A.R. Sokolov (Russisch Staats Historisch Archief) Nederland in de documenten van het Russisch Staats Historisch Archief van de 18de tot het begin van de 20ste eeuw (Russisch-Nederlandse betrekkingen) Het Russisch Staats Historisch Archief (RSHA) is één van de grootste federale archieven in Rusland. Er bevinden zich meer dan 6.500.000 inventarisnummers, die tezamen 86 kilometer beslaan. Op basis van een decreet van de president van de Russische Federatie van 6 november 1993, staat het RSHA, samen met de Hermitage en het Russisch Museum op de lijst van bijzonder waardevolle objecten van het cultureel erfgoed van de volkeren van Rusland. In het archief worden documenten bewaard vanaf het eind van de 18de eeuw tot 1917, die de geschiedenis van het Russische Rijk weerspiegelen. De documenten betreffen staatsbestuur, jurisprudentie, Ruslands binnen- en buitenlandse politiek, de economische en politieke ontwikkeling van het land, cultuur, wetenschap, religie en diverse Russische confessies, en ook de genealogie, de geschiedenis en het gezinsleven van verschillende families en gezinnen. In het RSHA wordt een schat aan materiaal bewaard dat licht kan werpen op handel en industrie, en op de financiële, culturele, wetenschappelijke en diplomatieke betrekkingen van het Russische Rijk met andere landen vanaf de 19de tot het begin van de 20ste eeuw. In de verschillende archieffondsen treft men gegevens over de geschiedenis van meer dan 83 landen. Op dit moment worden in het RSHA documenten bewaard van de hoogste en centrale bestuursorganen van het Russische Rijk vanaf de 18de tot het begin van de 20ste eeuw. Met behulp van de RSHA-documenten kan men de geschiedenis van de betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Rusland in deze periode nauwkeurig reconstrueren. De vele documenten in het Russisch, Nederlands en Frans betreffen het economische, politieke en culturele leven van de twee landen. Het enorm aantal fondsen van de Ministeries van Handel, Industrie en Financiën werpen licht op de Russisch-Nederlandse betrekkingen op het gebeid van handel, industrie en financiën. De oudste materialen over de Russisch-Nederlandse handelsbetrekkingen bevinden zich in de fondsen van het Ministerie van het Keizerlijk Hof. Dit betreft documenten uit het begin van de 18de eeuw over de levering uit Nederland van bouwmaterialen, tegels voor de bouw en afwerking van paleizen en huizen voor de aristocratie in de nieuwe hoofdstad Sint-Petersburg. Een aanzienlijk aantal documenten schetst een beeld van de handelsscheepvaart tussen de beide landen, het aanmeren van Nederlandse vrachtschepen in Russische havens, het continentaal stelsel en de strijd tegen de invoer van Engelse goederen door schepen van neutrale landen. Om meer te weten te komen over de in- en uitvoer van levensmiddelen is het interessant de verslagen van de vergaderingen van het hoogste bestuursorgaan van het Russische Rijk, het Comité van Ministers (1814-1815) te bestuderen. Als men onderzoek wil doen naar de problemen van de betrekkingen tussen Nederland en Rusland op het gebied van handel en industrie in de negentiende eeuw kan men een beroep doen op de documenten van het Tijdelijk Departement van het Commercie-college, het Departement van de Minister van Handel, en het Departement van Handel en Industrie, en het Ministerie van Landbouw en Staatseigendommen, die in het RSHA bewaard worden. Deze documenten bevattten gegevens over de opening van Russische consulaten in sommige Nederlandse kolonies in Oost-Indië en West-Indië, bijvoorbeeld in Batavia (1865). De berichten van de consuls te Amsterdam, Antwerpen en Rotterdam over de algemene toestand van de handel tussen Rusland en Nederland en het aandeel van Rusland in de buitenlandse handel van Nederland, over de concurrentie met andere landen op het gebied van
1
