Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 1
Een economische doorlichting van de handel
Jozef Konings & Stijn Vanormelingen Mei 2013
2 | Inhoud
Lijst van Figuren Figuur 1 Verdeling van tewerkstelling over sectoren in België (bron: Belgostat) 10 Figuur 2 Scholing 11 Figuur 3 Leeftijdsstructuur 11 Figuur 4 Tewerkstellingsgroei 2008-2011 12 Figuur 5 Leeftijd ondernemingen 14 Figuur 6 Schematische voorstelling impact loonkosten 16 Figuur 7 Loonkost en productiviteit per werknemer 2011 18 Figuur 8 Evolutie productiviteit versus loonkosten (concurrentiekracht) 19 Figuur 9 Groeivoet loonkost en productiviteit 20 Figuur 10 Loonkosten en arbeidsproductiviteit vergeleken met buurlanden 21 Figuur 11 Loonkosten relatief tov. buurlanden; gecontroleerd voor grootte en sectoreffecten22 Figuur 12 Arbeidsproductiviteit relatief tov. buurlanden; gecontroleerd voor grootte en sectoreffecten 22 Figuur 13 Competitiviteit relatief tov. buurlanden; gecontroleerd voor grootte en sectoreffecten 23 Figuur 14 Lerner index of EBITDA marge 26 Figuur 15 EBIDTA en EBIT marge internationaal vergeleken 27 Figuur 16 Netto-winstmarge 29 Figuur 17 Aantal ondernemingen met verlies 29 Figuur 18 Aandeel ondernemingen met verlies, 2002-2011 30 Figuur 19 Winstmarge in internationaal perspectief 30 Figuur 20 Effectieve vennootschapsbelasting in de Belgische detailhandel en de buurlanden 31 Figuur 21 Bedrijfsheterogeneiteit in toegevoegde waarde per werknemer 32 Figuur 22 Bedrijfsheterogeniteit in winstmarge 33 Figuur 23 Lorenz Curve tewerkstelling detailhandel 34 Figuur 24 Lorenz Curve toegevoegde waarde 34 Figuur 25 Schaal en leeftijd bepalen productiviteit 35 Figuur 26 Globale ondernemingen en productiviteit 36 Figuur 27 Multinationals versus binnenlandse ondernemingen 36 Figuur 28 Internationale verschillen in schaalgrootte 38 Figuur 29 Jobcreatie en -destructie detailhandel 39 Figuur 30 Jobcreatie en -destructie vergeleken met andere sectoren 40
Lijst van Tabellen Tabel 1 Tabel 2 Tabel 3 Tabel 4 Tabel 5
Aantal ondernemingen en tewerkstelling dataset 12 Aantal ondernemingen en tewerkstelling subsectoren detailhandel 13 Elasticiteit van de tewerkstelling tov loonkosten op basis van micro-econometrische schattingen 24 Job Reallocatie Belgische sectoren, 2002-2011 41 Jobcreatie en -destructie per grootteklasse, detailhandel 2002-2011 41
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 3
Inhoud
Inleiding
4
Executive Summary
6
I. Het economisch belang van de handel in België
10
1. Algemeen
10
2. Ondernemingskenmerken
12
II. Loonkosten, productiviteit en winstmarge
16
1. Loonkosten en productiviteit: conceptueel kader
16
2. Evolutie loonkosten, productiviteit en concurrentiekracht
18
3. De ‘Lerner’ index en de winstmarge in de detailhandel
26
III. Ondernemingsheterogeniteit
32
1. Productiviteit en winstgevendheid
32
2. Jobcreatie en jobdestructie
38
Conclusie
43
Appendix I
44
NACE 4 Digit Classificatie Detailhandel
Appendix II Arbeidsproductiviteit en tewerkstelling in België versus de buurlanden op basis van de EU KLEMS data
46
Jozef Konings is gewoon hoogleraar verbonden aan de Faculteit economie en bedrijfswetenschappen aan de Universiteit van Leuven. Stijn Vanormelingen is docent verbonden aan de Hogeschool-Universiteit Brussel en de Universiteit van Leuven.
4 | Inleiding
De sector van de groot-en detailhandel vormt een belangrijke schakel tussen producenten en consumenten. Ze fungeert niet alleen als tussenpersoon, maar ze is ook economisch belangrijk in termen van werkgelegenheid, toegevoegde waarde en aantal ondernemingen. Zo toont de Nationale Bank in recent onderzoek dat één op de drie ondernemingen in de private sector in België deel uitmaakt van de handel, wat boven het gemiddelde van de Eurozone is. Dit verschil is voornamelijk toe te schrijven aan het groter aantal ondernemingen in de groothandel, gezien de rol van de logistiek, die dan ook kapitaalintensiever is. De detailhandel daarentegen is meer arbeidsintensief en stelt dan ook meer mensen tewerk, ongeveer 13 percent van de private tewerkstelling1. Enkele recente studies wezen op een aantal problemen waarmee de Belgische handel te kampen heeft de jongste jaren. Zo werd onder meer gewezen op de matige productiviteitsgroei, de ongunstige prijsevolutie, de gebrekkige concurrentiekracht en de sterke regulering2. Deze aandachtspunten hebben aanleiding gegeven tot het opstellen van een Witboek van de Handel3 waarin een aantal aanbevelingen werden geformuleerd. Tegen de achtergrond van het ‘Witboek van de Handel in België’ heeft huidige studie tot doel om een aantal economische kernpatronen in de Belgische handel te documenteren en te analyseren, met bijzondere aandacht voor de detailhandel. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van gedetailleerde economische gegevens van alle ondernemingen die actief zijn in de Belgische handel en vergelijkbare ondernemingen in het buitenland4. De studie analyseert de handel volgens drie invalshoeken. In eerste instantie wordt de evolutie van de loonkosten in verhouding tot de evolutie van de toegevoegde waarde gedocumenteerd in vergelijking met andere sectoren en het buitenland. In deze context wordt
Cornille, D. en Langohr, J. (2011), ‘De distributiesector en de impact ervan op de prijzen in het eurogebied’, Nationale Bank van België. Zie onder meer Van der Linden, J. (2010).”Concurrentie in de Belgische Distributie”, Federaal Planbureau working paper 15-10; Baugnet et al. (2009). “Regulering en Concurrentie in de Belgische Distributiesector”, Nationale Bank van België 3 Witboek van de Handel - AD Little. Te verkrijgen via www.comeos.be 1 2
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 5
Inleiding
eveneens de elasticiteit van jobcreatie mbt loonkosten econometrisch geschat om een inzicht te krijgen over de impact van een wijziging in de loonkosten op jobcreatie in arbeidsintensieve sectoren, zoals de detailhandel. In een tweede luik wordt ingegaan op de concurrentiële positie van ondernemingen in de Belgische handel in vergelijking met de buurlanden. Dit doen we aan de hand van de zogenaamde ‘Lerner-index’ van monopoliemacht. Dit laat ons toe om een evaluatie te maken van de graad van concurrentie in de Belgische handel in vergelijking met gelijkaardige ondernemingen in het buitenland en om een idee te vormen over de mogelijkheid om kostenverhogingen af te wentelen op de consumenten. Ten slotte wordt ingegaan op de grote heterogeniteit in economische prestaties tussen ondernemingen, zelfs binnen eng gedefinieerde sectoren. We zullen aantonen dat dit in grote mate heeft te maken met de schaal waarop men opereert en dus de mogelijkheid om te kunnen genieten van schaalvoordelen en met de mate waarin doorgroei in nieuwe (internationale) markten gerealiseerd kan worden. De structuur van dit rapport is als volgt. In een eerste hoofdstuk duiden we kort het economisch belang van de handel in België. In hoofdstuk II analyseren we de evolutie van de (loon)kosten, productiviteit en winstmarge. Hierbij vergelijken we deze evolutie met die in het buitenland. In hoofdstuk III wordt het belang van schaal en heterogeniteit tussen ondernemingsprestaties toegelicht.
Jozef Konings, Hoogleraar verbonden aan de Faculteit economie en bedrijfswetenschappen aan de Universiteit van Leuven
Alle geïncorporeerde vennootschappen zijn bij wet verplicht een volledige of verkorte jaarrekening in te dienen bij de Nationale Bank van België. We beschouwen alle vennootschappen met minstens één werknemer. Dit betekent dat de traditionele éénmanszaken en vennootschappen met geen werknemers niet opgenomen zijn in de analyse (bron: Belfirst & Amadeus).
4
6 | Executive Summary
Executive Summary
Enkele recente studies wezen op een aantal problemen waarmee de Belgische handel te kampen heeft. Zo werd onder meer gewezen op de matige productiviteitsgroei, de ongunstige prijsevolutie, de gebrekkige concurrentiekracht en de sterke regulering. Deze aandachtspunten hebben aanleiding gegeven tot het opstellen van een Witboek van de Handel waarin een aantal aanbevelingen werden geformuleerd. Tegen de achtergrond van het ‘Witboek van de Handel in België’ heeft huidige studie tot doel om een aantal economische kernpatronen in de Belgische handel te documenteren en te analyseren, met bijzondere aandacht voor de detailhandel. De studie maakt gebruik van gedetailleerde economische gegevens van alle ondernemingen die actief zijn in de Belgische handel en vergelijkbare ondernemingen in het buitenland. De huidige studie analyseert de handel volgens drie invalshoeken. In eerste instantie wordt de evolutie van de loonkosten in verhouding tot de evolutie van de toegevoegde waarde gedocumenteerd in de detail– en groothandel in vergelijking met andere sectoren en de buurlanden. De evolutie van de loonkosten is van belang voor de interne en externe concurrentiekracht van de sector. Daarom wordt een schatting gemaakt van de loonkostelasticiteit, zodat de impact van een verlaging van de loonkost op jobcreatie kan worden berekend. In een tweede luik wordt ingegaan op de concurrentiële positie van ondernemingen in de Belgische handel in vergelijking met de buurlanden, en dus de mate waarin kostenverhogingen al dan niet afgewenteld kunnen worden op consumenten via prijsverhogingen. Ten slotte, documenteert deze studie de grote heterogeniteit tussen ondernemingen in termen van winstgevendheid, schaal en relatief belang voor de sector. De voornaamste bevindingen kunnen als volgt worden samengevat:
Relatief belang: De detail -en groothandel vertegenwoordigen 17 percent van de totale werkgelegenheid in België, vergelijkbaar met de tewerkstelling in de totale Industrie. De detailhandel, die minder kapitaalintensief is, neemt hiervan bijna 60 percent voor haar rekening. De typische werknemer in de detailhandel is jonger en heeft een lagere scholingsgraad. Dit betekent dat de detailhandel als sector een belangrijke rol kan vervullen als buffer tegen de toenemende jeugdwerkloosheid. De handel heeft de crisisjaren totnogtoe relatief goed doorstaan, wat zich uit in de jobcreatie in de detailhandel, die tussen de periode 2008 en 2011 bijna 11.000 extra banen heeft gecreëerd.
Loonkosten: - In arbeidsintensieve sectoren, zoals de detailhandel, heeft een wijziging in de loonkosten een belangrijke impact op de interne en externe concurrentiekracht. Een toename in de loonkost leidt tot wijzigingen in de bedrijfsorganisatie (substitutie van arbeid door automatisering) enerzijds en wijzigingen in de afzetmarkt (via afwenteling van toegenomen kosten op de consument in-
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 7
dien marges dit toelaten). In beide gevallen is het effect op werkgelegenheid negatief. - De gemiddelde loonkost voor een onderneming actief in de groothandel is hoger dan in de industrie, de detailhandel heeft gemiddeld lagere loonkosten. Deze verschillen in loonkosten worden doorgaans gecompenseerd door verschillen in arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per werknemer) in de verschillende sectoren. Echter, rekening houdende met verschillen in ondernemingsgrootte, leeftijd van de onderneming en sub-sector waarin ze actief is, ligt de loonkost in de Belgische detailhandel gemiddeld 20 percent hoger dan in de buurlanden en zelfs 50 percent hoger dan in Groot-Brittanië. Deze loonkosthandicap wordt alsmaar minder gecompenseerd door hogere arbeidsproductiveit (toegevoegde waarde). Hierdoor loopt de interne en externe concurrentiekracht terug, waardoor de Duitse detailhandel – in tegenstelling tot enkele jaren geleden - nu relatief beter prestaties neerzet. De concurrentiekracht van de typische Nederlandse onderneming in de detailhandel loopt nog verder uit, enkel Frankrijk scoort slechter. - Dat loonkosten belangrijk zijn voor de detailhandel blijkt ook uit een schatting van de elasticiteit van tewerkstelling t.o.v. de loonkost die gelijk is aan 1 (lange termijn). Dit betekent dat een daling van de loonkost met 1 percent op termijn resulteert in 2.430 extra banen.
