Anesthesie & Pijnbestrijding Gang van zaken rondom een operatie
Patiënteninformatie
1047672PR/2-2011/anesthesie & pijnbestrijding
Inhoud 1 2 2.1 2.2 3 4 4.1 4.2 4.3 5 5.1 5.2 6 7 8 9 9.1 9.2 9.3 9.4 10 10.1 10.2 10.3 10.4 11 12
Inleiding Verschillende soorten anesthesie Algehele anesthesie Regionale verdoving Welke vorm van de verdoving is voor u geschikt? Preoperatieve poli Dossier Medicijngebruik Uitslag Voorbereiding thuis Nuchter (volwassenen) Nuchter (kinderen) Voorbereiding in het ziekenhuis Operatie Na de ingreep Pijnbestrijding na de operatie Pijn en pijnbestrijding Wat kunt u zelf doen? Vormen van pijnbestrijding Hoe lang pijnstilling? Bijwerkingen en complicaties Anesthesie Ruggenprik Plexusanesthesie van de arm Pijnbestrijding Klachten Telefoonnummers
1. Inleiding Binnenkort ondergaat u een operatie. Uw behandelend specialist heeft u daarover geïnformeerd. Bij die operatie is een vorm van anesthesie (narcose of verdoving) nodig. Deze folder geeft informatie over verschillende vormen van anesthesie. Ook de gang van zaken rondom de operatie komt aan bod. U leest wat u zelf thuis al moet doen om de operatie goed voor te bereiden. Ten slotte krijgt u informatie over de manieren waarop uw pijn na de operatie verminderd kan worden. Als u na het lezen nog vragen heeft, stel die dan gerust aan de anesthesist of de verpleegkundig specialist anesthesie. Zij zijn deskundig op het gebied van anesthesie, pijnbestrijding en intensieve zorg rondom de operatie. U maakt kennis met de verpleegkundig specialist anesthesie tijdens het spreekuur op de preoperatieve polikliniek. 2. Verschillende soorten anesthesie Er bestaan verschillende soorten anesthesie of verdoving. De meest bekende is de algehele anesthesie. Hierbij wordt uw hele lichaam verdoofd en bent u tijdelijk buiten bewustzijn. Ook algemeen bekend is de lokale verdoving. Dan wordt maar een klein stukje huid ‘plaatselijk’ verdoofd, bijvoorbeeld om een wond te hechten. Bij regionale anesthesie wordt een groter gedeelte van het lichaam tijdelijk gevoelloos gemaakt. Bijvoorbeeld een arm, een been of het hele onderlichaam. Bij regionale anesthesie blijft u tijdens de operatie wakker. Als u dat liever niet heeft kunt u via het infuus een slaapmiddel (sedatie) krijgen. Dit is een rustgevend middel waarvan u lichtjes gaat slapen. U ziet trouwens niets van de operatie, alles wordt met doeken afgedekt.
2.1. Algehele anesthesie Voordat u de anesthesiemiddelen krijgt toegediend, wordt de bewakingsapparatuur aangesloten. U krijgt plakkers op uw borst om uw hartslag te meten. Met een klemmetje op uw vinger wordt het zuurstofgehalte in uw bloed gecontroleerd. Uw bloeddruk wordt gemeten en u krijgt een infuus ingebracht in uw arm. Via dit infuus geeft de anesthesist u de benodigde medicatie. U valt binnen een halve minuut in een diepe slaap. Verdoving van kinderen Kleine kinderen zijn vaak bang voor een prikje. Daarom krijgt een kind meestal verdoving met behulp van een kapje. Op deze manier ademt het kind narcosegas in en raakt in slaap. Het is ook mogelijk de huid te verdoven met een speciale pleister. Dan voelt het kind het prikje bijna niet. Deze pleister moet minimaal 1 uur van tevoren worden opgeplakt. Controle Voordat de operatie begint, krijgt u meestal een plastic buisje in uw keel. Daar merkt u niets van, want u bent dan al in slaap gebracht. Het buisje is nodig om uw ademhaling tijdens de operatie goed te kunnen overnemen en controleren. De anesthesist of zijn/haar assistent blijft voortdurend bij u. Hij/zij bewaakt en bestuurt de functies van uw lichaam. Bijvoorbeeld uw ademhaling en bloedsomloop. De bewakingsapparatuur laat precies zien wanneer het nodig is om bij te sturen. Ook krijgt u extra medicijnen om de verdoving op peil te houden. Wakker worden uit de narcose Kort na de operatie bent u soms nog slaperig. Het is heel normaal om nog wat weg te dommelen. Als de verdoving is uitgewerkt kan dit pijn veroorzaken op de plaats van de operatie. Ook kunt u zich misselijk voelen. Dit kan door de verdoving komen, maar ook door de operatie. Soms hebt u een zwaar of kriebelig gevoel achterin uw keel. Dat komt dan van het buisje dat tijdens de operatie in uw keel zat. Dit gevoel verdwijnt vanzelf binnen een paar dagen.
