Arts vs. OM: Wanneer moet het beroepsgeheim wijken voor opsporing?
Masterscriptie Gezondheidsrecht Julie-Anne Prick 5978491 Juni 2013
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
Arts vs. OM: Wanneer moet het beroepsgeheim wijken voor opsporing?
Masterscriptie Gezondheidsrecht Julie-Anne Prick 5978491 Juni 2013
Scriptiebegeleider: Mevr. Mr. R.P. Wijne Universiteit van Amsterdam
2
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
Voorwoord Na vijf jaar rechtenstudie komt het einde in zicht. De afronding van mijn scriptie zal een sluitstuk zijn van ontzettend leuke studiejaren. De grenzen van het strafrecht hebben mij daarbij altijd geboeid. Het Openbaar Ministerie doet goed werk, maar soms gaat zij erg ver om haar doel te bereiken. In mijn bachelorscriptie heb ik mij toegespitst op de grenzen van het jeugdstrafrecht. In deze masterscriptie staat het beroepsgeheim centraal. Naast mijn rechtenstudie studeer ik geneeskunde en dus kom ik elke dag met het beroepsgeheim in aanraking. Voor het schrijven van deze scriptie wilde ik een onderwerp kiezen dat dichtbij me staat en dat beide studies combineert. Daarom heb ik gekozen om het beroepsgeheim tegenover het opsporingsbelang te plaatsen. Artsen zien soms door de bomen het bos niet meer vanwege alle wetgeving, arresten, protocollen en richtlijnen die worden opgesteld. Vandaar dat ik me wil toespitsen op de verduidelijking van de bevoegdheden van het Openbaar Ministerie ten opzichte van het beroepsgeheim van artsen. De belangenverstrengeling tussen het beroepsgeheim en de opsporing komt erg goed naar voren als het gaat om een verdachte patiënt. Het Openbaar Ministerie wil de veiligheid van ons land garanderen en pleit voor opsporing en vervolging van deze verdachte. Artsen staan daarentegen garant voor de vrije toegang tot de zorg en waarborgen deze vrije toegang met behulp van het beroepsgeheim ten behoeve van hun patiënt. Bij het schrijven van deze scriptie ben ik geïnspireerd door mevrouw Duijst. Ook zij studeerde rechten en geneeskunde, een combinatie die niet zo vaak voorkomt. Zij studeerde af op het onderwerp jeugdadvocatuur, doceerde strafrecht en gezondheidsrecht en zij deed promotie onderzoek naar de verhouding tussen het beroepsgeheim en de opsporing van strafbare feiten. In mijn voetnoten zullen haar teksten veelvuldig terug te vinden zijn. Ik hoop dat u geprikkeld wordt door het voorbeeld dat ik in de inleiding uitwerk. Dit voorbeeld is de basis voor de rest van mijn onderzoek. In dit voorbeeld komen het beroepsgeheim en het opsporingsbelang tegenover elkaar te staan. Voor beide belangen valt te pleiten want zij streven allebei een belangrijke waarde na. Maar welk belang prevaleert?
Veel lees plezier, Julie-Anne Prick, juni 2013
3
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
Inhoudsopgave
Inleiding
Blz. 5
Hoofdstuk 1: Het beroepsgeheim en het verschoningsrecht
Blz. 8
1.1
Inleiding
Blz. 8
1.2
Het beroepsgeheim verankerd in verschillende wetten
Blz. 8
1.3
Het verschoningsrecht
Blz. 9
1.4
Het doorbreken van het beroepsgeheim
Blz. 10
Hoofdstuk 2: Opsporingsbevoegdheden en regionale convenanten
Blz. 13
2.1
Inleiding
Blz. 13
2.2
De opsporingsbevoegdheden van het Openbaar Ministerie
Blz. 13
2.3
Regionale convenanten tussen ziekenhuizen en politie
Blz. 14
Hoofdstuk 3: Rechters oordelen over zeer uitzonderlijke omstandigheden
Blz. 16
3.1
Inleiding
Blz. 16
3.2
Rechtspraak
Blz. 16
3.3
Evaluatie van de rechtspraak
Blz. 21
Hoofdstuk 4: Afweging van belangen, conclusie en aanbevelingen
Blz. 23
4.1
Inleiding
Blz. 23
4.2
Het belang van een vrije toegang tot de gezondheidszorg
Blz. 23
4.3
Het toenemende belang van opsporing van strafbare feiten
Blz. 24
4.4
Welk belang prevaleert?
Blz. 25
4.5
Conclusie
Blz. 26
4.6
Aanbevelingen
Blz. 27
Literatuurlijst
Blz. 30
4
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
Inleiding Op 9 april 2011 schoot Tristan van der V. zes mensen dood in een winkelcentrum in Alphen aan de Rijn, tevens raakten er zeventien mensen gewond door zijn kogels. Tristan vuurde in enkele minuten zeker honderd schoten af. Na deze schietpartij schoot hij zichzelf dood. 1 Tristan had al jarenlang psychiatrische problemen en suïcidale neigingen. Ondanks deze problemen kreeg hij een wapenvergunning. 2 Verschillende vragen werden gesteld na dit incident: was het voor de hulpverleners van Tristan duidelijk dat hij een gevaar voor de maatschappij vormde? Hadden de hulpverleners anders moeten handelen om deze schietpartij te voorkomen? Tristan was voor dit incident onder behandeling bij de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De ouders van Tristan maakten zich ernstige zorgen over hun zoon. Zij hebben regelmatig hun zorgen geuit bij de hulpverleners van de GGZ. De hulpverleners zagen vanwege hun beroepsgeheim geen mogelijkheid om de politie te informeren. 3 Uit onderzoek blijkt dat er terughoudendheid bij de behandelaars was met betrekking tot het doorbreken van het beroepsgeheim uit vrees voor beschadiging van de behandelrelatie met Tristan.4 De goede relatie met Tristan prevaleerde in dit geval boven de bedreiging die hij was voor zichzelf en voor anderen. Wel is het mogelijke gevaar van vuurwapenbezit van Tristan binnen de GGZ besproken, juridische consultatie met betrekking tot dit dilemma heeft echter niet plaatsgevonden. 5 Op verzoek van de Officier van Justitie heeft een post mortem onderzoek plaatsgevonden en daaruit is gebleken dat Tristan leed aan schizofrenie en dat er een relatie kan worden gelegd tussen zijn stoornis en het schietincident. Na dit onderzoek heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg geconcludeerd dat er niet voldoende is stil gestaan bij het mogelijk persisterend ernstige gevaar voor Tristan en voor derden ten gevolge van zijn vuurwapenbezit.6 Na de afronding van het onderzoek werd de vraag gesteld of het medische dossier van Tristan moest worden afgegeven ten behoeve van het opsporingsonderzoek van het Openbaar Ministerie. De nabestaanden hadden hier behoefte aan, maar de GGZ wilde het dossier niet vrijgegeven. Volgens de GGZ heeft het vrijgeven van het dossier aan het Openbaar Ministerie geen groter belang dan het belang van het beroepsgeheim, dat immers ook geldt na de dood. 7
1
IGZ, 2011, p. 3. IGZ, 2011, p. 7. 3 IGZ, 2011, p. 7. 4 IGZ, 2011, p. 9. 5 IGZ, 2011, p. 10. 6 IGZ, 2011, p. 11. 7 IGZ, 2011, p. 21. 2
5
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
Uit dit voorbeeld valt op te maken dat er spanning bestaat tussen het beroepsgeheim van een arts en opsporing door het Openbaar Ministerie. De GGZ doorbreekt zijn beroepsgeheim niet, het belang van de patiënt staat immers voorop. Daarentegen is ook het opsporingsbelang groot, want zowel voor nabestaanden als voor de hele maatschappij is het belangrijk om te weten wat er zich heeft afgespeeld en of dit incident voorkomen had kunnen worden. Ook in andere zaken wordt steeds vaker een beroep op artsen gedaan tot het afgeven van medische gegevens ten behoeve van de opsporing.8 Uit de wet vloeit voort dat het beroepsgeheim van artsen voorrang heeft ten opzichte van het opsporingsbelang van het Openbaar Ministerie. 9 In de praktijk blijven echter meningsverschillen bestaan tussen opsporingsambtenaren en artsen over de vraag of en wanneer medische gegevens afgegeven moeten worden. 10 In 2001 is daarom het Expertisecentrum Medische Zaken bij het Openbaar Ministerie opgericht. 11 Voordat een Officier van Justitie kan overgaan tot opsporing van een verdachte in een medische zaak wordt hij geacht het expertisecentrum te vragen om advies. Daarnaast heeft de KNMG de handreiking beroepsgeheim en politie/justitie opgesteld met daarin informatie voor artsen over opsporing van strafbare feiten in het ziekenhuis.12 Met deze ontwikkelingen door het Openbaar Ministerie en de KNMG wordt er in toenemende mate duidelijkheid geschapen voor beide beroepsgroepen met betrekking tot concrete situaties in de praktijk. Ondanks deze verduidelijkingen blijft het beroepsgeheim aan verandering onderhevig en dus discussiëren zowel artsen als opsporingsambtenaren voort over de grenzen van dit geheim. 13 Dit komt onder andere doordat de Hoge Raad heeft bepaald dat het opsporingsbelang in zeer bijzondere omstandigheden kan prevaleren boven het beroepsgeheim. 14 De Hoge Raad neemt hiermee aan dat er voor een arts een maatschappelijke plicht kan bestaan om het Openbaar Ministerie in bepaalde gevallen informatie te verschaffen die valt onder het beroepsgeheim. 15 Of een arts het beroepsgeheim in een dergelijk geval doorbreekt, wordt aan zijn eigen professionele inzicht overgelaten.16 Zijn beslissing kan uiteindelijk ter beoordeling van de rechter komen te staan die oordeelt of er sprake was van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Maar een arts wil bij voorkeur voorkomen dat zijn zaak voor de rechter komt en daarom is het van belang dat er handvatten komen voor de toepassing van wet en rechtspraak.
