Andersson Elffers Felix
Onderzoeksrapport Evaluatie Stagefonds Zorg Gezamenlijke verantwoordelijkheid voor toekomstige arbeidskwaliteit Utrecht, 17 februari 2011 GV153/Rapp/001P
Maliebaan 16 | postbus 85198 | 3508 AD Utrecht | telefoon 030 236 3030 | telefax 030 236 3070 | kvk 30096560 |
[email protected]
Andersson Elffers Felix
Inhoud
1 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding 5 Arbeidsmarkt: opgave & actie 5 Evaluatie 6 Leeswijzer 7 Begrippen 7
2 De regeling 8 2.1 Het Stagefonds: vormgeving 2008 8 2.1.1 Doel 9 2.1.2 Doelstellingen 9 2.1.3 Vorm 9 2.1.4 Berekening subsidiebedrag 10 2.1.5 Focus regeling 10 2.1.6 Budgetverdeling Stagefonds 11 2.2 Aanpassing regeling 11 2.2.1 Uitbreiding reikwijdte Stagefonds: 11 2.2.2 Uitbreiding financiële middelen 12 2.2.3 Het karakter verandert 13 2.3 Het Stagefonds: hoe werkt het? 13 3 Evaluatie 15 3.1 Opmerkingen vooraf 15 3.1.1 Uitgangspunten onderzoek 15 3.2 Ontwikkelingen 16 3.3 Aanpak 18 3.3.1 Hypothesen 19 3.3.2 Nulmeting 19 3.3.3 Methode 20 3.4 Beperkingen in de evaluatie 25 4 Meer 27 4.1 Doelstelling 27 4.2 Hypothese 27 4.3 Methode 28 4.4 Gesubsidieerd aantal stageplaatsen 30 4.5 Verdieping van de kwantitatieve ontwikkeling 32 4.5.1 Aangeboden stageplaatsen 32 4.5.2 Resultaten naar branche 34 4.5.3 Resultaten naar regio 37 4.6 Duiding realisatie 39 4.6.1 Ontwikkeling studentenaantallen 40 4.6.2 Ontwikkelingen in de zorg- en onderwijssector 43 4.7 Stageplaatsen & stagiairs 45 4.8 Conclusies ‘meer’ 45 4.8.1 Hypothese 1: het aantal stageplaatsen BOL, BBL, HBO regulier en HBO duaal, is gestegen 45
p2 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
4.8.2 Hypothese 2: de stijging van het aantal stageplaatsen is indirect te danken aan het Stagefonds 46 5 Beter 48 5.1 Definitie 48 5.2 Hypothese 49 5.3 Verbetering kwaliteit van stageplaatsen 49 5.3.1 Kwaliteit: stand van zaken 2010 50 5.3.2 Kwaliteit: ontwikkeling 2008 - 2010 55 5.4 Duiding resultaten kwaliteit 59 5.4.1 Weging van de factoren die van invloed zijn op de kwaliteit van stages 59 5.4.2 Duiding van de ontwikkeling per kwaliteitsaspect van een stageplaats 61 5.5 Conclusies “beter” 65 5.5.1 Hypothese 3: de kwaliteit van stageplaatsen is verbeterd in de periode 2008 - 2010 65 5.5.2 Hypothese 4: de kwaliteitsverbetering is indirect te danken aan het Stagefonds 66 6 Uitvoering en Effectiviteit 68 6.1 Operationalisatie 68 6.2 Hypothese 69 6.3 Uitvoering 69 6.3.1 Administratieve lasten 70 6.3.2 Bekendheid 72 6.3.3 Zorgvuldigheid 74 6.4 Effectiviteit 75 6.4.1 Methodiek 76 6.4.2 Besteding van Stagefondsmiddelen 81 6.4.3 Duurzaamheid 82 6.5 Totaal oordeel effectiviteit 83 6.6 Neveneffecten 85 6.7 Conclusies “uitvoerbaarheid” 85 6.7.1 Hypothese 5: het Stagefonds is een eenvoudige en doelmatige regeling 85 6.7.2 Hypothese 6: het Stagefonds prikkelt tot het maken van andere afwegingen, keuzes op het gebied van stages en stagebeleid met als gevolg meer en betere stages 87 7 Conclusies en aanbevelingen 89 7.1 Conclusies 89 7.2 Aanbevelingen 90 Bijlagen 94 Bijlage I Leden begeleidingscommissie 95 Bijlage II: Gesprekspartners 96 Bijlage III Samenwerkingspartners 97 Bijlage IV Deelnemers casestudies 98 Bijlage V Deelnemers panelgesprekken zorg 100 Bijlage VI Deelnemers panelgesprekken onderwijs 102
p3 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage VII Geraadpleegde bronnen 103 Bijlage VIII Methodische elementen ‘Beter’ 105 Bijlage IX Aanvullende figuren ‘Meer’ 107 Gesubsidieerde stageplaatsen over alle Stagefondsopleidingen 107 Toelichting ‘Non respons’ 108 Stageplaatsen & stagiairs 109 Overige figuren 111 Bijlage X Aanvullende figuren ‘Beter’ 112 Bijlage XI Aanvullende figuren ‘Uitvoering en effectiviteit’ 115 Bijlage XII Respons enquêtes (onderwijs, zorg, NIVEL) 117 7.3 De enquête onder zorginstellingen 117 7.4 De enquête onder onderwijsinstellingen 118 7.5 De peiling Panel Verpleging & Verzorging 119 Bijlage XIII Vragenlijst Zorgenquête 120 Bijlage XIV Vragenlijst Onderwijsenquête 139 Bijlage XVII Gebruikte afkortingen 158
p4 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
1 Inleiding Het aantal mensen met een chronische ziekte neemt de komende 20 jaar toe met meer dan 40 procent. Lange termijnramingen voorzien een toename van de zorgvraag met ongeveer 50 procent in de komende 15 jaar. Door de afnemende groei van de beroepsbevolking, wordt het draagvlak voor het in stand houden van collectieve arrangementen kleiner. Niet alleen financieel, maar ook voor het feitelijk verlenen van zorg. Er is meer en andere zorg nodig en er zijn minder mensen beschikbaar om die zorg te leveren. De zorgsector staat kortom voor een gigantische opgave. Om het niveau van zorg in Nederland op peil te houden, is het bedenken van innovatieve zorgconcepten en voorzien in voldoende en gekwalificeerd zorgpersoneel, de 1 uitdaging. 1.1
Arbeidsmarkt: opgave & actie
Motie Bussemakercs.(30.800, cs.(30.800,XVI XVInr. nr.75) 75) Mot ieBussemaker Op 18 januari 2007 dient het Kamerlid Bussemaker, samen met vier collega’s, een motie in en verzoekt daarmee de regering een effectieve aanpak van stages en praktijkbegeleiding te realiseren. Eventueel met inzet van extra middelen. Motie Bussemaker/Omtzigt (30.800,XVI XVInr. nr.76) 76) Bussemaker/ Omtzigt (30.800, In hetzelfde debat op 18 januari 2007 dienen de Kamerleden Bussemaker en Omtzigt een motie in en verzoeken zij de regering op basis van bestaande adviezen en in samenwerking met de betrokken sociale partners te werken aan concrete voornemens om het werken in de zorg aantrekkelijker te maken en het opleiden, toeleiden en behouden van werkers in de zorg een krachtige impuls te geven. Deze beide moties geven een impuls aan het gesprek tussen ministerie, sociale partners en betrokkenen uit het onderwijsveld om gezamenlijk iets te doen aan het dreigende arbeidsmarktprobleem in de zorg. In februari 2007 treedt Bussemaker aan als staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport en gaat zij zelf actief aan de slag met de uitvoering van haar moties. In november 2007 verschijnt de Arbeidsmarktbrief ‘Werken aan de zorg’. In de brief staan de arbeidsmarkt beleidsvoornemens van het kabinet beschreven in de vorm van een actieplan. Het actieplan ‘werken aan de zorg’ vormt de basis voor een gerichte aanpak van het arbeidsmarktvraagstuk in de zorg. Het arbeidsmarktvraagstuk 2 De opgaven voor de zorgsector zijn evident. De arbeidsmarkt wordt krapper , terwijl de zorgvraag enorm gaat toenemen. In 2007 liet het rapport Regiomarge de resultaten zien van het jaarlijkse onderzoek naar de arbeidsmarkt van verpleegkundigen, verzorgenden en sociaal agogen voor de komende jaren. Het rapport presenteert een aantal scenario’s, maar concludeert welk van de in dit onderzoek ontwikkelde scenario’s ook werkelijkheid wordt, het aanbod van verzorgenden, werkzaam in verpleeg- en verzorgingshuizen, thuiszorg en gehandicaptenzorg schiet tekort bij de vraag. De belangrijkste conclusies zijn: 1
‘Werken aan de zorg’, Arbeidsmarktbrief 2007 , Kamerstuk II 2007/08, 29 282, nr 46
2 Windt, W. van der, E.J.E. Arnold, R.F. Keulen, RegioMarge 2007. De arbeidsmarkt van verpleegkundigen, verzorgenden en sociaal agogen 2007-2011, Prismant, Utrecht, augustus 2007
p5 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
-
dat de grootste knelpunten zullen zich voordoen bij verzorgenden niveau 3 dat het zal leiden, met name in de verpleging & verzorging, maar ook in de gehandicaptenzorg, thuiszorg, jeugdzorg en GGZ, tot tekorten aan de onderkant van de arbeidsmarkt is nog ruimte (niveau 1 en 2) in verpleging en verzorging groeit de behoefte aan verpleegkundigen (niveau 4 en 5) in de gehandicaptenzorg en de jeugdzorg groeit de behoefte aan pedagogisch medewerkers en medewerkers maatschappelijke zorg. Actieplan Werken aan zorg Het actieplan Werken aan zorg is in 2007 opgesteld. Het plan beschrijft de voornemens van het toenmalige kabinet op het gebied van arbeidsmarktbeleid in de zorgsector. Het actieplan is onderdeel van het algemene arbeidsmarktbeleid van het kabinet, gericht op het bundelen van krachten om mensen aan het werk te krijgen en te houden.
-
Het actieplan ‘Werken aan de zorg’ zet tegelijkertijd in langs drie lijnen: innovatie in zorgprocessen investeren in behoud van personeel vergroten van de instroom en doorstroom van nieuw personeel. In dat actieplan wordt het Stagefonds voor de zorg gepresenteerd als één van de acties om de instroom en doorstroom van nieuw personeel te vergroten. Het Stagefonds is een instrument dat het ministerie van VWS in overleg met de sociale partners in de zorgsector en (in een latere fase) de MBO-Raad en de HBO–Raad heeft vormgegeven. Het instrument is bedoeld om zorgorganisaties, door middel van een financiële tegemoetkoming, te stimuleren meer en betere stageplaatsen te realiseren. Vooropen Voor --en zijdeur zij deur open Met het Stagefonds wordt de voordeur naar de zorgsector opengezet. Door zorgorganisaties financieel tegemoet te komen door middel van een vergoeding per BPV-plaats, wordt de instroom en doorstroom van nieuw zorgpersoneel gestimuleerd. Meer BPV-plaatsen biedt per slot van rekening, meer ruimte voor de instroom en doorstroom van studenten in zorgopleidingen. Niet alleen de voordeur wordt opengezet, ook de zijdeur gaat met de Stagefondsregeling open. Naast MBO BOL/HBO regulier stageplaatsen subsidieert, de regeling ook BBL (en later HBO duaal) stageplaatsen. Op die manier wordt de doorstroom naar hogere functies in zorgorganisaties, gestimuleerd. Terwijl tegelijkertijd de mogelijkheid wordt gestimuleerd om vanuit een andere sector over te stappen naar de zorgsector. Achterdeur dicht di cht Indirect gooit het Stagefonds de achterdeur van de zorgsector dicht. Carrièremogelijkheden in de zorg, worden door de aantrekkelijkheid van interne doorstroom, naar hogere functies gestimuleerd. Daarnaast zet het Stagefonds ook in op de kwaliteit van stageplaatsen. Dat betekent bijvoorbeeld versterking van de werkbegeleiding en dat kan individuele medewerkers het gevoel geven meer uit hun baan te kunnen halen, omdat zij een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het opleiden van dat zo belangrijke toekomstige arbeidspotentieel. 1.2
Evaluatie
Het ministerie van VWS heeft halverwege de looptijd (2010) van de ontwikkeling van het Stagefonds, voorzien in een evaluatie van de subsidieregeling. Deze evaluatie moet inzicht geven in de effectiviteit van het Stagefonds als beleidsinstrument. Met de evaluatie beoogt het ministerie van VWS een onafhankelijk oordeel te verkrijgen over het bereiken van de doelen van het Stagefonds en over de wijze waarop deze worden gerealiseerd. p6 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Voor de evaluatie zijn door het ministerie van VWS drie hoofdvragen geformuleerd: 1 In welke mate heeft het Stagefonds in de onderzoeksperiode bijgedragen aan de doelstelling om het aantal stageplaatsen te vergroten voor zowel het MBO als het HBO? 2 In welke mate en hoe heeft het Stagefonds bijgedragen aan het verbeteren van de kwaliteit van stageplaatsen in de zorg? 3 In hoeverre draagt de wijze van uitvoering van het Stagefonds bij aan de doelstellingen van het Stagefonds? De beleidsevaluatie van het Stagefonds heeft betrekking op de studiejaren 2007 - 2008, 2008 - 2009 en 2009 - 2010. De evaluatie dient uitgevoerd te worden aan de hand van kwantitatieve gegevens over de periode 2007 - 2010 en aan de hand van kwalitatieve inzichten over de periode 2007 - 2010. 1.3
Leeswijzer
Dit onderzoeksrapport is een verslag van het gehele evaluatieonderzoek naar de werking van het Stagefonds. In de uitgebreide samenvatting zijn de uitkomsten van het onderzoek kort en bondig beschreven. De toelichting op die uitkomsten en de analyse die daarvoor zijn uitgevoerd, staat beschreven in dit onderzoeksrapport. Het volgende hoofdstuk bevat een beschrijving van de Stagefondsregeling. Hoe zit de regeling in elkaar en wat beoogt deze te bereiken? In hoofdstuk 3, ‘Evaluatie’, wordt de context uiteengezet waarin het Stagefonds opereert, staat tevens beschreven welke effecten op deze termijn van het Stagefonds mogen worden verwacht en langs welke onderzoeksmethode dit evaluatieonderzoek heeft plaatsgevonden. Hoofdstuk 4, ‘Meer’, gaat vervolgens in op de eerste hoofdvraag van het onderzoek, namelijk of en in welke mate het Stagefonds heeft bijgedragen aan de kwalitatieve ontwikkeling van het aantal stageplaatsen. Hoofdstuk 5, ‘Beter’, en hoofdstuk 6 ,‘Uitvoering en Effectiviteit’, doen hetzelfde voor de onderzoeksvragen twee en drie. Het rapport sluit af met een hoofdstuk conclusies en aanbevelingen. In het kernrapport ‘Gezamenlijke verantwoordelijkheid voor toekomstige arbeidskwaliteit’ staan de uitkomsten van dit onderzoek samengevat weergegeven. 1.4
Begrippen
Stageplaatsen Het Stagefonds subsidieert stageplaatsen. Doorgaans wordt de term stage alleen gebruikt om stageplaatsen in MBO BOL en HBO regulier aan te duiden. In dit onderzoeksrapport wordt de term stageplaatsen gebruikt om alle stages aan te duiden, waarvoor in het kader van het Stagefonds, een subsidie kan worden aangevraag. De term stageplaats dekt hier ook MBO BBL/ HBO duaal stageplaatsen. Student In het MBO en het HBO worden voor studenten verschillende termen gehanteerd. In dit onderzoek worden leerlingen/deelnemers in het MBO en studenten in het HBO allemaal aangeduid met de term student.
p7 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
2 De regeling Zorgorganisaties hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het aanbieden van stageplaatsen. De huidige ontwikkeling van stageplaatsen houdt echter de groeiende behoefte aan zorgpersoneel niet bij. Daar komt bij dat het creëren van stageplaatsen als duur wordt ervaren (onder andere kosten voor begeleiding van stagiairs, betalen van een stagevergoeding). Met het Stagefonds voor de zorgsector willen het ministerie van VWS en de betrokken sociale partners tegemoetkomen aan een deel van die kosten. Het fonds, feitelijk een subsidieregeling, biedt zorginstellingen een bijdrage in de kosten voor het realiseren van een stageplaats. 2.1
Het Stagefonds: vormgeving 2008
Het Stagef Stagefonds in het het kort kort Stagef onds in Vormgeving regeling bij instelling op 5 september 2008 Algemeen De ‘subsidieregeling stageplaatsen zorg’ is op 5 september 2008 gepubliceerd en heeft een looptijd van 4 jaar. Omdat de subsidies met terugwerkende kracht worden uitgekeerd, heeft de subsidieverlening feitelijk betrekking op stageplaatsen die zijn gecreëerd in de studiejaren 2007 - 2008 tot en met 2010 - 2011. Doel De doelstelling zoals geformuleerd bij instelling van het Stagefonds luidt: ‘Het stimuleren van de instroom en doorstroom van zorgpersoneel’. Het Stagefonds zet gericht in op het realiseren van ‘meer’ en ‘betere’ stageplaatsen. Door ‘meer’ stageplaatsen aan te bieden krijgt de instroom van zorgpersoneel aan de voorkant (direct vanuit het vervolgonderwijs) en de zijkant (instroom vanuit andere sectoren) een impuls. ‘Betere’ stageplaatsen zijn bedoeld om de uitstroom aan de achterkant te beperken. Enerzijds omdat goede stageplaatsen uitval uit het vak voorkomen en anderzijds omdat het aanbieden van goede stageplaatsen individuele medewerkers van zorgorganisaties medeverantwoordelijk maakt voor het opleiden van personeel. Ook dit gezamenlijk verantwoordelijkheidsgevoel draagt bij aan het behoud van zorgpersoneel. Achterliggend doel is dat bij de uitvoering van de regeling de administratieve lasten voor zorgorganisaties zo beperkt mogelijk moeten zijn. Vorm Het Stagefonds is een subsidieregeling en subsidieert gerealiseerde stageplaatsen (per fte) in zorgorganisaties die WTZ zijn toegelaten. Focus op Stageplaatsen (BOL, BBL en HBO regulier) uit een beperkt aantal opleidingen. Namelijk die opleidingen die vanuit het arbeidsmarktbeleid voor de zorg relevant zijn. Of anders gezegd daar waar de arbeidsmarktproblematiek het meest evident en urgent is. Budget udget BB De totale omvang van het Stagefonds bedroeg, bij instelling in 2008, 45 miljoen, uit te groeien tot 65 miljoen in het derde en vierde jaar. Uiteindelijk is er in het eerste jaar voor 63 miljoen uitgekeerd.
p8 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
2.1.1 Doel Arbeidsmarktprognoses laten (toekomstige) tekorten zien in een aantal disciplines. Juist op die plekken wordt het Stagefonds ingezet om het voor zorgorganisaties aantrekkelijker te maken om stageplaatsen aan te bieden. Uitgangspunt bij het opstellen van de regeling was de gedachte dat door zorginstellingen te faciliteren meer stageplaatsen aan te bieden, onderwijsinstellingen in staat zouden worden gesteld meer studenten aan te nemen. Zodat op de langere termijn de instroom van nieuw zorgpersoneel zou toenemen. Behalve het stimuleren van het kwantitatieve aanbod van stageplaatsen is het verbeteren van de kwaliteit van stages belangrijk om uiteindelijk het studie- en beroepsrendement te verhogen. Goede stages veronderstellen kwalitatief hoogwaardige begeleiding, waardoor het studierendement zal toenemen. En hoe beter de stage-ervaring, hoe vaker studenten kiezen voor een baan in de zorg. Dit heeft een positief effect op het beroepsrendement. Met een looptijd van slechts drie jaar is het nu nog te vroeg om iets zeggen over de effecten van het Stagefonds op studie- en beroepsrendement. Voor toekomstige onderzoeken naar de werking van het instrument is het belangrijk ook te kijken naar deze twee aspecten. In dit onderzoek worden ze verder buiten beschouwing gelaten. 2.1.2 Doelstellingen Het doel van het Stagefonds is ‘meer’ en ‘betere’ stageplaatsen te realiseren. Het begrip beter is bij instelling van het Stagefonds niet gedefinieerd. Ook zijn er geen meetbare doelstellingen vastgesteld.
-
De doelstelling om ‘meer’ stageplaatsen te creëren is vertaald in drie meetbare doelstellingen. 1 Te weten : 10% meer MBO BOL stageplaatsen 10% meer HBO regulier stageplaatsen 20% meer MBO BBL stageplaatsen. Bovenstaande doelstellingen zijn door de sociale partners in het arbeidsmarktoverleg voorgesteld en vervolgens voorgelegd aan de minister. De minister heeft deze doelstellingen overgenomen. 2.1.3 Vorm Het Stagefonds is een subsidieregeling die zorgorganisaties moet stimuleren meer en betere stageplaatsen aan te bieden. Een eenvoudige, administratief lichte regeling was daarom uitgangspunt bij het opstellen ervan. Zorgorganisaties moesten zonder al te veel inspanning een bijdrage kunnen ontvangen, zodat alle tijd en energie gestoken kon worden in het feitelijk realiseren van meer en betere stageplaatsen.
-
In de opzet van de regeling is daarom heel bewust een aantal keuzes gemaakt. Keuzes die de administratieve lasten zo beperkt mogelijk moeten houden. Het Stagefonds keert daarom: standaard normbedragen uit voor BOL/HBO regulier en BBL (en later ook HBO regulier) achteraf uit, dat wil zeggen na afronding van het schooljaar niet geoormerkt geld uit.
1
Het betreft hier een toename van het aantal stageplaatsen, binnen de Stagefonds
opleidingen die sinds het eerste Stagefonds jaar onderdeel uitmaken van de regeling, ten opzichte van het nuljaar 2007 - 2008. In paragraaf 4.3 volgt een nadere omschrijving van de gehanteerde methodiek in dit evaluatieonderzoek.
p9 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Verder is de procedure voor het feitelijk aanvragen van de subsidie zo vormgegeven dat zorgorganisaties er, in principe, nauwelijks werk aan hebben. Aanvragen worden vooraf door VWS ingevuld en opgestuurd aan zorginstellingen. Die aanvragen worden gebaseerd op gegevens die bekend zijn en aangeleverd worden door het onderwijs. Voor de administratieve bijdrage die onderwijsinstellingen leveren, ontvangen zij jaarlijks een tegemoetkoming. Deze bedraagt € 2.500,- per instelling. In het eerste jaar ontvingen ROC’s een hogere vergoeding, omdat de werkzaamheden meer tijd kostten dan aanvankelijk gedacht als gevolg van een herinrichting van het administratieve systeem. 2.1.4 Berekening subsidiebedrag Het Stagefonds keert vergoedingen uit per stageplaats omgerekend naar fte. Dat betekent dat op basis van de stagecontracten, die student en zorgorganisatie sluiten, alle werkelijk gelopen stage-uren in kaart worden gebracht. Vervolgens wordt het totaal aan uren BOL/ HBO regulier, BBL verzorgende niveau 3, BBL(overige opleidingen) en HBO duaal omgerekend naar fulltime stageplaatsen. Een full time stageplaats BBL/ HBO duaal omvat 1.280 uur en een stageplaats BOL/ HBO regulier 1.440 uur. Tenslotte wordt bepaald welk deel van de stage valt in het subsidiejaar waarover wordt uitgekeerd. Daarvoor wordt het voltijds equivalent van de volledige stageplaats vermenigvuldigd met het aandeel van het studiejaar waarin de stage gelopen is. Het totaal in stageplaatsen (in fte) dat uit deze berekening volgt, wordt afgezet tegen het totaal beschikbare budget en daaruit volgen dan de normbedragen BOL/HBO regulier, BBL/HBO duaal en BBL verzorgende (niveau 3). In de tabel hieronder is de hoogte van de normbedragen door de jaren heen uiteengezet: Tabel 1 Ontwikkeling normbedragen
Opleiding MBO - BOL MBO - BBL (niveau 3) MBO - BBL (niveau 4) MBO - BBL verpleging HBO - regulier HBO - duaal (niveau 5) HBO - duaal verpleging
2007 --2008 1.701 3.257 -
2008 --2009 1.860 3.323 1.392 2.968
2009 - -2010 2.182 3.459 1.293 1.293
1.701 -
1.860 1.392 2.968
2.182 1.293 1.293
Het betreft hier normbedragen per fte stageplaats, in euro’s. 2.1.5 Focus regeling Het Stagefonds richt zich specifiek op die opleidingen die voor het arbeidsmarktbeleid het meest relevant zijn. Met het oog op de grote tekorten verzorgende niveau 3, geldt voor de BBL variant van deze opleiding een apart, hoger subsidiebedrag. De focus van de regeling ligt bij het MBO. Daarnaast doet ook een aantal HBO-opleidingen mee in de regeling. Stageplaatsen HBO duaal vallen in eerste instantie buiten de regeling omdat in deze opleidingsvariant de student in dienst is van de werkgever. Voor een BBL-student geldt in principe hetzelfde. Echter gezien de prioriteit op doorstroom van MBO-functies, valt een aantal BBL-opleidingen vanaf 2008 al onder de regeling. Meer specifiek, voor alle MBO niveau 3 opleidingen subsidieert het Stagefonds zowel BOL- als BBL-stageplaatsen (verzorgende, pedagogisch medewerker en medewerker maatschappelijke zorg). p 10 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
-
-
-
Participerende opleidingen vanaf 2008 zijn: verpleegkundige, niveau 4 (BOL) verzorgende, niveau 3 (BOL en BBL) helpende Zorg, niveau 2 (BOL) zorghulp, niveau 1 (BOL) maatschappelijke zorg, niveau 4 (BOL) maatschappelijke zorg, niveau 3 (BOL en BBL) helpende zorg en welzijn, niveau 2 (BOL) pedagogisch medewerker, niveau 4 (BOL) pedagogisch medewerker, niveau 3, BOL en BBL) helpende welzijn, niveau 2, (BOL) verpleegkundige niveau 5 sociaal pedagogische hulpverlening niveau 5 maatschappelijk werk en dienstverlening niveau 5 social Work niveau 5. 2.1.6 Budgetverdeling Stagefonds Ook bij de verdeling van het totaalbudget is de situatie en de opgave op de arbeidsmarkt als uitgangspunt genomen. Dat leidt tot een volgende verdeling van het budget: Circa 60% van het budget is voor stageplaatsen voor opleidingen tot zorghulpen, helpenden, sociaal agogen, verzorgenden, verpleegkundigen en sociaal pedagogische hulpverleners. Het gaat hier om BOL-opleidingen en een aantal HBO-opleidingen (de reguliere variant). De overige 40% is bestemd voor stageplaatsen BBL van verzorgenden, pedagogische medewerkers en medewerkers maatschappelijke zorg. Daarnaast is bij de verdeling van de middelen afgesproken zoveel mogelijk rekening te houden met de uitgangspunten die daarover zijn afgesproken in het algemene arbeidsmarktbeleid. Daar gold het uitgangspunt dat het grootste deel van het budget ten goede komt aan de langdurende zorg (care). In feite heeft dit uitgangspunt in de praktijk geleid tot een budgetverdeling van het Stagefonds waarbij 70% van het beschikbare budget bestemd is voor de care en 30% voor de cure. De keuze voor een focus in de care hangt samen met het feit dat juist in de care de arbeidsmarktvraagstukken de komende periode het meest aan de orde zullen zijn. Daarnaast komen sinds 2007, via het opleidingenfonds, al extra middelen terecht in de cure. 2.2
Aanpassing regeling
In december 2008 heeft het Stagefonds voor het eerst uitgekeerd. De uitkering betrof het aantal gerealiseerde stageplaatsen over het schooljaar 2007 - 2008 op basis van de in de vorige paragraaf vermelde uitgangspunten en afspraken. Na uitkering in het eerste jaar, is de regeling in september 2009 op een aantal onderdelen aangepast.