2.2. Regionale verdoving Een ruggenprik en plexusanesthesie zijn de meest gebruikte vormen van regionale verdoving. De ruggenprik zorgt ervoor dat de zenuwbanen naar het onderlichaam en de benen verdoofd worden. Met plexusanesthesie kan een arm of de schouder verdoofd worden. Deze injectie wordt gegeven in de oksel of hals. Bij regionale verdoving worden de zenuwen die op pijn reageren, zo volledig mogelijk uitgeschakeld. Dit heeft meestal ook effect op uw spieren, ze werken even niet. Het gevoel verdwijnt soms niet helemaal. Het is normaal dat u voelt dat u wordt aangeraakt. Als de verdoving volledig is uitgewerkt, hebt u weer de normale kracht en beheersing over uw spieren. Ook bij regionale verdoving wordt bewakingsapparatuur gebruikt. De anesthesist houdt uw lichaamsfuncties goed in de gaten. U krijgt een infuusnaald in uw arm voor het geval bij u een infuus aangesloten moet worden. De ruggenprik Een ruggenprik is niet pijnlijker dan een gewone injectie. De anesthesist vraagt u om te gaan zitten of op een zij te gaan liggen. Als de verdoving is ingespoten, merkt u eerst dat uw benen warm worden en gaan tintelen. Later worden ze gevoelloos en slap. Net als de rest van uw onderlichaam. Het kan 3 tot 6 uur duren voordat de verdoving helemaal is uitgewerkt. Dan kunt u ook last van pijn krijgen. Het is mogelijk om uw eigen muziek te beluisteren in de operatiekamer, dat kunt u doen door uw eigen i-pod mee te nemen. Plexusanesthesie van de arm Afhankelijk van de plaats waar u geopereerd gaat worden, krijgt u de verdovingsprik in uw hals of in uw oksel. Het is belangrijk dat u tijdens het prikken stil blijft liggen. Als u tintelingen in uw arm of hand voelt, dan moet u niet bewegen, maar dat wel direct zeggen.
Soms wordt een zogenaamde zenuwprikkelaar gebruikt om de juiste plaats te bepalen. Als de naald op de goede plaats zit, spuit de anesthesist het verdovende middel in. Korte tijd later merkt u dat uw arm of hand gaat tintelen en warm wordt. Later verdwijnt het gevoel en kunt u uw arm en hand niet meer bewegen. Als de verdoving is uitgewerkt, keren de beweging en het gevoel weer terug. De verdoving moet 15 tot 30 minuten inwerken om het beste effect te bereiken. Het kan 3 tot 6 uur duren voordat de verdoving volledig is uitgewerkt. Dan kunt u ook last van pijn krijgen. Na een plexusanesthesie van de arm hoeft u soms niet in het ziekenhuis te blijven totdat de verdoving is uitgewerkt. Dat hangt af van de operatie. Zolang uw arm verdoofd is, moet u hem in een draagdoek (mitella) houden. 3. Welke vorm van verdoving is voor u geschikt? Welke anesthesie voor u het meest geschikt is, hangt af van verschillende factoren. Bijvoorbeeld uw leeftijd, uw lichamelijke conditie en de soort operatie. U kunt uw eigen wensen bespreken met de anesthesist. Hij/zij houdt daarmee rekening bij de beslissing over de soort anesthesie. Het kan zijn dat de anesthesist u voorstelt om algehele anesthesie te combineren met een ruggenprik. Het voordeel daarvan is de mogelijkheid om u na de operatie een betere pijnstilling te geven. 4. Preoperatieve poli Voordat u geopereerd wordt, moet de anesthesist op de hoogte zijn van uw lichamelijke conditie. Daarvoor bezoekt u de preoperatieve polikliniek. Op de polikliniek ontmoet u de anesthesist of de verpleegkundig specialist anesthesie die onder supervisie werkt van de anesthesist. Hij/zij bepaalt of het nodig is dat u –voorafgaand aan de operatie– nog aanvullend onderzocht moet worden. U kunt hierbij denken aan een hartfilmpje, röntgen- en bloedonderzoek. De anesthesist beoordeelt dit aan de hand van lichamelijk onderzoek en het door u ingevulde vragenformulier.
