Antichrist en Israël
Inhoud pagina 1
Het vraagstuk Antichrist ............................................................................... 2
2
De Antichrist in de Johannes-brieven ........................................................... 7
3
Het mysterie der wetteloosheid.....................................................................13
4
Een werking van dwaling - door God gezonden.............................................19
5
Het obstakel dat zijn verschijning tegenhoudt ..............................................28
6
Het Wilde Beest in de Gematria....................................................................37
7
De komende geloofsafval en het steen-motief ...............................................54
8
Etnisch Israël en de Antichrist .....................................................................64
9
De 70e week cruciaal ...................................................................................82
10
Het overblijfsel dat tot zegen zal zijn........................................................102
1
1
Het vraagstuk Antichrist
Waar precies te beginnen? Het thema Antichrist in de bijbel is namelijk zó veelomvattend dat men zich kan afvragen: Wat is het beste aangrijpingspunt? Voor de hand ligt uiteraard om zich meteen tot de brieven van Johannes te wenden. Waarom? Omdat alleen in die Geschriften de term wordt aangetroffen. De term dus, want het thema vindt men door de hele bijbel heen. En zoals met veel hoofdthema's van de bijbel het geval is, vormt ook hier de eerste profetische uitspraak in Genesis 3:15 een vertrekpunt. De bewoordingen die daar worden gehanteerd plaatsen immers een aantal zaken tegenover elkaar, t.w.: 1. U ( de Slang ) < > de Vrouw en 2. Uw Zaad < > haar Zaad Punt 2 in het bijzonder geeft de situatie aan die met betrekking tot de Antichrist aan de orde is. Anti heeft in het Grieks namelijk twee betekenissen: a.) tegenover, en b.) in plaats van. In het geval van de Antichrist zijn beide toepasselijk: De Antichrist is een figuur die zich TEGENOVER de ware Christus plaatst (in tegenstand, of beter nog: in vijandschap, om in de terminologie van de profetie te blijven), terwijl hij ook degene is die zich voor de ware Christus ZAL UITGEVEN; een pseudo-Christus dus die het zal doen voorkomen of hijzelf de Christus of Messias is. Dat alles ligt profetisch opgesloten in (vooral) de tweede tegenstelling van Genesis 3:15: het Zaad van de Slang tegenover het Zaad van de Vrouw; in de ultieme vervulling de Antichrist in vijandschap tegenover Jezus Christus. Om nu maar meteen deze eerste profetie verder uit te diepen: Van het Zaad van de Vrouw wordt voorzegd dat hij de Slang in de kop zal vermorzelen. Om dit te zijner tijd werkelijk te kunnen doen moet het Zaad, Jezus Christus, vanzelfsprekend geestelijk zijn, want slechts een machtige Geest zou de Duivel, ook een machtig geestelijk personage, definitief kunnen uitschakelen. Maar dit wekt het vermoeden dat het Zaad van de Slang, dus de pseudo-Christus, eveneens geestelijk is. En dit nu is - in de oplossing van het vraagstuk dat Antichrist heet - een eerste belangrijke sleutel: De Antichrist is in principe geestelijk van natuur, zoals ook de ware Christus in principe van een geestelijke natuur is. Met opzet zeggen wij in principe, want in een andere belangrijke profetie die gaat over Christus als het beloofde Zaad, Genesis 22:16-18, wordt hij aangekondigd als een vleselijke nakomeling van de gelovige Abraham. Die tweede profetie gaf dus lang geleden te kennen dat het Beloofde Zaad dat in feite geestelijk van oor-
2
sprong is, tijdelijk mens op aarde zou zijn in de geslachtslijn van Abraham. En het is natuurlijk duidelijk waarom; want als mens zou hij in staat zijn om door zijn dood in de vereiste losprijs te voorzien. Uiteindelijk zou hij evenwel weer tot zijn eigenlijke geestelijke natuur moeten terugkeren om de Slang in de kop te kunnen vermorzelen. En dat gebeurde ook, bij zijn opstanding. "Weliswaar ter dood gebracht in vleselijke natuur, doch levend gemaakt in geestelijke natuur". Zie 1 Petrus 3:18 (in een poging de gedachte letterlijk weer te geven). Maar er is een tweede belangrijke sleutel. Als inderdaad het Zaad van de slang geestelijk van natuur is (precies zoals het geval is met het Zaad van de vrouw), waar moeten wij dit Zaad dan zoeken? Het antwoord is eigenlijk niet moeilijk: dat Zaad moet gezocht worden in de sfeer der demonen. Niet voor niets immers verhaalt Gods Woord al in Genesis hoofdstuk 6 dat in de periode die aan de grote Vloed vooraf ging "de zonen van de ware God de dochters der mensen gingen gadeslaan, dat zij mooi waren; en zij gingen zich vrouwen nemen, namelijk allen die zij verkozen". Dat was een daad van opstand van de zijde van die zonen Gods, engelen van hem. Waarom? Om bij hun vrouwen op aarde te kunnen wonen en met hen te kunnen samenleven, moesten deze engelen zich menselijke lichamen materialiseren. Zo'n gang van zaken is evenwel tegennatuurlijk en om die reden bedreven die opstandige engelen een zonde die later vergeleken kon worden met die van de bewoners van Sodom. Zie Genesis 6:2-3; 1 Petrus 3:19-20; 2 Petrus 2:4; Judas 6. Het is dan ook niet zonder reden dat Jezus instemde met de opmerking van de Farizeeën die volgens Mattheϋs 12:24 Satan aanduidden als "de heerser der demonen". De demonen staan onder het toezicht van Satan. Zij zijn de ongehoorzame zonen Gods die met de komst van de Vloed gedwongen werden hun verblijf bij de dochters der mensheid op te geven en naar het geestenrijk terug te keren door hun gematerialiseerde mannelijke, menselijke lichamen af te leggen. Maar zij geraakten toen wel onder de heerschappij van Satan en die omstandigheid verschaft de grondslag voor het opmerkelijke, bijbelse gegeven dat de Duivel hen in de eindtijd zal kunnen mobiliseren, en dat ook metterdaad zal doen, om vanuit het demonenrijk zijn ultieme verzet tegen Gods voornemen te organiseren in de persoon van de voorzegde Antichrist. We stelden reeds vast dat de term Antichrist tevens inhoudt dat die tegenstander van God zich te zijner tijd voor de ware Christus zal uitgeven. Hoe gaat hij daarbij
3
te werk? Ondermeer door op een bedrieglijke wijze Christus in zijn optreden na te bootsen. De bijbel maakt ons ver van tevoren attent op situaties en omstandigheden waaruit de naäperij van de Antichrist zal blijken. Enkele voorbeelden, met de bedoeling een voorlopige indruk van dit door en door bedrieglijke fenomeen te verkrijgen. a.) In Genesis 3:15 werd aangekondigd dat Satan de gelegenheid zou krijgen om het Beloofde Zaad in de hiel te vermorzelen, d.w.z. Jezus' tijdelijke dood te veroorzaken. Bijgevolg zag Johannes - vlgs. Openbaring 5:6 en 12 - "een Lam als was het GESLACHT" . - Vergelijk dit met Openbaring 13:3 "En één van zijn koppen, zo zag ik, leek ten dode toe GESLACHT". b.) "Wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien". Waarom kon Jezus dat zeggen? Omdat hij volgens Paulus' verklaring in Kolossenzen 1:15 "Het BEELD is van de onzichtbare God". JHWH, de ware God, bracht hem als het ware als zijn replica voort. Hebreeën 1:3 ondersteunt die visie: "Hij - de Zoon - is de weerspiegeling van zijn heerlijkheid en de nauwkeurige AFDRUK van zijn wezen". Vergelijk dit met Openbaring 13:1 waar Johannes een wild beest uit de zee ziet opstijgen. Met welk profiel? Dat beest heeft 7 koppen en 10 horens. Een replica dus van zijn god, de Draak, Satan de Duivel. Want deze Anti-god (zie 2 Korinthiërs 4:4) heeft vlgs. Openbaring 12:3 eveneens 7 koppen en 10 horens. c.) Ná zijn opstanding en voorafgaand aan zijn terugkeer naar de hemel verklaarde Jezus vlgs. Mattheüs 28:18 "Alle autoriteit in de hemel en op aarde is mij gegeven". En in het visioen van de profeet Daniël zien we Jezus als de Mensenzoon voor God verschijnen "en hem werd heerschappij en waardigheid en een koninkrijk gegeven". Daniël 7:13-14. - Vergelijk dit met Openbaring 13:2 "En de Draak gaf het Beest zijn kracht en zijn troon en grote autoriteit". Bijgevolg verwondert het ons niet dat Openbaring 16:10 gewag maakt van "de troon van het wilde Beest" en ook van "zijn koninkrijk". d.) Vlgs. Romeinen 10:7 daalde Christus na zijn dood tijdelijk af in de AFGROND. Maar zijn Vader deed hem op de derde dag daaruit weer opkomen. - Vergelijk dit met Openbaring 9:1-3 waar ons een beeld wordt getoond van een ster die uit de hemel is komen vallen (vergelijk Lukas 10:18), aan wie de sleutel van de put van de AFGROND wordt gegeven. Na die geopend te hebben komen vanuit die put van de afgrond sprinkhanen op de aarde te voorschijn die er heel merkwaardig uitzien. Zie trouwens ook Openbaring 17:8 "Het wilde Beest dat
4
gij gezien hebt, was, maar is niet, en toch staat het op het punt uit de AFGROND op te stijgen, en het moet de vernietiging tegemoet gaan". e.) In Openbaring 19:11 zien we Christus de Koning op een wit paard ten oorlog rijden. - Vergelijk dit met Openbaring 6:1-2 . Wat vindt er plaats wanneer het Lam het eerste zegel opent? "En zie! een wit paard; en die erop zat, had een boog; en hem werd een kroon gegeven [vergelijk Openbaring 13:2], en hij trok er op uit, overwinnend en om te overwinnen". De meeste commentatoren zijn het er over eens dat deze ruiter vertegenwoordigt wat in 2 Thessalonicenzen 2:11 wordt aangeduid met "een werking van dwaling" welke God tot mensen laat gaan die liever de leugen geloven dan de waarheid. De ruiter voert in eerste instantie een onbloedige oorlog, want hij heeft alleen een boog. Toch overwint hij omdat hij door middel van overredende misleiding de wereld achter zich krijgt. Hier presenteert hij zich aan de joodse en christelijke wereld als de voorzegde Vredevorst van Jesaja 9:6. Dus opnieuw naäperij van de ware Christus. Degenen onder onze lezers die verbonden zijn met het Wachttorengenootschap of daarmee verbonden zijn geweest, zijn vertrouwd met de gedachte dat de ruiters van Openbaring 6:2 en 19:11 juist identiek zouden zijn, namelijk Jezus Christus. Bovendien zou bij 6:2 het jaartal 1914 horen, want volgens de leer van het WTG werd Jezus in dat jaar in de hemel geïnstalleerd als koning in het Messiaanse koninkrijk, waarna hij er overwinnend op uitrok, naar het beeld van de eerste ruiter. Het WTG staat in deze uitleg van de apocalyptische ruiters overigens niet alleen, afgezien dan van het feit dat alleen binnen die groepering de vervulling van het beeld der ruiters in 1914 wordt geplaatst. Maar let eens op de verschillen tussen de 2 ruiters van 6:2 en 19:11: Het enige wat zij gemeenschappelijk hebben is een wit paard! De ruiter van 6:2 heeft alleen een boog doch geen pijlen, terwijl Jezus in 19:11, 15 een scherp lang zwaard heeft dat uit zijn mond tevoorschijn komt. Bedenk ook het volgende ten aanzien van 6:2 en zijn ruiter: Zou Jezus zichzelf van onder het eerste der zeven zegels tevoorschijn moeten laten komen? Want merk op dat deze ruiter niet kan verschijnen totdat Jezus het zegel voor hem verbreekt.In zijn werk The Apocalypse gaat E.W. Bullinger ook dieper op deze punten in om aan te tonen dat de ruiter van 6:2 Jezus eenvoudig niet kan zijn. Aanhaling: But because the rider on the white horse in Rev. xix is Christ, that is no reason why the rider on the white horse, chap. vi., should be Christ also, especially as in this very same verse we have Him already represented as a Lamb, who opens this seal in order that the white horse may be sent forth. All the other horses are judgment horses: why inconsistently break up this uniformity and single out one Rider as Divine and take the others as human? Why understand one as going forth in grace, and the others in judgment?
Naderhand hopen we dieper in te gaan op deze bijbelse aanwijzingen betreffende de Antichrist. Nu zijn ze bedoeld om een idee te geven in welke bijbelgedeelten in
5
het bijzonder wij moeten zijn om opheldering te krijgen over het mysterie omtrent deze sinistere figuur. Tevens verschaffen ze een impressie onder welke beelden en symbolen hij in de bijbel verschijnt.
6
2
De Antichrist in de Johannes-brieven
De volgende gedeelten in de brieven van Johannes maken melding van de Antichrist. Wij zullen ze in volgorde citeren, zoveel mogelijk letterlijk naar het Grieks en in hun relatie met de context: 1 Joh. 2:17-18. En de wereld gaat voorbij en haar begeerte, maar hij die de wil van God doet blijft in eeuwigheid. Jonge kinderen, het is een laatste uur, en zoals gij hebt gehoord dat een Antichrist komt, zo zijn ook nu vele antichristen opgestaan; daaruit weten wij dat het een laatste uur is. Dat de wereld met haar begeerte voorbijgaat doet Johannes onder inspiratie van de geest denken aan het einde van alle dingen. Er zal dan een Antichrist verschijnen. In zijn denken legt Johannes dus een verband met de eindtijdverwachting. In die eindfase van de huidige geschiedenis verwachten christenen in de eerste plaats de wederkomst van hun Heer, Jezus Christus. Maar het is tegelijkertijd de periode waarin de Antichrist op het toneel verschijnt. Let eens op, in 2:28, hoe Johannes de ware Christus in verband brengt met de Antichrist, doordat hij ons daarin aanmoedigt om in nauwe verbondenheid met Jezus te blijven zodat wij hem bij zijn paroesie, wanneer hij voor allen openbaar gemaakt wordt, niet beschaamd uit de weg behoeven te gaan maar juist blijk mogen geven van een vrijmoedig vertrouwen. Vanwaar de nadruk op een mogelijk beschaamd staan tegenover Christus bij zijn wederkomst? Vanwege het gevaar door misleiding slachtoffer te worden van het optreden van de Antichrist en/of antichristelijke elementen. Want daarover weidt Johannes in de context juist uit. Lees au.b. 1 Johannes 2:22-27, en het accent dat ligt op de faktor misleiding in vers 26. Dat misleiding in de eindtijd en bijgevolg beschaamd staan tegenover de ware Christus bij zijn tegenwoordigheid niet denkbeeldig is, blijkt uit Mattheüs 24:30, waar ons bij voorbaat wordt getoond dat "alle stammen der aarde zich in weeklacht zullen slaan". Hoe dat zo? Waarom verheugen zij zich niet als Christus komt in kracht en grote heerlijkheid? Blijkbaar omdat zij tot hun ontsteltenis tot de conclusie komen dat zij de verkeerde Christus hebben gevolgd. Zij hebben zich laten misleiden door de valse, de
7
pseudo-Christus, en zij komen nu te laat tot de ontdekking dat het oordeel onontkoombaar is. Als we nog even naar onze eerste tekst kijken hierboven, dan zegt Johannes feitelijk iets bijzonders. Hij gaat duidelijk uit van het gegeven dat er onder christenen een bepaalde verwachting bestaat i.v.m. de komst van de Antichrist, maar hij voegt daaraan nog iets toe. In onze eigen woorden zouden we vers 18 ook aldus kunnen weergeven: "Jullie verwachten dat er een Antichrist komt. OK, dat klopt; maar ik zeg jullie dat er nu al vele antichristen zijn". Johannes spreekt blijkbaar zowel in het enkelvoud, als in het meervoud. Wellicht, we drukken ons voorzichtig uit, als misschien een mogelijkheid, hebben we ook hier opnieuw te maken met zaken die tegenover elkaar staan, t.w. Jezus, als de ware Christus en als het Beloofde Zaad – enkelvoud dus, zie Galaten 3:16 - en alle ware christenen (meervoud) die ook tot het zaad van Abraham gerekend worden, ja, zelfs een niet te tellen menigte. Zie Galaten 3:29, en vergelijk Genesis 15:5.
Het groeiende aantal antichristen in Johannes' dagen aan het einde van de 1ste eeuw bleken pseudo-christenen te zijn die zich tot een gevaarlijke stroming ontwikkelden en zich beroemden op hun z.g.n. speciale KENNIS, in het Grieks GNOSIS. Vandaar dat zij bekend kwamen te staan als aanhangers van het Gnosticisme. In deze nieuwe benadering van het christendom stond niet de waarheid van het evangelie voorop. Nee, het ging hen om indruk makende ideeën, niet om historische feiten. Zo zou Jezus niet in het vlees op aarde zijn gekomen; de menswording, maar ook de opstanding maakten zij tot iets belachelijks. Zij beschouwden zichzelf als zeer verlicht en ontkenden dat zij verlossing van zonden nodig hadden. Door hun "gnosis" waren zij boven alle morele verdenkingen verheven; zij ontkenden hun zondigheid. Christus als de menselijke losprijs was in hun visie dus absoluut niet nodig. In 1 Johannes 1:8-10 kan men Johannes' geïnspireerde reactie op zulk afvallig denken nalezen. Maar vooral ook in onze 2e tekst die wij in volgorde van de brief willen beschouwen, polemiseert Jezus’ geliefde apostel tegen deze mensen, die van ons zijn uitgegaan, maar die niet uit ons waren (1 Joh. 2:19): 1 Joh. 2:22-23 Wie is de leugenaar zo niet degene die loochent dat Jezus de Christus is? Dit is de antichrist, hij die de Vader en de Zoon loochent. Een ieder die de Zoon loochent heeft ook de Vader niet; hij die de Zoon belijdt heeft ook de Vader.
8
Het zal duidelijk zijn dat in deze passage aangetoond wordt wat binnen het christendom echte afvalligheid inhoudt: tegenspreken, of liever nog, glashard ontkennen dat Jezus, Gods Zoon, de ware Christus of Messias is, Degene die van God uit de hemel werd gezonden en in het vlees verscheen, "geworden uit een vrouw" (letterlijk naar Galaten 4:4) en die bijgevolg "zijn ziel kon geven als losprijs in ruil voor velen", Mattheüs 20:28; en die - volgend op zijn offerandelijke dood - door de Vader werd opgewekt; hersteld werd tot zijn oorspronkelijke natuur; tot de hemel werd verhoogd; als Gods ware Hogepriester de waarde van de losprijs aanbood (Hebreeën 9:11-12) en die door God "zowel tot Heer als tot Christus werd gemaakt". - Handelingen 2:32, 36; Filippenzen 2:9-11. Zulk een afvalligheid nu is kenmerkend voor antichristelijk denken, aangezien daardoor de grondslag van het christendom wordt aangetast. Een ieder die voor een christen wil doorgaan maar die de Zoon aldus loochent, is de leugenaar bij uitstek. Johannes aarzelt niet om die krasse uitdrukking te gebruiken omdat bij zo'n persoon kwade trouw verondersteld moet worden. Zo iemand handelt opzettelijk, heel bewust, in strijd met datgene wat wij vanaf het begin over Christus hebben gehoord; zie 1 Johannes 2:24. Om de ernst van de zaak zo duidelijk mogelijk te krijgen; dat het in deze kwestie werkelijk om de grondslag van het hele christendom draait, zouden wij de aandacht van de lezer willen vestigen op het klassieke bijbelgedeelte in Mattheüs 16:13-18. Jezus stelde aan zijn discipelen de beroemde vraag: "Wie zeggen de mensen dat de Zoon des mensen is?". Na opgesomd te hebben wat er aan ideeën over Jezus de ronde deed, moeten de discipelen op diens aandrang ook zelf hun opvattingen ventileren. En blijkbaar als spreekbuis voor hen allen, zegt Petrus ronduit: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God". Heel bijzonder nu is hierop Jezus' reactie: "Gelukkig ben jij, Simon Barjona, omdat vlees en bloed [dit] niet aan jou onthulden maar Mijn Vader die in de hemelen is". (zo letterlijk mogelijk naar de Griekse tekst). Jezus erkent hier duidelijk dat Petrus, en hij als vertegenwoordiger van alle overige discipelen, speciale hulp van God had gekregen om tot de juiste gevolgtrekking te komen. De Vader had hem geholpen om zijn opvatting omtrent Jezus niet te baseren op een vleselijke redenatie, maar de zaak vanuit een hoger, een geestelijk standpunt te benaderen.
9
Dat de kwestie blijkbaar aldus in elkaar steekt, moge blijken uit Petrus' reactie op Christus' aankondiging van zijn naderende dood, maar een klein eindje verder in dit hoofdstuk, 16:2123. Uit zichzelf was Petrus niet erg geneigd geestelijk te denken, maar veeleer vleselijk, zoals mensen gewoonlijk doen. Hieruit begrijpen we dat voor het vatten van geestelijke waarden, hulp van de hemel nodig is.
Maar Jezus gaat nog een stap verder. Hij gaat nu aantonen dat deze belijdenis van Petrus betreffende de Christus, Gods eigen Zoon, deze geestelijke benadering, tot stand gekomen met Gods hulp, de grondslag of het fundament zal zijn waarop Jezus zijn gemeente in de naaste toekomst zal bouwen. Jezus doet dat op een bijzondere manier, o.a. door gebruik te maken van een woordspeling en verder door op zijn beurt Petrus te identificeren, zoals Petrus dat juist daarvoor met betrekking tot Jezus had gedaan : "En ik van mijn kant zeg tot jou: Jij bent Petros [πετρος rotsblok / steen] en op deze petra [Gr. πετρα eveneens voor rotsblok / steen, maar wel een vrouwelijk woord] zal ik Mijn gemeente bouwen en de poorten van Hades zullen haar niet overweldigen". Hieruit kunnen we een heel speciale waarheid afleiden: Allen die leden worden van de christelijke gemeente, worden dat op precies die ene basis: Zij erkennen met Gods hulp en belijden dat ook dat Jezus de Zoon van God is, de ware Messias, gekomen in het vlees, etc. (conform alle waarheden die in de bijbel op hem betrekking hebben). In Romeinen 10:9 geeft Paulus deze grondslag voor opneming in de gemeente aldus aan: "Indien gij belijdt....dat Jezus Heer is en in uw hart gelooft dat God hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij worden gered". Maar zulk een belijdenis komt met bovennatuurlijke hulp tot stand, zoals Jezus ook al eerder te kennen had gegeven vlgs. Johannes 6:44 "Niemand kan tot mij komen tenzij de Vader die mij heeft gezonden hem trekt". En juist die waarheid wordt door Johannes uitgewerkt in zijn eerste brief wanneer hij voor de 3e maal melding maakt van de Antichrist. Zie maar: 1 Joh. 4:1-3 Geliefden, gelooft niet elke geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan tot de wereld. Hieraan kent gij de geest Gods: Iedere geest die belijdt Jezus Christus gekomen zijnde in het vlees, is uit God. En elke geest die Jezus niet be-
10
lijdt is niet uit God. Ja, dat is die van de Antichrist van wie gij hebt gehoord dat hij komt, en nu reeds is hij in de wereld. Ook hier wordt duidelijk de juiste grondslag van de gemeente in verband gebracht met de invloed die van Gods geest uitgaat. Alléén die geest helpt de gelovige tot de juiste belijdenis betreffende Christus te komen. Het is de bevestiging van het voorafgaande vers, dus 3:24 dat het bezitten van de heilige geest het onbedrieglijke kenmerk is van iemands gemeenschap met God. Maar er is nog een andere conclusie te trekken. Het petrafundament van Mattheüs 16:18, d.w.z. de correcte zienswijze en belijdenis omtrent Jezus, heeft alles te maken met God zelf. Hij alleen is de echte Rots waarop Christus zijn gemeente bouwt. Het is werkelijk schitterend om te constateren dat die stelling al profetisch was vastgelegd in het boek Jesaja, 51:1-2. Zoals het vleselijke Israël haar afstamming kon terugvoeren tot Abraham (de rots waaruit zij gehouwen waren) en zijn vrouw Sara (de uitholling van de put waaruit zij gegraven waren), zo is het gesteld met het Israël van God. Vanwege hun door God geschonken geloof in Zijn zoon Jezus Christus, zijn zij gehouwen uit hun Rots, JHWH God, de Vader. En met betrekking tot Sara, "de vrije vrouw", kunnen we wijzen op de betekenisvolle uitspraak van de apostel Paulus: "Het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is onze moeder". Galaten 4: 26
Dat JHWH de ware Rots is, werd al door Mozes uitgeroepen in het bekende lied van Mozes in Deuteronomium 32, vooral vers 4: "De Rots, volmaakt is zijn activiteit, want al zijn wegen zijn gerechtigheid". Toegepast op Israël zegt Mozes vervolgens in vers 6 over de Rots JHWH: "Is Hij niet uw vader die u heeft voortgebracht, Hij die u gemaakt heeft en u vervolgens stabiliteit heeft gegeven?". Zo kan ook het Israël Gods haar herkomst op God terugvoeren. In de LXX-vertaling, de Septuagint, d.i. de Griekse weergave van de Hebreeuwse bijbel, wordt in Jesaja 51:1 het woord rots vertaald met petra
Alles bij elkaar genomen zien we dus hoe afvallig het Antichristelijk denken is en kunnen we 1 Johannes 2:23 naar waarde schatten: "Een ieder die de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet". In het volgende deel zullen wij beginnen om de Antichrist te benaderen vanuit 2 Thessalonicenzen, hoofdstuk 2, om te laten zien dat DE Antichrist door zijn
11
machtige invloed in de eindtijd juist die afval zal bewerken waarover wij het hierboven uitvoerig hebben gehad. Maar dat zal een Afval op ongekend grote schaal zijn. De voortekenen daarvan zijn evenwel vanaf - op zijn minst - Johannes' dagen merkbaar geweest in het afvallige, antichristelijk denken van individuele (schijn)-christenen. Het WTG beperkt ten onrechte het optreden van de Antichrist voornamelijk tot dat afvallig christelijk denken met een accent op de rol die de geestelijken van de christenheid sinds de 3e eeuw daarin hebben vervuld. Even onterecht kwalificeren zij afzonderlijke personen die eens zelf getuigen waren, maar die de leer van het WTG niet langer konden accepteren, ook al deden zij dat op deugdelijke bijbelse gronden, als antichristen. Een favoriete tekst die zij daarbij hanteren is de 4e en laatste passage met betrekking tot de Antichrist. Maar dan zijn we in de tweede brief van Johannes, t.w.: 2 Joh. 7 Want vele verleiders zijn uitgegaan tot de wereld, zij die niet belijden Jezus Christus komende in het vlees; dat is de verleider en de Antichrist. Inhoudelijk verschilt dit vers niet van 1 Johannes 4:3, maar wat er op volgt in de verzen 9 en 10, dáárop legt het WTG grote nadruk. Die 2 verzen zijn voor hen van principieel belang bij uitsluitingsprocedures. Daarop baseren zij hun extreme standpunt dat uitgeslotenen zelfs niet gegroet mogen worden. Maar juist de sleuteltekst in dit verband, vers 7, zoals hierboven is weergegeven, laat zien hoe onterecht dat standpunt is. De hele passage heeft immers betrekking op het afvallige antichristelijk denken en het verbreiden van die "leer". Het is dus volkomen absurd om de verzen 9 en 10 toe te passen op getuigen die (bijvoorbeeld)roken, maar ook op gevallen die de bijbel WEL vermeldt als onchristelijk, vleselijk gedrag, t.w. een hoereerder, een hebzuchtige, een afgodendienaar, een beschimper of een dronkaard. Het enige wat Paulus daarover aangeeft (in 1 Korinthiërs 5:11) is niet langer in het gezelschap te verkeren van zo'n persoon en ZELFS niet met hem te eten, als een uiterste sanctie. In de tientallen jaren van betrokkenheid bij uitsluitingszaken hebben wij niet één maal met een getuige van doen gehad die blijk gaf van het antichristelijk denken waarover het in Johannes' brieven gaat.
12
3
Het mysterie der wetteloosheid
In de twee voorafgaande delen hebben wij getracht enig inzicht te verschaffen in het fenomeen Antichrist, de mysterieuze figuur die in de eindtijd zo'n heel bijzondere rol gaat vervullen in Gods voornemen. Bij wijze van samenvatting een opsomming van enkele basisbegrippen: •
In zijn optreden plaatst hij zich TEGENOVER de ware Christus en IN DE PLAATS van hem; dus enerzijds verzet, anderzijds misleiding.
•
Hij is in principe geestelijk van natuur, d.i. een geestelijke, bovennatuurlijke macht; een macht daarom die uit de demonenwereld voortkomt.
•
DE Antichrist is een macht van de eindtijd, maar al vanaf Johannes' dagen zijn er op het wereldtoneel schijnchristenen geweest die niet de juiste belijdenis hebben afgelegd omtrent de historische persoon Jezus Christus, de Zoon van God, die weliswaar geestelijk van natuur is, maar die tijdelijk op aarde heeft vertoefd als mens; toen een werkelijk menselijke persoon die bijgevolg zijn volmaakte menselijke leven kon geven als een verzoenend slachtoffer.
•
Deze schijnchristenen die een afwijkende belijdenis hebben (in vergelijking met de belijdenis van Petrus) zijn antichristelijke elementen die het juiste fundament waarop Christus zijn gemeente bouwt (het petrafundament) ondermijnen.
•
Dit antichristelijk denken is in feite afvalligheid, maar is op zichzelf, hoe gevaarlijk ook, nog maar een voorproefje van de Grote Afval die zich in de eindtijd zal manifesteren.
En dit brengt ons naar het hoofdstuk in de bijbel dat de komst van DE Antichrist voor het eerst vrij uitvoerig heeft beschreven, redelijk gedetailleerd en verhelderend. Wij doelen op 2 Thessalonicenzen, hoofdstuk 2. Met name gaat het om het gedeelte 1 t/m 12, een bijbelpassage die ook wel is aangeduid met de term "de apocalyps" van Paulus' 2 Thessalonicenzen-brief. Volledigheidshalve moeten we hieraan toevoegen dat de Antichrist niet pas in de 2 Thess.brief voor het eerst in de bijbel wordt vermeld. Want wij zagen al in deel 1 dat reeds in Genesis 3:15 op hem werd gezinspeeld. En zelfs vrij uitvoerig wordt hij opgevoerd in de Profe-
13
tenboeken van het Oude Testament. Te denken valt aan Jesaja, Ezechiël en (vooral) ook Daniël. Maar in die profetische beschrijvingen bleef hij toch - ook voor de Joden - erg geheimzinnig, een heel mysterieuze figuur. Te beginnen met Paulus' behandeling van het thema werden dan ook voor het eerst zaken verduidelijkt; facetten van het mysterie werden ontsluierd.