-
2.2.1 Uitbreiding reikwijdte Stagefonds: Ten aanzien van de opleidingen vallend binnen het Stagefonds is, bij de wijziging in 2009 vastgesteld dat: de HBO-opleiding pedagogiek wordt toegevoegd aan de lijst opleidingen van welke het Stagefonds stageplaatsen subsidieert alle BBL/HBO duaal opleidingen waarvoor in het eerste Stagefondsjaar alleen de BOL/HBO regulier opleiding onder de werking van het Stagefonds viel, worden onderdeel van het Stagefonds. Deze aanpassing hangt direct samen met de gedeeltelijke overheveling van de NZA beleidsregels naar het Stagefonds.
p 11 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
-
-
-
-
Voor deze opleidingen wordt een apart normbedrag bepaald. Dat normbedrag ligt lager dan die voor de de BBL-opleidingen niveau 3 opleidingen die sinds het eerste jaar onderdeel uitmaken van de regeling (verzorgende, medewerker maatschappelijke zorg en pedagogisch medewerker). 1 het particulier onderwijs wordt onderdeel van het Stagefonds BBL en HBO duaal stageplaatsen vallen alleen onder het Stagefonds, wanneer het een initiële opleiding betreft. 2.2.2 Uitbreiding financiële middelen Het Stagefonds wordt in omvang uitgebreid door overheveling van de scholingsmiddelen die gekoppeld zijn aan de NZA-beleidsregels. Deze scholingsmiddelen, bedoeld voor het financieren van BBL-trajecten, zijn na invoering van integrale tarieven niet langer geoormerkt. Om ervoor te zorgen dat ze beschikbaar blijven voor scholing, worden ze per 2009 (gedeeltelijk) overgeheveld naar het Stagefonds. Voor de verschillende branches betekent dat het volgende: Gehandicaptenzorg (GZ): gedeeltelijke overheveling van middelen, tot een maximum van 1.100,-. Het overige deel middelen blijft beschikbaar voor de branche en wordt op macroniveau anders ingezet Geestelijke Gezondsheidszorg (GGZ): gedeeltelijke overhevelingvan middelen, tot een maximum van 1.100,-. Het overige deel middelen blijft beschikbaar voor de branche, wordt op macroniveau anders ingezet Verpleging & Verzorging (V&V): volledige overheveling van middelen. Conform de oude regeling was er 808,- beschikbaar, met overheveling wordt afgesproken dit bedrag op maximaal 1.100,- uit te laten komen Voor de branches waarvoor geen NZA beleidsregels bestaan of waar het bedrag lager is dan 1100,- zijn door VWS extra middelen ter beschikking gesteld. De totale omvang van het Stagefonds varieert over de jaren. In onderstaande tabel is die ontwikkeling inzichtelijk gemaakt. Tabel 2 Samenstelling Stagefonds
2007 --- 2008
2008 --- 2009
2009 --- 2010
2010 --- 2011
Gereserveerde bedragen bij de start in 2008 Korting Stagefonds (VWS bezuinigingen) Arbeidsmarktbeleid Wmo 2008 Regulier arbeidsmarkt- en onderwijsbeleid VWS Niet doorgaan zorgbeurs (2009) Overheveling middelen uit NZAbeleidsregels Begroting VWS (sectoren zonder NZA-regels) PvA arbeidsmarkt Jeugd
45
55
65
65
Totaal
63
-26 10 8 10 25
25
25
8
8
8
1
1
1
99
99
73
Bedragen in bovenstaande tabel zijn bedragen in miljoenen euro’s
1
In dit onderzoek wordt het particulier onderwijs verder niet apart inzichtelijk gemaakt.
p 12 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
-
-
-
-
-
Aanvullende opmerkingen bij deze tabel In de brief bij het aanvraagformulier Stagefonds aan de zorgorganisaties (september 2008) staat aangegeven dat er 59 miljoen beschikbaar is voor het Stagefonds over het stagejaar 2007 2008. In totaal doen zorgorganisaties voor 63 miljoen euro aan aanvragen. Die extra 4 miljoen euro is gefinancierd met behulp van extra middelen regulier arbeidsmarkt- en onderwijsbeleid van VWS. Deze waren oorspronkelijk geraamd op 4 miljoen euro, maar dragen uiteindelijk voor 8 miljoen euro bij. In 2008 is, naar aanleiding van het amendement De Vries, € 10 miljoen binnen het innovatiebudget van de zorg vrijgespeeld ten behoeve van de instelling van de zorgbeurs. De bedoeling was helpenden, verzorgenden en verpleegkundigen met een eigen budget een vervolgstudie in de zorg te kunnen laten starten. De gereserveerde middelen zijn toegevoegd aan het Stagefonds. In de informerende brief aan zorgorganisatie over het Stagefonds 2008 - 2009 (mei 2009) is vermeld dat er voor dat jaar 89 miljoen euro beschikbaar is voor het Stagefonds. Uiteindelijk komt het beschikbaar budget uit op 99 miljoen euro omdat de zorgbeurs niet doorgaat en besloten wordt deze middelen onder te brengen in het Stagefonds. Het gereserveerde bedrag Stagefonds voor het jaar 2010 - 2011 zal lager uitvallen dan de 65 miljoen euro zoals bij aanvang begroot. De algemene bezuinigingsopdracht van VWS voor 2010 - 2011 heeft ertoe geleid dat eenmalig op het Stagefonds voor een bedrag van 26 miljoen euro bezuinigd is. Onlangs heeft het kabinet besloten de Stagefondsregeling na 2011 structureel voort te zetten. 2.2.3 Het karakter verandert Het Stagefonds is in 2008 ingesteld als arbeidsmarktinstrument. Dat betekent dat bij de vormgeving van de regeling destijds een aantal bewuste keuzes is gemaakt dat heel gericht bedoeld was om de arbeidsmarkt in de zorgsector te beïnvloeden. Een van die keuzes betrof het uitkeren van een substantieel hoger normbedrag aan BBL-opleidingen niveau 3. Het betreft hier de opleidingen verzorgenden, medewerker maatschappelijke zorg en pedagagisch medewerker. Door de aanpassingen in de afgelopen jaren is het karakter van het Stagefonds gaan verschuiven. Er is niet langer sprake van primair een arbeidsmarktinstrument. Met de overheveling van de scholingsmiddelen van de NZA beleidsregels kreeg het Stagefonds naast de arbeidsmarktfunctie ook een scholingsfunctie.. De overheveling van middelen betekende ook een uitbreiding van het opleidingen aanbod vallend binnen het Stagefonds. Daarmee werd het mogelijk voor een grotere range aan stageplaatsen subsidie aan te vragen. Daarmee nam het aantal gesubsidieerde stageplaatsen, los van het feit dat het Stagefonds moet leiden tot meer stageplaatsen, per definitie toe. Gevolg hiervan was een daling van de normbedragen door de jaren heen. Voor een overzicht van de ontwikkeling van die normbedragen zie hoofdstuk 4 ‘Meer’. 2.3
Het Stagefonds: hoe werkt het?
De procedure voor het aanvragen van Stagefonds subsidie verloopt jaarlijks volgens een vaste procedure. Deze is hieronder, in chronologische volgorde uiteengezet. April Onderwijsinstellingen (raden van bestuur) krijgen een brief met het verzoek tot aanleveren van gegevens volgens een bijgeleverd format. -
In het eerste jaar (2008) liep het aanleveren van gegevens via VWS. In het tweede en het derde jaar via Cailibris. Inmiddels is er per onderwijsinstelling één contactpersoon aangewezen.
p 13 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Mei/juni Zorgorganisaties (concerns en/of individuele leerbedrijven) worden benaderd door Calibris om na te gaan welke leerbedrijven tot welk zorgconcern behoren. Op basis van deze gegevens wordt vervolgens een lijst met potentiële subsidie-aanvragers opgesteld. Juli Onderwijsinstellingen leveren gegevens aan zodat gestart kan worden met het berekenen van de aanvragen per zorgorganisatie. Die procedure is als volgt: - alle opgegeven, gelopen stages, worden omgerekend naar fte - op basis van het totaal aantal fte BOL/HBO regulier en BBL/HBO duaal worden de normbedragen vastgesteld (voor berekening van fte zie paragraaf 2.1) - met deze normbedragen worden vervolgens de aanvraagformulieren voor zorgorganisaties ingevuld. Augustus Eind augustus ontvangen zorgorganisaties een ingevuld aanvraagformulier. Met het verzoek deze te controleren en uiterlijk half oktober terug te sturen aan VWS. Oktober Uiterlijk half oktober sturen zorgorganisaties een getekend aanvraagformulier terug naar VWS. Pas na ontvangst van het getekende formulier is de aanvraag definitief. Indien zorgorganisaties niet akkoord gaan met de gegevens zoals vermeld op het formulier kunnen zij een eigen, aanvullende aanvraag indienen. Deze moet vergezeld worden van een accountantsverklaring. De aanvullende aanvraag moet binnen zijn op de gestelde deadline medio oktober. December Eind december keert VWS de Stagefondsvergoedingen uit aan alle zorgorganisaties. Onderwijsinstellingen ontvangen een vergoeding voor de geleverde administratieve inspanningen.
p 14 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
3 Evaluatie 3.1
Opmerkingen vooraf
De evaluatie van het Stagefonds vindt plaats in het derde uitvoeringsjaar van de regeling en beoogt een onafhankelijk oordeel te geven over het bereiken van de doelen van het Stagefonds en de wijze waarop deze worden gerealiseerd.
-
-
-
-
Bij de start van het evaluatieonderzoek heeft AEF een aantal aandachtspunten waargenomen die mede de onderzoeksmethodiek bepalen: Het Stagefonds heeft doelstellingen geformuleerd voor het realiseren van meer stageplaatsen, maar er is geen nulmeting uitgevoerd. Het begrip ‘een goede stageplaats’ is niet gedefinieerd. Voor de doelstelling ‘beter’ zijn geen concrete doelstellingen geformuleerd. Tevens heeft er geen nulmeting plaatsgevonden. De regeling is in opzet eenvoudig en vraagt van zorgorganisaties relatief weinig inspanning. De administratieve last voor onderwijsinstellingen kan zwaarder uitvallen dan verwacht, omdat de procedure veronderstelt dat instellingen een administratie bijhouden die zo om te zetten is in het format waarin VWS, later Calibris, gegevens wenst te ontvangen. Overigens zal dat met name in de beginjaren tot problemen kunnen leiden. Op den duur zal gewenning en aanpassing van de eigen administraties kunnen optreden. ROC’s waren al verplicht gegevens te verstrekken aan DUO. In theorie zou er daarom geen sprake moeten zijn van extra lasten. Strikte sturing op naleving van die plicht tot het aanleveren van gegevens is OCW pas later gaan uitvoeren dan de invoering van het Stagefonds. Daarmee werden onderwijsinstellingen vanuit een andere hoek geconfronteerd met het belang van, op een andere manier dan voorheen, aanleveren van gegevens. In het HBO bestaat geen plicht tot het aanleveren van stagegegevens. De stageadministratie in HBO instellingen is sterk verschillend. De omvang van het totale Stagefondsbudget is toegenomen in het tweede jaar. Feitelijk zijn het echter geen nieuwe middelen voor de zorgsector. De middelen zijn elders weggehaald en toegevoegd aan het Stagefonds. De hoogte van de normbedragen is rechtstreeks afhankelijk van het aantal ingediende, gerealiseerde stageplaatsen. Wanneer de doelstelling van meer stageplaatsen wordt gehaald, dan betekent dit automatisch een daling van de normbedragen in de latere Stagefondsjaren. In de beginperiode is hiermee rekening gehouden door het totaal beschikbare budget te laten oplopen van 45 miljoen naar 65 miljoen euro. Desalniettemin is de rek er op een gegeven moment uit. 3.1.1 Uitgangspunten onderzoek AEF heeft tijdens het evaluatieonderzoek een aantal uitgangspunten gehanteerd:
-
Inhoudelijk het Stagefonds is één van de vele gebeurtenissen in de zorg, die van invloed (kunnen) zijn op de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen de precieze factor van invloed van elke gebeurtenis is niet te duiden en zal bovendien ook verschillen per branche en regio AEF probeert daarom ook niet het autonome effect van het Stagefonds op de ontwikkeling in aantallen en kwaliteit van stageplaatsen inzichtelijk te maken. Dit onderzoek zoekt naar een verklaring die het effect (positief, negatief of neutraal) van het Stagefonds plausibel maakt.
p 15 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
-
Procesmatig zoveel mogelijk aansluiten op bestaande informatiestructuren en bronnen beperken van de (administratieve) lasten voor deelnemers aan het onderzoek om doelredenering te voorkomen en de kwaliteit van de ontvangen informatie te verifiëren, heeft AEF een grote diversiteit aan onderzoeksinstrumenten en (informatie)bronnen gebruikt het ontbreken van een definitie en nulmeting ten aanzien van de kwaliteit van stageplaatsen, vraagt om een zorgvuldige onderzoeksmethode (definiëring van het concept en aanpak evaluatie) 3.2
Ontwikkelingen
Bij de voorbereiding van het onderzoek heeft AEF, in afstemming met de begeleidingscommissie, een aantal ontwikkelingen geïdentificeerd. Ontwikkelingen die gedurende de Stagefondsperiode hebben plaatsgevonden en die van invloed zijn geweest op de kwantiteit van kwaliteit van stageplaatsen. Dit gegeven leidt voor AEF tot de conclusie dat het evaluatieonderzoek alleen een plausibel effect van het Stagefonds, en niet een causaal verband, kan aantonen. Daarnaast vormen deze ontwikkelingen belangrijke referentiegegevens in het onderzoek door de impact van het Stagefonds in verhouding tot de (ervaren) impact van andere relevante ontwikkelingen te plaatsen. De ontwikkelingen die in het onderzoek in ogenschouw zijn genomen vallen uiteen in drie categorieën: a algemene ontwikkelingen b ontwikkelingen in de zorg c ontwikkelingen in het onderwijs.
-
-
-
-
-
A Algemene ontwikkelingen Alg emene ontwikkelingen Economische recessie: studenten studeren langer als gevolg van de economische recessie, hierdoor is er een grotere groei van het aantal zorg- en welzijnsstudenten dan in eerste instantie geraamd. Zorgberoepen worden aantrekkelijker vanwege het arbeidsmarktperspectief in de zorg. Bezuinigingen: druk op tarieven leidt tot focus op bedrijfsvoering en financiën op orde, prioritering van inzet van middelen waarbij het stagebudget moet concurreren met andere prioriteiten. B Ontwikkelingen in de zorg Raming arbeidsproblematiek in de zorg: zorgorganisaties zijn zich steeds meer bewust van de toekomstige arbeidsmarktknelpunten en hun eigen verantwoordelijkheid voor het opleiden, binden en boeien van personeel. Nieuwe financieringssystematiek (AWBZ, Wmo en ZVW): zorgorganisaties worden geconfronteerd met onzekerheid over inkomsten. Er ontstaat een focus op financiën en bedrijfsvoering als gevolg van de introductie van marktwerking. Enerzijds leidt dit tot een voorzichtiger uitgavebeleid en anderzijds tot meer aandacht voor het opleidingsniveau van de medewerker om kwaliteiten gerichter in te zetten (kosten/baten afweging). Veranderende zorgvraag: scherpere sturing op competenties (vraaggericht), meer behoefte aan specialisten en een hoger opleidingsniveau voor zwaardere zorg. Kleinschalig wonen: de nieuwe manier van werken leidt tot een focus op de ontwikkeling van de eigen medewerkers boven de stagiars. Zorgorganisaties streven kortom naar een gerichtere inzet van competenties.
p 16 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
-
-
-
C Ontwikkelingen in het onderwijs Competentiegericht onderwijs: opleiden in de praktijk komt centraal te staan. De nieuwe vorm van onderwijs leidt tot hogere eisen aan kwaliteit en inhoud van stages en vraagt een coachende vorm van leren. Kwaliteit/niveau van studenten: vanuit de zorgorganisatie is er commentaar op het niveau van de leerlingen (beperkte vakbekwaamheid). Anderzijds zijn de leerlingen veeleisender ten aanzien van de kwaliteit, vergoeding en begeleiding van stages. Verschuivende verantwoordelijkheden voor opleiden in de zorg: van zorg (in service opleiding) naar onderwijs (MBO-V, HBO-V) naar meer gezamenlijke verantwoordelijkheid van onderwijs en zorg ten aanzien van opleiden. Opleiden in de zorg Het opleiden van nieuwe medewerkers voor de zorgsector is door de jaren heen aan veranderingen onderhevig geweest. Voor dit onderzoek is het belangrijk, zonder in detail de hele ontwikkeling van opleiden in de zorg te beschrijven, kort stil te staan bij de verandering in het zorgonderwijs die in 1997 heeft plaatsgevonden. Van zorg Van oudsher worden zorgmedewerkers opgeleid binnen zorgorganisaties. Het gaat hier om het zogenaamde in-service onderwijs. In de jaren ‘80 en ‘90 van de vorige eeuw groeide de kritiek op de in-service opleidingen in de verpleging. De kritiek richtte zich met name op de ‘smalle’ manier van opleiden, te veel gefocust op de organisatie en daarmee branche waarbinnen de student zijn of haar opleiding genoot. De algemene gedachte was dat verpleegkundigen en verzorgenden veel breder inzetbaar zouden moeten zijn en daarom veel breder opgeleid moesten worden. In het begin van de jaren 80 ontstonden in verschillende hogescholen in Nederland de eerste HBO-V opleidingen. In die opleidingen lag de focus op het breed opleiden van zorgpersoneel. De financiering van het zorgonderwijs lag echter nog bij het ministerie van VWS. Via Via V onderwijs In 1997 is besloten de macro-financiering van het zorgonderwijs over te hevelen naar het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. Het in-service onderwijs kwam daarmee onder druk te staan en verdween langzaam uit het opleidingsbeeld. Sindsdien ligt de verantwoordelijkheid voor het opleiden van verzorgenden en verpleegkundigen (MBO en HBO) bij ROC’s en hogescholen. Zorgorganisaties spelen nog steeds een rol in het onderwijs, namelijk daar waar het gaat om het opdoen van praktijkervaring in de vorm van stages. Naar aar een gezamenlijke verantwoordelijkheid NN De ontwikkelingen in de laatste jaren laten een beweging zien waarin zorg en onderwijs veel meer gezamenlijk vorm en inhoud geven aan de zorgopleidingen. De wederzijdse afhankelijkheid is groot en daarmee is een gezamenlijke verantwoordelijkheid steeds noodzakelijker. In het beroepsonderwijs staat het praktijkleren centraal en gelden er vanwege zwaardere specialistische zorg strengere eisen uit de praktijk. De zorg staat voor productiviteitsen kwaliteitsuitdagingen als gevolg van de toekomstige arbeidsmarktkrapte waarbij het onderwijs een deel van het nieuwe potentieel aanlevert. Versterkt door de invoering van het CGO worden curricula steeds vaker in samenspraak ontwikkeld, geven zorgmedewerkers inhoudelijke cursussen en trainingen in het onderwijs en begeleidt het onderwijs werkbegeleiders in de zorg.
p 17 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Tot slot In de periode 2008 - 2010 (de Stagefondsjaren) hebben er zowel in de zorg- als in de onderwijssector veel ontwikkelingen plaatsgevonden die van invloed kunnen zijn op de kwaliteit en op de kwantiteit van stageplaatsen. Verondersteld wordt dat met name de financiële ontwikkelingen (bezuinigingen, nieuwe financieringssystematiek) een negatief effect hebben gehad op stageplaatsen. Zorgorganisaties ervaren als gevolg daarvan een druk op inkomsten en kosten en zullen hierdoor opleiden niet als eerste prioriteit oormerken. De nieuwe veeleisendheid van studenten maakt dat het voor zorgorganisaties steeds moeilijker wordt passende stageplaatsen aan te bieden. Daartegenover staat dat er een aantal ontwikkelingen heeft plaatsgevonden waarvan een positief effect op de ontwikkelingen van stageplaatsen binnen de zorg verondersteld mag worden. De verwachting is dat met name de economische crisis, de toenemende zorgvraag en het competentiegericht onderwijs een positieve invloed hebben gehad. De economische crisis heeft een positief effect op het aantal mensen dat kiest voor de zorg. De toenemende zorgvraag leidt tot een grote druk op de zorgarbeidsmarkt waardoor het besef kan ontstaan dat opleiden en begeleiden van stagiairs een belangrijk onderdeel is van de toekomstbestendigheid van de organisatie. Ontwikkelingen als kleinschalig wonen, een toenemende zorgvraag, maar ook druk op de zorgvraag, dwingen zorgorganisaties om beter na te denken over het soort personeel (niveau en opleiding) dat bij de nieuwe ontwikkelingen past. De verwachting is dat de historie in het opleiden in de zorg door al deze ontwikkelingen heen speelt en dat de invoering van het CGO een nieuwe impuls heeft gegeven aan de aandacht voor de kwaliteit van opleiden. Een plausibel verhaal Kortom, er is sprake van een veelheid aan ontwikkelingen die op de één of andere manier een effect, negatief of positief, hebben gehad op het aantal en de kwaliteit van stageplaatsen in de zorgsector. De precieze factor van invloed van ieder van deze ontwikkelingen is niet te verklaren. Bovendien zal die per branche en regio ook verschillend zijn. In dit onderzoek wordt daarom niet gepoogd het autonome effect van het Stagefonds op de ontwikkeling in aantallen en kwaliteit van stageplaatsen inzichtelijk te maken. Dit onderzoek zoekt naar een verklaring die het effect (positief, negatief of neutraal) van het Stagefonds plausibel maakt. 3.3
Aanpak
Bij de start van het onderzoek zijn door de opdrachtgever - het ministerie van VWS - drie hoofdvragen gesteld: 1 In welke mate heeft het Stagefonds in de onderzoeksperiode bijgedragen aan de doelstelling om het aantal stageplaatsen te vergroten voor zowel het MBO als het HBO? 2 In welke mate en hoe heeft het Stagefonds bijgedragen aan het verbeteren van de kwaliteit van stageplaatsen in de zorg? 3 In hoeverre draagt de wijze van uitvoering van het Stagefonds bij aan de doelstellingen van het Stagefonds? Per hoofdvraag is een aantal thema’s benoemd dat in het onderzoek aan de orde komt. Door deze thema’s te onderzoeken, zullen uiteindelijk de hoofdvragen beantwoord kunnen worden. Deze thema’s zijn opgenomen in de volgende evaluatiekader.
p 18 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Tabel 3 Evaluatiekader
Hoofdvraag
Onderzoeksthema’s
Ontwikkeling aantal stageplaatsen in de zorg (‘Meer’)
- trends in aantallen stageplaatsen - relatie met studentenaantallen - ontwikkelingen in branche en regio
Ontwikkeling kwaliteit van stages (‘Beter’)
- omvang stagebegeleiding - professionaliteit stagebeleid - kwalitatieve aansluiting tussen vraag en aanbod - samenwerking tussen onderwijs en zorg
Bijdrage wijze van uitvoering aan doelrealisatie
- effectiviteit - doelmatigheid - bruikbaarheid - zorgvuldigheid - neveneffecten
3.3.1 Hypothesen De ’hoofdvragen 1 en 2 worden iedere keer in twee stappen onderzocht: Stap 1: we brengen een ontwikkeling in beeld (ontwikkeling van aantal of kwaliteit) Stap 2: we maken plausibel in hoeverre die ontwikkeling bepaald is door het Stagefonds. Bovenstaande stappen komen terug in de hypothesen die zijn geformuleerd ter voorbereiding op het onderzoek. Aangezien in dit onderzoek niet gepoogd wordt het autonome effect van het Stagefonds op de ontwikkeling in aantallen en kwaliteit van stageplaatsen inzichtelijk te maken (zie vorige paragraaf) wordt in de hypothese een indirecte relatie gelegd tussen het Stagefonds en het effect (positief, negatief of neutraal). Kwantiteit Hypothese 1: het aantal stageplaatsen BOL, BBL, HBO regulier en HBO duaal is gestegen. Hypothese 2: deze stijging van het aantal stageplaatsen is indirect te danken aan het Stagefonds. Kwaliteit Hypothese 3: de kwaliteit van stageplaatsen is verbeterd in de periode 2008 - 2010. Hypothese 4: deze kwaliteitsverbetering is indirect te danken aan het Stagefonds. Uitvoerbaarheid Hypothese 5: het Stagefonds is een eenvoudige en doelmatige regeling Hypothese 6: het Stagefonds prikkelt tot het maken van andere afwegingen, keuzes op het gebied van stages en stagebeleid met als gevolg meer en betere stages. Voor elk van deze hypothesen zijn toetsingscriteria vastgesteld. Of anders gezegd criteria op basis waarvan in de analyse gesteld kan worden of de hypothese aangenomen of verworpen moet worden. In bijlage VIII is een overzicht opgenomen van die criteria per hypothese. 3.3.2 Nulmeting Voor een goede analyse van de invloed van het Stagefonds, is het nodig een uitgangspositie, een nuljaar, te definiëren. Eventuele effecten kunnen tegen de situatie in dit nuljaar afgezet worden.
p 19 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Verzending aanvraagformzorg
Onderwijs – gegevens aanleveren
Uitkering SF 07-08
Vaststelling regeling
Versturen beschikkingen Deadline indienen aanvraag
1e officiële communicatie naar veld
april/mei ‘08
juli ‘08
sept‘08
okt‘08
nov‘08
dec‘08
Figuur 1 Tijdslijn Stagefonds 2007 - 2008. In deze tijdslijn is de procedure van aanvragen, toekennen en uitkeren voor het eerste Stagefonds jaar uiteen gezet. In de daaropvolgende jaren verloopt de procedure op een zelfde wijze
Vanaf het moment van vaststelling van de regeling en de eerste communicatie daarover naar het veld kan pas een effect van het Stagefonds verwacht worden in het veld. Het Stagefonds keert in het eerste jaar met terugwerkende kracht uit over het schooljaar 2007 - 2008. In dit jaar kan nog geen effect van het Stagefonds zichtbaar zijn. Vandaar dat dit jaar als nuljaar wordt gehanteerd in dit evaluatieonderzoek. 3.3.3 Methode De werkwijze van AEF is opgebouwd uit de volgende vijf onderdelen: 1 bureauonderzoek en data-analyse 2 kwantitatief veldwerk 3 toetsing en verdieping 4 confrontatie 5 rapportage en reflectie. Door de combinatie van diverse onderzoeksinstrumenten worden de thema’s vanuit verschillende invalshoeken onderzocht. AEF heeft expliciet gekozen voor een combinatie van kwantitatief bureauonderzoek en veldwerk en kwalitatieve toetsing en verdieping in de sector (onderwijs en zorg).Uit de kwantitatieve analyse volgen bepaalde ontwikkelingen (stijging, daling, positief, negatief). De daadwerkelijke duiding (het in de context plaatsen van ontwikkelingen en keuzes in de periode 2008-2010) vindt plaats op basis van bestaande bronnen en onderzoeken en op basis van input uit de sector. De volgende tabel laat op hoofdlijnen zien welke (combinatie van) instrumenten een antwoord geven op de onderzoeksvragen. Tabel 4 Aansluiting onderzoeksaanpak en evaluatiekader
Onderdeel OOO Onderzoeksaanpak nderzoeksaanpak
Meer stages (kwantiteit)
Bureauonderzoek en data-analyse analyse data -Bureauonderzoek Data-analyse
● ● p 20 GV153/Rapp/001P
Betere stages (kwaliteit)
Uitvoering Stagefonds
●
Andersson Elffers Felix
Kwantitatief veldwerk Enquête zorgorganisaties en onderwijsinstellingen Peiling onder het Panel Verpleging & Verzorging (NIVEL)
●
●
●
●
●
Toetsing en verdieping Interviews Casestudies
● ●
● ●
● ●
Confrontatie Panelgesprekken
●
●
●
Rapportage en reflectie Eindrapportage
●
●
●
In onderstaande figuur wordt aangegeven in welke volgorde het onderzoeksinstrumentarium is ingezet.
Fase
Fase
Kwantitatieve analys analyse ee
Cases Case
Fase
Panels Panel
Enquête Enquêt
- Kwantitatieve analyse - Verzamelen referentiegegevens voor de kwantitatieve analyse - Omgevingsontwikkelingen in kaart brengen - Verdiepende vragen
Significante resultaten terugleggen in cases
Voorlopige conclussies voorleggen in panels
Figuur 2 Fasering onderzoeksinstrumentarium
-
Bureauonderzoek en data-analyse Het evaluatieonderzoek is gestart met dataverzameling in de vorm van bureauonderzoek en data-analyse: Het bureauonderzoek was gericht op het inventariseren en bestuderen van bestaand onderzoeksmateriaal met betrekking tot het Stagefonds, ontwikkelingen in de zorgsector en
p 21 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
-
onderwijssector, stages en stagebeleid, arbeidsmarktbeleid in de zorgsector en andere relevante beleids- en Tweede Kamerstukken. De data-analyse was gericht op het verwerken, bewerken en analyseren van bestaande databestanden afkomstig van VWS (ontwikkeling van gesubsidieerde stageplaatsen in het Stagefonds), Calibris (aangeboden MBO-stageplaatsen in de zorgsector) en DUO (ontwikkeling van studentenaantal in zorgopleidingen (MBO, HBO)). Hierbij is veel aandacht besteed aan het vergelijkbaar maken van informatie uit verschillende bronnen en jaren. Kwantitatief veldwerk Uit de kwantitatieve data-analyse in de eerste stap zijn de ontwikkelingen van het aantal stageplaatsen in de zorgsector en de ontwikkelingen van studentenaantallen in zorgopleidingen in beeld gebracht. Het bureauonderzoek heeft geleid tot een eerste impressie van de context waarin de ontwikkeling van stageplaatsen heeft plaatsgevonden en de gevolgen voor de kwaliteit van stages. Kwantitatief veldwerk: Enquêtes Enquête sss Op basis van deze eerste onderzoeksresultaten zijn vragen ontwikkeld voor een online enquête onder vertegenwoordigers van afzonderlijk de onderwijssector (GDW-vertegenwoordiges in MBO en via voorzitters van opleidingsoverleggen in HBO) en de zorgsector (BPVcoördinatoren).