de invoer in Nederland van die levensmiddelen en industriële goederen, die de voornaamste omzet tussen de beide landen opleverden, over de betekenis voor Rusland van de Nederlandse markten in verband met het feit dat Nederland een doorvoerland was voor de handel met Pruisen, alsmede statistieken, algemene rapporten, gegevens over het aandeel van Rusland in de handelsomzetten van Nederland van 1870 tot 1910, over de in- en uitvoer van verschillende goederen, lijsten van Russische handelsschepen die in Amsterdam en Rotterdam waren aangekomen, algemene overzichten over de Russisch-Nederlandse handel en over de handel in diverse goederen, vormen ongetwijfeld zeer waardevol geschiedkundig materiaal voor de bestudering van het ontstaan en de ontwikkeling van de economische betrekkingen tussen de twee zeemachten. In de archieffondsen van de instellingen die over handel en industrie gingen bevinden zich documenten uit het begin van de 19de eeuw die informatie bevatten over de oprichting door Nederlanders van de eerste handelskantoren in verschillende gouvernementen in Rusland. Het aantal Nederlandse maatschappijen op aandelen dat in de tweede helft van de 19de eeuw werd opgericht in Rusland is, in vergelijking met het aantal andere buitenlandse bedrijven dat zich tegen die tijd gevestigd had, niet erg groot. Maar desalniettemin kan men in de fondsen van de Ministeries van Handel en Industrie gegevens vinden over grote maatschappijen zoals de Russisch-Nederlandse portland-cementfabriek Camichet, de Nederlandse maatschappij voor de bewerking van klipzout in een zoutmijn in Rusland “Peter de Grote”, de RussischNederlandse maatschappij voor bosexploitatie, een internationale maatschappij voor het afsluiten van arbeidscontracten in Rotterdam, de firma “Gloeilampenfabriek Philips N.V.” (Eindhoven). Deze bedrijven werpen licht op het ontstaan en de ontwikkeling van Nederlandse investeringen in de economie van de Russische industriële markt. Tegen het eind van de 19e eeuw en in de 20ste eeuw verspreidden de Nederlandse handelshuizen op het gebied van houthandel en de verkoop van koffie, thee, wijn, tabak en andere goederen zich het snelst. Voorbeelden van deze bedrijven zijn “Harmsen & Co.”, Lipgkas & Co.”, “Java”, de gebroeders “Engberts”, “Feik & Co.” en vele anderen. In 1913 en 1914 werkte het Ministerie van Handel en Industrie aan de herziening van de handelscontracten met Nederland. De gegevens hiervan geven, samen met de officiële stukken van agenten van het Ministerie van Financiën uit de periode 1913-1916, een beeld van de buitenlandse handel, de binnenlandse markt en de productie van levensmiddelen aan de vooravond van en tijdens de Eerste Wereldoorlog. Tussen de officiële stukken van de agenten bevinden zich ook verschillende documenten op het gebied van wetgeving, die opgevraagd werden door verschillende departementen en instellingen, bijvoorbeeld over de arbeidsomstandigheden van winkelpersoneel in Nederland (1903-1904), over de herziening van het Nederlandse douanetarief (1911), maar ook antwoorden op vragen van particulieren, voornamelijk over de prijzen van Nederlandse levensmiddelen en industriële goederen, over de afzetmogelijkheden hiervan, en over goederen die niet uitgevoerd mochten worden. Interessant voor de onderzoeker is het materiaal over de Haagse vertegenwoordiging van het Ministerie van Handel en Industrie tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het is mogelijk de geschiedenis van de financiële en bankbetrekkingen tussen Rusland en Nederland te reconstrueren vanaf het eind van de 18de eeuw tot aan het begin van de 20ste eeuw, vanaf Catharina II tot aan de laatste Russische tsaar Nicolaas II. In de fondsen van het Departement van Staatsinkomsten (1773-1821), de Kantoren van Hofbankiers (1780-1811), de Raad aan het Keizerlijk Hof (1769-1801) en in de fondsen van andere instellingen die het beheer voerden over de Russische financiën bevinden zich documenten over een lening van 7,5 miljoen gulden bij de Amsterdamse bankiers De Smet in 1796, over de werkzaamheden van De Smet in Rusland, en over de toekenning aan de bankiers De Smet van de erfelijke baronstitel wegens hun verdiensten voor Rusland. In de