Het lijkt daarom wenselijk om 2 Thessalonicenzen 2:1-12 vers-voor-vers door te nemen. Voordat we dit gaan doen, het volgende: In deel 1 stelden we vast dat de Antichrist een replica is van de Anti-god Satan, de Duivel. Zoals we weten zijn er 2 aspecten van Satans wezen die in de bijbel vooral worden beklemtoond, t.w.: a.) De brute tegenstander van christenen die rondgaat als een BRULLENDE LEEUW op zoek om te verslinden. –1 Petrus 5:8 b.) De SLANG die door listigheid iemands geest probeert te verderven. – 2 Korinthiërs 11:3. Of samengevat:
a. INTIMIDATIE
b. MISLEIDING
Het verbaast dus absoluut niet dat we dit 2-voudige aspect, dit dualisme ook bij de Antichrist aantreffen. Bovendien is dit dualisme zo kenmerkend dat we daarop t.z.t. beslist dieper moeten ingaan. Het punt is n.l. dat de ene keer het accent ligt op het aspect bruutheid of intimidatie, een andere keer op misleiding c.q. bedrog wanneer de bijbelschrijvers hem typeren. Let eens op in 2 Thessalonicenzen 2 welk van de 2 aspecten bij Paulus' beschrijving dominant aanwezig is. We streven ernaar de teksten zo letterlijk mogelijk weer te geven. 2:1
Wij verzoeken u evenwel broeders, met betrekking tot de paroesie van onze
Heer Jezus Christus en onze vereniging met hem, 2:2
dat gij niet zo vlug uw bezinning verliest noch u schrik laat aanjagen hetzij
door een geest hetzij door een woord hetzij door een brief, als door ons: alsof de Dag van de Heer is aangebroken. Uit deze openingsverzen valt af te leiden dat de broeders van de gemeente te Thessalonika sterk waren gefocust op de wederkomst. Kennelijk waren zij na de ontvangst van Paulus' eerste brief dienaangaande ongefundeerde verwachtingen gaan koesteren. Met 1 Thessalonicenzen 4:15-17 waren zij blijkbaar "aan de haal" gegaan: de reeds gestorven broeders zouden opstaan en tezamen met de levenden opgenomen worden, de Heer tegemoet in de lucht. Speculaties omtrent de nabijheid van die gebeurtenis veroorzaakten zowel schrik als opwinding voor wat be-
14
treft De Dag van de Heer; want die Dag was niet alleen de tijd voor de paroesie maar ook een Dag van oordeel en vergelding. Zie 1 Thessalonicenzen 5:1-3. Kortom, door de geruchtenstroom die op gang was gekomen en wat Paulus OF gezegd OF geschreven zou hebben over het onderwerp, hadden zij hun nuchtere kijk zo goed als verloren en concludeerde men zelfs: "Het is zover, Gods grote Dag is daar!". Sommigen waren om die reden gestopt met het verrichten van werelds werk en gaven zich over aan een ongeregeld leven. Zie 2 Thessalonicenzen 3:1011. Hoog tijd dus voor Paulus om hen met de nuchtere feiten te confronteren 2:3
Dat niemand u op enigerlei wijze misleide, want eerst moet de Afval komen en
de Mens der Wetteloosheid worden geopenbaard, de Zoon der Vernietiging, 2:4
De Tegenstander, en die zich verheft boven al wat god of voorwerp van vere-
ring heet, zodat hij in de tempel Gods gaat zitten, zichzelf tonend dat hij god is. Het zal duidelijk zijn wat Paulus hier vaststelt. De Dag van de Heer breekt pas aan als zich eerst 2 belangrijke zaken voordoen: de Afval en het verschijnen van de Antichrist. Opmerkelijk is dat de apostel helemaal geen verdere uitleg geeft, noch omtrent de Afval noch over de Antichrist, door hem aangeduid als de Mens der Wetteloosheid [d.i. de belichaming van wetteloosheid]. Hieruit moeten wij wel afleiden dat deze zaken bij de Thessalonicenzen bekend waren, en dat dit zo is blijkt inderdaad uit wat volgt in de verzen 5 en 6. Eerst moeten we echter vaststellen dat Paulus in de verzen 3 en 4 verschillende kwalificaties gebruikt om de Antichrist nader te typeren; aanduidingen die ons ondanks de summiere toelichting toch behoorlijke aanknopingspunten verschaffen om te begrijpen om wie of wat het allemaal gaat. 1.) De Mens der Wetteloosheid. Dat wijst er op dat hij de Wetteloosheid in persoon zal zijn. Maar dat plaatst zijn activiteit duidelijk in de eindtijd, vooral gelet op Jezus' voorspelling in Mattheüs 24:12 "Wegens het toenemen der wetteloosheid zal de liefde van de meesten verkoelen". Dus ook hier de conclusie: Hij is een figuur van de toekomst. 2.) De Zoon der Vernietiging. Dat typeert de Antichrist als een verrader. Want de enige andere keer dat deze uitdrukking in de Schrift wordt gebruikt, wordt ze
15
toegepast op Judas, de verrader. Christus zelf noemde hem in Johannes 17:12 "de zoon der vernietiging". De betekenis van de uitdrukking gaat evenwel verder, zoals zal blijken in vers 8. Zijn aanwezigheid op het aardse toneel zal heel kort zijn. Zodra hij geopenbaard wordt, is ook zijn einde vrijwel nabij. Openbaring 17:8 laat dat punt wel heel nadrukkelijk uitkomen, met de voorzegging dat het wilde beest "op het punt staat uit de afgrond op te stijgen, en het moet de vernietiging tegemoet gaan". 3.) De Tegenstander die zich arrogant verheft boven alles wat god heet of voorwerp van verering; die zelfs in Gods tempel plaats neemt en zich als god vertoont c.q. zich als een god voordoet. Vooral die typering is onthullend. a.) Omdat ze in overeenstemming is met het meest opvallende kenmerk waaraan de Antichrist te herkennen zal zijn, een kenmerk dat vrijwel steeds opduikt zodra hij ergens in de bijbel wordt opgevoerd, namelijk zijn mateloze arrogantie tegenover de ware God zelf, tegen wie hij zich aanmatigend verzet, in grootspraak en in optreden. De volgende schriftgedeelten geven daarvan een impressie: Daniël 7:8, 20; 8:11, 25 en Openbaring 13:5-6. b.) Omdat Paulus hier teruggrijpt op Daniël 11:36-37 waar sprake is van de "Koning van het Noorden" die optreedt in de eindtijd. Deze koning is de centrale figuur in het resterende deel van Daniël, hoofdstuk 11, n.l. de verzen 36 t/m 45. En die zogeheten Koning van het Noorden is ook al zo'n mysterieus figuur die bijbelverklaarders altijd hoofdbrekens heeft gegeven. Maar één punt is helder: De Mens der Wetteloosheid, alias de Antichrist, hoewel een geestelijke macht, wordt in de verzen 36 en 37 van Daniël 11 getekend als een KONING, d.i. een politiek heerser. Die conclusie ontkracht derhalve de opvatting van het WTG, waarbinnen al sinds Russell, de eerste president, onverkort wordt vastgehouden aan de interpretatie dat de Mens der Wetteloosheid de christenheid voorstelt, m.n. haar klasse van geestelijken. En binnen het WTG is dat door de jaren heen onveranderlijk de basis voor een belangrijk deel van haar theologische opvattingen gebleken. De geloofsafval behoort in haar visie dan ook tot het verleden, niet tot de toekomst. Vanaf de periode die zo ongeveer begon met de 3e eeuw n. Chr. zou de geloofsafval waarop 2 Thessalonicenzen 2:3 zinspeelt, zich al hebben voorgedaan. Het zal duidelijk zijn dat een zodanige opvatting niet alleen voedsel geeft aan een zelfgenoegzame houding, maar ook in het geheel geen rekening houdt met de geestelijke gevaren die in de naaste 16
het geheel geen rekening houdt met de geestelijke gevaren die in de naaste toekomst zullen opdoemen. In de visie van het WTG is de christenheid al totaal door God verworpen en sinds 1919 is het WTG het enige kanaal waarvan God en Christus zich op religieus gebied bedienen. De gedachte aan een naderend gevaar van afval is haar dan ook absoluut vreemd. 2:5
Herinnert gij u niet dat, toen ik nog bij u was, deze dingen met u placht te be-
spreken? 2:6
En nu weet gij wat het is dat weerhoudt opdat hij geopenbaard wordt op de
voor hem bestemde tijd. Paulus zegt dus zoveel als "Waar zit jullie geheugen? We hebben het toch vaak genoeg met elkaar over deze zaken gehad. Maar goed, nu jullie herinnering is opgefrist weten jullie ongetwijfeld weer dat de paroesie er gewoon nog niet kan zijn en ook dat Gods grote Dag nog niet is aangebroken. Die geweldig grote geloofsafval moet zich immers eerst voordoen en de machtige Tegenstander moet toch eerst op het toneel verschijnen! En waarom het nog niet zover is weten jullie eveneens: Er is immers van een belemmering sprake zodat hij niet maar kan verschijnen wanneer hij dat zelf wenst. Absoluut niet. God heeft de regie in handen, wat inhoudt dat die arrogante pseudo-god pas eerst geopenbaard wordt wanneer de tijd daarvoor in Gods voornemen is aangebroken". De Thessalonicenzen waren dus aardig geïnformeerd; en wij zouden dat ook wel willen want wij blijven toch wel met enkele vragen zitten, zoals de kardinale vraag die bijbelonderzoekers zich alle eeuwen door hebben gesteld: "Wat is precies datgene wat de Antichrist tegenhoudt; welke belemmering verhindert tot op heden zijn verschijning op het wereldtoneel? Het volgende vers geeft wel enige indicatie dienaangaande, maar lost het probleem niet echt op. 2:7
Want het mysterie der wetteloosheid is reeds werkzaam; alleen degene die
weerhoudt, totdat die niet langer in de weg staat. Niet alleen de Antichrist is een bijbels mysterie, maar ook het taalgebruik van de apostel klinkt heel geheimzinnig. Wat we in vers 7 wijzer zijn geworden is a.) er is reeds antichristelijke activiteit merkbaar, en b.) dat wat het verschijnen van de Antichrist verhindert, wordt hier met een PERSOON verbonden, "degene die weerhoudt", of:"hij die tegenhoudt".
17
Wat de betekenis hiervan ook moge zijn, aan de woorden in 2:11 kan in ieder geval niet worden voorbijgegaan. Daar immers lezen wij: "En om die reden zendt God een werking der dwaling tot hen". God zelf heeft dus blijkbaar in de eerste plaats te maken met dat wat de Antichrist nog weerhoudt. Tevens wordt het feit als hij tenslotte WEL verschijnt, in verband gebracht met een werking van dwaling die God bewust tot de mensen laat gaan. Maar daarover meer in deel 4.
18
4
Een werking van dwaling - door God gezonden
"En nu een verzoek, beste vrienden. Wat betreft de komst van onze Heer Jezus Christus en onze hereniging met hem: Raak niet plotseling de kluts kwijt en weest niet ongerust, niet op grond van een of andere profetie of uitspraak, en ook niet op grond van een brief die van ons afkomstig zou zijn en waarin beweerd wordt dat de dag van de Heer voor de deur staat. Hoe dan ook, laat je door niemand iets wijs maken. Eerst komt er nog een grote afvalligheid, eerst verschijnt nog de mens die de wetteloosheid in persoon zal zijn, de verderver, de tegenstander die zich verheft tegen alles wat God heet of vereerd wordt, en die zelfs in de tempel van God zal gaan zitten om aan te tonen dat hij zelf een God is. Je weet toch wel dat ik je dit gezegd heb toen ik nog bij jullie was? En je weet ook wat hem nu nog tegenhoudt: hij zal pas kunnen verschijnen als het zijn tijd is. Nu al is de wetteloosheid in het geheim aan het werk, maar dat duurt alleen tot de kracht die hem nu nog tegenhoudt uitgeschakeld wordt. Dan zal de wetteloze persoonlijk bekend worden, maar de Heer Jezus zal hem doden met de adem van zijn mond, zijn aanwezigheid alleen al is voldoende om hem te vernietigen. De komst van die wetteloze mens is het werk van de Satan. Hij zal vergezeld gaan van allerlei uitingen van kracht en tekenen en wonderen en van allerlei doortraptheid om hen die verloren gaan te bedriegen. Die gaan verloren omdat ze geen liefde voor de waarheid konden opbrengen, waardoor ze gered hadden kunnen worden. Daarom laat God een grote verwarring over ze komen, zodat ze vertrouwen op de leugen. Zo zullen ze allemaal veroordeeld worden, al diegenen die, in plaats van op de waarheid te vertrouwen, voor het onrecht gekozen hebben". Met deze weergave van 2 Thessalonicenzen 2:1-12 volgens Het Nieuwe Testament in de Taal van onze Tijd, zijn we terug in ons onderwerp: de komst van de Antichrist. En het is moeilijk te ontkennen: er komt nogal wat op ons af; trouwens op iedereen die op aarde leeft wanneer de bestemde tijd voor de Antichrist aanbreekt. Reden volop dus om ons hiermee serieus bezig te houden. En zoals al eerder aangegeven: we verdiepen ons dan in één van de hoofdthema's van de bijbel. En die
19
omstandigheid kan alleen maar gunstig uitwerken op het verbreden en verdiepen van ons inzicht hoe God in de verwezenlijking van zijn voornemen zaken aanpakt. In onze vers-voor-vers bespreking zijn wij bij vers 8 blijven steken. De letterlijke weergave daarvan luidt ongeveer als volgt: En dan zal de Wetteloze geopenbaard worden, die door de Heer Jezus weggedaan zal worden door de geest van zijn mond en onschadelijk gemaakt door de manifestatie van zijn paroesie. Ook hier wordt getoond dat de werkzaamheid van de Antichrist van korte duur zal zijn. Zodra hij verschijnt, is ook zijn ondergang nabij. De Heer, Jezus Christus, zal zijn ondergang bewerken. In Openbaring 19:20 vinden we daarover enkele details. Jezus, de rijder op het witte paard (19:11), voert oorlog en de legers in de hemel volgen hem (19:14). Uit zijn mond komt een scherp lang zwaard te voorschijn (19:15). Wat gebeurt er met de Antichrist? "Het wilde beest werd gegrepen en met hem de valse profeet...Levend werden zij beiden in het vurige meer geslingerd, dat met zwavel brandt". In vers 8 van 2 Thessalonicenzen 2 staat het enigszins anders aangegeven, n.l. in de profetische bewoordingen van Jesaja 11:4, het 2e gedeelte. Volgens de NWweergave lezen wij daar: "En hij [Christus, het rijsje uit de tronk van Isaï; vers 1] moet de aarde slaan met de roede van zijn mond; en met de geest van zijn lippen zal hij de Goddeloze ter dood brengen". Dat Paulus die woorden oppakt om de uitschakeling van de Antichrist te beschrijven, is erg belangwekkend, omdat a.) de setting van Jesaja 11 qua tijd de overgang naar het millennium betreft, en b.) de bedoelde Goddeloze, gezien de context, dezelfde moet zijn, of in ieder geval begrepen moet zijn, onder "de hoog opgeschotenen" van Jesaja 10:33. "Zie! de Heer, JHWH der legerscharen, kapt met een verschrikkelijke slag grote takken af; en de hoog opgeschotenen worden omgehouwen, en de hogen zelf worden neergehaald". In Jesaja hoofdstuk 10 gaat het profetisch om de Assyriër (zie 10:5), weer een ander beeld van de Antichrist. We gaan hier nu niet dieper op in; we stellen wel vast dat het ook in dit geval om een Koning gaat, precies zoals de profetische Koning van het Noorden die op de beschrijving van vers 4 bleek te passen (van 2 Thessalonicenzen 2).
20
En dit alles zal gebeuren bij Christus' tegenwoordigheid. Die paroesie zal door verschillende gebeurtenissen gemarkeerd of gemanifesteerd worden. Bijvoorbeeld door de eerste opstanding (zie 1 Korinthiërs 15:23). Maar Christus' tegenwoordigheid zal ook merkbaar worden in zijn optreden tegen de Antichrist. Vers 9 gaat nu duidelijk maken dat er dan eigenlijk sprake zal zijn van 2 paroesies, t.w. die van de Antichrist en die van de ware Christus. Beide dus duidelijk op het toneel aanwezig maar wel tegenover elkaar. We beschouwen 2:9, 10 Van wie de paroesie is naar de werking van de Satan in allerlei macht en leugentekenen en leugenwonderen en in elke verleiding der ongerechtigheid voor degenen die vergaan, als een vergelding, omdat zij de liefde der waarheid niet hebben aanvaard tot hun redding. Hier worden wij geïnformeerd waaruit de werkzaamheid van de Antichrist zal bestaan. Tevens komen wij te weten met welke bedoeling God zijn activiteiten toelaat. Overigens is ook duidelijk dat de Antichrist het werktuig van de Satan is. Juist om die reden ook geeft Satan, de Draak, aan het Wilde Beest zijn kracht, zijn troon en grote autoriteit (Openbaring 13:2). Aldus verschaft dit schriftgedeelte de verklaring waarom de Antichrist in staat is allerlei leugentekenen en leugenwonderen te verrichten. We kijken daar uiteraard niet erg van op. Hoe dat zo? Jezus, de ware Christus, deed immers ook vele tekenen en wonderen. Dus zijn nabootser moet vanzelfsprekend ook buitengewone dingen doen. Gelet op o.a. de leugentekenen die hij zal verrichten, worden wij ertoe gebracht in dit geval eerder te denken aan een gelijkenis of overeenkomst met het tweede Wilde Beest van Openbaring 13, het fenomeen dat beschreven wordt in de verzen 11 t/m 15, het wilde beest dat uit de aarde opstijgt, dat 2 horens heeft gelijk een Lam, maar o wee…, als hij begint te spreken, dan spreekt hij als een draak. Dat we evenwel met één en dezelfde Antichrist te maken hebben, blijkt uit vers 12: het tweede Wilde Beest oefent alle autoriteit die het eerste Beest heeft, voor diens ogen uit. Wat we daarom hier heel interessant kunnen constateren is het punt dat het eerste Beest [uit de zee] BRUUTHEID, het tweede Beest [uit de aarde] MISLEIDING tot uitdrukking brengt. Herinneren wij het ons nog, de 2 opvallende kenmerken van de Duivel: aan de ene kant een brullende leeuw die intimideert, aan de andere kant de listige slang die verleidt en bedriegt. Dat het niettemin om één en dezelfde figuur, de ene Antichrist van de eindtijd gaat, blijkt ook uit het feit dat
21
a.) het tweede Beest verder alleen nog in de Openbaring verschijnt onder de niet vleiende aanduiding van "de valse profeet", en b.) wanneer dat gebeurt, ALTIJD in combinatie met het Wilde Beest [d.i. het eerste Beest uit de zee]. Zie 16:13, 19:20 en 20:10. Als valse profeet bootst hij Elia na door a.h.w. vuur uit de hemel te laten neerdalen (13:13). Maar de oorspronkelijke Elia bracht daardoor Israël terug tot God. Zie 1 Koningen 18:21, 36-39. De valse profeet is er slechts op uit te bedriegen en te misleiden; zie het volgende vers (13:14) "En het misleidt degenen die op de aarde wonen wegens de tekenen die hem gegeven waren te verrichten voor de ogen van het wilde beest"; een beschrijving van zijn werkzaamheid die geheel in overeenstemming is met 2 Thessalonicenzen 2:9: leugentekenen en -wonderen. Het is slechts schijn en bedrog. Niettemin zal het resultaat zijn dat velen op het verkeerde been worden gezet en de Antichrist zullen navolgen. Om het te verwoorden met de Obbink/Brouwer-vertaling van Openbaring 13:3-4: En de gehele aarde ging vol verbazing achter het beest aan; en zij aanbaden de draak, omdat hij de macht aan het beest had gegeven. En zij aanbaden het beest, en zeiden: Wie is aan het beest gelijk, en wie kan de strijd tegen hem aanbinden? Dat laat zien dat de mensen zich beslist heel erg zullen laten imponeren door zijn optreden. Waar loopt dat echter voor hen op uit? Vers 10 van 2 Thessalonicenzen 2 is daarin duidelijk: Deze personen zullen vergaan, ten onder gaan. En waarom? God vergeldt het hun dat zij de liefde voor de waarheid niet hebben aangenomen waardoor zij gered hadden kunnen worden. En dat brengt ons naar de verzen 11 en 12. Want daar wordt deze gedachte verder uitgewerkt. Om die reden zendt God hun een werking van dwaling zodat zij geloof hechten aan de leugen opdat allen geoordeeld worden, n.l. zij die geen geloof stelden in de waarheid, maar behagen hebben geschept in de ongerechtigheid. God is inderdaad degene die duidelijk de regie in handen heeft. Hijzelf is er voor verantwoordelijk dat de Antichrist mettertijd op het toneel van de wereld zal ver-
22
schijnen en zijn specifieke rol zal vervullen die Hij hem in zijn voornemen heeft toegedacht. Wat beoogt JHWH daarmee? De hele Schrift in aanmerking nemend, lijkt het volgende zijn waarschijnlijke oogmerk: GOD WIL DEFINITIEF DE ANTI-GOD GEVOELENS DIE VERBORGEN LEVEN IN HET HART VAN VEEL MENSEN AAN HET LICHT BRENGEN, zodat het voor elke eerlijke toeschouwer volkomen duidelijk wordt dat zij Gods ongunstige oordeel terecht verdienen. Wellicht vraagt u zich als lezer af waarop deze formulering berust. Vooral op het feit dat God tot die personen "een werking van dwaling" laat gaan, of zelfs zendt, zoals de Griekse tekst letterlijk zegt. En wat dit punt betreft: het zal niet de eerste keer zijn in Gods bemoeienissen met mensen, en in het bijzonder met hen die echt zijn haters, zijn vijanden zijn, dat hij zorgt dat zij kleur bekennen; dus eenvoudig gedwongen worden om te laten zien wat er werkelijk aan tegenstand tegen de Schepper in hun hart leeft. Wellicht aanvankelijk verborgen voor mensen maar niet voor Hem. Welnu, Hij heeft zijn eigen middelen die hij kan aanwenden om harten bloot te leggen. Twee voorbeelden wat dit betreft waaruit de waarheid blijkt van Psalm 9:16 JHWH wordt gekend aan het oordeel dat hij heeft voltrokken. Door de activiteit van zijn eigen handen is de goddeloze verstrikt 1.) God had door 10 verwoestende plagen de Egyptische Farao ogenschijnlijk op de knieën gekregen zodat het volk Israël uiteindelijk toestemming kreeg om het land te verlaten en JHWH te dienen op de wijze waarop Mozes telkens bij de Farao had aangedrongen. Maar was die hoogmoedige tiran werkelijk innerlijk veranderd? Absoluut niet, en JHWH zou dat voor iedereen waarneembaar maken zodat hij Farao met recht naar zijn ondergang zou kunnen leiden. Hoe deed God dat? Door "een werking van dwaling" op hem af te sturen. In Exodus 14:1-4 wordt die aanpak in details aangegeven. Toen het volk uit Egypte optrok en de Israëlieten reeds bezig waren de Noordelijke punt van de Rode Zee te passeren, bij Etham, gebood God Mozes de marsroute te wijzigen in ZWrichting en zich te legeren aan de zee bij Pi-Hachiroth. Farao moest op het verkeerde been gezet worden en tot de slotsom komen dat het volk helemaal
23
geen goddelijke leiding genoot en zomaar wat ronddwaalde. Uit het verslag in Exodus 14:5-9 kunnen we opmaken dat die opzet perfect werkte. 2.) Koning Achab van het Noordelijk 10-stammenrijk Israël had getoond dat hij door en door goddeloos was. Zie o.a. 1 Koningen 16:30-33; 21:25. Blijkbaar was bij JHWH zijn lot definitief bezegeld toen Achab toestond dat Naboth op slinkse wijze werd vermoord zodat hij in bezit kon komen van diens wijngaard. Zie 1 Koningen 21:1-19. Enkele jaren later ondernam hij samen met Josafat, de koning van Juda met wie hij verzwagerd was, een veldtocht om RamothGilead op de Syriërs te heroveren. Voor God kwam toen de tijd om Achab naar zijn verdiende terechtstelling te leiden. Hoe zou hij dat doen? Door "een werking van dwaling" op touw te zetten. Het interessante verslag hierover kunnen we nalezen in 1 Koningen 22:1-38. Centraal in dit verslag is de beschrijving van beraadslagingen die in de hemel plaats vonden, de verzen 19-23. Daarna was de cruciale vraag: Aan wie zou Achab gehoor geven? Aan de 400 valse profeten die aan hun broodheer succes beloofden, of aan die ene profeet van JHWH die echt betrouwbaar was en die zelfs onthulde wat het resultaat was van de hemelse bijeenkomst? De haat in Achabs hart zowel tegenover JHWH God als ten aanzien van zijn profeet gaf de doorslag; iets wat God van tevoren wist, maar wat hij er nu, merkbaar voor iedereen, ook liet uitkomen. In dit geval had de werking van dwaling alles te maken met vers 22. De engel die in Gods ogen met de juiste suggestie was gekomen, zou "een bedrieglijke geest worden in de mond van al zijn profeten". Dat doet de vraag rijzen: Bedient God zichzelf zonodig van bedriegerij? Dat is uiteraard niet het geval, want zoiets zou strijdig zijn met zijn heiligheid. De waarschijnlijke verklaring van vers 22 is: a.) De 400 profeten waren in dienst van het koninklijke Hof. Achab was hun broodheer. Vanzelfsprekend hadden zij maar één verlangen: Hun werkgever gunstig stemmen door hem succes en overwinning in het vooruitzicht te stellen. DAT was in hun hart en DAT wilden zij ook het liefst uitspreken. Geen probleem! Daar kon de hemel voor zorgen. b.) Gods engel hoefde er nu alleen maar op toe te zien dat dit en niets anders ook werkelijk uit hun mond zou komen. Dus zei God tot hem: "Ga heen en doe zo".
24
Uit deze historische gebeurtenissen kunnen wij een idee krijgen wat er bij de "werking van dwaling" betrokken zal zijn wanneer de Antichrist actief wordt op het wereldtoneel. Zij die geen werkelijke liefde voor de waarheid hebben, d.i. de waarheid die in Jezus Christus ligt opgesloten, zullen de gelegenheid ontvangen om voor iedereen zichtbaar te maken dat zij gehecht zijn aan de leugen en liever onrechtvaardig bedrog accepteren, ja, daarin zelfs een welgevallen hebben. Dit is derhalve voor ons geen reden tot ongerustheid. Het bedrog en de misleiding zijn bedoeld "voor degenen die vergaan". In die woorden ligt een vorm van vertroosting opgesloten voor allen die uitsluitend voor de waarheid willen leven. Bovendien heeft Paulus nog meer te zeggen tot de gemeente der Thessalonicenzen. In het gedeelte 3 t/m 12 had hij hun foutieve zienswijze betreffende Christus' wederkomst en de Dag van de Heer weggenomen. Maar hij wil hen verder helpen zodat zij hun evenwicht ten volle zullen herwinnen. Zie de verzen 13 t/m 15. Wat zal hun stabiliteit verlenen en hen gerust stellen in verband met de dreiging dat door het misleidend optreden van de Antichrist velen zullen vergaan als Gods vergelding voor het feit dat zij de waarheid niet willen, ja, zelfs de voorkeur zullen geven aan de leugen? Maar wij moeten God steeds over u danken, door de Heer geliefde broeders, omdat God u van de aanvang af heeft uitverkoren tot redding door heiliging des geestes en geloof in de waarheid. Hiertoe heeft Hij u ook geroepen door ons Evangelie, om de heerlijkheid te verwerven van onze Heer Jezus Christus. Daarom, broeders, staat pal en houdt vast aan de overleveringen, die gij geleerd hebt door ons woord of ons schrijven. (Vertaling van dr. Jos Keulers ) Vooral de eerste twee verzen, 13 en 14, behoren qua inhoud tot de rijkste van het NT. Gaat u maar na. Zij, en trouwens alle leden van de christelijke gemeente, bevinden zich in Gods speciale liefde. Natuurlijk wil Hij niet dat zij vergaan samen met hen die zich in de komende grote Afval zullen laten meeslepen. En dat zal ook niet gebeuren! God heeft hen namelijk uitverkoren, of uitgekozen voor redding.
25
Zij zijn Gods uitverkorenen die hij tot een nieuwe Schepping heeft gemaakt in Christus. Dit wordt enerzijds bereikt doordat hij in hen de noodzakelijke heiliging bewerkt door de mededeling van de heilige geest; anderzijds door hun geloof in de waarheid, hetgeen in dit vers eveneens wordt voorgesteld als iets wat God in hen bewerkt. ( Natuurlijk spreekt het vanzelf dat zowel bij de heiliging als bij het geloof, de medewerking van de persoon wordt verondersteld.) En het historische bewijs dat zij inderdaad het voorwerp zijn van Gods uitverkiezing, toont Paulus vervolgens aan door de zinsnede: Hiertoe heeft Hij u ook geroepen door ons Evangelie, om de heerlijkheid te verwerven van onze Heer Jezus Christus. Deze gang van zaken, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, gevormd naar het beeld van zijn Zoon, Jezus Christus, als resultaat van een effectieve roeping, zou Paulus later in zijn Romeinen-brief, nog vollediger uitwerken. Zie Romeinen 8:28-30 en Hebreeën 2:10. Verder kan het van belang zijn te weten dat de zinsnede in vers 13, t.w. Omdat God u van de aanvang af heeft uitverkoren tot redding een tekstvariant is. Dat wil zeggen dat niet alle beschikbare manuscripten deze lezing bevatten. De lezing van de aanvang af is inderdaad mogelijk. De betekenis zou dan zijn dat de uitverkiezing van de leden der gemeente al besloten lag in Gods eeuwige voornemen dat hij in Christus heeft opgevat. Zie daarvoor Efeziërs 1:3-5 en 3:11. Maar om die waarheid over te brengen gebruikte de apostel gewoonlijk andere uitdrukkingen, zoals: vóór de eeuwen, vóór de grondlegging der wereld, vóór eeuwige tijden. Zie 1 Kor. 2:7; Ef. 1:4 en 2 Tim. 1:9. De tekstvariant die waarschijnlijker lijkt is volgens het Grieks απαρχην, dat met als eerstelingen kan worden weergegeven (tegenover απ’ αρχης, d.i. vanaf het begin ). De vertaling van professor Brouwer neemt die tekstvariant in aanmerking en geeft daarom 2 Thessalonicenzen 2:13 aldus weer: Wij echter, wij zijn verplicht, God altijd om uwentwil te danken door den Heer geliefde broeders, omdat God u als eerstelingen tot het heil verkoren heeft, zoals blijkt uit de heiligende kracht van den Geest en uit
26
uw geloof aan de waarheid. Het verschil is belangwekkend. Waarom? Heil, of liever redding, staat in vers 13 tegenover degenen die vergaan van vers 10. Aangezien de leden van de gemeente in dit opzicht eerstelingen zijn, kan namelijk worden verwacht dat er nog anderen zullen zijn die eveneens behoed zullen worden voor ondergang. Of anders gezegd: Het lijkt aannemelijk dat God, buiten de gemeente, nog anderen heeft uitverkoren tot het ontvangen van redding, wat openbaar zal worden doordat Hij óók in die personen heiliging en geloof zal bewerken. Zie Ezechiël 36:27-28 en 39:27. Verwacht kan worden dat alle mensen die ten tijde van de Afval leven, van de komst van de Antichrist te lijden zullen hebben. Maar zijn bedriegerijen zullen op [de laatste generatie] christenen geen vat hebben. Hetzelfde geldt voor de uitverkorenen van Mattheüs, hoofdstuk 24. Die verzekering heeft Jezus gegeven. In Mattheüs 24:23-25 vinden wij deze woorden van hem: Wanneer dan iemand tot U zegt: "Ziet! Hier is de Christus", of: "Daar!" gelooft het niet. Want er zullen valse Christussen en valse profeten opstaan, die grote tekenen en wonderen zullen doen ten einde, INDIEN MOGELIJK, zelfs de uitverkorenen te misleiden. Ziet! Ik heb U van tevoren gewaarschuwd. Indien mogelijk. Maar in het geval van de uitverkorenen zal het NIET mogelijk blijken te zijn. Gods gunst jegens hen staat daarvoor garant. Op de vraag Wie zijn de uitverkorenen van Mattheüs, hoofdstuk 24? zullen we hier nu niet ingaan. Daarover willen wij graag later met elkaar redeneren. Maar duidelijk zal zijn dat ook zij behoed worden voor ondergang wanneer God een werking van dwaling in de wereld laat uitgaan door het optreden van de Antichrist.
27
5
Het obstakel dat zijn verschijning tegenhoudt
Alles heeft JHWH gemaakt voor zijn voornemen, ja, zelfs de goddeloze voor de kwade dag. –Spreuken 16:4 Bovenvermeld beginsel kan als leidraad dienen als we ons nu verder verdiepen in de betekenis van 2 Thessalonicenzen, hoofdstuk 2. Wat ons n.l. in het bijzonder bezig houdt is de raadselachtige vermelding in de verzen 6 en 7 dat er een belemmering bestaat voor het verschijnen van de Antichrist: V. 6 WAT als een belemmering werkt V. 7 HIJ die ...als een belemmering werkt Samenvattend constateerden we reeds: a.) God regisseert. Hoewel de Antichrist verschijnt en werkzaam zal zijn overeenkomstig de werking van de Satan, kan de Duivel hem toch niet inzetten op elk gewenst tijdstip. God moet de ruimte daarvoor bieden. Er bestaat daarvoor "een bestemde tijd" in zijn voornemen. b.) Pas als het zover is wordt er blijkbaar een obstakel weggenomen, en eerst dan gaat er - in de persoon van de Antichrist - een werking van dwaling uit tot hen "die vergaan". c.) Over de belemmering wordt in de verzen 6 en 7 gesproken als over een zaak (WAT) en tegelijkertijd als over een persoon (HIJ). Dit maakt de zaak raadselachtig. Wat is de waarschijnlijke verklaring voor dit raadsel? Reeds in deel 1 en naderhand ook in deel 3 (opsomming basisbegrippen) stelden we vast dat de Antichrist geestelijk, bovennatuurlijk is; een macht die uit de demonenwereld voortkomt. Vandaar dat wij ons de vraag kunnen stellen: Wat weten wij uit de bijbel zoal over de demonen? Laten we eens de volgende lijn volgen: Schriftplaats nr. 1 » 1 Petrus 3:18-20 Hij [Christus] die gedood werd naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest; daarin ging hij ook heen en deed een aankondiging aan
28
de geesten in een kerker die zich eens ongehoorzaam betoonden toen Gods lankmoedigheid bleef wachten in de dagen van Noach Blijkbaar verwijst Petrus in deze passage naar wat zich voordeed in de periode die aan de grote Vloed voorafging, vastgelegd in Genesis 6:1-4. Dat gebeuren van toen mag bekend verondersteld worden: Engelen - zonen Gods - werden begerig naar vleselijke omgang met de dochters der mensen. Daartoe moesten zij zich materialiseren tot manspersonen. Vervolgens namen zij zich de vrouwen die zij wilden. Dit was van hun zijde een grove dwaling; zij die goddelijk (d.i. geestelijk) van natuur waren, maakten zichzelf tot vlees, om net als de mens te zijn. Hoe reageerde God op hun misdragingen? Hij moet letterlijk ongeveer het volgende hebben verklaard: My spirit shall not rule in man to times age-abiding, for that he also is flesh. Yet his days shall be 120 years Bewust citeren we de Rotherham-vertaling, vanwege zijn letterlijke weergave van het Hebreeuws; want juist daaruit valt op te maken dat God hier niet in de eerste plaats spreekt over mensen, maar over die zonen Gods die nu OOK tot vlees waren geworden. Bovendien vertaalt Rotherham het Hebreeuwse werkwoord dat in de NW-vertaling is weergegeven met werkzaam zijn, met RULE, dus met de betekenis van HEERSEN OVER, REGEREN. Aldus benaderd zei God derhalve dat zijn geest niet voor altijd in die geestenzonen zou heersen of regeren, d.w.z. aan hun bestaan richting, sturing geven. Er zou een tijd komen - blijkbaar na 120 jaar dat JHWH hun zijn geest zou ontnemen en hen aan zichzelf zou overlaten. In de LXX wordt Genesis 6:3 aldus weergegeven: Mijn geest zal beslist niet voor altijd IN DEZE MANNEN verblijven omdat zij [nu] vlees zijn. [ Grieks: εν τοις ανθρωποις τουτοις ] De vertalers van de LXX hebben zich blijkbaar gerealiseerd dat het in Gods rechterlijke uitspraak inderdaad ging om die ongehoorzame engelenzonen die nu manlijk vlees waren geworden. Opvallend is nog de weergave van Genesis 6:3 in de Petrus Canisius-vertaling : Toen sprak Jahweh: Mijn geest zal niet voor altijd bij de mensen blijven, omdat ze bedorven zijn, en enkel vlees; hun tijd zal nog maar 120 jaar duren.