-
-
Bij de vraagstelling is rekening gehouden met: welke vragen gesteld moeten worden om een antwoord te krijgen op de onderzoeksvragen welke vragen gesteld kunnen worden om aanvullende inzichten op te doen bijvoorbeeld naar regio of branche de formulering van de vragen, om zoveel mogelijk een doelredenering te vermijden. In het verlengde hiervan zijn toetsingscriteria opgesteld: welke combinatie van antwoorden bepaalt of een hypothese wel of niet bekrachtigd kan worden? welk percentage van de respondenten moet een bepaald antwoord geven om het antwoord te kunnen generaliseren voor de conclusies van het onderzoek? Het vooraf bepalen van deze toetsingscriteria voorkomt doelredenering bij het verwerken van e de resultaten. Uitgangspunt is dat wanneer 66% (ofwel 2/3 , gekwalificeerde meerderheid) van de respondenten eenduidig antwoord geeft op de gestelde vraag het antwoord geldt als waar/gedragen door de sector. Het overzicht van toetsingscriteria is opgenomen in bijlage VIII. Doel van de enquêtes was om enerzijds de gegevens uit het bureauonderzoek en de dataanalyse te toetsen en anderzijds om aanvullende informatie te verzamelen ten aanzien van ontwikkeling van het aantal stageplaatsen, de kwaliteit van stageplaatsen en de werking van het instrument. Beide enquêtes (voor zowel zorgorganisaties als onderwijsinstellingen) kenden eenzelfde opbouw en beslaan dezelfde onderwerpen. De vraagstelling en het perspectief waren echter verschillend. De enquêtes zijn bijgevoegd in bijlage XIII en XIV. Panel Verpleging & Verzorging (NIVEL) Naast de enquêtes onder onderwijsinstellingen en zorgorganisaties is voor een selectie vragen gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur van het NIVEL Panel Verpleging en Verzorging. Het gebruik van het Panel Verpleging & Verzorging heeft de mogelijkheid geboden om een ander soort respondent in het onderzoek te betrekken, namelijk de zorgprofessionals zelf.
p 22 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
In bijlage XV is de vragenlijst peiling NIVEL Panel Verpleging & Verzorging opgenomen. De uitkomsten van deze peiling zijn verwerkt in deze rapportage. In bijlage XVI is een factsheet opgenomen ‘Kansen voor stagiairs in de zorg’. In dit factsheet zijn de specifieke uitkomsten van 1 de peiling verwerkt . Panel Verpleging Verp leging & & Verzorging Verzorging Het NIVEL Panel Verpleging & Verzorging is een representatief panel van ongeveer 1.300 verpleegkundigen, verzorgenden, helpenden en mensen met een sociaalagogische opleiding, afkomstig uit de directe cliëntenzorg. Via dit panel kan de stem van de brede groep beroepsbeoefenaars ‘aan het bed’ gehoord worden. Het panel wordt ingezet om te peilen hoe binnen de beroepsgroepen over een bepaald actueel onderwerp wordt gedacht evenals om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van beroepsinhoudelijke aspecten. Door middel van het panel kan op landelijk niveau twee soorten informatie verzameld worden: meningen en ervaringen over beroepsgerelateerde onderwerpen die over een langere periode relevant zijn meningen en ervaringen met betrekking tot actuele beroepsgerelateerde onderwerpen. Dit type informatie kan verzameld worden in eenmalige peilingen wanneer de actualiteit hiertoe aanleiding geeft. De uitkomsten van de peilingen onder het panel worden altijd openbaar gemaakt (zie www.nivel.nl/panelvenv) en gebruikt om naar de politiek en de landelijke koepelorganisaties aan te geven hoe het werken in de zorg aantrekkelijker gemaakt kan worden. Het panel bestaat sinds 2001 en wordt gesubsidieerd door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport. In dit evaluatieonderzoek is het Panel Verpleging & Verzorging ingezet om de mening en ervaring van de beroepsbeoefenaars met betrekking tot de ontwikkeling van stageplaatsen en het Stagefonds inzichtelijk te maken. De enquête onder zorgorganisaties, de panelgesprekken en de casestudies hebben het strategisch en tactisch perspectief van bestuurders, managers, opleidingscoördinatoren, controllers, praktijkopleiders en afdelingshoofden ingebracht. Door gebruik van het Panel Verpleging & Verzorging is het onderzoek verrijkt met het operationele perspectief op opleiden en stageplaatsen. Tabel 5 Respondenten enquêtes
Zorgenquête
Aantal organisaties c.q. personen die zijn aangeschreven (voor de zorg en onderwijs enquête is gecorrigeerd voor organisaties die via verschillende medewerkers meerdere keren zijn aangeschreven)
1.3502
Aantal respondenten Percentage
1.027 76% 1
Onderwijsenquête
Precieze aantal is niet te duiden. MBO: via GDW instellingsvertegenwoordiger s HBO: via de voorzitters van de opleidingsoverleggen (opleidingen vallend onder het Stagefonds)
Peiling Panel Verpleging & Verzorging 1.000
70
848_ 85%
Het factsheet ‘Kansen voor stagiairs in de zorg’ is een gezamenlijke publicatie van het
NIVEL en AEF. 2
Het betreft hier een globale schatting van het aantal aangeschreven organisaties. Voor
het rondsturen van de enquête is gebruik gemaakt van het Calibris leerbedrijven bestand. In dat bestand zitten adressen van meerdere leerbedrijven vallend onder hetzelfde concern. In de enquête was het uitgangspunt dat deze werd ingevuld op concernniveau.
p 23 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Interviews Gedurende de onderzoeksperiode zijn circa dertig interviews gehouden met de leden van begeleidingscommissie, vertegenwoordigers van het ministerie van OCW, werkgeversverenigingen, werknemersverenigingen en HBO- en MBO-instellingen. Het overzicht van gesprekspartners is opgenomen in bijlage II. De startgesprekken met de individuele leden van de begeleidingscommissie waren bedoeld om het evaluatiekader aan te scherpen en de belangrijkste evaluatievragen verder te operationaliseren. Met de andere gesprekspartners is gesproken over onderwerpen zoals hun specifieke expertise in relatie tot opleiden en stageplaatsen in de zorg, de context waarin het Stagefonds opereert, branchespecifieke elementen en verdieping van de verzamelde data. AEF heeft ervoor gekozen de interviewronde te beperken tot gesprekspartners die beleidsmatig en op sectoraal niveau betrokken zijn bij de arbeidsmarktontwikkelingen in de zorg. Daarnaast is er nog een aparte interviewronde langs HBO-V gedaan om, vanuit de hoek waar destijds de problemen het grootst waren, een scherp beeld te krijgen. Casestudies De casestudies hebben tot doel gehad om meer inzicht te krijgen in de praktijk rondom stages. Hierbij is gefocust op het stagebeleid van enkele zorgorganisaties, de betekenis van het Stagefonds voor deze zorgorganisaties en de betrokken onderwijsinstellingen en de werking van het Stagefonds in de praktijk. Door deze analyse op individueel niveau is inzicht verkregen in de factoren die meespelen bij het creëren en verbeteren van stageplaatsen en de ontwikkeling die zorgorganisaties de afgelopen jaren hebben doorgemaakt. Deze individuele analyses zijn niet één op één veralgemeniseerd, maar zijn input geweest voor de verdere analyse en de panelgesprekken. Casestudies De casestudies hebben tot doel gehad meer inzicht te krijgen in de praktijk van het stagebeleid van enkele zorgorganisaties, op de betekenis van het Stagefonds en op de werking van het Stagefonds in de praktijk. In overleg met de begeleidingscommissie is gekozen voor het uitvoeren van de casestudies in VVT-instellingen en in ziekenhuizen . Deze focus is aangebracht om een goed beeld te krijgen van de situatie in twee branches en om zodoende binnen de sector algemene uitspraken te kunnen doen. Als uitgangspunt bij de selectie van de zorgorganisaties is ervoor gekozen om de ontwikkeling in de omvang van het bedrag dat zorginstellingen uit het Stagefonds ontvangen, te gebruiken. De veronderstelling die daaraan ten grondslag lag, is dat een stijging in de omvang van het uitgekeerde Stagefonds-bedrag betekent dat er ook meer stageplaatsen zijn aangeboden. Bij een daling in uitgekeerde middelen gaan we uit van een daling in het aanbod van stageplaatsen. Deze veronderstelling is ook getoetst in het eerste contact met de geselecteerde zorginstelling. Uitgaande van dit uitgangspunt ontstonden er 3 categorieën instellingen waar een casestudie kon worden uitgevoerd: - ‘Stijgers’: aantal gerealiseerde plaatsen is toegenomen - ‘Dalers’: aantal gerealiseerde plaatsen is afgenomen - ‘Gelijkblijvers’: aantal gerealiseerde plaatsen is gelijk gebleven Op basis van de absolute ontwikkeling in de hoogte van het Stagefondsbedrag dat door VWS is uitgekeerd aan de betreffende instelling, is een selectie gemaakt van de 20 grootste stijgers en dalers. Daarnaast is er nog de groep gelijkblijvers. Die ontvingen in 2007 - 2008 en in 2008 - 2009 ongeveer hetzelfde bedrag. In overleg met de begeleidingscommissie zijn acht zorgorganisaties uit de categoriën ‘stijgers’ en ‘dalers’ geselecteerd: vier VVT-instellingen en vier ziekenhuizen. Vanuit de geselecteerde instellingen is door drie VVT-instellingen, drie algemene ziekenhuizen en één academisch ziekenhuis toestemming verleend voor het uitvoeren van een casestudie. p 24 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
De casestudies zijn uitgevoerd met de zorgorganisatie als vertrekpunt, waarbij ook is gekeken naar de rol van de belangrijkste spelers in de omgeving (zoals onderwijsorganisaties en regioconsulenten van Calibris). Kortom het zijn casestudies bekeken in en ook vanuit hun netwerk.
-
-
De casestudies bestonden uit de volgende elementen: bureauonderzoek van gegevens over stages en stagebeleid, beschikbaar gesteld door de zorgorganisatie verzameling van kwantitatieve gegevens van de zorgorganisaties (waaronder de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen en ontvangen Stagefondssubsidie) interne gesprekken met afgevaardigden van de zorgorganisaties, waaronder bestuurders, vertegenwoordigers van de bedrijfsvoering/administratie, opleidingsmanagers, praktijkopleiders en stagiairs. Deze gesprekken waren, afhankelijk van de gesprekspartner, gericht op de feitelijke uitvoering/praktijk van stages, de organisatie en administratie van de stages en/of de strategische beleidscomponent gesprekken met de omgeving (het netwerk) van de zorgorganisatie in relatie tot stages en stagebeleid. Het gaat hierbij onder andere om gesprekken met ROC, HBO en Calibris. Vanuit de gesprekken is een casebeschrijving gemaakt waarin vanuit het perspectief van zowel de zorgorganisatie als haar partner(s) de ontwikkeling op het gebied van de kwaliteit en kwantiteit van stageplaatsen en de invloed daarop van het Stagefonds is weergegeven. Deze casebeschrijvingen zijn te vinden in het Bijlagenboek Casestudies. Panels Als laatste zijn de voorlopige conclusies van het onderzoek in de vorm van stellingen aan panels ter toetsing voorgelegd. Deze panelgesprekken hadden tot doel om meer inzicht te krijgen in de branchespecifieke ontwikkelingen op het gebied van de kwantiteit en de kwaliteit van stageplaatsen. Ook is de uitvoerbaarheid en werking van het instrument uitdrukkelijk aan de orde gekomen. De gevoerde discussie heeft gezorgd voor een branchespecifieke en regionale verdieping van de conclusies. Via de uitgezette enquêtes hebben geïnteresseerden zich voor de panels opgegeven. Verspreid over het land zijn gesprekken (8 in totaal) gevoerd met vertegenwoordigers van zorgorganisaties van verpleging, verzorging & thuiszorg (2 gesprekken), gehandicaptenzorg (2 gesprekken), GGZ (2 gesprekken), universitair medische centra (1 gesprek) en algemene ziekenhuizen (1 gesprek). Ook in het onderwijs hebben panelgesprekken plaatsgevonden. De onderzoekers zijn aangesloten bij de opleidingsoverleggen (4) en stageoverleggen (4) van de relevante opleidingen in het HBO en bij de achterban overleggen in het MBO (2). In bijlage V en VI zijn overzichten opgenomen van alle panelleden. 3.4
Beperkingen in de evaluatie
Bij de invoering van beleidsinstrumenten is er bijna altijd sprake van een opstartperiode. In deze periode wordt gewerkt aan het optimaliseren van de werkwijze, het vergroten van de bekendheid en het aanscherpen van regelingen. Dit kan van invloed zijn op de effectiviteit en doelmatigheid van de regeling. Bij de evaluatie van een beleidsinstrument moet onderscheid gemaakt worden tussen deze opstarteffecten en effecten ten gevolge van de regeling zelf. Hiermee wordt voorkomen dat regelingen met een moeilijke start, maar met een intrinsiek positief effect, onterecht negatief worden beoordeeld. Idealiter worden daarom meerdere jaren in de evaluatie meegenomen.
p 25 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Het Stagefonds is in 2007-2008 gestart met een looptijd van 4 jaar. Zoals besproken in paragraaf 3.3.2 is in dat eerste jaar nog geen effect van het Stagefonds te verwachten. Dat betekent dat we voor de opleidingen die sinds het begin zijn opgenomen nu twee effectjaren beschouwen. Voor de opleidingen die later zijn toegevoegd gaat het om slechts één effectjaar. Deze overwegingen leiden in principe tot een beperkte (cijfermatige) hardheid van de evaluatie. Enerzijds is het met een zo gering aantal effectjaren moeilijker intrinsieke effecten en opstarteffecten helder van elkaar te onderscheiden. Anderzijds geven instellingen aan dat het Stagefonds vanwege de korte looptijd nog niet volledig geïncorporeerd is in de werkwijze. Dit geldt met name voor zorgorganisaties. Door gebruik te maken van cases en panels en gegevens via meerdere bronnen te controleren, is het toch mogelijk uitspraken over het Stagefonds te doen.
p 26 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
4 Meer 4.1
-
Doelstelling
Eén van de hoofddoelstellingen van het Stagefonds is een stijging van het aantal stageplaatsen in de zorg. Daarvoor zijn in 2008 voor bepaalde opleidingen (zie hoofdstuk 2) de volgende concrete doelstellingen geformuleerd: 10% stijging van het aantal BOL stageplaatsen 10% stijging van het aantal HBO (regulier) stageplaatsen 20% stijging van het aantal BBL stageplaatsen. Het gaat dan om een stijging van het aantal stages ten opzichte van het basisjaar 2007 - 2008 die na afloop van het studiejaar 2010 - 2011 gerealiseerd moet zijn. Het eerste jaar waarover het Stagefonds subsidies uitkeert, is tegelijkertijd het nuljaar waartegen de ontwikkeling wordt afgezet en op basis waarvan wordt nagegaan of bovenstaande doelen gehaald zijn. In dit eerste jaar is namelijk geen resultaat van het Stagefonds op de hoeveelheid stageplaatsen te verwachten (zie ook paragraaf 3.2.2). 4.2
Hypothese
Om te onderzoeken in hoeverre het waarschijnlijk is dat de doelstellingen aan het einde van de Stagefondsperiode (2011) daadwerkelijk gerealiseerd zijn, zijn voor het evaluatieonderzoek twee hypothesen geformuleerd: 1 Het aantal stageplaatsen BOL, BBL, HBO regulier is gestegen. Om deze hypothese te kunnen bekrachtigen of ontkrachten zijn in het onderzoek de volgende vragen beantwoord: a is er een stijging in het aantal BOL, BBL en HBO-stages in de zorg? b is deze stijging zodanig substantieel dat na afloop van de Stagefondsperiode (2010 - 2011) verwacht mag worden dat de concrete doelstellingen (BOL 10%, BBL 20%, HBO 10%) ook gerealiseerd zijn? c geldt deze stijging voor alle branches, opleidingen en regio’s? 2 Een eventuele stijging is indirect te danken aan het Stagefonds. Om deze hypothese te kunnen bekrachtigen of ontkrachten zijn in het onderzoek de volgende vragen beantwoord: a welke ontwikkelingen hebben een positieve bijdrage gehad op de stijging van het aantal stageplaatsen? b welke ontwikkelingen hebben een remmende werking gehad op de stijging van het aantal stageplaatsen? c wat gebeurt er met de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen als het Stagefonds ophoudt te bestaan?
p 27 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
4.3
Methode
Reikwijdte De kwantitatieve analyse naar de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen in de periode 2008 - 2010 betreft een analyse van die opleidingen die sinds de start van het Stagefonds onderdeel uitmaken van de regeling. Het is niet mogelijk om de kwantitatieve ontwikkeling c.q. effect weer te geven van die opleidingen die pas in 2008 - 2009 in de regeling zijn opgenomen. Het aantal effectjaren voor stages van die opleidingen is te beperkt. Gesubsidieerd en aangeboden In de analyse wordt gekeken naar gesubsidieerde stageplaatsen oftewel stageplaatsen die vanuit het Stagefonds gesubsidieerd zijn. Hiervoor is gebruikgemaakt van de VWS administratie. Daarnaast wordt een analyse gemaakt van het aantal door zorgorganisaties aangeboden stageplaatsen. Hiervoor is gebruikgemaakt van het Beroepspraktijk Volume van Calibris. Dit volume is uitsluitend beschikbaar voor het MBO en wordt sinds 2006 geregistreerd. Daarbij is alleen gekeken naar de zorgorganisaties die voor een subsidie uit het Stagefonds in aanmerking komen. Voor het HBO wordt het aantal aangeboden stageplaatsen niet geadministreerd. Hiermee is het niet mogelijk de analyse voor het HBO uit te breiden naar de aanbodzijde. Het aantal aangeboden stageplaatsen kan verschillen van het gesubsidieerde aantal stageplaatsen door onder- of overbezetting van plaatsen in zorgorganisaties. De bezetting is afhankelijk van het aantal aangeboden studenten. Het aantal gesubsidieerde plaatsen is daarmee direct afhankelijk van het aantal beschikbare studenten, terwijl het aantal aangeboden stageplaatsen een meer onafhankelijke ontwikkeling binnen de zorgsector toont. Beide ontwikkelingen (gesubsidieerd en aangeboden) wegen mee in de beoordeling of het aantal stageplaatsen is gestegen. Verwachte kwantitatieve effect in 2010 Deze evaluatie vindt plaats in het derde jaar van het Stagefonds. De doelstellingen (10%-10%20%) zijn geformuleerd voor de volledige vierjarige looptijd. Een realisatie van doelstellingen op dit moment is niet nodig om toch te kunnen spreken van voldoende stijging. Voor de mate waarin de doelstellingen op dit moment gehaald moeten zijn om aan het eind van de Stagefonds periode doelen volledig te realiseren, is uitgegaan van een lineaire stijging. Waarbij in het eerste jaar, het nuljaar, geen effect wordt verwacht, in het vierde jaar (het derde effectjaar) wordt volledige realisatie van de streefcijfers verwacht. Tabel 6 Verwachte realisatie doelstellingen per jaar
MBO BOL/HBO Doelstelling stijging Jaar 1 (Nuljaar) Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4
MBO BBL Doelstelling stijging 0% 3,3% 6,7% 10%
p 28 GV153/Rapp/001P
0% 6,7% 13,3% 20%
Andersson Elffers Felix
Uitsplitsing naar branche en regio De doelstelling van het Stagefonds betreft een groei van het aantal stageplaatsen in de totale omvang van BOL, BBL en HBO. Daarbij is geen onderscheid gemaakt naar branche of regio. Om inzicht te krijgen in waar de groei c.q. daling zit, wordt een verdieping in de cijfers aangebracht en een uitsplitsing gemaakt naar branche, opleiding en regio. Duiding van de ontwikkeling in aantal stageplaatsen Om de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen gedurende de periode 2007 - 2010 te duiden, 1 heeft AEF verschillende methoden en referentiegegevens gebruikt : 11 Ontwikkeling studentenaantal Door de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen te plaatsen naast de ontwikkeling van het studentenaantal wordt duidelijk of het aantal stageplaatsen meebeweegt met het aantal studenten. Het gaat met name om het verklaren van enerzijds de beweging (groei of daling) en anderzijds de steilheid van de groei- of daalcurve. Lopen deze bewegingen parallel aan de ontwikkeling van de studentenaantallen of wijken ze daarvan af? Een eventuele afwijking zou kunnen duiden op een tekort of overschot op de stagemarkt. 22 Ontwikkelingen in de zorgsector Zowel in de enquête als in de cases en panels is getoetst of en in hoeverre een aantal vooraf gedefinieerde trends, ontwikkelingen en factoren van invloed is op het aantal stageplaatsen in de zorg. De aard en omvang van de impact van deze factoren (positief/negatief effect en sterke/zwakke invloed) is in kaart gebracht. Vanwege de complexiteit van de stagemarkt is het niet mogelijk deze invloeden eenduidig te kwantificeren. Deze invloeden kunnen echter wel worden gebruikt om de beweging van het aantal stageplaatsen te verklaren. 33 Ontwikkelingen in de onderwijssector onderwijssect or Naast ontwikkelingen in de zorgsector zijn er ook factoren in de onderwijssector die impact hebben op de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen. Voor de duiding van aantallen stageplaatsen gebruiken we dan ook ontwikkelingen in de curricula van opleidingen. Deze informatie is afkomstig uit de onderwijsenquête, de individuele interviews, de cases en de panels. 44 Verklaring vanuit het veld De cijfers en de uitkomsten van de online enquêtes zijn van groot belang om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen. Objectief wordt een stijging of daling vastgesteld. De input van het zorg- en onderwijsveld - door middel van interviews, casestudies en panels - is gebruikt om de cijfermatige ontwikkelingen te duiden: zijn er verschillen tussen branches, opleidingen en regio’s? Wat is hiervoor de verklaring? En wat betekent dit voor de toekomst?
1
AEF heeft ook gekeken naar de ontwikkeling van stageplaatsen in andere sectoren.
Vanwege het ontbreken van gegevens over de realisatie van deze stages is hierbij uitgegaan van de aangeboden stageplaatsen, het BPV-Volume. Het betreft onder andere een vergelijking met assisterende beroepen (tandarts-, dokters- en apothekersassistent) en met de Stagefondsopleidingen binnen niet Stagefonds-sectoren. AEF concludeert dat deze datasets niet goed te vergelijken zijn met de cijfers over het aantal Stagefondsbedrijven.
p 29 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
4.4
Gesubsidieerd aantal stageplaatsen
Samenvatting en conclusies: - HBO regulier: Voor de reguliere opleidingen die vanaf het begin in het Stagefonds zaten, is een daling in het aantal gesubsidieerde stageplaatsen opgetreden, de doelstelling is niet gehaald. - MBO BOL: Het aantal gesubsidieerde stageplaatsen BOL is in de periode 2007 - 2010 toegenomen, maar blijft achter bij de geformuleerde doelstelling (ook wanneer deze wordt gecorrigeerd naar de looptijd van het Stagefonds op het moment van onderzoek). - MBO BBL: Het aantal gesubsidieerde stageplaatsen BBL is in de periode 2007 - 2010 gestegen. De doelstelling MBO BBL is reeds gerealiseerd in het derde jaar van het Stagefonds. - Voor de BOL/HBO reguliere opleidingen is sprake van een dip in de aantallen stageplaatsen in 20082009. Die dip doet zich niet voor bij de BBL opleidingen.
In de volgende tabellen wordt voor de verschillende opleidingen (sinds 2007 - 2008 onderdeel van het Stagefonds) de ontwikkeling in het aantal gesubsidieerde stageplaatsen inzichtelijk gemaakt. De duiding van deze cijfers is beschreven in paragraaf 5.5. Tabel 7 Ontwikkeling aantal sinds 2007-08 gesubsidieerde stageplaatsen HBO-regulier
2007 --20 2008 08 HBO regulier Verpleging - niveau 5 1 MWD/SPH - niveau 5 Totaal HBO Regulier HBO Regulier (index)
-
-
2008 - -20 2009 09
2.441 2.627 5.068 100%
2009 --20 2010 10
2.131 2.364 4.495 5 4.49 55 89%
2.416 2.608 5.024 99%
Constateringen realisatieHBO HBO: : Con stateringen realisatie HBO :: HBO regulier: het aantal gerealiseerde stageplaatsen HBO-regulier is in de periode 2008 - 2010 licht gedaald ten opzichte van het nuljaar. De doelstelling voor 2009 - 2010 (conform e realisatieverwachtingen 3 jaar) van 6,7%, is niet gehaald. In 2008 - 2009 is voor de reguliere opleidingen een dip in het aantal gerealiseerde stages te zien. Tabel 8 Ontwikkeling aantal sinds 2007-2008 gesubsidieerde stageplaatsen MBO-BOL
2007 --20 2008 08 MBO BOL Verpleging - niveau 4 2 Maatsch.zorg/ped.mw. - niveau 3&4 Verzorging - niveau 3 Helpende zorg/welzijn - niveau 2 Zorghulp - niveau 1 Totaal MBO BOL MBO BOL (index)
2008 - -20 2009 09
3.643 4.276 2.745 1.713 141 12.518 8 12.51 88 100%
1
2009 --20 201 10 00 11
3.322 4.097 2.673 1.813 138 12.043 3 12.04 33 96%
3.612 3.976 2.792 2.107 154 12.641 1 12.64 11 101%
De MWD en SPH opleidingen zijn samengevoegd omdat tussen deze opleidingen de
afgelopen jaren sprake is geweest van uitruil. 2
De opleidingen voor maatschappelijke zorg en pedagogisch medewerker zijn
samengevoegd, omdat tussen deze opleidingen de afgelopen jaren sprake is geweest van uitruil. Voor BOL geldt dit over de opleidingsniveaus heen.
p 30 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Tabel 9 Ontwikkeling aantal sinds 2007-2008 gesubsidieerde stageplaatsen MBO-BBL
2007 --20 2008 08 MBO BBL Verzorging - niveau 3 1 Maatsch.zorg/ped.mw. - niveau 3 Totaal MBO BBL MBO BBL (index)
-
-
9.094 807 9.901 100%
10.511 1.115 11.626 117%
2009 --20 2010 10
10.685 1.303 11.988 121%
Constateringen realisatie MBO MBOBOL/BBL BOL/BBL: : BOL/BBL :: MBO BOL: het aantal gerealiseerde stageplaatsen BOL is in de periode 2008 - 2010 toegenomen met 1% ten opzichte van het nuljaar. De doelstelling voor 2009 - 2010 (conform e realisatieverwachtingen 3 jaar) van 6,7%, is niet gehaald. MBO BBL: BBL Alleen de BBL-opleidingen van niveau 3 zijn al sinds 2007-2008 opgenomen. De e doelstelling voor 2009 - 2010 (conform realisatieverwachtingen 3 jaar) van 13,3%, is met een stijging van 21% ruimschoots gehaald. In 2008-2009 is voor de BOL-opleidingen een daling in het aantal gerealiseerde stages te zien (zie ook onderstaande figuur). Gesubsidieerde stageplaatsen
-
2008 - -20 2009 09
14.000 12.000 10.000
HBO regulier
8.000
MBO BOL
6.000
MBO BBL
4.000 2.000 0 2007-08
2008-09
2009-10
Figuur 3 Ontwikkeling aantal gesubsidieerde stageplaatsen voor de opleidingen die sinds het eerste jaar in de regeling zijn opgenomen (bron: Administratie Stagefonds)
De in deze paragraaf gepresenteerde tabellen geven inzicht in het aantal gesubsidieerde stageplaatsen in de opleidingen die sinds 2007 - 2008 onderdeel uitmaken van het Stagefonds. In bijlage IX zijn vier tabellen opgenomen waarin ook de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen in de opleidingen die in het tweede jaar aan het Stagefonds zijn toegevoegd, zijn opgenomen. Gesubsidieerd en gerealiseerd De voorgaande tabellen en figuren bevatten alleen informaties over die stages die daadwerkelijk gesubsidieerd zijn binnen het Stagefonds. In de praktijk zijn er zorgorganisaties die niet of te laat de aanvraag voor subsidie uit het Stagefonds indienen. Deze zogenaamde non-respons leidt ertoe dat het aantal gesubsidieerde stageplaatsen (een fractie) lager is dan het werkelijke aantal gerealiseerde stageplaatsen. 1
De opleidingen voor maarschappelijke zorg en pedagogisch medewerker zijn
samengevoegd omdat tussen deze opleidingen de afgelopen jaren sprake is geweest van uitruil.
p 31 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Dit effect is naar verwachting groter in de eerdere jaren. Het is niet mogelijk een exacte inschatting te maken van de invloed van dit effect op de cijfers. In tabel 26 (bijlage IX) geldt dat de terugloop in de non-respons een licht positief effect zal hebben gehad op de getoonde ontwikkeling. Zie voor een verdere toelichting en een inschatting van de bovengrens van de non-respons bijlage IX. 4.5
Verdieping van de kwantitatieve ontwikkeling
De analyse uit paragraaf 4.4 wordt op drie punten verdiept: 1 vergelijking van aantal gesubsidieerde met aantal aangeboden stageplaatsen 2 inzage in de ontwikkelingen per branche 3 inzage in de ontwikkelingen per regio. 4.5.1
Aangeboden stageplaatsen
Samenvatting en conclusies: - Voor zowel BOL verpleging, verzorging, helpende en zorghulp als BBL verzorging, maatschappelijk medewerker zorg en pedagogisch medewerker is het aantal aangeboden stageplaatsen tussen 2008 en 2010 met ruim de doelstelling voor de volledige looptijd van het Stagefonds toegenomen. - De stijging in het aantal aangeboden stageplaatsen voor niveau 3 en 4 is groter dan de stijging in het aantal gesubsidieerde stageplaatsen. Het is aannemelijk dat sommige zorginstellingen meer stageplaatsen aanbieden dan dat er met studenten gevuld kunnen worden. Uit de cases en panels blijkt dit inderdaad voor bepaalde branches en regio’s het geval.
De analyse van het aantal aangeboden stageplaatsen is alleen voor de MBO opleidingen mogelijk. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van het Beroepspraktijkvormings-Volume (BPVvolume) zoals Calibris dit sinds 2006 bepaalt. Vanwege de verschillende manieren waarop de aangeboden en de gesubsidieerde stageplaatsen worden geadministreerd is het niet mogelijk de absolute cijfers eenvoudig met elkaar te vergelijken. Het is wel mogelijk de ontwikkelingen (stijging/daling) met elkaar te vergelijken. In het HBO wordt het aanbod van stageplaatsen niet geregistreerd. Voor HBO stages ontbreekt derhalve de indicator ‘aangeboden stageplaatsen’ waartegen de ontwikkeling van het aantal gesubsidieerde stageplaatsen kan worden afgezet.
Aangeboden stageplaatsen (BPV)
De ontwikkelingen in het aantal aangeboden stageplaatsen worden in de volgende grafiek getoond.
(bestaand, starters, stoppers)
18.000 16.000 MBO BOL (verpleging, verzorging, helpende, zorghulp) MBO BBL (verzorging)
14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0 2006
2007
2008 Nuljaar
2009
2010
Figuur 4 Ontwikkeling aantal aangeboden MBO stageplaatsen (BPV-volume) voor een selectie opleidingen (bron: Calibris). Waarbij 2008 het nuljaar is voor het Stagefonds p 32 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
-
-
Constateringen aangeboden stageplaatsen MBO: MBO BOL: de toename in het aantal aangeboden stageplaatsen BOL tussen 2008 en 2010 is met 19% al ruim meer dan de doelstelling van 10% voor de volledige vier jaar. MBO BBL: de toename in het aantal aangeboden stageplaatsen (BBL verzorgende, maatschappelijk medewerker zorg en pedagogisch medewerker) tussen 2008 en 2010 is met 25% ruim meer dan de doelstelling van 20% voor de volledige vier jaar. Voor zowel BOL als BBL is te zien dat de stijging tussen 2009 en 2010 groter is dan de stijging in de periode daarvoor. In de volgende tabel is de ontwikkeling in het aantal aangeboden stageplaatsen afgezet tegen het aantal gesubsidieerde stageplaatsen. Tabel 10 Ontwikkeling aantal aangeboden (BPV-volume) versus aantal gesubsidieerde stageplaatsen MBO-BOL en BBL
Stijging aantal gesubsidieerd 2008 --2010 Absoluut Relatief
Stijging aantal aangeboden 2008 - -2010 Absoluut Relatief
MBO BOL Verpleging - niveau 4 Verzorging - niveau 3 Helpende zorg/welzijn - niv.2 Zorghulp - niveau 1
-30 47 395 13
-1% +1% +23% +9%
1.007 1.108 453 42
+20% +19% +18% +9%
Totaal
425 42 55
+5%
2.610
19%
+17%
2.016
+25%
MBO BBL Verzorging - niveau 3
1.591
NB. Bij deze tabel is het belangrijk een opmerking te maken over het feit dat de totalen in het absolute aantal gesubsidieerde en aangeboden stageplaatsen vrij ver uit elkaar liggen. De belangrijkste oorzaak lijkt te zijn dat zorgorganisaties meer stageplaatsen aanbieden dan ze (uiteindelijk) feitelijk realiseren. De reden om de absolute aantallen wel te noemen is dat het goed laat zien wat er gebeurt binnen de verschillende opleidingen. De stijging in het aantal aangeboden stageplaatsen voor verpleging en verzorging, niveau 3 en 4, is substantieel hoger dan de stijging in het aantal gesubsidieerde plaatsen. Dat kan erop duiden dat het toegenomen aantal stageplaatsen bij zorginstellingen in de praktijk niet ingevuld kon worden. Deze constatering is onderzocht in de casestudies en de panels aan de hand van de vraag of zorgorganisaties de ervaring hebben dat een deel van hun aangeboden plaatsen niet ingevuld kunnen worden omdat er een tekort is aan studenten. Deze vraag wordt voor MBO-BOL in verschillende regio’s en branches bevestigend beantwoord. Vooral in Zuid-Oost Nederland (VVT en ziekenhuis) worden er meer plekken aangeboden dan dat er studenten zijn om de plekken op te vullen. Daarnaast heeft ook de gehandicaptenzorg moeite om studenten aan te trekken. Deze branche geeft aan dat ze door studenten niet aantrekkelijk wordt gevonden. Voor BBLopleidingen en de ziekenhuisbranche is er geen sprake van een onderbezetting van stageplaatsen. De aangeboden plaatsen voor de HBO-opleidingen worden niet door Calibris geïnventariseerd. De cijfermatige gegevens ontbreken om feitelijk iets te kunnen zeggen over de ontwikkeling van het aantal aangeboden stageplaatsen in het HBO. Wel is het onderwerp geagendeerd in de
p 33 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
panels. Daaruit volgt dat er met name binnen de VVT- en gehandicaptensector een tekort is aan HBO-V studenten waardoor stageplaatsen onbezet blijven. De vertegenwoordigers van de sector geven aan dat deze sectoren door de studenten niet attractief (ten opzichte van het ziekenhuis) worden gevonden. 4.5.2
Resultaten naar branche
Samenvatting en conclusies: - De grootste stijging van gesubsidieerde stageplaatsen is te zien in de thuiszorg. Ook de branche verpleging & verzorging, vanwege de omvang van de branche, draagt sterk bij aan deze stijging. Binnen de jeugdzorg is het aantal gesubsidieerde stageplaatsen gedaald. - Een vergelijking tussen het aantal aangeboden en het aantal gesubsidieerde stageplaatsen per branche laat zien dat er in alle branches een stijgende beweging zit. De overall stijging in het aantal aangeboden stageplaatsen is hoger dan die van het aantal gesubsidieerde stageplaatsen. - In alle branches is sprake van een intentie tot uitbreiding van het aantal stageplaatsen in de komende jaren. Het panel Verpleging & Verzorging van het NIVEL laat zien dat die intentie met name in de VVT aanwezig is.