2
collectie wapenschilden en oorkondes van de Russische adel, die afgegeven waren door de tsaar, bevindt zich een afbeelding en een beschrijving van het wapen van De Smet. Zeer interessant voor het onderzoek naar de werkzaamheden van het grote hofbankiershuis Hope, en hun banden met Rusland, zijn de brieven van het bankiershuis, onder andere over de verstrekking van leningen, over de koers en de verkoop van obligaties van Russische leningen, over de afbetaling van de Russische staatsschuld door het kantoor Hope & Co, over financiële transacties met betrekking tot Nederlandse leningen, memoranda van de Minister van Financiën E.F. Kankrin aan Nicolaas I over rapporten van de hofbankiers. In de persoonlijke fondsen van de directeur van de Staatshandelsbank L.I. Ribopier (1781-1865), de voorzitter van de Departementen van Economie en Burgerzaken van de Staatsraad N.S. Mordvinov (1754-1845) bevinden zich notities, lijsten en andere documenten over een lening die in 1809 in Nederland was afgesloten en over de “Nederlandse schuld” (aan Rusland). Informatie over verschillende financiele operaties van Rusland, waaronder ook die met Nederland ten tijde van het continentaal stelsel, over Russische fondsen die zich in Amsterdam bevonden, over de verkoop van obligaties in Amsterdam door de bankiers Hope, onder meer voor de bouw van de spoorlijn Petersburg-Moskou, over de aankoop door Hope &Co van Russische, Nederlandse en Oostenrijkse fondsen, over de onderscheiding met orden van de directeurs van bankiershuizen en hun assistenten, waaronder Lippman, Rosenthal &Co, kan men terugvinden in de fondsen van het Comité van Financiën, van de Bijzondere Kanselarij voor Credieten, en andere afdelingen van het Ministrie van Financiën. Zonder te overdrijven kan gezegd worden dat de unieke verzameling documenten van het RSHA op het gebied van de ontwikkeling van het economisch denken, van wetenschap en praktijk met betrekking tot financiële zaken en het bankwezen, over rol en betekenis van het bankwezen in de ontwikkeling van het kapitalisme, en het aangaan van banden met buitenlandse partners op financieel gebied, een schat aan bronnen is voor het onderzoek naar de economie en het financiële leven niet alleen van Rusland, maar ook van andere landen. In het RSHA wordt het gehele fonds van het Ministerie van Financiën bewaard van de periode 1801-1914. Dit fonds bevat documenten van departementen, commissies en comités die bij het Ministerie van financiën hoorden. De fondsen van het Departement van de Minister van Financiën, de Algemene Kanselarij van de Minister van Financiën, de Bijzondere Geheime Kanselarij van de Minister, douanecomités, bankfondsen, credietinstanties, documenten van particuliere banken en andere industriële ondernemingen, wiens werkzaamheden voor heel Rusland belangrijk waren, en vele andere fondsen en documenten, zijn zeer waardevol geschiedkundig materiaal. In het fonds van de Petersburgse (Petrogradse) Internationale Handelsbank bevinden zich bronnen over de deelname van de Parijse Nederlandse bank en Nederlandse bankiershuizen in 4% van een Russische goudlening in 1890, een gemeenschappelijke 4% van een lening voor de Russische spoorwegen, en ook van 4% van de obligaties voor de Nederlandse ZuidAfrikaanse spoorwegmaatschappij; in het fonds bevinden zich onder meer ukazes van de tsaar aan de minister van financiën, contracten over de deelname van Russische banken in syndicaten van buitenlandse banken, waaronder Nederlandse, correspondentie over het aandeel van de Petersburgse Handelsbank in Franse, Engelse en Nederlandse syndicaten met betrekking tot het uitschrijven van een Russische staatslening in 1909. Zoals al eerder is opgemerkt, bevinden zich in de bankfondsen ook de collecties van banken die van algemene betekenis waren voor Rusland. Zo is in het archief materiaal bewaard gebleven over operaties van de Nederlandse Bank voor Russische Handel over de periode 1911- 1917, en van de Russisch-Nederlandse Bank over de periode 1913-1918.