29
Bedorven wordt door de PC-versie gebruikt om een Hebreeuwse term weer te geven die de gedachte in zich heeft van de verkeerde weg opgaan, zich misgaan. Het verband toont dat dit voor die zonen Gods gold. De mensen die bij de komst van de Nefilim – in vers 4 een aanduiding voor de gevallen engelenzonen – reeds op aarde waren worden hier niet bedoeld, hoewel zij al heel vlug door de hen omringende slechtheid werden geïnfecteerd. Hoe dan ook, waar het vooral om gaat is dat God aankondigt dat hij zijn geest aan die zonen Gods zal onttrekken. En zoiets is rampzalig. Wanneer dat bij mensen gebeurt, blazen zij de laatste adem uit. Vergelijk eens de volgende reeks schriftplaatsen: Job 12:9-10; 34:14-15; Psalm 104:29-30; Prediker 8:8; 12:7; Handelingen 17:25, 28. Toen de Vloed kwam overkwam dit alle mensen buiten de ark: "Alles waarin de adem van de levenskracht werkzaam was in zijn neusgaten, namelijk alles wat op de droge grond was, stierf". -Genesis 7:22. God spaarde die mensen niet; zij verdronken. In 2 Petrus 2:5 licht Petrus het aldus toe: "En hij spaarde een wereld uit de oudheid niet....toen hij een ramp bracht over een wereld van goddeloze personen". Dat nu brengt ons naar schriftplaats nr. 2 in onze redenering, het direct vooraf gaande vers: Schriftplaats nr. 2 » 2 Petrus 2:4 Want indien God engelen die hadden gezondigd niet spaarde, maar hen overleverde aan ketenen van dikke duisternis door hen in Tartarus op te sluiten om bewaard te worden voor een oordeel. Het niet sparen van een wereld van goddeloze personen volgens v. 5 betekende voor hen ondergang. Toen God hun geest wegnam, bliezen zij de laatste adem uit. De engelenzonen die de aanleiding tot alle slechtheid waren geweest, verdienden natuurlijk niet minder; en inderdaad, God spaarde ook hen niet. Ook aan hen onttrok hij zijn geest. Dat betekende in hun geval echter niet dat zij daardoor aan hun einde kwamen.
30
Maar de parallel met de mensen die niet gespaard werden doortrekkend, hield dat voor die goddeloze geesten niettemin vergelding in. Voortaan zouden zij niet langer een menselijke gestalte kunnen materialiseren. Waarom bracht JHWH niet de vernietiging over hen, iets dat zij net zo zeker verdienden als de mensen die verdronken? Omdat Hij nog iets voor hen in petto had in de toekomst. Met het oog op zijn voornemen zou Hij hen bewaren tot de tijd van het oordeel en hen daarin een rol toebedelen. In de parallelle schriftplaats Judas 6 staat het aldus aangegeven: "Hij heeft hen met eeuwige banden onder dikke duisternis bewaard voor het Oordeel van de Grote Dag". Beide schriftplaatsen onthullen iets zeer verrassends. God heeft hun executie slechts opgeschort om hen nog een rol te laten spelen in zijn oordeel, het oordeel dat we in 2 Thessalonicenzen 2:10-12 nader hebben bekeken, verband houdend met "de werking van dwaling" die God tot mensen laat gaan die bestemd zijn om te vergaan vanwege het feit dat zij de leugen liefhebben en behagen scheppen in onrechtvaardigheid. Tot die tijd houdt hij deze onreine geesten opgesloten. In 1 Petrus 3:19-20 vergeleek Petrus hun situatie vanaf de Vloed met een kerker, of een gevangenis. Hier, in 2 Petrus 2:4, spreekt hij van opsluiting in Tartarus. Strikt genomen gebruikt Petrus niet het substantief Tartarus; nee, hij bedient zich van het werkwoord tartaro-oo dat betekent: in de Tartarus neerwerpen. In de Griekse mythologie was Tartarus naar men meende een diepe, donkere afgrond; dus inderdaad een kerker waarin men was opgesloten. Een kerker of gevangenis heeft duidelijk 2 aspecten: 1.) Iemands vrijheid van handelen is absoluut beperkt. 2.) Men kan er (soms) uit losgelaten worden. Beide aspecten gelden kennelijk voor de demonen. Hoewel de onreine geesten niet letterlijk in hun bewegingsvrijheid zijn beperkt, kunnen zij zich niet tot menselijke gestalten materialiseren. Ook breekt blijkbaar de tijd aan dat hun gevangenis geopend zal worden om door God gedurende een zeer korte tijd i.v.m. het oordeel gebruikt te worden. Dat dit geen erg vreemd idee is, blijkt uit de wijze waarop JHWH met Satan zelf zal handelen. Uit Openbaring 20 weten wij immers dat deze Tegenstander voor 1000 jaar wordt gebonden en in de afgrond moet verblijven. Aan het einde van de
31
1000 jaar wordt hij voor een korte tijd losgelaten, en waarom? Om hem de gelegenheid te bieden de natiën te misleiden. Een soortgelijk patroon derhalve. Oók in het geval van Satan schort Jehovah zijn vernietiging op teneinde hem voor het slotoordeel te gebruiken. Opvallende toepassingen van de waarheid van Spreuken 16:4! Wil dat zeggen dat de demonen nog eenmaal de gelegenheid krijgen zich als mensen te materialiseren? Blijkbaar wel. Waarop is een dergelijke veronderstelling gebaseerd? De uitdrukking Tartarus wordt slechts 1x in de bijbel gebruikt; zoals we reeds zagen in 2 Petrus 2:4. Hetzelfde geldt voor de uitdrukking "de put van de afgrond". Ook die komen we maar 1x tegen en wel in Openbaring 9:1-6. En het heeft er veel van weg dat we in die bijbelpassage inderdaad worden voorbereid op het opnieuw verschijnen van de demonen hier op aarde. In dit geval onder het beeld van sprinkhanen die - vergezeld van een dikke rook, als de rook van een grote oven - uit de put van de afgrond te voorschijn komen, nadat het aan een "ster" die uit de hemel op de aarde was gevallen, verleend was de put te openen met een sleutel die hem gegeven was. Uiteraard heel wat symboliek in dit bijbelgedeelte, zoals in de hele Openbaring gebruikelijk is. Maar wel symboliek die herkenbaar is. Denk aan Lukas 10:18-19 waar Jezus dit zei: "Ik zag Satan reeds als een bliksem uit de hemel gevallen. Ziet! Ik heb u autoriteit gegeven om slangen en schorpioenen onder de voeten te treden, en over alle kracht van de vijand". De vijand, hier door Jezus aangeduid met slangen en schorpioenen, heeft betrekking op demonen. Vergelijk het opgetogen relaas der discipelen in vers 17, voor Jezus de aanleiding voor zijn opmerking. Wanneer we deze symboliek nu naast Openbaring 9:1-6 en 10 leggen, dan constateren we dat: 1.) de "ster" van v. 1 - de ster die uit de hemel naar de aarde was gevallen – niemand anders dan Satan kan zijn. In Openbaring 12:9 wordt die gebeurtenis eveneens vermeld.
32
2.) de sprinkhanen van v. 3 demonensprinkhanen moeten zijn; de macht die hun wordt verleend is immers "dezelfde macht als de schorpioenen der aarde hebben". Oók in de verzen 5 en 10 wordt de vergelijking met schorpioenen en hun activiteit vermeld. Wat betreft letterlijke schorpioenen, die kunnen voor een mens zeer gevaarlijk zijn; zo is de steek van een zwarte schorpioen, die trouwens wel 15 cm lang kan zijn, bijzonder pijnlijk; minstens 24 uur houdt die pijn aan en wordt daarna geleidelijk minder. Het innemen van een pijnstiller maakt het lijden alleen maar erger. Een bijbelcommentator heeft zulk een letterlijke ervaring toegepast op de afschuwelijke kwelling die mensen soms ondergaan als zij zich inlaten met occulte krachten en, wellicht zonder het goed te beseffen, demonen daardoor de gelegenheid bieden bezit te nemen van hun geest. Openbaring 9:5 zou volgens hem op iets soortgelijks kunnen duiden. Indien de kerker van 1 Petrus 3 en de Tartarus van 2 Petrus 2 inderdaad overeenkomen met "de put van de afgrond", hoeft het ons niet te verbazen dat er een geweldige duisternis ontstaat als de put opengaat en de demonensprinkhanen OP DE AARDE verschijnen; vergelijk Openbaring 9:2-3. De goddeloze geestenkrachten waren volgens Efeziërs 6:12 altijd al de wereldheersers "van deze duisternis", maar dan gaat deze wereld een nooit eerder meegemaakte geestelijke duisternis binnen. Waarschijnlijk doelt de profetie in Jesaja 60:2 op die situatie: "Want zie! Niets dan duisternis zal de aarde bedekken, en dikke donkerheid de nationale groepen". Gelukkig volgt hierop onmiddellijk de verzekering: "Maar over u zal JHWH gaan schijnen en over u zal zijn heerlijkheid gezien worden". Men is het er bovendien over eens dat Johannes' visioen van de sprinkhanen in Openbaring 9 een link heeft met het apocalyptische bijbelboek Joël. In verband met de nabijheid van de Dag van JHWH verschijnt in Joël eveneens een machtig leger van sprinkhanen. Joël 2:2 kondigt die gebeurtenis aan als iets onvergelijkelijk groots en unieks: Want de Dag van JHWH komt, want hij is nabij! Het is een Dag van duisternis en donkerheid, een Dag van wolken en dikke donkerheid....er is een talrijk en machtig volk; zijns gelijke is niet tot bestaan gebracht
33
sedert het onbepaalde verleden, en na hen zal er geen meer zijn tot de jaren van geslacht op geslacht Uit 2:11 blijkt – precies zoals we vaststelden in 2 Thessalonicenzen 2 - dat deze zeer talrijke krijgsmacht God tot instrument zal dienen. Hij brengt daardoor op een machtige wijze zijn woord, zijn voornemen ten uitvoer. Volgens 2:20 wordt dit grote leger van symbolische sprinkhanen aangeduid met de Noorderling. Niet zo vreemd want in de bijbelprofetieën komt de vijand van Gods volk steevast uit het Noorden. JHWH verdrijft die Noorderling tenslotte "ver van u", dat is van zijn volk, en wel naar een waterloos land en een verlaten woestenij, waar hij een geweldige stank zal achterlaten, nadat hij overigens in Gods plan eerst "iets groots" zal hebben verricht; in het bijzonder tegen "de stad" van 2:9. Vertroostend is ook de verzekering van 2:25 dat JHWH aan zijn volk – Sions zonen (2:23) - de jaren vergoedt die de sprinkhaan heeft opgegeten, "mijn grote krijgsmacht die ik onder u heb gezonden" Terloops blijkt hieruit hoe absurd de uitleg van het WTG is m.b.t. de sprinkhanen; een uitleg die stamt uit de tijd van Rutherford, erop neerkomend dat de getuigen zelf de symbolische sprinkhanen zouden zijn! Een uitleg overigens die helemaal paste bij de stijl en het optreden van Rutherford. Voortdurend leek hij bezig door ongenuanceerde uitspraken mensen tegen zich in het harnas te jagen. Velen stelden zich daar terecht tegen te weer. Geen nood, Rutherford zou er wel voor zorgen dat zulke "tegenstanders" door de symbolische sprinkhanen, de getuigen zelf, gepijnigd zouden worden via de krachtige boodschap in de lectuur! Dat de sprinkhanen bovenmenselijk zijn - maar kennelijk verschijnend in menselijke gestalte - valt af te leiden uit 2:7-8 waar de Willibrord-vertaling luidt: Dwars door de pijlen heen vallen zij aan, zonder hun gelederen te verbreken De sprinkhanen zijn blijkbaar onkwetsbaar, immuun voor vleselijke wapens. Geen wonder dat de mensen zeggen, volgens Openbaring 13:4 Wie is aan het beest gelijk, en wie kan de strijd tegen hem aanbinden? Tevens begrijpen we beter waarom er in Openbaring 19:17-21 onderscheid wordt gemaakt bij het ter dood brengen van
34
a.) menselijke vijanden. Wat hen betreft ligt de nadruk op hun vleesdelen; vandaar dat zij worden opgevoerd aan de vogels, en b.) de demonenvijanden, vertegenwoordigd door het beest en de valse profeet. Zij worden niet aan de vogels gegeven, want zij ontberen "vleesdelen"; hun vernietiging komt tot stand doordat zij levend in het vurige meer worden geslingerd. Terloops stellen wij nog vast dat de demonen - in tegenstelling met wat het WTG leert - in Armageddon niet in de afgrond worden geslingerd, zoals met Satan het geval zal zijn. Openbaring 20:10 bevestigt krachtig die conclusie. Want als aan het einde van de 1000 jaar de Duivel in het meer van vuur wordt geslingerd, blijken het beest en de valse profeet daar al die tijd reeds te zijn. Tot welke gevolgtrekkingen moet al het voorgaande wel leiden? We zagen, aan de hand van Genesis 6:3 dat JHWH ten tijde van de Vloed zijn geest onttrok aan zijn ongehoorzame geestenzonen. Dat was rampzalig voor hen. Vanaf die tijd kreeg hun bestaan niet langer goddelijke sturing. Zij konden toen nog slechts in dikke geestelijke duisternis voortgaan. Het is aannemelijk er vanuit te gaan dat hun diverse beperkingen werden opgelegd, waaronder het vermogen zich tot mensen te materialiseren. Reeds meer dan 4350 jaar worden zij in die TOESTAND bewaard om uiteindelijk Gods voornemen te dienen met betrekking tot het komende oordeel, "het oordeel van de Grote Dag" -Judas, vers 6. In die cruciale tijd wordt het de vernederde, uit de hemel geworpen Satan, die briest van woede en toorn, blijkbaar vergund hen als zijn werktuigen hier op aarde in te zetten. Hoe? Kennelijk doordat een deel van hun beperkingen tijdelijk wordt opgeheven. Op welke wijze? Voor de hand ligt te veronderstellen dat Gods geest daarin de sleutelrol heeft: dat WAT tegenhoudt en tevens HIJ die tegenhoudt. Gods geest wordt inderdaad soms zo aangeduid. Zie als voorbeeld Johannes 16:13-15. In die passage is Gods geest enerzijds het instrument om Christus' discipelen in alle waarheid te leiden, maar tegelijkertijd wordt hij zodanig gepersonifieerd dat hij vrijwel aan een handelende persoon gelijkgesteld wordt. In de grondtekst komt dat nog sterker tot uitdrukking. De geest, το πνευµα in het Grieks, heeft het lidwoord van onzijdigheid.
35
Met de aanduiding εκεινος, een Grieks aanwijzend voornaamwoord in manlijke vorm, wordt diezelfde geest gepersonifieerd, en wordt daarom in de verzen 13 en 14 vertaald met DIE: "Wanneer DIE echter gekomen is" en "DIE zal mij verheerlijken". Tot zover onze behandeling van 2 Thessalonicenzen, hoofdstuk 2 in zijn vele fascinerende facetten. Dat wil overigens niet zeggen dat ons thema over de Antichrist hiermee ten einde is. Er blijft nog heel wat over. Wat valt er bijvoorbeeld te zeggen over het getal 666, het getal van het Beest? Daar zit meer aan vast dan op het eerste gezicht het geval lijkt.
36
6
Het Wilde Beest in de Gematria
Hier is wijsheid voor nodig! Wie verstand heeft moet het maar eens uitknobbelen, dat getal van het beest. Het geeft de naam van een zeker persoon weer, en de getalswaarde van de letters daarvan is 666. Dit is wel een heel vrije weergave van Openbaring 13:18, volgens het Nieuwe Testament in de Taal van onze Tijd. Het vestigt overigens wel onze aandacht op iets zeer interessants. Wat precies? Dat het beest van Openbaring 13 - we bedoelen het beest uit de zee van 13:1 t/m 8 - een getalswaarde heeft, namelijk 666. En, zoals vers 18 impliceert, kan die waarde BEREKEND worden, tenminste als we een meer precieze vertaling van het Grieks in aanmerking nemen: Hier is de wijsheid! Wie verstand heeft, berekene het getal van het beest. Want het is een getal van een mens. En zijn getal zeshonderd zesenzestig. Wat is er aan de hand? Onder inspiratie vestigt Johannes hier een precedent door gebruik te maken van de zogeheten leer der Gematria, een aanpak die in zijn tijd vaak werd benut om op een cryptische wijze een naam van iemand weer te geven. Hoe werkte dat? De letters van het Griekse en het Hebreeuwse alfabet hadden de waarde van een getal. Wanneer men nu de waarden van alle letters van een naam bij elkaar optelde, verkreeg men de getalswaarde van die naam. Een eigenaardig voorbeeld daarvan heeft men gevonden op de muren van het oude Pompeji, aldus: Ik bemin degene wier getal is 545 De leer der gematria kunnen we illustreren door van het Nederlandse alfabet uit te gaan en de 26 letters de volgende waarden toe te kennen: a=1 b=2 c=3 d=4 e=5 f= 6 g=7 h=8 i=9 j = 10 k = 20 l = 30 m = 40 n = 50 o = 60 p = 70 q = 80 r = 90
37
s = 100 t = 200 u = 300 v = 400 w = 500 x = 600 y = 700 z = 800 Laten we dit nu eens toepassen op een echt Hollandse naam, bijvoorbeeld op de bekende staatsman Thorbecke uit de 19e eeuw: 200+8+60+90+2+5+3+20+5 = 393. Dat vertegenwoordigt in dit systeem zijn getalswaarde: 393. Maar nu omgekeerd. Stel dat iemand zegt: "Bereken het getal van een bekende staatsman uit de Nederlandse geschiedenis. Zijn getalswaarde is 393" Of anders gezegd: Ga eens na op wie die waarde past. Dat is een stuk moeilijker. Welke figuur wordt bedoeld? Welke combinatie van letters leiden precies tot 393? Dat wordt uitproberen. Troelstra misschien? Nee dus, want zijn combinatie is: 200+90+60+5+30+100+200+1 = 686. Dit illustreert de moeilijkheid om het geheim van Openbaring 13:18 te ontraadselen. Dat het raadsel niet onoplosbaar is, daarvan getuigt de aanmoediging: "Wie verstand heeft, berekene het getal van het Beest!". En om de weg naar de oplossing aan te geven, wordt er aan toegevoegd: "Want het is een getal van een mens". Daaruit valt blijkbaar af te leiden dat het getal 666 een bepaalde mens verbergt, waarmee het Beest op een of andere wijze identiek is. Dus ga maar op zoek! Niet echt eenvoudig. Nu is het gelukkig zo dat we in het boek Openbaring heel wat details vinden over het mysterie van dit wilde beest en die leveren even zoveel aanknopingspunten op. Ook dit kunnen we illustreren door nog even te denken aan het voorbeeld van de staatsman met de getalswaarde 393. Stel dat we ook te weten komen dat de bedoelde staatsman te maken had met een grondwetswijziging waarin voor het eerst de ministeriële verantwoordelijkheid werd geregeld. Dan is de oplossing niet ver meer, in het bijzonder voor hen die goed ingevoerd zijn in de politieke historie van Nederland.
38
Voor het vervolg is het van belang de getalswaarden te kennen van de letters van het Hebreeuwse alfabet, t.w.: =א1 =ב2 =ג3 =ד4 =ה5 =ו6 =ז7 =ח8 =ט9 = י10 = כ20 = ל30 = מ40 = נ50 = ס60 = ע70 = פ80 = צ90 = ק100 = ר200 = ש300 = ת400 Vijf van deze letters verschijnen aan het einde van een woord in een iets andere vorm, t.w.: כwordt = ך20; מwordt = ם40; נwordt = ן50; פwordt = ף80; צwordt = ץ90. Deze 22 tekens zijn alle consonanten (medeklinkers). De Hebreeuwse taal kende geen vocalen of klinkers. Vocalisatie vond plaats bij het uitspreken van de woorden. Op deze wijze werd de juiste spraak van geslacht op geslacht overgedragen en behouden. Wat de naam van God in de Hebreeuwse Geschriften betreft, vanwege misplaatste opvattingen dienaangaande werd die naam na verloop van tijd niet meer uitgesproken. Een onjuiste interpretatie van Exodus 20:7 schijnt daaraan mede debet geweest te zijn. Het gevolg daarvan laat zich raden. Wanneer een zodanige verkeerde gewoonte generaties lang wordt gevolgd, weet men tenslotte niet meer precies wat de correcte vocalisatie zou moeten zijn. Moet יהוהals Jahweh worden weergegeven en uitgesproken, of als bijvoorbeeld Jehovah ? Degenen die pleiten voor Jehovah voeren soms als argument aan dat de o-vocaal die in Jahweh geheel afwezig is, niettemin gehoord dient te worden, aangezien veel joodse namen die van de goddelijke naam zijn afgeleid, eveneens die o-klank hebben. Wat helemaal geen probleem vormt is, om aan de hand van bovenvermeld schema de getalswaarde van de Naam vast te stellen, t.w. 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Wanneer u, lezer, een en ander checkt, ontdekt u dat de volgorde der letters van rechts naar links verloopt. In het Hebreeuws leest men nu eenmaal aldus, van rechts naar links
Als men dus zou zeggen: Bereken de naam van God; zijn getalswaarde is 26, dan hoeft dat ook al geen probleem te zijn. Men zou al vlug op יהוהuitkomen. Dit illustreert nogmaals wat er aan de orde is om het getal van het Beest te berekenen. Ook in die situatie gaat het om een aantal Hebreeuwse consonanten die samen de waarde 666 opleveren, en die in de juiste volgorde plaatsen.
39
Wellicht dat sommige lezers tegenwerpen dat het boek Openbaring niet in het Hebreeuws maar in het Grieks werd geschreven en dat bijgevolg voor het berekenen van het getal 666 de gematria van het Griekse alfabet moet worden gehanteerd. Dat lijkt een logisch argument, ware het niet dat de Openbaring veeleer Joods van karakter is dan christelijk Nieuwtestamentisch. "De dingen die snel moeten geschieden" (1:1), die Christus aan zijn dienstknecht Johannes via een engel in tekenen toonde, hebben vooral beelden uit de Hebreeuwse Geschriften als achtergrond. In zijn werk The Apocalypse stelt E.W. Bullinger het zelfs aldus: Though the language is Greek, the thoughts and idioms are Hebrew; and this links it on, not to the Pauline epistles, but to the Old Testament, and shows that its great subject is God's final dealings with the Jew and the Gentile; and not the Church of God. Die revolutionaire uitspraak lijkt ons zeer aannemelijk. De Openbaring lijkt toegesneden te zijn op het verloop van de 70e jaarweek en de schokkende gebeurtenissen waardoor die "week" gekenmerkt zal worden; gebeurtenissen en situaties waarin de Antichrist en (etnisch) Israël centraal staan. Zie Daniël 9:27. Juist het feit dat in Openbaring 13:18 het precedent der gematria wordt gepresenteerd verraadt, naast andere kenmerken, het Joodse karakter van het bijbelboek. Vooral ook omdat bijbelse gematria niet op het Griekse- maar op het Hebreeuwse deel van de Schrift is gebaseerd. Terloops constateren we om die reden ook nog dat de "mens" waarvan in dat bijbelvers sprake is en die een link heeft met het Beest, eveneens een Oudtestamentisch figuur moet zijn.
40
Dus wat weten wij nog meer over het Beest? Het ligt voor de hand om Openbaring 13:1-4 nader te beschouwen. 1
Toen zag ik uit de zee een beest opstijgen. Het had tien hoorns en zeven koppen,
en op zijn hoorns tien diademen, en op zijn koppen stonden godslasterlijke namen. 2
Het beest dat ik zag, leek op een luipaard, zijn poten waren als die van een beer
en zijn muil was als een leeuwenmuil. De draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en grote macht.
3
Een van zijn koppen leek dodelijk gewond, maar zijn doodwond
genas. Toen liep de hele wereld het beest vol bewondering achterna, 4
en ze aanbaden de draak, omdat hij aan het beest de macht had gegeven. Ze
aanbaden het beest en zeiden: `Wie is gelijk aan het beest? Wie kan de strijd met hem aanbinden?’ Willibrordvertaling Openbaring 13:1 Hij is een replica van de Draak. Dat alleen reeds wijst op zijn demonische achtergrond. We stelden al eerder vast, aan de hand van 19:17-21, dat er verschil is in natuur van Gods menselijke vijanden [hun "vleesdelen" worden gegeten door de vogels] en die van het duo Beest/Valse Profeet die in een symbolisch meer van vuur worden vernietigd; niet slechts omdat ze zelf ook symbolisch zijn, maar ook met het oog op hun niet-vleselijke natuur. Nog overtuigender is 16:13-14 waar de gevolgen van het uitgieten van de 6e schaal van Gods toorn worden getoond. De Griekse tekst luidt letterlijk: En ik zag uit de bek van de Draak en uit de bek van het Beest en uit de bek van de valse profeet drie onreine geesten gelijk kikvorsen. Want ze zijn geesten van demonen die tekenen verrichten die uitgaan naar de koningen van de gehele bewoonde aarde om hen te vergaderen tot de oorlog van de grote dag van God de Almachtige. Waarschijnlijk betwijfelt niemand van ons dat de onreine geest uit de bek van de Draak demonisch is. Hetzelfde geldt dan uiteraard voor de twee andere onreine geesten uit de bek van het Beest en uit die van de Valse Profeet. Conclusie: alle drie zijn demonisch, de Draak, het Beest en de Valse Profeet. In dit vers (13:1) vernemen we ook dat het Beest opstijgt uit de ZEE. Frappant is evenwel dat al eerder, in 11:7, was aangekondigd dat hij mettertijd uit de AFGROND zou opstijgen. Hoe zit dat precies?
41
Het Griekse abussos (αβυσσος = afgrond) komt overeen met het Hebreeuwse tehoom ( תהום, getalswaarde 451) dat vaak met "waterdiepte" wordt weergegeven. Beide woorden houden het idee in van iets wat diep is; peilloos diep. Diverse Engelse versies vertalen abussos met bottomless pit, zodat er aanleiding is beide woorden door elkaar te gebruiken. In de Openbaring ligt de nadruk op de afgrond, dus abussos, waaruit het Beest opstijgt. Zie behalve 11:7, ook 17:8. Het gebruik van ZEE in 13:1 is blijkbaar opzettelijk gekozen omdat er in het optreden van het Beest duidelijke verwijzingen zijn naar de 4 reusachtige beesten van Daniël, hoofdstuk 7. In de verzen 2 en 3 wordt aangegeven dat die 4 beesten uit de zee opstijgen. Vandaar kennelijk dat het Beest van Openbaring 13 ook uit de zee opstijgt. Maar waarom al deze details? Omdat het gebruik van afgrond in de Openbaring kennelijk duidt op de verblijfplaats van de demonen vanaf de Vloed. In deel 5 zijn we uitgebreid daarop ingegaan. Maar in dit deel hebben we de gematria aan de orde gesteld, aangemoedigd door het feit dat God zelf daarvoor de basis heeft gelegd door in Openbaring 13:18 de getalswaarde 666 te laten vermelden als het getal van het Beest, de Antichrist. En wat ontdekken we als we met deze leer - als een extra invalshoek voor bijbelbegrip - aan de gang gaan? Enkele spectaculaire dingen! Combineren we namelijk het Hebreeuwse tehoom, waarde 451 (400+5+6+40, Zie boven) met de in Genesis 6:4 vermelde HaNefilim, הנפלים, waarde 215 (5+50+80+30+10+40), dan leidt dat – opgeteld - eveneens tot de waarde 666 (451 + 215 = 666). Bijgevolg kunnen we met een grotere graad van zekerheid enkele dingen vaststellen waaromtrent we ons in principe al een denkbeeld hadden gevormd. a.) De zonen Gods van Genesis 6:1-4 zijn inderdaad demonen, en de Nefilim zijn niet het nageslacht van die ontrouwe engelen, maar die demonen zelf. De term is dan de bijbelse aanduiding voor hun zichtbare verschijning als gematerialiseerde mannen. Nefilim is trouwens afgeleid van de Hebreeuwse stam naafal, = נפלvallen; vandaar de uitdrukking "de gevallen engelen".
42
b.) Oók de sprinkhanen die in Openbaring 9 uit de put van de afgrond tevoorschijn komen op de aarde, zijn demonen. c.) Er is een meer aannemelijke verklaring voor de mysterieuze woorden die in Openbaring 17:8 worden gebruikt. •
In Johannes' tijd kon gezegd worden dat het Beest WAS en tegelijkertijd NIET IS, omdat de demonen vanaf de Vloed beperkingen kennen in hun afgrondtoestand. Maar toch staat het Beest al die tijd, tot nu toe, klaar om uit die afgrondsituatie op te stijgen teneinde zijn funeste rol op Gods bestemde tijd te vervullen.
Van de uitleg van het WTG, dat hier gedoeld wordt op de Volkenbond die met de 2e Wereldoorlog de afgrond inging en er naderhand in de vorm van de VN weer uitkwam, blijft duidelijk niets over. Toen Knorr, de 3e president van het WTG, in 1942 met deze interpretatie voor de dag kwam leek hij een punt te scoren, hoewel hij toen nog niet kon spreken over de VN, want die verscheen eerst in 1945. Wat Knorr opperde was dat de Volkenbond die ter ziele was gegaan met het uitbreken van de oorlog, in een of andere vorm zou terugkeren. Hij wierp de vraag op "Zal de Bond in de afgrond blijven?". Zijn antwoord was: "Nee, de vereniging der natiën zal terugkeren" Velen waren geimponeerd omdat het WTG op het eerste gezicht zo precies de vervulling van Openbaring 17:8 kon aangeven. Geheel onterecht, zoals nu achteraf blijkt. Want: Openbaring 17:8 heeft geen enkele relatie met die organisaties voor vrede. Bovendien was het in 1942 bittere noodzaak om met een geheel nieuwe interpretatie van die tekst op de proppen te komen, omdat de gangbare opvatting die men daarover tot dan toe had voorgestaan, volledig onhoudbaar was geworden. Wat was n.l. het geval? Toen in 1919 de plannen voor de oprichting van een Volkenbond als vredesorganisatie politieke vorm begonnen aan te nemen, brachten verschillende bijbeluitleggers die in Armageddon (gevolgd door het Millennium) geloofden, de op te richten Bond onmiddellijk in verband met het Beest van Openbaring 17. Eén van hen was de bekende lexicograaf William Vine. Zijn opvattingen over de betekenis van Griekse woorden/uitdrukkingen worden dikwijls in de WTG-publicaties geciteerd. Deze Vine nu ventileerde in 1919 de opvatting dat het mislukken van de Bond in Openbaring 17:12-13 was voorzegd. Toentertijd hield het WTG (lees: Rutherford) vast aan de eigen uitleg, n.l. de traditionele uitleg van het Protestantisme, dat in Openbaring 17 het Beest het oude, heidense Romeinse Rijk afbeeldt met op zijn rug de afvallige Kerk van Rome, het Pausdom dus. Pas 11 jaar later nam Rutherford de visie van Vine over en wel in het 2e deel van zijn boek Light. In deze publicatie zag Rutherford het scharlakenrode Beest van Openbaring 17:3 als "De Haagse Internationale Vredesconferentie", die was gevormd in 1899. Die organisatie "functioneerde tot de Wereld Oorlog. Toen ging ze in de afgrond en hield op te werken. Na de Wereldoorlog kwam zij uit de afgrond of put en begon opnieuw te functioneren in de vorm van de Volkenbond" (Einde citaat uit Light, deel
43
2. Over de Eerste Wereldoorlog sprak men toen nog niet omdat er nog geen 2e was geweest!). Welnu, die opvatting was de gangbare tot 1942, want toen begon het Knorr en Fred Franz – e
de latere 4 president - te dagen dat de 2e WO zich niet zou ontwikkelen tot Armageddon. Dus ging men de oude opvatting die onhoudbaar was gebleken aanpassen en opnieuw invullen: NU de Bond de afgrond in en een a.s. nieuwe vereniging van natiën (de latere VN) er UIT. Het Genootschap heeft altijd veel ophef gemaakt over deze "vooruitziende" blik van Knorr. Daaruit zou blijken dat het WTG echt de rol van Gods profeet in de eindtijd vervult. Maar niet alleen dat zij ook met die uitleg de plank totaal hebben misgeslagen, er wordt gemakshalve ook aan voorbijgegaan dat op het tijdstip in 1942 dat Knorr zijn "profetie" uitsprak, er al in brede politieke kring plannen in de maak waren om de vredesorganisatie na afloop van de oorlog te doen herleven.