Om inzicht te krijgen in waar de groei c.q. daling zit, worden de cijfers verdiept met een uitsplitsing naar branche. Hierdoor moet duidelijk worden hoe de verschillende branches zich tot elkaar verhouden en welke rol zij spelen in de totale ontwikkeling. Er wordt zowel naar gesubsidieerde als naar aangeboden stageplaatsen gekeken. Net als in de voorgaande analyses worden alleen de opleidingen die al sinds 2007 - 2008 in het 1 Stagefonds zijn opgenomen, beschouwd . Gesubsidieerde stageplaatsen
Relatieve stijging/daling
70% 60% 50% 40% 30%
HBO regulier
20%
MBO BOL
10%
MBO BBL
0% -10% -20% -30%
Figuur 5 Relatieve stijging/daling aantal gesubsidieerde stageplaatsen tussen 2007 - 2008 en 2009 - 2010 binnen branche en type opleiding voor de opleidingen die sinds het eerste jaar in de regeling zijn opgenomen (bron: Administratie Stagefonds). V&V betreft hier de branche Verpleging & Verzorging
In bijlage 9 is de absolute ontwikkeling van het aantal stageplaatsen opgenomen. 1
HBO regulier: Verpleging - niveau 5, MWD/SPH - niveau 5
MBO BOL: Verpleging - niveau 4, Maatsch.zorg/ped.mw. - niveau 3&4, Verzorging - niveau 3, Helpende zorg/welzijn - niveau 2, Zorghulp - niveau 1 MBO BBL: Verzorging - niveau 3, Maatsch.zorg/ped.mw.2- niveau 3
p 34 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
De behoefte voor een bepaalde opleidingssoort (HBO, BOL, BBL) verschilt sterk per sector. De relatieve stijging van het aantal gesubsidieerde stageplaatsen was tussen 2008 en 2010 het grootst in de thuiszorg. Ook absoluut is dit de grootste stijger. Relatief is er binnen de verpleging- & verzorgingsbranche sprake van beperkte wijzigingen. Absoluut gaat het echter om een forse stijging, waarbij de stijging in het aantal MBO BBL-plaatsen de daling in de HBOplaatsen ruimschoots opheft. De jeugdzorg was koploper in de relatieve stijging van het aantal gesubsidieerde MBO BOLplaatsen. Absoluut is de jeugdzorg wel de enige sector die een daling in de stageplaatsen laat zien door de daling in de HBO-stages. Jeugdzorg is overigens de kleinste sector. De daling in het aantal MBO BBL-stages binnen de ziekenhuizen valt op. Opgemerkt moet worden dat het hier om een zeer beperkt aantal stageplaatsen gaat omdat relatief weinig verzorgenden en maatschappelijke zorg/pedagogisch medewerkers in ziekenhuizen stagelopen. Aangeboden stageplaatsen Voor de branches is er voor MBO BOL (Helpende, Verpleging, Zorghulp en Verzorgende) ook een vergelijking gemaakt tussen het aantal gesubsidieerde stageplaatsen en het aantal aangeboden stageplaatsen. Voor MBO BBL zijn de aantallen te klein om eenduidige conclusies te kunnen trekken. Tabel 11 Ontwikkeling aantal aangeboden versus aantal gesubsidieerde stageplaatsen MBO BOL (Verpleging, Verzorging, Helpende, Zorghulp) per branche
Branche
Stijging aantal gesubsidieerd 2008 - -2010 Relatief Relatief Absoluut
11
Stijging aantal aangeboden 2008 - -2010 Absoluut Relatief
Verpleging & verzorging Thuiszorg Ziekenhuizen GZ GGZ Overig (incl. jeugdzorg)
181 77 68 67 38 -6
4% 14% 6% 7% 11% 0%
1.266 353 728 138 44 80
15% 22% 28% 13% 8% 50%
Totaal
425 42 55
5%
2.609 2.6 09
19%
De percentages in de totaalkolom betreffen de relatieve stijging van het totaal aantal stages zoals vermeld in in de cel ‘totaal absoluut’. Voor alle branches (behalve overig) is voor zowel het aantal aangeboden als gesubsidieerde stageplaatsen sprake van een stijging. Voor bijna alle branches geldt dat de relatieve stijging in het aantal aangeboden stageplaatsen hoger is dan de relatieve stijging in het aantal gesubsidieerde plaatsen. Ook absoluut is er sprake van een groot verschil. Uitzondering hierop is de GGZ. Overigens moet worden opgemerkt dat het verschil tussen de absolute en de procentuele ontwikkeling per branche een verschillend beeld geeft. Dit omdat de totale omvang van de branches verschilt.
1 Eventuele verschillen tussen aantal aangeboden en aantal gesubsidieerde stageplaatsen op MBO BOL worden veroorzaakt doordat de opleiding Maatsch.zorg/ped.mw.- niveau 4 & 3 niet wordt meegenomen in de vergelijking met het aantal aangeboden stageplaatsen
p 35 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Intentie tot uitbreiding Uit de zorgenquête (voornamelijk ingevuld door opleidingscoördinatoren) volgt dat vooral de ziekenhuizen de intentie hebben om het aantal stageplaatsen de komende periode uit te breiden. Maar ook binnen de andere branches geeft ongeveer de helft van de respondenten aan te willen uitbreiden.
Aandeel respondenten
100% 90% 80% 70% 60%
Nee
50%
Ja
40%
Gemiddelde
30% 20%
Anders
Revalidatie
Jeugdzorg
GZ
GGZ
VVT
Overige ziekenhuizen
0%
Academische ziekenhuizen
10%
Figuur 6 Intentie tot uitbreiding per branche (bron: Zorgenquête) In de figuren die uit de enquête komen wijkt de brancheindeling iets af van de brancheindeling zoals die gehanteerd wordt in de cijfermatige overzichten (gebaseerd op bestanden van Calibris en van de Stagefonds administratie van VWS). De enquête is ingevuld op concern niveau. De indeling naar branches in de administratie is gemaakt op leerbedrijfniveau
Het beeld bij medewerkers die dagelijks in het primaire proces opereren is gevarieerder. Uit het Panel Verpleging & Verzorging (NIVEL) blijkt vooral binnen de ziekenhuizen minder ruimte voor uitbreiding van het team met stagiaires. Terwijl de ruimte voor uitbreiding in de VVT branche door 56% van de respondenten gezien wordt, voornamelijk in die teams waar nog geen stagiairs werkzaam zijn. Vanwege het beperkte aantal respondenten is jeugdzorg en revalidatie opgenomen in de categorie Anders.
Aandeel respondenten
100% 90% 80% 70% 60%
Nee
50%
Ja
40%
Gemiddelde
30% 20%
Anders
GZ
GGZ
VVT
Overige ziekenhuizen
0%
Academische ziekenhuizen
10%
Figuur 7 Ruimte voor uitbreiding binnen het team per branche (bron: NIVEL Panel Verpleging & Verzorging) De respondenten uit de branches jeugdzorg en revalidatie hebben deze vraag niet ingevuld
p 36 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
4.5.3
Resultaten naar regio
Samenvatting en conclusies: - De grootste stijging in het aantal gesubsidieerde stageplaatsen is te zien in de regio Zuid-Oost. Dat is de regio waar de toekomstige arbeidsmarktproblemen het grootst zullen zijn. In de regio Noord-West is sprake van een daling in het aantal plaatsen. - Wat betreft de ontwikkeling in het aantal aangeboden BOL-stages zijn er geen substantiële verschillen tussen de regio’s. Vooral voor Noord-West en Midden-West is er een verschil tussen de ontwikkeling in gesubsidieerde en aangeboden plaatsen.
Om inzicht te krijgen in waar de groei c.q. daling zit, worden de cijfers verdiept met een uitsplitsing naar regio. Hierdoor moet duidelijk worden hoe de verschillende regio’s zich tot elkaar verhouden en welke rol zij spelen in de totale ontwikkeling. Er wordt zowel naar gesubsidieerde als naar aangeboden stageplaatsen gekeken. Net als in de voorgaande analyses worden alleen de opleidingen die al sinds 2007 - 2008 in het 1 Stagefonds zijn opgenomen beschouwd . De gebruikte regio-indeling is als volgt: Tabel 12 Regio-indeling
Noord Oost Zuid-Oost Zuid-West Midden-West Noord-West
Friesland, Groningen en Drenthe Gelderland, Overijssel, Flevoland (exclusief Almere) Midden-, Noord-Oost en Zuid-Oost Brabant, Limburg Rijnmond, Zeeland en West-Brabant Midden-Nederland, Haaglanden, Rijnstreek en Almere Noord Holland Noord, Haarlem, Amsterdam e.o.
Gesubsidieerde stageplaatsen
Relatieve stijging/daling
60% 50% 40% 30%
HBO regulier
20%
MBO BOL
10%
MBO BBL
0% -10% -20% -30%
Figuur 8 Relatieve stijging/daling aantal gesubsidieerde stageplaatsen tussen 2007 - 2008 en 2009 - 2010 binnen regio en type opleiding voor de opleidingen die sinds het eerste jaar in de regeling zijn opgenomen (bron: Administratie Stagefonds)
In bijlage IX is de absolute ontwikkeling van het aantal stageplaatsen opgenomen. 1
HBO regulier: Verpleging - niveau 5, MWD/SPH - niveau 5
MBO BOL: Verpleging - niveau 4, Maatsch.zorg/ped.mw. - niveau 3&4, Verzorging - niveau 3, Helpende zorg/welzijn - niveau 2, Zorghulp - niveau 1 MBO BBL: Verzorging - niveau 3, Maatsch.zorg/ped.mw.2- niveau 3
p 37 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
De relatieve stijging van het aantal gesubsidieerde stageplaatsen was tussen 2008 en 2010 het grootst in de regio Zuid-Oost. Ook absoluut was dit de sterkste stijger. Het rapport van Prismant ‘Arbeid in Zorg 2009’ laat zien dat het verschil tussen toename zorgvragers en afname arbeidskrachten het grootst is in de regio Zuid-Oost. Dat betekent dat de komende jaren daar de arbeidsmarktproblematiek het sterkst word gevoeld. In de panels wordt bevestigd dat de stijging in het aantal gesubsidieerde stageplaatsen te maken heeft met de opkomende arbeidsmarktproblematiek. Opvallend is de verschuiving van MBO-BOL en HBO-regulier naar MBO-BBL opleidingen in de 1 regio Midden-West. Ook de daling in de regio Noord-West valt op . Het beeld voor MBO-BBL verschilt sterk per regio. Dit heeft mogelijk te maken met het feit dat instellingen, met het oog op het Stagefonds, ook eigen personeel intern via BBL-trajecten laten opleiden. Het gaat hier dan niet om opleidingen om doorstroom te bevorderen, maar om het bijen nascholen van eigen personeel om ze in hun huidige functie beter te laten functioneren. Het Stagefonds is niet voor dit type trajecten bedoeld. Uit de gegevens van de onderwijsinstellingen is echter niet af te leiden of het om dit soort trajecten gaat. Naar aanleiding van de afwikkeling van de subsidie in 2008 - 2009 is in een aantal aanvragen een correctie uitgevoerd. Dit zou een klein deel van de stijging in BBL kunnen verklaren. Aangeboden stageplaatsen Voor de regio’s is er voor MBO-BOL (Helpende, Verpleging, Zorghulp en Verzorgende) ook een vergelijking gemaakt tussen het aantal gesubsidieerde stageplaatsen en het aantal aangeboden stageplaatsen. Voor MBO-BBL zijn de aantallen te klein om eenduidige conclusies te kunnen trekken. Tabel 13 Ontwikkeling aantal aangeboden (BPV-volume) versus aantal gesubsidieerde stageplaatsen MBO BOL per regio (Verpleging, Verzorging, Helpende, Zorghulp)
Stijging aantal gesubsidieerd 2008 --2010 Absoluut Relatief Noord Oost Zuid-Oost Zuid-West Midden-West Noord-West
62 157 189 222 -120 -85
Totaal
425 42 55
Stijging aantal aangeboden 2008 - -2010 Absoluut Relatief
5% 8% 12% 19% -9% -10%
397 564 434 427 474 314
20% 20% 19% 17% 18% 20%
5%
2610
19%
In de totalen kan soms een kleine afwijking zitten. Het betreft hier afrondingsverschillen en het gaat nooit om meer dan 1 stageplaats
Voor alle regio’s is sprake van een vergelijkbare relatieve stijging in het aantal aangeboden stageplaatsen. Dit sluit voor vooral Midden-West en Noord-West niet aan op de ontwikkeling in het aantal gesubsidieerde stageplaatsen. Deze afwijking kan niet direct onderbouwd worden door de resultaten van de panelgesprekken.
1
In dit evaluatieonderzoek is geen onderzoek gedaan naar de specifieke
arbeidsmarktprobleamtiek (en de oorzaken daarvan) in de verschillende regio’s.
p 38 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Intentie tot uitbreiding 100% Aandeel respondenten
90% 80% 70% 60%
Nee
50%
Ja
40%
Gemiddelde
30% 20% 10% 0% Noord
Oost
NoordWest
MiddenWest
ZuidWest
ZuidOost
Figuur 9 Intentie tot uitbreiding per regio (bron: Zorgenquête)
De intentie tot het uitbreiden van stageplaatsen verschilt nauwelijks per regio. Binnen het Panel Verpleging & Verzorging (NIVEL) worden de kleine verschillen iets uitvergroot. De regio Noord is minder gesteld op uitbreiding, terwijl de regio’s Noord-West en Midden-West iets boven het gemiddelde liggen. 100% Aandeel respondenten
90% 80% 70% 60%
Nee
50%
Ja
40%
Gemiddelde
30% 20% 10% 0% Noord
Oost
NoordWest
MiddenWest
ZuidWest
ZuidOost
Figuur 10 Ruimte voor uitbreiding binnen het team per regio (bron: NIVEL Panel Verpleging & Verzorging)
4.6
Duiding realisatie
Uit de vorige paragraaf kan geconcludeerd worden dat het aantal gesubsidieerde stageplaatsen voor MBO-BOL en MBO-BBL de afgelopen periode (2008 - 2010) is gegroeid en voor HBOregulier is gedaald. In deze paragraaf wordt gekeken naar deze groei c.q. daling. Daarbij staat de volgende hypothese centraal: De stijging van het aantal stageplaatsen BOL, BBL en HBO regulier is indirect te danken aan het Stagefonds.
p 39 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Om deze hypothese te toetsen, is onderzocht of er ook nog andere factoren zijn waaraan de ontwikkelingen te danken c.q. te wijten zijn. Er is gekeken naar drie soorten ontwikkelingen: 1 ontwikkeling studentenaantallen 2 ontwikkelingen in de zorgsector 3 ontwikkelingen in de onderwijssector. Bij de toetsing is gebruikgemaakt van gegevens van DUO (studentenaantallen) en de uitkomsten uit de enquêtes, de casestudies en de panelgesprekken. 4.6.1
Ontwikkeling studentenaantallen
Samenvatting en conclusies: - Voor de meeste opleidingen die sinds 2007 - 2008 in het Stagefonds zijn opgenomen stijgt het aantal gesubsidieerde stages harder dan op basis van de ontwikkeling van de studentenaantallen verwacht mag worden. Het is aannemelijk dat er andere factoren zijn met een positieve invloed op het aantal stageplaatsen. Voor de 3- en 4-jarige studies MBO BOL en HBO regulier is het lastig een verband met de studentenaantallen te leggen. - De respons in de enquête duidt op een verschil in beleving tussen de onderwijssector en de zorgsector wat betreft de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen. Dit verschil kan mogelijk verklaard worden doordat zorginstellingen meer stageplaatsen hebben dan er in de praktijk ingevuld kunnen worden.
Er is een causale relatie tussen het aantal gesubsidieerde stageplaatsen en de ontwikkeling van het studentenaantal. Meer studenten betekent dat er meer aangeboden stageplaatsen opgevuld kunnen worden en onderwijsinstellingen (en Calibris) intensiever in gesprek moeten met zorginstellingen om stageplaatsen te creëren. Een deel van de studenten in de opleidingen loopt stage binnen sectoren die geen gebruikmaken van het Stagefonds. Dit maakt dat een stijging in de studentenaantallen niet per se leidt tot een stijging in het aantal stages binnen het Stagefonds. Het kan zijn dat de groei in het aantal studenten wordt opgevangen door andere sectoren/ branches, bijvoorbeeld de kinderopvang. Andersom kan ook gelden dat stageplaatsen binnen het Stagefonds gevuld raken ten koste van stageplaatsen in andere sectoren/ branches.
Aantal inschrijvingen
80.000 70.000 60.000 50.000
HBO regulier
40.000
MBO BOL
30.000
MBO BBL
20.000 10.000 0 2005-06
2006-07
2007-08
2008-09
2009-10
Figuur 11 Aantal inschrijvingen voor de opleidingen die sinds het eerste jaar in de regeling zijn opgenomen (bron: DUO)
p 40 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
HBO regulier Het zwaartepunt van stages binnen de HBO-opleidingen ligt in het derde en vierde jaar. In het eerste en tweede jaar worden ook stages gelopen, maar die zijn vaak korter. Dat betekent dat de ontwikkeling in het aantal stages achterloopt bij de ontwikkeling in het aantal studenten. De instroom van een grote groep nieuwe studenten leidt tot een stijging in het studentenaantal, maar pas wanneer deze groep een lange (veelal full time) stage gaat lopen ontstaat ook echt een stijging in het aantal ‘benodigde’ stages. In de onderstaande tabel wordt hier rekening mee gehouden door 2005 - 2006 te vergelijken met 2007 - 2008. Vooraf moet een kanttekening geplaatst worden bij de vergelijking omdat de opleiding MWD/SPH een relatief zware bijdrage aan het aantal studenten levert, maar zich voor een deel op andere sectoren richt. Het verband tussen deze studenten en de Stagefonds stages is daarmee beperkt. Tabel 14 Relatieve ontwikkeling studentenaantallen (inschrijvingen) in het HBO regulier Verpleging en MWD/SPH
2005 2006 06 200 55--20
2006 --20 2007 07
2007 - -20 2008 08
2008 --20 2009 09
2009 --20 2010 10
HBO regulier Ontwikkeling 100% 107% 113% 116% 122% studentenaantallen Ontwikkeling gesubsidieerde 89% 99% 100% stageplaatsen NB! Het aantal stages in jaar t wordt vergeleken met de ontwikkeling van het aantal leerlingen in jaar t+2 omdat in het derde en vierde opleidingsjaar het zwaartepunt wat betreft stages ligt
Opvallend is dat de dip in het aantal gesubsidieerde stages in 2008-2009 niet direct te verklaren lijkt vanuit de studentenaantallen. Mogelijk ligt het zwaartepunt binnen de studie later dan hier aangenomen en moet daarom vergeleken worden met 2004 - 2005. In dat geval zou sprake 1 kunnen zijn van de dip . Andere verklaringen kunnen gezocht worden in externe ontwikkelingen zoals curriculumontwikkelingen of fusies/reorganisaties binnen zorginstellingen. Opgemerkt kan worden dat de stijging in het aantal gesubsidieerde stageplaatsen tussen 2008 - 2009 en 2009 - 2010 groter is dan de stijging in de studentenaantallen tussen 2005 - 2006, 2006 - 2007 en 2007 - 2008. MBO Ook voor MBO-BOL geldt de constatering dat het zwaartepunt van stages in de loop van de opleiding ligt. De duur van de opleidingen varieert echter van 1 tot 4 jaar. Hier is in onderstaande tabel rekening mee gehouden. Tabel 15 Relatieve ontwikkeling studentenaantallen (inschrijvingen) in het MBO-BOL Verpleging (4jr), Maatsch.zorg/ped.mw (3/4jr), Verzorging (3jr), Helpende zorg/welzijn (2jr), Zorghulp (1jr)
MBO--BOL MBO -BOL 3- en 4-jarige opleidingen Ontwikkeling studentenaantallen Ontwikkeling gesubsidieerde stageplaatsen
2005 --2006 20 06
2006 --2007 20 07
2007 --2008 20 08
2008 --2009 20 09
2009 --2010 20 10
100%
105%
103%
97%
95%
100%
95%
97%
1
De studentenaantallen 2004-2005 zijn niet beschikbaar in een format vergelijkbaar met
de daaropvolgende jaren.
p 41 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
2-jarige opleiding Ontwikkeling studentenaantallen Ontwikkeling gesubsidieerde stageplaatsen
100%
1-jarige opleiding Ontwikkeling studentenaantallen Ontwikkeling gesubsidieerde stageplaatsen
101%
99%
103%
100%
106%
123%
100%
97%
109%
100%
98%
109%
Hier geldt ook dat de opleiding Maatsch.zorg/ped.mw het beeld voor de 3- en 4-jarige opleidingen vertekent. Bovendien geldt dat hoe langer de opleiding is, hoe groter de onnauwkeurigheid van de vergelijking in verband met uitval, studievertraging e.d. De beweging in het aantal stageplaatsen is echter precies omgekeerd aan de ontwikkeling in de studentenaantallen. Hier spelen andere factoren zeker een rol. Deze zijn niet nader onderzocht in het kader van deze evaluatie. Het aantal gesubsidieerde stages voor de 2-jarige opleiding voor Helpende stijgt harder dan op basis van de stijging van het aantal studenten verwacht mag worden. Voor de 1-jarige opleiding zorghulp komt de ontwikkeling in het studentenaantal overeen met de ontwikkeling in het aantal gesubsidieerde stages. Voor MBO-BBL is er geen verschil in zwaartepunt: de studenten leren in de praktijk en lopen dus al direct in het eerste jaar stage. Hierdoor kan de stijging in stages direct vergeleken worden met het aantal studenten in datzelfde jaar. Het studentenaantal voor MBO-BBL is met 16% gestegen, terwijl het aantal gesubsidieerde stageplaatsen met 21% sterker is gestegen. Tabel 16 Relatieve ontwikkeling studentenaantallen (inschrijvingen) MBO-BBL Verzorging en Maatsch.zorg/ped.mw.
MBO--BBL MBO -BBL Ontwikkeling studentenaantal len Ontwikkeling gesubsidieerde stageplaatsen
2005 20 05 --2006
2006 - -2007
2007 - -2008
2008 --2009
2009 - -2010
88%
85%
100%
111%
116%
100%
117%
121%
Enquête Uit de vergelijking van de respons op de Onderwijs- en de Zorgenquête komt een verschil in beleving binnen de onderwijs- en de zorgsector naar voren. De zorgrespondenten zijn vaker van mening dat er sprake is van een stijging in het aantal stageplaatsen, terwijl de onderwijsrespondenten aangeven dat het aantal gelijk gebleven is of juist gedaald.
p 42 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
10%
16%
38%
48% Daling Gelijk gebleven Stijging
42% 46%
a.
b.
Figuur 12 Beleving van de zorgsector (a) en de onderwijssector (b) van de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen 2008 - 2010 (bron: Zorg- en Onderwijsenquête)
Dit verschil in beleving kan verklaard worden door een verschil in ontwikkeling van enerzijds aangeboden en anderzijds gesubsidieerde stageplaatsen. Hierbij bieden zorginstellingen meer stageplaatsen aan (stijging), terwijl het aantal studenten dat door de onderwijsinstellingen wordt aangeboden daarbij achterblijft. De onderwijsinstellingen ‘zien’ de groei in potentie niet en geven daarom vaker aan dat er geen verschil is. Dit beeld wordt ondersteund door de respons in de panels, de conclusies op basis van de aangeboden stageplaatsen en (voor een aantal opleidingen) de analyse rondom de studentenaantallen. 4.6.2
Ontwikkelingen in de zorg- en onderwijssector
Samenvatting en conclusies: - Het Stagefonds is voor de zorgsector een factor van invloed om stageplaatsen aan te bieden en te realiseren. De onderwijssector vindt het Stagefonds wel een belangrijke factor, maar niet een cruciale factor van invloed. - Naast het Stagefonds is er nog een aantal factoren dat van fundamentele invloed is op de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen. Het betreft met name factoren met een negatieve invloed, zoals bezuinigingen, fusies/reorganisaties/opsplitsingen. - Vertegenwoordigers van het zorg- en onderwijsveld geven aan dat de negatieve factoren een remmende werking hebben gehad op de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen. Dit betekent dat de stijging van het aantal stageplaatsen niet een vanzelfsprekendheid was, gezien deze tegenwerkende factoren.
De zorg- en onderwijssector zijn de afgelopen jaren enorm in ontwikkeling geweest. Naast de introductie van het Stagefonds zijn er vele andere factoren die een impact kunnen hebben op de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen. In deze evaluatie is de impact van een aantal factoren en ontwikkelingen expliciet getoetst om te achterhalen welke factoren dominant (of het dominantst) zijn bij het realiseren van stageplaatsen. Hierbij is gebruikgemaakt van de enquêtes, waarna verdieping heeft plaatsgevonden via de panels en casestudies. Voorafgaand zijn criteria geformuleerd om te bepalen wanneer een factor van betekenis is geweest. Daarbij is gekeken naar de waarde die de respondenten hechten aan het Stagefonds met betrekking tot aanbieden en realiseren (feitelijk invullen) van stageplaatsen. Deze waarde is vergeleken met de waarde die aan andere factoren wordt gehecht.
p 43 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
-
Criteria Stagefonds als factor van betekenis: het Stagefonds is door tenminste 66% (2/3e) van de ondervraagden als factor van invloed benoemd er zijn hooguit twee andere ontwikkelingen die door ondervraagden gezien worden als externe factor met positieve invloed (door 66% genoemd) de mate van invloed scoort gemiddeld minimaal een 1,5 op een schaal van -4 tot 4. De respondenten hebben hun waardering van verschillende externe factoren gegeven (het gemiddelde is het resultaat van een schaal van -4, negatief, tot 4, positief):
Zorgenquête
Gemiddeld Zorg Ow. 1,9 1,0 0,4 0,4 0,2 0,6 0,2 0,4 -0,1 -0,7 -0,1 -0,6 -0,8 -0,9 -0,6 -0,8 -0,5 -1,6 -0,5 -0,4 -1,2 -1,5
Onderwijsenquête
Stagefonds Kleinschaligheid Start CGO Veranderende zorgvraag Economische crisis Introductie marktwerking zorg Kwaliteit/ niveau leerlingen Nieuwe financiering zorg Fusies, reorganisaties e.d. Fluctuaties in leerlingaantallen Bezuinigingen 0%
50%
100% 0%
Aandeel respondenten
Positief
50%
100%
Aandeel respondenten
Neutraal
Negatief
Figuur 13 Beoordeling invloed externe factoren op het aantal stageplaatsen (bron: Zorg- en Onderwijsenquête)
Weging resultaten Circa 70% van de respondenten van de Zorgenquête geeft aan dat het Stagefonds een positief effect heeft gehad op het aantal stages. Alle respondenten van de Zorgenquête samen (positief, neutraal en negatief) geven gemiddeld een 1,9. Met deze uitkomst wordt voldaan aan het vooraf gestelde criterium (1,5). Het Stagefonds is daarmee, gebaseerd op de uitkomsten van de zorgenquête, een factor van invloed geweest. De onderwijsrespondenten staan neutraler tegenover het Stagefonds, 35% is positief. Aan de gemiddelde invloed wordt een 1 op een schaal van -4 tot 4 toegekend. Dit is onvoldoende om aan het criterium te voldoen.