3
Bestudering van bibliografieën en bronnenstudies van de laatste 30 jaar over operaties van Nederlandse banken op de Russische financiële markt wijzen uit dat in sommige gevallen geen enkele aandacht is besteed aan de archieven van de betreffende banken. Ondanks de geringe omvang van de fondsen, die niet meer dan 200 inventarisnummers bevatten, zijn de een paar duizend pagina’s tellende documenten van de Nederlandse en de Russisch-Nederlandse bank belangrijk en uniek bronnenmateriaal voor de RussischNederlandse bankbetrekkingen en voor het behoud van de traditionele wisselwerking tussen de financiële kringen van Rusland en het Konkrijk der Nederlanden. Zo geven de informatieve correspondentie van de Nederlandse Bank met verschillende bedrijven, onder meer over het starten van operaties, notulen van de eerste algemene vergadering van aandeelhouders van de Nederlandse Bank, correspondenties over de opening van de Bank, verslagen van de vergaderingen van het bestuur van de Bank over bankoperaties, boeken met gegevens over alle credieten, documenten over het personeel en andere bankdocumenten van de Russisch-Nederlandse bank een beeld van de doelstellingen, taken, ondernemingen en activiteiten van deze banken in de financiële hoofdstad van het Russische Rijk - Sint-Petersburg -, over een periode van enkele jaren tot aan de Oktoberrevolutie van 1917. In het bijzonder zou ik kort iets willen zeggen over de geschiedenis van een groot aantal fondsen, dat het belangrijkst is voor onderzoek naar de geschiedenis van het protestantisme, de Hollandse gemeente in Rusland en de Hollandse kerk. Met zekerheid kan ik zeggen dat er op dit moment slechts een gering aantal publicaties is van Russische wetenschappers over de geschiedenis van de reformatorische confessie, onder meer ook van de Hollandse gemeente, waarbij archiefmateriaal als bron heeft gediend. De afgelopen twee jaar hebben theologen, historici en archivarissen uit Nederland intensief en vruchtbaar samengewerkt met hun Russische collega’s terwijl zij archiefmateriaal over de Hollandse Hervormde Kerk bestudeerden en dit materiaal in wetenschappelijke kring onder de aandacht brachten. Uniek wat betreft samenstelling en inhoud is het fonds van het Departement voor Geestelijke Zaken van de buitenlandse confessies, dat 30 duizend inventarisnummers bevat uit de periode 1809-1917. De voorganger van het Departement voor Geestelijke Zaken van de buitenlandse confessies was het Hoofdbestuur voor Geestelijke Zaken van de buitenlandse confessies, dat op 25 juli 1810 was opgericht. In 1817 werd het Departement ten gevolge van een reorganisatie ondergebracht bij het Ministerie van Geestelijke Zaken en Volksonderwijs, waarbij het zeggenschap kreeg over de geestelijke zaken van alleen de buitenlandse confessies. In 1832 werd dit ministerie toegevoegd aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken in de hoedanigheid van departement. Ongeveer één jaar functioneerde het departement als zelfstandige instelling, waarna het opieuw ondergechikt werd gemaakt aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken. In 1917 werd de instelling, die alle zaken betreffende de nietothodoxe confessies behandelde, gereorganiseerd. Het Departement voor Geestelijke Zaken van de buitenlandse confessies had zeggenschap over alle confessies, behalve de orthodoxe, die op Russisch territorium bestonden, onder meer katholieken, Griekse geünieerden en protestanten. In Rusland bestonden drie protestantse confessies: de evangelisch-lutherse, de evangelisch-augsburgse en de evangelischreformatorische. Het bestuur over deze kerken in Rusland lag bij verschillende instellingen van de hoogste en centrale bestuursorganen van het Russische Rijk. Het centrale, aan het departement ondergeschikte, bestuursorgaan van de evangelisch-lutherse kerk in Rusland was het Generaal Evangelisch-luthers Consistorie te Sint-Petersburg, dat was opgericht op 20 januari 1832. Dit bestond uit een wereldlijke president, een geestelijke vice-president, en
4
