ANTONIUS MET HET VARKEN
1
Tamara Kieft
ANTONIUS MET HET VARKEN
Uitgeverij Kieft B.V. Nijmegen, 2004 2
Elke gelijkenis met werkelijke personen of gebeurtenissen is toevallig. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form without written permission from the publisher.
Uitgeverij Kieft B.V. Eerste druk, juli 2004 © 2004 Tamara Kieft Omslagontwerp: Tamara Kieft
ISBN 03061970NTIK
3
INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE ........................................................................ 4 HOOFDSTUK 1 OP VROUWENJACHT...................................... 6 HOOFDSTUK 2
’T BOEK IN DE KERK .................................... 19
HOOFDSTUK 3
HET VARKEN................................................. 35
HOOFDSTUK 4
LEVENSKUNST ............................................. 47
HOOFDSTUK 5
HET MODEL ................................................... 62
HOOFDSTUK 6
AAN HET WERK............................................. 75
HOOFDSTUK 7
DE ONTDEKKING .......................................... 85
HOOFDSTUK 8
BRUIDSSLUIER ............................................. 99
4
Elke gelijkenis met werkelijke personen of gebeurtenissen is toevallig.
5
HOOFDSTUK 1 Op vrouwenjacht Het was erg koud en pikdonker. Anton Derks liep vol goede moed naar het café op de brink. Hij zag eruit alsof hij net uit de droogtrommel kwam. Zijn overhemd en broek waren verkreukt, zijn zwarte haren klitten en er stonden striemen op z’n gezicht en in zijn hals. Hij had te lang geslapen op de bank. Het journaal was helemaal aan hem voorbijgegaan, het weerbericht inbegrepen. Jammer, want dat had juist mooie gespreksstof kunnen opleveren. Anton dacht aan de vrouw die hij zou willen ontmoeten: een
blonde
met
sprekende
ogen,
zoals
die
tv-
presentatrice van de KRO. Een zelfstandige vrouw met een goed inkomen. Hij zou haar drankjes aanbieden, een babbeltje maken, vertellen over zijn schilderijen en als de vrouw dan interesse toonde, zou hij terloops om haar e-mail adres vragen, zogenaamd om haar informatie toe te sturen over zijn werk.
6
Anton
was
kunstenaar.
Hij
maakte
surrealistische
schilderijen van olieverf. Hij had een huis met atelier in Sint Anthonis, een klein dorp in Noord-Brabant, vlakbij Boxmeer. In de volksmond heette Sint Anthonis: Sint Tunnis. Anton vond het heerlijk om in Sint Tunnis te wonen met de mooie brink en de statige kerk uit de 15e eeuw. Het was er rustig en gemoedelijk en hij had een fijne buurman. Er was maar één bezwaar: hij kwam er maar moeilijk in contact met vlotte jonge vrouwen. Steeds vaker zat hij de weekenden alleen. Al zijn vrienden hadden een partner, woonden samen of waren zelfs getrouwd, maar hij moest altijd maar van alles regelen en organiseren om niet moederziel alleen te hoeven zijn. En dat op zijn veertigste!
Zijn maaltijden werden steeds minder uitgebreid. ’s Avonds at hij een omelet, want waarom zou hij voor zichzelf koken? Hij was toch maar alleen. Het ontbijt sloeg hij sowieso bijna altijd over. Een ontbijt werd immers pas de moeite waard als het op bed werd geserveerd door een blonde schone. 7
Aan zijn huis besteedde hij ook niet veel aandacht. De muren waren asgrauw geworden en de verflaag op de deuren was afgebladderd. Als hij commentaar van zijn vrienden kreeg op de miserabele staat waarin zijn woning verkeerde, verzuchtte hij altijd dat hij niet veel gaf om uiterlijk vertoon. Dan wees hij op het fantastisch uitzicht dat hij had op de riante woonboerderij van zijn buurman en goede vriend Fred Jambon. ‘Als het huis hier instort, trek ik gewoon bij hem in.’
Vanavond was Anton Derks op weg naar café ’t Hert. Hij zou zijn ogen goed de kost geven, want er waren zeker genoeg vrouwen te vinden. De kunst was alleen om het juiste dekseltje op het potje te passen. Vrouwen waren als de sterren aan de hemel, klein maar schitterend. Hij zou het meest oogverblindende sterretje vinden. Vrouwen waren als de witte ijskristalletjes op de Brabantse bomen, sierlijk en puur. Hij zou het reinste kristalletje ontdekken. Vrouwen hadden de behaaglijke warmte om zich heen van deze herberg. Als hij de ware
8
gevonden had, zou hij haar tegen zich aandrukken en haar met heel zijn wezen koesteren.
‘Een oude klare, graag,’ zei Anton tegen de barman. Hij nam meteen plaats op een barkruk en keek tersluiks rond. ‘Ze zeggen dat er weer een elfstedentocht zit aan te komen, hè!’ begon de barman. ‘O ja?’ reageerde Anton verstrooid. ‘Man, heb je dat niet gezien op de tv vanavond dan? In Sneek waren ze ’t ijs al aan het keuren. Hier de klare.’ De barman zette het volle borrelglas met een klap voor hem neer. ‘Zet maar even op de rekening. Voorlopig ben ik hier nog niet weg.’ ‘O?’ zei de barman en hij trok een guitig gezicht. ‘Ga je al weer oefenen voor carnaval?’ ‘Tja, ze willen natuurlijk dat ik weer meedoe aan de pronkzitting, maar daar heb ik dit jaar geen trek in,’ antwoordde Anton, terwijl zijn blik bleef rusten op een nogal goed gevulde blondine die stond te praten met een oudere vrouw die een bril droeg met een dik zwart 9
montuur. De blondine had een intelligente blik, vond Anton.
Anton probeerde oogcontact met de blondine te maken, maar ze zag hem niet staan. Ze lachte wat tegen de oude brillendame. ‘Wat zit ik hier nou te kijken?’ dacht Anton bij zichzelf, ‘vooruit, erop af!’ Eerst nam hij nog snel even twee glaasjes oude klare. ‘Hupsakee, gewoon m’n mond opendoen.’
‘Hé, hallo, ken ik jou niet van vroeger, van het Elzendaal College?’ Wat een slechte smoes eigenlijk, schoot het door hem heen, want ze leek een stuk jonger dan hij. Hoe zou hij haar dan ooit van de middelbare school kunnen kennen? De blonde vrouw keek hem koel en onderzoekend aan. ‘Nee hoor, ik denk dat je je vergist.’ Ze wendde zich onmiddellijk weer tot haar vrouwelijke gesprekspartner en keurde Anton verder geen blik meer waardig. Ze droeg een strak shirt met tijgerprint, zag hij nou. 10
Anton besloot voorzichtig op haar rechterschouder te tikken, maar de blondine werd zo in beslag genomen door die oude vrouw, dat ze het niet eens merkte. Haar behoedzaam bij haar rechterschouder pakken en haar een beetje naar zich toe draaien dan?
‘Hé, blijf met je poten van me af!’ De blondine vertrok haar gezicht in een agressieve grimas. Ze vroeg zich kennelijk af wie hij wel niet dacht dat hij was. De oude vrouw met de bril keek hem nu ook aan en voegde er sarcastisch aan toe: ‘Kijken mag, aankomen niet!’ Anton Derks kon wel door de grond zakken. Beteuterd liep hij terug naar zijn barkruk. Hij schoof zijn ellebogen op de bar en liet zijn hoofd in zijn handen vallen. ‘Ik doe toch helemaal niets?’ rechtvaardigde hij zich tegenover de barman, maar die was bezig met pilsjes tappen en hoorde hem niet.
11
Er verstreken enige uren en Anton Derks had al heel wat glaasjes achterovergeslagen. Hij zag daas. Hij was een dwaas. Vrouwen waren net als alcoholische drankjes, eerst veelbelovend en lekker, dan kwam het moment dat je niet meer wist of ze lekker waren of niet en daarna kwamen ze je neus uit. Natuurlijk moesten er ergens op deze wereld schatjes rondlopen, maar die blondine van vanavond was een arrogante meid, die zou zijn overhemden nooit strijken. Hij wilde een vrouw die bovenal lief was.
‘Anton, je moet ze niet van achteren benaderen, maar van voren,’ grapte de barman. ‘Die!’ en hij wees op een zwaar opgemaakte vrouw met een permanentje die aan de leestafel zat en verdiept was in de Privé. Ze was net een kwartier geleden binnen komen lopen. Hij knikte Anton bemoedigend toe. Anton grijnsde veelbetekenend terug en liep, zo goed en zo kwaad als het nog kon, op de vrouw af. Hij moest zich staande houden aan de tafel. 12
‘Ben je hier alleen?’ vroeg Anton. ‘Ja,’ antwoordde de vrouw aarzelend. Ze keek schichtig om zich heen. ‘Mag ik bij je komen zitten?’ ‘Ja.’ De vrouw keek hem blij verrast aan. Anton ging pal naast haar zitten. ‘Hoe heet je?’ ‘Sylvia,’ zei ze onzeker en ze schoof iets opzij omdat ze de alcoholische walm die om hem heen hing niet prettig vond. ‘Hoi Sylvia, ik ben Anton.’
Uit de hoek van het café begon wat jongvolk te joelen. De kereltjes zetten op valse toon een oude carnavalskraker in: ‘Trouw niet voor je veertig bent en alle geheimen van het huwelijk kent. Heus, het is nog niet te laat, als je na je veertigste pas trouwen gaat…’ ‘’t Is genoeg geweest!’ schreeuwde de barman.
13
Anton en Sylvia raakten weldra in een diep gesprek verwikkeld over het omslagartikel in de Privé. Het stuk ging over Sylvia Millecam, een bekende actrice uit Boxmeer die gestorven was aan borstkanker. Sylvia Millecam moest niets hebben van de reguliere artsen, ze zocht haar heil bij alternatieve genezers. ‘Vorig jaar ontdekten ze bij mij ook een knobbeltje…’ Anton reageerde geschrokken op deze ontboezeming en keek onwillekeurig naar Sylvia’s borsten. ‘…maar het was niets. Toch zou ik altijd luisteren naar mijn dokter. Hij heeft er immers voor gestudeerd!’ Anton knikte begripvol. Hij vond dat Sylvia lekker rook, maar ze was wel een beetje
ordinair
met
die
zware
make-up
en
dat
permanentje. ‘Wat wil je drinken?’
Ze sloegen samen heel wat pilsjes achterover en Anton durfde het zich nu zelfs al te permitteren om licht over haar schouder te strijken, zonder bang te zijn dat ze net zo zou reageren als de blondine. Hij voelde een warme gloed 14
door zijn lichaam trekken. Hij had zo hartstochtelijk verlangd naar een vrouw, hij wilde zo graag een stem in zijn oor horen die lieve woordjes fluisterde, een hand die over zijn borst streelde, over zijn dijbeen en nog veel meer. Hij was dronken, niet alleen van de drank, maar ook van de belofte van liefde.
Met een klap sloeg de deur van café ’t Hert open. Een beer van een vent met een gladgeschoren kop verscheen in de deuropening. Hij keek furieus rond. ‘Sylvia! Wat doe je daar?’ brulde hij. Hij stapte agressief op hun tafel af. In Sylvia’s ogen verscheen een gealarmeerde uitdrukking. ‘Wat doe je hier, gek wijf? Ik heb je overal lopen zoeken. Vooruit, meekomen!’ De man begon aan haar arm te sjorren. Sylvia gaf een kreetje. ‘Hé, laat dat eens!’ wierp Anton tegen. ‘Laat dat eens? Wat heb jij daarmee te maken? Dit is mijn vrouw! Mijn vrouw zit zaterdagnacht niet in de kroeg. Begrepen?’ schreeuwde de man. ‘Is dit je man?’ vroeg Anton zachtjes aan Sylvia. 15
Sylvia knikte en rilde van angst. Nerveus wreef ze over haar wang. Anton keek van de man naar de vrouw en terug en zijn hart brak toen hij Sylvia zo als een angstig haasje zag staan. Hij wendde zich manmoedig tot haar echtgenoot: ‘Ze zat hier gewoon wat te lezen. Laat haar toch met rust.’ Hij had deze zinnen nog maar nauwelijks uitgesproken of hij voelde een enorme dreun tegen zijn voorhoofd, zijn schedel leek te splijten. Hij verloor zijn evenwicht, viel naar beneden, steeds dieper, steeds sneller, hij viel in een zwart gapend gat.
‘Anton! Anton!’ Iemand plensde koud water in zijn gezicht. Anton knipperde met zijn ogen. Waar was hij? ‘Je moet naar de eerste hulp. Je bloed als een rund, man.’ Hij zag het bezorgde gezicht van de barman van café ’t Hert boven zich hangen. Anton kwam half overeind en moest braken. ‘Wat is er gebeurd?’ kreunde hij. ‘Je bent neergeslagen.’
16
Anton keek langzaam om zich heen. De resterende bezoekers van het café hadden zich om hem heen verzameld. Elf paar verontruste ogen waren op hem gericht. ‘Het was die broer van Vloet,’ begon een van de omstanders. Anton kwam langzaam bij zinnen. ‘Waar is de kale knikker?’ vroeg hij. ‘Hij is ’m meteen gesmeerd. Hij heeft zijn vrouw meegenomen,’ antwoordde de barman. ‘Sorry, Anton, ik had werkelijk geen idee. Ik kende haar niet.’ ‘’t Is goed, ’t is goed,’ zuchtte Anton. Hij ging staan. Hij voelde zich heel beroerd, alsof hij een zware griep onder de leden had. Zijn voorhoofd leek in brand te staan en hij was duizelig. ‘Meneer, u moet aangifte doen bij de politie, hoor!’ riep een jongeman. Anton greep moeizaam zijn jas en voetje voor voetje schuifelde hij naar de deur. Een paar jongelui in het café probeerden hem ervan te weerhouden om in deze toestand te vertrekken, maar hij was eigenwijs. ‘Ik zal die vent mores leren!’ 17
Eenmaal buiten sloeg de wanhoop bij Anton toe. De liefde had zich weer eens niet aan haar woord gehouden, ze beloofde het paradijs, maar kwam haar zoete belofte niet na. Hij was nog steeds alleen. Alleen en verwond, koud en verlaten. Het bloed druppelde van zijn voorhoofd in de verse sneeuw. Anton had moeite om zich staande te houden. Hij had sinds zijn twintigste niet meer gehuild, maar nu huilde hij. Het waren dronkemanstranen. ‘Was ik nu maar bij moeder,’ snikte hij. Hij zwoer bij zichzelf dat hij zijn moeder nog deze week zou bezoeken. Zijn moeder was zo lief en hij had de laatste jaren zo weinig naar haar omgekeken. Maar misschien moest hij nog even wachten met zijn bezoek, want de arme vrouw zou zich doodschrikken als zij hem met deze gapende hoofdwond zag.