-
-
Constateringen externe ontwikkelingen Uit de Zorgenquête blijkt dat de respondenten het Stagefonds van alle genoemde ontwikkelingen het positiefst beoordelen. Na toetsing in de panels is het vermoeden dat hierin ook een bepaald sociaal wenselijk effect zit. Ook in de Onderwijsenquête wordt het Stagefonds gemiddeld positiever beoordeeld dan de overige ontwikkelingen. De beoordeling is minder positief dan door de zorgrespondenten. In de resultaten van de onderwijsenquête valt op dat de onderwijsrespondenten de externe ontwikkelingen over het algemeen negatiever beoordelen. Meer respondenten zijn van mening dat ontwikkelingen een remmend effect hebben op het aantal stageplaatsen, vooral fusies/reorganisaties en bezuinigingen. Door deze ontwikkelingen is het voor zorgorganisaties moeilijk om meer stageplaatsen te creëren. p 44 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
-
Respondenten uit het zorg- en onderwijsveld geven aan dat een meerderheid van de factoren een remmende werking heeft gehad op de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen. Dit betekent dat de stijging van het aantal stageplaatsen niet een vanzelfsprekendheid was, gezien deze tegenwerkende factoren. 4.7
Stageplaatsen & stagiairs
De in dit hoofdstuk gepresenteerde cijfers over het aantal gesubsidieerde en aangeboden stageplaatsen betreft stageplaatsen omgerekend naar fte. Een fte stageplaats kan ingevuld zijn door meerdere stagiairs. Zeker in stages die in de beginjaren van de opleiding worden gelopen gaat het nooit om full time stages per student, maar ‘delen’ twee en soms zelfs meerdere studenten één full time stageplaats. In onderstaande tabel is aangegeven over hoeveel volledige stages er in de eerste twee jaar van het Stagefonds een subsidie is uitgekeerd. Ook is aangegeven om hoeveel stagiairs dat in zijn totaliteit gaat. De gegevens zijn afkomstig uit de arbeidsmarktbrieven 2008 en 2009. Tabel 17 Overzicht gesubsidieerde stageplaatsen (fte), inschatting van het aantal hiermee gefaciliteerde stageplekken en het bijbehorende subsidiebedrag in duizendtallen(bron: Administratie Stagefonds). De getallen in deze tabel zijn, voor de leesbaarheid, afgerond. In bijlage IX is een tabel met niet afgeronde aantallen opgenomen.
Gesubsidieerde stageplaatsen (fte)
2007-2008 2008-2009 2009-2010
27.000,40.000,43.000,-
Gefaciliteerde Gefaciliteerd e stageplekken (aantal studenten) 67.000,90.000,94.000,-
Totaal uitgekeerd subsidiebedrag ssubsidiebedrag
62.200.000,96.800.000,97.800.000,-
Uit deze gegevens kan worden afgeleid dat het aantal volledige stages (per fte) waarover het Stagefonds een subsidie heeft uitgekeerd in het tweede jaar met 48% is toegenomen. In het derde jaar volgt een toename van 7,5%. Het aantal stagiairs stijgt in 2009 met 34% ten opzichte van 2008. In 2010 stijgt dit aantal verder met 4%. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het aantal opleidingen binnen de reikwijdte van het Stagefonds in het tweede jaar (2008 2009) is uitgebreid. De flinke stijging in dat jaar hangt ook samen met die uitbreiding. In bijlage IX zijn figuren opgenomen waarin bovenstaande aantallen (gesubsidieerde stageplaatsen, gefaciliteerde plekken en totaal uitgekeerd subsidiebedrag) verdeeld zijn over de branches. Ook is een tabel opgenomen waarin de verdeling van het budget over care en cure is uitgesplitst. 4.8
Conclusies ‘meer’
4.8.1
Hypothese 1: het aantal stageplaatsen BOL, BBL, HBO regulier en HBO duaal, is gestegen Het aantal gesubsidieerde stageplaatsen in het MBO is gestegen. Voor de BOL-opleidingen betreft het een lichte stijging (1%). Voor de BBL-opleidingen is na twee effectjaren reeds sprake van een toename van 21% van het aantal aangeboden stageplaatsen. Daarmee is nu al voldaan aan de vooraf gestelde doelstelling van 20% stijging (over vier jaar). Het aantal gesubsidieerde stageplaatsen in het HBO is nagenoeg gelijk gebleven. Er is sprake van een lichte daling (1%).
p 45 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Het aantal aangeboden stageplaatsen in het MBO is ook gestegen. Bij BOL is sprake van een stijging van 19%, bij BBL van 25%. De stijging in het aantal aangeboden stageplaatsen valt hoger uit dan de stijging in het aantal gesubsidieerde stageplaatsen. De belangrijkste reden hiervoor is het feit dat er onvoldoende studenten zijn voor het aantal aangeboden plekken. Over bijna alle branches is een stijging van het aantal gesubsidieerde en het aantal aangeboden stageplaatsen te zien. Ook in de uitsplitsing naar branches geldt dat de aangeboden stageplaatsen harder groeien dan de gesubsidieerde plaatsen. De stijging in de thuiszorg is het grootst. De uitsplitsing naar regio’s laat geen opvallend grote verschillen zien. De sterkste groei vindt plaats in de regio Zuid-Oost, een van de regio’s waar in de toekomst de arbeidsmarktvraagstukken ook het grootst zullen zijn. In het aantal gesubsideerde stageplaatsen is alleen in de BBL een substantiële stijging waar te nemen. Voor wat betreft de aangeboden stageplaatsen geldt voor zowel BOL als BBL een substantële stijging. In het HBO is het aantal gesubsideerde stageplaatsen (nog) niet gestegen. Wel valt in het HBO op dat na een dip in het aantal gesubsidieerde stageplaatsen in 2008 2009 (het tweede Stagefonds jaar), het anatal gesubsidieerde stages in 2009 - 2010 weer op het niveau (soms zelfs iets daarboven) zit van het aantal stageplaatsen in het eerste jaar van het Stagefonds. De geformuleerde hypothese is daarmee deels bekrachtigd en deels ontkracht. 4.8.2
Hypothese 2: de stijging van het aantal stageplaatsen is indirect te danken aan het Stagefonds Het aantal gesubsidieerde stages stijgt voor de meeste opleidingen harder dan op basis van de ontwikkeling van de studentenaantallen verwacht mag worden. Het is daarom aannemelijk dat er andere factoren zijn die een positief effect hebben op de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen. In de enquête is een aantal factoren en hun invloed (positief of negatief) op de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen opgenomen. Zorgorganisaties geven in de enquête aan dat het Stagefonds een belangrijke, positief stimulerende factor is voor het aanbieden van stageplaatsen. In de panelgesprekken is deze uitkomst iets genuanceerd door te benadrukken dat met name de arbeidsmarktproblematiek een prominente rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen. Zorgorganisaties onderstrepen dat het Stagefonds vooral effect heeft gehad op de kwaliteit van stageplaatsen en in mindere mate op het aantal stageplaatsen. De respondenten uit de onderwijsenquête geven een iets ander beeld. Zij geven aan dat het Stagefonds een belangrijke, maar geen cruciale <weet niet of we dit woord moeten gebruiken, zorg zegt ook niet dat het cruciaal is geweest…> bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen. Vertegenwoordigers uit zorg en onderwijs geven aan dat factoren als bezuinigingen, fusies en reorganisaties een remmende werking hebben gehad op de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen. Dit betekent dat de stijging van het aantal stageplaatsen niet een vanzelfsprekendheid was. In dat perspectief benadrukken zorgorganisaties dat het Stagefonds geholpen heeft in het op peil houden van het aantal stageplaatsen en in gevallen gezorgd heeft voor een kleine bijdrage.
p 46 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
De ontwikkeling van het aantal stageplaatsen heeft plaatsgevonden in een context waarin veel gebeurd is. Met name het arbeidsmarktvraagstuk lijkt voor zorgorganisaties de bepalende factor voor het aanbod van stageplaatsen. Het Stagefonds heeft geholpen bij het nemen van bepaalde beslissingen op dit gebied. Het Stagefonds heeft indirect een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen. De geformuleerde hypothese is kortom deels bekrachtigd en deels ontkracht.
p 47 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
5 Beter 5.1
Definitie
De doelstelling van het Stagefonds is meer en betere stages. Aan het begrip “meer” zijn concrete doelstellingen verbonden, het begrip “beter” is bij de instelling van het Stagefonds 1 niet geoperationaliseerd. Dat geldt evenmin voor het duiden van de uitgangssituatie van de kwaliteit van stageplaatsen bij de start van het Stagefonds. Om te onderzoeken of de kwaliteit van stageplaatsen tijdens de Stagefondsperiode is verbeterd, heeft AEF in samenspraak met de begeleidingscommissie (en getoetst in de sector) de volgende definitie voor het begrip ‘goede stageplaats’ geformuleerd Een stageplaats die zo is ingericht dat de student een praktijkervaring kan opdoen die aansluit bij het opleidingsniveau en de opleiding van de student. Operationalisatie De beoordeling of een stageplaats als kwalitatief goed wordt gezien, wordt in dit onderzoek bepaald door de kwalitatieve aansluiting tussen het aanbod aan stageplaatsen vanuit zorgorganisaties en de vraag naar deze plaatsen vanuit het onderwijs (match vraag en aanbod). Deze beoordeling wordt langs twee lijnen uitgewerkt. Enerzijds wordt onderzocht of de aangeboden stageplaatsen (niveau en branche) aansluiten bij de studenten die een stageplaats zoeken (niveau en branche). Anderzijds wordt onderzocht of de omstandigheden in zorgorganisaties (begeleiding, lerend klimaat, diversiteit aan ervaring, coaching, et cetera) zo georganiseerd zijn dat de praktijkervaring een waardevolle toevoeging is op de opleiding en het onderwijs zo is ingericht (begeleiding, voorbereiding, niveau, et cetera) dat de studenten een waardevolle ervaring kunnen hebben in de praktijk. Het totaal van die omstandigheden wordt in dit onderzoek ook wel aangeduid als de omgeving waarin de stageplaats zich bevindt. De kwaliteit van stageplaatsen en daarmee de match tussen vraag en aanbod wordt dus mede bepaald door vier elementen: 1 beleid in de zorgorganisatie op het gebied van opleiden & ontwikkelen: a is het aanwezig? b wordt het nageleefd? 2 begeleiding vanuit de zorgorganisatie (het stagebedrijf) 3 begeleiding vanuit de onderwijsinstelling 4 samenwerking en afstemming tussen de zorgorganisatie en de onderwijsinstelling.
1
Calibris heeft in 2007 onderzoek gedaan naar de kwaliteit van stageplaatsen in
zorgorganisaties. Dit onderzoek betrof vooral het stadium waarin zorgorganisaties zich bevinden ten aanzien van de ontwikkeling van kwaliteit. Voor het definiëren van kwaliteit voor dit onderzoek heeft AEF kennisgenomen van het onderzoek en een aantal meer operationele indicatoren van kwaliteit benoemd.
p 48 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Schematisch ziet de definitie van kwaliteit er als volgt uit
Een goede stageplaats
Beleid Belei d dd Begeleiding
Zorg
match
Onderwijs
Begeleiding
Samenwerking en afstemming
Figuur 14: Definitie kwaliteit
5.2
Hypothese
Om te onderzoeken of het Stagefonds tot betere stageplaatsen heeft geleid zijn voorafgaand aan het onderzoek twee hypothesen geformuleerd. Ter toetsing van de hypothesen is een aantal onderzoeksvragen geformuleerd. 1 De kwaliteit van stageplaatsen is verbeterd in de periode 2008 - 2010 a hoe wordt de kwalitatieve aansluiting tussen vraag en aanbod ervaren? b beschikt de zorgorganisatie over beleid gericht op opleiden en wordt dit beleid nageleefd? c hoe is de begeleiding van stagiairs in zorgorganisaties? d hoe is de begeleiding van stagiairs in onderwijsinstellingen? e hoe verloopt de samenwerking tussen zorg en onderwijs? 2 Deze kwaliteitsverbetering is indirect te danken aan het Stagefonds a welke ontwikkelingen hebben een positieve invloed gehad op de kwaliteit van stageplaatsen? b welke ontwikkelingen hebben een negatieve invloed gehad op de kwaliteit van stageplaatsen? In dit hoofdstuk worden eerst de conclusies gepresenteerd over de kwaliteitsontwikkeling van stageplaatsen over de afgelopen periode. Daarna volgt een analyse naar de bijdrage van het Stagefonds aan die ontwikkeling. 5.3
Verbetering kwaliteit van stageplaatsen
Om een uitspraak te kunnen doen over de verbetering van de kwaliteit van stageplaatsen heeft AEF twee bewegingen onderzocht. Enerzijds de beoordeling van de kwaliteit op dit moment en anderzijds de ontwikkeling op weg naar de huidige situatie in de afgelopen jaren.
p 49 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
5.3.1
Kwaliteit: stand van zaken 2010
Wat betreft de stand van zaken van de kwaliteit van stageplaatsen in 2010 concludeert AEF: - De respondenten uit de enquête beoordelen de huidige kwaliteit van de stageplaatsen als goed. - De kwalitatieve aansluiting tussen het aanbod van en de vraag naar stageplaatsen is op dit moment nog niet voldoende. - De omgeving waarin de stageplaats zich bevindt wordt op dit moment door onderwijsinstellingen en zorgorganisaties goed bevonden. Dat betekent dat de zorgorganisatie beschikt over stagebeleid dat wordt nageleefd en dat zowel de onderwijsinstellingen als de zorgorganisaties positief zijn over de begeleiding van stagiairs. - Een ander omgevingskenmerk is de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en zorgorganisaties. De samenwerking is in ontwikkeling en wordt overwegend positief beoordeeld.
De kwaliteit van stageplaatsen anno 2010 kan op basis van de uitkomsten van de enquête, de panelgesprekken en de casestudies in beeld worden gebracht. Als basis worden de uitkomsten van de enquête gebruikt (zie Bijlage VIII Methodische elementen). Deze worden vervolgens aangevuld met noties uit de panels en de cases. Match tussen vraag en aanbod moet beter Samenvatting en conclusies: - De kwalitatieve aansluiting van vraag en aanbod is in ontwikkeling, maar nog niet voldoende - In het MBO vindt de mismatch plaats op alle niveaus, maar met name voor studenten op niveau 2. - De mismatch in het HBO wordt met name zichtbaar in het begeleidingsniveau: HBO-studenten worden geregeld begeleid door zorgmedewerkers met een MBO achtergrond. - Vertegenwoordigers van zorgorganisaties geven aan dat er een basiskennisniveau bij studenten ontbreekt om goed te functioneren in de zorgpraktijk.
Op basis van de enquête-uitkomsten (onderwijsenquête) kan geconstateerd worden dat er nu nog niet gesproken kan worden over een match tussen het stageaanbod vanuit de 1 zorgorganisatie en de opleidingseis van de student . De kwalitatieve aansluiting in het MBO wordt negatiever beoordeeld (70%: matig) dan in het HBO (43%: matig). In het HBO vindt iets meer dan de helft van de respondenten de kwalitatieve aansluiting op dit moment goed. Hoewel dit nog altijd flink boven de 32% van de MBO-respondenten ligt, voldoet de score niet aan de gestelde norm van 66%. Daarmee wordt geconstateerd dat de kwalitatieve aansluiting in het MBO en in het HBO nog niet voldoende is.
2%
38%
Goed Matig Slecht
60%
Figuur 15 Beoordeling kwaliteit huidige aansluiting vraag en aanbod HBO en MBO gecombineerd (bron: Onderwijsenquête)
1
60% beoordeelt die aansluiting als matig. Deze 60% weerspiegelt het totaalbeeld uit de
Onderwijsenquête (MBO- en HBO-respons samen)
p 50 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
In het MBO is de match tussen vraag en aanbod op alle niveaus (1 tot en met 4) nog onvoldoende. Panelleden en geïnterviewden geven aan dat de minste kwalitatieve aansluiting wordt ervaren op MBO niveau 2. Onderwijsorganisaties geven aan dat stagiairs moeilijk stageplaatsen kunnen vinden. Daarnaast is het moeilijk voor stagiairs om in het eerste jaar van hun opleiding een passende stage te vinden. Zorgorganisaties geven aan dat het basiskennisniveau van deze studenten vaak beperkt is om hen een passende plek te bieden. In het HBO is de belangrijkste oorzaak van een nog onvoldoende kwalitatieve aansluiting het achterblijvende niveau van begeleiding. Vaak worden HBO stagiairs begeleid door MBO opgeleide werkbegeleiders. Begeleiding door iemand met een lager opleidingsniveau draagt het risico in zich dat het praktijkleren niet goed genoeg aansluit bij de inhoudelijke uitdagingen van een HBO student. Een MBO-werkbegeleider is doorgaans niet voldoende toegerust om de noodzakelijke verdieping in de begeleiding en coaching van HBO-studenten aan te bieden. Kwaliteit van de omgeving van de stageplaats is op niveau Wanneer dieper wordt ingezoomd op de elementen die de omgeving van een stageplaats bepalen, dan kan geconcludeerd worden dat de kwaliteit van die context goed is. Op alle elementen wordt voldaan aan het vooraf gestelde criterium (zie Bijlage VIII Methodische elementen). Beleid Samenvatting en conclusies: In 79% van de zorgorganisaties (respondenten enquête) is organisatiebreed beleid aanwezig gericht op opleiden (inclusief stagebeleid). Daar waar beleid aanwezig is, wordt dit ook nageleefd (89%). Er is de afgelopen jaren door het merendeel van de zorginstellingen geïnvesteerd in beleid op het gebied van opleiden en ontwikkelen.
Onderstaand figuur geeft een beeld van respectievelijk de aanwezigheid en de naleving van beleid in zorgorganisaties. Organisatiebreed beleid gericht op opleiden is in 79% van de ondervraagde zorgorganisaties aanwezig. In de overige 21% van de zorgorganisaties is dit er niet. In de panelgesprekken kwam naar voren dat in een aantal organisaties weliswaar geen organisatiebreed beleid gericht op opleiden bestaat, maar dat dit er wel degelijk is voor afzonderlijke afdelingen. Deze zorgorganisaties bevinden zich in de groep van 21%. Voor het merendeel van de organisaties is opleiden centraal georganiseerd. Dit beeld wordt bevestigd in de casestudies. De branches laten geen bijzonderheden zien (zie Bijlage X Aanvullende figuren ‘Beter’). Wanneer de enquête-uitkomsten worden onderverdeeld naar omvang van de zorgorganisaties dan valt op dat circa 41% van de kleinere organisaties (minder dan 50 fte) geen organisatiebreed beleid heeft. Uit de panelgesprekken volgt dat dit in veel van de gevallen betekent dat er ook daadwerkelijk stagebeleid is.
p 51 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
8%
21%
3%
Ja Nee Geen antwoord 79%
89%
a.
b.
Figuur 16 Aanwezigheid stagebeleid binnen zorginstellingen (a.) en naleving stagebeleid door de 79% waar beleid aanwezig is (b.) (bron: Zorgenquête)
De aanwezigheid van beleid alleen is niet voldoende. Het gaat erom dat beleid betekenis krijgt in een organisatie. Als er beleid aanwezig is, dan wordt dit in 89% van de gevallen ook nageleefd. Het merendeel van de respondenten geeft aan dat naleving blijkt uit het feit dat opleiden en ontwikkelen expliciet onderdeel is gemaakt van de werkprocessen. Uit de casestudies blijkt dat dit betekent dat werkbegeleiders een deel van hun tijd vrij roosteren voor begeleiding of feedbackgesprekken. Beeld van de werkvloer Een oordeel over beleid is gevraagd aan de deelnemers van het Panel Verpleging & Verzorging. Gevraagd is hoe zij de ontwikkeling van het stagebeleid beoordelen. De uitkomsten van deze vraag geven een gemêleerd beeld. Ongeveer 50% van de respondenten geeft aan dat het beleid is aangepast in de afgelopen 2 jaar; 32% ziet daarmee ook een verbetering in het beleid, voor 19% heeft die aanpassing niet tot een verbetering geleid. De andere 50% geeft aan dat er geen aanpassing van beleid heeft plaatsgevonden.
23% 31%
Aangepast en daardoor beter geworden Aangepast, maar niet verbeterd Hetzelfde gebleven, het beleid zou wel verbeterd kunnen worden Hetzelfde gebleven, het is duidelijk en goed beleid
26% 20%
Figuur 17 Ontwikkeling stagebeleid 2008-2010 (bron: NIVEL Panel Verpleging & Verzorging)
p 52 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Begeleiding Samenvatting en conclusies: - Zorgorganisaties beschikken over protocollen voor begeleiding en het onderwijs beoordeelt de begeleiding als goed. Dit geldt voor zowel het HBO als het MBO. - Het overgrote merendeel (82%) van de onderwijsinstellingen beschikt over een protocol voor begeleiding. De onderwijsrespondenten beoordelen de kwaliteit van begeleiding in en door het onderwijs als goed (87%). De scores in HBO en MBO zijn nagenoeg gelijk.
-
De aard en omvang van begeleiding wordt vaak vastgelegd in een protocol. Dit geldt voor 70% van de zorgorganisaties. De inhoud van het protocol bestaat in het merendeel van de zorgorganisaties uit afspraken over/ richtlijnen voor: vaste momenten voor evaluatie en feedback (92%) vaste begeleider voor iedere student (90%) invullen van beoogde resultaten tussen onderwijsinstelling, zorgorganisatie en student in een stage- of praktijkovereenkomst (85%) vast inwerkprogramma voor stagiairs (81%). In slechts een heel klein aantal zorgorganisaties waar een protocol voor begeleiding aanwezig is, maken structurele tevredenheidonderzoeken onder studenten (2%) en/of medewerkers (1%), vaste overlegmomenten tussen zorg, onderwijs en student (7%) en verbetering van begeleidingsvaardigheden (9%) onderdeel uit van het protocol. Het merendeel van de onderwijsrespondenten beoordeelt de kwaliteit van begeleiding op dit moment als goed.
2%
32%
Goed Matig Slecht 66%
Figuur 18 Beoordeling kwaliteit van de begeleiding binnen de stagebedrijven (bron: Onderwijsenquête)
Ook aan onderwijsinstellingen is gevraagd of zij beschikken over een protocol voor begeleiding: 83% beschikt hierover. De inhoud van het protocol bestaat in het merendeel van alle onderwijsinstellingen, die over een protocol voor begeleiding beschikken, uit richtlijnen voor het opstellen van een stage- of praktijkovereenkomst; een vaste begeleider voor de student; een start- en eindgesprek met de student, het stagebedrijf en de opleiding.
p 53 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
17%
Ja Nee
83% Figuur 19 Aanwezigheid stageprotocol binnen onderwijsinstellingen (bron: Onderwijsenquête)
Beeld van de werkvloer: aanwezigheid van en bekendheid met regels en afspraken over begeleiding Aan de deelnemers van het Panel Verpleging & Verzorging is gevraagd of er in de zorgorganisatie afspraken zijn gemaakt en/of regels zijn opgesteld gericht op de begeleiding van stagiairs. Van de panelleden geeft ongeveer 80% aan dat die afspraken er inderdaad zijn. De vraag of de panelleden bij wie die afspraken er zijn, ook bekend zijn met de inhoud van de regels en afspraken, laat zien dat dat in 67% het geval is. Circa 33% kent de inhoud ervan niet. Door de uitkomsten van de verschillende enquetes (NIVEL en Zorgenquête) te vergelijken, kan voorzichtig geconcludeerd worden dat protocollen/afspraken niet alleen op papier en in de hoofden van opleidingscoördinatoren bestaan, maar dat ook de medewerkers op de werkvloer van het bestaan afweten én de inhoud van regels en afspraken, gericht op het begeleiden van stagiairs, kennen. Ongeveer één derde van de respondenten is niet bekend met protocollen/afspraken op het gebied van opleiden. Dat wil niet automatisch zeggen dat dit ook niet aanwezig is in de zorgorganisatie.
15% 33%
5%
Ja Nee Weet ik niet 67% 80%
b.
a.
Figuur 20 Bestaan van afspraken en regels (beleid) gericht op de begeleiding van stagiars (a.) en bekendheid met deze afspraken en regels (b.) (bron: NIVEL Panel Verpleging & Verzorging) Circa 60% (iets minder dan de norm van 66%) geeft aan tevreden te zijn over de hoeveelheid tijd die per week aan begeleiding besteed kan worden
p 54 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
31% 40%
ja nee 60% 69%
a.
b.
Figuur 21 Tevredenheid van medewerkers over de hoeveelheid tijd die zij aan begeleiding kunnen besteden (a.) en de kwaliteit van begeleiding die zij kunnen bieden (b.) (bron: NIVEL Panel Verpleging & Verzorging)
Aan het Panel Verpleging & Verzorging is ook de vraag voorgelegd hoe tevreden zij zijn over de kwaliteit van begeleiding die ze kunnen bieden. 69% van de respondenten geeft aan hierover tevreden te zijn. Als belangrijkste voorwaarden voor het goed kunnen begeleiden van een stagiair zijn genoemd: - voldoende tijd voor begeleiding van de stagiair - samenwerking tussen mijn zorgorganisatie en de onderwijsinstelling - dat mijn teamleider het begeleiden van stagiairs belangrijk maakt in het team (steun management) - voorbereiding van de stagiair door de onderwijsinstelling.
Samenwerking zorg en onderwijs Samenvatting en conclusies: De samenwerking zorg en onderwijs wordt overwegend positief beoordeeld.
De samenwerking tussen zorg en onderwijs wordt positief beoordeeld. Een nadere blik op het niveau en de frequentie van afstemming/samenwerking tussen zorg en onderwijs laat zien dat deze sterk afhankelijk is van de omvang van de zorgorganisatie (zie Bijlage X Aanvullende figuren ‘Beter’). Van de kleinere zorgorganisaties (minder dan 50 fte medewerkers) heeft bijna 60% contact over studenten met het onderwijs op incidentele basis. Datzelfde beeld ontstaat wanneer gekeken wordt naar het aantal stageplaatsen. In die organisaties waar dat aantal tussen de 0 en 25 fte aan stageplaatsen ligt heeft 50% van de organisaties op individueel studentenniveau contact (incidenteel) met het onderwijs. In zorgorganisaties waar het aantal stageplaatsen boven de 75 fte ligt, vindt de afstemming met het onderwijs in 95% van de gevallen, geclusterd plaats. Dat wil zeggen op regionaal niveau (combinatie van zorgorganisaties en onderwijsinstellingen), per opleiding of voor een combinatie van opleidingen van één onderwijsinstelling. 5.3.2
Kwaliteit: ontwikkeling 2008 - 2010
Wat betreft de ontwikkeling van kwaliteit de afgelopen jaren (2008-2010) 2010) concludeert AEF dat dat::: (2008 -dat : het de zorgorganisaties gelukt is om de kwaliteit van stageplaatsen de afgelopen twee jaar op een goed niveau te houden - in de panelgesprekken helder is aangegeven dat in de afgelopen jaren de kwaliteit van stages daadwerkelijk is verbeterd - kwalitatieve aansluiting in de afgelopen 2 jaar niet is verbeterd en ook niet verslechterd - begeleiding in zorg en onderwijs op een goed constant niveau is gebleven - samenwerking tussen zorg en onderwijs een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt
p 55 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
In de vorige paragraaf is de beoordeling van de kwaliteit in 2010 uiteengezet. In deze paragraaf wordt de ontwikkeling over de afgelopen jaren aan de hand van de uitkomsten van de enquête, de panelgesprekken en de casestudies in beeld gebracht. Deze tweedeling is nodig vanwege het ontbreken van een nulmeting. Als basis worden de uitkomsten van de enquête gebruikt (zie Bijlage VIII Methodische elementen ). Deze worden vervolgens aangevuld met noties uit de panels en de cases. Constatering ontwikkeling kwaliteit stageplaatsen 2008
––2010
11 Geen eensluidend beeld, wel een zichtbare/duidelijke trend De uitkomsten van de enquête laten zien dat geen van de categorieën een score haalt die voldoet aan het criterium (66%) waarmee een, op basis van de enquête, eensluidend antwoord gegeven kan worden over de ontwikkeling van de kwaliteit van stageplaatsen. De enige uitzondering is het oordeel vanuit het onderwijs over de ontwikkeling van de kwaliteit van samenwerking tussen zorg en onderwijs. Hier geeft 82% van de respondenten aan dat de samenwerking beter is geworden in de afgelopen 2 jaar. Een nadere bestudering laat zien dat dit met name geldt voor het MBO: 90% ervaart een verbetering (HBO: 63%). Op basis van de enquête kan geen doorslaggevend oordeel over de ontwikkeling van de kwaliteit van stageplaatsen worden gegeven. Wel is het mogelijk op basis van de enquête een duidelijke/zichtbare trend waar te nemen. De resultaten laten zien dat de categorie ‘gelijk’ steeds vrij hoog scoort. Op bijna alle elementen oordeelt ongeveer de helft van de respondenten (zorg en onderwijs) dat de kwaliteit gelijk is gebleven. Tegelijkertijd beoordeelt dezelfde groep respondenten de kwaliteit van stageplaatsen op dit moment (2010) als goed. 2 Kwalitatieve aansluiting is in de afgelopen 2 jaar niet verbeterd, ook niet verslechterd De kwalitatieve aansluiting tussen vraag en aanbod is de afgelopen jaren volgens de respondenten op hetzelfde niveau gebleven. Dit niveau werd eerder al als “goed” gekwalificeerd. 14% 32%
Beter geworden Gelijk gebleven Slechter geworden
54% Figuur 22 Beoordeling ontwikkeling kwalitatieve aansluiting vraag en aanbod 2008 - 2010 (bron: Onderwijsenquête)
Bijna de helft van de onderwijsrespondenten (46%) ziet een ontwikkeling van de kwalitatieve aansluiting tussen vraag en aanbod in de periode 2008 - 2010, terwijl de andere helft (54%) geen ontwikkeling waarneemt (categorie ‘gelijk’ in bovenstaand figuur). Als het oordeel van deze groep respondenten wordt vergeleken met hun oordeel over de huidige status van de aansluiting, dan geeft 60% aan dat de aansluiting nu “matig” is (zie onderstaand figuur).
p 56 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Aantal respondenten
40 35 30 25
Aansluiting is slechter geworden
20
Aansluiting is gelijk gebleven
15
Aansltuiting is beter geworden
10 5 0 Goed
Matig
Slecht
Beoordeling huidige situatie Figuur 23: Beoordeling huidige aansluiting afgezet tegen ontwikkeling periode 2008 --2010 (bron: Onderwijsenquête)
De kwalitatieve aansluiting is kortom constant gebleven (niet beter, niet slechter). Er is een klein verschil tussen HBO en MBO. De HBO-respondenten zijn iets positiever over de ontwikkeling in de afgelopen jaren: de HBO-respondenten die ook daadwerkelijk een ontwikkeling waarnemen (52%) zijn voor het overgrote deel positief (82% van deze respondenten geeft aan dat het beter is geworden tegenover 61% in het MBO). Naast de kwalitatieve aansluiting is gekeken naar het gemak waarmee een kwalitatief goede stageplaats gevonden wordt. Dit gemak is de laatste jaren afgenomen, met name in het MBO.