8
Duijst, 2003, p. 1. Jong, de en Rijksen, 1998, p. 915. 10 Duijst, 2003, p. 2. 11 http://www.om.nl/onderwerpen/verkeer/@152710/expertisecentrum. 12 KNMG 2012, p. 7. 13 Duijst, 2007, p. 15. 14 HR 29 juni 2004, NJ 2005, 273. 15 Duijst en Schalken, 2005, p. 5. 16 Schalken, 1999, p. 5. 9
6
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
Dit onderzoek richt zich op de belangenverstrengeling die ontstaat in het geval van een verdachte patiënt. Het belang van het handhaven van het medisch beroepsgeheim en het belang van opsporing komen hierbij tegenover elkaar te staan en er moet per casus een afweging gemaakt worden over welk belang prevaleert.17 De hoofdvraag van dit onderzoek is: ‘In welke omstandigheden moet het beroepsgeheim van artsen wijken voor de opsporing van verdachte patiënten door het Openbaar Ministerie?’ Het doel van dit onderzoek is het verduidelijken van de bevoegdheden van het Openbaar Ministerie bij de opsporing van verdachte patiënten. Ik bestudeer daarvoor de reikwijdte van het beroepsgeheim en omschrijf welke uitzonderingen op dit geheim mogelijk zijn. Bij het omschrijven van de bevoegdheden van het Openbaar Ministerie ga ik in op de bevoegdheden met betrekking tot de inzage van patiëntendossiers. Patiëntendossiers kunnen namelijk informatie bevatten die ook voor de opsporing een grote betekenis heeft en de claim op informatie uit het dossier leidt ertoe dat de druk op het beroepsgeheim van de arts toeneemt. 18 In het eerste hoofdstuk wordt het beroepsgeheim uitgelegd. In dat hoofdstuk licht ik toe wat er in de wet staat over het beroepsgeheim en welke uitzonderingen op dit geheim mogelijk zijn. In hoofdstuk twee worden de opsporingsbevoegdheden van het Openbaar Ministerie uitgewerkt en ook ga ik in dit hoofdstuk in op regionale convenanten die door ziekenhuizen en politie opgesteld worden. In hoofdstuk drie analyseer ik aantal rechtszaken. De theorie uit de eerste twee hoofdstukken zullen in deze rechtszaken terug te vinden zijn. In het laatste hoofdstuk sluit ik dit onderzoek af met een afweging van de belangen. Ik zal een conclusie trekken en antwoord geven op de hoofdvraag. Uiteindelijk eindig ik dit onderzoek met aanbevelingen. Deze literatuurstudie over het beroepsgeheim en opsporing is gebaseerd op verschillende bronnen. Ik maak onder andere gebruik van boeken over het beroepsgeheim en het verschoningsrecht, artikelen met
discussies
over
de
grenzen
van
het
beroepsgeheim
en
rechtspraak
waarin
de
belangenverstrengeling tussen het beroepsgeheim en opsporing naar voren komt. Daarnaast gebruik ik een enquête die is gehouden door Medisch Contact, waarin onderzoek is gedaan naar de rekbaarheid van het beroepsgeheim. Deze enquête zal een illustratieve aanvulling zijn op dit onderzoek. In de enquête is aan artsen gevraagd wat zij zouden doen in verschillende praktische dilemma’s met betrekking tot het beroepsgeheim. Gaat het beroepsgeheim in die gevallen voor of zijn er andere belangen die zwaarder wegen?
17 18
Smeekes, 2007, p. 6. Legemaate e.a., 2000, p. 11. 7
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
Hoofdstuk 1: Het beroepsgeheim en het verschoningsrecht 1.1
Inleiding
In dit eerste hoofdstuk ga ik in op het medisch beroepsgeheim en het verschoningsrecht. Het doel van dit hoofdstuk is het uitwerken van het medisch beroepsgeheim zodat duidelijk wordt waar het beroepsgeheim voor staat en hoe dit geheim gehanteerd moet worden. Handhaving van het beroepsgeheim vindt plaats door middel van een zwijgplicht van de arts tegenover anderen en door het verschoningsrecht tegenover de rechter. Onder het verschoningsrecht vallen alle gegevens die ook onder de zwijgplicht vallen. 19 In paragraaf 1.2. komt de wettelijke grondslag van het beroepsgeheim aan bod en in paragraaf 1.3 het verschoningsrecht. Vervolgens licht ik in paragraaf 1.4 de uitzonderingen op het beroepsgeheim toe.
1.2
Het beroepsgeheim verankerd in verschillende wetten
Het medische beroepsgeheim is in verschillende wetsartikelen vastgelegd. De belangrijkste artikelen zijn artikel 7:454 BW, artikel 88 wet BIG en artikel 272 WvSr. Elk artikel geeft op zijn eigen manier inhoud aan het geheim. Deze artikelen worden achtereenvolgens besproken. In artikel 7:454 BW staat dat de hulpverlener zorg moet dragen dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt, dan wel inzage in of afschrift van bescheiden worden verstrekt, dan met toestemming van de patiënt. De toestemming moet in vrijheid en weloverwogen worden gegeven en de patiënt moet overzien wat de gevolgen zijn van het geven van zijn toestemming. Het is de plicht van de arts om te onderzoeken of de patiënt een goede afweging heeft gemaakt. 20 De arts zal daarbij moeten vertellen welke gegevens hij zal verstrekken en aan wie hij deze zal verstrekken.21 In artikel 88 wet BIG is omschreven dat eenieder verplicht is tot geheimhouding van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moet begrijpen. Met de inwerkingtreding van de wet BIG is het beroepsgeheim dus gaan gelden voor iedereen die een beroep uitoefent op het gebied van de individuele gezondheidszorg. 22 Uit dit wetsartikel blijkt dat het beroepsgeheim van een arts verschillende aspecten omvat; het toevertrouwd geheim van de patiënt, gegevens die blijken uit onderzoek, niet medische zaken, meegedeelde informatie van derden over de patiënt en alle feiten waarvan de arts in zijn hoedanigheid
19
Stichting Nederlands Ambulance Instituut, 2002, p. 10. Leenen, Gevers en Legemaate 2011, p. 238. 21 Liem-Buirma, 2010, p. 12. 22 Smeekes, 2007, p. 12. 20
8
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
kennis heeft genomen en waarvan de openbaarmaking het vertrouwen zou beschamen dat patiënten in hem moeten kunnen hebben. 23 Artikel 272 WvSr zegt dat hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of van een geldboete van de vierde categorie. De zwijgplicht van de arts vloeit voort uit de aard van zijn beroep.24 Deze zwijgplicht geldt ook ten opzichte van andere artsen, tenzij een andere arts rechtstreeks bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst betrokken is en het verstrekken van gegevens noodzakelijk is voor de door hen te verrichten werkzaamheden. 25 Intercollegiaal overleg over patiënten, zonder dat dit noodzakelijk is voor de behandeling, kan leiden tot vervolging ex. artikel 272 WvSr.26
1.3
Het verschoningsrecht
Artsen hebben op grond van artikel 218 WvSv een verschoningsrecht. Dit houdt in dat zij zich van het geven van een getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen verschonen uit hoofde van hun stand, beroep of ambt. Daarbij geldt dat de verschoningsgerechtigde zelf bepaalt welke gegevens onder het verschoningsrecht vallen. 27 Wanneer de arts stelt dat de gegevens noch voorwerp van een strafbaar feit zijn, noch tot het begaan ervan gediend hebben en dat kennisneming dus zou leiden tot schending van het geheim, dan dient dit standpunt van de arts gerespecteerd te worden. 28 Brieven en geschriften die onder het verschoningsrecht vallen mogen niet op grond van artikel 98 WvSv in beslag genomen worden en dit geldt dus ook voor het medisch dossier van een verdachte patiënt.29 Zelfs als de inhoud van het medisch dossier al op een andere wijze bekend is geworden, blijft het verschoningsrecht gelden. 30 Wordt er door een opsporingsambtenaar toch over gegaan tot inbeslagname, dan kan de arts op grond van artikel 552a WvSv een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank. De rechter moet de afweging van de arts vervolgens marginaal toetsen. Dat betekent dat de keuze van de arts in beginsel wordt gerespecteerd, tenzij redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat deze afweging onjuist is. Het feit dat het medische dossier voor de opsporing van belang kan zijn, mag geen rol spelen bij de beoordeling van de rechter. 31
23
Leenen, Gevers en Legemaate 2011, p. 229. Leenen, Gevers en Legemaate 2011, p. 226. 25 Leenen, Gevers en Legemaate 2011, p. 231. 26 MT Zwolle 18 april1953, NJ 1954, 179. 27 Duijst en Schalken, 2005, p. 2. 28 Liem-Buirma, 2010, p. 40. 29 Duijst, 2007, p. 86. 30 Liem-Buirma, 2010, p. 41. 31 HR 22 november 1991, NJ 1992, 315. 24
9
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
In 1998 is voorgesteld om in de wet een artikel toe te voegen over toetsing van de beslissing van een arts om zich te beroepen op zijn verschoningsrecht. 32 De rechter zou het medisch dossier dan mogen inzien en aan de hand van de inhoud kunnen beslissen of het dossier afgegeven dient te worden. Er ontstaat namelijk een dilemma wanneer de arts aangeeft dat het dossier onder het verschoningsrecht valt en de opsporingsambtenaar het hiermee niet eens is. Controle van dit oordeel is alleen mogelijk door kennis te nemen van de inhoud van het medisch dossier. 33 Dit idee is echter bij een voorstel gebleven en is niet ingevoerd in de wet. Het blijft in een dergelijk geval dus bij een achteraf beoordeling van de rechter.
