Michel Gras (Wetenschappelijk directeur CNRS Parijs)
Archeologie van de handel Begrip ‘handel’ was in de eerste helft van de 20ste eeuw zwaar omstreden, vooral in historische kringen: Controverse tussen primitivisten en modernisten (Max Weber, Johannes Hasebroeks, M.I. Rostovtzeff en F.M. Heichelheim) Karl Marx ontleende zijn begrip van de Antieke economie al aan Aristoteles. Historici ontleenden hun beeld van de Antieke economie in de eerste plaats aan de Antieke bronnen; in de tweede plaats ook aan inscripties, numismatische en papyrologische bronnen. Klassieke Archeologie stond aanvankelijk in kunsthistorische traditie en leek niets aan dit debat te kunnen bijdragen. In de tweede helft van de 20ste eeuw: opkomst nieuwe methoden in de archeologische discipline; dan ook eigen bijdrage aan de interpretatie van de Antieke handel. Tegenwoordig bespeur je nog steeds primitivistische en modernistische tendensen bij onderzoekers, vooral in woordgebruik: primitivistisch modernistisch goederenverkeer handel interregionalisme internationale verbindingen Tegenwoordig staan echter ook andere vragen in het middelpunt van de belangstelling: Verloop van de processen van handel en contact, van een door sociale factoren bepaald uitwisselingsmechanisme naar een meer economisch bepaalde activiteit, die sommige van de marktwerkingsprincipes in werking stelt.
Gras pleit ervoor een periodisering te maken van de handel: Stratigrafie van de economische uitwisselingsvormen. Dit omzeilt ook ten dele de oude strijd tussen primitivisten en modernisten. Kort historisch overzicht: kennisstand in 1ste helft 20ste eeuw Resultaten van opgravingen door Flinders Petrie in Naukratis (vanaf 1884) bleven onbekend in het handelsdebat. Hasebroek bracht in 1928 voor het eerst producten als hout, metaal en graan, alsmede aardewerk in de discussie. Heichelheim (1938) en Rostovtzeff (1926 en 1941) baseerden zich al op nieuwe opgravingen, zelfs al van Leonard Woolley in Al Mina (1936-1949). Rostovtzeff hechtte grotere waarde aan de archeologische resultaten. Modernisten stonden in het algemeen opener voor archeologische vondsten: importen nuanceren primitivistische autarkie-beeld van Antieke economie. Huidig besef: archeologische vondsten moeten gewogen in de discussie betrokken worden (verschillen tussen de vondstcategorieën en binnen een vondstcategorie) De bijdrage van de antropologie Max Weber vanuit de sociologie en Marcel Mauss vanuit de antropologie brachten nieuwe inzichten voor begrip van Antieke handel. Niet meer uitsluitend methoden van de moderne (kapitalistische) en dus anachronistische economische geschiedenis. Alleen sociale factoren tellen mee.
Daaruit volgt een nieuwe definitie van handel: Handel is het aangaan van een verbintenis, een relatie en een uitwisseling, die eerder ideëel dan economisch van aard is, tussen twee gemeenschappen of individuen, die in de overdracht van materiële goederen (object) tot uitdrukking komt. Dit object bevestigt de relatie en houdt tegelijkertijd de zichtbaarheid ervan (ruimtelijk) en de herinnering eraan (in de tijd) in stand. Gift exchange (begrip van ‘waarde’) Silent Trade Grootste verdienste van de economische antropologie is dat de mens en zijn handelen weer centraal in het debat zijn komen te staan. Uitbreiding van ‘materialistische’ benaderingen in de archeologie, die de voorwerpen zelf tot studieobject hebben en deze in typologieën ordenen, met studies naar de sociale context van het object, zowel in de plaats van herkomst/productie als in de plaats van bestemming/consumptie. Archeologie van de handel wordt daardoor een archeologie van productie en een archeologie van consumptie. De levensmiddelenverzorging is vooral voor exceptioneel grote steden (Athene en Rome) van belang. Studie daarnaar leidt vrijwel automatisch tot analyses, die uitgaan van een werkelijke economische politiek (staatsingrijpen). Archeologie van de handel wordt daarbij een archeologie die transportmodaliteiten, opslagcapaciteiten, voedselimporten en voedselverdeling bestudeert. Gras maakt onderscheid tussen voedselhulp en handel. Eerstgenoemde in verbinding met de grote Korinthische pithoi, die in de westelijke koloniën gevonden worden.