11%
13%
6% Makkelijker Gelijk Lastiger Wisselend Anders
30% 40%
Figuur 24 Beoordeling ontwikkeling gemak vinden plaatsen 2008-2010 (bron: Onderwijsenquête)
3 Begeleiding in zorg en onderwijs is de afgelopen jaren op een goed niveau gebleven In de begeleiding van stagiairs door het onderwijs en door de zorgorganisatie ziet meer dan de helft van de onderwijsrespondenten geen verandering: de kwaliteit was goed twee jaar geleden en blijft goed. Verbeteringen worden vooral door het MBO waargenomen. Circa 66% van de onderwijsinstellingen beoordeelt de kwaliteit van de begeleiding bij zorgorganisaties als goed, 33% vindt de kwaliteit matig. Wanneer dit wordt afgezet tegen de ontwikkeling die de kwaliteit van begeleiding heeft doorgemaakt tussen 2008 - 2010 dan valt op dat het merendeel van de onderwijsinstellingen van mening is dat die ontwikkeling goed was en ook goed gebleven is.
p 57 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Aantal respondenten
45 40 35 30
De begeleiding is slechter geworden De begeleiding is gelijk gebleven
25 20
De begeleiding is beter geworden
15 10 5 0 Goed
Matig
Slecht
Beoordeling huidige situatie Figuur 25: Beoordeling huidige kwaliteit van de begeleiding binnen stagebedrijven afgezet tegen de ontwikkeling in de periode 2008-2010 (bron: Onderwijsenquête)
4 Samenwerking tussen zorg en onderwijs ontwikkelt zich positiefsitief sitief po Het element ‘samenwerking zorg en onderwijs’ is het enige element waarop een score wordt behaald die voldoet aan het criterium (>66%). Door 82% van de onderwijsrespondenten wordt de samenwerking in 2010 als beter beoordeeld dan de samenwerking in 2008. Opvallend is dat die verbetering met name in het MBO wordt ervaren. Daar ziet 90% een verbetering optreden. In het HBO is dit 63%. Ook de zorgrespondenten zijn enthousiast. Een substantieel deel vindt dat de samenwerking is verbeterd. Dit is onderstreept in de panelgesprekken. Het opleiden van studenten wordt, hoewel de formele eindverantwoordelijkheid van het onderwijs, ervaren als een gezamenlijke opgave van zorg en onderwijs (panelgesprekken en casestudies). Aandeel respondenten
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Aandeel respondenten
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Beter
Niet beter
Ontwikkeling samenwerking: Minder intensief Hetzelfde Intensiever
Beter
Ontwikkeling kwaliteit
Niet beter
Ontwikkeling kwaliteit
a.
b.
Figuur 26 Beoordeling van de ontwikkeling van intensiteit van de samenwerking tussen zorg en onderwijs afgezet tegen de ontwikkeling van de kwaliteit gezien vanuit de zorginstellingen (a.) en vanuit de onderwijsinstellingen (b.) (bron: Zorg- en Onderwijsenquête)
Bovenstaande figuren laten zien dat van de groep respondenten die de samenwerking beter vindt geworden, zowel de Zorg- als de Onderwijsenquête aangeeft dat de samenwerking ook intensiever is geworden. Die intensiteit heeft ertoe bijgedragen dat men over en weer een p 58 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
beter beeld heeft gekregen van vragen, behoeften en mogelijkheden. Zorgorganisaties benadrukken dat in die gevallen waar het onderwijs de zorg als klant beschouwt of is gaan beschouwen de samenwerking een positieve impuls heeft gekregen. 5.4
Duiding resultaten kwaliteit
Uit de vorige paragraaf kan geconcludeerd worden dat de kwaliteit van de stageplaatsen de afgelopen periode (2008 - 2010) positief is ontwikkeld. In deze paragraaf worden verklaringen gegeven voor deze toename in kwaliteit. Daarbij staat de volgende hypothese centraal: Deze kwaliteitsverbetering is indirect te danken aan het Stagefonds Om deze hypothese te toetsen zijn twee sporen bewandeld: 1 analyse van ontwikkelingen waaraan de de kwaliteitsverbetering te danken is. Daarvoor is gekeken naar ontwikkelingen in de zorg- en onderwijssector. 2 duiding/verklaring van ontwikkelingen per element. Daarnaast is het woord aan het zorg- en onderwijsveld. Hoe duiden zij de omgeving waarin de ontwikkeling van de kwaliteit van stageplaatsen heeft plaatsgevonden. Uit de uitkomsten van de enquête blijkt, en dit gegeven is onderstreept in de panelgesprekken en de casestudies, dat branches ten aanzien van de (ontwikkeling van de) kwaliteit van stageplaatsen geen grote verschillen ervaren. In dit hoofdstuk is daarom geen aparte uitsplitsing naar branches gemaakt. Daar waar een relevant onderscheid in branches is aangetroffen is dit apart vermeld. 5.4.1
Weging van de factoren die van invloed zijn op de kwaliteit van stages
Samenvatting en conclusies: - Het Stagefonds heeft een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van de kwaliteit van stageplaatsen. - Het competentiegericht onderwijs en de (toekomstige) knelpunten op de arbeidsmarkt in de zorgsector zijn belangrijke aanleidingen voor zorgorganisaties om te investeren in kwaliteit. - Het Stagefonds is niet direct een vliegwiel geweest om te investeren in kwaliteit, maar heeft het met name mogelijk gemaakt om te investeren. - Ondanks enkele ontwikkelingen die een negatieve impact hebben op de kwaliteit van stageplaatsen (bezuinigingen en fusies/reorganisaties) zijn zorgorganisaties in staat gebleken om de kwaliteit van stageplaatsen te continueren c.q. te verbeteren.
De zorg- en onderwijssector zijn de afgelopen jaren in ontwikkeling geweest. Naast de introductie van het Stagefonds zijn er vele andere factoren die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van de kwaliteit van stageplaatsen. In deze evaluatie is de impact van een aantal factoren en ontwikkelingen (zie hoofdstuk 3) expliciet getoetst om te achterhalen welke factoren dominant (of het meest dominant) zijn bij het realiseren van stageplaatsen.
-
Bij de start van de evaluatie zijn in afstemming met de begeleidingscommissie criteria geformuleerd om te bepalen wanneer een factor van betekenis is geweest. Daarbij is gekeken naar de waarde die de respondenten hechten aan het Stagefonds met betrekking tot het realiseren en aanbieden van stageplaatsen gerelateerd aan andere factoren. Om die invloed te bepalen worden dezelfde criteria als eerder beschreven in het hoofdstuk ‘meer’ gehanteerd: het Stagefonds is door tenminste 66% (2/3e) van de ondervraagden als factor van invloed benoemd
p 59 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
-
er zijn hooguit twee andere ontwikkelingen die door ondervraagden gezien worden als externe factor met positieve invloed (door 66% genoemd) de mate van invloed scoort gemiddeld minimaal een 1,5 op een schaal van -4 tot 4. Op basis van de enquêtes is inzicht verkregen in de invloed van een aantal externe ontwikkelingen (op een schaal van -4, negatief, tot 4, positief).
Zorgenquête
Gemiddeld Zorg Ow. 1,4 1,0 0,5 0,2 0,4 0,7 0,4 -0,1 -0,3 -0,9 -0,2 -0,9 -0,5 -0,6 -0,6 -1,0 -0,4 -1,6 -0,3 -0,4 -1,1 -1,9
Onderwijsenquête
Stagefonds Kleinschaligheid Start CGO Veranderende zorgvraag Economische crisis Introductie marktwerking zorg Kwaliteit/ niveau leerlingen Nieuwe financiering zorg Fusies, reorganisaties e.d. Fluctuaties in leerlingaantallen Bezuinigingen 0%
50%
100% 0%
Aandeel respondenten
Positief
50%
100%
Aandeel respondenten
Neutraal
Negatief
Figuur 27 Beoordeling invloed externe factoren op de kwaliteit van stageplaatsen (bron: Zorg- en Onderwijsenquête)
-
-
-
-
Weging resultaat Stagefonds Stagefonds Het hele spectrum overziend, is het Stagefonds de enige ontwikkeling met een factor van betekenis. In de Zorgenquête is er geen enkele ontwikkeling die de vooraf gedefinieerde norm van 66% realiseert. Wel geeft 56% van de respondenten aan dat het Stagefonds een positief effect heeft gehad op de kwaliteit van stages. De respondenten die een positieve duiding geven aan het effect van het Stagefonds, kennen een substantiële score toe aan het Stagefonds (2,6 op een schaal van -4 tot 4). Alle respondenten tezamen (positief, neutraal en negatief) geven gemiddeld een score aan het Stagefonds net onder de vooraf geformuleerde norm (1,4 versus de norm van 1,5). Daarmee mag geconcludeerd worden dat het Stagefonds wel van invloed is geweest op de kwaliteit. Dit beeld is getoetst onder de panelleden. Alle branches geven aan dat het verbeteren van de kwaliteit van stageplaatsen een van de belangrijkste speerpunten is geweest bij de besteding van de Stagefondsmiddelen. Voor de panelleden is competentiegericht onderwijs de directe aanleiding geweest om te investeren in kwaliteit. Het Stagefonds heeft het mogelijk gemaakt om dit ook daadwerkelijk te kunnen doen. De onderwijsrespondenten staan neutraler tegenover het Stagefonds, 33% is positief over het effect ervan op de kwaliteit van stageplaatsen. De gemiddelde invloedscore is volgens hen beperkt (1 versus de norm van 1,5). Weging resultaten overige factoren De enige factor die scoort boven het gestelde criterium van 66% is de bezuinigingen. Overigens geldt dit alleen voor de onderwijsenquête. De negatieve invloed van de bezuinigen scoort een -1,9 en heeft daarmee een negatieve invloed op de kwaliteit van stageplaatsen.
p 60 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
-
-
Fusies, reorganisaties en opsplitsingen is een andere factor die in de onderwijsenquête hoog scoort. Deze factor is door 60% van de respondenten genoemd (net onder het criterium) maar scoort daarentegen wel een -1,6 (norm: 1,5). Het competentiegericht onderwijs wordt zowel in de Onderwijs- als in de Zorgenquête relatief vaak genoemd als factor met een positieve invloed op de kwaliteit van stageplaatsen. Met name in de casestudies en in de panelgesprekken is gebleken dat het competentiegericht onderwijs een belangrijke bepalende factor is geweest voor de kwaliteit van stageplaatsen. Aangezien de onderwijsinstellingen de kwaliteit als goed beoordelen, kan geconcludeerd worden dat ondanks de bezuinigingen en de fusies, reorganisaties (die een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van stageplaatsen) de zorgorganisaties in staat zijn geweest om de kwaliteit van stageplaatsen op niveau te houden. Reactie uit cases & panels Bovenstaande noties zijn ter toetsing voorgelegd in de verschillende panelgesprekken. Een breed gedeeld gevoel en geluid is dat de kwaliteitsslag op het gebied van stageplaatsen al voor de invoering van het Stagefonds is ingezet. Met name de toekomstige arbeidsmarktproblematiek, de invoering van het competentiegericht onderwijs en de veranderende zorgvraag hebben zorgorganisaties halverwege het eerste decennium van deze eeuw aangespoord actief in te zetten op de kwaliteit van stageplaatsen. Algemeen is de overtuiging dat kwaliteit bepalend is om in de toekomst het kwantitatieve vraagstuk op te kunnen lossen. Door nu in te zetten op kwaliteit worden mensen én goed opgeleid én wordt actief ingezet op behoud voor de zorgsector. Volgens de deelnemers aan de panelgesprekken en de gesprekspartners uit de casestudies is het Stagefonds bij uitstek een instrument om op die kwaliteit invloed uit te oefenen. Door de beschikbare middelen van het Stagefonds hebben de zorgorganisaties de afgelopen jaren de mogelijkheid gehad om ook te investeren in kwaliteit. 5.4.2 Duiding van de ontwikkeling per kwaliteitsaspect van een stageplaats Vier elementen bepalen de kwaliteit van een stageplaats (match, beleid, begeleiding, samenwerking). Per element wordt kort uiteengezet welke ontwikkelingen hebben bijgedragen aan de groei, stabilisering dan wel daling van de kwaliteit van stageplaatsen. Daar komt ook expliciet het (indirecte) effect van het Stagefonds aan de orde. Match Uit de panelgesprekken, casestudies en interviews kan een aantal belangrijke oorzaken worden geconcludeerd waarom de kwalitatieve aansluiting nog niet verder is ontwikkeld. Competentiegericht onderwijs Het achterblijven van de kwalitatieve aansluiting voor de MBO-stageplaatsen op alle niveaus wordt voornamelijk verklaard door de invoering van het competentiegericht onderwijs (CGO). In veel gevallen is het nog onvoldoende duidelijk wat deze vorm van onderwijs nu precies voor eisen stelt aan een stageplaats. Dit heeft tot gevolg dat zorgorganisaties hun stageplekken hier nog onvoldoende op in kunnen richten. Zorgorganisaties onderschrijven in panelgesprekken en cases tudies de onduidelijkheid rondom de invoering van het CGO als een belangrijke factor. Niveau begeleiding In het HBO is de belangrijkste oorzaak van een nog onvoldoende kwalitatieve aansluiting het achterblijvende niveau van begeleiding. Begeleiding door iemand met een lager opleidingsniveau draagt het risico in zich dat het praktijkleren niet goed genoeg aansluit bij de p 61 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
inhoudelijke uitdagingen van een HBO student. Zorgorganisaties geven aan dat zij in functies en beloning nauwelijks onderscheid maken tussen een MBO-V 4 niveau en HBO-V 5 niveau. Dit belemmert de noodzaak om HBO-V studenten op een andere wijze te begeleiden dan MBO-V (niveau 4) studenten. Instroom studenten studenten Zowel in de casestudies als in de panelgesprekken is veelvuldig aangegeven dat een grotere instroom van studenten in het onderwijs, het vinden van goede stageplaatsen lastiger maakt. Waar in het geval van een lagere instroom nog bewust gekozen kan worden voor stageplaatsen in bepaalde zorgorganisaties, staat in het geval van een hogere instroom het vinden van een stageplaats voor alle studenten centraal. In de onderwijspanels is onderstreept dat in dat geval de kwaliteitseis aan een stageplaats minder strikt gehanteerd wordt. Het überhaupt kunnen opdoen van praktijkervaring heeft in dat geval voorrang. Zorgorganisaties geven aan dat het steeds vaker voorkomt dat er stageplekken onbenut blijven. 1 Met name leerafdelingen ondervinden hier direct hinder van, omdat deze voor hun functioneren afhankelijk zijn van stagiairs. Dit probleem doet zich met name voor bij MBO verzorging en in die branches die van nature minder populair zijn onder studenten (GGZ en gehandicaptenzorg). Voor deze branches geldt dat zij de ‘concurrentie’ aan moeten gaan met met name ziekenhuizen, waar het aantal stageplaatsen door de komst van leerafdelingen is toegenomen. Niveau 2 Zorgorganisaties erkennen het ‘probleem’ ten aanzien van MBO niveau 2 plaatsen. Ze stellen hoge eisen aan begeleiding en in verschillende organisaties kent het functiebouwwerk geen niveau 2 functies, wat het aanbieden van dergelijke stageplaatsen ook lastig maakt. In verschillende organisaties (zie ook twee voorbeelden in de casestudies) worden projecten opgezet speciaal voor niveau 2 studenten. Kwaliteit studenten & lintstages Een negatief effect op match tussen vraag en aanbod wordt volgens de zorgorganisaties (uit alle branches) ingegeven door veranderingen in houding en gedrag van stagiairs. Stagiairs worden steeds veeleisender en bieden daarentegen minder kwaliteit dan voorheen. Zij stellen eisen op het gebied van werktijden, maximale reistijd, te ontvangen vergoedingen en inhoud van het werk. Daarnaast oordelen de zorgorganisaties dat de kwaliteit van de stagiairs achterblijft bij de verwachtingen. In veel gevallen zijn zorgorganisaties de eerste weken van een stage bezig met het op peil krijgen van de basiskennis van studenten. Die extra tijd die gestopt moet worden in inwerken gaat ten koste van de effectieve stagetijd. Vooral bij een lintstage is de effectieve stagetijd beperkt. Een lintstage beslaat in principe 1 fte, die gedurende het jaar door een lint van stagiairs wordt opgevuld. Dat stelt hoge eisen aan de begeleiding en stagecoördinatie binnen een zorgorganisatie en komt de aansluiting tussen vraag en aanbod, vanuit het aanbod geredeneerd, niet altijd ten goede. Voor de GGZ en de gehandicaptenzorg in het bijzonder is dit kwaliteitsvraagstuk vrij prominent, omdat zij over het algemeen al uit een minder grote groep van studenten kunnen kiezen. Selectie op kwaliteit is voor deze organisaties maar heel beperkt mogelijk. Ook lintstages zijn in
1
Leerafdelingen zijn afdelingen in zorgorganisaties waarop minimaal 8 leerlingen stage
lopen en waarbij leerlingen coachend worden begeleid door alle medewerkers van de afdeling. Op de leerafdeling leren leerlingen in samenwerkingsverband en geven opleiding en arbeidsorganisatie samen de begeleiding van leerlingen vorm. (Definitie Calibris, uit De leerweg van de leerafdeling).
p 62 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
deze branches lastig in te passen omdat cliënten in deze branches niet heel gemakkelijk vaak en veel personele wisselingen aan kunnen. Ondanks allerlei factoren die een verdere doorontwikkeling van de kwalitatieve aansluiting hebben bemoeilijkt, is de kwalitatieve aansluiting niet verslechterd de afgelopen jaren maar constant gebleven. Hiervoor zijn de belangrijkste oorzaken: Ontwikkeling leerwerkplaatsen Het ontstaan van leerwerkafdelingen draagt positief bij aan de kwalitatieve aansluiting tussen 1 vraag en aanbod. In veel zorgorganisaties zijn in de afgelopen jaren leerwerkafdelingen ontstaan. De ontwikkeling van leerwerkplaatsen is voor zowel het MBO als voor het HBO een factor die de match tussen vraag en aanbod positief beïnvloedt. Voor het HBO betekent de leerwerkafdelingen dat de begeleiding van HBO-studenten door een HBO opgeleide verpleegkundige in de meeste gevallen gegarandeerd is. Ook zorgorganisaties geven aan dat de ontwikkeling van leerwerkplaatsen de match tussen vraag en aanbod heeft verbeterd. Voor leerwerkafdelingen organiseren zorgorganisaties vaak wat uitgebreidere selectieprocedures, waardoor ze de mogelijkheid hebben betere studenten te selecteren. Daarnaast investeren zorgorganisaties op de leerwerkafdelingen intensief in inwerken en begeleiding. Indirect effect Stagefonds Stagefonds Het doorontwikkelen van de aansluiting tussen vraag en aanbod, en met name de investering in leerwerkplaatsen, is in veel gevallen gefinancierd uit het Stagefonds. Het positieve effect dat uitgaat van de leerwerkafdeling op de match tussen vraag en aanbod wordt dus onder andere ingegeven door financiering uit het Stagefonds. Beleid Het merendeel van de zorgorganisaties heeft opleidings- en/of stagebeleid en leeft dit na. In deze paragraaf wordt uiteengezet wat redenen zijn voor de ontwikkeling van en de huidige situatie ten aanzien van opleidings- en/of stagebeleid. Momentum De aanwezigheid van opleidings- en/of stagebeleid bij zorgorganisaties is een indicator die iets zegt over de kwaliteit van stageplaatsen. Om te kunnen bepalen wat de invloed van het Stagefonds is geweest, is het belangrijk te kijken naar het moment waarop het beleid is opgesteld. Aantal respondenten
140 120 100 80 60 40 20 0 Voor 1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
2009
Figuur 28: Jaar waarin de zorginstelling opleidings- en/of stagebeleid heeft opgesteld (bron: Zorgenquête) 1
Voor de term leerwerkafdeling zijn verschillende begrippen in omloop: leerwerkafdeling,
leerwerkplaats, leerunit etc. In dit onderzoek wordt de term leerwerkplaats gebruikt.
p 63 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bovenstaand figuur laat zien dat in het merendeel van de zorgorganisaties beleid is ontwikkeld in de periode 2005 - 2010. Een duidelijke piek is te zien in 2008. Het eerste Stagefonds-jaar 2007 - 2008 wordt als nuljaar gehanteerd. De eerste communicatie over het Stagefonds naar het veld heeft plaatsgevonden eind 2007. Uit de panelgesprekken en de cases blijkt dat die communicatie niet direct heeft aangezet tot het opstellen van nieuw of het aanpassen van bestaand beleid. Verondersteld wordt daarom dat het Stagefonds nauwelijks een factor van invloed is geweest op die ‘beleidspiek’ in 2008. CGO & HKZ verklarende variabelen In de panelgesprekken en casestudies is gevraagd naar de belangrijkste oorzaken van deze piek. Hiervoor worden genoemd de invoering van het CGO en de verandering in de HKZvoorwaarden (in bepaalde branches). Het CGO dwong zorgorganisaties na te denken over hun bijdrage aan de opleiding van studenten. Dit werd in de meeste zorgorganisaties vertaald in de ontwikkeling van beleid. De HKZ-certificering stelde in 2008 de aanwezigheid van opleidingsbeleid als voorwaarde voor certificering. Indirect effect Stagefonds Stagefonds Het Stagefonds is niet de bepalende factor geweest voor het feitelijk ontwikkelen van opleidings- en stagebeleid. Het Stagefonds heeft er wel voor gezorgd dat opleiden en ontwikkelen een actueel thema is gebleven. In de casestudies en panelgesprekken is veelvuldig aangegeven dat er met het Stagefonds (extra) financiële middelen binnenkomen waarmee opleidingscoördinatoren/ P&O-managers een instrument in handen hebben om opleiden op de agenda te houden. Dat helpt om opleidings- en/of stagebeleid actueel en levend te houden. Begeleiding zorgorganisaties In de vorige paragrafen is geconstateerd dat de begeleiding in zorgorganisaties goed is. Ongeveer een kwart van de onderwijsrespondenten vindt dat de begeleiding beter is geworden in de periode 2008 – 2010. 55% ziet geen verandering en 19% ziet een verslechtering optreden. In deze paragraaf worden enkele oorzaken voor deze ontwikkelingen uiteengezet. Competentiegericht Onderwijs In de cases en de panelgesprekken is gevraagd naar de belangrijkste factoren die van invloed zijn (geweest) op de kwaliteit van stageplaatsen. Daar werden unaniem de invoering van het CGO en de druk die gevoeld wordt door de toekomstige krapte op de arbeidsmarkt als gevolg van de toenemende zorgvraag als bepalende factoren genoemd. Het CGO stelt andere eisen aan de invulling van stages en daarmee aan de wijze van begeleiden. De invoering van het CGO heeft in de jaren voor 2008 een sterke positieve invloed gehad op de kwaliteit van begeleiding. De uitdaging nu is naast goede werkbegeleiders ook kwalitatief hoogwaardige assessoren op te leiden binnen zorgorganisaties. Het gegeven dat die opgave nog gerealiseerd moet worden, is een verklaring waarom een substantieel deel van de respondenten geen (verdere) ontwikkeling in de kwaliteit van begeleiding ziet. Bezuinigingen Bezuinigingen in de zorg hebben in de afgelopen jaren geleid tot veranderingen in de manier waarop begeleiding georganiseerd is in zorgorganisaties. Die veranderingen werden steeds ingegeven door de vraag hoe de improductiviteit, die met begeleiden gepaard gaat, zo beperkt mogelijk kan worden gehouden. De manier van organiseren heeft een direct effect op de kwaliteit van begeleiden.
p 64 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Effect Stagefonds Stagefonds Uit de enquête blijkt dat de Stagefondsmiddelen in een groot aantal zorgorganisaties besteed worden aan het opleiden van werkbegeleiders of, zo werd in de panelgesprekken toegevoegd, het aannemen van een (extra) praktijkbegeleider. In die gevallen heeft het Stagefonds een direct effect gehad op de kwaliteit van begeleiding. Veronderstelling is dat een deel van het effect nu nog niet zichtbaar is (incubatietijd van de keuzes rondom begeleiding). Begeleiding onderwijsinstellingen Ook de begeleiding vanuit de onderwijsinstellingen heeft zich de afgelopen jaren op een positieve wijze ontwikkeld. In alle gesprekken (panels en cases) wordt aangegeven dat dit echter op geen enkele manier beïnvloed is door het Stagefonds. Dit hangt direct samen met het feit dat onderwijsinstellingen geen geld uit het Stagefonds ontvangen. Er gaat derhalve voor onderwijsinstellingen geen prikkel uit van het Stagefonds. De ontwikkeling in de kwaliteit van begeleiding hangt, zo komt naar voren in de panelgesprekken, veel meer samen met het competentiegericht onderwijs. Deze vorm van onderwijs stelt eisen aan de rol en begeleiding zoals die geleverd wordt vanuit het onderwijs. Met het verder uitkristalliseren van het CGO in de afgelopen jaren is het onderwijs ook steeds meer in staat die begeleidende rol op een betere manier in te vullen. Samenwerking zorg en onderwijs De samenwerking tussen zorg en onderwijs is verbeterd. Ook hier is de vraag; wat is de verklarende factor voor deze verbetering? Competentiegericht onderwijs De casestudies en de panelgesprekken (in onderwijs en zorg) zijn eensgezind over de beantwoording van bovenstaande vraag: het competentiegericht onderwijs. Het CGO benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid van zorg en onderwijs voor het opleiden van jonge mensen. Die gezamenlijke verantwoordelijkheid vraagt om samenwerking en afstemming tussen zorg en onderwijs. In de afgelopen jaren is het contact tussen beiden daarom ook toegenomen. Contact dat zich op een meer organisatorisch, inhoudelijk niveau afspeelt en gaat over bijvoorbeeld curriculum ontwikkeling. En contact op de werkvloer. In dat laatste geval gaat het voornamelijk over het gezamenlijk voeren van beoordelingsgesprekken. Stagefonds als alsbreekijzer breekijzer Stagefonds S Het Stagefonds is in sommige gevallen een breekijzer geweest in de samenwerking tussen zorg en onderwijs. Het Stagefonds gaf onderwijsinstellingen een opening om met zorgorganisaties het gesprek aan te gaan over (de kwaliteit van) stageplaatsen. De administratieve procedure maakt dat het onderwijs vrij precies weet dat zorgorganisaties geld krijgen. Met die kennis zijn onderwijsinstellingen het gesprek aan gegaan. 5.5
Conclusies “beter”
5.5.1
Hypothese 3: de kwaliteit van stageplaatsen is verbeterd in de periode 2008 - 2010 Bij de start van het Stagefonds is het begrip “betere stageplaatsen” niet verder geoperationaliseerd en is geen nulmeting gehouden om inzicht te krijgen in de kwaliteit anno 2008. Om wel inzicht te krijgen in de kwaliteitsontwikkeling van stageplaatsen tijdens de Stagefondsjaren heeft AEF in overleg met de begeleidingscommissie (en getoetst in de sector) het begrip kwaliteit opgesplitst in een aantal elementen. Door de enquête onder onderwijsinstellingen en zorgorganisaties is inzicht gekregen in de status quo én ontwikkeling van alle kwaliteitselementen. p 65 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Kwalitatieve aansluiting tussenaanbod aanbodenenvraag vraagnaar naarstageplaatsen stageplaatsen aansluitin gtussen De kwalitatieve aansluiting is in ontwikkeling, maar is nog niet voldoende. Dat wordt zowel door zorgorganisaties als onderwijsinstellingen zo ervaren. Vanuit onderwijsorganisaties wordt aangegeven dat het competentiegericht onderwijs nog onvoldoende is uitgekristalliseerd om goede eisen te stellen aan een stageplaats. Hierdoor is er voor zorgorganisaties ook onduidelijkheid over de eisen waaraan een goede stageplaats moet voldoen. Voor het MBO geldt specifiek dat niveau 2 studenten moeite hebben om een stageplaats te vinden. Belangrijkste oorzaak hiervan is dat het functiehuis van het merendeel van de zorgorganisaties geen niveau 2 functies bevat. Inherent daaraan is dat er nauwelijks niveau 2 stageplaatsen worden aangeboden. De mismatch in het HBO zit met name bij de begeleiding van HBO-V studenten. Zij worden in de zorgpraktijk vaak gecoacht door een medewerker van MBO-niveau. De zorgorganisaties erkennen ook op bepaalde onderdelen de kwalitatieve mismatch tussen aanbod en vraag. Het betreft voornamelijk het ontbreken van een goed basiskennisniveau waardoor studenten niet meteen kunnen functioneren in een praktijkomgeving. Beleid De overgrote meerderheid van de zorgorganisaties beschikt over een organisatiebreed stagebeleid. Dit beleid wordt ook nageleefd en waar mogelijk verankerd in de werkprocessen. Zorgorganisaties geven aan dat ze de afgelopen jaren geïnvesteerd hebben in stagebeleid en hierin een professionaliseringsslag hebben gemaakt. Begeleiding (zorg en enonderwijs) onderwijs) Zowel zorg- als onderwijsorganisaties zijn redelijk tevreden over de begeleiding van stagiairs. Vooral in zorgorganisaties waarin een leerwerkafdeling is gecreëerd wordt zowel door onderwijsinstellingen als door zorgorganisaties geïnvesteerd in een betere begeleiding. De panelleden van het Nivel geven ook in meerderheid aan dat ze zelf tevreden zijn over de begeleiding die ze kunnen bieden. Samenwerking tussen zorgorganisatie en onderwijsinstelling Het opleiden van de student als toekomstig medewerker van de zorgsector wordt door de zorgsector en de onderwijssector gezien als een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De intensiteit is de afgelopen jaren toegenomen en uit de enquête volgt dat intensiteit samengaat met verbeterde samenwerking. Over het algemeen kan geconcludeerd worden dat de kwaliteit van stageplaatsen de afgelopen periode op alle elementen een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Wel geven onderwijsinstellingen en zorgorganisaties aan dat het nog altijd beter kan. Op basis van de ontwikkelingen op ieder van de elementen wordt geconludeerd dat de hypthese is bekrachtigd. 5.5.2
Hypothese 4: de kwaliteitsverbetering is indirect te danken aan het Stagefonds
Over het algemeen kan geconcludeerd worden dat voor zorgorganisaties het Stagefonds niet het instrument was waarmee de noodzaak voor het ontwikkelen van een kwaliteitsagenda op de kaart is gezet. De intrinsieke motivatie om te investeren in beleid, begeleiding en samenwerking heeft er voor gezorgd dat een groot deel van de instellingen reeds een prominente plek op de agenda heeft ingeruimd voor opleiding en zaken die daarmee samenhangen. Dit komt mede door de ontwikkelingen rond competentiegericht onderwijs en de aankomende knelpunten op de arbeidsmarkt. p 66 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Wel heeft het Stagefonds een belangrijke rol gespeeld in het mogelijk maken van de ontwikkeling van de kwaliteit van stageplaatsen. Zorgorganisaties geven in de panelgesprekken aan dat zij zonder de financiële steun van het Stagefonds, maar beperkte mogelijkheden zouden hebben om ook daadwerkelijk invulling te geven aan een kwaliteitsimpuls. Ondanks enkele ontwikkelingen die een negatieve impact hebben op de kwaliteit van stageplaatsen (bezuinigingen en fusies/reorganisaties) zijn zorgorganisaties in staat gebleken om de kwaliteit van stageplaatsen te continueren c.q. te verbeteren. Door de gesprekspartners is aangegeven dat de kwaliteit van stageplaatsen een blijvende uitdaging is. Als het Stagefonds ophoudt te bestaan, zal niet meteen de aandacht voor kwaliteit verdwijnen. Wel zal de focus verschuiven naar het behoud van het huidige kwaliteitsniveau in plaats van een verdere doorontwikkeling van kwaliteit. Het Stagefonds heeft slechts zeer beperkt een aanjaagfunctie voor het verbeteren van stageplaatsen gevormd, wel maakt het fonds het bovenal (financieel) mogelijk om te investeren in kwaliteit. Door de financiële bijdrage uit het Stagefonds heeft opleiden in veel zorgorganisaties een plek gekregen op de agenda van de Raad van Bestuur. Daarnaast is het Stagefonds vaak ingezet als breekijzer om samenwerking tussen onderwijs en zorg te bewerkstelligen. Hiermee heeft het Stagefonds een indirect effect op de kwaliteitsverbetering van stageplaatsen gehad. De hypothese is bekrachtigd.
p 67 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
6 Uitvoering en Effectiviteit 6.1
Operationalisatie
De derde hoofdvraag van dit onderzoek heeft betrekking op de wijze waarop de uitvoering van het Stagefonds bijdraagt aan de doelstellingen (meer en beter) van het Stagefonds. De beantwoording van deze vraag wordt in dit rapport uitgewerkt langs twee lijnen: uitvoering en effectiviteit. Door in te zoomen op deze twee onderwerpen wordt uiteindelijk een uitspraak gedaan over de effectiviteit en doelmatigheid van het Stagefonds als beleidsinstrument.