Openbaring 13:2 Het Beest verenigt kenmerken in zich van vroegere wereldmachten. Vergelijk Daniël 7:4-6, waar in volgorde verschijnen: Leeuw > Neobabylonië; Beer > Medo-Perzië, en Luipaard > Griekenland. Deze omstandigheid verleent betekenis aan Openbaring 17:11, waar het Beest eveneens ten tonele wordt gevoerd, maar dan in zijn ultieme goddeloze optreden (vandaar zijn scharlaken kleur in die hoedanigheid; zie vers 3): "En het wilde Beest dat was en niet is, is ook zelf een 8e [koning] en is uit de 7 [koningen]". Hierdoor komen we aan de weet dat alle 7 wereldmachten een demonische achtergrond kennen; wat ons overigens niet bevreemdt aangezien in Daniel, hoofdstuk 10 melding wordt gemaakt van demonenvorsten die achter die wereldrijken schuilgaan. Zie Daniël 10:13 en 21. In Openbaring 17:9-10 vinden we verdere details dienaangaande. Johannes licht toe dat de 7 koppen van het Beest 7 bergen, respectievelijk 7 koningen voorstellen; of anders gezegd: 7 wereldrijken met een demonische achtergrond. Hoe kan het ook anders! De 7 koppen zijn zowel bij de Draak als bij het Beest aanwezig. Van de vrouw Babylon, die in het tafereel van dit hoofdstuk een levensgevaarlijke poging onderneemt het Beest te berijden (v. 3-6), wordt geconstateerd dat ze een relatie heeft met alle 7 bergen, n.l. in de vorm van een religieus rijk "over de koningen der aarde"; zie vers 18. Merk op dat de vrouw gezeten is op de 7 bergen, de 7 wereldrijken, maar niet op de 8e, het Beest zelf. Wat kan dat wel betekenen?
44
Door alle eeuwen heen, vanaf de torenbouw en de spraakverwarring bij Babel hebben de demonen als de wereldheersers van deze duisternis via heidense religie en later via afvallige christelijke religie hun macht over de wereldrijken laten gelden. Wanneer ze ten langen leste, in de slotfase van de huidige geschiedenis, zelf als een 8e wereldrijk optreden zal de hoer, Vrouwe Babylon, geheel volgens haar gewoonte trachten om als "koningin" te blijven zitten (vergelijk 17:3, 7 en 18:7), maar dat zal haar niet gelukken. Volgens 17:16-17 zal het Beest haar in grote afkeer afwerpen en verwoesten, waarbij het Beest met zijn horens overigens Gods wil volbrengt. Het Beest heeft dus in zich de kenmerken van de beesten uit Daniël 7, t.w. van de luipaard, de beer en de leeuw, in de volgorde van onze tekst, Openbaring 13:2. In werkelijkheid voert Daniël 7 evenwel 4 beesten ten tonele. Men kan zich dus afvragen: waar blijft het 4e beest, "vreeswekkend en verschrikkelijk en ongewoon sterk; en het had grote ijzeren tanden; het verslond en verbrijzelde, en wat er overbleef, vertrad het met zijn poten; en het was verschillend van al de beesten die eraan voorafgegaan waren".-Daniël 7:7. Waarom zien we de kenmerken van dit 4e beest niet in het Beest van Openbaring 13 terug? Antwoord: we zien ze wel terug! In Daniël 7:7-8 wordt namelijk getoond dat dit 4e beest aanvankelijk 10 horens op zijn kop heeft. Verderop in het hoofdstuk, de verzen 23-24 wordt uitgelegd dat die 10 horens afbeelden hoe het Romeinse Rijk – want dat is het wat het 4e beest voorstelt - tenslotte zou uiteenvallen in 10 koningen, d.w.z. in een volledig aantal rijken. Vanaf de verdwijning van Rome als de overheersende macht in de 5e eeuw heeft zich dat inderdaad in de geschiedenis voltrokken. Landen zoals Spanje, Frankrijk, Engeland, Nederland, Duitsland, Italië, Griekenland, en zelfs een deel van Rusland, behoren tot die symbolische 10. Dus is het Romeinse Rijk als de 6e wereldmacht in de daarop volgende eeuwen tot op onze tijd blijven voortbestaan, vertegenwoordigd in die symbolische 10 horens. Maar in de eindfase van het 4e beest vindt er iets buitengewoons plaats. Er rijst tussen die 10 horens een kleine horen op. Tenminste, aanvankelijk klein. Want al snel groeit die horen uit tot zo'n formidabele macht zoals de wereld nog nooit heeft gekend. Drie horens – het getal is symbolisch, evenals de 10 horens - moeten voor hem wijken. In die "kleine" horen zijn ogen, maar ook een mond die vol grootspraak is. Merk op in 7:25 dat die horen zo aanmatigend is dat hij "zelfs woorden zal spre-
45
ken tegen de Allerhoogste en de heiligen van het Opperwezen voortdurend zal bestoken". En dat brengt ons op bekend terrein: In de kleine horen hebben we opnieuw met de Antichrist te maken. Vandaar een belangrijke slotconclusie: Wat in Daniël 7 van dit 4e beest wordt gezegd, in het bijzonder met betrekking tot het optreden van die laatste kleine horen, vinden we allemaal terug in het Beest van Openbaring 13. Anders gezegd: die kleine horen is niets anders dan het Beest van de Openbaring, alias de Antichrist. Ten bewijze hiervan hoeven we alleen maar Openbaring 13:5-7 naast Daniël 7:8, 20-21, 24-25 te leggen om vast te stellen dat het in beide schriftgedeelten om een en dezelfde macht gaat. Dus nogmaals: De Kleine Horen van Daniël 7 is identiek aan het Beest van de Openbaring. En juist dit feit wordt ook nog eens verrassend bevestigd in de gematria. Indien men namelijk de getalswaarden van de 3 woorden KLEIN, HOREN en BEEST, zoals ze in het Hebreeuws/Aramees voorkomen זעיר, קרןen חיוה, resp. 287 + 350 + 29, bij elkaar neemt, dan is de totaalwaarde 666; opnieuw dus precies het getal van het Beest. Terloops constateren we dat we vooral op de Hebreeuwse geschriften zijn aangewezen om te ontdekken welke figuren in Gods voornemen zijn bedoeld om als prototypen van het Beest van Openbaring 13 te dienen; hetzij in profetie, of typologisch, of als profetisch beeld. Al eerder vroegen we ons immers af wie de persoon zou kunnen zijn met wie de Antichrist volgens Openbaring 13:18 een zekere gelijkenis vertoont. Welnu, hij moet blijkbaar als een historisch figuur terug te vinden zijn in de Oudtestamentische geschriften. Openbaring 13:3 Welke kop zou Johannes gezien hebben, die "ten dode toe geslacht leek?". Men is het er vrijwel over eens dat hij doelde op de 6e kop, het Romeinse Rijk dat vanaf de tijd van Christus tot op moderne tijden heeft voortbestaan, al was het vanaf de 5e eeuw dan wel in de vorm van de 10 horens die zich op de kop van het 4e beest van Daniël 7 bevinden. De vraag dringt zich op of deze situatie tot op heden nog altijd voortduurt. Het lijkt een hachelijke onderneming daaromtrent zelfs maar iets te suggereren, laat staan definitieve uitspraken te doen. Waarom? Laten we het volgende eens in ogenschouw nemen:
46
Voordat de Antichrist verschijnt als de 8e Koning, treden er naar het schijnt 7 wereldmachten op, althans in relatie tot Gods volk. Wie en waar is de 7e? In dit verband is Openbaring 17:10 van grote betekenis. Schrijvend vanuit zijn situatie tegen het einde van de eerste eeuw, stelt Johannes het aldus: En er zijn 7 Koningen; de vijf zijn gevallen [Egypte, Assyrië, Neobabylonië, Medo-Perzië, en Griekenland], de één is [Rome], de andere is nog niet gekomen, en als hij komt moet hij kort blijven Als de 7e verschijnt, zal hij dus volgens de geïnspireerde Johannes maar kort als een zevende wereldmacht functioneren. Ja, zo kort, dat er in Daniël hoofdstuk 7 niet eens meer melding van hem wordt gemaakt. Want merk op dat er in Daniëls beleving ná het 4e beest - Rome - niet meer sprake is van het verschijnen en optreden van een 5e beest, of 7e wereldmacht, bezien vanuit de apocalyptische beelden in het boek Openbaring. Daniël 7:24 wekt sterk die indruk. Het heeft er bij Daniël veel van weg dat er geen tijd ligt tussen de gecombineerde heerschappij der 10 horens en de heerschappij van die geduchte Kleine horen, de Antichrist. Maar dat kan schijn zijn. De schriftplaats zegt eenvoudig: "Uit dat koninkrijk zullen tien koningen opstaan, en nog een ander zal er NA HEN opstaan". Dat biedt wel degelijk ruimte - wat tijd betreft - voor het opstaan en tijdelijk functioneren van een 7e wereldmacht, ook al is dat maar voor een korte tijd. En juist deze omstandigheid werpt licht op de verklaring in Openbaring 13:3 dat "één van de koppen van het Beest ten dode toe geslacht leek". Terecht leek, want de dodelijke slag is te genezen en dat gebeurt ook. Hoe kan dat? Als de 7e wereldmacht verschijnt, wekt dat uiteraard de indruk dat het met de 6e - Rome in de vorm van de symbolische 10 horens - gedaan is. Maar wat gebeurt er tot ieders verbazing, althans van de "gehele aarde" die het Beest adoreert. Tussen de 10 horens - dus alsnog voortkomend uit het Romeinse Rijk - rijst dan die kleine horen op: de Antichrist is op het wereldtoneel. Juist wanneer de 7e wereldmacht zich als zodanig kan doen gelden, is zijn tijd alweer voorbij! In de figuur van de Antichrist, lijkt de 6e Kop weer helemaal terug; "van zijn dodelijke slag genezen".
47
Dus nogmaals, welke mach zal als de 7e Kop optreden? Of is die macht reeds werkzaam. Naar het zich laat aanzien leven wij thans in een tijd dat er na het oude Rome, dus globaal na ongeveer 15 eeuwen, voor het eerst weer één enkel rijk als een zelfstandige wereldmacht op het aardse toneel is verschenen. We bedoelen natuurlijk de VS van Amerika. Ten tijde van de Koude Oorlog was de wereld nog verdeeld in twee machtsblokken. Die tijd lijkt nu voorbij te zijn. Ondanks het debacle in Irak, zullen maar weinigen ontkennen dat Amerika de grootste militaire en economische macht van het moment is. Maar wil dat ook zeggen dat de VS inmiddels de positie van 7e wereldmacht in de bijbelprofetieën heeft ingenomen? Het is moeilijk om iets dergelijks met enige mate van zekerheid te zeggen. Amerika is recent meer dan ooit zelfstandig gaan opereren zonder zich veel gelegen te laten liggen aan het oude Europa (de verzameling van de restanten van het Romeinse Rijk) of zelfs aan de VN. Daarbij moet overigens nog het volgende in aanmerking worden genomen: De "dodelijke slag", zoals vermeld in Openbaring 13:3, wordt verderop, in 13:14 als "de zwaardslag" getypeerd. Zwaard symboliseert gewoonlijk oorlog. Dus staan we voor de vraag: Door welke oorlog wordt/werd aan de 6e Kop een schijnbaar dodelijke slag toegebracht? Voor de hand ligt om aan de 2e WO te denken. Waarom? Omdat de VS van Amerika uit die oorlog te voorschijn kwam als de belangrijkste natie ter wereld en zich inmiddels tot de enige supermacht heeft ontwikkeld. Ze treedt op als de politieagent van de wereld en roept natiën tot de orde wanneer ze volgens haar mensenrechten schenden. Tegelijkertijd kwam het oude Europa, bestaande uit de restanten van het Romeinse Rijk, berooid uit de 2e WO te voorschijn, economisch en militair zo goed als te gronde gericht, teruggeworpen naar het leek tot een tweederangs macht. Openbaring 13:4 Velen zullen de Antichrist dus in bewondering en aanbidding achterna lopen. Hun verering wordt hun ingegeven doordat ze vast van mening zijn dat er nog nooit zo'n macht op aarde heeft bestaan en dat geen enkele andere macht het met succes tegen hem kan opnemen. "Wie gelijk het Beest, en wie kan oorlog voeren met hem?". Zie ook 13:8. Wellicht komen zij tot zulk een overtuiging omdat de Antichrist als de Kleine horen er in slaagt drie horens te vernederen, ten val te brengen, ja, uit te rukken. –
48
Daniël 7:8, 20 en 24. Indien de 10 horens symbolisch zijn, dan is het niet mogelijk om er daarvan 3 af te zonderen. Derhalve moeten die 3 horens, of 3 koningen volgens vers 24, ook symbolisch benaderd worden en wellicht verzinnebeelden zij een machtsblok dat ogenschijnlijk een obstakel voor de Antichrist lijkt te zijn maar dat toch voor hem moet wijken. Maar we hebben aan de hand van Joël 2:8 ook vastgesteld dat de Noorderling (2:20), het indrukwekkende leger van sprinkhanen, onkwetsbaar lijkt te zijn voor elke menselijke tegenactie. Een dergelijk fenomeen zal vanzelfsprekend ook velen imponeren. ***** In het bovenstaande hebben we genoeg gegevens over het Beest bijeengebracht om over te kunnen gaan tot het trekken van conclusies met betrekking tot de vraag: Welk mens gaat schuil achter het getal 666, de persoon die blijkbaar als eerste een prototype werd van het demonische Beest? Misschien verbaast het de lezer niet dat we dan wel bij NIMROD moeten uitkomen. Nimrod, de eerste grote opstandeling na de Vloed, de grondlegger van Babel (of Babylon) en ook de eerste die zich in uitdaging van Gods heerschappij een grote naam wilde maken en die aardig op weg was een politieke heerschappij over de gehele aarde te vestigen. Welnu, juist Openbaring 13:3, het vers dat handelt over de 6e Kop van het Beest, de kop die ten dode toe geslacht leek, maar die toch van zijn dodelijke slag werd genezen, voert ons naar de persoon van Nimrod. Hoe dat zo? Beschouw de volgende opsomming van gegevens eens: 1. En Kusch werd de vader van Nimrod. Hij maakte er een begin mee een geweldige te worden op de aarde. Hij deed zich kennen als een geweldig jager gekant tegen Jehovah. Daarom zegt men wel: "Zoals Nimrod, een geweldig jager gekant tegen Jehovah". En het begin van zijn koninkrijk werd Babel, en Erech en Akkad en Kalne, in het land Sinear. Van dat land trok hij naar Assyrië. -Genesis 10:8-11. 2. Als een geweldig jager en ook als de bouwer van de (ommuurde) stad Babel, wierp Nimrod zich in eerste instantie als een weldoener van zijn tijdgenoten op die zich na de Vloed in het land Sinear vestigden, maar daar wel blootstonden aan de
49
bedreiging van wilde dieren die zich zeer waarschijnlijk na de nieuwe start sneller vermeerderden dan de mensen. Vergelijk Exodus 23:28-30. Door op die dieren te jagen en er zoveel mogelijk te doden, hadden de mensen reden om Nimrod dankbaar te zijn. Zo werd het gemakkelijker voor hem om - in strijd met Gods gebod om zich over de aarde te verspreiden - de mensen ertoe te brengen een stad te gaan bouwen, zodat zij zich binnen haar muren veiliger konden voelen. Zie Genesis 9:1 en 7. In zijn werk The Apocalypse geeft E.W. Bullinger zijn persoonlijke visie op de veronderstelling waarom de mensenwereld de Antichrist als een grote Weldoener zal begroeten. Volgens hem zullen zij volop redenen hebben om het Beest in grote bewondering achterna te lopen. Citaat: It is clear from this that everything is combined in this man to make him not only acceptable to the world, but to call forth their wonder, admiration and praise. He is not in any way a terror to men, but full of blandishments, attractions, allurements, and activities which will be all put forth in the interests of human greatness and happiness. It will be Satan's brief millennium, in which mankind will, by every art and artifice, be made happy. It will be a time of peace and progress for the whole world. Great secrets of nature will be discovered; evil angels will be the teachers, and deceiving demons the guides of mankind. Great inventions and discoveries will be made, and turned to the utmost possible account. Philanthropy will be the governing principle of the world and of the "Church." The great ethical revival is at our doors. Its advent is announced by the foremost preachers of the day. All this is preparing the way for the man of sin, and the lawless one, who shall be a law unto himself and unto the whole world. Men will delight in him, and regard him as the greatest benefactor the world has ever known. Kings will gladly owe him suzerainty; and behind all will be Satan himself, swaying the hearts, tongues and energies of thousands of willingagents. –2nd edition,
1909
3. We mogen veilig aannemen dat de mensen destijds goed op de hoogte waren met hun voorgeschiedenis vanaf Adam. Noach die zich nog steeds in hun midden bevond, alsook zijn 3 zonen Sem, Cham en Jafeth die met hem in de Ark de Vloed hadden overleefd, zullen de feiten dikwijls met hun nageslacht besproken hebben. Ook de belofte van een Zaad uit Genesis 3:15 zal vaak onderwerp van gesprek zijn geweest, en men zal zich afgevraagd hebben hoe die belofte vervuld zou gaan worden. Wanneer men uit overgeleverde verhalen die teruggaan op die periode probeert de feiten te reconstrueren zoals bijv. de bekende Alexander Hislop in zijn boek The Two Babylons heeft gedaan, lijkt het waarschijnlijk dat Nimrod al gauw wegens zijn verdienste als weldoener en bouwer en ook als "de eerste machthebber op de aarde", als het Zaad van de vrouw werd gezien. Zie Genesis 10:8 vlgs. de NBG versie.
Nimrod liet zich die kwalificatie uiteraard graag welgevallen en wierp zich bijgevolg op als de beloofde Messias. Maar natuurlijk wel een pseudo-Messias, temeer
50
daar het Beloofde Zaad, gelet op de zegen die Noach uitsprak i.v.m. Sem, in diens geslachtslijn verwacht moest worden en niet in die van Cham, Nimrods grootvader. Het Zaad van de Vrouw zou Semitisch zijn, niet Chamitisch. Zie Genesis 9:24-27. Door zich als een vals Zaad op te werpen, diende Nimrod tevens het doel van de Duivel die er steeds op uit is geweest de identiteit van het ware Zaad te verduisteren. In dit opzicht zal Satan als de Draak vooral in de eindtijd "de gehele bewoonde aarde misleiden" door zijn (Anti)Christus voort te brengen. -Openbaring 12:9. 4. Nadat Nimrod de mensen zover had gekregen dat zij voor bescherming en redding naar hem opzagen, kwam hij aan zijn einde. De bijbel vermeldt niet hoe, maar de vele legenden en overleveringen stemmen onderling in dit ene punt overeen dat zij laten uitkomen dat Nimrod een gewelddadige dood is gestorven. Hislop suggereert in The Two Babylons dat Sem waarschijnlijk daarin de hand heeft gehad en als scherprechter JHWH God in dit rechtvaardige oordeel vertegenwoordigde. Hoe dan ook, de namaak-messias was een dodelijke wond toegediend, "de zwaardslag". 5. Maar het Beest, in zijn prototype Nimrod, werd al snel van zijn "dodelijke slag genezen". Hoe? Doordat zijn aanhang, verenigd in de mysteriecultus, de leugen verspreidde dat Nimrod niet werkelijk dood was, maar nog steeds leefde. Hij zou overgegaan zijn naar de sfeer der goden en nu zelf een god zijn. Naar verluidt zou Nimrods moeder, Semiramis, hierin een prominente rol hebben gespeeld. Immers alle glorie waarmee haar zoon zou worden bekleed, zou ook op haar afstralen. Zij bleef volhouden dat hij tijdens zijn terechtstelling niet was gestorven maar als een god naar de hemelen was overgebracht. Door de mythe van zijn vergoddelijking consequent te verspreiden, kwam Nimrod meer dan ooit tot "leven". Door zijn volgelingen werd zijn dood overigens zeer betreurd en elk jaar, op zijn sterfdag, rouwden zij om hem onder de persoon van Tammuz. Zelfs in de bijbel wordt in Ezechiël 8:14 daarvan melding gemaakt: "En zie! daar zaten de vrouwen die de [god] Tammuz beweenden". Dit gebruik, het bewenen van Tammuz, is een cultus die naar veel gebieden werd verspreid, zoals in Egypte onder het symbool van de god Osiris. Verder als Adonis, de beroemde jager die zeer betreurd werd door Venus, en ook als Bacchus (= de betreurde), etc.
51
6. Dat het Beest een prototype in Nimrod heeft wordt tenslotte wel heel duidelijk in de symboliek van Openbaring hdst. 17, speciaal v. 3 t/m 5: En in geest voerde hij mij weg naar een wildernis en ik zag een vrouw, gezeten op een scharlakenrood beest, vol godslasterlijke namen, hebbend 7 koppen en 10 horens. En de vrouw was getooid in purper en scharlaken…..en op haar voorhoofd was een naam geschreven, een mysterie: BABYLON de GROTE, de Moeder der hoeren en van de gruwelen der aarde. Het Beest en de vrouw Babylon hebben duidelijk een relatie, ja, in feite van oudsher, want wat Nimrod betreft, hij bouwde Babel en Babel was ook "het begin van zijn koninkrijk". ***** Dus nu de test: volgens Openbaring 13:18 is het getal 666 "het getal van een mens". Welnu, past in de gematria 666 op Nimrod? ( )נמרדNee, want Nimrod heeft getalswaarde 294 (50+40+200+4). Interessant detail: de waarde 294 wordt eveneens aangetroffen in de naam van die mysterieuze koning-priester Melchizedek
( מלכי־צדק40+30+20+10+90+4+100) die koning was van
Salem en die Abraham zegende na zijn overwinning op de koningen die zijn neef Lot hadden meegevoerd. Hoe kon Melchizedek priester zijn van de Allerhoogste God, zoals het verslag in Genesis 14:18-20 vaststelt? Volgens joodse overleveringen was deze Melchizedek niemand anders dan Sem die toen nog steeds in leven was. Mocht dus Melchizedek identiek zijn aan Sem, dan geeft die conclusie steun aan het feit - hierboven vermeld - dat Sem en Nimrod tegenover elkaar hebben gestaan
Wat nu? Er is een oplossing! En die is gelegen in het feit dat Nimrod na zijn vergoddelijking onder vele namen bekend kwam te staan. We hebben er al een paar opgesomd, en er zijn er nog veel meer. Welke komt in aanmerking. Bedenk dat het Beest van Openbaring 13 een Romeinse achtergrond heeft. In de figuur van de Kleine horen verschijnt hij immers op de kop van het 4e beest in Daniël hdst. 7, en dat beest staat voor de Romeinse wereldmacht. En wie was de god op wie Rome vooral vertrouwde voor het genieten van voorspoed?
52
Inderdaad, Saturnus! Maar wat is de schrijfwijze van Saturnus in het schrift van de Chaldese mysteries? Volgens Hislop S-(a)-TH-OE-R
סתור, in waarden uitge-
drukt: 60+400+6+200 = ja werkelijk, 666. Among these innumerable names, how shall we ascertain the name at which the Spirit of God points in the enigmatical language that speaks of the name of the beast, and the number of his name? If we know the apocalyptic name of the system, that will lead us to the name of the head of the system. The name of the system is "Mystery" (Rev 17:5). Here, then, we have the key that at once unlocks the enigma. We have now only to inquire what was the name by which Nimrod was known as the god of the Chaldean Mysteries. That name, as we have seen, was Saturn. Saturn and Mystery are both Chaldean words, and they are correlative terms. As Mystery signifies the Hidden system, so Saturn signifies the Hidden god. To those who were initiated the god was revealed; to all else he was hidden. Now, the name Saturn in Chaldee is pronounced Satur; but, as every Chaldee scholar knows, consists only of four letters, thus--Stur. This name contains exactly the Apocalyptic number 666:-S = 060 T = 400 U = 006 R = 200 ( Citaat uit The Two Babylons, blz. 269 )
53
7
De komende geloofsafval en het steen-motief
Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie Deze uitspraak die een engel tot Johannes richtte volgens Openbaring 19:10, onthult een fundamenteel feit omtrent profetie: het profetische woord concentreert zich voornamelijk rondom de persoon van Jezus Christus. Geen wonder daarom dat, wanneer wij ons bezighouden met de beelden die het boek Openbaring oproept, zoals die welke betrekking hebben op het verschijnen van de Antichrist, er gewoonlijk een relatie is naar Jezus, de ware Christus. Als we het dus met elkaar hebben over het Beest, de grote opponent van Christus, dan leidt dat er ook toe dat we getuigenis afleggen van Jezus. En dat laatste is nu precies datgene waartoe christenen geroepen zijn: getuigenis afleggen van Jezus. –Handelingen 1:8 Dit brengt ons tot een voor de hand liggende conclusie: Als het profetische woord voornamelijk de aandacht vestigt op Christus en op zijn centrale rol in Gods voornemen, en als bijgevolg Jezus' discipelen met de ondersteuning van Gods geest worden aangemoedigd om het getuigenis over hem te bevorderen, dan wijst dit alles op het feit dat Jezus Christus voor ieder mens van het grootste belang dient te zijn. God heeft zijn Zoon immers duidelijk in het midden van de menselijke samenleving willen plaatsen. Een gedachte uit Jesaja 28:16 verduidelijkt dit punt: Daarom, dit zegt de heer Jehovah: "Ziet, ik leg in Sion een Steen, een beproefde Steen, de kostbare hoek van een goed gelegd fundament. Hij die gelooft (erop vertrouwt), zal niet in paniek reageren". In deze profetie, waarin Jezus Christus wederom duidelijk centraal staat, verschijnt wat wij het "Steen"-motief zouden kunnen noemen. Gods Zoon wordt vergeleken met een Steen die door God in het midden van de mensenmaatschappij wordt geplaatst. Met welke bedoeling?
54
Mensen kunnen op die Steen steunen en bijgevolg gered of bevrijd worden. Maar zij kunnen die Steen ook verwerpen, erover struikelen en er zelfs door verpletterd worden, mocht de Steen op hen vallen. Uit Lukas 20:17-18 kunnen wij afleiden dat Jezus wist dat hij deze rol naar mensen toe zou vervullen: Maar na zijn blik op hen gevestigd te hebben zei hij (Jezus): Wat betekent dan dit dat staat geschreven: "De Steen die de bouwlieden hebben verworpen, deze is juist tot hoofd van de hoek geworden?". Een ieder die op deze Steen valt, valt te pletter. Maar degene op wie hij mocht vallen, hem zal hij vermorzelen. Toen Jezus deze woorden sprak, baseerde hij zich op 2 andere profetieën die op het Steen-motief inhaken, t.w. Jesaja 8:14-15 en Psalm 118:22-23. In de 1e eeuw hadden die profetieën reeds een vervulling in de joden die hun hart ten aanzien van Jezus verhardden en hem als de voorzegde Messias verwierpen. We kunnen dat constateren in Romeinen 9:32-33 waar Paulus beredeneert waarom de joden er niet in waren geslaagd een rechtvaardige positie voor God te bereiken, hoewel ze iets dergelijks wel met ernstige inspanningen van hun zijde hadden nagestreefd door de Mozaïsche Wet na te leven. Die joden meenden n.l. dat zij op eigen kracht, door eigen inspanningen, voor God rechtvaardig konden worden. Het idee dat aangeboren zonde dat streven absoluut in de weg staat en dat JHWH rechtvaardigheid toekent als een gunst aan allen die in Christus hun geloof en vertrouwen stellen, werd door die joodse mensen met verontwaardiging en verachting van de hand gewezen. Maar wat gebeurde daardoor in werkelijkheid met hen, zonder dat zij het zelf beseften? Paulus antwoordt: Zij hebben zich gestoten aan de Steen des aanstoots, zoals geschreven staat: 'Zie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een rots der ergernis, en wie op hem zijn geloof vestigt, zal niet beschaamd worden Met zijn gebruikelijke vrijmoedigheid waarmee hij de Hebreeuwse Geschriften hanteerde, smelt Paulus hier gedeelten uit Jesaja 28:16 en 8:14 samen tot één enkel citaat en geeft daarmee aan dat de ene Steen die volgens Gods wil de hoek-
55
steen voor het geloof is, tegelijkertijd voor hen die niet geloven, tot een struikelblok kan worden. Met het aanbreken van het Messiaanse tijdperk werd in het voornemen van God dat hij in Christus had opgevat, deze gang van zaken het criterium in Gods handelen. Toen de mensheid op de drempel van dit nieuwe tijdperk stond, namelijk toen de pasgeboren baby Jezus 40 dagen ná zijn geboorte met zijn ouders in de tempel verscheen, met de bedoeling hem aan God aan te bieden en tevens om een slachtoffer te brengen i.v.m. de reinigingsprocedure, werd op dat moment reeds onthuld dat dit beginsel in de toekomst door God gehanteerd zou worden. Want nadat Gods geest de bejaarde Simeon naar Jezus' ouders in de tempel had geleid, sprak deze vertegenwoordiger van het oude Israël in het verwelkomen van de jonge Messias een zegen uit, waarin hij de centrale rol benadrukte die Jezus voortaan zou vervullen in Gods bejegening van de mensheid: 29 'Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan, zoals u hebt beloofd.30 Want met eigen ogen heb ik de redding gezien 31 die u bewerkt hebt ten overstaan van alle volken: 32 een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en dat tot eer strekt van Israël, uw volk.' 33 Zijn vader en moeder waren verbaasd over wat er over hem werd gezegd. 34 Simeon zegende hen en zei tegen Maria, zijn moeder: 'Weet wel dat velen in Israël door hem ten val zullen komen of juist zullen opstaan. Hij zal een teken zijn dat betwist wordt, 35 en zelf zult u als door een zwaard doorstoken worden. Zo zal de gezindheid van velen aan het licht komen.' (NBV – Lukas 2) Het is van buitengewoon grote betekenis dat op dit specifieke ogenblik, toen de vereiste 40 dagen waren verstreken in verband met de reinigingsprocedure van Leviticus 12, Simeon in het kader van het Steen-motief profeteerde dat het kind dat hij op dat moment in zijn armen hield, zou dienen tot de val van velen in Israel, maar ook dat naderhand juist velen door hem zouden opstaan. De grondtekst steunt zelfs nog krachtiger op het Steen-motief door letterlijk Simeon aldus te citeren: Zie! Deze wordt gelegd tot val en opstaan van velen in Israël.
56
En terugblikkend kunnen we stellen dat Israëls geschiedenis precies volgens dit patroon is verlopen, en nog verder zal verlopen. Als natie struikelde het Joodse volk immers over hun Messias, de Steen, zoals Paulus constateerde in Romeinen 9:32. Maar in diezelfde (Romeinen-) brief, in 11:25-26, sprak hij eveneens over het einde van hun verharding en bijgevolg van hun toekomstig (wederom) opstaan. Om deze reden kon Simeon zeggen dat hij in vrede kon sterven, aangezien de redding van zijn volk verzekerd was. Hij had Israëls Messias nu immers met eigen ogen gezien, ja, hij hield hem op dit zelfde ogenblik in zijn armen. Weinig zal Simeon vermoed hebben dat de weg naar Israëls redding grillig zou verlopen, via de omweg van de heidenvolken. Toch gaf hij onder inspiratie van de geest de volgorde al aan: een licht tot ontsluiering der ¹Heidenen en een heerlijkheid van uw (Gods) volk ²Israël [ letterlijk naar vers 32 ]. Vanwege het feit dat dit historische gebeuren door de evangelist Lukas wordt verhaald tegen de achtergrond der reinigingsprocedures, zoals God nauwkeurig had laten vastleggen in Leviticus 12:1-8, voelen wij ons gesterkt in onze opvatting dat de goddelijke aanwijzingen in dat bijbelgedeelte veel verder gingen dan slechts vereisten waaraan een Israëlitische vrouw zich diende te onderwerpen na de geboorte van een zoon of een dochter. Ook in dit geval schilderde het boek Leviticus zeer waardevolle profetische beelden. In hoofdstuk 12 betreft het beelden met betrekking tot de reiniging in Christus die de 2 gemeentes die de bijbel kent – aards Israël en hemels Israël, of, zo men verkiest: het Jeruzalem van beneden en het Jeruzalem van boven – ten deel zou vallen. Zie Galaten 4:25-26, en het onderwerp Profetische beelden (Leviticus 12), eveneens toegankelijk op deze site. In een commentaar op de wijze waarop Israël volgens de geïnspireerde Simeon uiteindelijk redding zal verkrijgen (via de omweg der heidenvolken), wees John Piper op Jesaja 49:6 als één van de schriftgedeelten waarop Simeons uitspraken zijn terug te voeren, om te laten zien hoe God de Messias-Steen heeft gebruikt ten voordele van de heidenvolken: God's plan is to bring the light of salvation to the Gentiles through Israel's rejection. So here that rejection is predicted. He will not be well received by all. For many he will be a sign to be scoffed at, spoken against and rejected. And when men speak against Christ they stumble and fall. This too is an application of Isaiah's prophecy (8:14; 28:16) which both Peter (1 Peter 2:6-8) and Paul adapted.