Verder krijgt u op het spreekuur voorlichting over de verschillende mogelijkheden van verdoving en de bijbehorende voorbereiding. De anesthesist of verpleegkundig specialist bespreekt met u welke vorm van verdoving voor u het meest geschikt is. Als u, na het lezen van deze folder, nog aanvullende vragen heeft, dan kunt u die natuurlijk stellen. U kunt uw vragen ook opschrijven, zodat u niets vergeet tijdens het bezoek op de poli. Als vervolgonderzoek nodig is, proberen wij dit aansluitend aan uw bezoek aan het preoperatief spreekuur te plannen. 4.1. Dossier De anesthesist die u tijdens het spreekuur ziet, is niet altijd degene die u begeleidt tijdens de operatie. Dit is geen belemmering. Alle bijzonderheden en afspraken over uw verdoving worden namelijk genoteerd in uw dossier (status). Op basis van het dossier kent elke behandelaar uw wensen en gegevens. De anesthesist die voor uw verdoving zorgt tijdens de operatie, kan afwijken van de oorspronkelijke afspraken. Hij/zij zal dat alleen doen wanneer daarvoor een gegronde reden is. De gewijzigde gang van zaken wordt ook beschreven in uw dossier. Meestal verloopt er enige tijd tussen uw bezoek aan de preoperatieve polikliniek en de dag van de operatie. Misschien verandert er in de tussentijd iets in uw gezondheidstoestand (koorts, infectie, griep etc.). Dan is het belangrijk dat u dit op tijd laat weten aan uw behandelend specialist of belt met de poli anesthesie (telefoonnummer 0320271 411). 4.2. Medicijngebruik: Het is voor de anesthesist van belang om te weten welke medicijnen u gebruikt. Voor het poli bezoek bij de anesthesist is het nodig dat u een actueel en volledig, schriftelijk medicatie overzicht meeneemt van uw eigen apotheek of huisarts! De anesthesist bespreekt met u welke medicatie u wel en welke u niet kunt blijven gebruiken voor de operatie. Neem uw medicijnen en eventueel insuline óók altijd mee naar het ziekenhuis op de dag van de operatie.
Op het preoperatief spreekuur spreekt de anesthesist ook met u af welke medicijnen u de dag van opname wel en welke u niet mag innemen. Deze instructies moet u opvolgen. Het is verstandig om er alvast voor te zorgen dat u thuis voldoende paracetamol op voorraad hebt. Deze kunt u na de ingreep nodig hebben om de pijn te onderdrukken. Bloedstolling Als u medicijnen gebruikt die van invloed zijn op de bloedstolling, dan moet u het gebruik hiervan tijdelijk stoppen. De anesthesist of verpleegkundig specialist vertelt u precies wanneer en hoe u dit moet doen. Het gebruik van antistollingsmiddelen (bloedverdunners) maakt de kans op nabloeden groter. Daarom is het erg belangrijk dat u 3 tot 7 dagen voor de operatie stopt met het gebruik van deze medicijnen, in overleg met uw anesthesioloog. Het hervatten van deze medicatie zal na de operatie, in overleg met uw eigen arts plaatsvinden. Als uw operatie onverwacht wordt uitgesteld, overleg dan met uw anesthesist of verpleegkundig specialist over uw antistollingsmedicatie. Bij gebruik van: Ascal en/of Plavix 7 dagen vooraf stoppen Fenprocoumon 5 tot 7 dagen vooraf stoppen Acenocoumarol 3 dagen vooraf stoppen Medicatie hartklachten Wanneer u in verband met hartklachten het zogenaamde ‘tabletje onder de tong’ gebruikt, mag u na overleg met de anesthesist dit ook in het ziekenhuis blijven doen. Ook voor andere hartmedicijnen geldt dat de anesthesist met u bespreekt welke u wel en welke u niet kunt doorgebruiken. Soms is het juist nodig om vooraf aan uw operatie te starten met medicatie, zoals bijvoorbeeld prednison. Dit gaat altijd in overleg met uw behandelend specialist en de anesthesist.