-
Uitvoering Uitvoering gaat in dit onderzoek over de uitvoerbaarheid van het Stagefonds of anders gezegd: hoe ‘eenvoudig’ de regeling is in het gebruik. De uitvoerbaarheid, de eenvoud van de regeling is belangrijk om uiteindelijk een uitspraak te kunnen doen over de doelmatigheid van de regeling. Hiervoor worden drie elementen onderzocht: administratieve lasten in zorgorganisaties en onderwijsinstellingen bekendheid met de regeling (bereik, communicatie en voorlichting) zorgvuldigheid in aanvragen (bezwaren). Effectiviteit Het Stagefonds is in zijn oorspronkelijke opzet niet meer dan een financiële prikkel. De vraag is hoe effectief deze prikkel is. De prikkelwerking van het Stagefonds gaat over de mate waarin het Stagefonds prikkelt/aanzet tot het maken van andere keuzes op het gebied van stageplaatsen (meer of beter) in zorgorganisaties. De vraag is of door het Stagefonds de afweging die een zorgorganisatie maakt op dit onderwerp, in de afgelopen jaren ook daadwerkelijk is beïnvloed.
-
Om op die vraag een antwoord te kunnen geven is de ‘methodiek’ van de regeling onderzocht. De methodiek bestaat uit drie ‘knoppen’, namelijk: normbedragen (hoogte, standaard of gedifferentieerd) moment van uitkeren (vooraf, achteraf) wijze van uitkeren (wel geoormerkt, niet geoormerkt).
-
De effectiviteit van het Stagefonds wordt verder beoordeeld aan de hand van: besteding van middelen duurzaamheid Neveneffecten De inzet van het Stagefonds als beleidsinstrument heeft zowel in zorgorganisaties als in onderwijsinstellingen, en soms ook op het grensvlak van zorg en onderwijs, gezorgd voor neveneffecten. Die neveneffecten zijn niet bepalend voor de overall effectiviteit en doelmatigheid van het Stagefonds, maar geven wel een beeld over de manier waarop het Stagefonds zijn werk nog meer heeft gedaan.
p 68 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
6.2
Hypothese
Uitvoering 1 Het Stagefonds is een eenvoudige en doelmatige regeling. Om deze hypothese te kunnen bekrachtigen of ontkrachten zijn in het onderzoek de volgende vragen beantwoord: a Hoe beoordelen betrokken zorgorganisaties en onderwijsinstellingen de (administratieve) lasten behorend bij het Stagefonds? b Zijn de gebruikte gegevens correct en eenduidig (zorgvuldigheid)? c Is de regeling en werkwijze bekend binnen het veld (communicatie en voorlichting)? Effectiviteit 2 Het Stagefonds prikkelt tot het maken van andere afwegingen, keuzes op het gebied van stages en stagebeleid met als gevolg meer en betere stages. Om deze hypothese te kunnen bekrachtigen of ontkrachten zijn in het onderzoek de volgende vragen beantwoord: a Wat is de invloed van de gekozen methodiek (normbedrag, achteraf uitbetalen, oormerken)? b Hoe wordt de (financiële) prikkel ervaren? c Waar worden de Stagefondsmiddelen voor ingezet? d Hoe duurzaam is het aanbod van extra gerealiseerde en betere stageplaatsen? Om de bovenstaande vragen te kunnen beantwoorden heeft AEF bewust gekozen voor de inzet van een combinatie van onderzoeksmethoden. Juist wanneer het gaat over effectiviteit is het risico op sociaal wenselijke antwoorden, vrij groot. In de methode van het onderzoek is er niet zozeer voor gekozen om het risico van sociaal wenselijkheid in te perken, maar is veel meer ingezet op het benoemen van die sociale wenselijkheid om daarmee betrokkenen aan te zetten tot het geven van een scherp oordeel. In hoofdstuk 3 zijn de onderzoeksmethoden verder uitgewerkt. 6.3
Uitvoering
Samenvatting en conclusies Administratieve lasten - De administratieve lasten van de regeling worden door de zorgorganisatie als laag ervaren. - Het onderwijs daarentegen ervaart een zwaardere administratieve last. Bekendheid - De regel lijkt bekend te zijn onder het grootste deel van de doelgroep. - Het aantal zorgorganisaties dat niet tijdig het aanvraagformulier indient, neemt af. Zorgvuldigheid -- De administratie van zorgorganisaties, onderwijsinstellingen, VWS en Calibris zijn verbeterd in de loop der jaren. Dat heeft de zorgvuldigheid van de regeling vergroot. Eindoordeel doelmatigheid Het Stagefonds is een eenvoudige regeling, die qua opzet en procedure, duidelijk is. Met relatief weinig inspanning krijgen zorgorganisaties een bedrag dat vervolgens vrij kan worden besteed. Zo bezien is het Stagefonds een doelmatig instrument.
p 69 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
6.3.1
Administratieve lasten
Samenvatting en conclusies: De administratieve lasten voor zorgorganisaties zijn in de praktijk laag. Alleen in geval van het indienen van een aanvullende aanvraag hebben zorgorganisaties te kampen met extra werkzaamheden die in het merendeel van de gevallen als administratief lastig worden ervaren. Het onderwijs ervaart zwaardere administratieve lasten. Het aanleveren van gegevens als zodanig en het moment waarop de gegevens moeten worden aangeleverd bepalen die gevoelde last.
De uitvoering van de regeling kent in haar procedure administratieve handelingen voor zorgorganisaties en onderwijsinstellingen. Een van de doelstellingen bij het ontwerp van de regeling was het zo laag mogelijk houden van de administratieve lasten voor zorgorganisaties. De vraag is hoe de betrokken partijen de administratieve lasten die met de regeling gepaard gaan beoordelen. Administratieve lasten zorgorganisaties zorgorganisat ies Bij het opstellen van het aanvraagformulier door VWS wordt volledig gebruik gemaakt van gegevens die via onderwijsinstellingen beschikbaar zijn gekomen. Bij de start van het Stagefonds is gekozen voor een administratieve weg via de onderwijsinstellingen, omdat de bronbestanden van de zorgorganisaties niet eenduidig waren. Op basis van de onderwijsgegevens ontvangen zorgorganisaties van het ministerie van VWS het vooraf ingevulde aanvraagformulier. Zorgorganisaties vragen op basis van dit formulier hun Stagefondssubsidie officieel aan. Uit de Zorgenquête blijkt dat een ruime meerderheid van de respondenten (88%) het aanvraagformulier als overzichtelijk ervaart. Het controleren en kloppend maken van de gegevens is voor 62% van de respondenten niet veel werk. Voor 38% van de respondenten vraagt het kloppend maken van de aanvraag om extra inspanning. Die inspanning zit voor een groot deel in interne processen zoals het controleren van de gegevens, het ordenen van de administratie en het opvragen van gegevens. In onderstaand figuur zijn die inspanningen inzichtelijk gemaakt.
Anders Eigen administratie ordenen Opvragen gegevens van opleidingen Accountantscontrole Controleren gegevens intern 0
50
100
150
200
250
Aantal respondenten Figuur 29 Inspanning controle beschikking (meerdere antwoorden per respondent mogelijk) (bron: Zorgenquête)
In een deel van de aanvragen (10-14%) is sprake van een dusdanige afwijking van het aanvraagformulier dat de controle van de gegevens tot een accountantscontrole en aanvullende aanvraag leidt. In het laatste uitkeringsjaar van het Stagefonds (2009-2010) is het aantal organisaties dat een hogere aanvraag indient met de helft gedaald. p 70 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Het overgrote deel van de zorgorganisaties is te spreken over de hoogte van de administratieve lasten. Iets meer dan de helft beoordeelt de administratieve lasten van het Stagefonds als goed tot redelijk. Nog eens 35% beoordeelt de lasten neutraal en minder dan 20% van de respondenten beoordeelt de lasten als matig of slecht (zie Bijlage XI Aanvullende figuren ‘Uitvoering en effectiviteit’. De panelgesprekken en de casestudies onderstrepen dat zorgorganisaties de administratieve lasten van de regeling als laag ervaren (goed, redelijk, neutraal). Om de lage administratieve last van het Stagefonds te benadrukken wordt vaak de vergelijking gemaakt met de ESF-subsidie regeling. De administratieve lasten van deze regeling zijn dermate, dat de lasten die gepaard gaan met het Stagefonds als nihil worden ervaren. Tegelijkertijd wordt onderstreept dat op het moment dat de zorgorganisatie twijfelt over de kwaliteit of de juistheid van de aangeleverde gegevens dit tot hogere administratieve inspanningen (en daarmee ervaren administratieve lasten) bij zorgorganisaties leidt. De inspanningen die verricht moeten worden om een aanvullende aanvraag in te dienen zijn relatief groot en in een aantal gevallen wegen deze ook niet op tegen de baten. De meerderheid van de instellingen voert de extra werkzaamheden voor het kloppend maken van de aanvraag zelf uit. In ongeveer een vijfde van de gevallen wordt een subsidiebureau ingeschakeld (18%). Administratieve lasten onderwijs onderw ijsinstellingen ijs instellingen De aanvraagformulieren voor de zorgorganisaties worden gemaakt op basis van gegevens die door de onderwijsinstellingen worden aangeleverd. Daarvoor maakt het ministerie van VWS voor de MBO-stages gebruik van verzamelde data in het Basisregister Onderwijs (BRON) en voor het HBO van bestaande administraties binnen het HBO. Uit de enquête blijkt dat ongeveer 40% van de onderwijsinstellingen het effect van het Stagefonds op de administratieve lasten als matig of zelfs slecht ervaart. Een kwart van de onderwijsrespondenten ziet eigenlijk geen effect (neutraal) en voor een kleine 20% vallen de lasten mee, zij noemen het effect redelijk (zie Bijlage XI Aanvullende figuren ‘Uitvoering en effectiviteit’. In de MBO- en in de HBO-onderwijspanels is benadrukt dat de administratieve last voor onderwijsinstellingen vrij hoog is. Voor de meeste HBO-instellingen wijkt de manier waarop VWS de gegevens wil ontvangen af van de manier waarop zij de stageadministratie zelf bijhouden. In een aantal gevallen is de administratie van stageplaatsen niet of niet centraal geregeld, waardoor het verzamelen van gegevens veel tijd en inspanning kost. De ervaren administratieve last wordt versterkt door het moment in het jaar waarop gegevens aangeleverd moeten worden, namelijk in juni, aan het eind van het schooljaar. Onderwijsinstellingen zijn op dat moment druk in de weer met het afronden van het schooljaar, wat doorgaans een drukke periode is. Een dergelijke administratieve klus komt dan slecht uit en versterkt zodoende het gevoel van administratieve lasten. Onderwijsinstellingen ontvangen een vergoeding voor het aanleveren van gegevens. Nog geen 5% van de onderwijsrespondenten beoordeelt de hoogte van de vergoeding als goed, 40% beoordeelt deze als neutraal en een kwart van de respondenten vindt de vergoeding matig of slecht en circa 25% beoordeelt deze als neutraal (zie Bijlage XI Aanvullende figuren ‘Uitvoering en effectiviteit’. In de onderwijspanels en in de gesprekken met onderwijspartners uit de casestudies kwam het beeld naar boven dat de tevredenheid over het aanleveren van gegevens samenhangt met de mate waarin de eigen administratie is afgestemd op het format van VWS én het aantal Stagefondsopleidingen dat wordt aangeboden. De vergoeding die onderwijsinstellingen krijgen voor het aanleveren van gegevens wordt als laag ervaren, vooral als een instelling meerdere Stagefondsopleidingen aanbiedt. In die gevallen weegt volgens de onderwijsinstellingen de vergoeding niet op tegen de kosten die gemaakt worden. p 71 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Er is ook een categorie onderwijsinstellingen voor wie de administratieve lasten heel beperkt zijn. In deze gevallen sluit de manier waarop VWS gegevens aangeleverd wenst te krijgen aan bij de manier waarop de onderwijsinstelling zelf haar stageadministratie bijhoudt. Deze laatste categorie is, gebaseerd op de panel- en case gesprekken, wel een minderheid. De ervaringen van het onderwijs ten aanzien van administratieve lasten moet wel in het licht gezien worden van het feit dat ROC’s al verplicht waren gegevens te verstrekken aan DUO. In theorie zou er daarom geen sprake moeten zijn van extra lasten. Strikte sturing op naleving van die plicht tot het aanleveren van gegevens, is OCW pas later gaan uitvoeren dan de invoering van het Stagefonds. Daarmee werden onderwijsinstellingen vanuit een andere hoek geconfronteerd met het belang van, op een andere manier dan voorheen, aanleveren van gegevens. In het HBO bestaat geen plicht tot het aanleveren van stagegegevens. 6.3.2
Bekendheid
Samenvatting en conclusies: - Het Stagefonds heeft een groot bereik onder de doelgroep. - De non- respons daalt. - De communicatie over de procedure is duidelijk en volgt al 3 jaar hetzelfde stramien. Voor klachten en vragen weten zowel onderwijs als zorg, waar ze terecht kunnen. Zorgorganisaties missen periodieke inhoudelijke communicatie over de bredere doelstelling en ambitie van het Stagefonds.
Bereik: volledigheid bereik onder doelgroep De toezending van vooraf ingevulde aanvraagformulieren is één van de elementen waarmee het ministerie van VWS beoogt de administratieve lasten te beperken en het bereik van de subsidieregeling te vergroten. Op deze manier wordt het gebruik van de regeling niet beperkt tot die instellingen die actief bekend zijn met de regeling. De opzet van de regeling veronderstelt daarmee een vrijwel volledig ‘bereik’ onder de doelgroep. In de praktijk is gebleken dat, met name in de beginjaren, een klein aantal zorgorganisaties dat niet was aangeschreven door VWS en dat toch recht had op een vergoeding uit het Stagefonds daarvoor een eigen aanvraag heeft ingediend. Voorwaarde is wel dat het ministerie werkt met een volledige lijst van instellingen die in aanmerking komen voor gebruik van de regeling. In de afgelopen Stagefondsjaren betrof het aantal gesubsidieerde stages van instellingen die niet in het adressenbestand van het Stagefonds waren opgenomen, minder dan 0,5%. Bereik: non--respons non -respons Een ander aspect van het bereik is het feit dat een deel van de aangeschreven zorginstellingen niet reageert op het aanvraagformulier. Zoals in hoofdstuk 4 Meer is aangegeven, is niet eenduidig vast te stellen hoe groot de non-respons is. Zorgorganisaties kunnen, onafhankelijk van het door VWS verzonden aanvraagformulier, een aanvullende aanvraag indienen op basis van een accountantsverklaring. Met name in de beginjaren is het mogelijk dat later ingediende aanvullende aanvragen niet (automatisch) gekoppeld konden worden aan het eerder verzonden aanvraagformulier. De non-respons cijfers zijn derhalve hoger dan de werkelijke non-respons. In onderstaande tabel is de bovengrens van deze non-respons weergegeven. Ofwel, het maximale aantal stageplaatsen waarvoor mogelijk door non-respons een subsidie uit het Stagefonds is misgelopen.
p 72 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Tabel 18 Inschatting bovengrens totale non-respons
2007 --20 2008 08 Aantal stages BOL/regulier BBL/duaal Totaal Aandeel van het totaal Aantal instellingen Aandeel van het totaal aantal instellingen
2008 --- 2009
2009 --- 2010
1.549 544 2.093 7,8%
1.473 1.276 2.749 6,8%
1022 1180 2.202 5,1%
406 27%
377 24%
401 23%
Een deel van bovenstaande stage- en instellingsgegevens betreft werkelijke non-respons. Een deel wordt verklaard uit administratieve onjuistheden. Het werkelijke non-respons deel is onbekend. Op basis van bovenstaande tabel kan geconstateerd worden dat de instellingen die in deze categorie vallen relatief klein zijn (een kleine 8% van de stages verdeeld over een kwart van de zorgorganisaties in 2008 en in 2010 5% van de stages verdeeld over een kwart van de zorgorganisaties).
Bijna de helft van de respondenten die in 2007 - 2008 en/of 2008 - 2009 niet participeerde, geeft aan dat dit werd veroorzaakt doordat men onvoldoende bekend was met de mogelijkheden van het fonds. Een kwart geeft aan dat de oorzaak is dat de aanvraag intern niet tijdig/niet juist is behandeld. De percentuele terugloop in de non-respons, zoals die blijkt uit bovenstaande tabel, kan verklaard worden door enerzijds een vermindering van administratieve onjuistheden en anderzijds een terugloop in de werkelijke non-respons door een groeiende bekendheid van het Stagefonds. Dit laatste blijkt vooral uit de afname van het relatieve aantal instellingen dat niet reageert op het aanvraagformulier. 25% 20%
Aandeel
15%
2007-2008 2009-2010
10%
Overig
Ziekenhuizen
V&V
Thuiszorg
Jeugdzorg
0%
GGZ
5%
GZ
-
Uit de Zorgenquête blijkt dat non-respons verschillende oorzaken kan hebben: onbekendheid met de regeling (de mogelijkheden ervan) en de werkwijze het aanvraagformulier is niet bij de juiste persoon terecht gekomen het aanvraagformulier is binnen de zorginstelling niet tijdig of niet juist behandeld Het aanvraagformulier komt binnen bij de Raad van Bestuur. Het komt voor - vooral bij de start van het Stagefonds - dat bestuurders de brief te laat beoordelen en versturen.
Figuur 30 Raming aandeel non-respons per branche (bron: Administratie Stagefonds)
p 73 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Communicatie en voorlichting Bekendheid van de regeling (bereik en non-respons) wordt ook bepaald door communicatie en voorlichting over het Stagefonds en de procedure. Het gaat hier zowel over de manier waarop er vanuit de verschillende partijen (ministerie van VWS en Calibris) naar het veld (onderwijs en zorg) gecommuniceerd is als over de regeling als zodanig (verloop van de procedure van aanleveren van gegevens cq aanvragen van subsidie). Voorlichting betreft hier voorlichting in geval van vragen en klachten over de procedure. In de panelgesprekken en de casestudies geven zorgorganisaties en onderwijsinstellingen aan dat het ritme van communiceren in alle drie jaren min of meer gelijk is geweest. Dat zorgt voor duidelijkheid over de procedure, met name rondom het aanleveren van gegevens (onderwijs) en het feitelijk indienen van een aanvraag (zorg). Ook brancheorganisaties hebben een waardevolle bijdrage geleverd aan de communicatie (brieven en websites). Door zorgorganisaties en onderwijsinstellingen wordt benadrukt dat de communicatie over het Stagefonds voornamelijk technisch van aard is. Dat wil zeggen gedetailleerd over het verloop van de procedure, de regels en criteria voor het aanleveren van gegevens en het feitelijk aanvragen van subsidie. Vanuit beide sectoren wordt aangegeven dat die voornamelijk technisch gedreven manier van communiceren een meer strategisch, inhoudelijk gesprek over de inzet van het Stagefonds niet bevordert. Ook de branches lijken niet direct (of in dezelfde mate) in dat gat te springen. Bijna 90% van de zorgrespondenten weet waar hij/zij terecht kan met vragen over de regeling of over het formulier. Bijna 34% van alle respondenten maakte ook echt gebruik van deze ondersteuning. Bij het onderwijs zijn minder respondenten, 73%, op de hoogte van de ondersteuning. Er wordt wel meer gebruik gemaakt van de ondersteuning, 43% (zie Bijlage XI Aanvullende figuren ‘Uitvoering en effectiviteit’. 6.3.3
Zorgvuldigheid
Samenvatting en conclusies: - Een eenduidig oordeel over de zorgvuldigheid van de aanvraagformulieren is moeilijk te geven, maar over het algemeen lijkt er een verbetering op te treden. - De afwijking in de oorspronkelijke aanvraagformulieren daalt. Gecombineerd met het feit dat er een relatief grote groep zorgorganisaties is, die altijd zonder problemen haar aanvraag indient, geeft dit aan dat er voor een deel van de zorgorganisaties sprake is van een zorgvuldige aanvraag. - Tegelijkertijd is er een groep welke zelf kiest voor het accepteren van een onzorgvuldige aanvraag. Of omdat de kosten-baten afweging negatief uitvalt of omdat het ontbreken van een eigen administratie een controle onmogelijk maakt.
Zorgvuldigheid heeft betrekking op de mate waarin de uitvoering van de subsidieregeling plaatsvindt. De indicator daarvoor is in dit onderzoek het aantal keer dat zorgorganisaties een aanvullende aanvraag hebben ingediend. Dat wil zeggen een aanvulling op het aantal stages dat vermeld is op het aanvraagformulier, zoals verstuurd door het ministerie van VWS. Tabel 19 Toegekende aanvullende aanvragen Stagefondsregeling
20072007 -20 --2008 20 08 Aantal stages BOL/regulier aanvullend BBL/duaal aanvullend
1.037 814
p 74 GV153/Rapp/001P
20082008 -20 --2009 20 09
603 1.165
20092009 -20 --2010 20 10
586 816
Andersson Elffers Felix
Totaal aanvullend Aandeel van het totaal aantal stages
1.851 6,9%
1.768 4,4%
1.402 3,3%
Aantal instellingen met een aanvullende aanvraag Aandeel van het totaal aantal instellingen
158 10,5%
220 13,9%
121 7,0%
Uit de tabel blijkt dat het aantal instellingen dat een aanvullende aanvraag doet na een piek in 2008 - 2009 is gedaald van 10,5% naar 7,0%. Het aandeel van de aanvullingen ten opzichte van 1 het totaal aantal gesubsidieerde stages, is ook gedaald . De omvang van de gemiddelde aanvullende aanvraag is ongeveer gelijk gebleven. De daling van het aantal stages waarvoor een aanvullende aanvraag wordt ingediend, kan verklaard worden door een verbetering van de kwaliteit van gegevens op het vooraf ingevulde aanvraagformulier. Het Basisregister Onderwijs (BRON) bestaat sinds 2005 - 2006 en is in 2006 - 2007 werkelijk in gebruik genomen. In 2006 - 2007 werden de eerste stages geregistreerd, dit was echter nog erg onvolledig. Het is bekend dat de gegevens sindsdien ieder jaar correcter en vollediger zijn. HBO-stagegegevens worden niet geregistreerd in het Centraal Register Hoger Onderwijs (CROHO) en worden niet geregistreerd in BRON . Deze constateringen zijn voorgelegd in de panelgesprekken. In de panelgesprekken wordt de zorgvuldigheid van het aanvraagformulier heel wisselend beoordeeld. Er is een groep zorgorganisaties wiens aanvraag steeds (in alle Stagefondsjaren) klopt en volledig is. Daarnaast zijn er zorgorganisaties die beoordelen dat er fouten zijn gemaakt op het aanvraagformulier. Van deze laatste groep besluit een groot aantal geen aanvullende aanvraag in te dienen. De administratieve lasten én kosten voor de accountantscontrole wegen, volgens het merendeel van de zorgorganisaties, niet op tegen de aanvullende subsidie die men ervoor terugkrijgt. Dat betekent tegelijkertijd dat de afwijking op het aanvraagformulier relatief gering is. Feit blijft dat zorgorganisaties in dit soort gevallen onzorgvuldigheden in de aanvragen als een gegeven accepteren. Dat wil niet zeggen dat de kwaliteit van gegevens is verbeterd. De reden van het niet indienen van een aanvullende aanvraag is overigens niet altijd een negatief uitvallende kosten-baten afweging. In een aantal van de casestudies bleek dat het ontbreken of het niet op orde zijn van de eigen administratie, het zorgorganisaties onmogelijk maakt de gegevens intern te controleren. Dat maakt het indienen van een aanvullende aanvraag, met accountantsverklaring, überhaupt onmogelijk. 6.4
Effectiviteit
Samenvatting en enconclusies conclusies Methodiek - De methodiek van het Stagefonds prikkelt redelijk. - Het normbedrag voor BBL/HBO-duaal wordt al relatief laag ervaren. Dit is vooral opvallend voor BBL niveau 3 omdat hiervoor het normbedrag hoger is en het aantal en gesubsidieerde stageplaatsen substantieel is gegroeid. - Het normbedrag BOL/HBO regulier is voldoende. De totale omvang van Stagefondsmiddelen doet zijn werk in organisaties, met uitzondering van de hele grote. Vooraf uitkeren in plaats van achteraf, net als oormerken van de middelen is niet wenselijk vooral vanuit het oogpunt van administratieve lasten.
1
NB: Het totale volume is in 2008 - 2009 en 2009 - 2010 groter dan in 2007 - 2008 door
de toevoeging van een aantal opleidingen (vooral BBL) aan het fonds.
p 75 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Besteding van middelen - Het Stagefonds fungeert als een steuntje in de rug om opleiden op de agenda te houden en beslissingen over opleiden net over de goede kant van de streep te duwen. Duurzaamheid - Stopzetten van het Stagefonds heeft onherroepelijk effect op de verdere ontwikkeling van stageplaatsen, in aantal en in kwaliteit. De duurzaamheid is op dit moment, versterkt door een aantal externe ontwikkelingen, niet vanzelfsprekend, maar de continuering van het Stagefonds over de jaren heeft een positieve invloed. Oordeel effectiviteit - Het Stagefonds is op onderdelen effectief en kan op onderdelen effectiever. De genoemde knoppen in de regeling (normbedrag, oormerken, moment van uitkeren) moeten niet worden omgezet.
6.4.1 Methodiek Bij de inrichting van de regeling zijn een aantal keuzes gemaakt. Die keuzes samen leiden tot een bepaalde methodiek in de regeling. De keuzes zijn voornamelijk bedoeld geweest om de administratieve lasten van de regeling zo beperkt mogelijk te houden. Die keuzes zijn: a vaste normbedragen voor BOL/HBO regulier en BBL/HBO duaal stages b het achteraf uitkeren van het subsidiebedrag c het niet oormerken van de Stagefondsmiddelen. Deze drie elementen worden in dit onderzoek beschouwd als de ‘knoppen’ van het instrument Stagefonds. Knoppen die ieder op zich al dan niet prikkelend werken en samen de prikkelwerking van de regeling in haar totaliteit bepalen. Normbedragen Het Stagefonds keert normbedragen uit voor BOL/HBO regulier en BBL/HBO duaal (voor BBL 1 bestaan twee normbedragen) stageplaatsen (omgerekend naar fte) . De hoogte van deze bedragen is voor alle Stagefondsopleidingen, voor alle zorgorganisaties en voor alle regio’s, gelijk. De normbedragen dekken niet de volledige kosten van een stageplaats, zorgorganisaties leveren daar nog een eigen bijdrage aan. Een bijdrage die veelal hoger is dan de normbedragen uit het Stagefonds. De relevante vraag voor dit onderzoek is of de omvang van de vergoeding in verhouding tot de eigen bijdrage voldoende is (dat wil zeggen hoog genoeg) om het gewenste gedrag uit te lokken, namelijk meer en betere stageplaatsen. Het gaat hier om de vraag hoe 2 elastisch het aanbod van zorgorganisaties is als functie van de hoogte van de subsidie. In de Zorgenquête is gevraagd naar een oordeel over de financiële prikkel die uitgaat van het Stagefonds. Ruim 50% van de respondenten beoordeelt die prikkel als goed. Een kwart van de respondenten vindt deze prikkel redelijk, ruim 10% beoordeelt de prikkel als neutraal en de overige 15% vindt deze matig of slecht. Aangezien in deze vraag het risico op sociaal wenselijke antwoorden betrekkelijk groot was, is dit onderwerp expliciet aan de orde geweest in de casestudies en panelgesprekken. Uit de panelgesprekken concludeert AEF dat zorgorganisaties geen eenduidig beeld hebben van de kosten voor een stageplaats. De verschillende percepties bepalen de elasticiteit van het 1
Voor een overzicht van de hoogte van deze normbedragen door de jaren heen zie
hoofdstuk 3. 2
In dit onderzoek is geen vergelijking gemaakt met de opleidingskosten van een
stageplaats zoals deze vermeld staan in het rapport ‘Praktijkleren in het MBO’. Dit onderzoek focust zich primair op het effect/de prikkel die ‘autonoom’ uitgaat van het Stagefonds. Een gedetailleerde vergelijking met de kosten van een stageplaats valt buiten de scope van dit onderzoek.
p 76 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
normbedrag van het Stagefonds. Voor de een ‘een zakcentje op een dure vakantie’, voor de ander ‘het bedrag dat nodig was om de stagevergoedingen te kunnen betalen en de doorslag gaf voor meer stagiairs’. Door het verschil in beleving van kosten, kan AEF geen uitspraak doen over de hoogte van het minimaal benodigde normbedrag om te spreken van een effectieve prikkel. De meerderheid van de zorgorganisaties geeft aan dat het bedrag niet voldoende is om alle kosten te dekken. Dat komt overeen met het uitgangspunt van het Stagefonds; een tegemoetkoming in de gemaakte kosten. Het Stagefonds kent drie verschillende normbedragen. Een normbedrag voor BOL/ HBO regulier stageplaatsen, een normbedrag voor BBL/ HBO duaal stageplaatsen en een apart normbedrag voor BBL verzorgenden niveau 3. Ook hiervoor geldt dat deze differentiatie van normbedragen niet leidt tot wezenlijk andere keuzes. In dat perspectief is het wel opvallend dat juist de opleiding (BBL verzorgenden niveau 3) waarvoor een hoger normbedrag beschikbaar is, ook het grootste effect heeft in de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen. Andere factoren - zoals het beschikbare aanbod, benodigde niveau, strategische ontwikkelingen - lijken meer bepalend. De overweging van zorgorganisaties om te investeren in een kwalitatief arbeidsmarktbeleid, hangt - volgens de panelleden - nauwelijks samen met de gedifferentieerdheid van de normbedragen. Het is de intrinsieke motivatie die de boventoon voert om te investeren in de ontwikkeling van stageplaatsen. Zorgorganisaties zijn (steeds meer) doordrongen van de noodzaak en het belang tot investeren in meer en betere stages. Normbedrag BBL/HBO duaal Uit de zorgenquête blijkt dat respondenten vooral de normbedragen voor de BBL-opleidingen verpleging en verzorging en de duale opleiding verpleegkunde (HBO) uit balans vinden. Uit balans betekent in dit geval dat de hoogte van de vergoeding niet in verhouding staat tot de ervaren investering die zorgorganisaties voor deze stageplaatsen moeten doen. Dit is opvallend aangezien het normbedrag voor verzorgenden niveau 3, hoger is dan het gemiddelde normbedrag. Bijna 25% van de zorgorganisaties is van mening dat de verhouding vergoeding investering voor deze stageplaatsen uit balans is.