18
HOOFDSTUK 2
’t Boek in de kerk
De Elfstedentocht was er niet gekomen, maar dat kon de Brabanders eigenlijk niet veel schelen. Het was al koud genoeg. De damp van de varkensstallen bleef rond de boerderijen hangen, de akkers waren leeg en bevroren, de bomen kaal en stijf. In het Sint Anthonisbos scharrelden de Kempische heideschapen dicht tegen elkaar aan. Het wolfdak van ‘De Vloetse Hoeve’ kraakte. De schuiframen van ‘Het Muldershuus’ tochtten. De winter was nog lang niet voorbij. De dorpelingen begonnen met hart en ziel naar de carnavalsdagen te verlangen, wat vertier in deze donkere tijd.
Anton Derks had zijn centrale verwarming ver boven de twintig graden Celsius gezet en lag languit op de bank in zijn woonkamer, een rubberen kruikje tegen zijn rug, een kussentje onder zijn hoofd, waarop nog steeds de sporen te zien waren van de klap van de broer van Vloet. Een grote paarse bult boven zijn neus met her en der korsten. 19
Die man had hem flink te pakken gehad. Drie dagen had Anton op bed moeten doorbrengen. Hij had aangifte gedaan bij de politie, maar er nooit meer wat van gehoord.
Anton schrok op van de telefoon die hard overging. Hij nam met tegenzin de hoorn op. ‘Met Anton.’ ‘Hé, Anton, met Christian!’ Het was Christian Jacobs, zijn vriend. ‘Hoe is ie, jongen? Weer als een dolleman gevochten?’ ‘Moet je een klap hebben dan?’ pareerde Anton hem. ‘Hé jongen, heb je zin om vanavond de bloemetjes buiten te zetten? Ik heb twee kaartjes voor een dansfeest in Den Bosch. Wil je mee?’ vroeg Christian. ‘Pffff…,’ zuchtte Anton, ‘ik heb geen zin om vanavond helemaal naar Den Bosch te gaan, hoor.’ ‘O, je ligt dus weer op je bank te maffen? Okay, dan bel ik nog even verder of ik iemand meekrijg. Goed weekend, hè!’ ‘Ja, jij ook en ga maar lekker rollebollen met die Bossche bollen!’ Anton legde de hoorn met een grote zucht neer.
20
Christian was al jaren zijn vriend. Ze hadden ooit samen in hetzelfde
huis
gewoond.
Inmiddels
was
Christian
getrouwd en had hij twee kinderen in de puberleeftijd, een meisje en een jongen. Christian leek alles mee te hebben in zijn leven, een optimistische kijk op het leven, een leuke vrouw, een goede baan, een mooi huis. De enige complicatie in zijn bestaan werd gevormd door het recalcitrante gedrag van zijn dochter. Zij was zo brutaal dat zij bijna dagelijks het bloed onder zijn nagels vandaan haalde. De sfeer in huis was dan om te snijden, zijn vrouw moest regelmatig tussenbeide komen.
Christian kon smakelijk vertellen over de ruzies met zijn dochter. Hoe zij slagroom had verwisseld met zijn scheerschuim en zijn gezicht ’s ochtends helemaal plakte. Hoe zij zijn klassieke cd’s aan elkaar had geplakt en verwerkt had tot een asbak, omdat zij de muziek niet kon verdragen. Of hoe zijn vrouw een aan hem gerichte liefdesbrief in handen had gekregen. Zijn vrouw was in alle staten geweest, omdat ze meende dat Christian er achter haar rug een liefje op nahield. Pas weken later werd 21
duidelijk dat zijn dochter de brief had geschreven om haar vader in een kwaad daglicht te stellen.
Anton had geen kinderen over wie hij zich druk kon maken. Hij had kind noch kraai. Anton liep maar gauw naar de keuken om zijn fles jenever te pakken. De laatste tijd dronk hij steeds meer. De hele ochtend lag hij dan in bed om zijn roes uit te slapen. Toen hij de deur van de keuken opende, stroomde er lauw water over zijn voeten. Anton vloekte; de hele keuken stond blank. De afvoerslang van zijn wasmachine was losgeschoten. Hij zette de wasmachine uit, maar had niet de puf om de vloer te gaan dweilen. ‘Dat komt morgen wel,’ mompelde hij, en slofte terug naar de woonkamer met de fles sterke drank.
De volgende ochtend werd Anton naast de bank wakker met barstende koppijn. Hij voelde zich ellendig. Het was akelig stil in zijn woning. Het was stervensbenauwd, omdat de verwarming veel te hoog had gestaan de hele nacht. 22
Hij zag dat het water van de wasmachine nu ook in de gang was gelopen. De vloerbedekking was kletsnat.
Anton voelde de plotselinge drang om het zinkende schip te verlaten. In de muffe kleren die hij de hele nacht had aangehouden, liep hij verwilderd naar buiten, zonder zijn voordeur op slot te doen. Hij stapte stevig door, maar wist niet waarnaar toe.
Hij had voor zijn gevoel al tijden gelopen, toen hij ineens voor de rooms-katholieke kerk van de Heilige Antonius Abt stond. Hij keek omhoog langs de toren. Lang geleden dat hij een kerk vanbinnen had gezien. Bij de ingang van de parochiekerk, voor een Mariabeeld, lag een soort van register, waarin allerlei bezoekers hun zielenroerselen hadden geschreven. Anton las enkele berichtjes, zoals ‘Ik dank u heilige Maria dat u mijn ernstig zieke moeder hebt genezen. Het is een godswonder dat ik mijn hele leven met mij mee zal dragen.’ En ‘Ik blijf bidden voor mijn lieve Eric, mijn
23
dappere man. Ik hoop hem in het hiernamaals weer te zien. Mijn hart is voor altijd bij hem.’ Op de een of andere manier werd Anton geraakt door de boodschappen in het boek. De openhartigheid en vroomheid van die mensen, die hun leed hadden toevertrouwd aan het papier, waren ontroerend. Anton was al lang niet meer religieus, maar hij voelde de behoefte om zijn hart ook uit te storten in dit openbare boek van de kerk.
Hij keek vlug om zich heen of er niemand in de buurt was. Geen mens te bekennen. Hij hoorde alleen iemand binnen in de kerk op het tweeklaviersorgel oefenen, maar die zou daar nog wel even mee bezig zijn. Anton pakte een pen en schreef in een hoog tempo een heel verhaal alsof zijn leven ervan afhing: ‘Ik ben nu veertig. Midden in mijn leven word ik wakker in een donker bos. Het Sint Anthonisbos. De mensen om mij heen leven hun leven met partner en kinderen, maar ik sta stil. Ik kan de pijn nauwelijks meer verdragen. Het is ijskoud deze dagen. Veel stakkers zijn aan winterweer 24
bezweken. Zij bleven koud voorgoed. Zij raakten vaak zwaar ondervoed, men zag hen tot de sneeuw verbleken. Mijn lot kan daarmee niet worden vergeleken. Groot is de onbevroren tranenvloed. Veel stakkers zijn aan winterweer bezweken. Zij bleven koud voorgoed. Maar ik ontbeer een menselijke deken, een hete kruik van vlees en bloed, een vrouw die mijn hart verwarmen moet. Veel stakkers zijn voor winterweer bezweken, zij wilden koud voorgoed. Ach, Maria, als ik in u geloven kon, dan zou ik bidden, schenk mij een lieve vrouw, één met ogen die de lichtzijde van duisternis laten zien, één met blonde lokken die warmte uitstralen.’ De organist was gestopt met spelen. Anton ondertekende het bericht met ‘De man-met-de-hamer’ en legde gauw de pen neer. Hij maakte dat hij wegkwam. Zijn hart bonsde.
Hij holde direct terug naar zijn huis. Zijn voordeur stond nog open. Hij schoot naar binnen en botste tegen een gespierde man met een blonde kroeskop op. ‘Christian?!’ Anton schrok zich lam. Christian droeg een zwart trainingspak en robuuste blauwe sportschoenen. 25
Zelfs iemand met een oogafwijking van min tien zou van verre kunnen zien dat Christian een zeer goed gebouwd, sterk en sportief lichaam had, heldere groene ogen, een wilskrachtige
kin
en
een
rustige,
onverstoorbare
uitstraling.
‘Ja, de deur stond open, dus ik ben maar naar binnen gelopen.’ ‘O,’ reageerde Anton timide. ‘Jongen, wat heb je toch uitgespookt? Heb je naast de pot gepist? Het is hier kletsnat!’ ‘De
wasmachine
heeft
gelekt,’
antwoordde
Anton
beschaamd. ‘O, en dan zet je de deur maar open, zodat je hier straks in de gang kan schaatsen?’ zei Christian lachend. ‘Heb je je spullen, want we moeten direct weg.’ ‘Weg?’ vroeg Anton verbouwereerd. ‘Ja, naar zaalvoetbal, jongen. Was je dat vergeten? Kom, pak je sporttas en we gaan.’ De zenuwen gierden door Antons lijf. Het ging hem allemaal wat te snel vandaag. Hij merkte dat Christian 26
ongeduldig werd, dus hij pakte met veel tegenzin zijn voetbalspullen bij elkaar. Even later zaten ze samen in de auto op weg naar de sporthal in Boxmeer. De dagen erna bleef Anton met zijn gedachten bij het boek in de kerk. Zouden er al mensen zijn geweest die zijn bericht hadden gelezen? Zou zijn ‘gebed’ ooit worden verhoord? Hij kon het niet laten om toch nog weer een kijkje te gaan nemen bij de kerk. Zou hij nog een keer in het boek schrijven, gewoon om zijn hart te luchten? Hij liep naar het Mariabeeld en bladerde in het boek. De wierooklucht prikte in zijn neus. Kijk, daar stond zijn verhaal! Hij las snel de berichten die daarna nog waren opgeschreven. Tot zijn stomme
verbazing
had
iemand
op
zijn
verhaal
gereageerd. ‘Lieve man-met-de-hamer, eenzaamheid is het ergste wat een mens kan overkomen. Het gevoel dat je er niet toe doet, dat niemand je echt zou missen als je er niet meer zou zijn. Besef wel dat het hebben van een partner niet zaligmakend is. Je kunt ook bitter eenzaam zijn, terwijl je 27
wel getrouwd bent. Bij elkaar wonen, maar toch langs elkaar heen leven. Het bed delen, maar toch ver van elkaar verwijderd zijn. Ik ben een vrouw van begin dertig en ben al jaren getrouwd. Toch voel ik me diep ongelukkig. Man-met-de-hamer, houd moed! Je kunt beter wachten op de juiste persoon dan overhaast trouwen met iemand die totaal niet bij je past. Het ga je zeer goed! Afzender: een vrouw-uit-één-stuk.’
Anton was sprakeloos. Hij wilde meteen antwoorden en griste de pen die naast het register lag van de standaard. ‘Lieve vrouw-uit-één-stuk, dank voor je brief. Je hebt me aan het denken gezet. Als ik niet beter wist, zou ik geloven dat je brief door Maria zelf is geschreven. Misschien heb ik de liefde, die onbereikbaar lijkt, te veel geïdealiseerd, heb ik teveel medelijden met mezelf en moet ik me meer richten op de mensen die er al in mijn leven zijn: mijn vrienden en niet te vergeten mijn lieve moeder, die vroeger altijd voor mij klaarstond; nu is ze erg oud en moet ik eigenlijk voor haar zorgen. Toch is het soms moeilijk om niet te verlangen naar een vriendin. Ik hunker naar 28
lichamelijke warmte, een vrouw die ik kan koesteren en die mij koestert. Natuurlijk ben ik ook nieuwsgierig naar jouw verhaal. Hoe komt het dat je zo van je man bent vervreemd? Geloof je nog in de liefde? Veel sterkte toegewenst, vrouw-uit-één-stuk, laat je niet stuk maken! De man-met-de-hamer.’ Anton zette een punt achter zijn betoog en besloot impulsief een kaarsje aan te steken bij het Mariabeeld. Het lontje vlamde hoog op.
Vanaf dat moment beheerste ’t boek in de kerk zijn leven. Diep in gedachten had hij al heel wat zwarte haren uit zijn hoofd getrokken. Zijn bruine ogen staarden wezenloos voor zich uit. Zijn buikje was helemaal verdwenen, omdat hij vergat te eten. Nog geen vier dagen later stond hij weer voor het Mariabeeld. Koortsachtig las hij de berichtjes in het boek. Geen antwoord. Zijn handen trilden. Zou ze niet meer schrijven? Was het een eenmalig bericht geweest? Zenuwachtig bladerde hij in het boek. Zou er al eerder eens een berichtje van haar in hebben gestaan? Hij las 29
verscheidene
bladzijden.
Hier!
Ja,
dit
was
haar
handschrift. ‘O Maria, help mij. Ik ben getrouwd, maar houd niet van mijn man. Erger nog, ik verafschuw hem. Hij heeft iets verschrikkelijks gedaan. Ik weet het en kan al lang niet meer intiem met hem zijn. O Maria, wat moet ik toch doen? Een wanhopige vrouw.’ De wildste gedachten schoten door het hoofd van Anton Derks. Zou haar man haar mishandelen? Zou hij iemand hebben omgebracht? Anton leefde intens met de vrouw mee. Hij schreef opnieuw een berichtje in het boek. ‘Lieve vrouw-uit-één-stuk, ik ben opnieuw teruggekeerd naar de kerk in de hoop een reactie van jou aan te treffen. Er was geen bericht. Geen bericht, slecht bericht? Ik bladerde in het boek en zag wel een oud bericht van je staan. Ik maak me een beetje zorgen. Wat heeft je man gedaan? Waarom zijn jullie niet meer intiem? Ik wens je veel sterkte toe, de man-met-de-hamer.’