wereldlijke en geestelijke leden. De plaatselijke bestuursorganen waren de consistories. Hieronder vielen alle evangelisch-lutherse gemeentes in Rusland, met uitzondering van enkele kolonies van buitenlandse kolonisten. Er waren acht consistories en in overeenstemming daarmee acht consistoriale districten in Rusland: Petersburg, Lijfland, Estland, Koerland, Moskou, Oesel, Riga en Reval. Aan het hoofd van deze consistoriale districten stonden generaal-superintendanten en intendanten, die eens per jaar alle predikanten bijeenriepen voor de synode van het betreffende district voor de bespreking van diverse bestuurlijke kwesties van de lutherse kerken. Voor de behandeling van algemene bestuurskwesties, die de gehele lutherse kerk in Rusland betroffen, riep de minister van binnenlandse zaken een generale synode bijeen, waar afgevaardigden van alle consistoriale districten aanwezig waren. Een bijzondere plaats in kerkbestuurlijk opzicht werd ingenomen door de lutheranen in de Duitse kolonies in Transkaukasië, en ook door de lutheranen en gereformeerden in Archangelsk. Deze lutheranen en gereformeerden in Archangelsk verenigden zich in een zogenaamde evangelische gemeente, die ook direct onder het departement voor geestelijke zaken van de buitenlandse confessies viel. In de westelijke regio ging de evangelisch-lutherse synode van Vilnius over de zaken van de evangelisch-lutherse kerk. Deze synode kwam één of twee keer per jaar bijeen. Het dagelijks bestuur van de genoemde synode was in handen van het Evangelisch-Reformatorisch College van Vilnius. In alle overige Russische gouvernementen waar de evangelisch-reformatorische confessie bestond, bevonden zich Gereformeerde zittingen, die een onderdeel waren van de plaatselijke evangelisch-lutherse consistories. De inhoud van de documenten van het Departement voor Geestelijke Zaken van de buitenlandse confessies van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is zeer veelzijdig. Van grote wetenschappelijke betekenis zijn de documenten over de geschiedenis van het protestantisme, en van de vorming van de hervormde gemeenten, en over het bezit van de protestantse kerk en over de verplichtingen van de boeren tegenover deze kerk, over protestantse onderwijsinstellingen, over het interieur van de Hollandse Hervormde kerk te Sint-Petersburg in de periode 1874-1890, over het ontstaan van de Franse en Duitse hervormde gemeenten te Sint-Petersburg, over benoemingen, ontslag, en onderscheiding van geestelijken en werknemers van geestelijke instellingen, en de benoeming van predikanten bij de Hollandse kerk te Sint-Petersburg. Wetsdocumenten, rapporten over de protestantse confessie, overzichten van perspublicaties, statistieken over het aantal kerken van de buitenlandse confessies te Sint-Petersburg, algemene gegevens over het aantal geboortes, huwelijken, en sterfgevallen binnen de protestantse confessie en de vele andere documenten van algemene aard die zich in dit fonds bevinden kunnen de voornaamste bron worden over de geschiedenis van het ontstaan en de activiteiten van de hervormde gemeentes in Rusland. De fondsen van de Algemene en de Petersburgse Evangelisch-lutherse Consistorie, waarin zich onder andere correspondentie bevindt over de zaken van de Gereformeerde zittingen over de periode 1885-1916, alsmede genealogisch materiaal van de afzonderlijke hervormde gemeenten, kunnen ook gebruikt worden voor onderzoek naar de geschiedenis van het bestuur van de hervormde gemeenten in Rusland. Voor de bestudering van de banden van de Russische keizerlijke familie Romanov en het Nederlandse koningshuis, van het huishouden van het hof en het leven van de Nederlandse koninklijke familie en de Russische tsarenfamilie in de 19e en 20e eeuw, zowel op gewone als op hoogtijdagen, zijn de onschatbare fondsen van het Ministerie van het Keizerlijk Hof, dat in 1882 werd opgericht met het doel alle delen van het hof samen te voegen, van zeer groot belang, maar ook de documenten van de kantoren en bureaus van de tsarina’s, grootvorsten en -vorstinnen. Tussen de documenten over de relatie met het Nederlands vorstenhuis bevinden zich onder ander de huwelijkscontracten van grootvorstinnen met vertegenwoordigers van het
5
Nederlandse koningshuis, zoals het huwelijkscontract van de latere koningin der Nederlanden Anna Paulowna met prins Willem II. Er zijn stukken betreffende verlovings- en huwelijksceremoniën, er zijn kamerjournalen over de feesten en ontvangsten ter gelegenheid van geboorten in de koninklijke families, zoals de geboorte van de erfprins Alexander Paulus Lodewijk in 1817 en de latere Nederlandse koning Willem III. We lezen over de visites en audiënties van Nederlandse hoogwaardigheidsbekleders bij de Russische tsaren en treffen documenten aan over de onderscheiding van leden van het Nederlandse koningshuis met Russische orden. De officiële en privé-correspondentie uit de periode 1816-1853 van de Koningin der Nederlanden, Anna Paulowna, en de brieven van prins Hendrik en prinses Sophie uit 1849 zijn ongetwijfeld van groot belang