1.4
Het doorbreken van het beroepsgeheim
Het beroepsgeheim is niet absoluut. Er zijn vier situaties waarin de zwijgplicht doorbroken mag worden: 1) met toestemming van de patiënt, 2) op grond van een wettelijke uitzonderingsgrond, 3) vanwege een conflict van plichten, 4) door andere zwaarwegende belangen.34 De eerste twee uitzonderingsgronden vloeien voort uit de wet; de overige twee gronden vloeien voort uit rechtspraak van de Hoge Raad.35 Hieronder wordt uiteengezet wat deze uitzonderingsgronden inhouden. 1. Toestemming van de patiënt: deze toestemming moet vrijwillig en weloverwogen zijn en de patiënt moet de consequenties van zijn toestemming begrijpen. 36 Het is uiteindelijk de keuze van de arts of hij zijn geheim ook daadwerkelijk doorbreekt. Leidraad voor deze keuze is de norm uit 7:453 BW ‘dat de arts de zorg van een goed hulpverlener moet betrachten overeenkomstig zijn professionele standaard.’ 2. Wettelijke uitzonderingsgrond: de wet kan ten behoeve van het algemeen belang de zwijgplicht opheffen. Daarbij heeft de wetgever straffeloosheid gegarandeerd; niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. 37 Een voorbeeld van een wettelijke uitzonderingsgrond
is
het
melden
van
bepaalde
infectieziektes
bij
de
Gemeentelijke
Gezondheidsdienst (GGD). 3. Conflict van plichten: er is een belangenverstrengeling van plichten waarbij het niet duidelijk is welke plicht er in die situatie voorrang heeft. De arts verkeert in een noodtoestand en kan zich beroepen op overmacht en hierdoor komt de strafbaarheid aan het feit te ontvallen. 38 Er gelden wel criteria die daarbij gehanteerd moeten worden:39 alles is in het werk gesteld om toestemming tot 32
Jong, de en Rijksen, 1998, p. 915-918. Duijst, 2007, p. 100. 34 Leenen, Gevers en Legemaate 2011, p. 238. 35 Leenen, Gevers en Legemaate 2011, p. 238. 36 Leenen, Gevers en Legemaate 2011, p. 238. 37 Art. 42 WvSr. 38 Art. 40 WvSr. 39 Leenen, Gevers en Legemaate 2011, p. 240. 33
10
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
doorbreking van het geheim te verkrijgen; het niet doorbreken van het geheim levert voor een ander ernstige schade op; de arts verkeert in gewetensnood door het handhaven van de zwijgplicht; er is geen andere weg dan doorbreken van het geheim; het geheim moet zo min mogelijk worden geschonden; het moet vrijwel zeker zijn dat door het doorbreken van het geheim schade aan een ander voorkomen of beperkt kan worden. Voldoet de arts aan deze criteria, dan kan hij zijn beroepsgeheim doorbreken. 40 De arts dient de persoon van wie hij het geheim gaat doorbreken zo mogelijk daarover in te lichten. 41 Op deze uitzonderingsgrond kan een arts zich beroepen in het geval van een verdachte patiënt. De arts moet daarbij vrijwel zeker zijn dat hij door het doorbreken van het geheim ernstige schade kan voorkomen. Om terug te koppelen naar het voorbeeld van Tristan van der V. zou men kunnen concluderen dat door de combinatie van zijn ziekte en het hebben van een wapenvergunning ernstig gevaar voorkomen had kunnen worden en dat de behandelaar het beroepsgeheim had mogen doorbreken op grond van een conflict van plichten. De beslissing van een arts om zich te beroepen op een conflict van plichten kan, aan de hand van de vastgelegde criteria, marginaal getoetst worden door de rechter.42 Doordat er uitsluitend een achteraf beoordeling van de rechter kan plaatsvinden, ontstaat er enerzijds een risico tot vervolging voor de arts, anderzijds laten de criteria toe dat een arts professionele vrijheid krijgt om een goede afweging te maken. 43 Een voorbeeld van honorering van een conflict van plichten is aan de orde bij een vermoeden van kindermishandeling.44 In het geval dat een patiënt aan een arts vertelt over een gepleegd strafbaar feit, waarbij gevaar voor anderen dus niet meer voorkomen kan worden door het doorbreken van het beroepsgeheim, wordt een conflict van plichten niet gehonoreerd. 45 4. Zwaarwegend belang: als er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat door het handhaven van het beroepsgeheim een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden, kan het beroepsgeheim doorbroken worden op grond van een oordeel van de rechter.46 Dit is het geval als het gaat om het toewijzen van zeer uitzonderlijke omstandigheden in de rechtspraak. De rechter bepaalt in dat geval dat het opsporingsbelang zwaarder weegt dan het beroepsgeheim. In het arrest uit 2004 deed de Hoge Raad dit omdat het toepassen van het verschoningsrecht afbreuk zou doen aan het recht op vrije toegang van de gezondheidszorg van het slachtoffer. Er zijn dus twee verschillen tussen een conflict van plichten en een zwaarwegend belang. Het eerste verschil is dat bij een zwaarwegend belang niet de arts de beslissing neemt tot doorbreken van het geheim, maar dat de rechter dit doet. Ten tweede geldt bij het zwaarwegend belang de overweging of 40
Leenen, Gevers en Legemaate 2011, p. 240. Leenen, Gevers en Legemaate 2001, P. 240. 42 Duijst, 2007, p. 65. 43 Duijst, 2007, p. 68. 44 Duijst, 2007, p. 66. 45 Duijst, 2007, p. 66. 46 HR 20 april 2001, NJ 2001, 600. 41
11
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
ernstig nadeel voorkomen kan worden niet als expliciet criterium bij de belangenafweging en dit is wel het geval bij een conflict van plichten. 47 Uitsluitend als er sprake is van een wettelijke uitzonderingsgrond heeft de arts een plicht om zijn geheim te doorbreken. 48 Het schenden van het geheim is in het algemeen dus een optie en geen plicht. De arts heeft geen juridische verantwoordelijkheid om schade aan anderen dan zijn patiënt te voorkomen door het schenden van zijn beroepsgeheim. 49 Dit geldt ook met betrekking tot de opsporing van strafbare feiten. Hoofdregel is dat de arts geen inlichtingen geeft aan justitie aangezien patiënten zich ongehinderd tot een arts moet kunnen wenden. 50
47
Duijst, 2007, p. 68. Leenen, Gevers en Legemaate 2011, p. 241. 49 Leenen, Gevers en Legemaate 2011, p. 242. 50 Duijst, 2007, p. 75. 48
12
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
Hoofdstuk 2: Opsporingsbevoegdheden en regionale convenanten 2.1
Inleiding
Het vorige hoofdstuk ging over het beroepsgeheim. Bij de opsporing van verdachte patiënten komt dit beroepsgeheim tegenover het opsporingsbelang van het Openbaar Ministerie te staan. Het doel van dit hoofdstuk is het verduidelijken van de opsporingsbevoegdheden ten opzichte van het beroepsgeheim. Paragraaf 2.2 is een uiteenzetting over de bevoegdheden van het Openbaar Ministerie in het geval van een medische zaak. In paragraaf 2.3 worden opgestelde convenanten tussen ziekenhuizen en de politie belicht. Deze convenanten worden opgemaakt zodat artsen en opsporingsambtenaren beter kunnen samenwerken. Politie en justitie willen namelijk steeds vaker inzage in medische gegevens van verdachte patiënten. Daarnaast worden uitzonderingen op de regel dat het medisch beroepsgeheim boven de opsporing gaat, tegenwoordig makkelijker geaccepteerd. 51 Hieruit valt op te maken dat de balans tussen opsporing en het medisch beroepsgeheim aan het verschuiven is. 52
2.2
De opsporingsbevoegdheden van het Openbaar Ministerie
In geval van verdenking van een misdrijf kan een opsporingsambtenaar een persoon die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagname vatbaar voorwerp bevelen dat hij dit ter inbeslagname zal uitleveren.53 Dit geldt echter niet voor personen met een geheimhoudingsplicht voor zover de uitlevering met hun plicht tot geheimhouding in strijd zou zijn. 54 Ter aanhouding van een verdachte heeft een opsporingsambtenaar de bevoegdheid een plaats te doorzoeken. 55 Om gebruik te maken van deze bevoegdheid in het geval van een verdachte patiënt kan het nodig zijn dat een opsporingsambtenaar het ziekenhuis betreedt. In het ziekenhuis mag zoekend worden rondgekeken en mogen voor de hand liggende voorwerpen in beslag genomen worden.56 Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. 57 Binnen het ziekenhuis is er onderscheid gemaakt tussen de verschillende ruimtes. De ontvangsthal van het ziekenhuis kan aangemerkt worden als een voor publiek toegankelijke ruimte en deze ruimte is dus vrij te betreden voor opsporingsambtenaren. 58 Een behandelkamer in een ziekenhuis wordt gelijk gesteld aan een kantoor van een verschoningsgerechtigde, zoals genoemd in het Wetboek van Strafvordering. Hier mag uitsluitend met toestemming van de behandelaar binnengetreden worden, er 51
Jansen en Knapen, 2012, p. 129. Jansen en Knapen, 2012, p. 128. 53 Art. 96a lid 1 WvSv. 54 Art. 96a lid 3b WvSv. 55 Art. 55 lid 2 WvSv. 56 Liem-Buirma, 2010, p. 33. 57 Art. 94 lid 1 WvSv. 58 Duijst, 2007, p. 81. 52
13
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
is geen machtiging van de Rechter - Commissaris nodig.59 Wel moet er voor dit binnentreden een legitiem doel zijn, zoals het stellen van vragen of de inbeslagname van voorwerpen.60 Voor het binnentreden van een afdeling of de zaal in een ziekenhuis geldt dat er wel een machtiging vereist is. 61 Wordt de woning van een geheimhouder doorzocht ter inbeslagname, dan is een opsporingsambtenaar hiervoor niet bevoegd en moet dit worden gedaan door de Rechter - Commissaris.62 Dit houdt dus in dat uitvoerende autoriteit van hogere rang moet zijn. 63 Er blijft namelijk een belangenconflict bestaan waarbij een goede afweging gemaakt dient te worden.