Twee dagen later las Anton het antwoord: 30
‘Lieve man-met-de-hamer, bedankt voor je bemoedigende woorden. Ik kan hier niet opschrijven wat mijn man heeft gedaan, want dan zou ik hem verraden en dat wil ik niet. Ik ben erg benieuwd naar jou, naar wie je bent. Eerlijk gezegd zie ik reikhalzend uit naar je volgende bericht. Liefs, een vrouw-uit-één-stuk.’
De week erop volgde een koortsachtige briefwisseling in het boek in de kerk. Anton Derks probeerde de vrouw te betrappen om te achterhalen wie ze was, maar telkens als hij goed opgedekt bij de ingang van de kerk stond, was er geen mens te bekennen, behalve enige vrome oude vrouwtjes dan, die weesgegroetjes stonden te bidden. Hun gerimpelde handen trilden. Uren stond Anton bij de kerktoren, maar hij kon er moeilijk de hele dag de wacht houden.
‘Lieve vrouw-uit-één-stuk, je wilt weten wie ik ben? Ik ben een artistieke man van veertig, maar wel een stuk jonger vanbinnen en vanbuiten, zwart haar, bruine ogen, heb nog lieve ogen ook (zeggen ze), normaal postuur, met humor, 31
beetje chaotisch en ondeugend. Mijn hobby’s zijn zaalvoetbal, dansen, uitgaan en musea bezoeken. Ik ben dol op toetjes en ik houd van de liedjes van Gerard van Maasakkers. Ik zou heel graag kinderen willen. Wie ben jij? Licht alsjeblieft een tipje van de sluier op.’
‘Lieve man-met-de-hamer, mijn sluier is van goud satijn. Ik ben een blonde meisjesachtige vrouw van dertig, 1.76 meter, niet-rokend, met kinderwens, werkzaam in het onderwijs. Mijn hobby’s zijn aerobic, dansen, koken en fietsen in de natuur. Ik heb gevoel voor schoonheid, ik houd van openheid, echtheid, lachen en diepgang.’
‘Lieve vrouw-uit-één-stuk, je beschrijving klinkt zeer veelbelovend. Volgens mij ben je een pientere dame en bovendien een schoonheid! Wat zou ik graag met je willen dansen, stiekem, als niemand het ziet.’
De bladzijde van het boek in de kerk begon langzaam het karakter te krijgen van een contactadvertentiepagina.
32
Anton en de vrouw verloren langzamerhand iedere terughoudendheid.
‘Lieve man-met-de-hamer, ken je de Zuid-Amerikaanse dansen zoals de salsa en de merengue? Ik heb mijn dansschoentjes en –rokje al klaarliggen.’
‘Lieve vrouw-uit-één-stuk, nee, ik kan de salsa helaas niet dansen. Ik beweeg me altijd vrij op jaren zeventig muziek, een beetje rocken. O, o, o, maar wat zou ik graag jouw fleurige rokje zien ronddraaien en omhoog zien wapperen. Een
zwoele
avond,
een
zwetende
maan,
Zuid-
Amerikaanse ritmes, hete drankjes, zweven over de dansvloer als twee Caribische flamingo’s die elkaar onder de vleugels hebben genomen. Elkaar eindeloos kussen onder de flamboyantboom.’
‘Lieve man-met-de-hamer, je maakt me haast verlegen. Ik kan niet ontkennen dat ik intens verlang naar krachtige armen die mij op de muziek meevoeren naar een exotisch plekje.’ 33
Anton Derks leefde helemaal op. Hij dronk de laatste dagen aanzienlijk minder en belde zelfs zijn vrolijke vriend Armando op om te vragen of hij hem de salsa kon leren dansen. Armando van Oosten was al jaren aangesloten bij de Salsa Dansschool Amanné in Nijmegen. In het verleden was Anton wel eens meegegaan om te kijken naar dansdemonstraties. Armando was een ware held op de dansvloer, zijn heupen bewogen als de vleugels van een kolibrie. Anton was ervan overtuigd dat hij het hart van de vrouwuit-één-stuk kon veroveren als hij een volwaardige danspartner was: soepel in de heupen, zwaaiend met de armen. Hij zou alles op alles zetten om verschillende ZuidAmerikaanse dansen onder de knie te krijgen.
34
Hoofdstuk 3
Het varken
Donkere wolken pakten zich samen boven het land van Cuijk, een gebied dat grotendeels gevrijwaard was gebleven van moderne ontwikkelingen zoals de aanleg van snelwegen, de komst van vervuilende industrie en grootschalige landbouw. De harde donderslagen die klonken vanuit de Ullingse Bergen mengden zich met het stemmige geluid van het kerkorgel.
Anton had zijn paraplu tussen zijn benen geklemd en hing voorover tegen de standaard waarop het kerkboek met de talrijke hartenkreten en ontboezemingen lag. De kaarsjes voor het Mariabeeld werden door de tocht gedoofd. De rook kringelde langs de wang van Maria. Anton zette net de aanhef ‘lieve vrouw-uit-één-stuk’ op papier toen een stem achter hem baste: ‘Zo, jongeheer, betrapt.’ Anton draaide zich met een knalrood hoofd om. Het leek de pastoor, aan zijn boordje te zien. Van schrik liet hij de pen op de kerkstenen vallen. Het veertje vloog los. 35
‘Nou ja, jonge heer, zo jong bent u niet meer. Dan zou u toch beter moeten weten. Dit boek is niet bedoeld als relatiebemiddelingsbureautje! Ik zou zeggen begeef u dan op de digitale snelweg die internet heet of laat een contactadvertentie plaatsen in ons regionale dagblad. U zult moeten begrijpen dat u veel gelovige mensen diep heeft gekwetst met deze onzedelijke uitlatingen in de kerk.’ Anton hapte naar de lucht die naar kaarsvet rook; hij kon geen woord uitbrengen. Beteuterd keek hij naar het pennenveertje op de grond. Hij zou willen dat zijn blozende kop als de punt van een ballpoint van zijn lichaam schoot.
De pastoor zag de ontreddering bij Anton en gaf hem een hand. ‘Ik zal mij even voorstellen, mijn naam is Nabuurs, maar wellicht kent u mij al, ik ben de pastoor van deze parochie. Bent u niet die kunstenaar? Als u wilt kan ik u de biecht afnemen?’
36
‘Nee, nee, dat hoeft niet,’ stamelde Anton, ‘ik ben allang niet meer katholiek.’ De pastoor zette zijn ronde brilletje iets verder op zijn neus. Hij was een man van tegen de zestig, kaal, klein en mollig. ‘Misschien kan ik u toch van dienst zijn? Ik heb uw berichten uiteraard gelezen en u maakt op mij een vrij wanhopige indruk. U bent een eenzaam man, maar ik kan u aantonen dat u nooit alleen zult zijn, dat er een God is die ons altijd bijstaat, die ons mensen een Liefde doet toekomen die de liefde tussen man en vrouw verre overstijgt.’ ‘Ik geloof niet in een god zoals u dat doet. Het spijt mij,’ antwoordde Anton en hij maakte aanstalten om te vertrekken. ‘Mijn excuses als ik u gekwetst heb,’ voegde hij er nog snel aan toe. Hij schoot er vandoor, onderwijl klapte hij zijn paraplu uit.
De pastoor keek hem bezorgd na. Pastoor H.A. Nabuurs was een priester van de ouderwetse stempel. Hij hield strikt vast aan de leer die hem vanuit Rome werd 37
gedicteerd, maar hij had wel hart voor zijn gemeente, voor de mensen. Zijn opvattingen waren gedateerd en sloegen de plank soms finaal mis, maar zijn onbaatzuchtigheid, zijn betrokkenheid bij de mensen was oprecht en warm. De pastoor leefde met deze verloren kunstenaar mee.
Anton Derks kwam als een gebroken man thuis. Het eerste wat hij deed was een fles jenever uit de keuken grissen. Hij zette het op een zuipen. Hij voelde zich intens vernederd door de hele situatie. Hij was voor het oog van de goegemeente behoorlijk door de mand gevallen en wist dat hij de vrouw nu kwijt was. Hij zou niet meer met haar kunnen communiceren via het boek in de kerk, dus hoe zou hij nou ooit weer met haar in contact moeten komen? Hij had haar lief, deze gevoelige, intelligente jonge vrouw-uit-één-stuk. Hij had haar bij zich willen hebben, hier in zijn huis, in zijn bed.
Dagenlang kwam Anton Derks niet verder dan zijn bed of zijn bank. De enige keer dat hij een voet buiten de deur zette, was om een nieuwe voorraad drank in te slaan. Hij 38
zoop en zoop en at nauwelijks. ’s Nachts huilde hij en smeekte hij om de hulp van zijn moeder. Christian Jacobs belde hem een paar maal, maar Anton nam de telefoon niet op. Na drie pogingen sprak zijn vriend Christian iets in op zijn voice-mail: ‘Zo jongen, waar hang jij uit? Weer in zeven sloten tegelijk gelopen?’ Zijn achterbuurman en goede vriend Fred Jambon belde op een avond rond etenstijd aan zijn voordeur en klopte enkele keren op zijn raam, maar Anton dook weg. Hij wilde niemand zien of spreken. Fred Jambon was twintig jaar ouder dan Anton en hij ontfermde zich soms als een vader over zijn jongere vriend. Anton kon altijd bij zijn buurman terecht. Fred was als
studentenpsycholoog
parttime
werkzaam bij de
Katholieke Universiteit Brabant en woonde al acht jaar samen met zijn vriendin in Sint-Anthonis.
In feite verkeerde Anton die week in een permanente staat van dronkenschap. Hij lag voortdurend voor pampus; zijn enige activiteit bestond uit het zappen voor de buis. 39
Op dinsdagavond keek hij naar het televisieprogramma ‘Wonderen bestaan’ van de KRO, dat gepresenteerd werd door een aantrekkelijk blondje dat vroeger meewerkte aan een kinderprogramma. Zoals zij eruit zag, zo stelde hij zich ook voor dat de vrouw-uit-één-stuk eruit zag. Als wonderen bestonden, dan zou hij haar ooit ontmoeten… Het programma bracht zijn door de alcohol benevelde geest in een opgewonden toestand. Al die mensen vertelden vol vuur over de mirakelen die ze hadden beleefd. Een jongen die zijn slee kwijtgeraakt was, ’s nachts een droom kreeg over de verblijfplaats van zijn slee en de volgende dag op zoek ging en hem inderdaad aantrof op de plek die zijn droom hem had aangegeven. Een fietser die plotseling zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak met een ruk op zij werd geduwd, waarna een auto met
donder
en
geweld
passeerde.
Dankzij
de
onverklaarbare duw had de fietser het overleefd. Een beschermengel? Anton voelde plotseling heel sterk dat hij terug moest gaan naar het Mariabeeld om een wonder af te dwingen. Het wonder van de liefde. 40
Stomdronken strompelde hij naar de kerk en verbaasde zich er niet eens over dat de deur open was. Hij waggelde naar binnen en hing met slappe ledematen tegen een muur. Daas keek hij naar Maria. Zou hij het Mariabeeld verplaatsen, naschilderen op zijn atelier en het schilderij boven zijn bed hangen, zodat het geluk in de liefde zou brengen? Maar Maria was zo puriteins. Hij liep de kerk verder in en besloot manmoedig een andere mascotte mee te nemen. Een voorwerp dat voorspoed zou moeten brengen. Koortsachtig keek hij rond. Zijn oog viel op het beeld van de heilige Sint Antonius met een boek en staf in zijn hand en naast zich het varken. Zijn eigen beschermheilige!
Hij, Anton, en Sint Antonius waren door hun namen met elkaar verbonden. Anton hikte. Antonius en het varken. Of was hij het zwijn? Een zwijn is een meevaller, iets wat geluk brengt, zoals een zwijn bij het biljarten. Anton Derks realiseerde zich plotseling dat hij het varken mee moest nemen, dat zou geluk brengen. Hij zou een zaag nodig 41
hebben, want Antonius en het varken zaten aan elkaar vast. Hij zou dat varkentje wel eens even wassen.
Hij staarde met zijn troebele blik naar het beeld en zag tot zijn teleurstelling dat het varken slechts bestond uit de varkenskop en één varkenspootje. Het zwijnenlijf was niet uitgebeeld en viel zogenaamd achter het gewaad van Antonius. Dan moest hij het beeld maar in zijn geheel meenemen. Hij zou Antonius met het varken meeslepen naar zijn atelier en het eindeloos naschilderen vanuit verschillende posities.
Met zijn laatste krachten trok Anton het beeld op de vloer en sleepte het moeizaam achter zich aan. Het piepte en kraakte in de kerk. Hij trapte woest de kerkdeur open en stapte samen met Antonius en het varken naar buiten. Er was nu geen weg terug meer. Zijn heldhaftige daad gaf hem een nieuwe, haast bovenmenselijke kracht. Terwijl hij het beeld over de brink sleepte, begon Anton een liedtekst van Arie Ribbens te zingen: 42
‘Ik heb een tik dat vindt u vreemd misschien Ik kan geen lege glazen voor me zien En ook van volle glazen word ik gek Maar dat los ik wel op, ik ledig ze direct! Daarom vind je me meestal in de kroeg En daar zit ik dan vaak tot ’s morgens vroeg Ik denk dan over alles heel goed na Ook aan de smoes die ik aan mijn vrouw,’ ‘die ik niet heb,’ voegde Anton er hikkend aan toe, ‘vertellen ga.’
Laveloos kloste Anton door de Molenstraat op weg naar de Peelkant. Bij huisnummer 3a deed Anton ongegeneerd zijn gulp open en plaste hij wild tegen een muur.
De mensen keken uit hun raam om te zien waar al dat lawaai vandaan kwam. In het donker zagen zij een verticaal en horizontaal figuur zigzagbewegingen maken over de weg. ‘Brabantse nachten zijn lang Brabantse nachten zijn lang 43
Ze komen heel langzaam op gang Ja maar dan, ja maar dan’
Af en toe moest Anton even rusten, dan ging hij languit op het asfalt liggen met een arm om Antonius. Het beeld was loeizwaar, niet verbazingwekkend met zo’n dik varken. Ondanks zijn ernstig beschonken staat slaagde Anton erin het beeld in zijn atelier te krijgen. Dat mocht pas echt een wonder genoemd worden, want hij had wel erg diep in het glaasje gekeken. Hij plofte neer op de bank in zijn woonkamer en viel in een diepe slaap die veel van een coma weg had.