voor de onderzoeker. De genealogische documenten van het Russische tsarenhuis, waarin zich de doop- en huwelijksakten van de hoogste personen van Rusland en Nederland bevinden, zijn niet alleen zeer waardevol als historische bron, maar kunnen bovendien als monumenten van kalligrafie worden gezien. In 1999 heeft het RSHA, ondersteund door de Consulaat-Generaal van het Koninkrijk der Nederlanden de gids “Betrekkingen tuseen de Russische keizerlijke familie en het Nederlands Koningshuis” uitgegeven. Ook op dit moment wordt in de fondsen van het RSHA onderzoek verricht naar documenen over de geschiedenis van de dynastieke betrekkingen, waardoor intussen nieuwe materialen voor deze gids ontsloten zijn. De fondsen van het RSHA verschaffen de mogelijkheid informatie te verzamelen over de meest uiteenlopende aspecten van de Russisch-Nederlandse betrekkingen in de achttiende, negentiende en twintigste eeuw. Onderscheiden kunnen worden stukken betreffende: - Russisch-Nederlandse wetenschappelijke betrekkingen; - Buitenlandse polititek; - Nederlanders in dienst van Rusland; - De geschiedenis van Nederlandse adellijke families - Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Rusland; - Russische diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland; - Architectuur, beeldende kunst, en de aanschaf van schilderijen in Nederland; - De werkzaamheden van architecten en vaklui in Sint-Petersburg in de eerste helft van de achttiende eeuw: zij speelden een grote rol in de bouw van de Russische hoofdstad en de residenties buiten de stad. - De uitgave en uitwisseling van literatuur. De documenten van het RSHA werpen licht op verscheidene aspecten van de internationale Haagse Vredesconferenties en conventies van 1899 en 1907. Belangrijke bronnen voor onderzoekers op dit gebied zijn de voorbereidings- en evaluatiedocumenten van de verschillende internationale conferenties, die aan de eerste Haagse Vredesconferentie van 1899 vooraf gingen. Voorts zijn er notitites en correspondentie van Russische staatslieden, van personen die openbare ambten bekleedden en wetenschappers over de eerste Haagse Vredesconferentie. Zo vinden we stukken van de hand van de gezant in Nederland, Graaf Palin, en van F.F. Martens, professor in het internationale recht aan de universiteit van SintPetersburg. Dan zijn er documenten over de activiteiten van het internationale scheidsgerecht en over de benoeming van N. Muravjev tot permanent kamerlid. Verder nog de zakelijke, officiële, maar ook de geheime correspondentie van de agenten van het Ministerie van Financiën over het verloop van de Haagse Vredesconferentie van 1899, materiaal over de totstandkoming van de einddocumenten van de conventies, en over de activiteiten van de internationale “Vredesbeweging”.
6
Een zeer interessante bron voor het historische onderzoek naar deze internationale Haagse conferenties vormen de dossiers uit de fondsen van de verschillende departementen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Het Ministerie van Financiën en andere ministeries, tot wier competentie de kwesties behoorden die in Den Haag besproken werden en die uitvoering moesten geven aan de daar gesloten conventies. Ook persoonlijke fondsen bieden op dit terrein soms belangrijke aanvullingen. Omdat het RSHA ernaar streeft zo breed mogelijk gebruik te maken van zijn fondsen en deze toegankelijker te maken voor onderzoekers, publiceert het de waardevolste en interessantste documenten, stelt thematische overzichten samen, verricht wetenschappelijk onderzoek bij het ontsluiten van documenten over de Russische en buitenlandse geschiedenis, en werkt aan de uitgave van verschillende handleidingen. Vele documenten in het RSHA wachten nog op ontsluiting. Uit bovenstaande zal duidelijk zijn dat de ontsluiting van de documenten betreffende de Nederlandse geschiedenis en de Russisch-Nederlandse betrekkingen in het RSHA grote mogelijkheden biedt voor onderzoek. Daarom verdient het aanbeveling dat een uitgebreid overzicht tot stand gebracht zal worden van de RSHA-fondsen die de geschiedenis van Nederland en de wederzijdse betrekkingen betreffen. In de toekomst zou een dergelijk overzicht als basis kunnen dienen voor een handleiding over de geschiedenis van de RussischNederlandse betrekkingen. Daarmee worden de fondsen van het RSHA voor elke geïnteresseerde toegankelijk. Het zal het gebruik van de reeds ontsloten documenten en de ontsluiting van nieuwe materialen vergemakkelijken en daardoor het initiatief tot nieuw wetenschappelijk onderzoek bevorderen.
7