebruiken, en
snijden, vastmaken en
ik kan die snijden en ze
ik kan die snijden en ze
plakken, en let op me als
aan elkaar vastmaken of
aan elkaar vastmaken of
ik werk. Soms maak ik
plakken. Soms moet ik
plakken. Mijn werk ziet er
fouten en dan moet ik
mijn werk een beetje
meestal net zo uit als ik
opnieuw beginnen.
veranderen, en mijn
zou willen, en ik heb geen
leerkracht helpt me
hulp van mijn leerkracht
daarbij.
nodig.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn met simpele gereedschappen en materialen producten te maken | VAARDIGHEID 1.4
LEERADVIES:
De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Vraag je leerkracht of een klasgenoot je te laten zien hoe je een bepaald stuk gereedschap moet gebruiken. Oefen dit een week lang elke dag. Kun je er aan het eind van de week beter mee omgaan?
•
Bedenk gereedschap of materiaal dat je moeilijk vindt om te gebruiken. Bijvoorbeeld: als je aan het lijmen bent, wordt het dan een rotzooitje en raken dingen op de verkeerde plaats vastgeplakt? Vraag een klasgenoot die goed in lijmen is je te laten zien hoe hij het doet. Kunnen ze je op ideeën brengen hoe je het beter zou kunnen doen, bijvoorbeeld door de polsen op tafel te houden en je handen zo minder te laten bewegen, enzovoort?
•
Vraag je leerkracht je voor te doen hoe je iets moet doen, en vraag hem daarna te kijken als jij het doet. Vind je het makkelijker als je iets nadoet van iemand?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Probeer alle onderdelen bij elkaar neer te leggen. Waar komen deze onderdelen uiteindelijk terecht? Hoe maak je dingen aan elkaar vast en hoe zorg je dat ze de juiste grootte hebben? Wat ga je eerst doen? Begin nu pas met je werk.
•
Als je iets uitknipt, trek dan eerst een lijn en volg die met knippen, in plaats van uit de losse hand te knippen. .
•
Kies een materiaal. Gebruik een middag lang dit materiaal op zo veel mogelijk manieren. Je zou het kunnen vastmaken, plakken, knippen, vouwen, enzovoort. Gaan sommige manieren daarvan makkelijker dan andere? Kan je leerkracht of een klasgenoot je helpen het materiaal makkelijker te gebruiken te maken?
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
VAARDIGHEID
1.6
In staat zijn hun eigen plannen en producten van commentaar te voorzien en aan te geven hoe die verbeterd kunnen worden
D R A A I B O E K – Voorbeelden van de vaardigheid in de praktijk:
In Voedsel (We zijn wat we eten) Taak 2 evalueren de leerlingen hoe geslaagd hun pizza’s waren. Ze hebben het over hoe goed hun plan was, hoe de pizza eruitzag, hoe hij smaakte, en de bruikbaarheid van het keukengerei waarmee ze de pizza’s gemaakt hebben. Zouden ze er iets aan veranderen? De leerlingen organiseren vervolgens een smaaktest, waarbij andere leerlingen hun mening kunnen geven en ook commentaar kunnen geven op hoe de pizza eruitziet.
In Vervoer Taak 4 leveren de leerlingen commentaar op de vervoersmiddelen die zij gemaakt hebben en op die die andere leerlingen gemaakt hebben. Ze vragen zich af of een vervoersmiddel een speelgoedfiguurtje of een knuffeldier zou kunnen vervoeren voordat zij dit daadwerkelijk testen. De leerlingen geven suggesties hoe het werk verbeterd zou kunnen worden, en passen hun voertuigen aan voor een volgende test.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn hun eigen plannen en producten van commentaar te voorzien en aan te geven hoe die verbeterd kunnen worden | VAARDIGHEID 1.6
KLASSERING VOOR DE LEERKRACHT:
Aanvangsfase
Ontwikkelingsfase
Beheersingsfase
De leerling kan zien of
De leerling kan zien of
De leerling kan zien of zijn
zijn voltooide werk of plan
zijn voltooide werk of plan
voltooide werk of plan goed
goed is of dat het
goed is of dat het
is of dat het verbeterd kan
verbeterd kan worden,
verbeterd kan worden, en
worden, en kan ten minste
maar kan zelf geen
kan ten minste één
één suggestie ter
veranderingen of
suggestie ter verbetering
verbetering doen. Zijn
aanpassingen bedenken.
doen. Zijn ideeën zijn niet
ideeën zijn praktisch en
altijd praktisch of leiden
leiden tot een
niet altijd tot een
daadwerkelijke verbetering
werkelijke verbetering
van het product.
van het product of plan.
KLASSERING VOOR DE LEERLING: Ik kan het een beetje
Ik kan het beter
Ik kan het goed
Ik weet of mijn werk
Ik weet of mijn werk
Ik weet of mijn werk goed
goed is of dat ik het
goed is of dat ik het
is of dat ik het moet
moet veranderen om het
moet veranderen om het
veranderen om het beter
beter te maken. Ik vind
beter te maken. Ik heb
te maken. Ik heb ideeën
het moeilijk te bedenken
wel ideeën hoe ik het
hoe ik het nog beter zou
hoe ik het beter kan
beter kan maken, maar
kunnen maken, en als ik
maken, dus vraag ik dat
soms zegt mijn
ze uitprobeer, wordt mijn
aan mijn leerkracht.
leerkracht dat mijn
werk ook echt beter.
ideeën niet kunnen, of dat ze mijn werk niet beter zouden maken.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
In staat zijn hun eigen plannen en producten van commentaar te voorzien en aan te geven hoe die verbeterd kunnen worden | VAARDIGHEID 1.6
LEERADVIES: De stap van Aanvangsfase naar Ontwikkelingsfase Vertel de leerlingen het volgende
•
Als je klaar bent met iets maken, vergelijk het dan met het plan wat je ervoor gemaakt hebt. Lijkt het resultaat op wat je gepland had? Waarom heb je het veranderd? Waarom kwam het er anders uit te zien?