‘Politie, opendoen! Hier de politie, meneer Derks, doe open!’ Anton hoorde dondergeluiden vanuit een verre hemel. Pas als de donder drie tellen na de flits kwam, zou het onweer bij hem zijn. Zijn ogen gingen half open. Het licht deed pijn. Waar was hij? Hij voelde leren kussens. Hij lag gewoon op de bank in zijn huiskamer. Waar kwam dat schelle tumult
44
vandaan? Zijn trommelvliezen leken te knappen. O, die nare lichtflitsen. ‘Anton Derks!’ Plotseling kwamen er allemaal mensen zijn kamer binnengelopen. Anton zag politieagenten en zijn buurman Fred Jambon, maar ook nog anderen. Zijn maag begon op te spelen en hij begon over te geven op zijn berbertapijt. De lucht van de uitbraaksels deed de menigte wat achteruitdeinzen.
Zijn buurman en goede vriend Fred Jambon nam uiteindelijk het initiatief, drong de politiemannen opzij en stapte naar hem toe. ‘Anton, wat is er toch met je aan de hand? Zo ken ik je niet. Heb je te veel gedronken?’ Hij legde zijn hand vaderlijk op zijn rug. Anton veegde zijn mond af en lalde: ‘Sint-Antonius klaar en helder, vult ’t vat en ook de kelder.’
De politiemannen namen het onmiddellijk over en onderwierpen Anton aan een streng verhoor. ‘Wat heeft u gedaan?’ 45
‘Waarom heeft u het gedaan?’ ‘Waar is Antonius met het varken?’
46
Hoofdstuk 4
Levenskunst
De muren in het academisch ziekenhuis waren steriel wit, net als Antons gelaatskleur. In de kamer waren twee wastafels, twee bedden met witte lakens en vaalblauwe dekens, twee rode stoelen, twee kleine tafels, twee prikborden en een vuilnisemmer. Er hing een penetrante jodiumlucht. Anton moest zijn kamer delen met een manische man die ’s nachts om de haverklap zijn bed in en uit sprong. Iedere keer ging het licht aan en dan weer uit; hij werd er stapeldol van. Was je nog niet gek, dan werd je het in deze omgeving wel.
Na een stevige ondervraging door de politie was Anton door de crisisdienst meegenomen en afgeleverd bij de psychiatrische universiteitskliniek in Nijmegen. De socio’s hadden de agenten ervan overtuigd dat Anton op het moment van zijn daad niet toerekeningsvatbaar was geweest. Hij zou een schadevergoeding moeten betalen voor de krassen op het beeld, maar nu was het belangrijk dat hij tot rust kwam. Thuis zou dit, vanwege zijn 47
depressie en de grote commotie in het dorp, niet lukken, daarom wilde men hem een tijdje een veilige omgeving bieden. Anton had hiermee ingestemd, omdat hij te ontdaan was om stampij te maken.
De vrouwelijke psychiater-in-opleiding had geconstateerd dat
Anton
nog
niet
leed
aan
een
serieuze
alcoholverslaving; zij had hem echter wel verboden nog een druppel aan te raken. Hij kreeg wat slaapmedicatie en een antidepressivum, waardoor zijn handen nogal gingen trillen. Anton zat in PUK 3, dat stond voor Psychiatrische UniversiteitsKliniek 3. ‘Puk?’ had Anton verontwaardigd geroepen, ‘ik ben toch geen peuter?’ Er bestonden ook een PUK 1, een PUK 2 en een PUK 4. Niemand had enig idee op grond waarvan de patiënten aan een bepaalde kliniek werden toegewezen.
De patiënten werden om acht uur gewekt en moesten om uiterlijk negen uur aangekleed aan tafel zitten voor het ontbijt. Dan begon het dagprogramma met creatieve 48
therapie, psychomotorische therapie, dramatherapie en groepsgesprekken. Om één uur ’s middags werd de warme maaltijd rondgebracht met een piepend karretje. Alle patienten van PUK 3 zaten dan al gretig aan tafel. ‘Waar blijft het eten nou?’ Helaas at niet iedereen op een even smakelijke manier. Regelmatig werd er gerocheld, gemorst en geslurpt. Na afloop ontstond steevast een conflict over wie de afwas moest gaan doen. Anton maakte zich bijtijds uit de voeten met de smoes: ‘Sorry, ik voel me helemaal niet lekker. Ik denk dat het door de nieuwe medicijnen komt.’ ’s Avonds stond in de gemeenschappelijke huiskamer de televisie te loeien op de commerciële zender RTL4. Anton vluchtte dan naar de hal, waar hij uit verveling bladerde in damesbladen die daar op een tafel lagen of ging tafeltennissen
met zijn manische
kamergenoot.
De
medicatie had Antons concentratie- en reactievermogen helaas verminderd. Dit tot groot genoegen van zijn ziekelijk
opgewekte
overwinningen
medepatiënt
meende
dat
die hij
na
zijn
vele
wereldkampioen
tafeltennissen was. ‘Ik ben koning pingpong,’ schreeuwde 49
hij door de gangen van het ziekenhuis, ‘niemand kan mij verslaan, zelfs dokter Beer niet!’
De derde avond kreeg Anton al bezoek van zijn buurman Fred Jambon. Fred had wat spullen en kleding van Anton meegebracht, opdat hij het indien nodig enkele weken kon uithouden in het ziekenhuis. Vanachter zijn brillenglazen keek Fred met grote ogen naar de jeugdige verpleegsters die op de afdeling rondliepen. ‘Wat een schatjes,’ verzuchtte hij, ‘jammer dat ze tegenwoordig geen doorschijnend witte schortjes meer dragen.’ Jong vrouwelijk schoon was Freds zwakke plek.
Fred had al elf jaar een relatie met Froukje, met wie hij nu acht jaar samenwoonde in Sint Anthonis, in een luxueuze verbouwde boerderij. In zijn jonge jaren was hij ooit getrouwd geweest met een andere vrouw, maar die periode in zijn leven verzweeg hij liever. Zijn huidige vriendin was ergens in de vijftig en werkte als universitair docent aan de Katholieke Universiteit Brabant. Daar had hij haar destijds ook leren kennen. Froukje was een 50
intelligente, zelfstandige, ondernemende en ambitieuze vrouw. Anton zag haar zelden bij Fred. Fred was in de loop der jaren zeer gehecht aan Froukje geraakt, maar zoals gezegd voelde hij zich vooral aangetrokken tot mooie jonge vrouwen. Hij was een intellectueel, filosofisch ingesteld, maar prille rondingen brachten hem meteen van zijn stuk. Froukje ergerde zich hier enorm aan. Zij hoopte dat Fred vrouwen ooit nog eens zou gaan beoordelen op hun karakter en wijsheid en niet op hun vruchtbaarheid of fysieke schoonheid. Gelukkig voor haar maakte Fred niet veel kans meer bij vrouwen onder de dertig. Het bleef bij fantaseren en converseren. Anton had natuurlijk wel begrip voor deze enige tekortkoming van Fred. Het maakte hem heel menselijk. Soms plaagde hij hem een beetje. ‘Voel je je niet een beetje als een kat op het spek daar op die universiteit met al die jonge studentes?’ Ontegenzeglijk was Anton zelf ook altijd bezig met het vrouwelijke geslacht, maar hij was, in tegenstelling tot Fred, niet uitsluitend gericht op tieners en twintigers. 51
Fred begon in het ziekenhuis niet over de ontvreemding van Antonius met het varken. Hij voelde wel aan dat Anton heel erg met zijn dronkemansdaad in zijn maag zat. In plaats daarvan beurde hij hem op met verhalen en foto’s van zijn laatste reis naar Istanbul, waar hij met Froukje tijdens de kerstvakantie was geweest. Hij had de foto’s nog niet aan Anton laten zien, terwijl hun vakantie alweer bijna twee maanden voorbij was en het carnaval voor de deur stond. ‘’s Morgensvroeg werden we gewekt door het gezang van de
imam
van
de
Blauwe
Moskee.
De
meeste
bezienswaardigheden lagen in het centrum, vlakbij ons hotel. Dus meteen de eerste dag hebben we het Topkapi Paleis bezocht, het wooncomplex van de Turkse sultans. In de vrouwenverblijven, de harem van het paleis, heersten subtiele intriges en dodelijke vetes. De moeder van de sultan, de hoofdvrouwen, de concubines, de viziers en de eunuchen voerden onderling een genadeloze strijd om meer invloed op de sultan te krijgen.’
52
Fred toonde een foto van Froukje in een lange paarse jas voor het hemelbed van de sultan. ‘Mooi,’ mompelde Anton plichtmatig. ‘Om concubine van de sultan te kunnen worden, was trouwens meer nodig dan een mooi gezicht of goed figuur. Ook verstand en hartelijkheid werden zeer gewaardeerd, tenminste door een aantal sultans. Natuurlijk hadden die honderden vrouwen weinig om handen. Ze konden een bad nemen, zich mooi kleden, zich te goed doen aan allerlei lekkernijen of luisteren naar muziek en verhalen. Stel je voor, die sultan had wel 1200 vrouwen!’ Anton kreeg een foto in zijn handen gedrukt met Fred in de paleistuin onder een verguld baldakijn uit 1641. Je kon zien dat de foto was genomen in de winter, want de lucht was erg grauw, de bomen waren kaal en Fred stond met zijn hoofd diep weggedoken in de kraag van zijn jas. De dikke winterjas kon zijn buikje niet verhullen.
Antons aandacht verslapte. Hij was heel moe. Fred had dit snel in de gaten en vertrok. ‘Sterkte! Ik kom nog wel eens kijken. Als je nog iets nodig hebt van thuis, bel dan even. 53
Weten mensen dat je hier bent? Heb je het vrienden en familie laten weten?’ ‘Nee. Jij bent de enige die op de hoogte is. Mijn moeder kan het maar beter niet te horen krijgen, ze zou het zich heel erg aantrekken. Dat wil ik haar niet aandoen op haar leeftijd. Haar zoon midden in de nacht van bed gelicht door de politie, dat overleeft ze niet. En anderen gaat het eigenlijk ook niets aan. Misschien bel ik Christian nog wel even morgen.’
’s Nachts kreeg Anton een verschrikkelijke huilbui; zijn hele lijf begon te trillen. ‘Ik kan niet meer. Hier ga ik gewoon kapot.’ Een verpleegkundige die de ronde deed, wist hem te kalmeren. Hij had zijn lantaarn op Antons bed gelegd en sprak
een
kwartiertje
op
hem
in.
De
manische
kamergenoot van Anton reageerde onverwacht agressief op de lamp van de verpleegkundige, toen deze de lamp weer in zijn handen nam. En dat, terwijl de man zelf al drie nachten lang lichten aan en uit had gedaan. ‘Donder op met jullie zoeklichten. Jullie kunnen mij nooit bij nacht 54
bombarderen!’ schreeuwde hij, en maaide in het wilde weg om zich heen. Koning pingpong werd na veel tumult tijdelijk in de isoleer geplaatst. Er moesten zelfs nog twee andere verplegers aan te pas komen om de zaak te sussen. Anton was blij dat hij de kamer even voor zich alleen had. Nu kon hij eindelijk eens slapen. Maar wat was het matras hard en de deken dun.
De volgende dag kreeg Anton een gesprek met zijn psychiater in mantelpakje. ‘Hoe ziet u uw nabije toekomst voor u?’ vroeg de vrouwelijke arts-in-opleiding. ‘Ik wil sultan worden,’ antwoordde Anton bitter. Dokter Beer was vriendelijk tegen haar patiënten, maar wel tamelijk formeel. Anton had over het algemeen geen hoge dunk van artsen binnen het reguliere circuit. Hij bezocht nog eerder homeopaten of acupuncturisten. Gelukkig had hij in zijn leven nog maar weinig te kampen gehad met zijn gezondheid. Dokter Beer noteerde alles wat hij zei. 55
‘Wordt dit later tegen me gebruikt?’ vroeg Anton. De conclusie van het gesprek was dat Antons toestand over een week opnieuw zou worden bekeken en geëvalueerd. Voorlopig moest hij in deze opnamesituatie blijven.
Anton aarzelde of hij Christian zou bellen vanuit de telefooncel op de afdeling. Christian was een heel goede en trouwe kameraad, maar hij had een heel ander contact met hem dan met Fred. In gezelschap van Christian veranderde hij in een sarcastische olijke macho; Fred had meer gevoel voor het hogere, schone en serene. Zou Christian
zijn
psychische
inzinking
begrijpen?
Het
vooruitzicht om avondenlang in z’n eentje op de afdeling rond te dolen, deed hem echter besluiten zijn vriend te bellen. Bezoek zou wat afleiding geven en Christian was aangenaam gezelschap, altijd goedgemutst, humoristisch en onderhoudend.