2.3 Regionale convenanten tussen ziekenhuizen en politie Regionale convenanten worden opgesteld tussen ziekenhuizen en de politie. Met behulp van deze convenanten wordt gestreefd naar een betere samenwerking tussen artsen en politie en dit leidt tot meer rechtszekerheid voor de patiënt, de arts en de politie.64 De doelen die een convenant nastreeft zijn het verduidelijken van wederzijdse belangen, het maken van afspraken, het bevorderen van de communicatie en heldere informatie uitwisseling. 65 In een regionaal convenant worden aspecten toegelicht die aan de orde kunnen komen bij de inbeslagname van medische dossiers. Zo wordt het belang van het beroepsgeheim belicht, de regels omtrent inbeslagname van medische dossiers en ook beschrijven
convenanten
de
procedure
voor
het
betreden
van
het
ziekenhuis
door
opsporingsambtenaren.66 Convenanten bezitten geen wettelijke basis, het is een vorm van zelfregulering.67 Daarom is het niet mogelijk om afspraken te maken over strafvorderlijke bevoegdheden in convenanten, dit is immers in strijd met artikel 1 WvSv. Dit leidt tot vragen: zijn de regels in een convenant bindend? Wie kan zich op deze regels beroepen? In de convenanten zelf is op deze vragen geen antwoord te vinden. Convenanten kunnen daarom meer worden gezien als vriendenovereenkomst dan als bindend recht. 68 Hieruit valt op te maken dat een convenant uitsluitend geldig is tussen partijen en dat schending van een convenant zou leiden tot wanprestatie. 69 Als de rechter moet oordelen over de belangafweging tussen het beroepsgeheim en het opsporingsbelang kan het zo zijn dat een van de partijen zich beroept op een regionaal convenant. Een 59
Duijst, 2007, p. 85. Duijst, 2007, p. 81. 61 Jong, de, 2004, p. 98. 62 Art. 110 WvSv. 63 Duijst, 2006, p. 2. 64 Duijst, 2003, p. 1. 65 Duijst, 2003, p. 5. 66 Duijst, 2003, p. 6. 67 Duijst, 2003, p. 2. 68 Duijst, 2003, p. 9. 69 Duijst, 2003, p. 9. 60
14
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
arts zal zich beroepen op een convenant als deze een ruimere bescherming biedt dan voortvloeiend uit de wet. 70 Het openbaar ministerie zal zich bij de rechter niet snel op een convenant beroepen. 71 Dit komt omdat er geen strafrechtelijke bevoegdheden in een convenant geregeld mogen worden. Het sluiten van convenanten leidt dus niet tot een oplossing van het praktische probleem. 72 Het heeft namelijk geen zin als een partij zich op een ruimere bescherming beroept, terwijl de rechter gebonden is aan een wettelijke beoordeling. Daarnaast speelt er een probleem met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel doordat er uitsluitend regionale convenanten worden opgesteld. Er bestaat namelijk geen algemeen convenant en dus kan in elke regio naar eigen inzicht invulling worden gegeven aan een convenant.73 Dit leidt er toe dat er convenanten ontstaan met verschillende afspraken en bevoegdheden. Als het beroepsgeheim in het ene ziekenhuis beter beschermd is dan in het andere ziekenhuis, ontstaat er dus strijd met het gelijkheidsbeginsel.74 Een derde probleem dat aan de orde is gekomen bij het opstellen van convenanten is dat de beslissing met betrekking tot het doorbreken van het beroepsgeheim nu door het ziekenhuis wordt genomen en niet door de arts zelf. 75 De verantwoordelijkheid tot het afwegen van belangen ligt op deze manier niet meer bij de arts maar bij de bestuurders van de arts.76 Uit het bovenstaande is op te maken dat er een poging is gedaan om de samenwerking tussen artsen en opsporingsambtenaren te verbeteren door het opstellen van regionale convenanten. Voor beide partijen zouden deze convenanten tot meer duidelijkheid moeten leiden. Na het opstellen van deze convenanten blijken er echter veel bedenkingen te zijn. 77 Een convenant kan ten eerste in strijd worden geacht met art. 1 WvSv. Ten tweede kunnen de convenanten in strijd worden geacht met het gelijkheidsbeginsel aangezien in sommige convenanten meer bescherming wordt geboden dan in andere convenanten. Het derde probleem is dat de afweging van belangen op deze manier wordt neergelegd bij bestuurders en niet bij de arts. Een convenant blijkt dus geen geschikte oplossing voor het probleem dat speelt in de praktijk.
70
Duijst, 2007, p. 220. Duijst, 2007, p. 220. 72 Duijst, 2007, p. 223. 73 Duijst, 2007, p. 206. 74 Duijst, 2007, p. 206. 75 Duijst, 2007, p. 225. 76 Duijst, 2007, p. 225. 77 Duijst, 2007, p. 254. 71
15
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
Hoofdstuk 3: Rechters oordelen over zeer uitzonderlijke omstandigheden 3.1
Inleiding
In de vorige hoofdstukken zijn het beroepsgeheim van artsen en de opsporingsbevoegdheden van het Openbaar Ministerie aan de orde gekomen. Het belang van het beroepsgeheim en het belang van opsporing kunnen tegenover elkaar komen te staan bij de inbeslagname van medische gegevens in het geval van een verdachte patiënt. In verschillende rechtszaken heeft de rechter over deze belangenafweging geoordeeld. In principe gaat het beroepsgeheim boven het opsporingsbelang, maar in zeer
uitzonderlijke omstandigheden
beroepsgeheim.
kan het
opsporingsbelang prevaleren boven
het
78
In dit hoofdstuk worden daarom een aantal rechtszaken doorgenomen en wordt er gekeken hoe de Hoge Raad omgaat met het begrip zeer uitzonderlijke omstandigheden. In welke gevallen doen deze omstandigheden zich voor? Is de rechtspraak duidelijk genoeg voor toepassing in de praktijk? De theorie over het beroepsgeheim en het opsporingsbelang zullen terugkomen in deze arresten. De rechter maakt aan de hand van verschillende factoren een afweging en daaruit blijkt welk belang in welk geval prevaleert.
3.2
Rechtspraak
Voor 2004 konden patiëntgegevens van een verschoningsgerechtigde uitsluitend door het Openbaar Ministerie in beslag worden genomen als de verschoningsgerechtigde zelf verdachte was van een ernstig strafbaar feit.79 Wanneer de Hoge Raad het opsporingsbelang in een dergelijk geval liet prevaleren boven het verschoningsrecht volgde zij twee redeneringen. Ten eerste ging het opsporingsbelang boven het verschoningsrecht als het verschoningsrecht zich niet uitstrekte tot de gegevens die in beslag moesten worden genomen en ten tweede als de patiëntgegevens onderdeel waren van een strafbaar feit.80 Uit deze redeneringen volgt dat het verschoningsrecht dus niet een absoluut recht was.81 Sinds een uitspraak van de Hoge Raad in 2004 zijn de regels over inbeslagname van patiëntgegevens bij een verschoningsgerechtigde uitgebreid.82 In dit arrest prevaleerde het belang van de opsporing boven het verschoningsrecht en werden zeer uitzonderlijke omstandigheden aangenomen die legitimeerden dat er patiëntgegevens in beslag genomen mochten worden. Voor de Hoge Raad was 78
HR 29 juni 2004, NJ 2005, 273. Bannier e.a., 2008, p. 24. 80 Duijst en Schalken 2005, p. 4. 81 Duijst en Schalken 2005, p. 4. 82 Duijst en Schalken 2005, p. 1. 79
16
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
doorslaggevend dat het handhaven van het verschoningsrecht afbreuk zou doen aan het grote maatschappelijke belang van de vrije toegang tot de zorg. 83 Hieronder worden vier arresten uitgewerkt. In alle arresten staat het beroepsgeheim van artsen tegenover het opsporingsbelang van het Openbaar Ministerie en oordeelt de rechter over deze belangenafweging.
Hoge Raad 12 februari 2002 In dit arrest heeft de Hoge Raad de regels voor inbeslagname van gegevens die onder het verschoningsrecht vallen duidelijk geformuleerd: ‘Ingevolge art. 98 WvSv mogen bij verschoningsgerechtigden zonder hun toestemming geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag genomen worden. Wel mogen zonder hun toestemming in beslag genomen worden geschriften die voorwerp van een strafbaar feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.’