Concurrentiegraad: - De handel wordt gekenmerkt door een hoge graad van concurrentie, gemeten aan de hand van de Lerner index van marktmacht. De Lerner index berekent het verschil tussen prijzen en kosten en weerspiegelt de prijsgevoeligheid van de vraag (elasticiteit) voor de onderneming. We meten deze index door de EBITDA marge. Voor de groothandel is die gemiddeld 7 percent, voor de detailhandel gemiddeld 5,5 percent. Veranderingen in de kosten die worden doorgerekend in hogere prijzen zullen bijgevolg grote effecten hebben op de afzet en dus op jobs. De EBITDA marge in de Belgische detailhandel is vergelijkbaar met die in Nederland en Duitsland en dus is de graad van concurrentie van ondernemingen in België vergelijkbaar met het buitenland. - Wanneer ook rekening wordt gehouden met kapitaalkosten (de EBIT marge) dan zakt België weg t.o.v. het buitenland qua rendabiliteit. Dit geeft aan dat de Belgische ondernemingen zoeken naar meer kapitaalintensieve manieren van opereren om op die manier te besparen op loonkosten. Dit is consistent met de hogere arbeidsproductiviteit die de hogere loonkosten compenseert. - De netto winstmarge, dus na belastingen, is in de Belgische detailhandel laag en schommelt rond de 1,5 percent, substantieel lager dan in de buurlanden, behalve Frankrijk. Dit kan deels worden verklaard door de hogere effectieve vennootschapsbelasting in vergelijking met het buitenland. Bijna een derde van de ondernemingen in de detailhandel is verlieslatend en het aantal verlieslatende ondernemingen nam sterk toe met de crisisjaren.
8 | Executive Summary
Heterogeniteit tussen ondernemingen: - Er bestaan grote verschillen tussen ondernemingen in termen van arbeidsproductiviteit en winstgevendheid. Deze heterogeniteit tussen ondernemingen weerspiegelt zich ook in de grootte (schaal) van de ondernemingen en het belang ervan voor het totaal aantal jobs en toegevoegde waarde in de sector. Zo kan worden vastgesteld dat 20 percent van alle ondernemingen in de handel zorgt voor 80 percent van alle jobs en toegevoegde waarde. We hebben dus te maken met een kleine groep van grote ‘leading companies’. - Daarenboven is schaal bepalend voor economische performantie. Grote ondernemingen zijn productiever dan kleine ondernemingen en oudere, meer gevestigde ondernemingen noteren ook een productiviteitsbonus. Daarenboven zijn globale ondernemingen (multinationals) productiever dan pure lokale ondernemingen. Gemiddeld genomen zijn er proportioneel meer kleine ondernemingen in de Belgische detailhandel dan in het buitenland, onder meer Nederland, Duitsland en Groot-Brittanië. Een algemene schaalvergroting van de Belgische detailhandel naar het niveau van bv. Nederland of Duitsland suggereert dat de gemiddelde arbeidsproductiviteit in de Belgische detailhandel stijgt met 8,4 percent indien ze zou evolueren naar een schaal zoals in Duitsland, met 9,1 percent naar een schaal zoals in Nederland en zelfs met 18,5 percent indien België zou evolueren naar een schaal zoals in Groot-Brittanië. Hogere productiviteit impliceert lagere loonkosten per eenheid product, op termijn leidt dit tot lagere prijzen, meer jobs en groei. - Gemiddeld genomen werd er voor de crisis elk jaar ongeveer netto 5.000 jobs gecreëerd in de detailhandel. Sinds de economische crisis is dit aantal teruggevallen tot een goede 3.000 jobs.5 Deze netto jobcreatie verbergt echter een grote arbeidsmarktdynamiek. Elk jaar worden er immers meer dan 10.000 jobs gecreëerd door bestaande ondernemingen en ongeveer 3.500 door nieuwe ondernemingen. Aan de andere kant gaan er gemiddeld respectievelijk 7.500 en 2.700 jobs verloren in krimpende ondernemingen en ondernemingen die de markt verlaten. Ongeveer 1/3 van de bruto jobcreatie en de bruto jobdestructie kan worden toegeschreven aan toetreding en uittreding tot de markt. En het zijn de grote ondernemingen die de meeste jobs creëren - in tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd.
Dit is zonder het jaar 2011. De cijfers voor dit jaar zijn waarschijnlijk vertekend doordat nog niet alle jaarrekeningen van dit jaar zijn verwerkt in de database met als gevolg dat onze inschatting van het aantal uittredende ondernemingen hoger ligt dan in de realiteit.
5
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 9
Beleidsimplicaties De resultaten in deze studie kunnen een inspiratiebron vormen om een ondersteunend beleid voor de handel uit te bouwen. We vatten de voornaamste beleidsimplicaties hier samen: (i) Een daling van de loonkost heeft een sterke impact op jobcreatie in de handel, vooral van belang voor jongeren en kort-geschoolde werknemers. Een vermindering van de lasten op arbeid lijkt dan ook een belangrijk instrument om een antwoord te bieden aan de toenemende jeugdwerkloosheid, vooral omdat de handel typisch meer jongeren en kort-geschoolden aanwerft. Daarenboven is de handel zeer concurrentieel met lage winstmarges. Verdere kostenstijgingen geven dan aanleiding tot hogere prijzen, daling van de afzet met faillissementen tot gevolg. (ii) Fragmentatie van de handel vormt een rem op productiviteitsgroei. Ondernemingsgrootte of schaal en hogere productiviteit gaan samen: in tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd zijn het niet de kleine ondernemingen, maar de grote ondernemingen die een hogere toegevoegde waarde per werknemer realiseren. België heeft relatief meer kleine ondernemingen dan bijvoorbeeld Nederland of Duitsland. Dit kan onder meer worden verklaard door meer regulering in België (zoals reeds toegelicht door recente studies van de NBB), gaande van vergunningsbeleid, arbeidsmarktregulering, tot regulering met betrekking tot openingsuren van winkels. Onderzoek toont aan dat regulering een rem vormt op groei en doorgroei van kleine ondernemingen en dus ook op productiviteitsgroei. (iii) Naast schaal is internationalisering van de onderneming ook een belangrijke factor die productiviteitswinsten kan verklaren. Globale ondernemingen zijn in staat sneller globale trends op te vangen, hebben vaak toegang tot betere aankoopnetwerken en distributiekanalen en implementeren vaak meer standardisatie in de ‘productieprocessen’. Deze globale spelers zorgen vaak ook voor positieve ‘spillovers’ naar de kleinere vestigingen (in andere sub-sectoren en niches) en andere sectoren (bv. transport, diensten). Het komt er dus op aan de randvoorwaarden te scheppen zodat kleinere ondernemingen ook kunnen doorgroeien tot nieuwe buitenlandse markten en om een klimaat te creëren waarin bestaande (en nieuwe) multinationale groepen makkelijk kunnen opereren. (iv) Een beleid gericht op doorgroei impliceert ook een systeembenadering. Recent onderzoek toont aan dat ondernemingen die goede managementpraktijken uitzetten hogere productiviteit realiseren dan anderen. Dan gaat het over standaardisatie van processen, het introduceren van ‘draaiboeken’, goede HR praktijken opzetten, etc..
10 | I. Het economisch belang van de handel in België
I. Het economisch belang van de handel in België
1. Algemeen
De handel is goed voor 17 procent van de tewerkstelling
Figuur 1 toont dat de handel tot de belangrijkste sectoren van België behoort, met een tewerkstellingsaandeel van ruim 17 percent in totaal. Dit is vergelijkbaar met de tewerkstelling in gans de industrie. De detailhandel, die minder kapitaalintensief is, neemt bijna 60 percent van de totale tewerkstelling in de handel voor haar rekening. In absolute cijfers waren er volgens Belgostat 306.000 personen werkzaam in de detailhandel waarvan 243.300 werknemers en 62.700 zelfstandigen. In de groothandel waren 215.300 personen actief waarvan 196.600 werknemers en 18.700 zelfstandigen.
Tewerkstelling 2011
Industrie Groot-en detailhandel Vrije beroepen, wetensch., techn. diensten Administr. en onderst. diensten Bouwnijverheid Vervoer en opslag Hotels & restaurants Financiële activiteiten Informatie en communicatie Handel motorvoertuigen Landbouw Elektriciteit, gas, water Onroerende goederen Mijnbouw
Figuur 1 Verdeling van tewerkstelling over sectoren in België (bron: Belgostat)
0%
(bron: Belgostat)
2%
4%
6%
8%
10%
12%
14%
16%
18%
20%
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 11
Figuur 2 en Figuur 3 tonen aan dat de handel eerder kwetsbare groepen tewerk stelt. Zo is de gemiddelde scholingsgraad lager dan in andere sectoren van de economie (Figuur 2) en in de detailhandel werken relatief meer jongeren. Met andere woorden, de detailhandel is een potentieel belangrijke sector om toenemende jeugdwerkloosheid te absorberen of af te remmen. We merken inderdaad dat tijdens de voorbije crisisjaren vooral de detailhandel een sterke aangroei (in tegenstelling tot afname) van jobs heeft gezien, zoals aangegeven in Figuur 4: Tussen 2008 en 2011 werden er 10.900 jobs gecreëerd in de detailhandel.
Meer jongeren, lager geschoold
60,00
% Totale tewerkstelling
50,00
40,00
30,00
20,00
10,00
,00 Pre-primaire, primaire en Hoger secondaire and lager secundaire opleiding post-secondaire niettertiaire (levels 0-2) opleiding (levels 3 and 4) Totale economie
Tertiaire opleiding (levels 5 en 6)
Figuur 2 Scholingsgraad werknemers handel versus totale economie
Groot-en detailhandel
(bron: Eurostat, Labor Force Survey)
0.8 0.7
% Totale tewerkstelling
0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 15 tot 24 jaar
25 tot 49 jaar Detailhandel
(bron: Eurostat, Labor Force Survey)
Totale economie
50 tot 64 jaar
Figuur 3 Leeftijdsstructuur werknemers detailhandel versus totale economie
12 | I. Het economisch belang van de handel in België
Tijdens de crisis creëerde de handel 11.000 extra banen
Tewerkstellingsgroei 2008-2011 - Privé Sector Administr. & ondersteunende diensten Bouwnijverheid Kleinhandel Prof., techn. en wetenschap. diensten Informatie. & commununicatie Groothandel Accomodatie & maaltijden Electriciteit, gas, water Groot-en kleinhandel auto's Winning van delfstoffen Onroerende goederen Landbouw en visserij Vervoer en opslag Financiële activiteiten Industrie
Figuur 4 Tewerkstellingsgroei Belgische sectoren 2008-2011
-80
-60
-40
-20
0
Verschil tewerkstelling (x 1000) 2008-2011
20
(bron: Eurostat LFS)
2. Ondernemingskenmerken
80.000 bedrijven in de handel
De analyse in volgende hoofdstukken maakt gebruik van financiële en economische gegevens van de jaarrekeningen van ondernemingen actief in de distributiesector (bron: Belfirst). In deze paragraaf documenteren we daarom een aantal typische eigenschappen van de steekproef van ondernemingen en de segmenten waarin ze actief zijn. Tabel 1 toont voor het jaar 2011 het aantal bedrijven met tewerkstelling en de gemiddelde tewerkstelling in de typische onderneming in de groot-en detailhandel. Merk op dat de tewerkstelling hier verwijst naar het aantal voltijds equivalente banen. Zo stellen we vast dat de detailhandel goed is voor bijna 174.000 banen in 2011, met de gemiddelde onderneming die 5 mensen in dienst heeft. Dit vergelijkt met 20 werknemers in de gemiddelde onderneming actief in de industrie.
Beschrijving
Tabel 1 Aantal ondernemingen en tewerkstelling dataset
Aantal bedrijven (2011)
Gemid. tewerkst. (2011)
Groothandel en detailhandel Groothandel Detailhandel
69 685 34 876 34 809
5,1 5,3 5,0
Industrie
21 .667
20,3
Hotels en restaurants
19 447
3,4
Bron: Belfirst
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 13
Tabel 2 maakt nog een verder onderscheid tussen de verschillende segmenten in de detailhandel op basis van de 3-digit NACE classificatie. De NACE classificatie is de onderverdeling die gehanteerd wordt door EUROSTAT en die in alle Europese landen wordt gehanteerd om economische activiteit van ondernemingen samen te vatten. Dit maakt het mogelijk om op een consistente wijze internationale vergelijkingen van economische prestaties van ondernemingen actief in deze eng gedefinieerde sectoren uit te voeren. Merk op dat de sector ‘Niet-Gespecialiseerde Detailhandel’ de voornaamste is in termen van het aantal ondernemingen en tewerkstelling, goed voor bijna 74.000 jobs, met de gemiddelde onderneming die bijna 20 mensen (voltijds equivalent) in dienst heeft. Het gaat hier voornamelijk om de supermarkten.
Aantal bedrijven Beschrijving (2011)
All Firms Totale tewerkst. (2011)6
Gemid. tewerkst. (2011)
Detailhandel 471 Niet gespecialiseerd 472 Voedingsmiddelen 473 Motorbrandstoffen 474 ICT apparatuur 475 Andere consumentenartikelen 476 Recreatieartikelen 477 Andere artikelen 478 Markt-en straathandel 479 Detailhandel, niet in winkels
173 901 73 900 13,055 2 305 2 294 31 345 4 787 43 544 386 2 285
5,0 19,6 3,4 2,5 1,6 4,7 1,9 3,0 0,9 4,6
34 806 3 768 3 839 929 1 411 6 680 2 506 14 745 429 499
Bron: Belfirst
De classificatie gebruikt in Tabel 2 is nuttig vermits deze de internationale standaarden volgt, gedefinieerd door Eurostat, het nadeel is dat ondernemingen in deze sectoren vaak nog grote verschillen optekenen in het soort van producten dat hun ‘core business’ vertegenwoordigt7.