57
Paul wrote in Romans 9:32,33 that Israel failed to attain righteousness because "they have stumbled over the stumbling stone, as it is written, 'Behold I am laying in Zion a stone that will make men stumble, a rock that will make them fall; but he who believes in Him will not be put to shame."' The way God saw fit to bring salvation to the Gentiles (to us) was to lay a stone in Jerusalem that the vast majority of Israel would stumble over.
[[ Jesaja 49:6 komt, wat Lukas betreft, opnieuw bij hem in beeld wanneer hij inHandelingen 13:44-49 verslag doet hoe tijdens de prediking van de apostelen Paulus en Barnabas te Pisidisch Antiochië de breuk tussen God en Israël een permanent karakter krijgt. Merk op hoe Paulus in vers 46 de afwijzing van het evangelie door de joden, in dit geval vertegenwoordigd door de joodse gemeenschap aldaar, interpreteert als een dermate ernstige breuk in hun verhouding tot God, dat voortaan alle aandacht verlegd zal worden naar de heidenvolken : 44
De volgende sabbat kwam bijna de hele stad bijeen om naar het woord van
de Heer te luisteren.
45
Bij het zien van de mensenmenigte werden de Joodse
leiders jaloers en begonnen ze de woorden van Paulus op godslasterlijke wijze verdacht te maken.
46
Maar Paulus en Barnabas zeiden onomwonden: ‘De
boodschap van God moest het eerst onder u worden bekendgemaakt, maar aangezien u die afwijst en uzelf het eeuwige leven niet waardig acht, zullen we ons tot de heidenen wenden.
47
Want de Heer heeft ons het volgende opgedra-
gen: “Ik heb je bestemd tot een licht voor alle volken om redding te brengen, tot aan de uiteinden van de aarde.”’ 48
Toen de heidenen dit hoorden, verheugden ze zich en spraken ze vol lof
over het woord van de Heer, en allen die voor het eeuwige leven bestemd waren aanvaardden het geloof.
49
Het woord van de Heer verspreidde zich over de hele
streek.
Het is interessant om na te gaan hoe de profetie uit Jesaja 49:6 betreffende Gods Knecht die niet alleen op Gods bestemde tijd de stammen van Jakob zou oprichten, maar die door God ook tot een licht der natiën gegeven zou worden, eerst door Simeon wordt gebruikt om te voorzeggen dat de Messias - Gods middel tot redding - een licht tot ontsluiering der heidenen zou worden, terwijl tegelijkertijd Israël over hem struikelt en ten val komt; en dan vervolgens in Handelingen 13 de uitwerking van die voorzegging te zien. ]]
58
De apostel Petrus heeft het Steen-motief dus eveneens behandeld. In zijn eerste brief, het gedeelte 2:4-8, beroept ook hij zich op alle teksten die we hierboven al hebben vermeld. Let vooral op vers 7 waar Petrus opmerkt dat de Steen voor ons, gelovigen, erg kostbaar is, maar voor hen die Christus in ongeloof afwijzen, een Steen der struikeling is (vers 8). En dan voegt Petrus daar heel opvallend aan toe: "Daartoe waren zij ook bestemd”. Het hanteren van de Steen in de persoon van zijn Zoon is Gods gerichte manier van aanpak om harten van mensen bloot te leggen. Wanneer de lezer het hele verhaal over de Antichrist tot nu toe aandachtig heeft gevolgd, zal hij zich waarschijnlijk niet zo erg meer verbazen over het feit dat dit Gods werkwijze is. We hebben het immers uitvoerig met elkaar gehad over "de werking van dwaling" van 2 Thessalonicenzen 2:11-12, die God bewust tot het soort mensen zendt dat de waarheid niet echt wil en op het kritieke moment voor de leugen kiest. We zagen toen ook dat de leugen vooral belichaamd zal zijn in de figuur van de Antichrist. Daarentegen is Jezus de gepersonifieerde Waarheid. Denk maar aan wat hijzelf zei, vlgs. Johannes 14:6, "Ik ben...de Waarheid". Wanneer we nu dit alles verder overdenken: dat Jezus de Waarheid is, en dat de komst van de Antichrist vergezeld zal gaan van een ongekende geloofsafval waarbij mensen massaal de voorkeur zullen geven aan de Leugen, de pseudo-Christus, dan moeten we wel verwachten dat in de naaste toekomst zeer velen opnieuw zullen struikelen over de Steen. Ja, wellicht veel personen die nu formeel belijden dat Jezus hun Heer is, in wie zij thans zeggen te geloven. Zie bijv. Mattheüs 7:2123 waar Jezus heeft voorzegd dat velen een naamchristendom zouden belijden. Zulke personen heeft hij getekend als "werkers der wetteloosheid"; een term die nauw aansluit bij de bewoordingen van 2 Thessalonicenzen 2:3 waar de Antichrist allereerst "de mens der wetteloosheid" wordt genoemd. Wellicht vraagt u zich met mij af welke vormen de aangekondigde geloofsafval tenslotte zal gaan aannemen, of - anders benaderd - in welke mate mensen alsnog zullen gaan struikelen over de Steen. In deel 6 hebben we het mysterie van de Antichrist benaderd vanuit het principe van de getalswaarde. Het Beest heeft waarde 666. Maar in Openbaring 17:3-5 toonde de engel aan Johannes een wel heel merkwaardig tafereel. Het scharlakenrode Beest wordt bereden door de hoer "Babylon de Grote, de Moeder der hoeren en van de gruwelen der aarde". Als speciaal detail wordt vermeld dat het Beest
59
"vol was van godslasterlijke namen". Vinden we in dat fascinerende tafereel wellicht een verborgen aanduiding over de voorzegde geloofsafval? Geen onterechte vraag wanneer men in aanmerking neemt dat de vrouw Babylon (Hebreeuws: Babel) in haar verschijningsvorm vanaf ongeveer de 4e eeuw vooral afvallige christelijke religie belichaamt. Hier verschaft de leer der gematria opnieuw een bijzondere invalshoek tot dit vraagstuk. De waarde van de vrouw Babel, בבלis 34 (2+2+30). De waarde van het Beest is door God zelf onthuld, 666. Het tafereel, de vrouw zittend op het Beest, heeft derhalve de waarde 700 (666 + 34). En dat is veelbetekenend! De waarde 700 vinden we namelijk vooral terug in de beelden die het verzoeningswerk in Christus voorschaduwden. a. Zie Exodus 25:17-21. Op de Ark in het Allerheiligste van de Tabernakel moest een deksel van zuiver goud worden aangebracht. Dit deksel met twee cherubs aan de beide uiteinden, kwam bekend te staan als het verzoendeksel. In Hebreeën 9:5 vernemen wij dat Paulus in zijn beschrijving van de Tabernakel die term gebruikte: "Daarboven waren de cherubs der heerlijkheid, die het verzoendeksel overschaduwden". (vlgs de NBG-versie). In deze tekst gebruikte Paulus het Griekse woord hilasterion (ιλαστηριον), hetzelfde woord dat ook de LXX gebruikt in Exodus 25 om het Hebreeuwse woord ( כפרתkappooreth) weer te geven (in de passage van Exodus 25:17-21 zes maal). כפרתheeft de getalswaarde 700 (20+80+200+400). In Leviticus 16 kan men uitgebreid kennis nemen van de gebeurtenissen die plaatsvonden op de jaarlijkse Verzoendag. Op ceremoniële wijze werd dan door de dienst van de Hogepriester verzoening gedaan voor de zonden van het volk. Dit deed hij door op een bepaalde voorgeschreven wijze het Allerheiligste binnen te gaan, een eerste maal met het bloed van een stier, en een tweede maal met het bloed van een bok. In Leviticus 16:14-15 wordt aangegeven wat hij met dat bloed moest doen: Een deel van het bloed moest hij met zijn vinger op het kappooreth sprenkelen, en een deel 7x vóór het kappooreth. De NW-vertaling zegt dat de hogepriester het bloed NAAR het deksel en VOOR het deksel moest spatten. In ieder geval, door deze jaarlijks herhaalde ceremonie kon het volk weer een jaar vooruit in het gevoel dat er - naar het vlees - een reiniging had plaatsgevonden.
60
Zie Hebreeën 9:7 en 13. Hierboven hebben we het al gehad over het Griekse hilasterion (ιλαστριον), de weergave van het Hebreeuwse kappooreth, door Paulus gebruikt in Hebreeën 9:5. De enige andere plaats in het NT waar hilasterion verschijnt is Romeinen 3:25. Daar vermeldt Paulus met betrekking tot Christus: "God heeft hem als zoenoffer gesteld door middel van geloof in zijn bloed", of meer letterlijk weergegeven: "Hem heeft God voorgesteld als middel tot verzoening door het geloof in zijn bloed" "Middel tot verzoening" is de weergave van hilasterion en door Paulus' toepassing in dit vers van deze uitdrukking op het verzoenend slachtoffer van Jezus, brengt hij ons in gedachten terug naar de joodse Verzoendag. Weliswaar was het verzoendeksel, het kappooreth, niet het middel tot verzoening, maar wel de plaats waar die verzoening jaarlijks plaatsvond doordat het bloed van de twee offers daarop werd gesprenkeld. En bij het overnemen van de term hier in Romeinen 3:25, dacht Paulus uiteraard aan het geheel van de handeling die dan in het Allerheiligste plaatsvond. Wanneer we daarom bedenken dat de getalswaarde 700 rechtstreeks verband houdt met Christus' verzoenend slachtoffer en met de redding die daarmee samenhangt, dan wordt het duidelijk hoe godslasterlijk de namen zijn waar het Beest van Openbaring 17 "vol" van is! Dat de combinatie van de hoer en het Beest eveneens de waarde 700 heeft, geeft blijkbaar te kennen dat Babylon haar toppunt in afvalligheid zal bereiken door aan het Beest de redding toe te schrijven die alleen door Christus' loskoopoffer kan worden verkregen. Bij een nadere bestudering van de structuur van Openbaring, hoofdstuk 17, bemerken we dat eerst het tafereel van de vrouw en het Beest wordt getoond; in de verzen 3-6a. Omdat Johannes wel heel verwonderd op het tafereel reageerde (vers 6b), volgt er een intermezzo waarin de engel de moeite neemt om gedetailleerd een scala van interessante bijzonderheden over het Beest en de vrouw te vermelden en ook toe te lichten. En die toelichting die zowel details over het verleden van de vrouw als ook over haar toekomstig lot bevat, loopt door tot het einde van het hoofdstuk. En dan, te beginnen met 18:1 gaat de "film" weer draaien doordat er aanvullende beelden aan Johannes worden getoond. Denk daarom even Openbaring 17:7-18 weg en zie hoe als een logisch vervolg op het tafereel van de vrouw op het Beest, een machtige engel uit de hemel neerdaalt die met grote kracht uit-
61
roept: ZE IS GEVALLEN, BABYLON DE GROTE IS GEVALLEN, ZE IS EEN WOONPLAATS GEWORDEN VAN DEMONEN Dit onthult wat de bijbel ons feitelijk laat zien in het tafereel van 17:3-6: Babylon in haar gevallen toestand. In haar toppunt van afvalligheid heeft ze zich tenslotte geheel in dienst gesteld van de demonen. Ze heeft de climax van haar afvalligheid bereikt. Het dunne laagje schijnchristendom waarmee ze overtrokken was, heeft ze uiteindelijk ook afgegooid; openlijk spreekt ze zich uit ten gunste van de pseudo-Christus. Redding is gelegen in het Beest en niet in Gods Zoon Jezus Christus. En wat is daarin haar ultieme drijfveer? Ze wil gewoon ten koste van alles haar dominante positie niet kwijt. In haar hart blijft ze [tot het einde toe) zeggen: 'Ik zit als koningin, ik ben geen weduwe en rouw zal ik zeker niet zien' Zie Openbaring 18:7 en Gods reactie daarop in 18:8. b. Interessant is ook nog het volgende. Wanneer de hogepriester op de jaarlijkse Verzoendag de achterste afdeling van de Tabernakel binnenging om het bloed van de dierlijke slachtoffers op en voor het verzoendeksel te sprenkelen, moest hij natuurlijk het GORDIJN passeren dat het Heilige van het Allerheiligste scheidde. Gordijn is de Hollandse weergave van het Hebreeuwse woord ( פרכתpaarooketh). Woordwaarde? Uiteraard eveneens 700, (80+200+20+400). In Leviticus 16:15 lezen we dan ook: "En hij [= de hogepriester] moet het bloed ervan binnen het paarooketh [= gordijn] brengen....etc". De LXX vertaalt paarooketh met katapetasma (καταπετασµα), precies hetzelfde woord dat ook Paulus gebruikt wanneer hij in Hebreeën 10:19 en 20 uitlegt dat wij als christenen vrijmoedigheid mogen hebben voor wat betreft de weg die toegang verleent tot de heilige plaats, d.i. de hemel zelf. En waarom? Paulus antwoordt: Die vrijmoedigheid hebben wij "in het bloed van Jezus". En dan voegt hij eraantoe dat Jezus die weg voor ons heeft ingewijd als een nieuwe en levende weg. Hoe heeft de inwijding van die nieuwe weg plaatsgevonden? Opnieuw Paulus: Dat is gebeurd door het katapetasma heen, dus via het GORDIJN. En dan voegt hij eraantoe: "dat is zijn vlees". Het GORDIJN destijds in de Tabernakel (met getalswaarde 700) symboliseerde dus niets minder dan Christus' vlees. Kortom, nog een aanwijzing dat waarde 700 met Jezus' loskoopoffer verband houdt. En als we dit nogmaals afzetten tegenover de combinatie Hoer/Beest, dan is kennelijk de verwachting gerechtvaardigd dat in de tijd van het optreden van de Antichrist de reddende kracht van de losprijs op grote schaal geloochend zal worden. Door 62
reddende kracht van de losprijs op grote schaal geloochend zal worden. Door gehoor te geven aan die grove misleiding zullen velen dan alsnog struikelen over de Steen, of misschien beter gezegd: Ze zullen op de Steen te pletter vallen. De Steen zal hen vermorzelen. Zie Mattheüs 21:42-44.
63
8
Etnisch Israël en de Antichrist
Met dit deel over de Antichrist gaan we dieper in op zijn relatie met Israël. Met het letterlijke Israël wel te verstaan – in het vervolg aangeduid met etnisch Israël dat in onze tijd wordt vertegenwoordigd door alle joodse mensen die hetzij in Palestina wonen of elders op aarde. Zoals bekend zal zijn bevindt de grootste groep Joden zich op het land Israël na in Amerika. Maar daarnaast treft men in alle natiën gemeenschappen van Joden aan. Wellicht bevreemdt het sommigen dat we ons met hen gaan bezighouden, want is hun rol op het religieuze toneel van deze wereld niet reeds lang uitgespeeld ? Dat lijkt ogenschijnlijk het geval en het WTG wordt nooit moe om die opvatting telkens weer te benadrukken. Maar ook op dit punt leert nader onderzoek dat er heel wat redenen zijn om die visie met een gezond wantrouwen te benaderen, ook al wordt ze met nog zoveel overredingskracht verkondigd. Wat is er eigenlijk gebeurd met het destijds door God uitverkoren volk? Het is hun precies zo vergaan als de vele Oudtestamentische profetieën ver van tevoren hadden aangekondigd, vooral de zogeheten herstellingsprofetieën. In die profetieën is steeds weer een bepaald patroon te herkennen: Vanwege hardnekkig ongeloof, ontrouw en verzet tegen hun God JHWH ()יהוה, een houding die tenslotte zou uitmonden in een complete verharding van hun hart en geest, zou JHWH hen zwaar tuchtigen. Hij zou zijn volk - dikwijls ook aangeduid met de term Sion of Jeruzalem, aangezien die berg resp. stad de gehele natie vertegenwoordigde – als het ware van zich wegjagen. Hoe? Door toe te staan (overigens nooit buiten zijn regie om) dat zij op gewelddadige wijze verdreven zouden worden, verstrooid onder alle volken, om daar heel lang als ballingen te verblijven. Want een weggejaagde vrouw heeft men u genoemd: Dat is Sion naar wie niemand zoekt. -Jeremia 30:17 Maar in dit zelfde vers wordt ook een herstel beloofd: Want ik zal voor u herstel teweegbrengen, en van uw slagen zal ik u genezen, is de uitspraak van JHWH
64
Eerder in Jeremia 30, in vers 3, werd de belofte op herstel al veel uitvoeriger aangekondigd: Want "Zie! er komen dagen", is de uitspraak van JHWH, "en ik zal stellig de gevangenen van mijn volk, Israël en Juda, vergaderen", heeft JHWH gezegd, "en ik wil hen terugbrengen naar het land dat ik hun voorvaders gegeven heb, en zij zullen het stellig weer in bezit nemen" Profetieën van deze strekking, aangevuld weliswaar met vele details, zowel wat betreft Gods misnoegen en hun (tijdelijke) verwerping, als hun terugkeer in zijn gunst, zijn overal in de profetische boeken te vinden. Vrijwel iedereen is het er bovendien over eens dat die profetieën een eerste vervulling op kleine schaal hadden toen Israël in 587 v. Chr. in ballingschap ging naar Babylon en daaruit na ca. 50 jaar werd hersteld, maar dat de werkelijke vervulling iets veel groter omvat: de definitieve wegvoering van de joden naar alle natiën, zoals Jezus had voorzegd in Lukas 21:24 in verband met de vernietiging van Jeruzalem en de nagenoeg totale ontvolking van Judea in het jaar 70 n. Chr. Die "ballingschap" duurt tot op heden voort en ze is het gevolg van het catastrofale feit dat de joden in de 1e eeuw, toen hun Messias verscheen en zich als hun Koning aan hen aanbood, blijk gaven van een algemeen ongeloof. Zoals Johannes duidelijk verwoordt in Johannes 1:11 Hij kwam tot zijn eigen huis, maar de zijnen namen hem niet tot zich Een milde uitspraak naar het schijnt. De Messias was niet welkom bij zijn Joodse broeders! In werkelijkheid culmineerde hun afwijzing in een dodelijke haat jegens hem. Nergens komt dat sterker tot uitdrukking dan bij de rechtszitting onder Pilatus, zoals beschreven door Johannes: 12 Toen begon Pilatus alles in het werk te stellen om Hem vrij te laten. Maar de Joden schreeuwden: `Als u zo iemand vrijlaat, verliest u de gunst van de keizer. Wie zichzelf tot koning maakt, komt in verzet tegen de keizer.' 13 Toen Pilatus hen zo hoorde spreken, liet hij Jezus naar buiten brengen en plaatsnemen op een verhoging, het zogeheten Plaveisel, in het Hebreeuws Gabbata. 14 Het was de voorbereidingsdag voor Pasen, ongeveer het zesde uur. Toen zei Pilatus tegen de Joden: `Hier is Hij dan - uw koning.' 15 Maar ze schreeuwden: `Weg, weg met Hem! Aan het kruis met Hem!' `Zal ik dan uw koning kruisi-
65
gen?' vroeg Pilatus. Maar de hogepriesters antwoordden: `We hebben geen koning, we hebben alleen de keizer!' 16 Toen leverde hij Hem aan hen over om gekruisigd te worden. (Willibrord versie van Johannes 19:12-16) Als vertegenwoordigers van het volk verloochenden de voornaamste priesters niet alleen hun Messias-Koning, maar in zekere zin ook God zelf. Hij was immers de Koning in hun theocratische orde. Daarom komt in hun antwoord aan de Romeinse landvoogd hun ultieme goddeloosheid aan het licht. Een zekere Taylor zag daarin een heenwijzing naar de toekomst wanneer afvallige religieuze leiders voorop zullen gaan in het op de troon plaatsen van de Antichrist, in het Engelse taalgebied vaak aangeduid met de Wilful King, hier door Taylor met deWilful One (d.i. de Eigenzinnige), Citaat uit The Gospel of John door Arthur W. Pink : "The chief priests answered, We have no king but Caesar" (John 19:15). "They are entirely infidel, throwing off all allegiance to any but Caesar, and cry that they had no other king. It is purely of the Jews, the whole transaction, for they consign to the most cruel death Him whom the Roman governor would have let go. This is man’s religion, and it will, in the end, enthrone ‘the Wilful One’ and bow to his image" (Rev. 13). (Mr. M. Taylor). God took them at their word: they have been under their own verdict ever since." In consequence of their fatal decision, Israel has abode "many days without a king, and without a prince, and without a sacrifice" (Hos. 3:4). Bitter indeed have been the consequences. Jotham’s parable has received its tragic fulfillment: "And the bramble said unto the trees, If in truth ye anoint me king over you, then come put your trust in my shadow; and if not, let fire come out of the bramble and devour the cedars of Lebanon" (Judg. 9:15, and see verses 7-16).
Waarvan toen sprake was, hebben we behandeld in deel 7 i.v.m. het STEENmotief. De Joden struikelden over de Messias-steen. Zie Romeinen 9:31-33 en 1 Petrus 2:7-8. In Romeinen 10:21 laat Paulus uitkomen hoe in zijn dagen Israël beantwoordde aan de profetische beschrijving uit Jesaja 65:2. Maar aangaande Israël zegt hij: "De gehele dag heb ik mijn handen uitgebreid naar een volk dat ongehoorzaam is en tegenspreekt". Ongehoorzaam en tegensprekend. Anders kon Paulus de houding van het Israël van zijn tijd niet weergeven. Tegelijkertijd houdt Paulus met die typering Israël volledig aansprakelijk voor hun verwerping van het goede nieuws omtrent de Messias die in de eerste plaats HUN Messias had moeten zijn. Want merk op in de verzen 18 en 19 dat Paulus nog de mogelijkheid had geopperd dat de joden de prediking van de apostelen wellicht niet gehoord zouden hebben of dat zij mis-
66
schien de boodschap niet begrepen zouden hebben. Geen sprake van, reageert Paulus: zij zijn volledig verantwoordelijk voor hun hardnekkig ongeloof! Want heidenen, personen die lang niet zo'n gunstige achtergrond hadden als de Joden, hadden notabene wel gunstig gereageerd. Doordat zij vanuit hun veel slechtere positie wél geloof hadden gesteld in de God van Israël en in zijn Christus, beschaamden die mensen het uitverkoren volk en klaagden hen bij God aan. Maar kijk nu eens naar het gedeelte dat volgt op Romeinen 10:21, t.w.: 11:1-7. Iemand had nu terecht kunnen concluderen dat het met de afwijzing en het doden van hun Messias en het daaopvolgende gewelddadige verzet tegen diens volgelingen, wel voorgoed gedaan zou zijn met Israël als Gods uitverkoren natie, en Paulus kan zich zo'n opvatting ook nog wel voorstellen. Vandaar zijn vraag en onmiddellijke reactie: God heeft zijn volk toch niet verstoten? Zijn antwoord: In geen geval. ONDENKBAAR, reageert de apostel op zijn eigen vraag. Israël, het volk dat hij tevoren heeft gekend, wordt niet (definitief) door God verworpen. Nee, nooit; zelfs niet in de 1e eeuw na hun verraderlijk gedrag jegens God en Zijn Christus. Met een beroep op Israëls historische achtergrond gaat Paulus vervolgens die stelling bewijzen: Steeds wanneer Israël door eigen zonde en dwaling een dieptepunt bereikte, zodat alleen nog maar verlating en verwerping erop konden volgen, toont God zijn verbondstrouw en maakt hij met het hardnekkige volk toch weer een verrassend nieuw begin waardoor er zich voor de toekomst alsnog ongedachte en niet te verwachten perspectieven openen. De volgende schriftgedeelten, waarnaar Paulus in dit gedeelte van Romeinen 11 verwijst of waarop hij zinspeelt, zou de lezer voor zichzelf kunnen doornemen, t.w.: Exodus 32:7-14; 1 Samuël 8:4-9; 9:15-17; 12:16-25. Let eens op 1 Samuël 12:22, de gedachte die Paulus citeert in Romeinen 11:1 God zal zijn volk niet in de steek laten Zoals Saul, de eerste koning van Israël, was ook Paulus als Saulus (of Saul) afkomstig uit de stam Benjamin en ook hij was ondanks zijn vervolging van de
67
christelijke gemeente, niet door God verworpen. Integendeel, God maakte met hem een nieuw begin, notabene toen hij nog bezig was de christenen te vervolgen. Zie Handelingen 9:1-20. 1 Koningen 19:1-14 en 18. De profeet Elia die zo bijzonder door God was gebruikt op de berg Karmel in de confrontatie met de aanbidders van Baäl, waarbij hij met Gods hulp vuur uit de hemel had laten neerdalen, zelfs deze gewoonlijk onverschrokken en God toegewijde profeet leek geen perspectief meer te zien. Hij beschouwde zichzelf als de enige en laatste getrouwe Israëliet. Voor zijn besef was de geschiedenis van God met zijn volk tot een droevig einde gekomen. Hij vergiste zich evenwel, want God liet hem weten dat hij voor zichzelf 7000 man had laten overblijven, die hun knie niet voor de valse god Baäl hadden gebogen. In Romeinen 11:2-5 leidt Paulus daaruit af dat bij zulke dieptepunten in Israëls historie er niettemin telkenmaal een overblijfsel verscheen waarmee God alsnog een nieuw begin kon maken en dat ook werkelijk deed. Ook in dat wat volgt in Romeinen 11 is de apostel consequent. Zelfs in de eerste eeuw verwierp God zijn uitverkoren volk niet voorgoed. Beschouw: Romeinen 11:7 "Het uitverkoren deel" (letterlijk, i.p.v. de uitverkorenen, zie NBG) komt overeen met "een overblijfsel" van vers 5. Dat overblijfsel, of uitverkoren deel, heeft de gerechtigheid bij God WEL verkregen, door hun geloof in Christus. "Van de overigen waren de zinnen afgestompt", of vlgs. het Grieks: "de overigen werden verhard", dus niet definitief verworpen. Die afstomping of verharding van het overgrote deel was trouwens in diverse profetische uitspraken door God voorzien. Zie: Romeinen 11:8-10 Er zijn in dit schriftdeel verwijzingen naar o.a. Deuteronomium 29:4; Jesaja 29:10; en Psalm 69:22-23. Maar vooral gaat het om de vervulling van Jesaja 6:9-10. De verharding die daar door JHWH profetisch werd aangekondigd zou in de toekomst, en vooral in de Messiaanse tijd, als een goddelijke vergelding over het ongelovige deel van Israël komen In Mattheüs 13:13-15 verwijst Jezus naar dat schriftgedeelte om duidelijk
68
te maken dat op dat ogenblik de goddelijke vergelding zich al aan het voltrekken was aan die joden die lasterlijk beweerden dat Jezus bij het verrichten van zijn wonderen met Satan samenwerkte; zie Mattheüs 12:22-32. Hoe kwam die goddelijke straf toen al over hen heen? Doordat Jezus de kostbare waarheden betreffende het koninkrijk der hemelen voortaan zorgvuldig verpakte in illustraties of parabels, welke door die joden met hun hardnekkige gezindheid niet doorgrond konden worden. Erger nog, omdat Jezus niet beantwoordde aan het profiel dat zij persoonlijk van de komende Messias voor ogen hadden, zouden zij door de parabels helemaal op het verkeerde been worden gezet en concluderen dat Jezus wartaal sprak! Vergelijk Mattheüs 13:1-12. Zie ook Paulus' toepassing van Jesaja 6 in Handelingen 28:23-28 in zijn gesprek te Rome met enkele vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap daar, en hoe ook hij onderscheidt dat hun afstomping en verharding een goddelijke vergelding is voor hun ongeloof. Romeinen 11:11 Het is volkomen duidelijk wat Paulus in dit vers laat uitkomen: Het ongelovige en verharde deel van Israël is wel ernstig gestruikeld, maar toch niet volledig ten val gekomen. Hun misstap had trouwens een zeer heilzaam effect naar de heidenen toe. De aandacht in de verkondiging van het evangelie zou daardoor vooral op hen, mensen uit de natiën, worden gericht. Paulus zelf pakte de zaken aldus aan. Als hij in nieuw gebied kwam zocht hij gewoonlijk eerst de plaatselijke joodse gemeenschap op, maar vanwege de geringe respons van die zijde verlegde hij zijn activiteiten al snel naar de heidengemeenschap. Zie Handelingen 13:44-47 en (nogmaals) 28:28. Romeinen 11:12 Dit is een cruciaal vers. Dikwijls hebben cruciale bijbelgedeelten een extra moeilijkheidsgraad. Zo ook hier! Letterlijk luidt vers 12 volgens het Grieks ongeveer aldus: Indien nu hun misstap rijkdom der wereld en hun vermindering rijkdom der heidenen [ tot gevolg heeft ] hoeveel temeer de volheid van hen!
69
Vers 11 had reeds laten uitkomen dat het ongeloof der joden bijdroeg tot de gelegenheid van de heidenen om tot Christus te komen. Wie had zoiets ooit kunnen denken, dat er zo'n rijkdom voor de heidenvolken was weggelegd! Die waarheid was dan ook tijden lang een heilig geheim of religieus mysterie geweest. Zie Kolossenzen 1:25-27: Christus in jullie, de hoop der heerlijkheid; niets minder dan deel verkrijgen aan Christus' hemelse glorie derhalve, zoals ook Kolossenzen 3:4 bevestigt: Wanneer de Christus – het leven van ons – openbaar wordt gemaakt, dan zullen ook wij tezamen met hem openbaar worden gemaakt in heerlijkheid. Maar wat Paulus in deze tekst (vers 12) vooral wil bereiken is dat we stilstaan bij het punt dat het "afgeslankte" Israël, gereduceerd tot nog maar een Rest, niettemin tot een grote geestelijke rijkdom voor de heidenen werd. Want al waren de afzonderlijke joden die Christus in geloof aanvaardden een minderheid, toch werden zij als het begin van de christelijke gemeente tot een grote zegen voor de gelovigen uit de heidenen. Hierbij kunnen we denken aan de apostel zelf die door Christus tot een apostel der heidenen werd aangesteld (vers 13). Steeds weer bleek het Paulus' gewoonte dat hij zijn activiteiten verlegde naar de heidenen, wanneer zijn joodse broeders hem en het evangelie afwezen. Op die grondslag verder redenerend, dus kijkend naar de invloed die een kleine, maar ijverige joodse minderheid had op de heidenwereld, concludeert de apostel: Wat een heilzame werking zal er dan wel van hen uitgaan richting heidenen, wanneer zij, de joden, als groep tot geloof in Christus komen doordat er een einde komt aan hun toestand van verharding. De zin is dus:Wanneer het kleine getal der Joodse bekeerlingen reeds een geestelijke rijkdom voor de heidenen betekende, hoeveel temeer zal dan hun voltallige bekering nuttig zijn voor de heidenen.
[Citaat uit De Boeken van het Nieuwe Testament door
dr. Jos. Keulers] O.i. heeft Paulus bij het neerschrijven van de verzen 11 en 12 de uitwerking van het met Abraham gesloten verbond en de daaraan gerelateerde beloften in gedachten gehad. Herhaaldelijk deed God aan Abraham de belofte dat zijn zaad niet alleen zeer talrijk zou zijn en het land Kanaän voor onbepaalde tijd in bezit zou nemen, maar tevens dat door zijn zaad alle natiën (of: heidenvolken) gezegend zouden worden. En JHWH herhaalde die belofte niet alleen tegenover Abraham zelf, maar naderhand ook jegens zijn zoon Isaäk en zijn kleinzoon Jakob (Israël).