In de lijn van deze uitspraak mogen patiëntgegevens alleen in beslag genomen worden als zij bijdragen aan de opsporing van een strafbaar feit. De verschoningsgerechtigde bepaalt zelf of hij deze gegevens af geeft of niet. Deze regel komt overeen met de wet. ‘De vraag of een geschrift object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaakt, komt in beginsel toe aan de verschoningsgerechtigde. Wanneer hij zich beroept op het standpunt dat het gaat om geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend, dient dit standpunt te worden geëerbiedigd door politie en justitie, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over dat dit standpunt onjuist is.’
Toch wordt er een beperkte mogelijkheid open gehouden voor als er geen enkele twijfel bestaat over dat patiëntgegevens deel uitmaken van een strafbaar feit. Er kunnen zich dan omstandigheden voordoen waarbij het opsporingsbelang zal prevaleren boven het beroepsgeheim en het verschoningsrecht. ‘Het verschoningsrecht is in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht. De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt laat zich niet in algemene regel samenvatten.’
In dit arrest wordt niet ingegaan over welke omstandigheden zich zouden kunnen voordoen of met welke factoren er rekening gehouden moet worden. De Hoge Raad maakt in dit arrest duidelijk dat het 83
HR 29 juni 2004, NJ 2005, 273. 17
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
beroepsgeheim en het
verschoningsrecht boven het opsporingsbelang gaan en dat
het
opsporingsbelang alleen prevaleert in uitzonderingsgevallen.
Hoge Raad 29 juni 2004 Voordat de Hoge Raad zich in dit arrest uitsprak, werd er vaak een verband gelegd tussen de ernst van het strafbare feit en de dreiging van het feit voor de algemene veiligheid. 84 Dat impliceerde dat een strafbaar feit actueel moest zijn en dat het feit dreigende consequenties moest hebben. Als die consequenties door middel van opsporing ongedaan gemaakt of voorkomen konden worden, mocht de opsporing prevaleren boven het medisch beroepsgeheim85 In dit arrest maakt de Hoge Raad duidelijk dat deze voorwaarde niet als criterium geldt.86 Dus ook als opsporing niet dient om acuut gevaar weg te nemen, kan aan het opsporingsbelang een groter gewicht worden toegekend dan aan het belang van de geheimhouding. Het opsporingsbelang zal dan prevaleren boven het verschoningsrecht. Wel benadrukt de Hoge Raad nogmaals het belang van het verschoningsrecht: ‘Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt moet wijken voor het maatschappelijk belang dat eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde geheim om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.’
Ook zegt de Hoge Raad dat het verschoningsrecht niet verder geschonden mag worden dan nodig is voor de opsporing. Hiermee creëert zij een waarborg zodat niet alle patiëntgegevens overhandigd hoeven te worden. Er kunnen immers ook gegevens in een patiëntendossier zitten die niets met het strafbare feit te maken hebben. ‘Indien moet worden geoordeeld dat het belang van waarheidsvinding dient te prevaleren, mag de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.’
In dit arrest komen daarnaast een aantal factoren aan bod die meespelen bij de beoordeling van de vraag of zeer uitzonderlijke omstandigheden aan de orde zijn. Deze factoren vormen een leidraad voor de te maken afweging en dienen per casus toegepast en beoordeeld te worden aldus de Hoge Raad. ‘De in de afweging te betrekken factoren zijn: a) de aard van de gevraagde gegevens, b) de vraag of de gegevens niet op een andere wijze kunnen worden verkregen, c) de aard van het gepleegde delict, d) de 84
Duijst en Schalken 2005, p. 4. Duijst en Schalken 2005, p. 4. 86 Duijst en Schalken 2005, p. 4. 85
18
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
omstandigheden waarin het delict is gepleegd, e) de belangen van het slachtoffer, f) de benodigde strafrechtelijke bescherming van het slachtoffer en g) het maatschappelijk belang.’
De Hoge Raad gaat in dit arrest erg ver met het interpreteren van de regels uit de wet. 87 In deze zaak is er sprake van een verschoningsgerechtigde en het dossier valt onder het verschoningsrecht. Het dossier is echter geen voorwerp van een strafbaar feit of heeft niet tot een strafbaar feit geleid, zoals de eerdere criteria van de Hoge Raad inhielden. Toch meent de Hoge Raad dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden en creëert zij een mogelijkheid tot de inbeslagname van een medisch dossier. Deze mogelijkheid heeft geen basis in de wet en kan zelfs worden gezien als schending van de wet. 88 In de wet staat immers dat ook aan verschoningsgerechtigden een bevel tot uitlevering van gegevens kan worden gedaan, maar dat zij niet verplicht zijn om aan een dergelijk bevel te voldoen, voor zover de uitlevering van gegevens met hun plicht tot geheimhouding in strijd zou zijn.89 Uitsluitend als de verschoningsgerechtigde zich in een conflict van plichten bevindt waarin hij een keuze zal moeten maken tussen twee belangen, zou hij zelf kunnen kiezen om het opsporingsbelang zwaarder te laten weten dan de geheimhoudingsplicht.90 Dat de Hoge Raad deze keuze bij de rechter legt, is dus een vreemde zaak in het licht van de wet.
Hoge Raad 05 juli 2011 In dit arrest gaat het om een overleden patiënt in een verpleeghuis, waarbij het vermoeden is gerezen dat hij is overleden door een misdrijf gepleegd door een verpleegkundige. De Officier van Justitie start een opsporingsonderzoek en wil het dossier van de overledene inzien. De rechter heeft bepaald dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden en dit beslist zij op grond van onderstaande factoren: ‘Gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat, de aard en de inhoud van het medisch dossier waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt in verband met het belang dat door het verschoningsrecht wordt gediend en de mate waarin de betrokken belangen van de patiënt geschaad worden indien het verschoningsrecht wordt doorbroken.’
Naast bovengenoemde factoren gaat de Hoge Raad ook in op de vraag of de toestemming van de patiënt aan de orde is bij de afgifte van een patiëntendossier aan justitie. Omdat de patiënt in deze zaak al is overleden, heeft het vragen van toestemming geen zin meer.
87
Duijst en Schalken 2005, p. 7. Duijst en Schalken 2005, p. 7. 89 Art. 218 WvSv jo. art. 105 WvSv. 90 Duijst en Schalken 2005, p. 7. 88
19
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013 ‘Bij beantwoording van de vraag of gegevens, met inbreuk op het verschoningsrecht, aan de justitiële autoriteiten moeten worden afgegeven, kan van betekenis zijn of de directe betrokkene met verstrekking van die gegevens heeft toegestemd.’
De rechtbank heeft in deze zaak toepassing gegeven aan de criteria die door de Hoge Raad zijn opgesteld in 2004. Tegen een beslissing van de rechter over het verschoningsrecht kan slechts de verschoningsgerechtigde zelf in beroep, niet een derde die belang heeft bij een beroep op het verschoningsrecht.91
De
Hoge
Raad
wijst
in
deze
zaak
het
hoger
beroep
van
de
verschoningsgerechtigde af. Hier prevaleerde het opsporingsbelang boven het beroepsgeheim. De concrete afweging die de rechtbank heeft gemaakt komt op het volgende neer: ‘a) dat de beschikbare stukken een redelijk vermoeden van schuld opleveren, b) dat de verdenking een ernstig feit betreft en een volledig onderzoek eist, zowel in het belang van de nabestaanden van de patiënt als in het belang van de maatschappij, c) dat de gegevens van cruciaal belang zijn voor het aan de dag brengen van de waarheid, d) dat de gegevens niet op een andere wijze verkregen kunnen
worden.’ De criteria die de Hoge Raad heeft opgesteld in 2004 lijken dus voor toepassing vatbaar. Slechts als er aan concrete toetsing in een bepaalde casus is voldaan, kan er worden gesproken van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Door verschillende auteurs is betoogd dat het criterium zeer uitzonderlijke omstandigheden een wettelijke basis zou moeten krijgen want nu kan alleen de rechter toetsen of er sprake is van deze omstandigheden. 92 De criteria die gelden bij een conflict van plichten vloeien daarentegen ook uitsluitend voort uit de jurisprudentie. 93 Naar zijn aard laten deze criteria zich niet of moeilijk codificeren, maar deze criteria kunnen wel eenvoudig worden toegepast.94
Rechtbank Groningen 26 april 2013 In dit arrest van de Rechtbank Groningen wordt geoordeeld dat er geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. In deze zaak gaat het om een patiënt, in een psychiatrische instelling verdacht van moord, waarvan het Openbaar Ministerie gegevens vordert. Het Openbaar Ministerie wil het patiëntendossier inzien en voert aan dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden omdat het om een ernstig gepleegd delict gaat en dit delict zou kunnen samenhangen met de psychiatrische aandoening van de patiënt. Het openbaar ministerie wil het medicijngebruik en de psychische gesteldheid van de verdachte bestuderen en die gegevens zijn niet op een andere wijze te verkrijgen dan door het medisch dossier in te zien. 91
Bannier e.a., 2008, p. 95. Bannier e.a., 2008, p. 24. 93 Leenen, Gevers en Legemaate p. 240. 94 Leenen, Gevers en Legemaate p. 240. 92
20
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
De psychiatrische instelling wil het dossier niet overhandigen en beroept zich op haar geheimhoudingsplicht. De instelling zegt dat er geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden omdat het niet te verwachten is dat het dossier van de verdachte patiënt gegevens bevat over de toedracht van het delict. Ook staat het niet vast dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden bestaan voor de beantwoording van de vragen van de Officier van Justitie. De rechtbank overweegt als volgt: ‘Verdachte wordt verdacht van een zeer ernstig delict. Dit brengt op zichzelf evenwel nog niet met zich mee dat het verschoningsrecht ten aanzien van de verdachte doorbroken dient te worden. Vooralsnog is niet uitgesloten dat de door de Officier van Justitie voor de waarheidsvinding relevant geachte gegevens ook op een andere wijze kunnen worden verkregen. Ook staat nog niet vast dat de verdachte en de instelling met betrekking tot concrete vragen inzake het medisch dossier inzage zullen weigeren. Het voorgaande in aanmerking nemende, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die meebrengen dat het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht.’