Cijfers verwijzen naar voltijds equivalente werknemers. Wanneer enkel het aantal jobs in de gepubliceerde jaarrekeningen geteld wordt is de detailhandel goed voor 216.527 werknemers, waarvan 109.115 full time en 107.412 part time. Het verschil met de 243.300 werknemers die Belgostat rapporteert kan worden verklaard door éénmanszaken en interimarbeid dat niet afzonderlijk gerapporteerd is in de jaarrekening. 7 In de appendix wordt ook de vier digit NACE classificatie weergegeven, die onderlinge verschillen tussen soorten activiteiten nog verder uitspit. 6
Vooral supermarkten zorgen voor tewerkstelling
Tabel 2 Aantal ondernemingen en tewerkstelling subsectoren detailhandel
14 | I. Het economisch belang van de handel in België
1 handelszaak op 5 is jonger dan 5 jaar
Tenslotte toont Figuur 5 dat de gemiddelde onderneming in de detailhandel relatief jong is. Ongeveer 20% van de actieve ondernemingen in de Detailhandel was jonger dan 5 jaar terwijl dit percentage in de Industrie bijvoorbeeld gelijk is aan 14%. Dit betekent dat gemiddeld genomen er veel nieuwe en jonge ondernemingen toetreden tot de detailhandel, maar ook dat er gemiddeld genomen veel uittreding uit de sector is. Dit is niet verwonderlijk vermits de vaste kost om een handelszaak op te starten beduidend lager ligt dan zeg maar een onderneming in de industrie. Deze leeftijdsstructuur van ondernemingen is een indicatie dat de sector relatief concurrentieel lijkt te zijn, vermits toetreding van nieuwe ondernemingen hoger is dan in andere sectoren. Hierop wordt later in dit rapport verder ingegaan.
Leeftijd ondernemingen 2011
Detailhandel Groothandel Handel motorvoertuigen Hotels & restaurants Industrie 0
Figuur 5 Leeftijdsstructuur ondernemingen in Belgische sectoren
(bron: eigen berekeningen op basis van Belfirst data)
20
40
60 Percentage
Toetreders
2
10
20
80
100 5
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 15
Samenvatting • De detail -en groothandel vertegenwoordigen 17 percent van de totale werkgelegenheid in België, vergelijkbaar met de tewerkstelling in de totale Industrie. De detailhandel, die minder kapitaalintensief is, neemt hiervan bijna 60 percent voor haar rekening. • De typische werknemer in de detailhandel is jonger en heeft een lagere scholingsgraad. Dit betekent dat de detailhandel als sector een belangrijke rol kan vervullen als buffer tegen de toenemende jeugdwerkloosheid. • De handel heeft de crisisjaren totnogtoe relatief goed doorstaan, wat blijkt uit de jobcreatie in de detailhandel, die tussen de periode 2008 en 2011 bijna 11.000 extra banen heeft gecreëerd. • De gemiddelde onderneming in de detailhandel stelt 5 mensen tewerk (voltijds equivalent), dit loopt op tot 20 mensen in de sub-sector ‘niet-gespecialiseerde detailhandel’ (vnl. supermarkten), goed voor bijna 74.000 jobs van de 173.901 banen (voltijds equivalent) in de totale detailhandel. • De detailhandel is gekenmerkt door relatief veel jonge ondernemingen, wat aangeeft dat er veel toetreding is, maar ook veel uittreding uit de sector. Dit duidt op sterke concurrentie in de sector.
16 | II. Loonkosten, productiviteit en winstmarge
II. Loonkosten, productiviteit en winstmarge
In dit hoofdstuk bestuderen we de evolutie van de loonkosten in verhouding tot de productiviteit, dat is toegevoegde waarde per werknemer, in de typische onderneming actief in de detailhandel. Daarnaast besteden we ook aandacht aan de EBITDA marge en winstmarge als maatstaf van concurrentie in de sector. Het is nuttig om aan te vangen met een conceptueel kader dat aantoont waarom het belangrijk is aandacht te besteden aan de beheersing van loonkosten in arbeidsintensieve sectoren, zoals de detailhandel.
1. Loonkosten en productiviteit : conceptueel kader De loonkost van een werknemer verwijst naar het bruto loon plus de werkgeversbijdrage voor een typische werknemer in een onderneming en wordt berekend door de loonmassa van een onderneming te delen door het aantal werknemers van de onderneming. Dit geeft dan een indicatie van de loonkost per jaar voor een gemiddelde werknemer van een onderneming. Zolang de bijdrage aan de toegevoegde waarde van een gemiddelde werknemer groter is dan deze loonkost loont het de moeite om hen in dienst te houden. Echter wanneer de loonkost per werknemer sterker stijgt dan de toegevoegde waarde per werknemer (arbeidsproductiviteit), wordt het minder winstgevend voor de onderneming en zal - wanneer de loonkost te sterk stijgt - overgegaan worden tot ontslag. Uiteraard gebeurt dit niet onmiddellijk, maar is dit een geleidelijk proces, onder meer omwille van hoge ontslagkosten, maar ook omwille van zoekkosten om nieuwe werknemers te vinden, wanneer het terug opportuun zou worden tot aanwervingen over te gaan. De impact van stijgende loonkosten op het gedrag van de onderneming wordt schematisch voorgesteld in Figuur 68. 
Stijging van de loonkost
Impact op bedrijfsorganisatie
Impact op de outputmarkt
• Substitutie arbeid door kapitaal - Outscoring - Offshoring - Innovatie
• hogere prijzen, minder afzet binnenland • hogere prijzen, minder afzet buitenland
Jobs
Figuur 6 Schematische voorstelling impact loonkosten
Gebaseerd op Abraham, F. en Konings, J. (2010).’Loonkosten, Productiviteit en Werkgelegenheid in een concurrentiële internationale omgeving: een analyse met Belgische bedrijfsgegevens’, in OverWerk, Acco Leuven.
8
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 17
Als uitgangspunt stellen we dat een typische Belgische onderneming in een sector concurreert met andere Belgische bedrijven en met internationale ondernemingen. Een Belgische onderneming is actief op de binnenlandse en/ of de buitenlandse markt. In haar omgeving wordt een bedrijf beïnvloed door factoren waar ze geen of weinig vat op heeft. Zo zijn de algemene conjuncturele toestand, de ontwikkelingen in de internationale economie, het bredere sociaal-economisch klimaat en het beleid van nationale en internationale overheden voor de meeste ondernemingen een gegeven. Belangrijk is verder dat een onderneming rekening houdt met wat hun binnenlandse en buitenlandse concurrenten in de sector doen. Daarnaast legt een onderneming haar eigen accenten. Zij drukt haar eigen stempel. Deze eigen identiteit uit zich bijvoorbeeld in het gamma van producten en diensten, in de prijsstrategie, in de bedrijfsorganisatie of de focus op kwaliteit en innovatie. Kortom, een onderneming ontwikkelt haar eigen strategie binnen de bredere contouren van de sector en de gehele economie. Zoals aangegeven in Figuur 6 is het vanuit bedrijfsoogpunt nuttig een onderscheid te maken tussen beslissingen over bedrijfsorganisatie en over strategische marktpositionering. Strategische marktpositionering heeft te maken met het aanbod van het juiste product op de juiste markt aan de juiste prijs. De onderneming moet hierbij rekening houden met de evolutie van de vraag in de verschillende markten, de aanwezigheid van concurrenten binnen de sector, en de eigen externe concurrentiekracht in de kernmarkten. De keuze inzake bedrijfsorganisatie heeft te maken met de optimalisatie van het productieproces. Een bedrijf moet zo efficiënt mogelijk de gekozen productiedoelstellingen realiseren die voortvloeien uit de strategische marktpositionering. Eenvoudiger gezegd wil een onderneming elke euro omzet op de meest efficiënte wijze produceren en leveren aan de klant. Dit vereist enerzijds bedrijfsmatige beslissingen over technologie en logistiek. Anderzijds moet een onderneming keuzes maken over de inzet van personeel, machines en intermediaire inputs. De evolutie van de loonkost heeft een impact op de bedrijfsorganisatie (zie Figuur 6). Veronderstel dat de loonkost per uur of per werknemer stijgt zonder dat de productiviteit (toegevoegde waarde per werknemer) van de werknemers in dezelfde mate toeneemt. Dan stijgt de loonkost per eenheid product, die de verhouding van loonkost per werknemer meet ten opzichte van de toegevoegde waarde per werknemer (of arbeidsproductiviteit).9 Een hogere loonkost per eenheid product impliceert dat voor een gelijke hoeveelheid aan toegevoegde waarde geproduceerd door een werknemer een relatief hoger loon dient te worden betaald. De inzet van werknemers in het productieproces wordt relatief duurder zodat de kosten voor de onderneming stijgen. Een toename in de loonkost per eenheid product definiëren we als een aantasting van de interne concurrentiekracht van de onderneming. Bedrijven gaan dan op zoek naar methoden om de interne concurrentiekracht te herstellen. Men probeert de productiviteit van de arbeid te verhogen om de stijgende loonkost te compenseren. Duurdere arbeid wordt vervangen door kapitaalintensieve productiemethodes, de inzet van nieuwe technologieën en door de outsourcing van arbeidsintensieve activiteiten. Het eindresultaat is dat elke euro omzet met minder werknemers wordt gerealiseerd. De tewerkstelling in de onderneming daalt.
9
Of anders gezegd de verhouding tussen de loonkost en de toegevoegde waarde van de onderneming.
Iedere wijziging in de loonkost heeft een grote impact op de concurrentiekracht
18 | II. Loonkosten, productiviteit en winstmarge
Een stijgende loonkost vertaalt zich in hogere prijzen en/of lagere winst
Tenzij een interne productiviteitswinst het verlies aan de interne concurrentiekracht volledig wegwerkt, heeft de stijgende loonkost een bijkomend effect op de strategische marktpositionering omdat ook de externe of internationale concurrentiekracht wordt aangetast. De concurrentiekracht van ondernemingen die geconfronteerd worden met een toename in de loonkost verzwakt ten opzichte van concurrenten die een dergelijk nadeel niet ervaren. Dit is het geval wanneer in België de loonkost per eenheid product toeneemt in verhouding tot de belangrijkste handelspartners. Deze externe concurrentiekracht lijkt op het eerste gezicht minder relevant voor ondernemingen actief in de detailhandel. Echter, de stijgende kostendruk vertaalt zich in hogere prijzen en/of een lagere winstgevendheid. Voor een klein land als België, kan dit snel leiden tot consumptieverschuivingen naar het buitenland. Dergelijke verschuivingen dreigen nog versterkt te worden door de opkomende e-commerce waardoor traditionele (fysieke) grenzen zowel voor nieuwe concurrenten als voor de consumenten verdwijnen. Hierdoor gaat een aantal bedrijven over de kop met werkloosheid tot gevolg. Tevens staat een onderneming onder druk om de prijzen te verhogen zodat de marktpositie verder verzwakt. Het marktaandeel van de bedrijven brokkelt af en een herstructurering dringt zich op. Een aantal jobs gaat verloren. Samengevat leidt een hogere loonkost tot faillissementen en herstructureringen. In beide scenario’s daalt de werkgelegenheid in de economie.
2. Evolutie loonkosten, productiviteit en concurrentiekracht
De groothandel is kapitaalintensiever dan de detailhandel
1. Profiel van de typische onderneming in de Belgische handel In deze sectie gaan we na in welke mate het bovenstaand denkkader kan worden vertaald naar concrete cijfers voor de ondernemingen actief in de handel in België. Al de cijfers die we rapporteren zijn gebaseerd op berekeningen van gegevens uit de jaarrekeningen van ondernemingen die werden geconsulteerd uit de BELFIRST en AMADEUS gegevensbanken. Het betreft alle ondernemingen die een jaarrekening indienen bij de Nationale Bank van België. In Figuur 7 tonen we de loonkost en productiviteit per werknemer voor de ge-
Gemiddelde loonkost per werknemer 2011
Figuur 7 Loonkost en productiviteit per werknemer in Belgische sectoren 2011
Gemiddelde arbeidsproductiviteit 2011
Groothandel
Groothandel
Industrie
Industrie
Handel motorvoertuigen
Handel motorvoertuigen
Detailhandel
Detailhandel
Hotels & restaurants
Hotels & restaurants 0
10
20
30
40
50
60
x 1000€ (bron: Belfirst, eigen berekeningen)
70
80
0
10
20
30
40
50
60
x 1000€
70
80
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 19
middelde onderneming. We stellen vast dat de loonkost per werknemer in de typische onderneming in de detailhandel net boven de 30.000 euro per jaar ligt ruim lager dan in de groothandel met een loonkost per werknemer van 45.000 euro per jaar. Echter deze hogere loonkost in de groothandel wordt dan weer ruim gecompenseerd door een hogere arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per werknemer). Dit weerspiegelt dat de groothandel meer kapitaalintensief is dan de detailhandel.