Insuline Als u in verband met diabetes, insuline gebruikt, is het nodig dat hiervoor aangepast beleid wordt vastgesteld. De anesthesist spreekt met u af dat u uw insulinegebruik tijdelijk moet aanpassen en hoe u dit moet doen. Eventueel krijgt u een verwijzing naar de internist.
Als u diabetespatient bent; dan krijgt u specifieke informatie over het gebruik van uw insuline of tabletten. Op het spreekuur van de preoperatieve screening worden deze afspraken met u gemaakt, of krijgt u een doorverwijzing naar een internist. 5.2. Nuchter zijn voor kinderen
Allergie Ten slotte is het belangrijk dat u het aan ons meldt als u allergisch bent voor bepaalde medicijnen of contrastmiddelen (bijvoorbeeld latex, pleisters, jodium, antibiotica). 4.3. Uitslag Zodra de uitslagen van de preoperatieve polikliniek bekend en gecontroleerd zijn, krijgt u een oproep van de afdeling Opname. Door wachtlijsten kan het gebeuren dat de afdeling Opname u pas na enkele weken benadert. Dit gebeurt telefonisch. 5. Voorbereiding thuis Het is belangrijk om gedurende 24 uur voor uw operatie geen alcohol te drinken en niet te roken. Dit is nodig om braken en aspiratie tijdens en na de operatie te voorkomen. Zowel voor algehele anesthesie als voor regionale verdoving (ruggenprik) moet u nuchter zijn (zie alinea 5.1. en 5.2). Een slokje water om medicijnen in te nemen of tanden te poetsen of alleen de mond te spoelen met water is wel toegestaan. 5.1. Nuchter zijn voor volwassenen Op de dag voor uw operatie mag u normaal eten. Op de dag van uw operatie, mag u vanaf 6 uur voor de operatie geen vast voedsel meer innemen en geen koffie of sterke thee drinken. Tussen 6 en 2 uur voor de operatie mag u nog wel water, appelsap of ranja drinken. Geen koffie, melk of andere drankjes! Vanaf 2 uur voor de operatie mag u niets meer eten of drinken. Dit is voor ons van groot belang; we kunnen u namelijk niet opereren als u niet nuchter bent, en dat betekent uitstel van uw operatie!
Baby’s: Bij baby’s van 0-3 maanden mag u tot uiterlijk 4 uur voor de operatie nog borstvoeding geven. Baby’s van 0-3 maanden mogen tot uiterlijk 4 uur voor de operatie nog melkproducten drinken. Kinderen: De dag voor de operatie mag uw kind normaal eten. We proberen uw kind bij voorkeur te plannen in de ochtenduren, of vroeg in de middag. Uw kind mag op de dag van de operatie, vanaf 6 uur voor de operatie geen vast voedsel, en geen melk of melkproducten meer innemen. Tussen 6 en 2 uur voor de operatie mag uw kind nog water, ranja of appelsap drinken. Vanaf 2 uur voor de operatie mag uw kind niets meer drinken. Zorg ervoor dat u zeker weet dat uw kind geen melk of melkproducten drinkt, en geen vast voedsel meer krijgt. Het kan grote consequenties hebben als uw kind toch heeft gegeten of gedronken. We kunnen dan uw kind niet behandelen, en dan moet de operatie worden uitgesteld! 6. Voorbereiding in het ziekenhuis Soms wordt u geschoren op de plaats waar u geopereerd wordt. Dit gebeurt zo kort mogelijk voor de operatie, met een tondeuze. In plaats van een pyjama krijgt u operatiekleding aan. Voor de operatie moet u sieraden, bril en eventuele gebitsprothesen op de verpleegafdeling achterlaten. Ook makeup en nagellak zijn niet toegestaan. De verpleegkundige brengt u in uw bed naar de operatieafdeling.