70
Zie Genesis 12:2-3; 13:14-16; 15:5; 17:7-8; 18:17-18; 22:16-18; 26:2-5, 24; 28:12-15; 35:9-13; 46:1-4. De Groot Nieuws Bijbel, hoewel een sterk geparafraseerde bijbelvertaling, geeft Romeinen 11:11 en 12 op een dusdanige wijze weer dat we wel moeten stilstaan bij de ultieme vervulling van die grootse belofte aan de patriarchen gedaan. Namelijk wanneer etnisch Israël, na tot herstel te zijn gekomen in haar verhouding tot JHWH, tijdens het Millennium door hem gebruikt zal worden om tot een zegen te zijn van de heidenvolken: 11 Nu vraag ik: zijn ze misschien gestruikeld om nooit meer op te staan? Absoluut niet! Maar door hun misstap ging het heil naar de ongelovige volken, om de Joden jaloers op hen te maken. 12 Als hun misstap al rijke zegen betekent voor de wereld, en hun tekortschieten al een rijke zegen is voor de ongelovige volken, wat zal het dan worden als ze er volledig bij zijn? Dat de natiën tijdens het Millennium Gods gunst en zegen zullen ervaren door etnisch Israël als zijn kanaal, is volgens Paulus volkomen zeker. Want zie maar eens wat er in zijn eigen dagen gebeurde: Een sterk afgeslankt Israël, een overblijfsel maar, dat ook nog eens zware tijden kende vanwege hun ongelovige, vijandige broeders, bleek tot zegen te zijn van de vele heidengelovigen! Uit die verzekering spreekt opnieuw Paulus' overtuiging dat zijn volk in de 1e eeuw niet voor altijd werd verworpen. Toegegeven, zij hadden een grote misstap begaan, maar in de eindtijd zouden zij in Gods gunst hersteld worden doordat hij in een getrouwe Rest alsnog het geloof zou bewerken in de voor hen bestemde Messias, zijn Zoon Jezus Christus. Verderop in dit hoofdstuk zou Paulus laten uitkomen dat er in dit alles sprake is van een groot mysterie of geheimenis, t.w. de ogenschijnlijk vreemde en moeilijk te doorgronden weg – of beter uitgedrukt, de omweg - welke God heeft verkozen te volgen voor de uiteindelijke redding van Israël, n.l. de omweg via de heidense volken. Want terwijl het oude Israël toch prioriteit leek te genieten in het ontvangen van redding, deed zich in werkelijkheid iets onverwachts voor wat de rangorde geheel en al doorkruiste: Israël werd (ten dele) verhard, de heidenvolken kwamen door hun geloof in Christus de gemeente binnen, en Israël bleef achter door hun misstap.
71
Maar dit zou geen blijvende situatie zijn! Zeker, God zou het christelijke tijdperk wel eerst volledig benutten om de volle maat der heidenbekeerlingen de gemeente binnen te brengen. Maar dan zou er een wending in de gebeurtenissen plaats vinden: Er zou eens en voor altijd een einde komen aan de (zeer lange) tijd van Israels verharding. In een volgend deel willen we met elkaar nagaan hoe die miraculeuze ommekeer zich zal voltrekken. Uit Gods Woord kunnen we in ieder geval thans reeds vernemen dat dit zal plaats vinden ten tijde van het optreden van de Antichrist in de 70e jaarweek van Israëls geschiedenis.-Zie Daniël hoofdstuk 9. Het is zeer wel mogelijk dat de verschijning van die valse Messias dan zal bijdragen tot het feit dat de ogen van vele oprechte joden voor de ware Christus geopend zullen worden. Door het verraderlijk handelen van de Antichrist zullen zij tot de eerlijke slotsom komen dat hij beslist niet degene kan zijn op wie zij al die eeuwen hadden gehoopt en gewacht. Opmerkelijk is namelijk dat de herstellingsprofetieën dikwijls in samenhang met het optreden van de Antichrist in het profetische woord verschijnen. Een voorbeeld: Jesaja 10:20-27. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat er slechts een overblijfsel van Jakob zal terugkeren tot JHWH, de Sterke God. Verreweg de meerderheid zal het slachtoffer worden van de "werking van dwaling", de Antichrist, hier onder het type van de Assyriër. Interessant is de constatering in vers 20 dat Israël er aanvankelijk toe verleid zal worden de Antichrist als hun langverwachte Messias binnen te halen en zwaar op hem te "steunen", ook al blijkt hij in werkelijkheid iemand te zijn "die hen sloeg". Tevens proeven we in dit vers de wending der gebeurtenissen door de vermelding dat de "ontkomenen van het huis van Jakob" nooit meer op die brute en misleidende figuur zullen steunen. Het is lonend om dit hoofdstuk van de Jesaja-profetieën telkens weer te herlezen om het onderwerp Israël en de Antichrist duidelijk te krijgen. Zo zien we in de verzen 5 en 6 hoe God de regie in handen heeft door "de Assyriër" te manipuleren en hem te laten optreden "tegen een afvallige natie". In vers 12 wordt dan verder onthuld dat hij eerst door JHWH wordt gebruikt om al diens werk op de berg Sion en in Jeruzalem tot een einde te brengen, waarna JHWH definitief met hem afrekent vanwege "de vrucht van de onbeschaamdheid" van zijn hart. Herinneren wij het ons nog: de Antichrist wordt herkend aan zijn onbeschaamde arrogantie ten
72
opzichte van de ware God. In Jesaja 10:12-4 worden we daarmee dus opnieuw en wel op een heel treffende manier geconfronteerd! In de verzen 25 en 26 van Romeinen 11 steunt Paulus op een ander onderdeel van de Jesaja-profetie als hij schrijft, (weer zoveel mogelijk naar de Griekse tekst): Een verharding is voor een gedeelte over Israël gekomen tot de tijd dat de volle maat der heidenen is binnengegaan, en op deze wijze zal heel Israël worden gered; zoals er staat geschreven: Uit Sion zal de Verlosser komen, hij zal de goddeloosheid van Jakob afwenden. Nu
verwijst
Paulus
naar
Jesaja
59:20
om
met
een
beroep
op
de
herstellingsprofetieën kracht bij te zetten aan de gedachte dat de verharding van Israël niet voor altijd zou zijn. En door te vermelden dat daardoor heel Israël zal worden gered, verduidelijkt hij vers 12. Van groot belang is evenwel om hier precies te onderscheiden wat met heel Israël wordt bedoeld. Binnen de context van dit hoofdstuk moet heel Israël wel uit een hemels deel bestaan, de christelijke gemeente, en een aards deel, de gemeente van etnisch Israël waarvan een overblijfsel in de Antichristperiode tot redding geraakt door geloof in Christus. Beide groepen vormen tezamen het (ene) Israël Gods. Zie Galaten 6:16. Vandaar dat Paulus schrijft: En aldus zal heel Israël (in het enkelvoud) worden gered. Hier moet tevens een groot misverstand uit de weg geruimd worden. In de christenheid wordt algemeen geleerd dat het joodse overblijfsel dat in de eindtijd alsnog tot geloof in Christus komt, tot de christelijke gemeente zal gaan behoren en dus deel zal gaan uitmaken van Christus' lichaam met een hemelse bestemming. Dit moge blijken uit een citaat uit de New International Bible Commentary waarin Romeinen 11:11-15 wordt toegelicht: Paul contends that if Israel’s falling away has resulted in so much good, how much greater riches can be expected when they are restored! Their return to God’s favour will mean the influx of new, blue blood into the Church from virtual dead bones (cf. Ezek. 37:1-10). Dat is inderdaad een ernstige misvatting. Waarom? Omdat de gelegenheid tot opneming in de christelijke gemeente door wedergeboorte als een geestelijke zoon van God dan immers voorbij zal zijn. De tijd die God daarvoor had bestemd - het hele tijdperk dat ligt tussen het einde van de 69e en (waarschijnlijk) het begin van de 70e jaarweek - zal dan verstreken zijn.
73
Romeinen 11:15 Ook hier een verdere ondersteuning voor Paulus' stelling dat er voor Israël hoop op herstel gloort. Er is sprake van een tegenstelling. Tegenover verwerping staat aanneming. Het is erg verleidelijk om te stellen dat Paulus bij het neerschrijven van dit vers Ezechiël 37:1-14 in gedachten moet hebben gedacht. Immers, wanneer er na zoveel eeuwen van verwijdering tot God in de eindtijd toch nog een geestelijke herleving opbloeit, mag dat gerust "een leven uit de doden" worden genoemd. Het visioen van de valleivlakte vol van dorre beenderen - waardoor werd afgebeeld dat "het huis Israëls" waarvan de hoop vergaan leek, op miraculeuze wijze een wederopleving zou ervaren – lijkt uitstekend te passen op de term een leven uit de doden. Maar zoals gezegd, dit vers wordt gekenmerkt door een tegenstelling. Bovendien vertoont de structuur van het vers gelijkenis met die van vers 12 en geeft het een uitbreiding van die gedachte, alsook een nadere verklaring er van. De misstap van Israël en bijgevolg hun vermindering leidde tot heerlijkheid voor de heidenwereld. Of, om het met vers 15 te zeggen: Zij werden met God verzoend. Indien iets dergelijks reeds het resultaat was van de verwerping der joden, wat mag er dan wel aan goede dingen van hun aanneming verwacht worden voor die heidenwereld. En dan moeten wij – om de gedachtegang van vers 12b te handhaven – denken aan de zegeningen die heidenen ten deel zal vallen bij de intrede van het Millennium. Paulus' antwoord? Niets minder dan leven uit de doden! Dus opnieuw een zinspeling op de wijze waarop de belofte, aan de aartsvaders gedaan, betreffende het zegenen van de natiën door Abrahams zaad - namelijk door het aardse deel van het Israël Gods - vervuld zal worden. Sommige vertalingen spreken ten onrechte over een opstanding uit de doden. De Griekse tekst spreekt evenwel over ζωη (leven) en niet over αναστασις (opstanding). Ook is het niet juist om leven uit de doden uit te leggen als opstanding uit de doden. Waarom niet? Omdat de gedachte van het tweede gedeelte van dit vers (15) harmonieert met een vergelijkbare uitspraak van Christus zelf toen hij volgens Mattheüs 25:31-46 ons informeerde omtrent de situatie die zich bij de overgang naar het Millennium onder de natiën, d.i. de niet-christelijke wereld (de heidenen derhalve!), zou aftekenen. Christus schildert een tafereel waarin hijzelf de hoofdrol vervult van KoningRechter. Hij heeft – gekomen zijnde in zijn glorie – plaatsgenomen op zijn troon
74
van glorie. De heidenvolken staan als het ware vóór zijn troon, bijeenvergaderd, dat wil zeggen dat zij zich in de wereldsituatie van dat moment bevinden: a. het is het laatste deel van de voleinding der eeuw (24:3); b. ná de verdrukking van die dagen (24:29), waarin de Joodse uitverkorenen het zwaar te verduren hebben gekregen van de zijde van de Antichrist; dermate zwaar dat die dagen verkort moesten worden (24:21-25; Daniël 7:25; 8:23-25; 11:32-35; 12:1, 7, 10); c. elk afzonderlijk persoon uit die heidenvolken heeft een bericht opgebouwd op grond van zijn/haar houding die hij/zij recentelijk tijdens de grote verdrukking jegens het Joodse overblijfsel heeft tentoongespreid (25:40, 45). Bijgevolg bevindt de Koning-Rechter zich in de positie al die mensen op een definitieve wijze van elkaar te scheiden, naar de manier waarop een Oosterse herder schapen van (geiten)bokken placht te scheiden. De rechtvaardigen (v. 37 en 46) worden door hem aan zijn rechterhand van gunst geplaatst. Zijn uitspraak tot hen luidt: Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid. Geheel in overeenstemming met die rechterlijke uitspraak lezen wij dan ook in vers 46 dat zij, de rechtvaardigen, heengaan in het eeuwige leven. Het is dezelfde gedachte van Romeinen 11:15b: Als Israël weer door God wordt aangenomen zal dit leven uit de doden betekenen voor die personen uit de heidenwereld die zich dan op een gunstige wijze met het Joodse overblijfsel zullen identificeren. Te zijner tijd zal blijken dat zij dit hebben gedaan, geheel in overeenstemming met en als vervulling van de profetie in Zacharia 8:24 (Willibrord-versie 1978) Zo spreekt Jahwe van de machten: `In die dagen zullen tien mannen, afkomstig uit volken van allerlei talen, één Joodse man bij de slip van zijn kleed vastgrijpen en tot hem zeggen: "Met u willen wij meegaan, want wij hebben gehoord dat God met u is.'' ' Nog enkele slotconclusies: 1. Wereldwijde zegen kan niet komen totdat Israël is teruggekeerd in de juiste verhouding tot haar God. 2. Door alle tijden heen houdt God zich aan de inhoud van Genesis 12:3, de verzekering/belofte die Hij Abraham meegaf bij zijn vertrek uit Haran, t.w.:
75
En ik zal stellig zegenen wie u zegenen, en wie kwaad over u afsmeekt, zal ik vervloeken, en alle families van de aardbodem zullen zich stellig door bemiddeling van u zegenen
Het binnengaan van de heidenen van het eeuwige leven kan alleen plaatsvinden in een gunstige relatie tot Abraham en zijn zaad. Er is sprake hetzij van zegen, hetzij van vloek. In de scheiding van de heidenvolken in de eindfase zien we dit beginsel gehanteerd door de Koning-Rechter Christus: Komt, gij op wie de zegen van mijn vader rust; voor zover gij het voor één van de geringsten van deze broeders van mij hebt gedaan, hebt gij het voor mij gedaan; de rechtvaardigen [zullen heengaan] in het eeuwige leven (Matth. 25:34, 40, 46) Gaat weg van mij, gij die zijt vervloekt; voor zover gij het niet voor één van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij het niet voor mij gedaan; en
dezen
zullen
heengaan
in
de
eeuwige
afsnijding
(Matth. 25:41, 45, 46)
Romeinen 11:16 Alweer een schakel in Paulus' pleidooi voor Israël. Maar het is meer dan dat. De apostel komt met onweerlegbare bewijzen. Het toekomstige herstel van Israël is gegarandeerd! De absolute zekerheid daarvan is gelegen in Israëls historie. Het volk als geheel bezit namelijk een natuurlijke heiligheid, haar door God verleend vanwege hun aartsvaders. Daardoor is er sprake van een continuïteit van Abrahams zaad. De apostel omkleedt die stelling met krachtige redenen door het gebruik van 2 sprekende beelden. 1. Volgens Numeri 15:17-21 moest het eerste deeg van de nieuwe oogst aan JHWH worden geofferd. Paulus concludeert daaruit dat door die bijdrage aan JHWH al het deeg en dus hun brood door het hele religieuze jaar heen geheiligd was. Doordat n.l. steeds weer een stukje zuurdeeg werd bewaard voor het kneden van het volgende deeg, was er sprake van een onafgebroken verbinding: vanaf het begin van de oogst ten tijde van het Pascha (πασχα), totdat tegen de tijd van het vol-
76
gende Pascha het laatste zuurdeeg verwijderd werd. (Vergelijk Leviticus 23:9-14 en Exodus 12:15). Bijgevolg, wanneer de patriarchen, Abraham, Isaäk en Jakob, door God heilig werden gemaakt, dan is het voor God mogelijk om ook na duizenden jaren de Joden, hun nakomelingen, als heilig te zien. 2. Gewoonlijk vindt men dat het tweede beeld, dat van de wortel en de takken, onverwachts, zonder voorbereiding, uit Paulus' pen is gevloeid. Dat is niet helemaal juist, want in het gedeelte van Romeinen 11 dat nu volgt, de verzen 17 tot en met 24, stelt hij Israël voor als een olijfboom, waarbij de afzonderlijke leden de takken vertegenwoordigen. De boom is geworteld in (opnieuw) de aartsvaders, maar ook in de verbonden en de beloften, en daarop had Paulus reeds gezinspeeld in zijn behandeling van de verzen 12 en 15. Indien de wortel heilig is, zijn de takken het ook. Opnieuw benadrukt de apostel in dit 2e beeld de continuïteit van het Abrahamitische zaad. In het volgende vers (17) maakt Paulus de schitterende waarheid bekend dat wij, de heidenchristenen, door enting deel hebben gekregen aan die wortel. Aan de wortel der vetheid, zoals de apostel het precies formuleert. Eerder, in 9:4 en 5, had hij ons een impressie van die wortel der vetheid gegeven: Mijn verwanten naar het vlees, die, als zodanig, Israëlieten zijn, aan wie de aanneming als zonen toebehoort en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de heilige dienst en de beloften, tot wie de voorvaders behoren en uit wie de Christus naar het vlees [ is ]. Christenen krijgen deel aan de wortel der vetheid door geloof en geestelijke wedergeboorte. Zij zijn een nieuwe schepping. Zie Paulus' toelichting daarop in 2 Korinthiërs 5:16, 17: "Dientengevolge kennen wij van nu af niemand naar het vlees. Ook al hebben wij Christus naar het vlees gekend, dan kennen wij hem nu stellig niet meer zo. Indien iemand derhalve in eendracht met Christus [ volgens het Grieks "in Christus" ] is, dan is hij een nieuwe schepping; de oude dingen zijn voorbijgegaan, zie! nieuwe dingen zijn ontstaan". Op nog één andere plaats komen we de term nieuwe schepping tegen, in Galaten 6:15, 16: Want noch besnijdenis noch onbesnedenheid is iets, maar een nieuwe schepping. En allen die volgens deze gedragsregel ordelijk zullen wandelen, op hen zij vrede en barmhartigheid, ja, op het Israël Gods.
77
De olijfboom vertegenwoordigt dit ware Israël Gods. Christenen krijgen deel aan de boom, en daarmee aan de wortel der vetheid, door enting, maar etnisch Israël bevindt zich van nature op de olijfboom vanwege het beginsel der continuïteit van Abrahams zaad. Nadat hij de wortel der vetheid in 9:4, 5 had omschreven als grootse voorrechten die aan de Joden toebehoren, en dat alleen maar door geboren te zijn in de lijn der aartsvaders, komt Paulus in de verzen 6, 7 en 8 evenwel met een beperking. Er speelt namelijk nog een andere faktor, de beslissende faktor, of een Jood zich echt als een tak aan de olijfboom mag bezien. Zie maar: Want niet allen zijn "Israël" die uit Israël zijn. Noch zijn allen kinderen omdat zij Abrahams zaad zijn… Kinderen van God zijn niet zij die kinderen naar het vlees zijn, maar de kinderen naar de belofte worden tot het zaad gerekend Het echte criterium is derhalve de soevereine vrijheid op grond waarvan God handelt. Of hij bijgevolg iemand, hetzij Jood of Heiden, heeft opgenomen in zijn belofte. Toegepast op de Joden zou Paulus hen in 11:5 met een overblijfsel, en in 11:7 als het uitverkoren deel aanduiden. Met de komst van Christus bleven dan ook alleen die Joden als takken aan de olijfboom gehandhaafd. Omdat zij tot het uitverkoren deel behoorden, had God hen in zijn vrijmacht tot zijn Zoon getrokken en hen met geloof in hem begunstigd. (Vergelijk Johannes 6:44, 65-66 en Mattheüs 16:17) De overige leden van die natie struikelden over de Messias-Steen, geraakten in een toestand van verharding en werden daarom als takken weggebroken. De olijfboom, het ware Israël Gods, draagt dan ook alleen gelovige "takken". Te zijner tijd, als de volle maat der heidenen de gemeente is binnengekomen, zal God zich wederom in gunst tot de joden wenden en bewerken dat een overblijfsel uit de "verharding" komt. Op individuele basis zullen de leden van dat overblijfsel alsnog in geloof hun Messias aanhangen (Zacharia 12:10 en Jesaja 53:5, 6). Dan zullen met betrekking tot dat overblijfsel de woorden in vervulling gaan van: Romeinen 11:23-24 En wat hen betreft, als zij niet in hun ongeloof volharden, zullen ook zij weer worden geënt. Want God is bij machte hen opnieuw te enten.
78
Gij zijt van de wilde olijfboom, waartoe gij krachtens uw oorsprong behoort, afgebroken, en tegen uw aard in geënt op de edele olijf. Hoeveel gemakkelijker zullen zij die er van nature bij horen, weer op hun eigen stam worden geënt! WB-versie 1978 De boom, het Israël Gods, zal dan een volledig aantal takken dragen, allen die door JHWH God tot zijn Zoon getrokken zullen zijn. Maar zullen zij allen ook in Christus zijn? Antwoord: dat is duidelijk niet het geval! Want wanneer de leden van het joodse overblijfsel worden teruggeënt, is de volle maat der heidenen de christelijke gemeente binnengekomen en daarmee het lichaam van Christus voltallig geworden. In het christelijke tijdperk was het voor de heidengelovigen noodzakelijk om in Christus te geraken, want slechts in die situatie konden zij tot het zaad van Abraham gerekend worden. (Vergelijk Galaten 3:27-29). Maar voor de leden van het joodse overblijfsel dat in de eindtijd op het toneel van de wereld verschijnt, blijft het beginsel van de continuïteit van Abrahams zaad van kracht. Om dezelfde reden lijkt het aannemelijk dat zij ook niet in Christus gedoopt worden. Zij behoeven zich immers niet met Christus te bekleden. -Galaten 3:27 Wellicht dat zij de waterdoop zullen ondergaan die door Johannes en eveneens onder leiding van Jezus door zijn discipelen werd verrricht, namelijk de doop van berouw tot vergeving van zonden. In Lukas 3:3, 4 lezen wij dat Johannes deze doop predikte, gevolgd door de betekenisvolle verklaring dat hij dit deed op grond van de herstellingsprofetie uit Jesaja 40, t.w.: Daar ging Johannes in de omgeving van de Jordaan verkondigen dat de mensen zich moesten laten dopen en tot inkeer moesten komen, om zo vergeving van zonden te verkrijgen, zoals geschreven staat in het boek met de uitspraken van de profeet Jesaja: 'Luid klinkt een stem in de woestijn: "Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden! (NBV) Wat betreft het optreden van Johannes de Doper op grond van Jesaja 40, constateren wij dat dit een eerste vervulling was van zowel die profetie als van de profetische aankondiging in Maleachi 4 dat God "de profeet Elia" zou zenden vóór de komst van de grote en vreesinboezemende Dag van Jehovah. Maar uit Jezus' uitspraken in Mattheüs 17:10-13 valt af te leiden dat het werkelijke herstel alsook het optreden van "Elia" nog tot de toekomst behoren. Volgens Handelingen 3:21 mag dat herstel bij de wederkomst van Christus verwacht worden. Johannes ver-
79
vulde het beeld van "Elia" in voorlopige zin omdat met de eerste komst van Christus het Messiaanse tijdperk was aangebroken. Maar de bewoordingen waarin zowel Jesaja 40:1-11 als Maleachi 4:5-6 is gesteld roepen een veel wijdser beeld op, een beeld van de glorievolle tijd dat bevrijding aanbreekt voor het overblijfsel: het lijden van de langdurige ballingschap is voorbij; er is sprake van werkelijke troost voor het volk; het hele gebeuren loopt uit op één grote theofanie (Godsopenbaring) voor alle mensen. Of binnen deze omlijsting opnieuw de doop die Johannes predikte voor het overblijfsel zal gelden, zal moeten blijken. Wat zij in ieder geval zeker wel zullen doen, wordt nu reeds in Openbaring 7:14 aangegeven: Zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. Zij zullen dat doen als een vervulling van Daniël 12:10. Bijgevolg zullen zij "uit de grote verdrukking komen", dat wil zeggen: uit die weergaloze benauwdheid gered worden. Vervolgens zal het Lam hen naar bronnen van wateren des levens leiden. –Openbaring 7:17. En aldus zal heel Israël worden gered! –Romeinen 11:26. Ja, heel Israël, want de christelijke gemeente zal tegen die tijd reeds haar hemelse bestemming hebben bereikt –Openbaring 14:1, 4 Omdat we dit deel met Jeremia hoofdstuk 30 zijn begonnen, is het misschien verhelderend om na te gaan hoe Jeremia Israëls herstel/terugkeer in de tijd situeert. 30:4-7 Direct in aansluiting op de aankondiging van herstel in vers 3, wordt ook nog iets anders aangekondigd, n.l. "de grote verdrukking", hier "de tijd van benauwdheid voor Jakob" genoemd. Het Hebreeuwse woord dat met benauwdheid is vertaald is hetzelfde als in Daniël 12:1 i.v.m. met de ongekende tijd van benauwdheid waarnaar ook Jezus heeft verwezen in Mattheüs 24:21-22. 30:8-9 Er wordt gezinspeeld op het verbreken van het juk van de Antichrist (v. 8) en verder met stelligheid voorzegd dat Israël zich inderdaad in geloof wendt tot JHWH en tot Jezus Christus, de grotere David als hun koning (v. 9).
80
30:10-11 Nogmaals wordt hun verzekerd dat JHWH hen redt uit hun verstrooiing, maar dat hij een verdelging zal aanrichten onder al die natiën waar zij in hun verdreven toestand al die tijd verbleven. Tegen die tijd zal Jakob-Israël voldoende gecorrigeerd zijn. Conclusie: WEL correctie, GEEN verdelging! Wanneer u, lezer, voor uzelf het hoofdstuk geheel doorleest, zult u zeker nog meer details ontdekken, zowel wat betreft hun correctie als het toekomstige herstel van Israël. Dit geldt trouwens ook voor de hoofdstukken die volgen. JHWH zal al zijn denkbeelden, zowel ten aanzien van hen als zijn goddeloze vijanden, volledig volvoeren. Hoofdstuk 30 besluit dan ook met de veelbetekenende woorden: In het laatst der dagen zult gij daarop letten
81
9
De 70e week cruciaal
23 Geef dus acht op de zaak en heb begrip van het gezicht 24 70 zevens zijn toebedeeld betreffende uw volk en uw heilige stad om een einde te maken aan de overtreding en om zonden te verzegelen en om ongerechtigheid te verzoenen en om rechtvaardigheid van eeuwen in te voeren en om een zegel te drukken op visioen en profetie en om een heilige der heiligen te zalven 25 Weet dan en onderscheid: Vanaf uitgaan woord om te herstellen en te bouwen Jeruzalem tot aan Messias Vorst 7 zevens en 62 zevens Ze zal opnieuw worden gebouwd, plein en gracht maar in druk der tijden 26 En na de 62 zevens zal Messias worden afgesneden en niets voor hem En de stad en het heiligdom zal verderven het volk van vorst die komt en zijn einde in overstroming en tot einde oorlog, verordend zijn verwoestingen 27 En naar velen zal hij een verbond kracht bijzetten 1 zeven En op de helft van de zeven zal hij doen ophouden slachtoffer en spijsoffer En op vleugel van gruwelen een verwoester en tot voleinding zal wat vast besloten is uitgestort worden op de verwoester Aldus de beroemde profetie uit Daniël 9:23-27, in een poging de bewoordingen waarin deze zogeheten jaarwekenprofetie is gesteld, zo letterlijk mogelijk weer te geven. Met welke bedoeling? Omdat er naar het schijnt heel wat mysterieuze dingen bewust in zijn verwerkt. Het lijkt dan ook een goede zaak die (vaak) raadselachtige elementen over te brengen zoals ze door de auteur werden gepresenteerd . Anders is de kans groot dat men al bij het weergeven van de tekst met een eigen interpretatie komt. De profetie staat bekend als de Jaarwekenprofetie. Jaarweken is een uitleggende vertaling. De grondtekst vermeldt Zevens, d.w.z. periodes van zeven (7 dagen of 7 jaren). Algemeen worden de Zevens als weken van jaren gezien.
82
Een andere complicatie doet zich voor in verband met de vraag hoe lang die jaren dan wel zijn. Zijn het zonnejaren of jaren van 360 dagen? Overigens heerst er een algemeen besef dat het om een zeer belangrijke profetie gaat. Ze gaf immers meer dan vijf en een halve eeuw van tevoren het precieze punt in de tijd aan waarop de joodse Messias zich aan zijn volk zou aanbieden. Joodse commentatoren die nog altijd niets van Jezus willen weten, hebben zich dan ook dikwijls erg ongemakkelijk gevoeld door deze profetische aankondiging die door Gabriël – die dicht voor Gods aangezicht staat - aan de door God geliefde Daniël werd overgebracht. –Lukas 1:22; Daniël 9:21-23 Merk op hoe Gabriël de profeet aanmoedigde om grondig aandacht te schenken aan zijn belangrijke boodschap: Geef dus acht op de zaak en heb begrip van het gezicht (vers 23). Opmerkelijk is dat die aanmoediging in bijna gelijke bewoordingen terugkeert in Mattheüs 24:15, waar de evangelist Jezus citeert. In zijn rede over de laatste dagen, verwees Jezus naar vers 27 van de Jaarwekenprofetie met de woorden: Wanneer gij daarom HET WALGELIJKE DING DAT VERWOESTING VEROORZAAKT, waarover door bemiddeling van de profeet Daniël gesproken is, in een heilige plaats ziet staan....laten dan zij die in Judea zijn, naar de bergen vluchten In uw bijbel kunt u nagaan dat Mattheüs op de plaats van de puntjes de woorden de lezer gebruike onderscheidingsvermogen heeft tussengevoegd. En dat laat onmiskenbaar uitkomen dat wij er goed aan doen net zo alert te zijn als Daniël. Vooral wanneer wij onderscheiden dat de gruwel der verwoesting van Mattheüs 24:15 (NBG) een verwijzing is naar vers 27. In de NBG-versie wordt dit vers – gedeeltelijk - aldus weergegeven: En op een vleugel van gruwelen een verwoester; een aankondiging die doelt op het optreden van de Antichrist in de 70e en laatste jaarweek. Het Hebreeuwse woord dat met "verwoester" is weergegeven, zou ook vertaald kunnen worden met "ontsteltenis-veroorzaker". Wellicht verdient die weergave de voorkeur
Het is zondermeer een hachelijke zaak zich aan de uitlegging van de Jaarwekenprofetie te wagen. Er is maar weinig echt doorzichtig. Er zijn meer vragen dan antwoorden. Schriftverklaring vraagt in dit geval meer dan ooit een gepaste terughoudendheid
83
Ook moet niet vergeten worden dat Daniël de profetie ontving als antwoord op een door hem vurig opgezonden gebed. Tijd: Het jaar 539 v. Chr. kort nadat Babylon als wereldrijk was gevallen en Cyrus, de veroveraar, Darius de Meder als koning had geïnstalleerd. Op grond van de profetische uitspraken van Jeremia, in Jeremia 25:11 en 29:10, beseft Daniël dat herstel voor Israël, in het bijzonder voor haar hoofdstad Jeruzalem, nabij moet zijn. Waarom? Omdat hij kon nagaan dat er inderdaad ca. 70 jaar voor Babel waren verstreken. En dan? Zie Jeremia 29:10 volgens de vertaling van dr. B.N. Wambacq: Want aldus heeft Jahweh gesproken: Want eerst nadat zeventig jaar voor Babel verlopen zijn, zal ik naar u omzien en in uw voordeel mijn woord gestand doen om u naar deze plaats terug te voeren –De Boeken van het Oude Testament In 539 v. Chr. waren inderdaad 70 jaar voor het Neobabylonische Rijk als wereldmacht verlopen, de periode 609-539 v Chr. Voor JHWH was derhalve de tijd gekomen om weer in gunst naar zijn volk om te zien en hen naar Juda en Jeruzalem terug te voeren. Dit doet ons vanzelfsprekend vooruitzien naar de eindtijd van het huidige wereldstelsel waarvoor een vrijwel identieke belofte geldt ten aanzien van het toekomstige Joodse overblijfsel: Bevrijding uit Babylon de Grote en terugvoering naar hun homeland. Zie Openbaring 18:4 Gaat uit van haar, mijn volk; en Ezechiël 36:28 En gij zult stellig wonen in het land dat ik aan uw voorvaders heb gegeven, en gij moet mijn volk worden en ikzelf zal uw God worden. In de grote vervulling zal dit gebeuren als er voor Israël 70 zevens (jaarweken) zijn gepasseerd (zie onder). Bovendien, wanneer we het boetvaardige gebed van Daniël diep tot ons laten doordringen, dan is onze conclusie wellicht: Precies dezelfde belijdenis past oprechte joodse mensen thans. Het toekomstige overblijfsel zou Daniëls woorden letterlijk kunnen herhalen in een toepassing op zichzelf: Ach Heer, grote en geduchte God, die het verbond gestand doet en vol erbarmen zijt voor hen die U liefhebben en uw geboden volbrengen; 5 Wij hebben gezondigd en kwaad gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld en zijn weerspannig geweest, wij zijn afgeweken van uw geboden en wetten; 6 Wij hebben niet geluisterd naar uw dienaren, de profeten, die in uw naam gesproken hebben tot onze koningen, hoogwaardigheidsbekleders, familiehoofden en tot heel de gezeten bevolking van het land. 7 Heer, Gij staat in uw recht, maar wij hebben reden om ons te schamen en we staan nu ook beschaamd, wij, de mannen van Juda, de inwoners van Jeruza-
84
lem en heel Israel, zowel degenen die dichtbij als die veraf wonen in de landen waarheen Gij hen verstoten hebt, omdat zij U ontrouw geworden zijn. 8 Heer, wij moeten ons schamen, wij, onze koningen, onze hoogwaardigheidsbekleders en onze familiehoofden, omdat wij tegen U gezondigd hebben. 9 Moge de Heer onze God barmhartig zijn en vergevingsgezind, want wij zijn weerspannig geweest tegen Hem, 10 en we hebben niet geluisterd naar de Heer onze God en niet geleefd naar de geboden die Hij ons door zijn dienaren, de profeten, gegeven heeft. 11 Heel Israel heeft uw wet overtreden en zich van U afgekeerd door niet te luisteren naar uw woord. Daarom, omdat wij gezondigd hebben tegen Hem, zijn de vervloekingen en verwensingen die in de wet van Mozes staan aan ons in vervulling gegaan. 12 Hij heeft de straf waarmee Hij ons en degenen die ons bestuurden bedreigd heeft, voltrokken en zo grote rampspoed over ons en over Jeruzalem gebracht als er onder de hele hemel nog nooit is voorgekomen. 13 Maar in de wet van Mozes stond al deze rampspoed, die ons is overkomen, reeds beschreven. En toch hebben wij niet getracht Jahwe, onze God, te vermurwen door ons van onze boosheid te bekeren en door uw wet te betrachten. 14 Maar dit is Jahwe niet ontgaan en Hij heeft dit onheil over ons gebracht. Waarlijk! Rechtvaardig is Jahwe, onze God, in al wat Hij doet: wij hebben niet naar Hem geluisterd. 15 Heer onze God, die met krachtige hand uw volk uit Egypte geleid hebt en U zo roem verworven hebt tot op de dag van vandaag; wij erkennen dat wij gezondigd en misdaan hebben. 16 Maar laat toch omwille van al uw weldaden, Heer, uw hevige toorn tegen uw stad Jeruzalem, uw heilige berg, bedaren: want vanwege onze zonden en vanwege de boosheid van onze voorvaderen drijven al onze buren de spot met Jeruzalem en met uw volk. 17 Luister dan, onze God, naar het bidden en smeken van uw dienaar en laat omwille van Uzelf de glans van uw gelaat weer stralen over uw tempel, die verwoest is. 18 Mijn God, neig uw oor en luister! Open uw ogen en zie neer op de puinen van de stad die naar U genoemd is. Niet op grond van onze verdiensten richten we onze smeekbeden tot U, maar op grond van uw grote barmhartigheid. 19 Heer, luister toch! Heer, vergeef toch! Heer, zie toch naar ons om! Toef niet langer en grijp in, omwille van Uzelf, Heer, want de stad en het volk dragen uw naam.’ (WB 1978-versie van Daniël 9:4-19) Conclusie uit het voorgaande: De context van Daniël 9 wekt het vermoeden dat de Jaarwekenprofetie ons, bijbellezers, in onze betrokkenheid bij het Joodse volk, ver voorbij de oude geschiedenis van Israël zal brengen, ja ons helemaal door de eeuwen heen naar de eindtijd voert. En dat blijkt bij nader onderzoek ook het geval te zijn. Daniël 9:24 Zeventig weken zijn vastgesteld voor uw volk en voor uw heilige stad: om de boosheid te doen ophouden, en aan de zonde een einde te maken; om de schuld te verzoenen, en eeuwige gerechtigheid te
85
brengen; om het zegel te drukken op visioen en voorspelling, en den Heilige der heiligen te zalven. (PC-versie)
Dit is duidelijk een z.g.n. tijdprofetie die betrekking heeft op een periode van 70 x 7 = 490 jaar met betrekking tot het volk Israël en hun stad Jeruzalem. Dat impliceert dat in die periode van 490 jaar Jeruzalem niet alleen als stad werkelijk moet bestaan maar ook nog eens met joodse mensen bevolkt moet zijn. Dat lijkt een overbodige conclusie, maar dat is toch niet het geval. Want de profetie laat verderop zien dat de 70 weken zijn verdeeld in tijdvakken van 7-62-1 weken, en juist Jezus' verwijzing in Mattheüs 24:15 naar een NOG STEEDS TE VERWACHTEN gruwel der verwoesting, laat krachtig uitkomen dat die ene en laatste Week van 7 jaar nog altijd moet aanbreken! In de tussenliggende tijd, met name de eeuwen die volgden op 70 n.Chr., was Jeruzalem zo goed als ontvolkt wat de Joden betreft. Er worden in dit vers 6 zaken opgesomd die in de loop van die 490 jaar hun beslag moeten krijgen. In zijn werk The Coming Prince geeft Sir Robert Anderson als zijn mening te kennen dat alle genoemde kenmerken nog steeds toekomstig zijn, hoewel de basis voor hun verwezenlijking werd gelegd toen Christus zijn leven in de dood offerde: A careful study of the Angel's words (Daniel 9:24) will show that not so much as one of them has been thus accomplished. The sixty-ninth week was to end with Messiah's death; the close of the seventieth week was to bring to Judah the full enjoyment of the blessings resulting from that death.