Uit dit arrest valt op te maken dat bij het mogelijke overschrijden van de grenzen van het beroepsgeheim een grote rol wordt toegekend aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Daarnaast wordt de opportuniteit van de veroordeling van de verdachte meegewogen. De rechter vraagt zich daarbij telkens af of de inschakeling van het strafrecht wel de meest adequate interventie is voor het aan het licht brengen van de waarheid. 95
3.3
Evaluatie van de rechtspraak
Voor het arrest van de Hoge Raad in 2004 was er in de rechtspraak een duidelijke lijn wat betreft de inbeslagname van patiëntgegevens. Alleen als de patiëntgegevens deel uitmaakten van een strafbaar feit mochten zij in beslag genomen worden. De verschoningsgerechtigde bepaalde in een dergelijk geval of de gegevens deel uitmaakten van een strafbaar feit of niet. 96 Het standpunt van de verschoningsgerechtigde moest daarbij geëerbiedigd worden, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan over dat het standpunt onjuist zou zijn. 97 In het arrest van de Hoge Raad uit 2004 blijkt dat het opsporingsbelang in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan prevaleren boven het verschoningsrecht als de verschoningsgerechtigde niet zelf verdachte is van een strafbaar feit. Het verschoningsrecht mag echter niet meer geschonden worden dan nodig is voor de opsporing. Per casus zal er een concrete afweging van factoren moeten 95
Duijst en Schalken 2005, p. 6. Duijst en Schalken 2005, p. 4. 97 HR 12 februari 2002, NJ 2002, 440. 96
21
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
plaatsvinden om te bepalen of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. 98 In dit arrest creëert de Hoge Raad een nieuwe mogelijkheid voor het doorbreken van het verschoningsrecht. Na dit arrest volgen verschillende zaken waarbij het Openbaar Ministerie zich beroept op zeer uitzonderlijke omstandigheden. In de meeste gevallen gaat het om de inbeslagname van patiëntgegevens vanwege een gepleegd strafbaar feit door een arts of verpleegkundige. 99 In zulke situaties maakt de Hoge Raad een kritische afweging en in een aantal gevallen prevaleerde het opsporingsbelang boven het belang van de geheimhouding. In het bovengenoemde arrest uit 2011 maakt de Hoge Raad aan de hand van concrete factoren duidelijk waarom zij voor deze afweging kiest. De voorwaarden die de Hoge Raad in 2004 heeft opgesteld zijn dus goed te toetsen en door verschillende auteurs wordt betoogd dat deze voorwaarden in de wet opgenomen moeten worden. 100 In het laatste arrest dat hierboven is toegelicht, gaat het om een verdachte patiënt en deze casus valt te vergelijken met de casus van Tristan van der V. Er heeft zich een ernstig incident voorgedaan en het Openbaar Ministerie wil het patiëntendossier inzien ten behoeve van de opsporing. De rechter oordeelt echter dat er geen zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn omdat de patiëntgegevens ook op een andere wijze verkregen zouden kunnen worden. Ook in andere arresten waarbij een beroep is gedaan op zeer uitzonderlijke omstandigheden in het geval van een verdachte patiënt is de rechter niet meegegaan met het Openbaar Ministerie.101 Omdat alleen de verschoningsgerechtigde in beroep kan tegen een beslissing van de rechter over het verschoningsrecht blijven deze zaken bij een oordeel van de rechtbank.
98
Duijst en Schalken 2005, p. 3. Zoals in HR 05 juli 2011, NJB 2001, 1489. 100 Bannier e.a., 2008, p. 24. 101 Zie o.a.: Rb. ’s-Gravenhage 17 juni 2008, NJFS 2009, 51 en Rb. Almelo 24 april 2013, ECLI BZ9109. 99
22
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
Hoofdstuk 4: Afweging van belangen, conclusie en aanbevelingen 4.1
Inleiding
Hoofdstuk vier is het afsluitende hoofdstuk van dit onderzoek. Na de theorie over het beroepsgeheim van artsen en de opsporingsbevoegdheden van het Openbaar Ministerie en na het verduidelijken van de rechtspraak over de zeer uitzonderlijke omstandigheden kan ik nu een afweging maken over welk belang zwaarder weegt. In dit laatste hoofdstuk geef ik eerst een korte weergave van de belangen van het beroepsgeheim en de opsporing. Vervolgens weeg ik de belangen af, trek ik een conclusie en uiteindelijk eindig ik met een aanbeveling.
4.2
Het belang van een vrije toegang tot de gezondheidszorg
Het medisch beroepsgeheim waarborgt twee belangen: een individueel en een algemeen belang. Het individuele belang gaat over het vertrouwen dat een patiënt moet hebben in het feit dat zijn gegevens geheim gehouden zullen worden. 102 Het algemeen belang waarborgt het feit dat mensen altijd toegang tot de zorg hebben, zonder dat zij bang hoeven te zijn dat gegevens openbaar gemaakt zullen worden. 103 In de meeste medische zaken heeft het Openbaar Ministerie belang bij de inzage in dossiers. Vaak gaat het in deze zaken om feiten met ernstig letsel of overlijden tot gevolg en kunnen patiëntengegevens helpen bij de kwalificering van die feiten. 104 Patiënten mogen echter niet belemmerd worden om naar het ziekenhuis te gaan nadat zij bijvoorbeeld een delict hebben gepleegd of erbij betrokken waren. Patiënten moeten er vanuit kunnen gaan dat de arts vertrouwelijk omgaat met patiëntinformatie en dat die informatie alleen gebruikt wordt voor hun behandeling.105 Als het beroepsgeheim versoepeld zou worden, is er een kans dat patiënten een arts gaan ontlopen, omdat zij bang zijn dat er gegevens over hen bekend worden. 106 Bij de discussie over de grenzen van het beroepsgeheim komt daarom het belang van een vrije toegang tot de gezondheidszorg aan de orde. Deze vrije toegang tot de zorg wordt steeds breder uitgelegd. De Hoge Raad heeft bepaald dat patiënten er rekening mee moeten houden dat bij een ernstig vermoeden van verwijtbaar gedrag, medische gegevens beschikbaar gesteld kunnen worden voor onderzoek.107 De vraag is dan ook in hoeverre een versoepeling van het beroepsgeheim de vrije toegang tot de gezondheidszorg aantast.
102
Leenen, Gevers en Legemaate p. 225. Leenen, Gevers en Legemaate p. 225. 104 Openbaar Ministerie, 2012, p. 1. 105 Jansen en Knapen, 2012, p. 49. 106 KNMG, 2011, p. 1. 107 Jansen en Knapen, 2012, p. 131. 103
23
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
De KNMG heeft een aantal belangrijke nadelen op een rijtje gezet met betrekking tot deze kwestie. De conclusie is dat versoepeling van het beroepsgeheim tot grotere risico’s voor de samenleving leidt dan de toepassing van het beroepsgeheim nu. 108 Versoepeling van het beroepsgeheim creëert namelijk een schijnveiligheid. Als patiënten niet op de geheimhoudingsplicht van hun arts kunnen vertrouwen, zullen patiënten zorg gaan mijden of niet meer volledig open zijn tegenover de arts. 109 Hierdoor kunnen artsen gevaren van de patiënt missen en dit kan leiden tot een groter risico voor de samenleving. Daarom is het van groot belang dat de vrije toegang tot de gezondheid gewaarborgd wordt.
4.3
Het toenemende belang van opsporing van strafbare feiten
Door de actievere houding van het Openbaar Ministerie en de vernieuwde regels in de jurisprudentie ontwikkelt zich het rechtsgebied dat men kan omschrijven als het medisch strafrecht. 110 Het belang van opsporing van strafbare feiten neemt daarmee een steeds grotere plaats in ten opzichte van het medisch beroepsgeheim. 111 In zaken met een verdachte patiënt heeft het Openbaar Ministerie belang bij de inzage in dossiers, omdat patiëntengegevens kunnen helpen bij de kwalificering van een gepleegd strafbaar feit.112 Daarom vindt er bij het waarborgen van de maatschappelijke veiligheid een verschuiving plaats in de wijze waarop het beroepsgeheim moet worden gehanteerd ten opzichte van het opsporingsbelang. 113 Volgens het Openbaar Ministerie heeft iedere burger naast het recht op een vrije toegang tot de zorg eveneens het recht op veiligheid en dus moet tevens het opsporingsbelang nagestreefd worden. 114 Vanuit nabestaanden is er ook steeds vaker vraag naar de link tussen het gepleegde delict en iemands gezondheid. 115 Door de verschillende incidenten die plaatsvinden, ontstaat er dus een steeds grotere behoefte tot het beperken van het beroepsgeheim. 116 In 2012 heeft de Hoge Raad in het voordeel van het Openbaar Ministerie besloten dat geluidsbanden van een huisartsenpost in beslag genomen mochten worden, omdat dit essentieel was voor de waarheidsvinding. 117 Ook heeft de rechter een aantal uitspraken gedaan over het recht van het Openbaar Ministerie om patiëntendossiers in te zien. Bovendien bleek uit de rechtspraak dat het opsporingsbelang in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan prevaleren boven het beroepsgeheim. Hieruit kan men concluderen dat ook de rechter een 108
KNMG, 2011, p. 1. KNMG, 2011, p. 1. 110 Jansen en Knapen, 2012, p. 139. 111 Liem-Buirma, 2010, p. 55. 112 Openbaar Ministerie, 2012, p. 4. 113 Liem-Buirma, 2010, p. 55. 114 Duijst, 2007, p. 241. 115 KNMG, 2011, p. 1. 116 KNMG, 2011, p. 1. 117 HR 28 februari 2012, NJ 2012, 537. 109
24
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
toenemend belang hecht aan de opsporing van strafbare feiten. Zij creëert namelijk een uitzonderingsmogelijkheid die niet staat omschreven in de wet.