Om redenen van veiligheid wordt gewerkt met checklijsten, volgens vaste procedures. Dit betekent dat verschillende medewerkers u (soms dezelfde) vragen zullen stellen om gegevens te controleren. Zo wordt er meerdere keren naar uw naam gevraagd. Ook zult u zelf moeten kunnen vertellen voor welke operatie u komt. Om te zorgen dat u deze vragen correct kunt beantwoorden, krijgt u op de verpleegafdeling geen rustgevend middel. Als gebleken is dat alles klopt, kunt u in de voorbereidingsruimte bij de operatiekamer alsnog (via het infuus) een rustgevend middel krijgen. 7. Operatie Tijdens de operatie is de anesthesist of de anesthesiemedewerker voortdurend bij u. Zo nodig kan de anesthesist ieder moment de anesthesie bijstellen. Ook zorgt hij/zij ervoor dat uw vochtgehalte op peil blijft door middel van een infuus. Als het nodig is, krijgt u extra bloed of bloedproducten toegediend. Het is ons bekend dat bloedtransfusie in strijd is met de geloofsovertuiging van Jehova’s Getuigen. Zorg ervoor dat uw eventuele bezwaren duidelijk besproken worden tijdens uw bezoek aan de preoperatieve polikliniek. Wij ontvangen graag een kopie van uw Jehova getuige verklaring. Dit wordt dan in uw status bewaard. Hierover mogen geen misverstanden ontstaan. Ook voor kinderen (jonger dan 12 jaar) in een levensbedreigende situatie geldt in principe dat extra bloed of bloedproducten toegediend worden. Zo nodig worden via de officier van justitie maatregelen genomen om het kind tijdelijk toe te vertrouwen aan de Raad voor de Kinderbescherming. 8. Na de ingreep Na de operatie gaat u naar de uitslaapkamer of verkoeverkamer. Dat is een aparte ruimte vlakbij de operatiekamer. Gespecialiseerde verpleegkundigen letter er op dat u rustig bijkomt van de operatie. U blijft aangesloten op de bewakingsapparatuur. Zodra u voldoende wakker bent uit de verdoving gaat u terug naar de afdeling.
Als u nog dezelfde dag naar huis mag, zorg er dan voor dat u door een volwassene begeleid wordt en dat u niet alleen thuis bent. Regel vervoer per taxi of eigen auto, maar rijd niet zelf! Doe het thuis de eerste 24 uur na de operatie rustig aan. Bestuur geen machines. Neem geen belangrijke beslissingen. Eet en drink licht verteerbare voedingsmiddelen. Het is heel gewoon dat u zich na een operatie nog een tijdlang niet fit voelt. Dat ligt niet alleen aan de anesthesie, maar aan de ingrijpende gebeurtenis die iedere operatie nu eenmaal is. Het lichaam moet zich in zijn eigen tempo herstellen. Dat kost tijd. 9. Pijnbestrijding na de operatie 9.1. Pijn en pijnbestrijding Pijn wordt beschouwd als een signaal van weefselbeschadiging. Na een operatie is pijn onvermijdelijk. Uw hulpverleners willen er alles aan doen om uw pijn acceptabel te maken. Goede pijnbestrijding zorgt namelijk voor een beter herstel. Dit is door onderzoek aangetoond. U bent minder moe en heeft meer energie om te herstellen. De functie van hart en longen is beter en de werking van uw darmen wordt gunstig beïnvloed. Dit maakt uw draagkracht groter, zowel geestelijk als lichamelijk. 9.2. Wat kunt u zelf doen? U kunt ook zelf meewerken om de pijn te doen verminderen. Pijn verschilt per persoon. Het is belangrijk dat u aangeeft hoe u de pijn ervaart. In rust kan de pijn acceptabel zijn, maar soms met doorademen, hoesten of bewegen niet. Wanneer u dit duidelijk zegt, kunnen uw behandelaars de pijnstilling nog beter aanpassen. U moet niet wachten met het melden van opkomende of niet acceptabele pijn. Hoe langer u wacht, hoe moeilijker het is de pijn te bestrijden. Ook is het van belang dat u meldt of de pijnstillers goed, of juist niet goed helpen. Dan kunnen er passende maatregelen genomen worden. Enkele keren per dag komt een verpleegkundige u vragen of u uw pijn met een cijfer tussen de 0 en 10 op een pijnschaal aan wilt geven.