Die 6 zaken laten zich volgens sommigen verdelen in 2 reeksen van 3 die elkaar aanvullen. De eerste 3 lijken betrekking te hebben op het probleem dat ZONDE heet, uitgesplitst naar drie specifieke tekortkomingen waardoor Israël haar verhouding tot JHWH ernstig heeft geschaad. In de eerste plaats moet de overtreding tot een einde komen. Het Hebreeuwse woord פשעstaat in het enkelvoud met het lidwoord: de overtreding. Welke overtreding in het bijzonder dient Israël achter zich te laten? Antwoord: haar grote misstap in verband met haar Messias. Interessant is dat פשעin de LXX o.a. verschijnt als παραπτωµα dat de betekenis heeft van misstap, afdwaling. Dat is het geval in Ezechiël 14:11 waar JHWH aan de profeet laat weten dat hij zal optreden tegen de valse profeten opdat zij – het huis van Israël – nooit meer
86
achter mij vandaan dwalen, en zich nooit meer verontreinigen met al hun overtredingen (LXX παραπτωµα, meervoud: misstappen). Wanneer Paulus in Romeinen 11:11, 12 aantoont dat Israël weliswaar een ernstige misstap heeft begaan in verband met Christus, maar daardoor niet volledig ten val is gekomen, gebruikt hij παραπτωµα, tweemaal zelfs. Welnu, die misstap, de overtreding, komt ten einde en daarmee zal de gemeente Israël de verharding van eeuwen achter zich laten.-Romeinen 11:25. In het volgende vers, Romeinen 11:26, onderbouwt Paulus die gedachte door vanuit de LXX Jesaja 59:20 te citeren: De Bevrijder zal uit Sion komen en de goddeloze praktijken van Jakob afwenden. Blijkbaar citeert de apostel doelbewust vanuit de LXX waar de term ασεβειας verschijnt, in de NW-vertaling weergegeven met goddeloze praktijken. Waarop doelt Paulus met goddeloze praktijken? Blijkbaar denkt hij – onder de leiding van de geest - aan Israëls goddeloze gedrag in de afwijzing van hun eigen Messias, de zoon van David; en dat zij in dat goddeloze handelen eeuw na eeuw hebben volhard. De brontekstversie van Jesaja 59:20 duidt daarop, want op de plaats van goddeloze praktijken in de LXX heeft de MT weer פשע, dus overtreding of misstap: Maar voor Sion zal een Verlosser komen voor wie in Jakob omkeren van hun misstap, uitspraak van JHWH Ter vergelijking: de NBV-versie luidt Hij zal als Bevrijder naar Sion komen, naar allen uit Jakobs nageslacht die met de misdaad breken –spreekt de Heer Terloops constateren we nogmaals dat vers 24 van de Jaarwekenprofetie ons door deze benadering profetisch verplaatst naar de eindtijd, d.i. naar naar de 70e Week. Daarom moeten wij de vervulling van de volgende twee zaken eveneens in die Week zoeken, t.w. het verzegelen (of: volmaken) van zonden en het verzoenen van ongerechtigheid. Jesaja 40:2 ondersteunt die gedachtegang. Want in de verzen 1 en 2 van deze herstellingsprofetie bij uitstek luidt de eindtijdboodschap voor Israël aldus: Troost, troost mijn volk, zegt uw God; spreekt tot het hart van Jeruzalem en roept haar toe dat haar zware dienst vervuld is, dat haar on-
87
gerechtigheid is afbetaald, dat zij uit de hand van JHWH dubbel heeft ontvangen voor al haar zonden Van deze 3 genoemde tekortkomingen zal Israël dus verlost worden. Daarvoor in de plaats zullen 3 gunstige zaken geïntroduceerd worden, ten tijde van Jezus' paroesie, zijn komst in heerlijkheid en zijn optreden als koning in Gods koninkrijk. 1 Het invoeren van eeuwigdurende rechtvaardigheid hangt samen met de vestiging van zijn koninkrijk; vergelijk dit met Jesaja 9:7. Ook de afzonderlijke leden van het volk zullen, dankzij de toepassing van de voordelen van Christus' verzoenend offer, rechtvaardig zijn in hun levenswijze. Uw volk, allen zijn zij rechtvaardigen; voor eeuwig zullen zij het land in bezit houden, spruit van mijn planting, maaksel van mijn handen, bestemd voor mijn luister. –Jesaja 60:21. Het is volkomen duidelijk dat zulke gunstige zaken, bestemd voor Juda en Jeruzalem, nog altijd toekomstig zijn, precies zoals ook Robert Anderson dacht. Hetzelfde geldt voor de vervulling van Jesaja 1:25-27 waarin nog een ander facet wordt aangesneden met betrekking tot de invoering van eeuwige rechtvaardigheid Ik zal mijn hand op u doen terugkeren; louteren zal ik als met loog uw schuimslakken; ik verwijder alle looddelen uit u; ik zal uw rechters doen terugkeren zoals eerst, en uw raadsheren als in de aanvang. Daarna zult gij 'stad van gerechtigheid' heten, 'betrouwbare vesting'. Sion zal door recht verlost worden, en zij die van haar terugkeren met gerechtigheid. 2 De uitdrukking "een zegel drukken op visioen en profetie" laat uitkomen dat tenslotte alle profetie inzake Israël, in welke vorm ook gegeven, tot een definitieve vervulling zal zijn gekomen; elke voorzegde gebeurtenis zal werkelijkheid zijn geworden. Ook ten aanzien van dit punt stelt Robert Anderson terecht vast dat het niet kan doelen op de eerste eeuw: In what sense were vision and prophet sealed up at the death of Christ, considering that the greatest of all visions was yet to be given, (The Revelation.) and the days were still to come when the words of the prophets were to be fulfilled?
3 Een heilige der heiligen zalven of, zoals anderen menen, "iets allerheiligst zalven", moet ook in de 70e Week gerealiseerd worden, maar het is moeilijk daaromtrent iets met enige zekerheid te zeggen. Het volgende kan slechts geopperd worden.
88
De term "iets allerheiligst" komt vaker voor in de bijbel en gewoonlijk in samenhang met het tempelheiligdom. Gedacht zou kunnen worden aan de toekomstige, visionaire tempel van Ezechiël, of beter gezegd het huis of het heiligdom dat hij in een visioen te zien kreeg. Te beginnen bij Ezechiël 40:1-2 en vervolgens helemaal tot hoofdstuk 48, vertelt hij daarover. In het visioen werd hij overgebracht naar een zeer hoge berg in het land Israël en daarop zag hij "iets gelijk de bouw van een stad". Ja het bouwwerk leek op een stad vanwege de enorme afmetingen, maar bij nadere observatie blijkt het toch om een heiligdom te gaan. In de nieuwe ordening der dingen zal God blijkbaar daarin gediend worden. Er blijkt dan ook veel overeenkomst te zijn met het Nieuwe Jeruzalem dat in Openbaring 21 van God uit de hemel neerdaalt. Het gevolg van het laatste zal zijn dat "de Tent van God bij de mensen is". Zie Openbaring 21:2-3 en 9-10. Welnu, in de volgende 3 teksten van Ezechiëls tempelvisioen vinden wij die specifieke uitdrukking terug: "iets allerheiligst", t.w.: 43:12 "Dit is de wet van het Huis. Op de top van de berg is het hele gebied ervan rondom iets allerheiligst. Zie! Dit is de wet van het Huis". 45:3 "En daarin [binnen de zogeheten Heilige Bijdrage] zal het heiligdom komen te staan, iets allerheiligst". (zie ook 45:1) 48:12 "En zij (de priesters) moeten een bijdrage krijgen uit de bijdrage van het land als iets allerheiligst, aan de grens van de Levieten". Vanuit dit gezichtspunt zou "een allerheiligste tempel zal worden ingewijd" (volgens de GNB-versie), zowel een aanvaardbare weergave zijn voor iets allerheiligst zalven, maar ook vooruitwijzen naar Gods bedoeling om uiteindelijk permanent temidden van zijn volk op aarde te wonen. –Vergelijk Exodus 25:8 en Openbaring 21:3, 4. Niet door middel van een stoffelijk bouwwerk, maar eerder in de zin van een geestelijke gemeenschap, een nieuw centrum van religieus leven van waaruit zich een Rivier van water des levens stort; levengevende voorzieningen die naar de mensheid op aarde stromen. Zie Ezechiël 47:1-9, overeenkomend met het beeld van het Nieuwe Jeruzalem volgens Openbaring 22:1, 2. De veronderstelling dat het heiligdom dat Ezechiël in visioenvorm te zien kreeg, met het laatste punt van Israëls ervaringen in de 70e Week te maken kan hebben, wordt in Ezechiël 47-48 wellicht kracht bijgezet. Want in die hoofdstukken wordt schematisch de toedeling van het Land aan de 12 stammen getoond. Temidden daarvan, in een strook die als het Bestuursdomein wordt aangeduid, wordt een speciaal gebied afgezonderd rondom het gebied van de Moria-berg, de zogeheten Heilige Bijdrage.
89
Ook die Bijdrage (of Heffing ) wordt schematisch verdeeld. Daarin krijgen de Levieten en de Priesters een toegewezen deel. Het heiligdom bevindt zich in het midden, in het gebied van de Priesters, dat aangeduid wordt met een heilige bijdrage voor de priesters, iets allerheiligst, aan de grens van de Levieten. (Vergelijk Ezechiël 48:9-12, 15) En tenslotte, in wat een profaan deel (niet heilig) wordt genoemd, is daar de stad: En de stad heet voortaan: ‘Jahwe-is-daar!’ -WV78-versie van Ezechiël 48:35
In de voorafgaande hoofdstukken van het boek Daniël treffen we gedeelten aan waarin, naar het schijnt, de profeet reeds zinspeelde op dergelijke ontwikkelingen en wel in samenhang met de inauguratie van het koninkrijk Gods. Zie Daniël 7:13, 14 en vooral hoofdstuk 8 waar de Antichrist eveneens verschijnt in de figuur van Kleine Horen, ditmaal voortkomend uit een van de 4 Hellenistische horens van de geitebok. –Zie 8:8-9, 21-22; ook 11:3-4. In 8:11-14 herkennen we zijn gebruikelijke arrogantie en aanmatigend optreden jegens de Vorst van het heerleger doordat hij de tempel ontwijdt en het dagelijks offer wegneemt: 11 Zelfs tegen de vorst van de hemelse machten nam hij het op. Hij verbood de offers die dagelijks aan God gebracht werden en ontwijdde zijn tempel. 12 In plaats van de dagelijkse offers kwam er een misdadige tempeldienst. De ware tempeldienst werd afgeschaft. Alles wat hij ondernam, lukte hem. 13 Toen hoorde ik een engel spreken; een andere engel vroeg hem: ‘Hoelang zal het duren wat in het visioen gezegd werd over het dagelijkse offer en over de misdadige en rampzalige tempeldienst, hoelang nog zal de tempel worden ontwijd en zullen de hemelse machten worden vertrapt?’ 14 En ik hoorde het antwoord: ‘Nog drieëntwintighonderd avonden en morgens, dan zal de tempel weer in ere hersteld worden.’ (GNB)
Dan zal de tempel weer in ere hersteld worden lijkt te corresponderen met punt 6 dat in laatste Week wordt gerealiseerd: Het zalven van iets allerheiligst. Dit is het optreden van de Antichrist als de Hellenistische Kleine Horen. In 8:23-26 wordt zijn optreden toegelicht als door en door bedrieglijk. Tegelijkertijd wordt echter ook duidelijk dat het geschilderde beeld ons ver voorbij Antiochus IV voert, en wel naar de 70e Week: 23 Aan het einde van hun heerschappij, als de tijd van de overtreders voorbij is, zal er een meedogenloze koning opstaan, bedreven in listen. 24 Zijn kracht zal groot zijn–maar het is niet zijn eigen kracht–en hij zal een ongehoorde verwoesting aanrichten. Alles wat hij onderneemt zal
90
hem lukken; machtigen zal hij in het verderf storten, ook het volk van de heiligen. 25 Door zijn listigheid slaagt hij in elk bedrog. Hij zal hoogmoedig zijn en velen onverhoeds in het verderf storten. Tegen de vorst der vorsten zal hij opstaan, maar zonder dat er een mensenhand aan te pas komt zal hij gebroken worden. 26 Het visioen waarin over de avonden en ochtenden werd gesproken, is waar. En jij, houd dit droomgezicht voor je, want het verwijst naar een verre toekomst.’ Terwijl de Kleine Horen van Daniël 7 correspondeert met het Beest uit de Zee van Openbaring 13:1-8, verschijnt hij hier, in hoofdstuk 8, veeleer in de gelijkenis van het tweehoornige Beest dat uit de aarde opstijgt. -Openbaring 13:11-15. Daniël 9:25 Weet dan, en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. (SV)
Gelet op Nehemia 1:1 en 2:1-6 moet er blijkbaar geteld worden vanaf het jaar 445/444 v. Chr. De eerste 7 weken, in totaal 49 jaar [d.w.z. 49 jaar van 360 dagen, dat is omgerekend 48,3 jaar van ruim 365 dagen] hebben kennelijk betrekking op de herbouw van de stad. Jeruzalem werd weer opgebouwd, de muren werden hersteld, met plein en gracht, maar in tijden die dikwijls niet gemakkelijk waren. Niettemin was het resultaat dat de stad terugkeerde tot een status die voldoende was om te zijner tijd haar Messiaanse koning te ontvangen. Met die eerste 7 jaarweken werd blijkbaar de oudtestamentische periode afgesloten. Vervolgens verliepen er nog eens 62 weken, in totaal 427,8 zonnejaren, om in het jaar 33 n.Chr.uit te komen. Wij nemen aan dat binnen de Jaarwekenprofetie een jaar als een profetisch jaar beschouwd moet worden, tellende 360 dagen. Deze aanname berust ondermeer op het gegeven dat de 70e Week gelijkloopt met de gebeurtenissen beschreven in het boek Openbaring die gesitueerd zijn en th kuriakh hmera, d.i. in de Dag des Heren (Openbaring 1:10). In Openbaring 11:2, 3 is sprake van een periode van 42 maanden of 1260 dagen, dus 3½ jaar van 360 dagen. In 12:6, 14 en13:5-7 is nogmaals sprake van 1260 dagen, 3½ tijd en 42 maanden; naar onze opvatting de tweede periode van 3½ jaar van 360 dagen; in totaal 7 jaar van elk 360 dagen. In deze redenering moet de lengte van de 70e Week eveneens gesteld worden op (7 x 360 =) 2520 dagen en
91
daarmee tevens de duur van elke andere Week. De eerste 69 Weken zouden dan 69 x 2520 dagen omvatten; in totaal derhalve 173880 dagen. En omdat een zonnejaar een lengte heeft van 365,2422 dagen, is de berekening eenvoudig: 69 Weken staan gelijk aan 173880 : 365,2422 = 476,07 gewone jaren, of 476 jaar en 25 dagen. Controle van de berekening: 476,07 volle jaren - geteld vanaf 445/444 v. Chr. brengen ons naar 32/33 n. Chr. Een vergelijking van Nehemia 1:1 met Nehemia 2:1, leert bovendien dat zowel de maand Kislev (overeenkomend met november/december) als vervolgens de maand Nisan (overeenkomend met maart/april) tot het 20e jaar van Artaxerxes behoorde, met als logische consequentie dat dit 20e regeringsjaar liep van herfst 445 tot herfst 444. Derhalve moet 1:1 geplaatst worden in november/december 445 en 2:1 in maart/april 444 v.Chr. De 69 jaarweken die overeenkomen met 476 volle jaren en 25 dagen brengen ons dan in april 33. En toen werd Zacharia 9:9 vervuld. Jezus reed op zondag 9 Nisan Jeruzalem binnen, gezeten op een ezel, op een veulen, een ezelinnenjong. Met welke bedoeling? De profeet had het al aangegeven: Juich, Sion, Jeruzalem, schreeuw het uit van vreugde! Je koning is in aantocht, bekleed met gerechtigheid en zege. Nederig komt hij aanrijden op een ezel, op een hengstveulen, het jong van een ezelin. (NBV)
Alle 4 evangelisten vermelden Jezus' triomftocht. Merk op dat tot Jeruzalem wordt gezegd: "Uw koning komt naar u toe", of: Je koning is in aantocht! Dat moet er wel op duiden dat het de bedoeling zou zijn dat de stad, die aardse stad, hoofdstad zou worden van Christus' koninkrijk. Haar bewoners worden immers opgeroepen hun door JHWH gezonden koning feestelijk in te halen. In Mattheüs 21:1-9 worden de details van Jezus' zegevierende intocht uitvoerig geschetst en de menigte begroette hem met de woorden van Psalm 118:26 Gezegend Hij die komt in de naam van JHWH Dat klonk goed; maar in het verslag van Lukas, 19:36-44, worden aanvullende details verstrekt, die op z'n minst beangstigend konden worden genoemd!
92
En toen hij naderbij kwam, liet hij zijn blik over de stad gaan en weende over haar, terwijl hij zei: "Indien gij, ja gij, op deze dag de dingen hadt onderscheiden die met vrede te maken hebben - maar nu zijn ze voor uw ogen verborgen. Want er zullen dagen over u komen waarin uw vijanden een versterking rondom u zullen bouwen met puntige palen en u zullen omsingelen en u van alle kanten zullen benauwen, en zij zullen u en uw kinderen in u tegen de grond verpletteren, en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd waarin gij werd geïnspecteerd, niet hebt onderscheiden Wat is dit voor "zegevierende" intocht? De a.s. koning weent over zijn hoofdstad en heft een klaagzang aan over zijn onderdanen. Wat is er aan de hand? Jezus is in werkelijkheid met zijn gedachten bij de jaarwekenprofetie. Dat blijkt uit: a.) "Indien gij, ja gij, OP DEZE DAG hadt onderscheiden......." Waarom juist DEZE DAG? Omdat op die dag de 69 weken ten einde liepen. Aan de hand van Daniels profetie hadden zij van inzicht en onderscheidingsvermogen blijk kunnen geven, maar dat was niet het geval. "Jullie hebben de tijd van inspectie niet onderscheiden", aldus Christus. b.) Jezus' inzicht in het lot van de stad. Hij wist dat de huidige bewoners nog de volledige verwoesting ervan zouden gaan meemaken. Hoe kon hij dat weten? Natuurlijk had Jezus ook zelf de gave van profetie, maar aan de hand van het volgende vers (26) van Daniël 9 kende hij al bij voorbaat de loop der gebeurtenissen. Daniël 9:26 "En na de 62 weken zal Messias worden afgesneden en niets voor hem". Daardoor wist Jezus in de eerste plaats dat op die dag van 9 Nisan 33 zijn dood wel heel nabij was gekomen. En inderdaad, 5 dagen later op vrijdag 14 Nisan "leed Jezus buiten de poort, om het volk met zijn eigen bloed te kunnen heiligen". Zie Hebreeen 13:12. Maar wat wordt er bedoeld met de woorden "en niets voor hem?". Welnu, hij was naar de stad gekomen om zich als koning aan zijn volk aan te bieden. "Hij kwam tot de zijnen, maar de zijnen ontvingen hem niet", laat zijn apostel Johannes ons in Johannes 1:11 weten. Erger nog, in plaats van een koningskroon, ontving hij een doornenkroon; in plaats van een scepter, een rietstok; in plaats van op een troon plaats te nemen, werd hij aan een paal gehangen. Hij
93
"had niets", althans op dat moment, waarvoor hij in principe was gekomen. Vergelijk Mattheüs 27:27-35. De zinsnede en niets voor hem kan tot de raadselachtige zaken van de Jaarwekenprofetie gerekend worden. Wellicht vertegenwoordigt ze een geheel andere gedachte. We opperen het volgende: Op de dag van zijn intocht in Jeruzalem was Jezus zich bewust van de Jaarwekenprofetie; het was de dag waarop de 69e Week verstreek (Lukas 19:41-42). Uit het evangelie van Johannes blijkt dat op diezelfde dag enige Grieken Filippus aanklampten met het verzoek Wij zouden Jezus willen zien. Samen met Andreas bracht hij hun verzoek aan Jezus over. Zijn antwoord? Jezus antwoordde hun: De ure is gekomen waarin de Mensenzoon verheerlijkt wordt. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, indien de tarwekorrel niet in den grond valt en sterft, blijft zij alleen; maar sterft zij, dan draagt zij veel vrucht. (Leidse vertaling) Dacht Jezus op dat ogenblik aan en niets voor hem uit Daniël 9:26? Dat is niet uit te sluiten. De menigte had hem weliswaar een Messiaanse ontvangst bereid, maar hij wist dat de Zijnen, de Joden, hem zouden afwijzen (Johannes 1:11). Een lichtpunt op dat moment waren die heidense, Griekse mensen die contact met hem zochten. Maar wilden die personen voor hem worden dan moest hijzelf, de tarwekorrel, wel eerst in de grond vallen en sterven om tenslotte veel vrucht te dragen. Deze exegese zou trouwens een oplossing bieden voor Jezus' ongewone reactie op de vraag van zijn twee apostelen. In de wetenschap dat de joden zich van hem afkeren ziet Jezus eerstelingen der heidenen naar zich toekomen, hetgeen voor hem aanleiding is om over de vruchtbaarheid van zijn verlossersdood te spreken. Maar toen hij enige dagen later in de dood werd afgesneden, was die vrucht nog niet zichtbaar. Daarom: en niets voor hem.
Logischerwijs volgt nu in vers 26 de profetische voorzegging van de verwoesting van de stad Jeruzalem met haar tempel of heiligdom. En iedereen weet dat dit 37 jaar later, in 70 n. Chr. ook werkelijk plaatsvond. Wie waren daarvoor verantwoordelijk? Ook dat weet iedereen: de Romeinse legers die, zoals Christus had voorzegd, de stad zouden insluiten met een palissade van gepunte boomstammen. Maar Gabriël had het anders aangegeven: "Het volk van een vorst die komt" zou de verwoesting teweeg brengen. Niet de vorst zelf, want die moest nog komen; maar "het volk" van die toekomstige vorst. En dat is de eerste vermelding van de komst van de Antichrist in deze profetie, en zoals werd beklemtoond in deel 6, brengt de Antichrist de Romeinse wereldmacht terug op het politieke toneel van deze wereld doordat hij als "de Kleine Horen" zal oprijzen tussen de 10 horens op de kop van het 4e Beest in Daniël 7.
94
Het laatste deel van vers 26 levert meestal problemen op. De meeste uitleggers menen dat er dieper wordt ingegaan op de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 en dat er gezinspeeld wordt op het volledige einde van de stad en de Joodse natie. De NW-vertaling impliceert iets dergelijks, aldus: "En het einde ervan zal door de vloed zijn". Maar Gabriël sprak niet over het einde van de stad. Hij zinspeelde veeleer op het einde van "een vorst die komt", van de Antichrist dus. De NBG-versie is daarom beter in de weergave: "maar zijn einde zal zijn in de overstroming". De Leidse vertaling geeft het zelfs aldus weer: En de stad en het heiligdom zullen verdorven worden door het volk van een vorst die komen en wiens einde in den vloed zijn zal. Hier zien we dus iets buitengewoon interessants. Wij hebben er herhaaldelijk op gewezen dat, zodra de Antichrist verschijnt, zijn einde ook vrijwel meteen nabij is. Vergelijk nogmaals 2 Thessalonicenzen 2:8 en Openbaring 17:8. En nu stellen we aan de hand van Daniël 9:26 vast dat Gabriël reeds de aanzet tot dit leerpatroon had gegeven. Eerst typeert hij de Antichrist als "een vorst die komt" en meteen voegt hij eraantoe "maar zijn einde [zal zijn] in overstroming". De conclusie is dus - en vrij belangrijk - dat in de jaarwekenprofetie nooit gezinspeeld wordt op het definitieve einde van de stad Jeruzalem. Hoe zou dat ook kunnen als we onderscheiden dat Jeruzalem - kennelijk als de aardse tegenhanger van het hemelse Nieuwe Jeruzalem - zo'n prominente plaats inneemt in de herstellingsprofetieën. Zie o.a. Jesaja 2:1-6. De toekomstige rol van Jeruzalem zoals die in het apocalyptische boek Zacharia wordt beschreven, is ook vermeldenswaard. We attenderen de lezer op Zacharia 1:14 t/m 3:10 en de hoofdstukken 8, 9 en 12 t/m 14. Jezus sprak eveneens over de toekomst van het aardse Jeruzalem. Wij zagen eerder dat de Jaarwekenprofetie telkens opdook in zijn onderwijs tijdens zijn laatste verblijf in Jeruzalem. Zijn verwijzing naar de stad in Lukas 21:24 is vermaard, omdat alleen daar de uitdrukking "de tijden der heidenen", of vlgs. de NW-versie "de bestemde tijden der natiën" wordt aangetroffen. Na de gevankelijke wegvoering van de bevolking naar alle natiën, zou de stad Jeruzalem niet verdwijnen, maar in een toestand van vertreding blijven. Voor hoe lang? "Totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld", was Jezus' antwoord. De NBV-versie van deze passage luidt: terwijl Jeruzalem vertrapt zal worden door heidenen, tot de tijd van de heidenen voorbij is.
95
Hoe kon hij dit weten? Opnieuw: op grond van de profetie der jaarweken. Daniël 9:27 Maar met velen een innig verbond sluiten, een hele week lang. En op de helft van die week zal hij slacht- en spijsoffer doen ophouden; en in plaats daarvan komt een ontzettende gruwel, totdat verdelging en wraakgericht zich aan den vernieler voltrekt! ( PC-vertaling )
Wie is de "hij"-figuur die met velen een verbond aangaat of dat verbond kracht bijzet? De laatste persoon van wie in de context sprake was, is de "leider die komt" in het voorgaande vers. Hij is derhalve de 2e verwijzing naar het optreden van de Antichrist, de sinistere figuur die de 70e jaarweek domineert. Te zijner tijd moet de Antichrist dus zijn entree maken op het wereldtoneel. Hoe kan hij dat op een geloofwaardige wijze voor elkaar krijgen? Dit vers (27) schijnt het antwoord op die vraag te verschaffen, n.l. door zich te profileren als een weldoener. Ja, het kan zowaar zijn dat hij zich aan het joodse volk presenteert als hun langverwachte Messias. Voor iemand op wie de beschrijving in 2 Thessalonicenzen 2:9 past, moet zoiets niet moeilijk zijn. Hij zou de joden met zijn bovennatuurlijke macht gemakkelijk om de tuin kunnen leiden. In hun euforie over zijn verschijnen, zullen ze maar al te graag met hem willen samenwerken om de joodse aanbidding opnieuw in hun heilige stad te vestigen. Vele commentatoren menen zelfs dat in die aanvangsfase die pseudo-messias een verbond aangaat met "velen" en die overeenkomst kracht zal bijzetten door wederom een tempel te laten verrijzen. Dat de joden daadwerkelijk in deze val zullen lopen, lijkt afgeleid te kunnen worden uit wat Jezus zei vlgs. Mattheüs 23:39; woorden die hij richtte tot mensen (zijn joodse luisteraars) maar die hij bestempelde als "slangen, adderengebroed", moordzuchtige personen die door hun vervolgingen en moorden de hele bloedschuld uit de geschiedenis over zich heen zouden krijgen. Zie v. 33 t/m 36. Welnu, na hun gezegd te hebben dat hun Huis (de tempel) verlaten achtergelaten zou worden [waarvoor het bewijs kort daarop werd geleverd, n.l. toen het tempel-
96
gordijn op miraculeuze wijze in tweeën scheurde bij Jezus' overlijden], voegde Jezus hun vervolgens toe: Want ik zeg u: Van nu af zult gij mij geenszins meer zien, totdat gij zegt: "Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer". Wat onthult deze uitspraak van Christus? Kennelijk wist hij dat in de laatste jaarweek vele joden hun Messias zouden begroeten met de profetische woorden van Psalm 118:26. Maar hierboven zagen we al dat die profetie werd vervuld bij Jezus' eigen intocht in de stad, 2 dagen eerder. Vandaar dus dat we in deze voorzegging van Jezus een reden temeer hebben om te mogen verwachten dat vele joden maar al te graag met de Antichrist in zee zullen willen gaan. En als dan ook nog hun tempel wordt opgericht, kunnen ze hun ijver voor de Wet als nooit tevoren tonen door de voorgeschreven dierlijke offers aan te bieden. Met zijn bovennatuurlijke vermogens kan de Antichrist het verbond veel kracht bijzetten, bijvoorbeeld door vast te stellen welke personen uit het priestergeslacht van Aäron stammen en ook verder wie zich tot de stam Levi mogen rekenen! Mochten de zaken zich aldus ontwikkelen, dan zullen die joden zich wederom zeer schuldig maken in Gods ogen. Want sinds Jezus het ene, volledig toereikende offer eens en voor altijd heeft gebracht, zullen alle verdere offers voor God absoluut verwerpelijk zijn, ja, afschuwelijk! Het zou heel goed kunnen dat de profetie van Jesaja 66:1-4 aantoont dat dergelijke ontwikkelingen in de eindtijd door JHWH lang van tevoren waren voorzien. 66:1 JHWH heeft geen huis van deze afvalligen nodig. 66:2 Temidden van de afvalligen zal er opnieuw (en voor het laatst) een godvruchtig overblijfsel zijn, joden die in hun benarde situatie naar JHWH hun God opzien en acht slaan op zijn woord. Deze personen belooft Hij te begunstigen. 66:3 Wie een stier slacht [is als] hij die een man neerslaat Wie een schaap offert [is als] hij die een hond de nek breekt Wie een spijsoffer brengt - zwijnebloed! Walgelijk zullen de offers van die afvalligen in Gods ogen zijn, omdat zij opnieuw zijn leiding verwerpen en in plaats daarvan naar demonen opzien. 66:4 Juist de dingen die hen schrik aanjagen, zal JHWH als vergelding over hen brengen.