De crisis van 2008 deed de concurrentiekracht sterk afnemen
Figuur 8 toont dan de verhouding tussen de arbeidsproductiviteit en de loonkost, wat een maatstaf is van concurrentiekracht. Hoe groter het verschil tussen de twee, des te groter de concurrentiekracht van de onderneming. In dat geval is het immers mogelijk met een gegeven hoeveelheid arbeid een aanzienlijke toegevoegde waarde te creëren in de onderneming. Belangrijk in Figuur 8 is niet zozeer om de verschillen tussen sectoren te bekijken, maar vooral de evolutie van de concurrentiekracht binnen dezelfde sector. Immers, verschillende sectoren gebruiken verschillende technologieën met een verschillende kapitaalintensiteit en dus ook verschillende substitutiemogelijkheden tussen kapitaal en arbeid. Een vergelijking tussen sectoren is daarom niet evident. We merken op dat voor de gemiddelde onderneming in de detailhandel de concurrentiekracht gunstig evolueerde tot net voor de financiële crisis van 2008. Dit was ook zo voor de groothandel. Maar de crisis van 2008 deed de concurrentiekracht sterk afnemen, dit was vooral het gevolg van een verlaging van de groeivoet in de arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per werknemer) en een hogere groei van de loonkost. Vanaf 2009 stabiliseerde de competitiviteit van de detailhandel maar op een lager niveau in vergelijking met dit van voor de crisis. Dit betekent dat de evolutie van de loonkost sinds 2009 gelijk evolueerde met de arbeidsproductiviteit. Dit wordt eveneens duidelijk van Figuur 9 waarin de gemiddelde jaarlijkse groeivoet in de nominale loonkost en nominale arbeidsproductiviteit voor de periode 2002-2005; 2006-2008 en 2008-2011 wordt weergegeven voor de gemiddelde onderneming in de verschillende sectoren10.
1.4
1.45
1.5
1.55
Competitiviteitsindex
1.6
1.65
Gemiddelde competitiviteit
2002
2003
2004
Detailhandel
2005
2006
Groothandel
2007
2008 Industrie
2009
2010
2011
Hotels & restaurants
(bron: Belfirst, eigen berekeningen)
10 Merk op dat de groeivoet voor het jaar 2005-2006 niet wordt opgenomen vermits de manier waarop tewerkstelling wordt gerapporteerd wijzigt in 2006 naar voltijds equivalente banen. Dit zou een vertekening geven van de groeivoet 2005-2006.
Figuur 8 Evolutie productiviteit versus loonkosten (concurrentiekracht) Belgische sectoren, 2002-2011
20 | II. Loonkosten, productiviteit en winstmarge
Groei gemiddelde loonkost 2002-2011 Groei Gemiddelde Loonkost 2002-2011 Detailhandel
Groothandel
Hotels & restaurants
Industrie
0
.01
.02
.03
.04
Gemiddelde jaarlijkse groeivoet 2002-2005
2006-2008
2008-2011
Groei gemiddelde arbeidsproductiviteit 2002-2011 Groei Gemiddelde Arbeidsproductiviteit 2002-2011
Detailhandel
Groothandel
Hotels & restaurants
Industrie
0
.01
.02
.03
.04
Gemiddelde jaarlijkse groeivoet 2002-2005
Figuur 9 Groeivoet loonkost en productiviteit Belgische sectoren, 2002-2011
(bron: Belfirst, eigen berekeningen)
2006-2008
2008-2011
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 21
2. Internationale ‘benchmarking’ Bovenstaande cijfers illustreren de evolutie van de loonkosten en productiviteit voor Belgische ondernemingen in de handel. Bij een ongunstige evolutie vermindert zowel de interne als externe concurrentiekracht zoals aangegeven in het conceptueel kader. Het is daarom nuttig om de evolutie van deze factoren te vergelijken met die in het buitenland. We doen dit op basis van vergelijkbare ondernemingen actief in de detailhandel11. In de appendix tonen we eveneens cijfers op basis van de EU Klems sectordata als ‘robustness check’. In Figuur 10 stellen we vast dat de loonkost per werknemer in de typische Belgische onderneming in de detailhandel aanzienlijk hoger ligt dan die in de buurlanden en Groot-Brittannië.12 Deze hoge loonkost wordt wel deels opgevangen door een hogere arbeidsproductiviteit. Loonkosten buurlanden 2010
Arbeidsproductiviteit buurlanden 2010
BE
BE
NL
NL
DE
DE
FR
FR
GB
GB
0
10
20
30
40
50
Loonkost per werknemer x 1000€
De loonkost in de handel ligt gemiddeld 20 procent hoger dan in de buurlanden
60
0
10
20
30
40
50
60
Arbeidsproductiviteit x 1000€
(bron: Amadeus, eigen berekeningen)
Figuur 10 Loonkosten en arbeidsproductiviteit in de detailhandel vergeleken met buurlanden
Deze verschillen tussen de Belgische en de buitenlandse detailhandel kunnen eventueel worden verklaard door verschillen in de schaalvoordelen en de specifieke (subsector) sector in de detailhandel waarin ondernemingen actief zijn, zodat deze verschillen eerder een weerspiegeling zijn van typische kenmerken die eigen zijn aan de detailhandel in andere landen. Om hiervoor te controleren voeren we een regressie-analyse uit, waarin we als controlefactoren de grootte van de onderneming opnemen en de specifieke, vier-digit NACE subsector waarin de onderneming actief is. Deze methode geeft een correcter beeld van werkelijke verschillen in loonkosten en arbeidsproductiviteit. De resultaten worden samengevat in Figuur 11, Figuur 12 en Figuur 13. De gemiddelde loonkost voor de typische Belgische onderneming actief in de detailhandel is 20 percent hoger dan die in de drie buurlanden samen en ze loopt op tot 50 percent met Groot-Brittannië. Figuur 12 bevestigt dat deze verschillen worden gecompenseerd door hogere arbeidsproductiviteit in België. Maar de jongste jaren lijkt deze compensatie te tanen aangezien de arbeidsproductiviteit in de buurlanden sterker blijkt te groeien. Dat wordt bevestigd in Figuur 13 die de concurrentieMerk op dat we in deze sectie enkel ondernemingen analyseren met meer dan 50 werknemers omdat voor een aantal landen enkele grote ondernemingen een jaarrekening rapporteren. En zoals we verder bespreken is schaal een belangrijke factor ter verklaring van verschillen in arbeidsproductiviteit tussen ondernemingen. Het is daarom belangrijk om op een gelijkaardige basis internationale vergelijkingen uit te voeren. Als gegevensbron wordt gebruikt gemaakt van de Amadeus database, cijfers zijn slechts beschikbaar tot en met 2010. 12 De evolutie van de loonkosten in Groot-Brittannië in vergelijking met België kunnen deels verklaard worden door de evolutie van de wisselkoers tussen de euro en de Britse pond. 11
22 | II. Loonkosten, productiviteit en winstmarge
kracht (toegevoegde waarde ten opzichte van de loonkost) weergeeft. We zien dat ten opzichte van Duitsland en Groot-Brittannië de concurrentiekracht van de Belgische onderneming in de detailhandel sterk afneemt en ten opzichte van Duitsland zelfs helemaal verdwijnt. De concurrentiekracht van de typische Nederlandse onderneming loopt verder uit. Enkel Frankrijk scoort hier slechter.
Loonkosten in buurlanden - relatief tov. België
06 07 08 09 10 Frankrijk
06 07 08 09 10 Nederland
06 07 08 09 10 Groot-Brittannië
(bron: Amadeus, eigen berekeningen)
Arbeidsproductiviteit in buurlanden - relatief tov. België
.8
.9
1
België
0
Figuur 12 Arbeidsproductiviteit in de detailhandel relatief tov. buurlanden; gecontroleerd voor grootte en sectoreffecten
.1
.2
.3
België = 1 .4 .5 .6
De arbeidsproductiviteit neemt af in vergelijking met de buurlanden
06 07 08 09 10 Duitsland
.7
Figuur 11 Loonkosten relatief tov. buurlanden in de detailhandel; gecontroleerd voor grootte en sectoreffecten
0
.1
.2
.3
België = 1 .4 .5 .6
.7
.8
.9
1
België
06 07 08 09 10 Duitsland (bron: Amadeus, eigen berekeningen)
06 07 08 09 10 Frankrijk
06 07 08 09 10 Nederland
06 07 08 09 10 Groot-Brittannië
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 23
Verschil met competitiviteitsindex België -.1 -.05 0 .05
.1
Competitiviteit in buurlanden - relatief tov. België
06 07 08 09 10 Duitsland
06 07 08 09 10 Frankrijk
06 07 08 09 10 Nederland
06 07 08 09 10 Groot-Brittannië
(bron: Amadeus, eigen berekeningen)
3. Loonkostelasticiteit en jobcreatie De ongunstige evolutie van de loonkosten en van de productiviteit in de Belgische detailhandel is een belangrijk aandachtspunt. Het is daarom nuttig een inschatting te maken over de impact van deze evolutie op jobcreatie. Immers de detailhandel is een arbeidsintensieve sector waarin veel jongeren en laaggeschoolden terecht komen en ze kan dus een belangrijke rol vervullen als absorptie van de toenemende jeugdwerkloosheid. We schatten daarom een econometrisch model waarin we de evolutie van de tewerkstelling in de typische onderneming verklaren aan de hand van de evolutie in de loonkosten. Concreet, een winstmaximaliserend bedrijf baseert haar tewerkstellingsbeslissing op de loonkost nodig om werknemers aan te trekken, de toegevoegde waarde die het bedrijf en haar werknemers realiseert, de business cyclus, de beschikbare technologie en een aantal ongeobserveerde factoren waarvan we veronderstellen dat deze stabiel zijn over de tijd, zoals het leidinggevend talent van de ceo of het type bedrijf (bv een multinational versus een binnenlands bedrijf). Dit veronderstelt dat het algemeen tewerkstellingsbeleid van een bedrijf kan neergeschreven worden in de volgende functie, met L het aantal werknemers in de onderneming, L=f (Loonkost, Toegevoegde Waarde, Business Cyclus, Vaste Bedrijfskarakteristieken, Technologie) In de meeste gevallen kan zo’n functie benaderd worden door een logaritmische specificatie13 
Waarin L staat voor tewerkstelling, W voor de loonkost per werknemer, VA voor de totale toegevoegde waarde, Time duidt op de business cyclus, ε is een foutterm en bevat technologie, αi bevat ongeobserveerde vaste bedrijfskenmerken, Zie bv. Konings, J. en Roodhooft, F. (1997). “How Elastic is the Demand for Labour in Belgian Enterprises? Evidence from firm level data, 1987-94”, De Economist, Vol. 145,
13
Figuur 13 Competitiviteit in de detailhandel relatief tov. buurlanden; gecontroleerd voor grootte en sectoreffecten
Een daling van de loonkost met 1 procent resulteert in 2.430 extra banen
24 | II. Loonkosten, productiviteit en winstmarge
zoals het leidinggevend talent, en α1, α2, α3 zijn de parameters die we zullen schatten. Vooral α1 is interessant, omdat deze parameter een aanwijzing zal zijn van de elasticiteit van arbeid en van hoeveel extra jobs gecreëerd kunnen worden door een daling van bijvoorbeeld de werkgeversbijdrage of bijvoorbeeld door de automatische loonindexering niet toe te passen.
Loonkostevolutie heeft grotere impact op handel dan op andere sectoren
Tabel 3 geeft een samenvatting van de resultaten weer van een econometrische schatting van bovenstaand model en dit op basis van meer dan 17.000 ondernemingen in de detailhandel die we volgen voor de periode 2006-2011. We rapporteren aparte schattingen per sub-sector en vergelijken ze met die in de industrie. De korte termijn elasticiteit in de detailhandel bedraagt 0,36; de lange termijn elasticiteit zelfs 1. Dit betekent dat een verlaging van de loonkost met 1 percent op termijn aanleiding geeft tot 1 percent meer jobs in de detailhandel. Dit is enkel het directe jobcreatie-effect, wellicht is er ook nog een indirect jobcreatie-effect bij andere sectoren, maar dit indirecte effect is niet evident om nauwkeurig te schatten. Een daling in de loonkost met 1 percent impliceert met andere woorden op termijn een toename van 2.430 arbeidsplaatsen (er zijn ongeveer 243.000 arbeidsplaatsen in de detailhandel). We merken echter ook belangrijke verschillen tussen de sub-sectoren. Zo zijn ondernemingen in de sub-sector ict-apparatuur minder gevoelig voor veranderingen in de loonkost dan ondernemingen in de voeding. Ook ondernemingen in de industrie en de groothandel hebben een aanzienlijke loonkostelasticiteit, echter ze is kleiner dan in de detailhandel. Dit is niet verwonderlijk gegeven het arbeidsintensieve karakter van de detailhandel. Het geeft ook aan dat kleine veranderingen in de loonkosten grote effecten hebben op de fluctuaties in de tewerkstelling.
sector
Tabel 3 Elasticiteit van de tewerkstelling tov loonkosten op basis van microeconometrische schattingen
Industrie Groothandel Detailhandel (47) Niet gespecialiseerd (471) Voeding (472) Motorbrandstoffen (473) ICT apparatuur (474) Andere consumptieartikelen (475) Cultuur en recreatie (476) Andere artikelen (477) Markt en straathandel (478) Handel niet in winkels (479) Inclusief e-commerce
Korte termijn
Lange termijn
0,27 0,29 0,36 0,34 0,40 0,33 0,21 0,29 0,33 0,39 0,44 0,32
0,84 0,85 1 1 1 0,86 0,59 0,85 0,84 1 0,8 0,74
Bron: eigen berekeningen op basis van een AR(1) Panel Data, Fixed Effects Model. Van de elasticiteiten wordt de absolute waarde vermeld (elk van deze coëfficiënten worden geschat met een negatief teken, wat aangeeft dat een stijging van de loonkost geassocieerd is met een daling in de tewerkstelling). Al de geschatte coëfficiënten zijn statistisch significant verschillend van nul.