56
De volgende avond stond Christian al voor zijn neus, weer in
zijn
zwarte
trainingspak
en
robuuste
blauwe
sportschoenen. ‘Wat draag jij nu tegenwoordig? Ga je bij Mac Donald’s eten?’ vroeg Anton verbaasd. ‘Nee. We gaan trainen,’ zei Christian beslist. ‘Trainen? Hoezo? Waarvoor?’ reageerde Anton verschrikt. ‘Over drie maanden spelen we tegen de Beekse Boys en die gaan we helemaal inmaken!’ De groene ogen van Christian schitterden. Hij was doorgaans juist helemaal niet fanatiek bij het sporten, het kon hem eigenlijk niets schelen als hij verloor. Van wedstrijden maakte hij een grote grap. ‘Ja, maar waar wil je dan hier gaan voetballen, jongen? Voor je het weet schiet je een wezenloze patiënt omver of een medicijnkast vol antipsychotica.’ merkte Anton op. ‘We gaan niet voetballen, we gaan hardlopen. Conditie opbouwen. Dat helpt ook tegen neerslachtigheid.’ ‘Hardlopen? Slalommen om de witte jassen in de ziekenhuisgangen?’ ‘Nee, buiten.’ 57
‘Ik ben al paar dagen niet buiten geweest. Ik weet niet eens of ik dat …,’ stamelde Anton. ‘Ik heb aan de verpleegster gevraagd of het goed is dat ik je meeneem naar buiten. Als jij ermee instemde, was het prima. Vooruit, trek je sportschoenen aan.’ Anton had aan Fred gevraagd om ook wat sportkleding mee te nemen voor de psychomotorische therapie. De Nikes stonden bij zijn bed. Met heel veel tegenzin deed Anton zijn trainingspak en sportschoenen aan. Zijn handen trilden enorm tijdens het strikken van de veters. ‘Af en toe ben ik ook wat duizelig. Dat komt door de medicijnen,’ zei hij. ‘We zullen het heel rustig aan doen,’ stelde Christian hem gerust. Ze verlieten de afdeling via de automatische deuren. In de volgende gang hingen allerlei kleurrijke kunstwerken, maar Anton besteedde er geen aandacht aan. Hij was nerveus, als een dier dat plotseling bevrijd werd uit zijn kooi.
58
Anton vond het toch wel prettig om even buiten te zijn, ook al was het aardedonker en guur. Eindelijk even uit die penetrante ziekenhuislucht. ‘We lopen een rondje om het academisch ziekenhuis,’ stelde Christian voor.
Na nog geen drie minuten moest Anton al afhaken. Zijn conditie was de afgelopen weken erg achteruitgegaan en de medicijnen verlaagden zijn bloeddruk, waardoor hij zich snel flauw voelde. Hij hijgde en pufte en moest slijm weg spuwen. ‘Dan gaan we gewoon lopen in plaats van joggen,’ zei Christian rustig.
Ze liepen een tijdje zwijgend naast elkaar. Verderop klonk de sirene van een ziekenauto. ‘Je hebt me nog helemaal niet gevraagd wat ik hier eigenlijk te zoeken heb in PUK 3,’ begon Anton voorzichtig. ‘Pfff… Denk je dat ik dat nog niet weet? Neem van mij aan, dat in Sint Tunnis niets geheim blijft.’ 59
‘Wwwwat? Weet je wat er is gebeurd dan?’ hakkelde Anton. ‘Derks! Heel Sint Tunnis praat erover! Antonius met het varken gestolen en vernield! Dat is sensatie, dat is gewoon lekker, daar smult het hele dorp van! Die Zeikmeiken beleven anders nooit iets.’ Antons ademhaling werd zwaar, hij begon zwart voor zijn ogen te zien en zakte door z’n knieën. Christian kon hem nog net staande houden. ‘Anton, Anton! Trek het je niet aan, man! Mensen moeten gewoon wat te kletsen hebben, over een jaartje zijn ze het vergeten. Schandalen trekken even vlug voorbij als donkere donderwolken. Een gehaaid blond meisje was het liefje van een maffioos en nu trouwt ze in vol ornaat met een prins van Oranje, dat heeft niemand kunnen verhinderen!’ Christian sloeg even zijn arm om hem heen en langzaam liepen ze terug naar de afdeling psychiatrie. ‘Ik neem het je niet kwalijk. Ik ben ervan overtuigd dat je op dat moment gewoon niet wist wat je deed, dat je een soort van zenuwinzinking had… En je moet de jonge klare 60
voorlopig maar een tijdje laten staan,’ grinnikte hij erachter aan. ‘Oude klare,’ zei Anton. ‘O ja, je bent al een beetje belegen.’
In overleg met de vormelijke dokter Beer verbleef Anton nog drie weken in het ziekenhuis. Hij kreeg veel bezoek van zijn vrienden en kennissen. Vooral de groepsgesprekken kwamen zijn neus uit. De helft van de groep was dermate verdoofd door de medicijnen dat er geen zinnig woord uitkwam. Wel ontstonden er telkens discussies over de corvees. ‘Ik laat momenteel alles uit m’n handen vallen,’ hield Anton consequent vol, ‘ik kan het beter even rustig aan doen,’ en de noeste verpleegkundigen geloofden zijn smoesjes. Ze waren gecharmeerd van deze kunstenaar die hongerde naar liefde. Vroeger had zijn lieve moeder altijd als een nachtzuster voor hem gezorgd. Zij had nooit wat gevraagd, maar altijd maar gegeven. Zou
hij ooit
opnieuw
zo’n vrouw
tegenkomen in zijn leven? 61
Hoofdstuk 5
Het model
Thuis in zijn aftandse woning stond een magnifiek boeket geurende gele rozen voor Anton klaar met een kaartje: ‘Beste Anton, welkom terug in onze buurtschap. Er zijn drie zaken die zin kunnen geven aan een mensenleven: god, de liefde en kunst. Van god weet je niet zeker of hij bestaat, de liefde is niet voor iedereen weggelegd, maar de kunst is het middel om dichter bij de waarheid te komen. Anton, ga weer aan het werk, ga door met je kunst! Veel liefs, Froukje.’ Het gaf Anton een warm gevoel om weer in Sint Tunnis te zijn. Hij wist op dat moment nog niet welke verschrikkelijke verhalen over hem de ronde deden. ‘Heb
je
het
al
gehoord?
Die
kunstenaar
heeft
verscheidene beelden in de kerk vernield en nu blijkt ook het tweeklaviersorgel van J. Vollebregt en Zoon uit 1855 te zijn beschadigd! Het orgel klinkt zo vals als wat.’ ‘Het schijnt dat zijn atelier volstaat met kratten pils en jenever!’
62
‘De pastoor kreeg bijna een hartaanval, de arme man. En dat heeft die kunstenaar op zijn geweten!’ ‘Ze zouden hem in een tbs-kliniek moeten plaatsen!’
Anton goot alle flessen met alcoholische drank in zijn huis leeg en bracht het glas naar de glasbak. Hij voelde zich nog steeds wat beverig. De slaapmedicatie was afgebouwd, maar het antidepressivum moest hij voorlopig nog blijven slikken. De eerste nacht in zijn eigen bed was een verschrikking. Hij voelde zich weer erg alleen en koud. Toch ging hij de volgende dag hard aan de slag om zijn huis op orde te brengen. Hij poetste zelfs zijn toilet. ’s Middags werd er plotseling aan de deur gebeld. Wie zou dat zijn? ‘O, hemel.’ Anton werd nerveus.
‘Dag meneer Derks.’ ‘Hallo.’ Anton verschoot van kleur. Het was de pastoor. ‘Zou ik misschien even binnen mogen komen?’ ‘Ja natuurlijk. Komt u binnen.’ 63
Antons hele lijf begon te trillen. ‘Gaat u zitten. Kan ik u wat te drinken aanbieden?’ ‘Nou, doet u maar een kop koffie.’ In de keuken liet Anton zijn halve koffieservies vallen. Overal lagen scherven. Gelukkig had meneer Nabuurs het niet gehoord.
‘Hoe gaat het nu met u?’ De pastoor hield het enige onbeschadigde kopje in zijn mollige handen geklemd. ‘Het gaat wel. Dank u.’ ‘U bent sinds gisteren weer thuis?’ ‘Ja, dat klopt. Ik ben een tijdje opgenomen geweest in het academisch ziekenhuis in Nijmegen.’ ‘Het moet een zware tijd voor u geweest zijn.’ ‘Ja, dat klopt.’ ‘Heeft u mensen in uw omgeving met wie u kunt praten?’ ‘Jawel,’ mompelde Anton. ‘Mocht u er behoefte aan hebben, dan kunt u altijd bij mij terecht voor een goed gesprek. Het geloof zou u veel kunnen bieden.’
64
‘Uw m…medeleven is erg aardig, zeker na wat ik heb gedaan. U zou eerder kwaad op mij moeten zijn,’ stamelde Anton. ‘Zolang u maar van de alcohol afblijft, is er niets aan de hand. Trouwens, ik moet u nog vertellen dat de schade aan het beeld behoorlijk is meegevallen. De kerk heeft slechts vijftig euro hoeven neertellen…’ ‘Dat zal ik onmiddellijk vergoeden,’ zei Anton, en trok zijn portemonnee. De pastoor kreeg een briefje van honderd euro in zijn hand gedrukt. ‘De rest is voor uw parochie.’ ‘Dank u wel. Dank u wel.’ ‘Het spijt me verschrikkelijk wat ik heb gedaan.’ De pastoor lachte hem vriendelijk toe. ‘Een zondaar met berouw wordt altijd vergeven.’ Na afloop van dit onverwachte bezoek was Anton zo moe dat hij in bed ging liggen. In zijn tuin sloop ’s nachts een oude vos rond, zonder dat Anton dit vermoedde. Hij sliep door tot de volgende ochtend.
65
Als Anton de dagen erna op straat liep, voelde hij zich nagekeken door tientallen ogen. In winkels klonk steeds geroezemoes als hij binnenkwam. Fred probeerde Anton moed in te praten. ‘Anton, laat je niet uit je evenwicht brengen door die mensen. Je hebt de door jou toegebrachte schade vergoed en daarmee is de kous af. Ga aan het werk, dan kun je tenminste je gedachten verzetten.’
Zijn buurman wees hem op de Open Atelier- en galerieroute die voor de vijfde maal in de gemeente Sint Anthonis werd georganiseerd. ‘Je moet je ook aanmelden. Dat zal je inspiratie geven.’ Anton bekeek de folder. ‘Voor iedereen die ‘kunst’ een warm hart toedraagt of eens wil kennismaken met kunst, is de Open atelier- en galerieroute een unieke gelegenheid om kunstenaars persoonlijk te ontmoeten, met hem of haar van gedachten te wisselen en de sfeer te proeven waarin hij of zij werkt. Voorts zijn er bij enkele kunstenaars en ateliers activiteiten gepland waar u als bezoeker aan mee kunt doen.’ 66
Na veel aarzelingen besloot Anton zich aan te melden bij de Kunstkring Sint-Anthonis en zijn atelier open te stellen in het laatste weekend van april. Hij had vier weken de tijd om nieuwe schilderijen te produceren die hij aan het publiek kon tonen. Met zijn nog steeds wat beverige handen maakte hij een serie schilderijen
van
de
gebroken
scherven
van
zijn
koffieservies. Sterk uitvergrote scherven tegen een witte ziekenhuisachtergrond. De titel was ‘De scherven zijn nog heel, deel 1 tot en met 7’. Ook schilderde hij vanaf een foto de rooms-katholieke kerk van de Heilige Antonius Abt na op een groot doek. Toen hij dit laatste schilderij had voltooid, bracht hij het naar de pastoor. ‘Is dit voor mij? Dat waardeer ik bijzonder! Het schilderij zal een prominente plaats krijgen in de pastorie en een eervolle vermelding in ons parochieblad,’ glunderde de heer Nabuurs. Zijn ronde brilletje gleed er iets van omlaag langs zijn neus.
Antons atelier was via een gangetje verbonden met het woongedeelte
van
zijn
huis. Het was
een
riante 67
werkruimte van wel vijftig vierkante meter. Er lagen altijd schilderijen te drogen en overal stonden kwasten, paletten, flessen terpentine en lijsten. Het atelier oogde rommelig, maar speciaal ten behoeve van de Open Atelierroute besloot Anton orde in de chaos te scheppen. Hij zette een paar kasten in elkaar en borg zijn schildersspullen daar zoveel mogelijk in op.
In het weekend van 24 april en 25 april was het zover. Hij had zijn nieuwe schilderijen opgehangen in zijn atelier, samen met wat oud werk. De eerste dag kwamen er, naast wat dagtoeristen, voornamelijk bekenden kijken: Fred en Froukje, een collega van Fred, Christian met vrouw en kinderen, Armando met een kennis en de pastoor. De bezoekers kregen iets te drinken en Anton vertelde wat over zijn surrealistisch werk. De collega van Fred kocht zelfs een schilderij voor 1200 euro. Een oud werk, ‘Brabantse braderie’. Anton was zeer content met de verkoop; nu kon hij deze maand weer even vooruit.
68
Christian lokte een verhitte discussie uit met de pastoor over de opstelling van de paus ten aanzien van voorbehoedsmiddelen. Dit naar aanleiding van een schilderij van een baarmoeder waaruit een boom groeide. Christian maakte allerlei cynische grappen waarover de pastoor zich zichtbaar opwond. ‘Er zouden weer meer waarden en normen moeten zijn. We moeten elkaar respectvol bejegenen.’ ‘Christian, laat die man in z’n waarde,’ siste Froukje hem toe. Christian was geestig, maar soms wel ten koste van anderen.
Op zondag was het schitterend weer en kwam er tot Antons grote teleurstelling niemand. Hij had voor niets koffie en thee gezet. De bewoners van Sint Tunnis leken hem zijn misstap nog niet te hebben vergeven. ‘Het zal nooit meer iets worden,’ schoot het door Anton heen. Zijn eerste verlangen was weer drank, maar hij had uit voorzorg sinds zijn terugkeer uit het ziekenhuis niets meer in huis.
69
Hij besloot te gaan werken aan een nieuw schilderij, een doek van anderhalf bij anderhalf meter. Al snel hing de lucht van olieverf en terpentine weer in zijn atelier. Anton zong onderwijl het Brabantse volkslied:
‘Toen de Hertog Jan kwam varen Te peerd parmant, al triumfant Na zevenhonderd jaren Hoe zong men ’t allen kant: Harba lorifa zong de Hertog Harba lorifa Na zevenhonderd jaren In dit edel Brabants land’
Zijn eigen stemgeluid begon hem al snel tegen te staan, daarom zette Anton een cd op van Gerard van Maasakkers. Bij deze muziek kon hij beter werken.
Aan het eind van de middag, toen hij al helemaal geen bezoekers meer verwachtte, werd er plotseling op het raam van zijn atelier geklopt. 70
‘Dit atelier staat ook op de plattegrond die ik heb gekregen.