Amforen en scheepswrakken De studie van transportamforen [aanvankelijk door historici en epigrafen] deed archeologen zich ervan bewust worden dat er naast een handel in luxegoederen ook een ander soort handel bestond, namelijk in agrarische producten. Het aantal productiecentra bleek opmerkelijk hoog. Voor de vijfde eeuw v.Chr. tot de eerste eeuw n.Chr. berekende Y. Garlan dat er inmiddels meer dan 200.000 amfoorstempels bekend zijn uit zo’n 40 productiecentra. In Rome geeft de Monte Testaccio, een berg van amfoorscherven, met een oppervlakte van 20.000 m2 en een hoogte van 30 meter een indruk van de omvang van de handel in amforen tussen de eerste en derde eeuw n.Chr. Voor de vroegste periode zijn gemengde ladingen gebruikelijk (Vanaf de Late Bronstijd tot in de Klassieke periode). Daarna toenemende specialisering van de lading. Voor de periode van de late 13de eeuw voor Chr. tot en met de zevende eeuw zijn geen wrakken bekend [aldus Gras; echter inmiddels achterhaald]. Havens en landingsplaatsen zijn nog slecht onderzocht. Rol van fijn aardewerk (figuurlijk beschilderd) binnen de handel is een sterk omstreden thema. Samenvatting De bijdrage van de archeologie aan de handelsgeschiedenis ligt vooral in een grotere nadruk op de periodisering van de verschillende fenomenen en in het besef dat regionale en lokale factoren een belangrijke rol in de handel spelen. Toch levert de archeologie niet het definitieve antwoord op alle vragen rond de Antieke handel. Literaire en epigrafische studies blijven evenzeer van belang.
Volgens A Mele en B. Bravo zijn er drie soorten handelaren in archaïsch Griekenland: 1. rijke aristocraten, die voor eigen rekening schepen uitrustten om hun oorlogsbuit, overschotten van hun landbouwproductie, nijverheidsproducten en slaven in te ruilen tegen luxeproducten en grondstoffen. (Bravo: bezigheid voor ondergeschikten of slaven; Mele: normale adellijke bezigheid = ergon of prexis) 2. relatief arme aristocraten, die om het hoofd boven water te houden handel dreven, maar niet op eigen schepen of op kleinere eigen schepen en met een beperkter assortiment aan handelswaar. 3. emporoi of phortegoi, die als passagier op een schip passage boekten en voor eigen rekening met een kleine hoeveelheid goederen handel dreven. Bravo ziet na ca. 750 v.Chr. geen ontwikkeling meer. Mele denkt dat de emporoi een ontwikkeling van de zevende eeuw v.Chr. zijn, die de aristocratische handel naar de achtergrond drukte. -----------------------------------------------------------------------------Papyrus uit Elephantine Dateert in het 11de regeringsjaar (van Xerxes), dus 475 voor Chr. Het is een havenbelastinglijst van een geheel jaar in een niet met name genoemde Egyptische haven. 36 Jonische schepen en 6 Sidonische schepen liepen de haven binnen. Het zeilseizoen duurde 10 maanden (in januari en februari werd niet gevaren). De Joniërs betaalden een vijfde van de waarde als belasting, de Joniërs een tiende. De betaling geschiedde in goud en zilver of in natura. De Sidoniërs brachten o.a. wijn, hout, koper, ijzer en wol. De Joniërs leverden Jonische wijn, olie, hout, lege potten. Er is slechts één handelsgoed dat uit deze haven geëxporteerd (en belast) werd, bekend: natron (soda).
Bibliografie: B. Bravo, Commerce et noblesse en Grèce archaïque. A propos d’un livre d’Alfonso Mele, Dialogues d’Histoire Ancienne 8, 1984, 99-160. M.I. Finley, The Ancient Economy, Berkeley/Los Angeles 1973. J. Hasebroek, Staat und Handel im alten Griechenland. Untersuchungen zur antiken Wirtschaftsgeschichte, Tübingen 1928. F.M. Heichelheim, Wirtschaftsgeschichte des Altertums, 1938. R.J. Hopper, Trade and Industry in Classical Greece, London 1979. M. Mauss, Essai sur le don. Forme et raison de l’échange dans les sociétés archaïques (Année Sociologique, tweede serie,1, 1923/1924). A. Mele, Il commercio greco arcaico. Prexis ed Emporie, Napels 1979. D.W. Tandy, Warriors into Traders. The Power of the Market in Early Greece, Berkeley/Los Angeles/London 1997. A. Yardeni, Maritime Trade and Royal Accountancy in an Erased Customs Account from 475 B.C.E. on the Ahiqar Scroll from Elephantine, BASOR 293, 1994, 67-78.