4.4
Welk belang prevaleert?
Het is duidelijk dat het beroepsgeheim onder druk staat omdat er steeds vaker vraag is naar medische gegevens voor het opsporen van strafbare feiten van een verdachte patiënt.118 De vraag is hoe we een verdachte patiënt willen kwalificeren, als een verdachte die bestraft moet worden ten behoeve van de algemene veiligheid, of als een burger die zoals iedereen vrije toegang tot de zorg moet hebben. 119 De wet is helder; het beroepsgeheim prevaleert boven het opsporingsbelang en iedereen heeft dus het recht tot een vrije toegang tot de zorg. De rechtspraak heeft daarentegen tot nieuwe mogelijkheden geleid door het begrip zeer uitzonderlijke omstandigheden te introduceren en dus het opsporingsbelang te laten prevaleren boven het beroepsgeheim. Ondanks de verschillende incidenten die hebben plaatsgevonden en de toenemende waarde die wordt gehecht aan de opsporing, blijft het beroepsgeheim dus als hogere waarde gelden. Dit geheim waarborgt de vrije toegang tot de zorg, ook als iemand als verdachte patiënt aangemerkt kan worden. 120 Dat de Hoge Raad in 2004 de mogelijkheden tot het doorbreken van het beroepsgeheim heeft verruimd door het begrip zeer uitzonderlijke omstandigheden toe te passen, doet aan deze belangenafweging niets af. De keuze die de wetgever ooit heeft gemaakt over deze belangenafweging, wordt hier door de Hoge Raad ondermijnd, maar dat betekent niet dat deze keuze niet geaccepteerd wordt.121 De Hoge Raad interpreteert de wet en geeft hier haar eigen invulling aan. Aan de hand van de afweging van belangen komt zij tot het oordeel dat in dit geval het opsporingsbelang prevaleert. Na het arrest in de 2004 is de Hoge Raad terughoudender geweest bij de toepassing van de zeer uitzonderlijke omstandigheden. 122 Toch zijn er auteurs geweest die zeggen dat het begrip zeer uitzonderlijke omstandigheden goed te gebruiken is en daarom opgenomen moet worden in de wet. 123 Deze auteurs menen dat er een nadere verheldering van het verschoningsrecht nodig is omdat de toepassing van dit recht steeds vaker tot discussies leidt.124 Voor artsen blijft het in de praktijk een moeilijke situatie. Zij willen hun beroepsgeheim waarborgen maar ook voelen zij druk van buitenaf. In een enquête van Medisch Contact zijn aan artsen concrete
118
Duijst, 2003, p. 1. Duijst, 2007, p. 15. 120 Leenen, Gevers en Legemaate p. 225. 121 Duijst en Schalken, 2005, p. 5. 122 Duijst, 2007, p. 104. 123 Bannier e.a., 2008, p. 24. 124 P.A.M. Mevis, 2007, p. 167. 119
25
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
situaties voorgelegd met de vraag hoe zij in die situaties zouden handelen. 125 Deze cijfers zijn illustratief voor het feit dat artsen moeite hebben met de belangenafweging. Uit de enquête kwam naar voren dat er in de praktijk meningsverschillen blijven bestaan over de beste handelswijze met betrekking tot het beroepsgeheim. Enkele stellingen staan hieronder: 1.
De arts informeert de politie over een patiënt die bij een ernstig misdrijf betrokken was: - Daar is niets mis mee (11%) - Dat is op het randje (42%) - Dat kan echt niet (47%)
2.
De politie vraagt een arts om informatie over een patiënt die verdacht wordt van een ernstig misdrijf: - Ik overhandig het dossier of bespreek de strekking daarvan (3%) - Ik weet niet wat ik zou doen, dat is afhankelijk van de situatie (25%) - Ik zeg niets over het dossier (72%)
3.
Politie en justitie oefenen te veel druk uit om het beroepsgeheim te doorbreken: - Eens (33%) - Oneens (67%)
4.
De GGZ gaf geen inzage in het dossier van Tristan van der V en daarmee handelde de GGZ juist: - Eens (70%) - Oneens (30%)
Ondanks dat de wet helder is en de Hoge Raad terughoudend is met het toewijzen van zeer bijzondere omstandigheden, blijkt er uit deze vragen dat er moeilijkheden bestaan met betrekking tot de belangenafweging. Zo vindt een deel van de artsen dat politie en justitie te veel druk uitoefenen om het beroepsgeheim te doorbreken. Over de vraag of je de politie mag inlichten over een ernstig misdrijf gepleegd door je patiënt, zegt bijna de helft van de artsen dat dit op het randje is. Deze artsen zullen afhankelijk van het geval beslissen wat zij zullen doen.
4.5
Conclusie
Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat het beroepsgeheim prevaleert boven het opsporingsbelang. In de wet is deze regel duidelijk vastgelegd. Wel valt te concluderen dat het arrest van de Hoge Raad uit 2004 voor verwarring heeft gezorgd. Voor dit arrest waren de regels in zowel de wet als rechtspraak helder, maar doordat in dit arrest het criterium zeer uitzonderlijke omstandigheden werd toegepast, ging de Hoge Raad erg ver met het interpreteren van de wet. Hierdoor veranderde de houding van zowel artsen als van opsporingsambtenaren ten opzichte van het beroepsgeheim.
125
Visser en Broersen, 2012, p. 2888-2891. 26
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
Het Openbaar Ministerie probeerde een leemte in de wetgeving te vinden om het beroepsgeheim te versoepelen en voor artsen was het niet duidelijk hoe zij hiermee om moesten gaan. De KNMG heeft een poging gedaan tot het verduidelijken van de stand van zaken, maar de handreiking beroepsgeheim en politie/justitie voldoet niet wanneer het gaat om concrete situaties met betrekking tot een verdachte patiënt. Artsen vinden het moeilijk om een afweging van belangen te maken en hebben juridische ondersteuning nodig die hen helpt bij deze afweging. Door het opstellen van regionale convenanten is een poging gedaan om deze handvatten te bieden, maar de convenanten hebben geen wettelijke basis en kunnen in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel, waardoor het probleem niet opgelost wordt. Om tot een slotconclusie te komen, geef ik antwoord op de hoofdvraag: In welke omstandigheden moet het beroepsgeheim van artsen wijken voor de opsporing van verdachte patiënten door het Openbaar Ministerie?’ In principe hoeft het beroepsgeheim dus niet te wijken voor de opsporing van verdachte patiënten. De arts heeft immers geen juridische verantwoordelijkheid om schade voor anderen dan zijn patiënt te voorkomen door het schenden van zijn beroepsgeheim. Artsen waarborgen met hun beroepsgeheim de vrije toegang tot de zorg en op die manier creëren zij een vertrouwelijke behandelrelatie met hun patiënt. Patiënten moeten er dus vanuit kunnen gaan dat de arts zorgvuldig omgaat met patiëntinformatie en dat die informatie uitsluitend gebruikt wordt voor de behandeling. Het Openbaar Ministerie moet het beroepsgeheim respecteren en mag in principe geen patiëntendossiers in beslag nemen als het gaat om een verdachte patiënt. Het feit dat veel artsen druk ervaren van politie en justitie is een kwalijke zaak. De werkrelatie tussen artsen en het Openbaar Ministerie kan uitsluitend verbeterd worden als zij samen zullen werken en elkaars belangen zullen respecteren.
4.6
Aanbevelingen
Artsen en opsporingsambtenaren blijven in conflict over de vraag of medische gegevens afgegeven mogen worden of niet. Deze conflicten kosten tijd, geld en moeite. Naar mijn mening zou er daarom een nationale instelling opgericht moeten worden die concrete casuïstiek uitwerkt met daarin opgestelde criteria die een arts of een opsporingsambtenaar kan toepassen in de praktijk. Deze instelling dient te zorgen dat zowel het belang van het Openbaar Ministerie als het belang van artsen gerespecteerd wordt. Zowel aan de hand van de rechtspraak, als met behulp van ideeën van artsen, kunnen verschillende situaties omschreven worden en kan er in overeenstemming overwogen worden of patiëntgegevens afgegeven moeten worden of niet. Deze concreet uitgewerkte casuïstiek moet openbaar gemaakt worden, actueel blijven en het moet onderwezen worden aan artsen en opsporingsambtenaren.