U
doet
toch
ook
mee
aan
de
Open
Atelierroute?’ vroeg een blonde vrouw met een rugzak op haar rug in de vorm van een zonnetje. Haar stem klonk Anton als muziek in de oren. Hij keek haar recht aan, een vrouw van rond de dertig, redelijk knap, maar wel met donkere wallen onder haar ogen. Haar blonde haren golfden over haar schouders. Er leek een aureool om haar heen te hangen; ze had een heel bijzondere uitstraling. Anton was meteen gefascineerd. ‘Ja, zeker doe ik mee! Kom maar binnen, hoor!’ De vrouw legde haar rugzak op een stoel en deed haar jas uit. Ze droeg een lichtblauw meisjesachtig jurkje, zag Anton. ‘Wilt u, of mag ik je zeggen, koffie of thee?’ ‘U, of mag ik je zeggen, mag gewoon je zeggen, hoor,’ glimlachte ze. ‘Ja, ik lust wel een kop koffie.’ Anton haastte zich naar het koffiezetapparaat. ‘Verdorie, de koffiefilters zijn op,’ vloekte hij bij zichzelf. De hele dag stond de koffie gereed voor eventuele bezoekers en juist op dit moment had hij zijn zaakjes niet op orde. 71
‘Het spijt me verschrikkelijk, maar mijn koffiefilters zijn op. Kan ik je iets anders aanbieden?’ vroeg hij de vrouw. ‘Een pilsje, dan graag,’ antwoordde ze. Anton verschoot van kleur. ‘Ik heb momenteel geen alcohol in huis, ik…’ ‘O, doe dan maar een glas water.’ Met trillende handen vulde Anton een glas met koud stromend kraanwater.
‘Maak je altijd surrealistisch werk?’ vroeg de vrouw. ‘Ja, dat is wel een beetje mijn stijl.’ ‘Ik vind het heel indrukwekkend, vooral die baarmoeder met die boom. Voor mij symboliseert dat de oerkracht van de vrouw, zij staat veel dichter bij de natuur.’ Anton begon gedreven over zijn werk te vertellen. De vrouw bleef een uur lang in zijn atelier en ze wisselden informatie uit over recent bezochte exposities. De vrouw was zeer belangstellend, maar af en toe dwaalde haar blik af en keek ze droevig omlaag. Anton was dan steeds bang dat hij iets verkeerds had gezegd. 72
Na afloop was Antons hart compleet op hol geslagen. Hij kende nog niet eens de naam van de vrouw, laat staan dat hij een telefoonnummer had of wist hoe hij haar kon bereiken. Ze woonde niet in Sint Anthonis, maar in Boxmeer, had hij begrepen. Waarom was hij niet wat doortastender geweest en had hij haar de dingen gevraagd die hij wilde weten? Waarom was hij altijd zo bleu tegenover vrouwen? ‘Ik wil haar weer zien. Ik zou haar willen schilderen, ik moet haar aureool vastleggen. Ze is zo schitterend, zo puur met een vleugje triestheid. Ik wil haar als model,’ waren Antons gedachten.
De hele nacht lag Anton wakker; het was liefde op het eerste gezicht. ‘Deze karmische ontmoeting mag niet eenmalig zijn,’ snikte hij in zijn kussen. Hij riep zelfs Maria aan.
De ochtend erna liep hij met een verdoofd lichaam zijn atelier binnen om aan de slag te gaan en zag toen ineens 73
de tas. Het rugzakje in de vorm van een zonnetje. Hij voelde zich als een drenkeling op een onbewoond eiland die plotseling een fles vond met een reddende boodschap van de buitenwereld. Een teken. Een teken van hoop, geloof en liefde. Uit pure nieuwsgierigheid ritste hij het rugzakje open. De inhoud bestond uit een leeg flesje, een zakje geplette boterhammen en folders van een aantal galerieën. Hij snuffelde er even aan, omdat hij hoopte dat hij haar geur kon waarnemen.
In vuur en vlam belde hij zijn oude moeder om te vertellen hoe zijn weekend was verlopen. Hij vertelde niets over de vrouw, maar wel over de verkoop van zijn werk. ‘Je wordt nog eens beroemd, jongen!’ kraakte de stem van zijn moeder door de hoorn.
74
Hoofdstuk 6 De
lente
Aan het werk
manifesteerde
zich
in
volle
glorie.
De
rododendrons, meidoorns, hyacinten en irissen bloeiden in de Brabantse tuinen onder een strakblauwe hemel. Bij de Tovensche
beek
zorgden
de
dotterbloemen,
biezeknoppen en egelboterbloemen voor een prachtige mozaïek van kleuren. In de weide renden de kalveren achter hun logge moeders aan. De merels op de daken floten om het hardst. Alle vogels waren met nesten begonnen, behalve Anton.
Anton plaatste een oproep in verscheidene kranten, het huis-aan-huisblad
de
PeelrandWijzer,
het
Boxmeers
Weekblad, de Limburger en het Brabants Dagblad. ‘Aan de blonde vrouw afgelopen weekend op m’n atelier in St. Anthonis. Je hebt je rugzakje (zonnetje) laten liggen. Je kunt hem zondagmiddag komen afhalen, als je wilt. Afz. Anton Derks.’
75
Die zondag liep Anton in zijn beste pak met krijtstreep rond. Hij had zijn hele huis gepoetst en de muren van zijn woonkamer
zelfs
opnieuw
gewit.
Op
verschillende
plaatsen had hij vazen met bloemen gezet en in zijn atelier brandde hij esoterische oliën.
Weer op het allerlaatste moment, toen hij de hoop eigenlijk al had opgegeven, klopte de blonde vrouw op het raam van zijn atelier. Net als de vorige keer. ‘Hoi!’ zei ze enthousiast. ‘Hé, hallo, je had de oproep dus toch gezien?’ ‘Ja, in het Boxmeers Weekblad! En later hoorde ik van een vriendin dat hij ook nog in andere kranten had gestaan. Bedankt zeg! Dat moet je een behoorlijk bedrag hebben gekost, al die advertenties. En dat voor zo’n zonnetje. Mijn rugzakje was niet zo duur, hoor, en er zat eigenlijk niets waardevols in, maar ik ben er toch wel aan gehecht. Dus ik ben blij dat ik hem terug heb. Ik dacht dat ik hem in het gemeentehuis was kwijtgeraakt.’ ‘Wil je wat drinken? Nu heb ik echt alles in huis,’ begon Anton jachtig. 76
Weldra raakten Anton Derks en de blonde vrouw onder het genot van een glas verse jus d’orange en een bak borrelnootjes in een diep gesprek verwikkeld. Ze bleven in het atelier, want Anton meende dat hij in dit artistieke klimaat de meeste indruk op haar kon maken. ‘Katharine van Sambeek’ was haar naam. Anton kon zijn ogen niet van haar afhouden. Ze droeg een nauwsluitende lichtblauwe broek die haar rondingen benadrukte. Weer lichtblauw, dat stond haar goed. Het kleurde mooi bij haar blauwe ogen en bruine huid en maakte haar jeugdig. ‘Ik ben een Kreeft. Een Kreeft is creatief, gevoelig, huiselijk, open, hulpvaardig, meevoelend en hecht veel belang aan vriendschappen. Soms heeft een Kreeft de neiging tot overgevoeligheid en prikkelbaarheid. Kreeften zijn ook wel een beetje conservatief,’ vertelde Katharine. Ze sprak snel. Net als de vorige keer leek ze een beetje aangeslagen. De wallen onder haar ogen waren niet verdwenen. ‘Een beetje ongepaste vraag, maar hoe oud ben je?’ vroeg Anton voorzichtig. 77
‘Dertig,’ lachte ze. Anton bloosde even. ‘Ik ben Tweeling,’ zei Anton onzeker. ‘Tweelingen zijn beweeglijk, vlug, communicatief, grappig, nieuwsgierig, maar ook verstrooid en wat gespleten. Ze brengen allerlei verbintenissen tussen mensen tot stand, maar aan het eind van het liedje zijn ze zelf alleen. Tweelingen hebben eigenlijk twee kanten.’ Katharine knikte hem bemoedigend toe. ‘Ja, ik heb er veel over gelezen.’
Katharine bleef tot etenstijd. De vlinders in Antons buik protesteerden tegen haar vertrek; ze fladderden als gekken rond. Nog net op tijd kon Anton de moed opbrengen om haar een cruciale vraag te stellen. ‘Mag ik je nog wat vragen?’ Hij kuchte even van de zenuwen. ‘Zou je misschien, zou je, hoe zou je het vinden om een keer model voor mij te komen staan? Gewoon met de kleren aan, hoor, niet naakt, maar misschien wel in speciale kledij, bijvoorbeeld als een prinses...’ Anton verschoot van kleur tijdens dit onhandige verzoek. Tot zijn verbazing reageerde Katharine heel welwillend. 78
‘Het lijkt me bijzonder, maar ik heb geen ervaring als model.’ ‘Dat is niet nodig,’ verzekerde Anton haar, ‘ik zou je graag willen als model, omdat je een bijzondere uitstraling hebt.’ ‘Ik voel me zeer gevleid. Vind je het goed als ik er nog even over nadenk? Dan bel ik je,’ zei ze plotseling op een droevige toon. ‘Ja, natuurlijk!’ antwoordde Anton, maar hij kon een lichte teleurstelling niet verbergen. Verwachtingsvol gaf hij zijn telefoonnummer.
Anton ging twee weken als een dolleman aan het werk om alvast studies te maken van zijn briljante ideeën met zijn model, maar ze belde niet. Zou ze hem vergeten zijn, nu zij haar rugzakje terughad? Hij kon alleen maar aan Katharine van Sambeek denken en Christian moest hem bijna met geweld meeslepen naar de spectaculaire jaarlijkse voetbalwedstrijd tegen de Beekse Boys. ‘Kom op, Anton, je gaat mee. We kunnen onze spits, die steevast voor paal staat, toch niet missen?’ grapte hij. 79
Het werd oorlog op het voetbalveld aan de Peter Zuidstraat. Eén van de Beekse Boys maaide als een boer om zich heen en hij kreeg geen rode kaart van de partijdige scheidsrechter. Vooral Christian zat onder de blauwe plekken en schaafwonden, omdat hij de bal bij een paar Beekse Boys tussen de benen had doorgespeeld. Tijdens de rust klonken heel wat verwensingen over en weer, maar de stand was nog steeds 0-0.
Aan het eind van de tweede helft scoorde Anton het beslissende doelpunt: 1-0. ‘O, boy, o, boy!’ pestte Christian zijn tegenstanders. Van alle kanten werd Anton uit dankbaarheid besprongen door zijn teamgenoten, zodat hij neerviel in het gras. Hij werd erg duizelig, waarschijnlijk nog als gevolg van de medicijnen die hij moest slikken. Anton werd onmiddellijk van het veld gehaald, maar gelukkig waren er nog maar vijf minuten te gaan en de Beekse Boys maakten geen enkele kans.
80
Na afloop van de wedstrijd volgde het ritueel in ’t Cafeetje. De Beekse Boys sloegen meters bier achterover en maakten overal grappen over. ‘Konden jullie ook maar zoveel meters schoppen als drinken,’ bespotte Christian hen. ‘Ja, en sommige drinkers slepen meters met het beeld van een heilige uit onze kerk,’ siste een roodharige man met sproeten fel.
Anton onttrok zich aan de jolige stemming in het café. Hij was met zijn gedachten bij zijn beminde en had deze laatste opmerking gelukkig niet gehoord. ‘Misschien stond ze wel ergens aan de kant, toen ik dat doelpunt scoorde. Dan heeft ze mijn verrassend hakje gezien. Ik was de meest daadkrachtige speler…,’ prakkiseerde hij. Als vanzelf schoof hij een vol bierglas naar zich toe en dronk het bijna in één teug leeg. Daarna nog twee glazen.
De alcohol viel al gauw helemaal verkeerd bij Anton. Geen wonder, want hij was aan het eind van de wedstrijd bijna 81
tegen de vlakte gegaan. Christian zag het aan zijn gezichtsuitdrukking en werd ongerust. Hij stapte op Anton af.
De
andere
spelers,
Beekse
Boys,
maar
ook
teamgenoten, begonnen te konkelfoezen achter hun rug. ‘Kom Anton, we gaan,’ fluisterde Christian, en duwde hem van zijn kruk.
Het begon te regenen. Nat en beschaamd kwam Anton bij zijn huis aan. ‘Hoe heb ik ooit zo dom kunnen wezen?’ vroeg hij zichzelf af. ‘Ik had gezworen de drank te laten staan en nu ben ik toch weer in de verleiding gekomen. Als ik het hart van mijn geliefde wil veroveren, moet ik uitsluitend verslaafd zijn aan haar, niet aan de alcohol.’
Hij had tijdens zijn afwezigheid een voice-mailbericht gekregen, kwam hij tot de ontdekking. Met trillende handen luisterde Anton de boodschap af. ‘Hoi Anton, met Katharine. Sorry dat ik zolang niets heb laten horen, maar ik heb een beetje veel aan m’n hoofd gehad de laatste tijd.’ Er klonk een diepe zucht. ‘Ik heb
82
erover nagedacht, maar ik wil wel model staan. Zal ik morgenmiddag, dus zondagmiddag, langskomen?’ Anton werd erg onrustig, maar zijn hart was in een juichstemming. Ze moest onmiddellijk komen en het liefst naakt voor hem poseren. Hij zou haar op doek vastleggen, zoals nog nooit een schilder had gedaan. Hij zou haar aureool vangen in verf.
Er was echter één probleem. Hoe liet hij haar weten dat ze morgenmiddag welkom was? Hij wist haar naam en haar woonplaats, maar niet haar telefoonnummer. Uit wanhoop had hij bijna een glazen vaas stukgegooid, toen hij bedacht dat hij haar telefoonnummer gewoon kon opzoeken in het telefoonboek. Van Sambeek in Boxmeer.
Het duurde even voordat er werd opgenomen. Tot zijn grote schrik klonk plotseling een zware mannenstem in zijn oor. ‘Ja?’