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 25
Samenvatting • In arbeidsintensieve sectoren, zoals de detailhandel, heeft een wijziging in de loonkosten een belangrijke impact op de interne en externe concurrentiekracht. Een toename in de loonkost leidt tot wijzigingen in de bedrijfsorganisatie (substitutie van arbeid door automatisering) enerzijds en wijzigingen in de afzetmarkt (via afwenteling van toegenomen kosten op de consument indien marges dit toelaten). In beide gevallen is het effect op werkgelegenheid negatief. • De gemiddelde loonkost voor een onderneming actief in de groothandel is hoger dan in de industrie, met de detailhandel gemiddeld lagere loonkosten. Deze verschillen in loonkosten worden deels gecompenseerd door verschillen in arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per werknemer) in de verschillende sectoren. • De concurrentiekracht, gemeten als de verhouding tussen de toegevoegde waarde per werknemer en de loonkost per werknemer, is sterk afgenomen in het crisisjaar 2008, maar bleef stabiel de jaren daarna. De groothandel kende ook een achteruitgang en herstelde zich pas vanaf 2010. • Rekening houdende met verschillen in ondernemingsgrootte, leeftijd van de onderneming en sub-sector waarin ze actief is, ligt de loonkost in de Belgische detailhandel gemiddeld 20 percent hoger dan in de buurlanden en zelfs 50 percent in vergelijking met Groot-Brittanië. Dit werd voldoende gecompenseerd door hogere arbeidsproductiveit (toegevoegde waarde), echter de jongste jaren vermindert deze relatief sterke positie aanzienlijk en ze verdwijnt volledig t.o.v. Duitsland. De concurrentiekracht van de typische Nederlandse onderneming in de detailhandel loopt verder uit, enkel Frankrijk scoort slechter. • De elasticiteit van tewerkstelling t.o.v. de loonkost is hoog in de detailhandel en gelijk aan 1 (lange termijn). Dit betekent dat een daling van de loonkost met 1 percent op termijn resulteert in 2.430 extra banen.
26 | II. Loonkosten, productiviteit en winstmarge
3. De ‘Lerner’ index en de winstmarge in de detailhandel Recent gingen een aantal studies dieper in op de concurrentie, prijsevolutie en regulering in de Belgische handel.14 Concurrentie wordt dan gemeten aan de hand van (locale) marktaandelen of concentratie van de sub-sector. De bevinding van de NBB studie wijst dat al bij al de concurrentie in België zonder al te grote belemmeringen haar rol kan spelen. Anderzijds wijzen recente studies van de FOD Economie op de sterkere prijsstijgingen in de Belgische detailhandel en dat regulering een belemmering vormt voor de concurrentie en productiviteitsgroei. In deze sectie bestuderen we de graad van concurrentie aan de hand van de ‘Lerner index’ van marktmacht.15
De handel heeft een hoge graad van concurrentie
De Lerner index meet het verschil tussen de prijs en de (marginale) kost van de producten uitgedrukt als een percentage van de prijs of L=(P-C)/P. Indien er intense concurrentie is in de markt, dan zal de prijs (P) niet ver boven de kost (C) kunnen uitstijgen, in het extreme geval zal de prijs net voldoende zijn om de kost van het product te dekken (break-even), of in dat geval is P=C en dan is de Lerner index gelijk aan nul. We spreken dan van een markt van perfecte concurrentie. Naarmate de onderneming meer ‘marktmacht’ heeft, zal ze in staat zijn een prijs te bepalen die sterk uitstijgt boven de kosten. Dus hoe hoger de Lerner index, hoe meer martkmacht (in het extreme geval is die index gelijk aan 1). Wanneer de individuele onderneming een lage marktmacht heeft, weerspiegeld in een lage Lerner index of een hoge individuele prijselasticiteit16, zal een verhoging van de kosten aanleiding geven tot hogere prijzen (de individuele onderneming heeft niet de ‘marge’ om een deel van de kostenverhoging niet door te rekenen), wat leidt tot een afname in de afzet. Voor een aantal ondernemingen (de minst efficiënte) zal ‘exit’ uit de markt de enige optie zijn.
EBITDA Marge - detailhandel 2002-2011 Ongewogen gemiddelde 471 Niet gespecialiseerd
471 Niet gespecialiseerd
472 Voedingsmiddelen
472 Voedingsmiddelen
473 Motorbrandstoffen
473 Motorbrandstoffen
474 ICT apparatuur
474 ICT apparatuur
475 Andere consumentenartikelen
475 Andere consumentenartikelen
476 Cultuur en recreatie
476 Cultuur en recreatie
477 Andere artikelen
477 Andere artikelen
479 Handel, niet in winkels
479 Handel, niet in winkels 0
2 4 6 EBITDA Marge % All Firms
Figuur 14 Lerner index of EBITDA marge subsectoren detailhandel 2002-2011
Gewogen gemiddelde
8
0
2 4 6 EBITDA Marge % All Firms
8
(bron: Belfirst, eigen berekeningen)
Bv. Baugnet et al (2009).”Regulering en Concurrentie in de Belgische Distributiesector”, Nationale Bank van België; Zie bv. Konings, Van Cayseele en Warzynski (2005).’The Effect of Privatization and Competitive Pressure on Firms’ Market Power: Evidence from Emerging Countries’, Review of Economics and Statistics, Vol.87, pp. 124-134. 16 Specifiek (P-C)/P = 1/E, met E de absolute waarde van de prijselasticiteit. 14 15
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 27
Deze Lerner index berekenen we aan de hand van de EBITDA-marge (Earnings before interest, depreciation and amortization)17. Figuur 14 toont voor de verschillende sub-sectoren de EBITDA marge voor de gemiddelde ondernemingen (linkse panel) en eveneens een gewogen gemiddelde, d.i. rekening houdend met de grootte van de ondernemingen (rechtse panel). Zo stellen we vast op basis van de gewogen resultaten dat deze Lerner index wat varieert tussen de verschillende segmenten, gaande van ongeveer 7 percent voor het segment ‘andere consumentenartikelen’, iets boven de 5 percent voor de ‘niet gespecialiseerde detailhandel’ (vnl. supermarkten) tot bijna nul in ‘Handel niet in Winkels’ (d.i. onder meer ‘online’ handel). De groothandel scoort hierop gemiddeld 7 percent en de industrie opereert gemiddeld met een EBITDA marge die iets hoger ligt, rond de 10 percent. De relatief lage EBITDA marge suggereert dat de typische onderneming geconfronteerd wordt met een vrij concurrentiële markt met een grote individuele prijselasticiteit van de vraag.
EBITDA marge buurlanden 2010
EBIT marge buurlanden 2010
NL
NL
BE
DE
GB
GB
DE
BE
FR
FR
0
1
2
3 4 EBITDA marge %
5
6
0
1
2
3 4 EBIT marge %
5
6
(bron: Belfirst, eigen berekeningen)
In Figuur 15 vergelijken we de EBITDA marge van de typische onderneming in de Belgische detailhandel met die in het buitenland voor het jaar 2010. We merken dat de typische onderneming in de Belgische detailhandel een EBITDA marge heeft die vergelijkbaar is met die in Nederland en Groot-Brittanië. Met andere woorden, de graad van concurrentie in de Belgische detailhandel, gemeten aan de hand van een gemiddelde Lerner index van 5,5 percent, is vergelijkbaar met de buurlanden. Deze maatstaf houdt echter geen rekening met kapitaalkosten. Het rechtse panel van Figuur 16 toont daarom de EBIT marge. De EBIT marge houdt eveneens rekening met de kapitaalkosten die een onderneming dient te dragen. Het valt op dat de EBIT-marge voor Belgische ondernemingen in de detailhandel lager is dan die in Nederland, Duitsland en Groot-Brittanië. Dit weerspiegelt dat de typische Belgische onderneming meer kapitaalintensief, of 17
De Lerner index = (P – C)/P = (PQ-CQ)/Q = (Operating Revenu – Operating Costs)/Operating Revenu = EBITDA marge.
Figuur 15 EBIDTA en EBIT marge internationaal vergeleken
Minder banen in onze handel dan in buurlanden door hogere loonkosten
28 | II. Loonkosten, productiviteit en winstmarge
minder arbeidsintensief, is. Dit kan het gevolg zijn van de hogere loonkosten in België dat voor ondernemingen een ‘trigger’ is om met zo weinig mogelijk arbeid te opereren, zodat waar mogelijk automatiseringsprocessen worden doorgevoerd. Dit wordt ook duidelijk wanneer we de traditionele winstmarge bestuderen in Figuur 16 . De netto winstmarge neemt alle kosten in rekening, ook de belastingen. Over de periode 2002-2011 merken we dat de gemiddelde winstmarge in een aantal sub-sectoren negatief is, zoals in de ‘Niet-Gespecialiseerde Detailhandel’ (vnl. supermarkten) of in de ‘Voeding’. Dit is vooral het gevolg van de kleinere ondernemingen die verlieslatend zijn. Wanneer we in het rechterpanel de gewogen winstmarge weergeven (gewogen met ondernemingsgrootte) merken we dat de winstmarge doorgaans positief is. Om een inzicht te krijgen over het aantal verlieslatende ondernemingen geven we in Figuur 17 per sub-sector het percentage ondernemingen weer die werken met verlies voor het jaar 2011. Meer dan 1/3 van de ondernemingen opereert met verlies en in sommige sub-sectoren loopt dit percentage zelfs op tot de helft van alle ondernemingen (bv. ‘Handel, niet in winkels’). Figuur 18 toont de evolutie van het aantal verlieslatende ondernemingen in de detailhandel en de groothandel. We merken duidelijk een effect van de crisis met een stijging van het aantal verlieslatende ondernemingen in 2008 en 2009.
De netto winstmarge bedraagt in de Belgische detailhandel gemiddeld 1,5 procent
Wanneer we de winstmarge van de Belgische ondernemingen vergelijken met die in het buitenland in Figuur 19, merken we dat de Belgische detailhandel met een winstmarge van 1,5 percent het duidelijk minder goed doet dan vergelijkbare ondernemingen in Nederland, Duitsland en Groot-Brittanië met een winstmarge van respectievelijk, 2,6%, 2,3% en bijna 2%. Enkel Frankrijk scoort nog wat lager. Dit kan deels worden verklaard door de hogere effectieve vennootschapsbelasting in Belgische ondernemingen in de detailhandel, wat duidelijk wordt uit Figuur 20. In het begin van de beschouwde periode was de vennootschapsbelastingsvoet veruit de hoogste in vergelijking met de buurlanden. Over de jaren is de effectieve belastingsvoet gedaald, ondermeer dankzij de notionele interestaftrek, zodat het verschil met buurlanden is afgenomen. De belastingsvoeten zijn echter ook in de buurlanden gedaald en vooral met Duitsland en Nederland blijft er nog een aanzienlijke ‘gap’ over. Bovenstaande analyse maakt duidelijk dat er belangrijke verschillen bestaan tussen ondernemingen in termen van de marges en winstgevendheid. Deze heterogeniteit tussen ondernemingen analyseren we daarom meer systematisch in het volgende hoofdstuk.
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 29
Bijna één handelszaak op drie is verlieslatend
Winstmarge - detailhandel 2002-2011 Ongewogen gemiddelde
Gewogen gemiddelde
471 Niet gespecialiseerd
471 Niet gespecialiseerd
472 Voedingsmiddelen
472 Voedingsmiddelen
473 Motorbrandstoffen
473 Motorbrandstoffen
474 ICT apparatuur
474 ICT apparatuur
475 Andere consumentenartikelen
475 Andere consumentenartikelen
476 Cultuur en recreatie
476 Cultuur en recreatie
477 Andere artikelen
477 Andere artikelen
479 Handel, niet in winkels
479 Handel, niet in winkels -1
0 1 2 3 Winstmarge %
4
-1
0
1 2 3 Winstmarge %
4
Figuur 16 Gemiddelde Netto winstmarge subsectoren detailhandel 2002-2011
(bron: Belfirst, eigen berekeningen)
Ondernemingen met verlies 2011 471 Niet gespecialiseerd 472 Voedingsmiddelen 473 Motorbrandstoffen 474 ICT apparatuur 475 Andere consumentenartikelen 476 Cultuur en recreatie 477 Andere artikelen 479 Handel, niet in winkels
0
(bron: Belfirst, eigen berekeningen)
.1 .2 .3 Aandeel ondernemingen met verlies
.4
.5
Figuur 17 Aandeel verliesmakende ondernemingen subsectoren detailhandel 2011
30 | II. Loonkosten, productiviteit en winstmarge
Aandeel ondernemingen met verlies .32 .34 .36 .38
.4
Aandeel verliesmakende ondernemingen
.3
Het aantal verlieslatende ondernemingen nam sterk toe met de crisisjaren
2002
Figuur 18 Aandeel ondernemingen met verlies in groot-en detailhandel, 2002-2011
2003
2004
2005
2006
2007
Detailhandel
2008
2009
2010
2011
Groothandel
(bron: Belfirst, eigen berekeningen)
De winstmarge ligt in België lager, …
Winstmarge buurlanden 2010
NL
DE
GB
BE
FR
Figuur 19 Netto-winstmarge detailhandel in internationaal perspectief
0
.5
(bron: Amadeus, eigen berekeningen)
1
1.5 2 Winstmarge %
2.5
3
3.5
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 31
… de vennootschapsbelastingen hoger
20
Effectieve belastingsvoet % 25 30
35
40
Effectieve vennootschapsbelastingsvoet buurlanden
2004
2005
2006
2007
België
Nederland
Frankrijk
GB
(bron: Amadeus, eigen berekeningen)
2008
2009 Duitsland
2010
Figuur 20 Effectieve vennootschapsbelasting in de Belgische detailhandel en de buurlanden
Samenvatting • De handel wordt gekenmerkt door een hoge graad van concurrentie, gemeten aan de hand van de Lerner index van marktmacht. De Lerner index berekent het verschil tussen prijzen en kosten en weerspiegelt de prijsgevoeligheid van de vraag (elasticiteit) voor de onderneming. We meten deze index door de EBITDA marge. Voor de groothandel is die gemiddeld 7 percent, voor de detailhandel gemiddeld 5,5 percent. Veranderingen in de kosten die worden doorgerekend in hogere prijzen zullen bijgevolg grote effecten hebben op de afzet en dus op jobs. De EBITDA marge in de Belgische detailhandel is vergelijkbaar met die in Nederland en Duitsland en dus is de graad van concurrentie van ondernemingen in België vergelijkbaar met het buitenland. • Wanneer ook rekening gehouden wordt met kapitaalkosten (de EBIT marge) dan zakt België weg t.o.v. het buitenland qua rendabiliteit. Dit geeft aan dat de Belgische ondernemingen zoeken naar meer kapitaalintensieve manieren van opereren om op die manier te besparen op loonkosten. Dit is consistent met de hogere arbeidsproductiviteit die de hogere loonkosten compenseert. • De netto winstmarge, dus na belastingen, is in de Belgische detailhandel laag en schommelt rond de 1,5 percent, substantieel lager dan in de buurlanden, behalve Frankrijk. Dit kan deels worden verklaard door de hogere effectieve vennootschapsbelasting in vergelijking met het buitenland. Bijna een op de drie ondernemingen in de detailhandel is verlieslatend en het aantal verlieslatende ondernemingen nam sterk toe met de crisisjaren.