•
Geef wat je gemaakt hebt aan een klasgenoot en vraag hem het uit te proberen. Kan hij je nog ideeën geven hoe je het beter zou kunnen maken?
•
Bekijk dingen die lijken op wat jij gemaakt hebt. Waarin zijn ze anders dan jouw product? Welke is beter? Zijn er dingen die je zou kunnen meenemen in jouw plan?
De stap van Ontwikkelingsfase naar Beheersingsfase Vertel de leerlingen het volgende •
Probeer je product uit. Werkt het zoals bedoeld was? Wat voorkomt dat het op z’n best werkt? Bijvoorbeeld: als je een auto gemaakt hebt, heb je er dan voor gezorgd dat alle wielen even groot zijn en dat ze makkelijk draaien?
•
Denk nu nog eens na over waarom je product niet op z’n best werkt. Hoe zou je het kunnen veranderen dat het wel goed werkt? Bijvoorbeeld, zou je de wielen even groot kunnen maken, of ze gladder maken, enzovoort?
•
Vraag je leerkracht een ‘proefsessie’ voor de hele klas te organiseren. De hele klas kan elkaars producten uitproberen en manieren noemen om ze beter te maken. Probeer de ideeën van andere leerlingen meet e nemen in je plan en het product nog eens te maken. Is het nu beter?
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
EINDE VAN DE MILEPOST BEVESTIGING VAN BEOORDELING Techniek Tegen de tijd dat de Milepost afgerond wordt, zult u de leerlingen veel met Techniek bezig hebben gezien. Hopelijk hebt u bijgehouden hoe zij zich vanaf de Aanvangsfase tot de Beheersingsfase ontwikkelden. Die ontwikkeling is waarschijnlijk niet rechtlijnig geweest. Leerlingen, zoals wij allemaal, ontwikkelen zich in het oefenstadium soms in een geheel ander richting, maar er zal toch een algemene tendens waarneembaar zijn. U zult een belangrijke rol in deze ontwikkeling gespeeld hebben, aangezien u iedere leerling heeft kunnen adviseren op basis van wat u van hem gezien heeft. Dat is wat bedoeld wordt met Assessment for Learning en waarom het IPC Assessment for Learning-programma zo belangrijk is. Door naar deze ontwikkeling te kijken, kunt u beoordelen of een leerling over het algemeen in de Aanvangsfase, de Ontwikkelingsfase of de Beheersingsfase is bij elk van de belangrijkste vaardigheden van Techniek en wat het totale ontwikkelingsniveau van de leerling op het gebied van de vaardigheden van Techniek is. Het helpt om aan het eind van elke Milepost een algemene proef te doen om te zien hoe goed de leerlingen in Techniek zijn. Deze algemene proef is geen test. Het is een manier om uw eigen beoordeling te checken door de leerlingen zonder enige interventie van uw kant een aantal activiteiten te laten uitvoeren. Als u, de leerlingen bij het uitvoeren van deze activiteiten observerende, concludeert dat uw beoordeling onjuist is geweest, dan zou u de leerlingen nog een andere activiteit kunnen geven. Echter, twee dagen met activiteiten leveren niet beter bewijs op dan leerlingen twee jaar nauwlettend observeren. Uiteindelijk zult u uw oordeel moeten baseren op al het bewijsmateriaal dat u hebt, en niet een klein deel daarvan. Probeer de activiteit ter beoordeling van de Milepost als geheel zo leuk mogelijk te maken. Organiseer een Techniekdag. Laat de leerlingen hun eigen activiteiten bedenken. Een paar suggesties. • Laat de leerlingen een stuk speelgoed voor een jonger kind (kleuterleeftijd) maken. U zou kunnen kijken naar het soort speelgoed dat de leerlingen zelf hebben, wat voor speelgoed ze zouden willen maken, en de leerlingen zouden kunnen praten met de ‘doelconsument’ (de jongere kinderen) over wat zij zouden willen hebben. De leerlingen kunnen plannen in woord en beeld maken en aan de leerkracht laten zien voordat zij onder toezicht aan het werk gaan. •
De leerlingen zouden iets ter versiering van het schoolgebouw kunnen maken. Als ze nadenken over wat ze zouden kunnen maken, is het belangrijk het jaargetijde mee te nemen. Is het bijna Kerst of Pasen. Komen er op uw locatie andere vieringen aan? Is het zomer of winter? Wat gebeurt er verder in de school? Zijn er sportdagen, ouderavonden, of komen er nieuwe leerlingen, enzovoort? Brainstorm met de leerlingen over
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming
MP1
wat zij voor de school zouden kunnen maken. Daarna maken de leerlingen hun plannen en voeren die onder toezicht uit. Elk van deze activiteiten doet een beroep op een aantal vaardigheden dat aandacht heeft gehad in de loop van deze Milepost. Laat de leerlingen hun activiteiten uitvoeren. Observeer ze zorgvuldig. Vergelijk wat u ziet met de beoordeling die u op basis van het bewijsmateriaal aan het einde van de Milepost hebt gemaakt.
Assessment for Learning Programme | © International Primary Curriculum 2005 Mag niet vermenigvuldigd worden zonder toestemming