97
Gezien wat volgt in dit hoofdstuk 66 is er veel reden om aan te nemen dat in de laatste jaarweek inderdaad een vorm van tempeldienst onder de joden hervat zal worden, daartoe in staat gesteld door hun pseudo-messias. 66:6 Tumultueus geluid zal uit de stad en de tempel te horen zijn als JHWH zijn vijanden hun verdiende loon betaalt. 66:7 Maar vooral dit vers en wat er op volgt, verplaatst ons naar de eindtijd en naar Israëls herstel, zoals trouwens verwacht mocht worden op grond van Romeinen 11:25-27. Alsof het gebeurde op een dag, zo onverwacht plotseling zal Israël als natie worden geboren: Sion krijgt a.h.w. weeën en baart onmiddellijk haar kinderen. Kijk eens naar de reactie in vers 10: Verheugt u met Jeruzalem en weest blij met haar, Gij allen die haar liefhebt. Weest in hoge mate uitbundig verheugd met haar, Gij allen die over haar blijft treuren. Dit laatste verplaatst ons terug naar het voorafgaande hoofdstuk 65 en in het bijzonder naar 65:17-18, waar eveneens wordt geattendeerd op Jeruzalem als een reden tot blijdschap en verheuging, maar dan in samenhang met Gods schepping van "nieuwe hemelen en een nieuwe aarde". Wat kan dat wel betekenen? Bijbelonderzoekers hebben zich altijd afgevraagd wat het verband zou kunnen zijn tussen het "mannelijk kind" van Jesaja 66:7 en het "mannelijk kind" van Openbaring 12:5. Gaat het in beide gevallen om hetzelfde "mannelijk kind"? Misschien wel, maar dan in 2 aspecten. In Openbaring 12:5 wordt het mannelijk kind "weggerukt tot God en tot zijn troon". De gedachte dat dit de geboorte van Gods koninkrijk in de hemel impliceert, lijkt een aannemelijke gedachte, temeer daar in vers 10, na het gunstige verloop van de "oorlog in de hemel" (vers 7), een luide stem verklaart: "Nu is gekomen.....het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn Christus". God schept echter niet slechts een nieuwe hemel, maar ook een nieuwe aarde. Dat werd juist voor het eerst aangekondigd in Jesaja 65:1718, en gelet op het contextuele verband naar Jesaja, hoofdstuk 66, lijkt de geboorte van het mannelijk kind op aarde de tegenhanger te zijn van de gebeurtenis in de hemel. Tenslotte is de aarde immers vooral het domein waarop het koninkrijk dat zijn zetel in de hemel heeft, zich voornamelijk richt. Bovendien ligt het voor de hand te verwachten dat het Nieuwe Jeruzalem van de hemel een verte-
98
genwoordigend uitvoerend orgaan op aarde zal hebben, het aardse Jeruzalem van het herstelde Jakob-Israël. Maar terug naar Daniël 9:27. We hebben hierboven beredeneerd dat het goed mogelijk is dat in de dagen van de Antichrist de joden de gelegenheid zullen krijgen de oude offercultus in Jeruzalem te hervatten. Maar niet voor lang. Want halverwege de 70e week zal de valse Messias blijkbaar zijn masker afwerpen en zijn verbond met de joden verbreken door "slachtoffer en spijsoffer te doen ophouden". Hij heeft n.l. andere ambities; in feite is hij alleen maar op zelfverheerlijking uit. Hij wenst dat alle aanbidding op hem wordt gericht. Blijkbaar is dan het punt bereikt van 2 Thessalonicenzen 2:4, dat " hij in de tempel van De God gaat zitten en zich in het openbaar vertoont als een god". Dit verraderlijke optreden van de Antichrist lijkt ook door Jesaja voorzegd te zijn in Jesaja 33:8 Hij heeft het verbond verbroken, hij heeft de steden veracht, hij heeft de sterfelijke mens niet in aanmerking genomen. (NW) Maar volgens de volgende verzen 10-12 zal JHWH opstaan, zich verhogen, de snode plannen van de vijand tenietdoen. Daniël 12:11 schijnt eveneens naar die voor de afvalligen verrassende ontwikkeling te verwijzen. De profeet kondigt namelijk aan dat er een periode van 1290 dagen zal verlopen vanaf a.) de verwijdering van het dagelijks offer of bestendig kenmerk, een Hebreeuwse uitdrukking voor het brengen van het voortdurende avond- en morgenoffer. In Daniël 8:12-14 wordt eveneens gezinspeeld op dat dagelijks offer in samenhang met de geheimzinnige 2300 avonden-morgens.
b.) de plaatsing van het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt. De NBV verwoordt het aldus: En vanaf het moment dat het dagelijks offer wordt afgeschaft en een verwoesting brengend afgodsbeeld is opgericht, zullen er twaalfhonderdnegentig dagen verstrijken.
De Antichrist verordent dus niet alleen de beëindiging van alle joodse offers maar laat tevens ter verheerlijking van zichzelf een afschuwelijk afgodisch "beeld" oprichten, precies datgene wat Christus voorspelde in Mattheüs 24:15. Het is moeilijk ons nu een voorstelling te maken van dat "walgelijke ding" of die "gruwel". We
99
herinneren ons immers uit Openbaring 13:14-15 dat de valse profeet erop zal aandringen dat er een "beeld" gemaakt moet worden voor het (wilde) Beest en ook dat "het hem werd toegestaan adem aan het beeld van het (wilde) Beest te geven, zodat het beeld van het (wilde) Beest niet alleen zou spreken maar ook zou bewerken dat allen die het beeld van het (wilde) Beest op generlei wijze zouden aanbidden, gedood werden". Een en ander moet wel betekenen dat het beeld bovennatuurlijke macht zal bezitten, want het zal in staat zijn te "spreken". Maar wat meer is - en dan zijn we weer terug in Daniël 9:27 - het plaatsen of het opzetten van dat beeld lijkt naar alle waarschijnlijkheid gepaard te zullen gaan met bovennatuurlijke verschijnselen. Dat mogen we wellicht afleiden uit de voorzegging van Gabriël dat de gruwel der verwoesting komt "op [een] vleugel". NBG: en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen. Overigens is het heel riskant om zelfs maar een uitleg te opperen wat met die vleugel wordt bedoeld. Sommigen menen dat daarmee een vleugel van de tempel wordt bedoeld; dan zou het eenvoudig om een architectonische term gaan, aanduidend een vooruitspringend of uitstekend onderdeel van de tempel. Het is n.l. opvallend dat de LXX het Hebreeuwse woord niet met vleugel vertaalt, maar met tempel weergeeft, aldus: "en op de tempel gruwel der verwoestingen". Die weergave kan evenwel willekeurig gekozen zijn en wel op grond van nog een voorzegging van dien aard in Daniël 11:31. Hoewel ook die voorzegging een vervulling lijkt te hebben in de eindfase, wijst de context in de eerste plaats op de zeer letterlijke ontwijding van de tempel in de Hellenistische periode door koning Antiochus IV. In een poging de joden te helleniseren liet hij een beeld voor Zeus in het voorhof van de tempel oprichten. Daarmee en ook in zijn hele verdere optreden werd hij tot een van de vele prototype van de Antichrist. In het jaar 167 v.Chr. liet Antiochus IV, bijgenaamd Epiphanes, naar verluidt het bevel uitgaan om de joodse offerdienst stop te zetten. Vervolgens op 8 december van dat jaar liet hij op het voetstuk van het brandofferaltaar een heidens altaar oprichten om daarmee de tempel toe te wijden aan Zeus. In Daniël 8:12 wordt dat "de misdaad" genoemd, of "de overtreding". Arthur Pink, de auteur van het boek "The Antichrist" doet echter de suggestie dat vleugel wel eens zou kunnen betekenen dat de Antichrist op de helft van de week al zijn verleidingskunsten zal aanwenden. Hoe? Door als een wonder vanuit de
100
hemel af te dalen op aarde en door dat toppunt van bedrog te bereiken dat de hele wereld hem als god zal nalopen. Een Satanische parodie daarom van Psalm 18:10, "en Hij [JHWH] kwam op een cherub gereden en kwam gevlogen, en hij kwam toegeschoten op de vleugels van een geest". Voor de joden die zo graag hun eigen Messias willen, kan dit bedrog tot gevolg hebben dat zij er nu absoluut van overtuigd zijn dat het langverwachte teken van de hemel zich met dat verschijnsel heeft aangediend. De ontnuchtering zal evenwel snel komen; voor hen en voor "alle stammen der aarde" die zich op het verkeerde been hebben laten zetten. Want zoals dit vers (27) tenslotte vermeldt, gaat die pseudo-messias zijn ondergang tegemoet, precies zoals in v. 26 al was aangegeven: "Maar zijn einde zal zijn in de overstroming" (NBG) Vergelijk Jesaja 28:17-19 waar waarschijnlijk ook wordt gezinspeeld op (a) het monsterlijke verbond dat het afvallige deel van Israël met de Antichrist zal aangaan, en (b) de fatale afloop daarvan in een "overstromende stortvloed" of de "voortstormende gesel" (NBG). Op grond van al het voorgaande wordt wel duidelijk van hoe groot belang de jaarwekenprofetie is. Er is geen profetie die het historische verloop van Christus' optreden, de duur van het christelijke tijdperk, het wonderbaarlijke wederopstaan van Israël in de eindfase van deze wereld en de korte carrière van de Antichrist in diezelfde periode, zo duidelijk situeert in de tijd.
101
10
Het overblijfsel dat tot zegen zal zijn
Het lijkt goed om enkele gedachten uit de delen 8 en 9 kort samen te vatten: Het was in 33 n. Chr. niet voorgoed gedaan met Gods bemoeienissen met het oude Israël. Integendeel, etnisch Israël heeft nog een duidelijke plaats in Gods voornemen. •
De natie zal alsnog tot een herstel komen."Ik zal stellig de gevangenen van mijn volk, Israël en Juda, vergaderen....en ik wil hen terugbrengen naar het land dat ik hun voorvaders gegeven heb, en zij zullen het stellig weer in bezit nemen". -Jeremia 30:3.
•
WEL correctie, GEEN verdelging. -Jeremia 30:11.
•
Met hun afwijzing van de Messias is een verharding ingetreden die tot op heden voortduurt. Maar zelfs na dit absolute dieptepunt in hun historie zal God alsnog met een overblijfsel een nieuw begin maken, zoals hij dat ook telkens in het verleden deed.
Terloops is het de moeite waard om eens en vooral af te rekenen met de dwaling van het WTG dat de uitdrukking "overblijfsel" van toepassing zou zijn op hun "gezalfde overblijfsel”. Het is een misvatting de term met christenen in verband te brengen. In de bijbel wordt met overblijfsel altijd gedoeld op etnisch Israël. Wat de christelijke gemeente betreft, daarin is geen sprake van een getrouw overblijfsel. Iemand is een ware christen of helemaal geen christen. Jezus' parabel van de tarwe en het onkruid leert dat er vrijwel vanaf het begin en helemaal tot de tijd van de oogst, slechts onderscheid gemaakt kan worden tussen ware christenen de zonen van het koninkrijk - en namaak- of schijnchristenen, de zonen van de goddeloze. Zie Mattheüs 13:24-30; 36-43. Dit is nu juist zo'n typerend verschil tussen etnisch Israël (Jeruzalem) dat beneden is en het Israël (Jeruzalem) dat boven is. (Galaten 4:25, 26). Door geboorte werd elke jood automatisch een lid van etnisch Israël, maar dat zei absoluut niets over die persoon wat betreft zijn geloof en getrouwe houding. Met het oog daarop zei Paulus dan ook in Romeinen 9:6 dat niet allen uit Israël ook werkelijk "Israël" zijn. Werkelijk "Israël" of het Israël Gods (Galaten 6:16) wordt gevormd door personen, joden en niet-joden, die persoonlijk,
102
ieder afzonderlijk, blijk geven van geloof en getrouwheid. Speciale etnische afstamming speelt daarin geen rol. •
De weg die JHWH heeft verkozen te volgen met etnisch Israël wordt door Paulus in Romeinen 11:25 terecht een geheimenis genoemd, n.l. de omweg via de heidense volken. Vanwege hun verharding kregen wij, heidenen, de gelegenheid binnen de christelijke gemeente te komen en etnisch Israël bleef achter. Pas wanneer de volle maat van heidenbekeerlingen is binnengekomen, komt er een wending in de gebeurtenissen.
•
Die wending, het einde van hun verharding, doet zich pas voor wanneer de 70e jaarweek aanbreekt; de periode van de geschiedenis waarin de Antichrist domineert op het wereldtoneel.
•
Er is dus sprake van een continuïteit met betrekking tot Abrahams zaad, dat in eerste instantie vorm aannam in etnisch Israël, maar waaraan ook de christelijke gemeente ging deelhebben. Voor dat zaad is in Gods voornemen een hoogst belangrijke toewijzing weggelegd: "In uw zaad zullen alle natiën der aarde zich zegenen". Genesis 22:18; Galaten 3:26-29.
Uiteindelijk zal dit voornemen van God verwezenlijkt worden in dat wat werkelijk "Israël" zal zijn, het Israël Gods genoemd, een "Israël" dat bestaat uit: a.) het hemelse deel, het Nieuwe Jeruzalem dat tot zegen van de mensheid uit de hemel zal neerdalen waardoor de tegenbeeldige Tent van God heel dicht bij de mensen zal zijn. Als Christus' Bruid zal de verheerlijkte christelijke gemeente blijkbaar een taak hebben die erop gericht zal zijn de voorzieningen van het "water des levens" naar de natiën te leiden, met volledige genezing als resultaat. -Openbaring 22:1-2, 17. Merk op dat de rivier van dit levenswater haar oorsprong heeft in de Troon van God en van het Lam, maar vervolgens stroomt via de brede straat van het Nieuwe Jeruzalem. Dat moet wel duiden op een directe betrokkenheid van de "Bruid", zoals ook vers 17 toont. b.) het deel op aarde, bestaande uit het overblijfsel van etnisch Israël, dat kennelijk nog versterkt zal worden door de getrouwen uit voorchristelijke tijden die zich door een opstanding uit de doden bij hen zullen voegen. Hierbij denken we wellicht meteen aan de "vorsten" van Jesaja 32:1-2 die tot zegen zullen zijn; die "voor louter gerechtigheid" zullen optreden in dienst van de Koning "die voor louter rechtvaardigheid zal regeren".
103
Maar ook andere voorzeggingen uit Jesaja zullen op dat aardse deel van Abrahams zaad toepasselijk zijn; zo bijvoorbeeld Jesaja 4:2-3. Te dien dage zal wat JHWH doet ontspruiten, tot sieraad en tot heerlijkheid zijn, en de vrucht van het land tot trots en iets luisterrijks voor Israëls ONTKOMENEN. En het zal geschieden dat het OVERBLIJFSEL in Sion, wat er REST in Jeruzalem, heilig zal heten voor hem, al wie ten leven is opgeschreven in Jeruzalem De Hebreeuwse tekst van vers 2 luidt letterlijk: "Op die Dag zal de Spruit van JHWH tot sieraad en tot heerlijkheid zijn...etc". Vanouds wordt de uitdrukking "de Spruit van JHWH" met de Messias in verband gebracht. Zie ook Jeremia 23:5; Zacharia 3:8 en 6:12. In een commentaar op dit schriftgedeelte schreef William Vine: "The escaped of Israël" will constitute the reigning earthly power under the King of kings. It is He who is called in verse 2 "the Branch of Jehovah".....He will be revealed as "beautiful and glorious". Dat laat uitkomen dat dit vers (2) een heel belangrijke voorzegging inhoudt. Niet alleen van het feit dat het overblijfsel, de ontkomenen van Israël, de regerende aardse macht onder de Koning Christus zullen zijn, maar allereerst onthult dit vers dat dit deel van etnisch Israël zich in geloof tot Christus keert. Voor hen zal Hij tenslotte - na ca. 2000 jaar - alsnog de ware Messias zijn, op wie zij in geloof zullen steunen. In hen wordt Romeinen 11:23-26 en bijgevolg Jesaja 59:20 vervuld. Voorts wordt in vers 3 over het toekomstige joodse overblijfsel vastgesteld dat zij "heilig zullen heten voor hem", wat blijkbaar duidt op het feit dat zij geschikt zullen zijn voor een vorm van priesterlijke dienst. Het doet n.l. denken aan de oorspronkelijke roeping van Israël volgens Exodus 19:6 "Gij zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden". Beschouw ook Jesaja 61:6. Het is de moeite waard dieper in te gaan op Jesaja 4 omdat het hoofdstuk ook in de verzen die volgen een verder beeld schetst hoe het Israël van God als de kern van de nieuwe aarde tot zegen van de natiën werkzaam zal zijn.
104
Jesaja 4:4 Eerst moet onder etnisch Israël de onreine chaos veroorzaakt door het schrikbewind van de Antichrist worden verwijderd. Dat zal gebeuren door de geest of stormwind van gericht, d.i. het oordeel. Te denken valt aan wat Johannes de Doper over Christus aankondigde in Mattheüs 3:11 "die zal jullie dopen ....in vuur" Om een indruk te krijgen van de tirannieke situatie die in Israël zal ontstaan onder de heerschappij van de Antichrist, mogen wij verwijzen naar Jesaja 3:1-7. Complete anarchie en volkomen willekeur zullen ontstaan, wanneer JHWH als een vergelding voor de totale afvalligheid van het slechte deel van zijn volk "steun en stut wegneemt", d.w.z. zich volledig afkeert. Jesaja 4:5 Hier wordt gesuggereerd dat JHWH een beschutting zal zijn over de berg Sion en haar plaats van samenkomst, d.i. het dan bestaande heiligdom. Op dezelfde wijze zoals hij tijdens de uittocht uit Egypte het volk vergezelde en beschutte in de wildernis. -Exodus 13:21-22. Maar wellicht steunt het beeld dat hier wordt opgeroepen vooral op Numeri 9:15-16. Na de oprichting van het heiligdom, de Tabernakel, was Gods tegenwoordigheid over haar in zichtbare vorm aanwezig door de wolk en het vuurverschijnsel. In het nu nog toekomstige tegenbeeld zal JHWH met zijn beschermende hand van macht over de berg Sion zijn, d.i. de zetel van het aardse deel van het koninkrijk. Hoe zal Hij dit doen? Door a.h.w. over die plaats van heiligdom en hen die daar voor heilige dienst zijn bijeengebracht, "een wolk bij dag en een rook te scheppen, en het schijnsel van een vlammend vuur bij nacht". Het hier gebruikte werkwoord ( בראbara) betekent scheppen. Er is dus in feite sprake van een scheppingsdaad, net zoals in Genesis 1:1 waar dit werkwoord het eerst verschijnt. En die gedachte sluit dan weer aan bij Jesaja 65:17, t.w. de schepping van nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waartoe ook zal behoren het scheppen van Jeruzalem "tot een reden voor blijdschap en haar volk tot een reden voor uitbundige vreugde". (vers 18). Overigens treffen we de volgorde van de gebeurtenissen van Jesaja 4 - eerst Gods oordeel dat voltrokken wordt aan het opstandige, afvallige deel en vervolgens herstel en zegen voor het betere deel, het overblijfsel van etnisch Israël - ook in andere passages van Jesaja aan.
105
In deel 9 hebben we al melding gemaakt van Jesaja 66:6-10. Ook hier eerst gericht over Gods vijanden (v. 6), waarna de geboorte volgt van het mannelijk kind. Maar reeds in Jesaja 1:24-28 werd door Jesaja hetzelfde beeld opgeroepen: De ineenstorting van hen die zich definitief van JHWH afkeren, maar herstel voor Sion, merkbaar o.a. doordat er weer rechters voor haar worden teruggebracht "zoals eerst". De tegenstanders die de Antichrist hebben gevolgd, zullen als schuimslakken door smelting uitgezuiverd en als afvalproducten verwijderd worden. Maar het godvruchtige overblijfsel gaat het koninkrijk van 1000 jaar binnen. Zo zien we dat vanaf het eerste tot en met het laatste hoofdstuk van Jesaja er sprake is van een consequente lijn, een zelfde richting waarin de profetieën gaan. -.-.-.HET WONDER VAN ISRAËL Zo mogen we het gerust zien: een compleet wonder wanneer etnisch Israël alsnog tot geloof in Christus komt na zoveel eeuwen van verharding en een ongelovig afwijzen van hem. In Romeinen 11:33 ziet de apostel Paulus zich genoodzaakt uit te roepen: "O de diepte van Gods rijkdom en wijsheid en kennis. Hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!". De wijze waarop de apostel hier Gods wijsheid verheerlijkt, kunnen we gemakkelijk onderschrijven. Maar gewoonlijk zien we dat dan breed, in zijn algemeenheid. Maar ook in dit geval komt Paulus' uitspraak voort uit het verband, het voorafgaande gedeelte waarin hij heeft uitgeweid over het mysterie van Gods aanpak i.v.m. Israël. We beschouwen de context. Romeinen 11:28 Zeker, naar het evangelie zijn zij vijanden ter wille van jullie, maar naar de uitverkiezing zijn zij geliefden vanwege de vaderen Paulus verwijst naar het Israël van zijn dagen, maar ook naar dat van nu. Wat hij duidelijk maakt is dat men de joden op tweeërlei wijze kan beoordelen. God zelf doet dat ook. Voor wat betreft het evangelie gedragen zij zich als vijanden van hem, omdat zij het afwijzen. Overigens is die afwijzing wel ten goede gekomen aan de heidenen. In vers 12 had de apostel dat reeds duidelijk gemaakt: De misstap van de zijde der joden leidde tot rijkdom voor de wereld.
106
Maar men kan Israël ook benaderen vanuit een andere invalshoek, die der uitverkiezing. Als het uitverkoren volk dat voortgekomen is uit Abraham, Isaäk en Jakob, blijven zij voor God geliefden omwille van die vaderen. Die uitverkiezing blijft geldig. Hoe dat zo? Romeinen 11:29 Want de genadegaven en de roeping van God [zijn dingen] waarop hij niet terugkomt Of vlgs. de WV-versie: "Want God kent geen berouw over zijn genadegaven, noch over zijn roeping". JHWH God heeft nooit spijt van de beslissingen waarop zijn voornemen berust. Daarom zal hij ook nooit de gaven die hij goedgunstig aan Israël schonk, terugnemen. Evenmin zal hij hun roeping tenietdoen. De gunsten die Hij aan zijn uitverkoren volk schonk, werden al eerder door Paulus opgesomd in Romeinen 9:45. We beperken ons nu tot de verbonden en de meest belangrijke, de Messias. Jehovah wordt nooit ontrouw, dus ook niet aan zijn verbond met Abraham en evenmin aan zijn verbond met Israël, en zijn verbond met David. En aangezien ook wij steunen op het Abrahamitische verbond kunnen we blij zijn de zekerheid te hebben dat God nimmer van gedachten verandert. Maar als leden van Israël hebben de joden tenslotte ook Christus ontvangen, en waarom? In Romeinen 15:8 antwoordt Paulus: "Teneinde de beloften die God aan hun voorvaders had gedaan, waar te maken", wat nogmaals beklemtoont dat God de joden niet heeft laten vallen. Zijn waarachtigheid eist gewoon dat hij zulke beloften als Genesis 22:18 aan hen vervult. Romeinen 11:30, 31 Want zoals jullie eertijds ongehoorzaam waren aan God, thans echter, dankzij hun ongehoorzaamheid, barmhartigheid hebt ervaren, Zo zijn ook dezen thans op hun beurt ongehoorzaam geworden opdat, naar de aan jullie bewezen barmhartigheid, ook aan hen barmhartigheid betoond moge worden. Dit klinkt wat ingewikkeld, maar Paulus bedoelt gewoon dat de joden thans in de toestand zijn waarin de heidengelovigen voorheen verkeerden, d.w.z. het leiden van een leven in ongeloof en bijgevolg in ongehoorzaamheid aan God.
107
Vroeger, toen de joden in zekere zin gehoorzaam waren doordat zij in een verhouding tot God stonden en in geloof naar hem opzagen, was de heidenwereld totaal van God vervreemd. In het algemeen gesproken, waren zij geheel overgeleverd aan hun afgodendienst en leefden zij dus voortdurend in een toestand van ongehoorzaamheid. Daarin zaten zij a.h.w. opgesloten, waren binnen die situatie in zekere zin gevangenen. Zoals Paulus schreef in Efeziërs 2:12, leefden zij in die tijd zonder God, zonder de belofte van een Messiaanse bevrijder; waren vervreemd van Israëls burgerschap; kortom, zij leefden zonder enige hoop in deze wereld. Maar met de komst van Christus openden zich voor hen voor het eerst schitterende perspectieven: om door geloof in Christus deelachtig te worden aan Gods barmhartigheid. En dat gebeurde ook en werd bovendien in de hand gewerkt doordat de joden zich terugtrokken in een bastion van ongeloof. Door die opstelling raakten de joden nu op hun beurt in een toestand van opgesloten zijn in ongehoorzaamheid. Dit laatste is evenwel niet gebeurd zonder hoopvolle vooruitzichten. Op de tijd die God daarvoor in zijn voornemen heeft bepaald, pas wanneer de 70e jaarweek aanbreekt, zal ook aan hen barmhartigheid bewezen worden. Blijkbaar tegen die tijd zullen de joden, althans een gelovig overblijfsel van hen, tot de slotsom komen dat zij het niet redden door eigen verdienste, maar dat zij net als alle andere mensen simpelweg Gods barmhartigheid nodig hebben. Na vele eeuwen van verharding en opgesloten geweest te zijn in hun eigenzinnige opstelling zullen zij tenslotte hun les geleerd hebben. Romeinen 11:32 Want God heeft hen allen in ongehoorzaamheid opgesloten opdat hij aan allen barmhartigheid zou bewijzen. In deze slotconclusie vond Paulus reden om uit te roepen: Wat is God toch wijs! En wellicht begrijpen wij nu beter dat de apostel terecht daartoe aanleiding meende te hebben. Israël is het uitverkoren volk, maar ook zij moeten tot het besef komen dat zij er in principe bij God - wat redding betreft - niet beter voorstaan dan de heidenen. Eerder in de Romeinenbrief had Paulus al de juiste conclusies getrokken. Zie bijvoorbeeld 3:9 dat gedeeltelijk luidt:
108
Hebben wij iets voor op anderen? Helemaal niet. Wij hebben immers hierboven [in het gedeelte vanaf 2:1] Joden zowel als Grieken beschuldigd dat zij allen onder de zonde zijn. Samen met de heidenen hebben de Joden de paradijstoestand verloren, d.i. het deelhebben aan Gods heerlijkheid. In 3:23-25 had Paulus het aldus verwoord: Allen hebben gezondigd en de heerlijkheid Gods verloren; zij worden gerechtvaardigd om niet, krachtens zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. Hem heeft God gesteld als middel tot verzoening, door het geloof Tot nu toe geloven de Joden niet dat zij het verzoenende slachtoffer van Christus nodig hebben. Gewoonlijk is hun reactie op hem furieus, omdat zij van mening zijn dat zij zich door eigen inspanningen kunnen opwerken tot een voor God aanvaardbaar niveau. Die houding komt eigenlijk neer op: Ik heb geen hulp nodig. Ik kan het alleen af. Een ieder die zo denkt, snijdt zich af van Gods barmhartigheid die hij in Christus betoont. De joden moeten daarom gaan inzien dat zij op hun zelfverzekerde houding dienen terug te komen. En Gods wijsheid bestaat nu hierin dat hij door zijn speciale aanpak hen tenslotte tot dat nederige besef zal brengen. Het is van het grootste belang ons deze kijk op de joodse zaak eigen te maken. Hoe dat zo? 1.) Deze situatie is vanaf de 1e eeuw zichtbaar in het historische wereldgebeuren. Hier komen we dus op een punt dat Gods werken, zijn activiteiten zichtbaar zijn voor ons. Misschien hebben wij ons vaak verwonderd over die onbuigzame opstelling van de joden. Zij worden gewoon "mad" als het om Christus gaat. Er is geen volk dat zo massaal afwijzend staat tegenover het evangelie. In het licht van de Schrift onderkennen wij evenwel hun situatie. Terwijl wij als Christus' discipelen ons in vrijheid verheugen, zien wij dat de joden als natie opgesloten zitten in hun ongeloof, equivalent aan ongehoorzaamheid. 2.) Wij kennen ongetwijfeld de profetische woorden van Zacharia 8:23. Voor de eindtijd geldt: "In die dagen zullen 10 mannen uit allerlei heidense talen de zoom van een joodse man grijpen onder de uitroep: 'Wij willen met u meegaan, want wij hebben gehoord dat God met u is'".
109
Voor redding zullen de natiën zich dus genoodzaakt zien zich bij het joodse overblijfsel aan te sluiten. Vergelijk Mattheüs 25:37-40. Niettemin is het begrijpelijk dat iemands eerste reactie - kijkend naar de joodse situatie van dit moment - is: Onmogelijk. Zoiets is onbestaanbaar. Het heeft er veel van weg dat JHWH ook dat heeft voorzien: het voor onmogelijk houden dat er na ca. 2000 jaar een kentering intreedt en Israël zich alsnog tot Christus zal wenden. In de Oudtestamentische profetieën over Israëls herstel, heeft JHWH God geanticipeerd op juist die houding. Een sprekend voorbeeld vinden wij in Zacharia, hdst. 8. Hierboven hebben we al vers 23 uit dat hoofdstuk geciteerd. We verwijzen er evenwel opnieuw naar, omdat de profetische woorden in dat vers duiden op een eschatologische context. Vandaar dat het gedeelte van 8:1-6, hieronder geciteerd volgens de weergave van D. Deden die niet alleen het boek Zacharia heeft vertaald maar er ook commentaar op heeft gegeven, verder reikt dan de situatie onder de joden van die tijd. De gebeurtenissen van de 70e jaarweek zijn veeleer in beeld. Merk bijvoorbeeld op hoe de profetie vooral handelt over de stad Jeruzalem en over de joodse mensen die de stad zullen bevolken; het kernpunt uit de profetie der Jaarweken. Ter herinnering Daniël 9:24: "70 weken zijn toebedeeld betreffende uw volk en betreffende uw heilige stad
1.) Het woord van Jahweh der heerscharen kwam aldus: 2.) Zo spreekt Jahweh der heerscharen: Ik ijver voor Sion met grote vurigheid, met grote grimmigheid ijver ik voor haar. 3.) Zo spreekt Jahweh: Ik keer terug naar Sion, neem in Jerusalem mijn intrek; Jerusalem zal de betrouwbare Stad heten, de berg van Jahweh der heerscharen: de heilige Berg! 4.) Zo spreekt Jahweh der heerscharen: Weer zullen op Jerusalems pleinen oude mannen en vrouwen zitten, ieder met de stok in zijn hand om de last van zijn jaren; 5.) de pleinen der stad zullen vol zijn van jongens en meisjes, spelend op haar pleinen.
110
6.) Zo spreekt Jahweh der heerscharen: Omdat het in die dagen wonderbaar zal zijn in de ogen van de Rest van dit volk, zal het daarom ook wonderbaar zijn in mijn ogen? - godsspraak van Jahweh der heerscharen. Het antwoord op de vraag in vers 6 is uiteraard: Nee! Voor JHWH is de zaak noch wonderbaar noch te moeilijk. Hij weet precies hoe zijn voornemen in elkaar zit en ook hoe hij het gaat verwezenlijken, ook al is dat tegen ieders verwachting in. Denk maar aan Jezus' uitspraak in Lukas 18:27: De dingen die bij mensen onmogelijk zijn, zijn mogelijk bij God Let u overigens ook eens op - in de verzen 2 en 3 - hoe we daar opnieuw dezelfde volgorde kunnen onderscheiden waarover wij het al eerder in deze aflevering hebben gehad, t.w. eerst gericht of oordeel voor het ontrouwe deel van Israël en vervolgens herstel en zegen voor de getrouwe Rest. Want pas nadat Jahweh met grote grimmigheid voor Sion of Jerusalem heeft geijverd, zal hij in de Stad zijn intrek nemen. Vanaf die tijd is Jerusalem de betrouwbare Stad en de berg van Jahweh de heilige Berg. Tenslotte nog een citaat uit de vertaling van Deden, n.l. 8:7-8. Het gaat profetisch over de bijeenbrenging en terugkeer van het joodse overblijfsel. De termen die Zacharia daarbij hanteert keren n.l. opvallend terug in bepaalde uitspraken van Christus m.b.t. de "laatste dagen". Zie ondermeer Mattheüs 24:31, 21-22. De Antichrist lijdt de nederlaag. Israël herleeft voor Gods voornemen. Zo spreekt Jahweh der heerscharen: Zie, Ik zal mijn volk redden uit het land van zonsopgang en uit het land van zonsondergang; Ik breng ze terug, zodat zij weer in Jerusalem wonen. Zij zullen mijn volk en Ik wil hun God zijn, in trouw en gerechtigheid.
111
112
113
114