32 | III. Ondernemingsheterogeniteit
III. Ondernemingsheterogeniteit
1. Productiviteit en winstgevendheid De analyse van vorige hoofdstukken had betrekking op de typische of gemiddelde onderneming in de sector. Echter, er bestaan grote verschillen tussen ondernemingen, zelfs binnen eng gedefinieerde sectoren. Daarom is het nuttig om een aantal aspecten van deze ondernemingsheterogeniteit wat meer te duiden. We gaan dieper in op het belang van schaalgrootte en productiviteit, jonge ondernemingen versus oudere ondernemingen en het verschil tussen globale ondernemingen versus lokale ondernemingen.
20% van de ondernemingen zorgen voor 80% van alle jobs en toegevoegde waarde in de handel
Figuur 21 en Figuur 22 illustreren onmiddellijk het belang van ondernemingsheterogeniteit. Op de horizontale as in Figuur 21 wordt voor elke onderneming in de detailhandel de toegevoegde waarde per werknemer weergegeven. De staafdiagrammen geven aan hoeveel percent van de ondernemingen dan beantwoorden aan de respectievelijke arbeidsproductiviteit weergegeven op de horizontale as. Zo merken we (zie verticale lijn) dat ongeveer 2/3 van de ondernemingen een arbeidsproductiviteit noteren van minder dan het gemiddelde, of 62.700 euro (dus alle ondernemingen links van de verticale lijn). Maar dit betekent ook dat er 1/3 van de ondernemingen een hogere productiviteit hebben, met extremen tot meer dan 200.000 euro per werknemer. In Figuur 22 illustreren we de heterogeniteit in de winstmarge. In vorig hoofdstuk werd reeds gewezen op het groot aantal ondernemingen dat verlieslatend is. Figuur 22 bevestigt dit patroon.
Figuur 21 Bedrijfsheterogeneiteit in arbeidsproductiviteit detailhandel (zwarte lijn = gemiddelde)
0
.05
Fraction .1
.15
.2
Verdeling arbeidsproductiviteit detailhandel 2011
0 (bron: Belfirst, eigen berekeningen)
100 200 Arbeidsproductiviteit x 1000€
300
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 33
De schaal is bepalend voor economische performantie
0
.1
.2
.3
Verdeling winstmarge detailhandel 2011
-50
-40
-30
-20
-10
0 Winstmarge %
10
20
30
40
50
(bron: Belfirst, eigen berekeningen)
Deze heterogeniteit tussen ondernemingen weerspiegelt zich ook in de grootte (schaal) van de ondernemingen en het belang ervan voor het totaal aantal jobs en toegevoegde waarde in de sector. We illustreren dit in Figuur 23 en Figuur 24. Deze figuren dienen als volgt gelezen te worden. Veronderstel dat tewerkstelling evenredig verdeeld is over alle ondernemingen. Dan zouden alle observaties zich op de 45° lijn bevinden. In dat geval stellen alle ondernemingen evenveel werknemers tewerk. De afwijking van de 45° lijn wordt in de grafieken weergegeven door de zogenaamde Lorenz-curve. Hoe verder deze Lorenz-curve van de 45° lijn afbuigt, hoe ongelijker een bepaalde indicator verdeeld is over de verschillende ondernemingen18. Zo is op Figuur 23 te zien dat 20 percent van de ondernemingen goed is voor 80 percent van alle jobs. En Figuur 24 toont dat 20 percent van de ondernemingen verantwoordelijk zijn voor bijna 90 percent van de totale toegevoegde waarde van de detailhandel. Met andere woorden is er een grote ongelijkheid in de verdeling van tewerkstelling en toegevoegde waarde tussen ondernemingen, met een grote groep ondernemingen die weinig mensen tewerkstelt en een kleine groep van ondernemingen met veel tewerkstelling.
Deze Lorenz-curven werden berekend op basis van alle beschikbare ondernemingen in Belfirst waarvoor gegevens met betrekking tot tewerkstelling worden gerapporteerd.
18
Figuur 22 Bedrijfsheterogeniteit in winstmarge detailhandel
34 | III. Ondernemingsheterogeniteit
0
Cumulatief aandeel tewerkstelling .2 .4 .6 .8
1
Lorenz Curve tewerkstelling - detailhandel 2011
0
Figuur 23 Lorenz Curve tewerkstelling detailhandel
.2
.4 .6 Cumulatief aandeel ondernemingen Lorenz Curve
.8
1
45° Lijn
(bron: Belfirst, eigen berekeningen)
0
Cumulatief aandeel toegevoegde waarde .2 .4 .6 .8
1
Lorenz Curve toegevoegde waarde - detailhandel 2011
0
Figuur 24 Lorenz Curve toegevoegde waarde detailhandel
Grote ondernemingen zijn productiever dan kleine; oudere zijn productiever dan jongere
.2
.4 .6 Cumulatief aandeel ondernemingen Lorenz Curve
.8
1
45° Lijn
(bron: Belfirst, eigen berekeningen)
Bovenstaande analyse suggereert dat er een aantal grote ondernemingen zijn die een belangrijke ‘trekkers’ functie hebben voor gans de sector. Het is daarom nuttig om na te gaan in welke mate de schaal van de onderneming een belangrijke factor is om productiviteitsverschillen, zoals geïllustreerd in Figuur 21, te verklaren. Daarnaast werd in hoofdstuk I gewezen op het relatief groot aantal jonge ondernemingen in de detailhandel. Jonge ondernemingen hebben vaak te kampen met typische groeipijnen, zoals het opbouwen van reputatie, het vinden van het juiste personeel, etc.. Ten slotte, bekijken we ook nog het belang van multinationale ondernemingen die deze ondernemingsheterogeniteit mee kan verklaren.
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 35
In Figuur 25 tonen we hoe arbeidsproductiviteit varieert met de schaal van de onderneming enerzijds en met de leeftijd van de onderneming anderzijds. We stellen arbeidsproductiviteit voor als een index gelijk aan 1 voor de kleine ondernemingen (minder dan 10 werknemers), respectievelijk startende ondernemingen (leeftijd van de onderneming minder dan 2 jaar). We merken duidelijk dat schaal belangrijk is. Hoe groter de onderneming hoe productiever! Dit gaat in tegen de visie dat kleine ondernemingen ‘lean and mean’ zijn en door hun flexibiliteit efficiënter zijn dan grote ondernemingen. Figuur 25 toont net het omgekeerde. Dezelfde vaststelling kan ook worden gemaakt met betrekking tot de leeftijd van de ondernemingen. Oudere ondernemingen hebben gemiddeld een hogere arbeidsproductiviteit dan starters en jonge ondernemingen in de detailhandel.
10
50
250
1.25 0
.25
Toetreders = 1 .5 .75
Kleine ondernemingen = 1 .5 .75 .25 0
Arbeidsproductiviteit per leeftijd
1
Arbeidsproductiviteit per grootteklasse
1
1.25
Arbeidsproductiviteit per werknemer detailhandel
2
5
10
20
Figuur 26 geeft de verdeling van arbeidsproductiviteit in de detailhandel, zoals in Figuur 21, maar waarbij elke categorie van elke staaf op de staafdiagram zeer klein is gemaakt. Dit resulteert dan in een meer continu patroon. Eveneens maken we een onderscheid tussen multinationale ondernemingen (MNE) en lokale ondernemingen, waarbij een MNE verwijst naar ofwel een onderneming waarvan de hoofdaandeelhouder een buitenlands moederbedrijf is of een Belgische onderneming, maar die actief is in andere landen. Wanneer we deze ‘globale ondernemingen’ vergelijken met ‘lokale ondernemingen’ merken we op dat er proportioneel meer bedrijven zijn die een hogere productiviteit noteren indien het gaat om globale ondernemingen (MNE). Dit is wellicht niet verwonderlijk vermits globale ondernemingen vaak een betere voeling hebben met internationale trends, een meer gesofisticeerde logistieke organisatie gebruiken, betere managementpraktijken hanteren en risico beter kunnen spreiden over verschillende vestigingen in verschillende landen. In recent onderzoek19 wordt nagegaan in welke mate managementpraktijken, zoals het implementeren van een 19
Zie Bloom et al (2012).”Management practices across firms and countries”, NBER working paper 17850.
Figuur 25 Schaal en leeftijd ondernemingen bepalen productiviteit
36 | III. Ondernemingsheterogeniteit
goed HR systeem, systeembenaderingen, standardisatie van processen, goede corporate governance, etc. een impact hebben op productiviteit. Ondernemingen die meer aandacht hebben voor het opzetten van managementpraktijken doen het consistent beter dan andere. En vaak zijn globale ondernemingen hier meer mee bezig. Figuur 27 bevestigt dit patroon nadat gecontroleerd wordt in een statistische regressieanalyse voor ondernemingsgrootte en sub-sector (3 digit NACE) waarin men actief is. Multinationale ondernemingen zijn productiever, maar de gemiddelde loonkost is ook hoger. Ze hebben een hogere EBITDA marge (Lerner index) en winstmarge dan Belgische ondernemingen, onafhankelijk van de schaal of sub-sector waarin men opereert.