83
Anton gooide de hoorn neer; hij kon het niet geloven. Hij zocht nogmaals in het telefoonboek. Opnieuw draaide hij het nummer. ‘Ja? Met Van Sambeek,’ klonk nu dezelfde mannenstem, maar dan geïrriteerd. ‘Pardon, met Anton, is Katharine daar?’ Hij snikte bijna van teleurstelling. Was ze getrouwd? ‘Ik zal even kijken,’ antwoordde de man. Minutenlang bleef het stil aan de lijn. Anton schraapte met zijn tanden langs de hoorn. ‘Ja hallo, met Katharine.’ ‘Hoi, met Anton,’ zei hij timide. ‘Ik wil even zeggen dat het goed is als je morgenmiddag komt poseren.’ ‘Okay, dan zie ik je morgen! Bedankt voor je telefoontje. Tot ziens, hè!’ ‘Ja, tot ziens!’ zei Anton verbouwereerd. Wat was ze kortaf aan de telefoon.
De hele nacht was Anton overstuur. Alle leuke vrouwen op de wereld waren al bezet, vooral de blondjes.
84
Hoofdstuk 7
De ontdekking
Het was de eerste zomerse dag van het jaar. De thermometer gaf 28 graden aan. Een roodborstje volgde Anton op de voet, toen hij in zijn tuintje liep te ijsberen. Het vogeltje
had
het
gemunt
op
zijn
boterham
met
appelstroop. ‘Alsjeblieft,’ verzuchtte Anton, en hij gooide een stukje brood in het hoge gras. Antons tuin lag er tamelijk verwilderd bij, maar de vele rode klaprozen sierden de perken vol onkruid op.
Daar kwam ze aangereden op de fiets. Stralend, in een zomers minirokje en lichtblauw hemdje. Haar lange golvende blonde haren samengebonden in een staart. Om haar ranke hals een opvallend kettinkje in de vorm van een blauwe bloem. Die blaue Blume. Haar benen waren lang en slank, maar toch stevig. Haar tanden staken hagelwit af tegen haar bruine huid. ‘Nou, hoe moet ik poseren?’ vroeg ze ondeugend.
85
Anton meende dat hij haar toch niet zou kunnen krijgen, nu hij wist dat ze getrouwd was, maar hij stond bij dit weerzien meteen weer in lichterlaaie.
Hij gaf haar instructies bij het poseren. Geïnspireerd door haar zonnige verschijning wijzigde hij ter plekke zijn plannen met het schilderij. Katharine moest haar eigen kleding aanhouden en in het licht gaan staan, terwijl ze een paal omarmde. Anton wilde haar in een grote blauwe bloem schilderen. Uit de enorme kelk zou een harige stamper priemen, die zij met haar beide blote armen omvatte. De bloem zou een zekere schoonheid uitstralen, maar ook een bepaalde mannelijke agressiviteit. Misschien was het een vleesetende plant.
Anton had moeite zich te concentreren op het schilderen. Telkens werd hij afgeleid door haar vrouwelijke rondingen en verleidelijke lach. Hij zou maar wat graag met die paal willen ruilen. Hij wilde haar de rest van zijn leven kussen, elke dag een ander plekje.
86
Katharine keek hem af en toe vragend aan. Ze was erg bang om dingen verkeerd te doen. Ook stonden haar ogen om een onverklaarbare reden zo nu en dan erg triest. Anton
vrolijkte
haar
op
met
grappen
over
zijn
kunstenaarsbestaan.
Na anderhalf uur werken stelde Anton voor te stoppen. Hij wilde zijn model niet te zeer vermoeien. Het viel niet mee om tijdenlang in dezelfde houding te staan. ‘Zullen we nog wat gaan drinken op de brink? Het is zulk mooi weer,’ vroeg hij voorzichtig. ‘Ja, dat is goed,’ zei Katharine, en ze draaide rondjes in de lucht met haar mooie blote benen, omdat ze kramp had. ‘Heb je er erg last van?’ vroeg Anton. ‘Ja,’ kreunde ze. ‘Als je gaat zitten, kan ik ze even masseren,’ zei hij. Hij gleed met zijn handen, die nog ruw waren van de verfresten, over haar gladde benen en voelde weldra een enorme samentrekking in zijn onderbuik. Zijn ademhaling versnelde. Hij stopte. ‘Wat is er?’ vroeg Katharine. 87
‘Niets. Uh, nu heb ik kramp,’ stamelde hij. ‘O.’
Ze liepen met een bochtje langs de winkels van De Merret door naar een terras op de brink, Katharine met haar fiets in de hand. ‘Ik kreeg een man aan de telefoon, toen ik je belde…,’ begon Anton onverwacht. Hij keek haar gespannen aan. Er ging een schok door Katharine heen. ‘Ja, dat is mijn man. Dat wil zeggen was, want we liggen momenteel in een scheiding.’ ‘Een scheiding? Wat naar! Wat is er aan de hand?’ reageerde Anton, maar zijn blije gezichtsuitdrukking correspondeerde niet helemaal met zijn woorden. ‘Als je het niet erg vindt, zou ik er nu liever niet over willen praten,’ zei ze aangeslagen. ‘Wat is je eigen achternaam?’ vroeg Anton onhandig. ‘Rozengarde,’ zei ze zachtjes. ‘Dat is een prachtige naam! Rozengarde, rozengarde, rozengarde,’ mompelde hij.
88
Anton trakteerde haar op een ijsthee en een schaal met bittergarnituur. ‘Goh, grappig om hier weer te zijn. Van de winter kwam ik hier regelmatig,’ vertelde Katharine. Ze haalde het elastiek uit haar kapsel en liet het blonde haar los over haar blote schouders hangen. ‘Echt?’ reageerde Anton, en hij bedacht dat hij Katharine aantrekkelijker vond dan prinses Maxima. ‘Ja, ik ging altijd een eind fietsen om de problemen thuis te ontvluchten en dan stopte ik hier bij de kerk om kaarsjes aan te steken bij het Mariabeeld. Je zult het misschien niet kunnen begrijpen, maar ik ben tamelijk gelovig. Katholiek, van huis uit.’ ‘Een conservatieve Kreeft,’ grapte Anton. Hij draaide zijn hoofd om naar de kerk en toen schoot er ineens een bizarre gedachte door hem heen. ‘Wat doe jij eigenlijk voor werk?’ vroeg hij plotseling gejaagd. ‘Ik ben onderwijzeres. Ik werk part-time…’ ‘Onderwijzeres?!’ riep Anton. Hij liet haar niet eens uitpraten. ‘Doe je ook aan salsadansen?’ 89
‘Ja,’ antwoordde ze verbaasd, en stopte een bitterbal in haar mond. ‘Je zegt dat je kaarsjes aanstak bij het Mariabeeld. Heb je ook ooit in het boek geschreven?’ Katharine werd vuurrood. ‘Heb je iets gelezen?’ stamelde ze. Ze verslikte zich bijna. ‘Lieve
Katharine,
ik
ben
de
man-met-de-hamer,’
schreeuwde hij. Hij schoot overeind uit zijn stoel. Alle mensen op het terras keken hun richting uit; de ober liet van schrik vier volle glazen uit zijn handen vallen. Een briesje stak op en veranderde vier keer van richting. Vier blonde labradors begonnen te blaffen. De kerktoren sloeg viermaal. Het aantal kinderen dat ze zouden krijgen? ‘Waarom ben je gestopt met schrijven in het boek?’ wilde Katharine weten. ‘Ik werd betrapt door de pastoor,’ antwoordde Anton.
Zwijgend keken Katharine Rozengarde, vrouw-uit-éénstuk, en Anton Derks, man-met-de-hamer, elkaar aan. Minutenlang, tot de bodem van elkaars ziel.
90
Anton verbrak de heilige stilte. ‘Wat is er toch gebeurd met je man?’ ‘Dat is een lang verhaal,’ begon Katharine aarzelend. Ze nam een slok van de ijsthee. ‘Ik was nog heel jong toen ik met Jeroen trouwde, 22! Ik keek huizenhoog tegen hem op. Hij was een succesvol ondernemer, makelaar, had een kast van een huis in Boxmeer. Ik kwam net van de pedagogische academie en was heel bleu. Op zeventienjarige leeftijd werd ik wees, door een verschrikkelijk vliegtuigongeluk waarbij mijn beide ouders omkwamen. Ik viel gewoon voor de eerste de beste man die aardig tegen me was, klampte me een beetje aan hem vast.’ Katharine keek Anton onzeker aan. Hij pakte haar hand vast.
‘De eerste jaren van ons huwelijk liepen goed. Jeroen gaf me zekerheid, hij was vrolijk, we gingen vaak op vakantie. Ik betreurde het dat we niet voor de kerk waren getrouwd, maar dat wilde hij niet. Hij was niet gelovig en hij nam mij altijd in de maling als ik een kerk binnenliep. Ik heb liever jouw kruisje dan dat kruisje, zei hij soms, en dan voelde ik 91
me diep beledigd.’ Katharine werd rood. Ze dronk haar glas leeg.
‘Na drie jaar stortte Jeroen zich steeds meer op zijn werk. Ik zag hem niet veel meer. Hij moest bijna elke dag overwerken en in de weekenden was hij aan het golfen met
zakenrelaties. Gelukkig
was
ik
zelf inmiddels
werkzaam als onderwijzeres voor groep drie van een basisschool, dat gaf wat afleiding. Maar Jeroen en ik groeiden steeds meer uit elkaar. We zochten elk ook een heel ander soort mensen op.’ Ze stokte even en keek onrustig om zich heen of niemand haar kon horen. Anton maakte van deze pauze gebruik om nog wat te drinken te bestellen. Katharine wachtte even met het vervolg van haar relaas tot de ober de drankjes had bezorgd. Anton rekende meteen alles af. Ze ging verder op fluistertoon.
‘Twee
jaar
geleden
deed
ik
een
verschrikkelijke
ontdekking. Jeroen bleek al lange tijd een affaire met zijn secretaresse te hebben. Zo’n jong mokkeltje. Ze boekten 92
met grote regelmaat een hotelkamer in Nijmegen en deelden dan het bed. Ik kwam erachter, omdat mijn vriendin hen samen had gesignaleerd in een Nijmeegse sauna. Natuurlijk had ik al die tijd een vermoeden, maar toen ik het zeker wist, was ik er kapot van. Ik ben heel depressief geworden. Een scheiding kwam toen nog niet eens bij me op. Ik ben altijd zeer loyaal aan Jeroen geweest. De huwelijksbelofte betekent veel voor me.’ Anton liet plotsklaps een enorme boer. Hij geneerde zich dood. Wat was hij soms toch een boerenpummel en dat bij zo’n echte dame. ‘Sorry,
dat
komt
door
de
prik
in
de
frisdrank,’
verontschuldigde hij zich tegenover Katharine. Gelukkig glimlachte ze erom.
‘Jeroen ging gewoon zijn eigen gang, zonder zich te bekommeren om mijn gevoelens. Anderhalf jaar lang verdroeg ik zijn overspel. Tot er afgelopen herfst nog iets veel ergers gebeurde. Jeroen kwam terug van een officieus zakendiner in Oeffelt en had te veel gedronken. Op een klein weggetje, in het pikkedonker, reed hij een 93
jonge knul aan op zijn fiets. Jeroen is doorgereden! De jongen is die nacht overleden!’ Er kwamen tranen in de ogen van Katharine. ‘Natuurlijk had hij mij dit niet verteld, maar ik ben er zelf achtergekomen. Ik verbaasde me erover dat hij ineens in zijn oude Citroën ging rijden en de luxe Mercedes in de garage liet. Een paar dagen later las ik het bericht in de krant over de doodgereden jongen. Ik kreeg argwaan en keek in de garage. Er zaten fikse deuken aan de voorkant van zijn Mercedes en een koplamp was stuk. Meneer was gehaaid genoeg om de auto niet meteen te laten repareren bij een garagebedrijf; hij wachtte een paar maanden. Maar nu komt het meest dramatische, de jongen die hij had doodgereden, bleek de jongste broer van zijn secretaresse annex maîtresse te zijn. Hij ontsloeg haar op staande voet, zonder pardon! Toen ik dat hoorde, begreep ik pas hoe bikkelharde zakenman Jeroen was. Zijn angst om ontmaskerd te worden, was zo groot, dat hij de vrouw met wie hij jarenlang achter mijn rug de liefde had bedreven de laan uit stuurde, met de smoes dat hun
94
affaire uit de hand was gelopen en dat dit de sfeer op het kantoor verstoorde.’ ‘Had zijn secretaresse dan geen vermoeden dat hij de dader was?’ vroeg Anton. ‘Nee. Normaal gesproken beheerde zij Jeroens agenda, maar het zakendiner in Oeffelt had Jeroen zelf op het laatste moment even via zijn mobieltje geregeld. Het was geen officieel etentje. Een onderonsje met een collega uit Duitsland, die toevallig een dag hier in de buurt was. Zijn secretaresse wist niet eens dat hij die avond in Oeffelt was. Ik wel.’ Katharine zuchtte diep. Ze nam een paar slokken fris. Anton liet per ongeluk een wind. Hij hoopte maar dat Katharine het niet geroken had. Hij draaide zijn achterste wat meer van haar af en probeerde zich te blijven concentreren op het verhaal.
‘Ik had ontzettend medelijden met die vrouw. Zij was net als ik slachtoffer van het ontstellende egoïsme van Jeroen. Natuurlijk begon hij ineens weer met mij aan te pappen, toen hij zijn liefje kwijt was, maar daar was ik niet 95
van gediend. Ik vond het zo verkeerd wat hij had gedaan. Ik walgde van hem. Mijn vriendin raadde mij aan te gaan scheiden en na een aantal gesprekken met een maatschappelijk werker en een pastoor heb ik onlangs de knoop doorgehakt. Ik kan niet langer meer met hem. Mijn liefde is voorgoed opgedroogd.’ Katharine huilde zachtjes. Anton sloeg zijn arm om haar heen.
‘Maar jullie wonen nog wel bij elkaar?’ vroeg hij verbaasd. ‘Nee, gisteren toen je belde, was hij er even om wat spullen in te pakken. Hij verblijft al een paar weken in een hotel. Dat kan hij toch allemaal declareren voor zijn werk. Een beetje sjoemelen is wel zijn stijl. Zijn avontuurtjes met zijn secretaresse zal hij ook allemaal wel hebben gedeclareerd,’ zei Katharine verbitterd.