9.3. Acute Pijn Service Als u pijnbestrijding krijgt via een slangetje in de rug of via een zelf te bedienen pompje (zie 9.3), komt er iedere werkdag een gespecialiseerde verpleegkundige van het APS-team bij u langs (APS staat voor: Acute Pijn Service). De APS-verpleegkundige vraagt ook naar een pijncijfer en controleert de vorm van pijnbestrijding. Hij/zij neemt eventuele klachten en bijwerkingen met u door. Heeft u een slangetje in uw rug dan wordt er door middel van een test gecontroleerd hoe hoog de verdoving zit en hoe de beweeglijkheid van uw benen is. Voorbeeld van de pijnschaal
Het cijfer 0 betekent geen pijn en 10 is de ergste pijn die u zich kunt voorstellen. U kunt nooit een verkeerd cijfer geven. Het gaat immers om de pijn die u ervaart en dat is een persoonlijke ervaring. Als u geen pijn heeft, geeft u dat aan met een 0. Heeft u weinig pijn, dan kunt u een cijfer tussen de 1 en de 4 geven. Als u veel pijn hebt, geeft u een cijfer tussen de 7 en de 10. Bij het geven van een pijncijfer kan het helpen om terug te denken aan pijn waar u eerder last van hebt gehad. U vergelijkt dan deze ‘oude pijn’ met uw huidige pijn.
9.4. Vormen van pijnbestrijding U krijgt in ieder geval een basispijnstilling. Daarnaast overlegt de anesthesist met u of het nodig is dat u extra pijnstilling krijgt. Dit kan met tabletten of door het toedienen van morfine-preparaten. Er zijn verschillende manieren van toediening: orale medicatie, u krijgt op vaste momenten tabletten om in te nemen. Dit kan eventueel ook met zetpillen. door een injectie. De verpleegkundige geeft u een injectie met een sterk werkende pijnstiller. De injectie wordt naar behoefte, in overleg met u, gegeven. via een slangetje in uw rug. Deze methode heet epidurale pijnstilling. Vóór de operatie wordt met behulp van een holle naald een dun slangetje ingebracht in uw rug. De naald wordt verwijderd en het slangetje wordt stevig vastgeplakt. Hierdoor krijgt u dan met behulp van een pomp continu pijnstilling toegediend. Dit is een effectieve methode van pijnstilling die tot enkele dagen na de operatie gebruikt kan worden. Het is belangrijk dat u na toediening wel uw benen kunt blijven bewegen. Rondlopen is wel vaak moeilijk. via een speciale pomp (PCA), die u zelf kunt bedienen. U krijgt dan de mogelijkheid zelf medicatie toe te dienen, al naar gelang uw behoefte aan pijnstilling. In deze PCA pomp zit een morfine oplossing. via regionale verdoving. Door medicijnen te geven op een bepaalde plaats, wordt een meer uitgebreid gebied verdoofd, bijvoorbeeld een schouder, een arm of een been. 9.5. Hoe lang pijnstilling? U krijgt pijnstillers zolang u deze nodig heeft. Wanneer u na ontslag uit het ziekenhuis nog pijnstillers nodig heeft, overlegt de verpleegkundige dit met uw behandelend arts. Op de verpleegafdeling krijgt u hierover zonodig verdere instructies en uitleg.