Figuur 26 Verdeling arbeidsproductiviteit detailhandel: globale en binnenlandse ondernemingen
Multinationals zijn productiever dan pure lokale ondernemingen
0
.005
.01
.015
.02
Verdeling arbeidsproductiviteit detailhandel 2011
0
50
(bron: Belfirst, Amadeus, eigen berekeningen)
100 Arbeidsproductiviteit x 1000€
150
Non-MNE
200
MNE
Verschillen multinationals versus binnenlandse ondernemingen
Arbeidsprod. EBITDA marge
TFP
Winstmarge
Figuur 27 Indicatoren globale ondernemingen vergeleken met binnenlandse ondernemingen
Loonkost
0
.25
.5 .75 1 Non-MNE = 1
(bron: Belfirst, Amadeus, eigen berekeningen)
1.25
1.5
0
.2
.4 .6 Non-MNE = 0
.8
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 37
De heterogeniteit tussen ondernemingen die kan worden vastgesteld in eng gedefinieerde sectoren (ook wanneer we dit doen op NACE 3-digit niveau), laat ons toe om een ‘back of the enveloppe’ berekening te doen die nagaat wat mogelijke productiviteitswinsten kunnen zijn indien ondernemingen die onder de mediaan scoren met betrekking tot de arbeidsproductiviteit zouden kunnen opschuiven naar de mediaan van de sector. Dit eenvoudige experiment is nuttig om te duiden dat productiviteitsverbeteringen in principe haalbaar zijn en belangrijke welvaartswinsten kunnen genereren. Indien elke onderneming in de detailhandel met een productiviteit lager dan de mediaan van het segment waarin ze werkt (NACE 3 digit) een arbeidsproductiviteit zou realiseren gelijk aan de mediaan, zou de gemiddelde productiviteit in de detailhandel stijgen met 15%. Voor de sector als geheel betekent dit een stijging met 8,9% (vermits grote ondernemingen meestal boven de mediaan liggen). Een dergelijke wijziging kan worden ‘getriggered’ door een aantal factoren, zoals onder meer schaalvergroting en deregulering. Een hogere productiviteit voor de sector betekent dat de loonkost per eenheid product daalt en bijgevolg zou dit op termijn leiden tot lagere prijzen, meer werkgelegenheid en groei van de sector. De totale productiviteit op sectorniveau kan niet alleen stijgen dankzij individuele ondernemingen die efficiënter worden – dus doordat deze bijvoorbeeld de structuur en het productieproces van de meer productieve ondernemingen imiteren – maar ook door de reallocatie van productiefactoren naar de meer productieve ondernemingen. Indien de meest productieve ondernemingen hun marktaandeel kunnen vergroten door bijvoorbeeld het openen van nieuwe vestigingen of uitbreiding van de bestaande winkels, zal de productiviteit in de sector toenemen. Uit een studie van de handel in de Verenigde Staten bleek dat deze reallocatie van productiefactoren de belangrijkste drijver van de productiviteitsgroei in de sector was.20 Hoewel een zekere mate van regulering vanuit maatschappelijk oogpunt te verantwoorden is, mag men niet uit het oog verliezen dat restricties in verband met openen van nieuwe vestigingen, openingstijden, administratieve lasten etc … een beperking leggen op deze productiviteitsgroei via reallocatie. Uit een studie van de Nationale Bank21 blijkt dat de regulering in de Belgische handel tot de meest restrictieve in Europa behoord. Het stroomlijnen en versoepelen van deze regelgeving kan dan ook een belangrijke bron van productiviteitsgroei zijn en de handel toelaten haar volle potentieel te benutten. Als illustratie van hoe de reallocatie van productiefactoren kan leiden tot hogere productiviteit, kijken we in meer detail naar de gemiddelde ondernemingsgrootte in de Belgische detailhandel. Vermits schaal een belangrijke factor is die gecorreleerd is met hogere productiviteit, is het nuttig om een vergelijking te maken van de typische ondernemingsgrootte met die in andere landen. In Figuur 28 merken we dat de Belgische detailhandel gekenmerkt is door relatief veel kleine ondernemingen in vergelijking met Duitsland, Nederland en Groot-Brittannië. Met andere woorden de Belgische detailhandel lijkt meer gefragmenteerd. Dit kan het gevolg zijn van regulering van de arbeidsmarkt, vergunningen, fiscaliteit, toegang tot kredietverstrekking etc.. Echter, vermits schaalgrootte positief gerelateerd is met productiviteit, zou een algemene schaalvergroting van de Belgische detailhandel naar het niveau van bv. Foster, Lucia, Haltiwanger, John, & Krizan, C. J. (2006). Market selection, reallocation, and restructuring in the US retail trade sector in the 1990s. Review of Economics & Statistics, 88(4), 748-758. Baugnet et al. (2009). “Regulering en Concurrentie in de Belgische Distributiesector”, Nationale Bank van België
20
21
Beperkingen rond winkelopeningen, openingstijden,... beperken de productiviteitsgroei
38 | III. Ondernemingsheterogeniteit
Er zijn meer kleine ondernemingen in de Belgische handel dan in de buurlanden
ederland of Duitsland een toename in de toegevoegde waarde per werknemer N impliceren. Een ruwe berekening suggereert dat de arbeidsproductiviteit in de Belgische detailhandel stijgt met 8,4 percent indien de Belgische detailhandel zou evolueren naar een schaal zoals in Duitsland, met 9,1 percent naar een schaal zoals in Nederland en zelfs met 18,5 percent indien België zou evolueren naar een schaal zoals in Groot-Brittannië.
Grootteverdeling detailhandel Italië Spanje België Zweden Oostenrijk Nederland Duitsland Denemarken VK 0
Figuur 28 Internationale verschillen in schaalgrootte detailhandel
20
40 60 % of Totale tewerkstelling 0-9
10-19
50-249
250+
80
100
20-49
(bron: Eurostat)
2. Jobcreatie en jobdestructie Bovenstaande argumenten wijzen op het belang van schaal voor productiviteit. Maar minstens zo belangrijk is de dynamiek van ondernemingen om jobs te scheppen. De totale evolutie van de tewerkstelling maskeert een dynamisch proces waarbij simultaan jobs gecreëerd en afgestoten worden. Binnen dezelfde sector zijn er ondernemingen die jobs scheppen, maar ook zijn er die er vernietigen. Dit weerspiegelt een dynamisch en heterogeen reallocatieproces dat zowel in recessies als in goede tijden plaatsvindt. Om deze dynamiek in kaart te brengen definiëren we jobcreatie als het totaal aantal nieuwe jobs in ondernemingen die hun tewerkstelling uitgebreid hebben en jobdestructie als het totaal aantal verloren jobs in ondernemingen waarvan het personeelsbestand gekrompen is.22 Jobcreatie kan gerealiseerd worden door de toetreding van nieuwe ondernemingen alsook door expansie van bestaande ondernemingen. Jobdestructie daarentegen wordt veroorzaakt door ondernemingen die de markt verlaten en door ondernemingen die hun activiteiten terugschroeven en/of hun productieproces rationaliseren. Concreet berekenen we de jobcreatie tussen jaar t-1 en jaar t als de som van het aantal extra jobs in ondernemingen die een stijging in hun tewerkstelling realiseren tussen t-1 en t en de tewerkstelling in bedrijven die toetreden tot de markt in jaar t. Jobdestructie daarentegen wordt Zie ondermeer Davis, S.J., Haltiwanger, J.C., Schuh, S., 1996. Job Creation and Job Destruction. Cambridge MIT Press, Cambridge; Konings, J. (1995).’Job Creation and Job Destruction in the UK Manufacturing Sector’, Oxford Bulletin of Economics and Statistics, February. Bemerk wel dat toetreding en uittreding gedefinieerd zijn als het verschijnen en verdwijnen van ondernemingen in de Belfirst dataset. Daar deze dataset in principe alle ondernemingen opneemt die actief zijn in België verwachten we echter dat dit grotendeels overeenkomt met economische toe-en uittreding. Het is wel mogelijk dat een onderneming die de markt verlaat in jaar eerst nog een 22
23
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 39
gedefinieerd als de som van het aantal jobs dat verloren gaat in ondernemingen die hun personeelsbestand verminderen tussen jaar t-1 en jaar t en de jobs die verloren gaan door ondernemingen die de markt verlaten in jaar t.23 Het resultaat van deze oefening wordt gerapporteerd in Figuur 29. Creatie cont. en destructie cont. refereren naar respectievelijk jobcreatie en jobdestructie door ondernemingen die in de markt blijven. Creation toetr. refereert naar jobcreatie door toetreders en destructie uittr. naar jobdestructie door ondernemingen die de markt verlaten. De totale netto jobcreatie wordt weergegeven door de groene lijn. Gemiddeld genomen werden voor de crisis elk jaar ongeveer netto 5.000 jobs gecreëerd in de detailhandel. Sinds de economische crisis is dit aantal teruggevallen tot een goede 3.000 jobs.24 Deze netto jobcreatie verbergt echter een grote arbeidsmarktdynamiek. Elk jaar worden er immers meer dan 10.000 jobs gecreëerd door bestaande ondernemingen en ongeveer 3.500 door nieuwe ondernemingen. Aan de andere kant gaan er gemiddeld respectievelijk 7.500 en 2.700 jobs verloren in krimpende ondernemingen en ondernemingen die de markt verlaten. De initiële economische crisis in 2008-2009 veroorzaakte voornamelijk lagere jobcreatie door bestaande ondernemingen en toetreders alsook hogere jobdestructie door bestaande ondernemingen. Noteer echter dat zelfs tijdens het hoogtepunt van de economische crisis, er nog steeds jaarlijks meer dan 13000 jobs werden gecreëerd en dat bovendien de netto jobcreatie steeds positief was. Wat verrassend lijkt er na 2008 geen effect merkbaar te zijn op het aantal verloren jobs door faillissementen. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat, zoals eerder vermeld, een deel van de verloren jobs door faillissementen bij jobdestructie door bestaande ondernemingen wordt geteld. Figuur 30 Jobcreatie en -destructie detailhandel
Sinds de crisis werden jaarlijks 3.000 (voorheen: 5.000) netto jobs gecreëerd
Jaarlijks worden 13.000 jobs gecreëerd, er gaan er ook 10.000 verloren.
-10000
-5000
Aantal werknemers 0 5000
10000
Jobcreatie en -destructie - detailhandel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Creatie cont.
Destructie cont.
Destructie uittr.
Totaal
2009
2010
2011
Creatie toetr.
(bron: Belfirst, eigen berekeningen)
Groothandel -.15 -.1 -.05 0 .05 .1 .15
-.15 -.1 -.05 0 .05 .1 .15
Detailhandel
periode als “actief” wordt gerapporteerd met nul tewerkstelling. In dit geval zal de jobdestructie door uittreding toegewezen worden aan jobdestructie door ondernemingen die in de markt blijven en zal onzer schatting voor effect van uittreding op jobdestructie dus een onderschatting zijn. Onze inschatting voor de totale jobdestructie zal echter ook in dit geval correct zijn. 24 Dit is zonder het jaar 2011. De cijfers voor dit jaar zijn waarschijnlijk vertekend doordat nog niet alle jaarrekeningen van dit jaar zijn verwerkt in de database met als gevolg dat onze inschatting van het aantal uittredende ondernemingen hoger ligt dan in de realiteit.
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Creatie
Destructie
Totaal
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Creatie
Destructie
Totaal
Figuur 29 Jobcreatie en -destructie Belgische detailhandel
10000 -1
2005
2006
Creatie cont.
2007
-10000
2004
-.15 -.1 -.05 0 .05 .1 .15
-10000
2003
2005
2006
2007
2008
Creatie cont.
Destructie cont.
Destructie uittr.
Totaal
Detailhandel
2008
Destructie cont. 2003 Totaal
Destructie uittr.
2004
Jobcreatie en destructie ratio’s
-5000
-5000
Aantal werknemers 0 5000
2003
2009
2010
2011
Creatie toetr. 2005 2006
2004
2007
2008
Creatie cont.
Destructie cont.
Destructie uittr.
Totaal2003
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Creatie
-.15 -.1 -.05 0 .05 .1 .15
10
Aantal werknemers 0 5000
40 | III. Ondernemingsheterogeniteit
Destructie
Totaal
2004 2005 Creatie
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Creatie
Destructie
Totaal
Groothandel Detailhandel
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Creatie
Destructie
Totaal
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Creatie
Destructie
Totaal
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Creatie
-.15 -.1 -.05 0 .05 .1 .15
Industrie
Destructie
Totaal
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Creatie
Destructie
Totaal
-.15 -.1 -.05 0 .05 .1 .15
Industrie
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
Figuur 31 Jobcreatie en -destructie vergeleken met andere sectoren
Creatie
(bron: Belfirst, eigen berekeningen)
Destructie
Totaal
-.15 -.1 -.05 0 .05 .1 .15
-.15 -.1 -.05 0 .05 .1 .15
Detailhandel
-.15 -.1 -.05 -.15 .1 0-.1 .15 -.05.1 0 .15 .05 .1 .15 -.15 0-.1.05 -.05 .05
Industrie
2003 2004 2005 Creatie
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 41
In Figuur 30 vergelijken we de jobcreatie en destructie in de detailhandel met de groothandel en de industrie. Om de gegevens tussen verschillende sectoren van verschillende grootte met elkaar te vergelijken berekenen we creatie-en destructieratio’s. Meer bepaald delen we jobcreatie en jobdestructie van jaar t-1 tot t door de gemiddelde tewerkstelling in de sector over jaar t-1 en t. De detaihandel is de enige sector met positieve netto jobcreatie in alle beschouwde jaren. Voornamelijk de industriële sectoren lijken zwaar getroffen door de economische crisis. Echter zelfs tijdens deze moeilijke jaren werden er jobs gecreëerd in groeiende ondernemingen. Wanneer we de reallocatie ratio’s meer in detail bestuderen valt op dat deze vergelijkbaar zijn tussen de detailhandel en groothandel. Dit wordt geïllustreerd Tabel 4 waar de gemiddelde jobcreatie en destructie ratio’s over de periode 2002-2011 worden weergegeven alsook de netto jobcreatie. Verder berekenen we de bruto jobreallocatie als de som van de jobcreatie en jobdestructie. Deze ratio wordt beschouwd als een maatstaf voor het dynamisme van de arbeidsmarkt. De bruto jobreallocatie in de detailhandel en groothandel zijn vergelijkbaar met elkaar. In de industrie ligt deze maatstaf echter sterk lager. Tot slot kijken we hoe jobcreatie en destructie verschilt naargelang de grootte van de onderneming. De resultaten voor de detailhandel zijn gerapporteerd in Tabel 5. De kleinste ondernemingen (minder dan 10 werknemers) worden gekenmerkt door zowel een hoge jobcreatie als destructie, hetgeen het dynamisme van deze ondernemingsgroep reflecteert. De netto jobgroei was tevens het hoogste in deze grootteklasse. Elk jaar werden er netto 2,9% jobs gecreëerd door de kleine ondernemingen tussen 2002 en 2011. Dit komt overeen met ongeveer 1000 jobs per jaar. Maar in termen van aantallen ligt het zwaartepunt eerder bij de grootste ondernemingen, netto is deze groep in absolute termen verantwoordelijk voor een aangroei van 1400 jobs per jaar. Ondernemingen met meer dan 50 werknemers zijn goed voor meer dan 51 percent van de totale netto jobcreatie, maar ze vertegenwoordigen slechts een kleine fractie van alle ondernemingen.