‘Wie blijft in het huis wonen?’ wilde Anton weten. ‘We zijn in gemeenschap van goederen getrouwd. Dus het zal hem hoe dan ook een lieve duit kosten. Daar helpt geen enkele advocaat tegen. Ach, hij zit er zo warmpjes bij, dat zal hij niet eens merken. Ik hoef dat huis trouwens 96
niet meer. Ik wil er zo snel mogelijk weg.’ Katharine trok een vestje aan over haar hemdje, want het was wat afgekoeld.
‘Heb je ooit overwogen om hem aan te geven bij de politie?’ vroeg Anton. ‘Ja, natuurlijk. Daar is hij als de dood voor. Daarom zal hij ook zorgen dat hij onze bezittingen eerlijk verdeelt, om niet mijn toorn te wekken. Hij is zozeer gericht op geld, dat hij niet eens snapt dat er voor mij hele andere overwegingen spelen om hem niet aan te geven bij de politie.
Het
is
mijn
laatste
restje
loyaliteit.
Mijn
verlatingsangst is door de plotselinge dood van mijn ouders zo groot, dat ik banden niet kan verbreken.’ Katharine begon nu onbedaarlijk te huilen. Anton sloeg zijn arm om haar heen, pakte haar fiets en nam haar mee.
Anton Derks en Katharine Rozengarde liepen langs de Noordkant Sint Anthonis uit. Bij een klein veldje met teunisbloemen stopten ze even. Anton vlocht een bloemenkransje voor Katharine. 97
‘Nu ben je echt een prinsesje,’ mompelde hij verliefd. Het was al aan het begin van de avond en de schaduwen werden langer. Een konijntje lag even verder languit op zijn rug. ‘Kijk, onze schaduwen kussen elkaar,’ mijmerde Anton. ‘Als je lange tijd in het schemerdonker hebt geleefd, maken elkaar zoenende schimmen een betoverde indruk, maar hoe overweldigend zal het niet in het echt zijn?’ ‘Lieve Anton, heb nog even geduld,’ zei Katharine zacht en ze streelde met haar hand langs zijn stoppeltjes. Ze stapte op haar fiets, zwaaide naar hem en reed weg, richting Boxmeer. Toen ze uit het zicht was, schreeuwde Anton zo hard, dat het konijntje van schrik een halve meter in de lucht schoot. Anton keek als een overwinnaar om zich heen en ontdekte vier bibberende konijntjes, verscholen in het hoge gras. Weer vier! Vier kinderen zouden het worden, dat was duidelijk.
98
Hoofdstuk 8 Het
werd
een
Bruidssluier
zinderende
zomer
met
tropische
temperaturen. De bewoners van Sint Tunnis zochten verkoeling bij de Radioplassen. De wieken van de molen in Oploo stonden regelmatig stil, omdat er geen zuchtje wind te bekennen was. Anton en Katharine maakten lange fietstochten langs uitgestrekte naaldbossen, berkenbosjes, heidevelden, zandverstuivingen, veenplassen en graslanden. Een afgedwaalde Schotse hooglander versperde soms hun pad.
Anton stopte met het slikken van het antidepressivum. Hij voelde zich weer voldoende stabiel om de wereld alleen aan te kunnen. Alleen en samen met haar. Katharine had de pijnlijke scheiding achter de rug. Ze betrok voorlopig een huurwoning in het centrum van Boxmeer. Anton hielp haar met het verhuizen van haar bezittingen en het sauzen van de muren en plafonds.
99
‘Je hebt ontzettend hard gewerkt deze week. Ik wil je graag
bedanken
met
een
lekker
etentje.
Ik
zal
morgenavond eens heel uitgebreid voor je koken. Mexicaans, vind je dat lekker?’ vroeg Katharine. ‘Heerlijk,’ antwoordde Anton, en likte zijn lippen al af.
Katharine had zich enorm uitgesloofd. De tafel was in Mexicaanse stijl gedekt, met borden in de vorm van citroenschijfjes, de handvaten van het bestek in de vorm van rode pepers, tropische geurkaarsjes, een felgeel tafelkleed en servetten, bedrukt met cactussen. Op de achtergrond stond een cd met merenguenummers op. Katharine droeg een kort fleurig salsarokje met een strak rood bloesje dat haar decolleté benadrukte. In haar lange golvende blonde haren had ze een rode roos gestoken. Anton kreeg het tropisch warm. De maaltijd bestond uit vier gangen: gazpacho -een soort van koude tomatensoep-, een avocadosalade, dan enchilada’s -dat waren gevulde tortilla’s- opgediend met erwtjes en worteltjes in een cactusroomsaus, tot slot een mangodessert. 100
Anton smakte naar hartelust. Ze was de beste kok die hij ooit had meegemaakt, vond hij. Alleen zijn moeder kon aan haar kookkunsten tippen, maar die maakte alleen Nederlands eten klaar.
‘Even uitbuiken,’ pufte hij na afloop van de maaltijd, en ging op haar bank liggen. Hij voelde zich wel een beetje schuldig dat hij haar alleen de vaat liet doen, maar het geluid van de rinkelende borden en lepels op de achtergrond werkte heel rustgevend en bevorderde zijn spijsvertering.
‘Wil je nog kokosthee?’ vroeg Katharine. ‘Ja, graag.’ Ze keken elkaar verliefd aan. ‘We gaan eerst even dansen,’ zei Katharine schalks, en ze trok Anton uit de bank omhoog. ‘Ik kan de salsa helemaal niet dansen,’ stamelde hij, ‘ik ben een Brabantse boer.’ Ze lachte. ‘Ik zal het je leren.’
101
Bij de salsa moesten de man en vrouw heel dicht tegen elkaar aan dansen. De heupen draaiden vlug langs elkaar heen. Het zweet brak Anton uit. De muziek zweepte haar op. Hij wilde haar steeds dichter tegen zich aan hebben en begon in het wilde weg te kussen. Zijn tong gleed langzaam in haar mond en hij proefde een exotische melange. Zijn handen glipten onder haar rokje en in haar bloesje. Ze kreunde zachtjes. ‘Ik heb een rood pepertje in mijn broekje gekregen,’ fluisterde hij. Ze giechelde en lokte hem mee naar haar slaapkamer.
Hij beleefde de meest romantische nacht van zijn leven. Anton voelde zich dolgelukkig. Hij belde al zijn vrienden. ‘Ik heb mijn wederhelft gevonden!’ trompetterde hij door de hoorn. ‘Ze is bovennatuurlijk!’ Zijn kameraden waren vertederd
door
zijn
kinderlijk
enthousiasme
en
onvoorwaardelijke liefde. Fred Jambon kwam direct even bij hem langs.
102
‘Ja, ik had al steeds een mooie jonge blonde vrouw in jouw nabijheid gezien de afgelopen weken,’ lachte hij, waarbij een gapend gat in zijn mond zichtbaar werd. ‘Wat heb jij nou?’ vroeg Anton. ‘Mijn voortand schoot los, toen ik in een frisgroene appel beet,’ bromde Fred. ‘Arme Fred, je tanden stukbijten op een verboden vrucht,’ grapte Anton. ‘Ja, als dat niet symbolisch is,’ zei zijn buurman mismoedig. ‘Froukje heeft er haar zwarte humor ook al op losgelaten.’
Anton nam salsalessen bij Armando, die hem in elk geval de basispassen bijbracht. Zijn bewegingen waren nog wat houterig, maar het kon ermee door. Hij zou vanaf september zijn beste beentje voorzetten op Katharines dansschool.
Christian kwam op de proppen met een boekje over middeleeuwse liefdeskunst, ‘De Sleutel der Minne’. Mannen werd aangeraden hun geliefde niet bij nacht te 103
kiezen, want dan leek zaagsel meel. Ze moesten zichzelf goed verzorgen: haar uit hun neus en tussen de wenkbrauwen weghalen, hun nagels knippen en het liefst een elegante beurs, sierlijke riem, een fraai mes en een mooie jagerstas dragen. Als de vrouw danspasjes maakte of een rondedans, moest de hoofse minnaar haar bewegingen prijzen. De liefde kon geprikkeld worden met jaloezie. ‘Aan tafel moet je haar naam op brood schrijven of in ander eten, zodat ze kan lezen dat zij echt jouw ware aanbedene is,’ plaagde Christian. Hij gaf hem ook nog een zelfgemaakte wandtegel met daarop een citaat van de beroemde toneelschrijver George Bernard Shaw: ‘De ware kunstenaar zal eerder zijn vrouw laten verhongeren, zijn kinderen barrevoets laten rondlopen en zijn oude moeder voor hem laten sloven om de kost te verdienen, dan aan iets anders werken dan aan zijn kunst.’ ‘Heel leuk, Christian!’ zei Anton gepikeerd, ‘ik hang de uitspraak op het toilet.’ Hij nam zijn liefde voor Katharine 104
uiterst serieus. Geen haar op zijn hoofd zou eraan denken haar ooit te laten creperen.
De rozen geurden rood in Sint Anthonis en de maan scheen lieve woordjes. Anton Derks was van de vroege morgen tot de late avond, en natuurlijk ’s nachts in bed, in de zevende hemel, en hij besloot Katharine Rozengarde ten huwelijk te vragen. Maar hoe? Daar gaf ‘De sleutel der Minne’ geen uitsluitsel over. Een serenade brengen onder haar balkon? Met een luchtballon boven haar huis vliegen en liefdesgedichten laten neerdwarrelen? Haar meenemen naar de zee en dan samen in een bootje stappen als de zon vermiljoen van verlegenheid een nachtzoen gaf aan de aarde?
Hij wist dat Katharine van hem hield, maar hij had zichzelf tegenover haar mooier voorgedaan dan hij was. Hij voelde zich soms zo lomp en onbeholpen. Hij had haar helemaal niets verteld van zijn dronkemansdaden en ook zijn verblijf in de psychiatrische kliniek had hij verzwegen. Ze wist dat hij een tijd een antidepressivum had geslikt, maar dat was 105
alles. Zou Katharine hem ook liefhebben als zij zijn gebreken kende?
Op een oranje herfstdag besloot Anton haar mee te nemen naar de kerk, naar het boek in de kerk bij het Mariabeeld. Ze stapten hand in hand de kerk van de Heilige Antonius Abt binnen. Er ging een lichte huivering door Anton heen. Sinds zijn ongelukkige daad was hij hier nooit meer geweest. Nog altijd schaamde hij zich diep. Hij besefte welk risico hij nam, maar hij pakte stoutmoedig de pen bij het Mariabeeld en schreef in aanwezigheid van Katharine in het boek: ‘Lieve vrouw-uit-één-stuk, wil je met me trouwen?’ ‘Ja, man-met-de-hamer, dat wil ik,’ schreef Katharine met grote letters in het boek. ‘Ik dank Maria dat ik je heb mogen leren kennen.’ Ze stak een kaarsje aan voor het Mariabeeld.
‘Dag samen,’ klonk een stem vanaf de eiken preekstoel. Anton draaide zich met een vuurrood hoofd om. Het was 106
de
pastoor.
Anton
keek
als
een
bedremmeld
schooljongetje dat op heterdaad betrapt werd, omlaag. De heer Nabuurs liep zeer verstoord op hen af en bladerde meteen in het boek. ‘Wat doe je daar nu weer?’ bromde hij. Met een gefronst voorhoofd las hij de zinnen in het boek, keek hen beiden onderzoekend aan en begon dan te glimlachen. ‘U bent die geliefde vrouw-uit-één-stuk?’ vroeg hij Katharine, die nog een kaarsje in haar hand had. Ze knikte beschaamd. ‘Ik heb haar zojuist ten huwelijk gevraagd,’ zei Anton schaapachtig. ‘U bent katholiek?’ vroeg de pastoor, en wees op het kaarsje in haar hand. ‘Ja, dat klopt,’ antwoordde Katharine. De pastoor keek haar goedkeurend aan. ‘Nu u hier toch bent, kunnen we het er gelijk over hebben. Ik wil ook graag trouwen voor de kerk,’ zei ze beslist.
107
Anton wilde haar meteen tegenspreken, maar bedacht dat een trouwdienst veel voor haar zou betekenen. Dat kon hij haar niet ontzeggen. Hij had immers alles voor haar over.
De pastoor nam hen enthousiast mee naar een aparte ruimte om alles te bespreken. Hij wilde hun huwelijk graag inzegenen. Het bleek geen bezwaar te zijn dat Katharine eerder in de echt verbonden was geweest, omdat ze in haar vorig huwelijk niet getrouwd was voor de roomskatholieke kerk. De heer Nabuurs had bovendien veel begrip voor de ellende die ze had meegemaakt met haar vorige man. Katharine zag haar bijzondere ontmoeting met Anton als een wonder en wilde weten hoe ze Maria kon bedanken. ‘Het streven om goed te doen en goed te zijn is genoeg,’ benadrukte de pastoor. ‘Aan Sint-Antonius verschenen demonen die hem trachtten van het goede pad weg te lokken, maar hij gaf al zijn bezittingen aan de armen, trok zich in de woestijn in eenzaamheid terug en stichtte kloostergemeenschappen.’
108
‘Anton, je hebt een prachtige vrouw uitverkoren,’ zei hij aan het eind van het gesprek. Katharine bloosde.
Anton Derks vond het de hoogste tijd worden om zijn toekomstige echtgenoot voor te stellen aan zijn oude moeder. Onverwacht
stonden
ze
voor
de
deur
van
haar
aanleunwoning in Venray. ‘Wie is daar?’ riep een onvaste stem. Er klonk geschuifel in de gang. Er werden een paar dievenklemmen en beveiligingskettingen losgemaakt en de voordeur ging langzaam open. ‘Jongen, wat een verrassing!’ ‘Moeder, dit is Katharine Rozengarde,’ zei Anton trots. ‘Wat een schoonheid!’ riep zijn moeder spontaan. Ze was een kleine vrouw met een vriendelijk, rond gezichtje. Haar grijze haren zaten in een charmant knoetje achterop haar hoofd.
109
Katharine kreeg onmiddellijk wat te drinken aangeboden en er werden schalen vol koekjes, snoepjes en andere lekkernijen op tafel gezet. ‘Ik heb me zulke zorgen gemaakt om die jongen,’ vertelde Antons moeder haar. Anton tikte zenuwachtig met zijn hand op zijn broek. ‘Ik ben zo blij dat hij nu toch goed terechtgekomen is! Dat hij nu ook onder de pannen is!’
110