27
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
De instelling moet te allen tijde open staan voor vragen van zowel artsen als opsporingsambtenaren. Het stellen van vragen moet ook anoniem mogelijk zijn, zodat er geen angst hoeft te bestaan over eventuele consequenties voor het vragen naar inlichtingen. Hierdoor zal vooral voor artsen de drempel tot het vragen van inlichtingen minder hoog zijn. 126 De optie om anoniem vragen te stellen is nu ook een mogelijkheid bij de KNMG. De gestelde vragen worden daar geregistreerd en door middel van deze registratie kan nagedacht worden over oplossingen voor problemen die spelen in de praktijk. 127 Dit lijkt me ook een goed uitgangspunt voor de nieuw op te richten instelling. Wanneer artsen of opsporingsambtenaren voor een dilemma komen te staan, kunnen zij aan de hand van de concrete casuïstiek eenvoudiger een beslissing nemen over de beste handelswijze. De instelling dient vervolgens te toetsen of er is voldaan aan de afgesproken criteria. Deze situatie kun je vergelijken met de toetsing die plaatsvindt na het uitvoeren van euthanasie of hulp bij zelfdoding. Dit houdt in dat de strafbaarheid van de arts wegvalt, als vaststaat dat hij aan bepaalde eisen heeft voldaan. 128 Naar de vraag of het criterium zeer uitzonderlijke omstandigheden in de wet opgenomen zou moeten worden, kan de instelling nader onderzoek doen. De criteria die toegepast moeten worden bij een conflict van plichten zijn niet opgenomen in de wet. Doordat deze criteria goed uitgewerkt zijn in de rechtspraak en in de handreiking beroepsgeheim en politie/justitie van de KNMG kunnen zij in de praktijk eenvoudig door artsen gehanteerd worden. De voorwaarden die een rol spelen bij de vraag of er zeer uitzonderlijke omstandigheden aan de orde zijn, hoeven niet door de arts toegepast te worden maar door de rechter. Vanuit dit standpunt, zou een toevoeging in de wet dus geen meerwaarde hebben. Zeker als er een instelling ontstaat die casuïstiek uitwerkt en criteria opstelt die praktisch hanteerbaar zijn, is het niet nodig om het criterium zeer uitzonderlijke omstandigheden in de wet op te nemen. Als de Hoge Raad dit criterium echter blijft toepassen, zoals in het geval dat een verschoningsgerechtigde zelf verdacht wordt van een strafbaar feit, kan het praktisch zijn om het criterium wel op te nemen in de wet. Met duidelijke voorwaarden kan omschreven worden wanneer deze zeer bijzondere omstandigheden aan de orde zijn. De wettelijke constructie die bij euthanasie en hulp bij zelfdoding is toegepast, zou een voorbeeld voor dit uitgangspunt kunnen zijn. Vanuit de instelling kan er dus gediscussieerd worden over de reikwijdte van de wet en de toepassing van de rechtspraak. Als er op deze manier consensus kan worden bereikt over concrete situaties zullen meningsverschillen voorkomen worden en zullen er wellicht minder rechtszaken plaatsvinden met de vraag of zeer uitzonderlijke omstandigheden aan de orde zijn. Artsen zullen zich niet in het nauw gedrukt voelen en het Openbaar Ministerie kan haar werk uitvoeren zonder op het beroepsgeheim te
126
Medisch Contact, 2005, p. 783. Medisch Contact, 2005, p. 783. 128 Leenen, Gevers en Legemaate, 2011, p. 347. 127
28
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
stuiten. Partijen zullen meer begrip hebben voor elkaars positie en dit zal een vooruitgang zijn voor beide belangen die hier aan de orde zijn. 129 Kortom, door het uitwerken van casuïstiek kan er proactief nagedacht worden over concrete situaties en dilemma’s om latere conflicten te voorkomen. Door een nationale instelling op te richten kan zowel het belang van artsen als het belang van het Openbaar Ministerie gewaarborgd worden. Beide partijen kunnen bij deze nationale terecht als zij voor een dilemma komen te staan. Nu vragen artsen immers om raad bij de KNMG en opsporingsambtenaren bij het Expertisecentrum Medische Zaken. Een bundeling van kennis en een vooruitdenkende houding zouden een oplossing kunnen bieden voor het bestaande probleem. Wel moet men zich realiseren dat uitzonderlijke incidenten nooit voorkomen kunnen worden. Ondanks deze constatering is het toch zinvol om met deze kwestie bezig te gaan, omdat er in de praktijk wel degelijk problemen geconstateerd worden die opgehelderd zouden moeten worden. Bovendien is elk incident dat voorkomen kan worden een vooruitgang voor onze maatschappij.
129
Leenen, Gevers en Legemaate, 2011, p. 347. 29
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
Literatuurlijst Boeken Bannier e.a., 2008 F.A.W. Bannier e.a., Beroepsgeheim en verschoningsrecht, Den Haag: SDU 2008 Duijst, 2007 W.L.J.M. Duijst, Boeven in het ziekenhuis, Den Haag: SDU 2007 Jansen en Knapen, 2012 H. Jansen en M. Knapen, Over de grenzen van het medisch beroepsgeheim, Eindhoven: Pepijn 2012 Leenen, Gevers en Legemaate 2011 H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers en J. Legemaate, Handboek Gezondheidsrecht deel I: Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2011 Legemaate e.a., 2000 J. Legemaate e.a., Knelpunten rond het medisch dossier, Lelystad: Koninklijke Vermande 2000
Artikelen Duijst, 2006 W.L.J.M. Duijst, ‘Bijzondere opsporingsmethoden onder bijzondere omstandigheden,’ Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2006-3 Duijst, 2003 W.L.J.M. Duijst, ‘Convenanten tussen politie en ziekenhuizen,’ Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2003-7 Duijst en Schalken, 2005 W.L.J.M. Duijst en T.M. Schalken, ‘De plicht om af te zien van het verschoningsrecht of: waar het medisch beroepsgeheim moet wijken voor de opsporing,’ Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2005-2
30
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
Jong, de, 2004 E.J.C. de Jong, ‘Het beroepsgeheim en belangen van derden,’ in: E.B. van Veen, E.J.C. de Jong en W.R. Kastelein, Het beroepsgeheim, continuïteit en verandering, preadvies Vereniging voor Gezondheidsrecht, Den Haag: SDU 2004 Jong, de en Rijksen, 2008 E.J.C. de Jong en W.P. Rijksen, ‘Het medisch dossier in beslag: beschouwing over de grenzen van het verschoningsrecht,’ Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 1998;142;915-8 Legemaate, 2011 J. Legemaate, ‘De strafrechtelijke vervolging van medische zaken,’ Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2011;155:A3068 Medisch contact, 2005 ‘KNMG: Vier jaar telefonische en elektronische vraagbaak voor artsen: De Artseninfolijn,’ Medisch Contact, nr. 18, mei 2005 Mevis, 2007 P.A.M. Mevis, ‘Gezondheidsrecht en strafrecht: ontwikkelingen in een niet altijd even gemakkelijke relatie,’ in: P.C. Ippel, T. Hartlief en P.A.M. Mevis, Gezondheidsrecht: betekenis en positie, preadvies Vereniging voor Gezondheidsrecht, Den Haag: SDU 2007 Schalken, 1999 T.M. Schalken, ‘Huiszoeking in ziekenhuis: wanneer weegt opsporingsbelang zwaarder dan medisch beroepsgeheim?’ Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 1999-20 Visser en Broersen, 2012 J. Visser en S. Broersen, ‘Hoe rekbaar is uw beroepsgeheim?’ Medisch Contact 51/52, december 2012
Overige bronnen IGZ, 2011 Rapport calamiteitenonderzoek naar de hulpverlening aan Tristan van der V, dader van het schietincident in Alpen aan den Rijn op 9 april 2011, Den Haag 2011
31
Masterscriptie Gezondheidsrecht: Julie-Anne Prick, juni 2013
KNMG, 2011 Beroepsgeheim biedt ruimte bij concreet gevaar, Utrecht 2011 KNMG, 2012 KNMG Handreiking beroepsgeheim en politie/justitie. Utrecht 2012 Liem-Buirma, 2010 A.A. Liem-Buirma, De witte jas en de blauwe pet; hoe ver strekt het beroepsgeheim van artsen in contacten met de politie? Open Universiteit, 2010 Openbaar Ministerie, 2012 Aanwijzing feitenonderzoek / strafrechtelijke onderzoek en vervolging in medische zaken, 2012 Smeekes, 2007 M. Smeekes, Het medisch beroepsgeheim bij de RVA vs. het opsporingsbelang van politie en justitie, Arnhem 2007 Stichting Nederlands Ambulance Instituut, 2002 Beroepsgeheim en uitwisseling van gegevens tussen ambulancezorg, politie en Openbaar Ministerie, Zwolle 2002
Jurisprudentie Medisch Tuchtcollege Zwolle 18 april 1953, NJ 1954,179 Hoge Raad 22 november 1991, NJ 1992, 315 Hoge Raad 20 april 2001, NJ 2001, 600 Hoge Raad 12 februari 2002, NJ 2002, 440 Hoge Raad 29 juni 2004, NJ 2005, 273 Rechtbank ’s-Gravenhage 17 juni 2008, NJFS 2009, 51 Hoge Raad 5 juli 2011, NJB 2011, 1489 Hoge Raad 28 februari 2012, NJ 2012, 537 Rechtbank Almelo 24 april 2013, ECLI BZ9109 Rechtbank Groningen 26 april 2013, ECLI BZ9199
32