De grote ondernemingen creëren de meeste jobs
Jobcreatie Jobdestructie Netto jobcreatie Bruto job reallocatie Detailhandel Groothandel Industrie
8,8% 8,8% 5,3%
-6,7% -8,7% 7,2%
2,1% 0,1% -1,9%
15,5% 17,5% 12,5%
Tabel 4 Jobreallocatie Belgische sectoren, 2002-2011
Bron: Belfirst, eigen berkeningen
Perc. Van totale tewerkstelling Creatie Destructie Netto
Werkn. < 10 10 < Werkn. < 50 50 < Werkn. < 250 Werkn. > 250
16,7% 9,7% 10,5% 3,9%
Bron: Belfirst, eigen berkeningen
-13,8% -8,0% -8,7% -1,9%
2,9% 1,7% 1,8% 2,0%
Creatie
Aantal jobs Destructie
Netto
6157 3379 1448 2840
-5109 -2787 -1118 -1442
1047 592 330 1397
Tabel 5 Job Creatie en destructie per grootteklasse, detailhandel 20022011
42 | III. Ondernemingsheterogeniteit
Samenvatting • Er bestaan grote verschillen tussen ondernemingen in termen van arbeidsproductiviteit en winstgevendheid. Deze heterogeniteit tussen ondernemingen weerspiegelt zich ook in de grootte (schaal) van de ondernemingen en het belang ervan voor het totaal aantal jobs en toegevoegde waarde in de sector. Zo kan worden vastgesteld dat 20 percent van alle ondernemingen in de handel zorgt voor 80 percent van alle jobs en toegevoegde waarde. We hebben dus te maken met een kleine groep van grote ‘leading companies’. • Daarenboven is schaal bepalend voor economische performantie. Grote ondernemingen zijn productiever dan kleine ondernemingen en oudere, meer gevestigde ondernemingen noteren ook een productiviteitsbonus. Daarenboven zijn globale ondernemingen (multinationals) productiever dan pure locale ondernemingen. • Gemiddeld genomen zijn er proportioneel meer kleine ondernemingen in de Belgische detailhandel dan in het buitenland, onder meer Nederland, Duitsland en Groot-Brittanië. Een algemene schaalvergroting van de Belgische detailhandel naar het niveau van bv. Nederland of Duitsland zou tot gevolg hebben dat de gemiddelde arbeidsproductiviteit in de Belgische detailhandel stijgt met 8,4 percent indien ze zou evolueren naar een schaal zoals in Duitsland, met 9,1 percent naar een schaal zoals in Nederland en zelfs met 18,5 percent indien België zou evolueren naar een schaal zoals in Groot-Brittanië. • Gemiddeld genomen werd er voor de crisis elk jaar ongeveer netto 5000 jobs gecreëerd in de detailhandel. Sinds de economische crisis is dit aantal teruggevallen tot een goede 3000 jobs.25 Deze netto jobcreatie verbergt echter een grote arbeidsmarktdynamiek. Elk jaar worden er immers meer dan 10.000 jobs gecreëerd door bestaande ondernemingen en ongeveer 3500 door nieuwe ondernemingen. Aan de andere kant gaan er gemiddeld respectievelijk 7500 en 2700 jobs verloren in krimpende ondernemingen en ondernemingen die de markt verlaten. • Ongeveer 1/3 van de bruto jobcreatie en de bruto jobdestructie kan worden toegeschreven aan toetreding en uittreding tot de markt.En het zijn de grote ondernemingen die de meeste jobs creëren in tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd.
25 Dit is zonder het jaar 2011. De cijfers voor dit jaar zijn waarschijnlijk vertekend doordat nog niet alle jaarrekeningen van dit jaar zijn verwerkt in de database met als gevolg dat onze inschatting van het aantal uittredende ondernemingen hoger ligt dan in de realiteit.
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 43
IV. Conclusie
De resultaten in deze studie kunnen een inspiratiebron vormen om een ondersteunend beleid voor de handel uit te bouwen. We vatten de voornaamste beleidsimplicaties samen. Een daling van de loonkost heeft een sterke impact op jobcreatie in de handel, vooral van belang voor jongeren en kort-geschoolde werknemers. Een vermindering van de lasten op arbeid lijkt dan ook een belangrijk instrument om een antwoord te bieden aan de toenemende jeugdwerkloosheid, vooral omdat de handel typisch meer jongeren en kort-geschoolden aanwerft. Daarenboven is de handel zeer concurrentieel met lage winstmarges. Verdere kostenstijgingen geven dan aanleiding tot hogere prijzen, daling van de afzet met faillissementen tot gevolg. Een gevolg van de hoge loonkost is dat ondernemingen arbeid gaan substitueren door kapitaalgoederen. Bovendien gaan jobs die een relatief lage toegevoegde waarde creëren niet ingevuld worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de arbeidsproductiviteit in België hoog is in internationaal perspectief. Sinds de economische crisis lijkt dit productiviteitsvoordeel echter te verminderen terwijl de groei in de loonkosten eerder vergelijkbaar is met die in de buurlanden. Het gevolg is dat de ondernemingen actief in de detailhandel aan concurrentiekracht verliezen. Fragmentatie van de handel vormt een rem op productiviteitsgroei. Ondernemingsgrootte of schaal en hogere productiviteit gaan samen: in tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd zijn het niet de kleine ondernemingen, maar de grote ondernemingen die een hogere toegevoegde waarde per werknemer realiseren. België heeft relatief meer kleine ondernemingen dan bijvoorbeeld Nederland of Duitsland. Dit kan onder meer worden verklaard door meer regulering in België (zoals reeds toegelicht door recente studies van de NBB), gaande van vergunningsbeleid, arbeidsmarktregulering, tot regulering mbt openingsuren van winkels. Onderzoek toont aan dat regulering een rem vormt op groei en doorgroei van kleine ondernemingen en dus ook op productiviteitsgroei. Naast schaal is internationalisering van de onderneming ook een belangrijke factor die productiviteitswinsten kan verklaren. Globale ondernemingen zijn in staat sneller globale trends op te vangen, hebben vaak toegang tot betere aankoopnetwerken en distributiekanalen en implementeren vaak meer standaardisatie in de ‘productieprocessen’. Deze globale spelers zorgen vaak ook voor positieve ‘spillovers’ naar de kleinere vestigingen (in andere sub-sectoren en niches) en andere sectoren (bv. transport, diensten). Het komt er dus op aan de randvoorwaarden te scheppen zodat kleinere ondernemingen ook kunnen doorgroeien tot nieuwe buitenlandse markten en om een klimaat te creëren waarin bestaande (en nieuwe) multinationale groepen makkelijk kunnen opereren. Een beleid gericht op doorgroei impliceert ook een systeembenadering. Recent onderzoek toont aan dat ondernemingen die goede managementpraktijken uitzetten hogere productiviteit realiseren dan andere. Dan gaat het over standaardisatie van processen, het introduceren van ‘draaiboeken’, goede HR praktijken opzetten, etc..
44 | Appendix I
Appendix I NACE 4 Digit Classificatie Detailhandel
47
Detailhandel, met uitzondering van de handel in auto’s en motorfietsen
47.1 Detailhandel in niet-gespecialiseerde winkels 47.11 Detailhandel in niet-gespecialiseerde winkels waarbij voedings- en genotmiddelen overheersen 47.19 Overige detailhandel in niet-gespecialiseerde winkels 47.2 Detailhandel in voedings- en genotmiddelen in gespecialiseerde winkels 47.21 Detailhandel in groenten en fruit in gespecialiseerde winkels 47.22 Detailhandel in vlees en vleesproducten in gespecialiseerde winkels 47.23 Detailhandel in vis en schaal- en weekdieren in gespecialiseerde winkels 47.24 Detailhandel in brood, banketbakkerswerk en suikerwerk in gespecialiseerde winkels 47.25 Detailhandel in dranken in gespecialiseerde winkels 47.26 Detailhandel in tabaksproducten in gespecialiseerde winkels 47.29 Overige detailhandel in voedingsmiddelen in gespecialiseerde winkels 47.3 Detailhandel in motorbrandstoffen in gespecialiseerde winkels 47.30 Detailhandel in motorbrandstoffen in gespecialiseerde winkels 47.4 Detailhandel in ICT-apparatuur in gespecialiseerde winkels 47.41 Detailhandel in computers, randapparatuur en software in gespecialiseerde winkels 47.42 Detailhandel in telecommunicatieapparatuur in gespecialiseerde winkels 47.43 Detailhandel in audio- en videoapparatuur in gespecialiseerde winkels 47.5 Detailhandel in andere consumentenartikelen in gespecialiseerde winkels 47.51 Detailhandel in textiel in gespecialiseerde winkels 47.52 Detailhandel in ijzerwaren, verf en glas in gespecialiseerde winkels 47.53 Detailhandel in tapijten en andere vloerbedekking en wandbekleding in gespecialiseerde winkels 47.54 Detailhandel in elektrische huishoudapparaten in gespecialiseerde winkels
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 45
47.59 Detailhandel in meubelen, verlichtingsbenodigdheden en andere huishoudelijke artikelen in gespecialiseerde winkels 47.6 Detailhandel in cultuur- en recreatieartikelen in gespecialiseerde winkels 47.61 Detailhandel in boeken in gespecialiseerde winkels 47.62 Detailhandel in kranten en kantoorbehoeften in gespecialiseerde winkels 47.63 Detailhandel in audio- en video-opnamen in gespecialiseerde winkels 47.64 Detailhandel in sportartikelen in gespecialiseerde winkels 47.65 Detailhandel in spellen en speelgoed in gespecialiseerde winkels 47.7 Detailhandel in andere artikelen in gespecialiseerde winkels 47.71 Detailhandel in kleding in gespecialiseerde winkels 47.72 Detailhandel in schoeisel en lederwaren in gespecialiseerde winkels 47.73 Apothekers in gespecialiseerde winkels 47.74 Detailhandel in medische en orthopedische artikelen in gespecialiseerde winkels 47.75 Detailhandel in cosmetica en toiletartikelen in gespecialiseerde winkels 47.76 Detailhandel in bloemen, planten, zaden, kunstmeststoffen, huisdieren en voedsel voor huisdieren in gespecialiseerde winkels 47.77 Detailhandel in uurwerken en sieraden in gespecialiseerde winkels 47.78 Overige detailhandel in nieuwe artikelen in gespecialiseerde winkels 47.79 Detailhandel in antiquiteiten en tweedehandsgoederen in winkels 47.8 Markt- en straathandel 47.81 Markt- en straathandel in voedings- en genotmiddelen 47.82 Markt- en straathandel in textiel, kleding en schoeisel 47.89 Markt- en straathandel in andere artikelen 47.9 Detailhandel, niet in winkels en exclusief markt- en straathandel 47.91 Detailhandel via postorderbedrijven of via internet 47.99 Overige detailhandel, niet in winkels en exclusief markt- en straathandel
46 | Appendix II
Appendix II: Arbeidsproductiviteit en Tewerkstelling in België versus de buurlanden op basis van de EU KLEMS data
Verschillende studies hebben gebruik gemaakt van de EU KLEMS data, dit zijn economische gegevens voor verschillende Europese landen, geaggregeerd op sectorniveau. In tegenstelling tot de analyse in onze studie, houdt de EU KLEMS data geen rekening met verschillen tussen ondernemingsgrootte tussen landen of de specifieke specialisatie in verschillende sub-sectoren, wat aanleiding kan geven tot internationale vergelijkingen die niet volledig correct zijn. Toch lijkt het nuttig om, bij wijze van ‘robustness check’, deze bron van gegevens te hanteren en te vergelijken met de bevindingen die op basis van de meer gedetailleerde ondernemingsanalyse in huidige studie tot stand is gekomen. Figuur A1 vergelijkt de arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per hoofd) en het tewerkstellingsaandeel van een aantal sectoren in België met het gemiddelde van de drie buurlanden. Op de horizontale as wordt de relatieve productiviteit van Belgische sectoren gerangschikt, waarbij 1 het gemiddelde voorstelt van de drie buurlanden. Op de verticale as is de normalisatie gesteld op 0 voor wat betreft het aandeel in de tewerkstelling. Met andere woorden, indien een Belgische sector even belangrijk is in termen van haar aandeel in de totale tewerkstelling als dezelfde sector in de buurlanden dan wordt dit aangeduid met 0. Zo stellen we vast dat voor de detailhandel de gemiddelde arbeidsproductiviteit 60 percent hoger is dan in de buurlanden (horizontale as 1.6), maar dat het tewerkstellingsaandeel bijna 3 percent punten lager (-0,03 verticale as) ligt dan het gemiddelde in de buurlanden voor de detailhandel. De grote van de cirkel geeft het belang van de sector weer in de totale tewerkstelling in België. De groothandel heeft ook een hogere productiviteit dan de buurlanden, daarenboven vertegenwoordigt ze ook een relatief groter aandeel in de tewerkstelling dan in de buurlanden. Figuur A1 suggereert dan voor de detailhandel in vergelijking met de buurlanden er nog ruimte is om tewerkstelling te verhogen (wat consistent is met schaalvergroting van de sector in haar geheel). De resultaten in Figuur A1 zijn kwalitatief vergelijkbaar met de resultaten op basis van de ondernemingsanalyse, al moet gezegd worden dat een gemiddeld productiviteitsverschil van 60 percent wellicht een overschatting is van de realiteit.
.03
Een economische doorlichting van de handel - 16 mei 2013 | 47
Aandeel Tewerkstelling, Relatief tov. Buurlanden -.02 -.01 0 .01 .02
Zakelijke Diensten GrootTransport handel
Financiële Diensten Bouw Industrie
Landbouw
Hotels & Restaurants
-.03
Detailhandel
.5
.75
1
1.25
1.5
1.75
2
Arbeidsproductiviteit Buurlanden = 1 Cijfers refereren naar 2007; Grootte van de cirkel duidt het belang van de sector in termen van tewerkstelling aan
Figuur A1 Arbeidsproductiviteit versus tewerkstellingsaandeel in België relatief tov. buurlanden