10. Bijwerkingen en complicaties 10.1. Anesthesie Anesthesie is tegenwoordig zeer veilig. Ondanks alle zorgvuldigheid zijn complicaties echter niet altijd te voorkomen. Zo kunnen er allergische reacties op medicijnen optreden. Bij het inbrengen van het beademings-buisje kan uw gebit worden beschadigd. En door een ongelukkige houding tijdens de operatie kan een zenuw in uw arm of been beklemd raken, waardoor tintelingen en krachtverlies kunnen blijven bestaan. Ernstige complicaties door anesthesie zijn vrijwel altijd te wijten aan overmacht, of ze houden verband met uw gezondheidstoestand voor de operatie. Vraag uw anesthesist gerust of de anesthesie in uw geval bijzondere risico's met zich meebrengt. 10.2. Ruggenprik Soms blijkt tijdens de ingreep dat de regionale verdoving niet voldoende werkt. Dan kan extra verdoving de oplossing zijn. In andere gevallen is het beter om voor een andere anesthesievorm te kiezen, bijvoorbeeld algehele anesthesie. De anesthesist zal dat met u overleggen. Soms breidt het verdoofde gebied zich verder uit naar boven. U merkt dit doordat uw handen gaan tintelen. Misschien kunt u wat moeilijker ademen. De anesthesist zal u wat extra zuurstof toedienen. Meestal zijn de klachten daarmee opgelost. De verdoving kan zich ook uitstrekken tot de blaas. Dit geeft misschien moeilijkheden met plassen. Soms is het nodig de blaas leeg te maken met een katheter. Nadat de ruggenprik is uitgewerkt kunt u rugpijn hebben op de plaats waar de prik is gegeven. Dit heeft te maken met de houding tijdens de operatie. De klachten verdwijnen meestal binnen enkele dagen. Ook kan na een ruggenprik hoofdpijn optreden. Deze hoofdpijn wordt minder bij platliggen en juist erger bij overeind komen. Meestal verdwijnt deze hoofdpijn binnen een week vanzelf. Als dit niet zo is en u kunt door de klachten eigenlijk niet uit bed, neem dan
contact op met de anesthesist. Hij/zij kan u helpen. 10.3. Plexusanesthesie van de arm Soms blijkt tijdens de ingreep dat de regionale verdoving niet voldoende werkt. Dan kan extra verdoving de oplossing zijn. In andere gevallen is het beter om voor een andere anesthesievorm te kiezen, bijvoorbeeld algehele anesthesie. De anesthesist zal dat met u overleggen. Nadat de verdoving is uitgewerkt kunt u nog enige tijd last houden van tintelingen in de arm en de hand. In de meeste gevallen verdwijnen de tintelingen vanzelf in de loop van weken tot maanden. Achteraf kan blijken dat u overgevoelig bent voor de gebruikte verdovingsmiddelen. Dit is bijvoorbeeld te merken aan benauwdheid, huiduitslag of een lage bloeddruk. Behandeling is meestal goed mogelijk. Ook is het mogelijk dat er verdovend medicijn direct in de bloedbaan komt. De zenuwen die verdoofd moeten worden, lopen vlakbij grote bloedvaten. Dit merkt u aan een metaalachtige smaak en tintelingen rond de mond. Ook een slaperig gevoel, hartritmestoornissen, trekkingen en uiteindelijk bewusteloosheid kan voorkomen. Behandeling is meestal goed mogelijk. 10.4. Pijnbestrijding Wanneer u pijnbestrijding krijgt op basis van morfine kunt u te maken krijgen met duizeligheid, misselijkheid, jeuk of braken. Misselijkheid kan trouwens ook een gevolg zijn van de operatie. Bij epidurale pijnstilling is een mogelijke complicatie: pijn in de rug en het niet kunnen bewegen van uw benen. 11. Klachten Wanneer u na de ingreep klachten heeft over de anesthesie, dan willen wij dit graag van u horen. Dit kan telefonisch, maar het is ook mogelijk om een afspraak te maken op de preoperatieve polikliniek. Bij voorkeur krijgt u dan een gesprek met de verantwoordelijke anesthesist.
12. Telefoonnummers Afsprakenbureau MC Dronten (0320) 27 18 88 MC Emmeloord (0527) 63 71 50 MC Zuiderzee (0320) 27 18 88 MC Zuiderzee Preoperatieve screening algemeen telefoonnummer: (0320) 271 411. Dit nummer kunt u bellen bij een verandering in uw gezondheidssituatie.
MC Zuiderzee Ziekenhuisweg 100
8233 AA Lelystad (0320) 271 911 www.mczuiderzee.com
MC Emmeloord Urkerweg 1 8303 BX Emmeloord (0527) 63 76 37 www.mcemmeloord.com
MC Dronten Het Zwarte Water 77
8253 PD Dronten (0320) 271 911 www.mcdronten.com
Polikliniek Urk Gezondheidscentrum Het Dok Vlechttuinen 1 8322 BA Urk