Aandeel respondenten
30% 25% 20%
BBL/HBO duaal
15%
BOL/HBO regulier
10%
Social Work (n. 5)
MWD (n. 5)
Ped. Mw. (n. 3)
Pedagogiek (n. 5)
Ped. Mw. (n. 4)
SPH (n. 5)
Maatsch. zorg (n. 3)
Maatsch. zorg (n. 4)
Zorghulp (n. 1)
Helpende (n.2)
Verpleegkundige (n. 5)
Verpleegkundige (n. 4)
0%
Verzorgende (n. 3)
5%
Figuur 31 Aandeel respondenten dat van mening is dat het subsidiebedrag en de investering uit balans is (bron: Zorgenquête)
p 77 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Zorgorganisaties uit alle branches ervaren hoge opleidingskosten voor BBL/HBO duaal studenten (panelgesprekken). Tegelijkertijd geven ze aan dat een deel van die kosten voor rekening van de zorgorganisatie behoren te vallen. Het opleiden van deze groep dient per slot van rekening direct het belang van de zorgorganisatie. Dit gecombineerd met het gegeven dat BBL/HBO duaal studenten medewerker van de organisatie zijn, en derhalve productief worden ingezet, betekent ook dat zij geld verdienen voor de zorgorganisatie. Toch achten zorgorganisaties het redelijk dat extern een bijdrage wordt geleverd aan de opleidingskosten die worden gemaakt. Eerder waren daarvoor de gelden van de NZA beleidsregels beschikbaar. Deze zijn in 2009 gedeeltelijk overgeheveld naar het Stagefonds en toegevoegd aan het macro budget van de branches. Dit laatste varieerde per branche. Met name voor de GGZ branche heeft de toevoeging van de NZA-gelden aan het Stagefonds een negatief effect gehad op de omvang van de BBL/HBO duaal vergoeding. In de afgelopen twee jaar is het normbedrag BBL/HBO duaal gedaald (van € 2.963,- in 2009 naar € 1.293,- in 2010). De hoogte van het bedrag is op dit moment dermate dat de prikkelwerking door zorgorganisaties als nihil wordt ervaren. In elk geval wanneer wordt gekeken naar het effect op het aantal aangeboden BBL-plaatsen. Het normbedrag dekt maar een klein deel van de kosten die een zorginstelling maakt. Dit gecombineerd met de aangekondigde maatregel dat MBOopleidingen voor 30 plussers niet meer door de overheid gefinancierd zullen worden, zet het aanbieden van BBL-stageplaatsen sterk onder druk. Toelichting daling normbedrag in GGZ De hoogte van het normbedrag BBL/HBO duaal heeft met name voor de GGZ een grote verandering ten opzichte van bedragen uit de NZA beleidsregel, die gold tot 2008. De facto zijn echter geen middelen verloren gegaan voor de branche; er is sprake van een herverdeling. Vanaf 2005 ontvingen GGZ-organisaties 5.200,- per BBL/HBO duaal student conform de NZAbeleidsregel. Met de komst van het Stagefonds is de vergoeding voor dit type stageplaatsen gedaald tot het normbedrag BBL/HBO duaal 1.293,- per stageplaats, en 3.459,- voor niveau 3 verzorgenden, maatschappelijk medewerker zorg en pedagisch medewerker (bedragen 2010). Het verschil tussen de normbedragen uit het Stagefonds en de eerdere vergoeding in de GGZ is naar het budget van de zorgorganisaties overgeheveld. Nu deze echter over twee geldstromen is verdeeld, is dit voor de zorgorganisaties niet meer herkenbaar terug te vinden. Ook in de gehandicaptenzorg en algemene ziekenhuizen, heeft zich iets soortgelijks voorgedaan. Echter minder ingrijpend dan in de GGZ. Norm BOL De hoogte van het BOL/HBO regulier normbedrag wordt als een prima bedrag beschouwd. BOL/HBO regulier studenten worden in bijna alle zorgorganisatie boventallig ingezet. Dat betekent dat zij niet ‘drukken’ op de productiviteit en daarmee de kosten van de zorgorganisatie. Alle productiviteit die deze studenten verzorgen is ‘mooi’ meegenomen. In de casestudies is meermaals benadrukt dat met name HBO-studenten vaak toch een productieve bijdrage leveren aan het werk in de teams. In de panelgesprekken is benadrukt dat de hoogte van het normbedrag voor BOL/HBO regulier stages prikkelt zolang tenminste de kosten voor het uitkeren van stagevergoedingen aan studenten is gedekt. Zorgorganisaties geven aan dat de kosten voor begeleiding kosten zijn die de organisatie zelf behoort bij te dragen. Optelsom normbedragen: totale totaleomvang omvang Stagefonds Stagefondsgelden Stagefonds gelden Naast de prikkel die van de individuele normbedragen uitgaat, geven zorgorganisaties in casestudies en panelgesprekken aan dat de totale omvang van het Stagefondsbedrag als zodanig ook effect sorteert. De Raad van Bestuur (in het merendeel van de zorgorganisaties de beslisser over de besteding van middelen) kijkt voornamelijk naar het totaalbedrag dat wordt uitgekeerd. Op basis daarvan worden besluiten over de bestedingen genomen. In de p 78 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
casestudies en panelgesprekken is aangegeven dat de totale inkomsten uit het Stagefonds prikkelen tot het inzetten van deze middelen (incidenteel of structureel) ten behoeve van opleiden. Het totale bedrag werkt als steuntje in de rug om opleiden in elk geval op de agenda te houden. De mate waarin het totale bedrag prikkelt, lijkt rechtstreeks afhankelijk te zijn van de omvang en totale begroting van de betreffende zorgorganisatie. Bijvoorbeeld in academische ziekenhuizen, waar gegeven het karakter van de organisatie, opleiden een substantieel deel uitmaakt van het totale budget, is de prikkel beduidend minder dan in kleinere organisaties waar juist door toevoeging van de Stagefondsmiddelen opleiden een prominentere plek op de begroting krijgt. De onzekerheid over de hoogte van normbedragen beïnvloedt de effectiviteit van het Stagefonds op een negatieve wijze. In panelgesprekken en casestudies wordt unaniem benadrukt dat deze onzekerheid het maken van stabiel, strategisch en lange termijn beleid onmogelijk maakt. Verschuiven van middelen? In de onderwijspanels is aan de orde geweest wat de meerwaarde kan zijn van het uitkeren van de Stagefondsmiddelen aan het onderwijs. Op die manier zou het onderwijs veel gerichter kunnen sturen op het aanbod van stageplaatsen. In het verlengde daarvan is zelfs gesproken van het uitkeren van Stagefondssubsidie aan de student. Die kan met dit bedrag onder de arm op zoek kan naar de voor hem/haar meest aantrekkelijke stageplaats. Vanuit de gedachte dat zorgorganisaties een primaire verantwoordelijkheid hebben voor het opleiden van nieuw, goed opgeleid personeel, vinden eigenlijk alle betrokkenen dat de uitkering aan zorgorganisaties, het meest voor de hand ligt. Achteraf uitkeren Het Stagefonds keert uit aan het einde van het boekjaar (december) met terugwerkende kracht over het voorgaande schooljaar. Zorgorganisaties krijgen pas na afronding van de stages en wanneer de kosten al gemaakt zijn een vergoeding uitgekeerd. Uit de Zorgenquête blijkt dat 59% van de respondenten de systematiek van achteraf uitkeren goed tot redelijk beoordeelt. Ongeveer een kwart van de respondenten is neutraal over het moment van uitkeren. De overige 15% beoordeelt het achteraf uitkeren als matig tot slecht (zie Bijlage XI Aanvullende figuren ‘Uitvoering en effectiviteit’. In de casestudies en ook in de panelgesprekken is het beeld bevestigd dat het merendeel van de zorgorganisaties de systematiek van achteraf uitkeren geen probleem vindt. De wetenschap dat er aan het einde van het jaar geld komt, maakt dat er in principe bij het opstellen van de begroting rekening mee kan worden gehouden. Daar komt bij dat, omdat het achteraf uitkeren verantwoording achteraf voorkomt, de administratieve lasten tot een minimum beperkt blijven. Dat is voor de zorgorganisaties een groot goed. Hoogte bedrag Het probleem ten aanzien van het uitkeren zit volgens de zorgorganisaties niet zozeer in het momentum van uitkeren, maar veel meer in de onzekerheid over de hoogte van het bedrag dat achteraf wordt uitgekeerd. Het normbedrag wordt in de zomer, na afloop van het schooljaar, vastgesteld. Het aantal stages is bepalend voor de hoogte van het normbedrag. In de afgelopen twee jaar is met name door de toename van stages de hoogte van het BBL/HBO duaal normbedrag flink afgenomen. Zorgorganisaties geven aan met een kleine daling wel rekening te houden, maar de daling van het afgelopen jaar was bijna 800,- per stageplaats. In de panelgesprekken en in de casestudies is benadrukt dat het voor zorgorganisaties onmogelijk is op deze fluctuaties te anticiperen. In de panelgesprekken is voorgelegd of deze onzekerheid p 79 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
voldoende reden is om Stagefondsmiddelen voortaan vooraf te gaan uitkeren. De extra administratieve lasten die dat met zich meebrengt, wegen volgens zorgorganisaties niet op tegen de zekerheid die dit met zich meebrengt. Meer richting of gevoel bij de hoogte van de normbedragen vooraf, aan het begin van het jaar, wordt als zeer wenselijk ervaren. Oormerken De Stagefondssubsidie wordt verleend als tegemoetkoming in de kosten voor het creëren van meer en betere stageplaatsen. Echter Stagefondsmiddelen worden zonder specifiek oormerk uitgekeerd. Ook dit element is bewust in de regeling gebouwd om de administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden. Om de effectiviteit van de regeling te kunnen bepalen, is het belangrijk zicht te hebben op de manier waarop zorgorganisaties de Stagefondsmiddelen feitelijk besteden (zie de volgende paragraaf). Daarnaast is het goed te weten of zorgorganisaties aan het feit dat het geld niet geoormerkt is wel of niet een prikkelende werking toekennen. In de gesprekken is de vraag voorgelegd of het wenselijk is de Stagefondsgelden te oormerken. Opleidingscoördinatoren uit zorgorganisaties en ook de onderwijsinstellingen geven aan dat het oormerken van Stagefondsmiddelen wenselijk is. Op die manier wordt een besteding van de middelen aan meer en betere stageplaatsen gegarandeerd. Bestuurders, managers en controllers geven aan veel minder voor oormerken te voelen. Niet in de laatste plaats vanwege de (extra) administratieve lasten die dit met zich meebrengt. Uit de casestudies blijkt dat op managementniveau de wens om zelf te beslissen over de besteding van middelen groot is, omdat dit maatwerk in de organisatie optimaal faciliteert. Uit de casestudies en de panelgesprekken blijkt dat in die zorgorganisaties waar Stagefondsgelden intern geoormerkt worden, het effect van het Stagefonds het meest zichtbaar is. De interne oormerking betekent in al deze gevallen dat het geld heel gericht wordt ingezet op opleiden en ontwikkelen. Die interne, vrijwillige oormerking onderstreept de intrinsieke motivatie van de zorgorganisatie om actief in te zetten op opleiden en ontwikkeling. Juist die motivatie is cruciaal om in de organisatie een algeheel bewustwordingsproces over nut en noodzaak van opleiden te stimuleren. Externe oormerking van de middelen doorbreekt deze eigen, intrinsieke motivatie, die, zo wordt geconstateerd, bepalend is voor de effectiviteit van de besteding van middelen.
p 80 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
6.4.2
Besteding van Stagefondsmiddelen
Het gegeven dat het geld niet geoormerkt binnenkomt, betekent dat zorginstellingen vrij zijn de middelen naar eigen inzicht te besteden. In de casestudies én in de panelgesprekken is gebleken dat in sommige instellingen heel duidelijk is wat er met het Stagefondsgeld gebeurt, terwijl dit in andere gevallen niet bekend is.
Anders/combinatie van voorgaande ICT faciliteiten opleiding/begeleiding Compensatie meerkosten CGO Directe patiëntenzorg Opvangen improductiviteit leerling Onbekend, algemene middelen Scholing werkbegeleiders Tijd/capaciteit voor begeleiding 0
100
200
300
Aantal respondenten Figuur 32 Besteding Stagefondsmiddelen (bron: Zorgenquête)
Uit de enquête blijkt dat de middelen voornamelijk worden ingezet om tijd/capaciteit voor leerlingbegeleiding vrij te maken en voor het opleiden/bijscholen van werkbegeleiders. Opvallend is dat 16% van de respondenten aangeeft dat de Stagefondsmiddelen in de algemene middelen terecht komen. In deze organisaties is, in elk geval bij de invullers van de enquête, niet bekend waaraan het geld wordt uitgegeven. Een nadere analyse van deze groep respondenten laat zien dat onder de groep zorgorganisaties, die in de afgelopen periode minder stages zijn gaan aanbieden, 20% niet weet waaraan de Stagefondsmiddelen worden uitgegeven. Aan de besteding van middelen is expliciet aandacht besteed in de casestudies en de panelgesprekken. In beide type gesprekken wordt bovenstaand beeld herkend, namelijk dat het Stagefondsgeld in het merendeel van de gevallen wordt uitgegeven aan tijd/capaciteit en opleiding van werkbegeleiders. Op basis van deze gesprekken, kan de besteding nog verder worden gespecificeerd naar structurele en incidentele uitgaven. Structureel In een aantal zorgorganisaties is in de afgelopen jaren een (extra) praktijkopleider aangesteld. Door een specifiek voor begeleiding in te zetten medewerker aan te nemen, kiezen zorgorganisaties expliciet voor tijd en aandacht voor opleiden. De beslissing om deze praktijkopleider aan te nemen is in veel gevallen vergemakkelijkt door de aanwezigheid van het Stagefonds. De Stagefondsmiddelen zijn gebruikt om de praktijkopleider te financieren of waren net voldoende om de twijfel over het al dan niet aannemen van de praktijkopleider weg te nemen. In deze organisaties is het Stagefondsgeld dus structureel ingezet. Het wegvallen van het Stagefonds betekent een direct gevaar voor het continueren van extra inzet op begeleiding.
p 81 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Incidenteel In een groot aantal zorgorganisaties heeft de onvoorspelbaarheid van het Stagefonds, gecombineerd met de tijdelijkheid van het fonds ertoe geleid dat zorgorganisaties de middelen zijn gaan besteden aan incidentele uitgaven. Voorbeelden daarvan zijn de ontwikkeling en implementatie van een systeem voor e-learning, een digitaal systeem van starttoetsen die door elke stagiair bij aanvang van zijn/haar stage gemaakt worden of werkbegeleiders/ praktijkopleiders de mogelijkheid geven tot het bezoeken van symposia. Deze incidentele uitgaven zijn gedaan en daarmee niet (meer) afhankelijk van het Stagefonds. Wegvallen van het Stagefonds betekent dat in het geval van de digitale systemen de doorontwikkeling op een lager pitje komt te staan en in het geval van symposia dat deze minder bezocht zullen worden. Bekendheid over Stagefonds Stagefonds en enbestedi besteding vanmiddelen middelenop opde dewerkvloer werkvloer bestedi ngvan Wat opviel, met name in de casestudies, is dat de bekendheid van het Stagefonds op de werkvloer heel beperkt is. In die organisaties waar de werkvloer wel op de hoogte is van het bestaan van de regeling, weten zij maar heel beperkt waar het geld feitelijk aan wordt uitgegeven. Bekendheid op de werkvloer met het Stagefonds en de manier waarop deze middelen besteed worden is geen cruciale voorwaarde om het Stagefonds effectief te laten zijn. Het is per slot van rekening een beleidsinstrument dat door de juiste inzet een effect in het proces van opleiden moet bewerkstelligen. 6.4.3
Duurzaamheid
De duurzaamheid van stageplaatsen is een belangrijk gegeven wanneer het gaat over de effectiviteit van het Stagefonds. De vraag is hier of het door het Stagefonds (indirect) gegenereerde effect blijft bestaan wanneer de subsidie zou wegvallen. In de casestudies en in de panelgesprekken is daarom de vraag voorgelegd of de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen en de kwaliteit van die stageplaatsen stopt wanneer het Stagefonds ophoudt te bestaan. Kwantiteit Zorgorganisaties zijn sterk van mening dat het wegvallen van het Stagefonds de verdere groei van het aantal stageplaatsen afremt. Het Stagefonds heeft in de afgelopen jaren niet overal voor (substantieel) meer stageplaatsen gezorgd, maar heeft in een heel aantal instellingen het aantal stageplaatsen in elk geval stabiel gehouden. Met het wegvallen van het Stagefonds komt de ruimte voor het op peil houden van het aantal stageplaatsen opnieuw onder druk te staan. Het bewustzijn van de nut en noodzaak tot investeren in meer stages vanwege de toekomstige arbeidsmarktkrapte blijkt steeds meer aanwezig, alleen de financiele middelen zullen door het wegvallen van het Stagefonds ontbreken om dit bewustzijn om te zetten in realisatie. Deze ‘angst’ wordt versterkt door de bezuinigingen die volgen op de economische crisis. De verwachting is dat met het wegvallen van het Stagefonds opleiden weer een logische post om op te bezuinigen wordt. Het steuntje in de rug verdwijnt, omdat er geen aanvullende inkomsten meer kunnen worden gezet tegenover uitgaven aan opleiden. Onderwijsinstellingen herkennen dat risico. Het onderwijs geeft aan weliswaar geen zicht te hebben op de besteding en de precieze afwegingen die in zorgorganisaties gemaakt worden ten aanzien van het wel/niet bezuinigen op opleiden, maar merkt wel dat er door de huidige economische en financiële situatie druk op de ketel komt. De ervaring met het verleden is dat dit vaak betekent dat de kans groot is dat er bezuinigd gaat worden op opleiden.
p 82 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Kwaliteit Investeren in kwaliteit is noodzakelijk. Om op korte termijn aantrekkelijk te blijven voor jonge mensen en op de lange termijn voldoende kwalitatief hoogwaardig personeel te kunnen binden. Zorgorganisaties investeerden daarom al in kwaliteit en zullen dit ook altijd blijven doen. Het Stagefonds heeft ervoor gezorgd dat die intentie tot investeringen de afgelopen jaren in een groot aantal instellingen is toegenomen. Dit heeft ook feitelijk geleid tot meer investeringen. Het wegvallen van het Stagefonds zal de verdere ontwikkeling van kwaliteit afremmen. De focus zal komen te liggen op behoud van het huidige kwaliteitsniveau en op onderdelen zal versobering plaatsvinden. Onderwijsinstellingen delen deze observatie en geven aan dat bezuinigingsrondes van een paar jaar geleden in veel zorgorganisaties al geleid hebben tot inperking van begeleidingscapaciteit. Zij voorzien een zelfde soort ontwikkeling met het wegvallen van het Stagefonds. 6.5
Totaal oordeel effectiviteit
Het Stagefonds heeft tot doel meer en betere stageplaatsen. Tegelijkertijd is het Stagefonds een beleidsinstrument om vroegtijdig in te spelen op toekomstige arbeidsmarktproblematiek. Ten slotte heeft het instrument zijn eigen doel; de administratieve lasten voor zorgorganisaties zo beperkt mogelijk houden. De vraag is of het Stagefonds als beleidsinstrument op bovengenoemde doelen een effect heeft gehad. Het oordeel daarover is in de Zorg- en Onderwijsenquête aan alle respondenten gevraagd. Hoewel in deze vraag het risico van sociaal wenselijk antwoorden schuilt, geeft het, aangevuld met noties uit de panelgesprekken en casestudies, toch een mooi beeld van de manier waarop de beide sectoren naar het instrument 1 kijken. Oplossen van de toekomstige arbeidsmarktproblematiek
Goed Redelijk Neutraal Matig Slecht
Kwaliteit van het aanbod Ontwikkeling professionele stageomgeving Aantal stageplaatsen
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Aandeel respondenten Figuur 33 Beoordeling zorgrespondenten van het effect van het Stagefonds op de genoemde ontwikkelingen (bron: Zorgenquête)
Bovenstaand figuur laat zien dat het effect van het Stagefonds op alle bevraagde onderdelen door meer dan 60% van de ondervraagden als redelijk tot goed wordt beoordeeld. Geen van de bevraagde elementen heeft een score (in één van de categorieën) die voldoet aan het criterium 1
Aan respondenten is gevraagd een oordeel te geven op een schaal van goed naar slecht.
Deze schaal veronderstelt een afnemend effect. Met afname wordt hier niet een in cijfers uit te drukken afname bedoelt, maar een afname van positief (goed), via geen (neutraal) naar negatief (slecht) effect.
p 83 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
van meer dan 66% (twee derde). Daarmee is het niet mogelijk om op basis van deze uitkomsten een algemene uitspraak te doen. Wat opvalt, is dat het effect op het aantal stageplaatsen hoger scoort dan het effect op de kwaliteit van dit aanbod van stageplaatsen. Terwijl uit eerdere antwoorden in de enquête bleek dat het effect van het Stagefonds juist op dat kwalitatieve aspect valt waar te nemen. In de panelgesprekken is deze discrepantie aan de orde gesteld. De verklaring lijkt te zitten in het verschil tussen het effect dat het bestaan van het instrument Stagefonds teweeg brengt in een organisatie en datgene waar het geld uiteindelijk aan wordt besteed. In het merendeel van de zorgorganisaties is het Stagefondsgeld feitelijk ingezet op één van de elementen die de kwaliteit van een stageplaats bepaalt: begeleiding. De aanwezigheid van het geld heeft P&Omanagers en opleidingscoördinatoren geholpen om opleiden op de kaart te krijgen en te houden. Het effect daarvan is in veel gevallen dat het aantal stageplaatsen in elk geval op niveau is gebleven en in een heel aantal gevallen zelfs is toegenomen. De investeringen zijn gedaan op het gebied van kwaliteit. Echter het duurt even voordat het effect daarvan zichtbaar is. Dit verklaart waarom zorgrespondenten het overall effect van het Stagefonds op het aantal stageplaatsen positiever beoordelen. Ontwikkeling afstemming zorg en onderwijs Oplossen van de toekomstige arbeidsmarktproblematiek
Goed Redelijk Neutraal Matig Slecht
Kwaliteit van het aanbod Ontwikkeling professionele stageomgeving Aantal stageplaatsen 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Aandeel respondenten Figuur 34 Beoordeling onderwijsrespondenten van het effect van het Stagefonds op de genoemde ontwikkelingen (bron: Onderwijsenquête)
Opvallend is dat de onderwijsrespondenten het effect van het Stagefonds een stuk minder positief inschatten dan de zorgrespondenten. Het merendeel van de respondenten, nagenoeg 50%, beoordeelt het effect van het Stagefonds op de genoemde onderdelen als neutraal. Het meest positief zijn de onderwijsrespondenten over het effect op het aantal stageplaatsen (45%); die groep wordt voornamelijk bepaald door respondenten die het effect redelijk vinden, een minderheid beoordeelt het als goed. Het effect op de samenwerking tussen zorg en onderwijs en het oplossen van toekomstige arbeidsmarktproblematiek wordt door 35% als goed of redelijk beoordeeld, net als het effect op de kwaliteit van het aanbod van stageplaatsen (35%). Ook hier geldt weer dat de meerderheid van die groep van een redelijk effect spreekt. Het verschil tussen de manier waarop de zorgorganisaties en onderwijsinstellingen het effect van het Stagefonds beoordelen, is goed te verklaren. Voor zorgorganisaties is het effect van het Stagefonds veel directer en daardoor gemakkelijker zichtbaar. Het geld komt per slot van rekening in de zorgorganisatie binnen en wordt daar besteed. Onderwijsinstellingen staan veel meer op een afstand en hebben alleen zicht op studenten van hun opleidingen binnen de individuele zorgorganisatie. Dat maakt het maken van een overall beoordeling ingewikkelder. p 84 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Die beoordeling wordt namelijk gekleurd door de ervaring met verschillende zorgorganisaties. Hier is kortom sprake van een gemiddeld oordeel over alle zorgorganisaties waarmee wordt samengewerkt. De ervaringen aan de randen van het spectrum (goed en slecht) vallen in het gemiddelde weg. Daarnaast kijken onderwijsinstellingen naar de vraag of zij hun studenten nu gemakkelijker geplaatst krijgen. In het MB heeft de invoering van het CGO plaatsgevonden. Zorgorganisaties hebben nog lang niet in alle gevallen de stageplaatsen ingericht op de eisen die het CGO stelt. Daar komt bij dat er voor een aantal opleidingen vrij recent nieuwe uitstroomprofielen zijn opgesteld. Ook dat stelt eisen aan stageplaatsen en doorgaans duurt het even voordat die profielen in de praktijk hun beslag krijgen. 6.6
Neveneffecten
De manier waarop de Stagefondsregeling is ingericht, of anders gezegd, de procedure die er is voor het aanvragen en verkrijgen van subsidie, heeft ook (onbedoelde) neveneffecten. In het kader van de uitvoering van de regeling gaat het om een positief en een negatief neveneffect. Positief neveneffect Een positief neveneffect is het feit dat de invoering van het Stagefonds een breekijzer is geweest om stage administraties op orde te krijgen. Met name in HBO-instellingen worden stages heel verschillend en lang niet altijd uniform geregistreerd. De invoering van het Stagefonds heeft ertoe bijgedragen dat in hogescholen, voor de Stagefondsopleidingen, veel meer structureel gewerkt wordt met centrale registraties. Daar komt bij dat in veel meer gevallen nu ook gewerkt wordt met officiële stagecontracten, waardoor de statuur van stages is toegenomen. Ook in zorgorganisaties dwingt het Stagefonds om de stage administratie beter op orde te krijgen, zodat het aanvraagformulier van VWS goed gecontroleerd kan worden. Tegelijkertijd leidt die betere administratie tot een beter beeld over het feitelijk aantal aanwezige stagiairs en de druk die dat legt op begeleiding, productiviteit in teams et cetera. Negatief neveneffect De manier waarop subsidiebedragen voor zorgorganisaties worden bepaald, leidt in gevallen, onbedoeld, tot spanning in de relatie tussen zorg en onderwijs. Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor het aanleveren van stagegegevens aan BRON of VWS/Calibris. Op basis van die gegevens wordt de omvang van de subsidie per zorgorganisatie bepaald. Fouten in aanvraagformulieren, soms als gevolg van foutieve opgaven vanuit het onderwijs, soms als gevolg van niet volledig meegenomen overzichten door VWS, hebben geleid tot verstoringen in de relatie tussen zorg en onderwijs. De bewijslast voor het indienen van een juiste aanvraag ligt bij de zorginstelling, die hiervoor extra (accounts)kosten moet maken. In die gevallen waar de foutieve aanvraag het gevolg is van een fout in de aanlevering van gegevens door het onderwijs, overwegen zorgorganisaties die kosten te verhalen op het onderwijs. Discussies hierover kunnen een negatief effect hebben op de onderlinge relatie. Een relatie die juist zo belangrijk is voor het realiseren van kwalitatief hoogwaardige stageplaatsen. 6.7
Conclusies “uitvoerbaarheid”
6.7.1 Hypothese 5: het Stagefonds is een eenvoudige en doelmatige regeling De eenvoud en doelmatigheid van de regeling wordt gemeten aan de hand van drie elementen: administratieve lasten, de bekendheid met de regeling en de zorgvuldigheid van de regeling. Administratieve lasten De zorgorganisaties zijn redelijk tevreden over de lastendruk. Vooral als zij de belasting van het Stagefonds in het perspectief plaatsen van andere regelingen. De administratieve lasten p 85 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
worden zwaarder als de kwaliteit (juistheid) van de gegevens in twijfel worden getrokken. In dat geval neemt de lastendruk substantieel toe. Het onderwijs daarentegen beoordeelt de administratie van de regeling zwaarder. Dit komt ook omdat de administratie van de onderwijsinstellingen niet altijd op orde is en het moment van aanleveren van gegevens voor de onderwijsinstellingen ongelukkig is (eind van het schooljaar). Bekendheid Het is niet met zekerheid te zeggen, maar verondersteld mag worden dat het Stagefonds een bijna volledig bereik onder de doelgroep kent. De totale stageomvang van de zelfstandig 1 ingediende aanvragen is heel beperkt en maar een klein percentage respondenten geeft aan in het eerste jaar geen gebruik gemaakt te hebben van de regeling wegens onbekendheid. Die laatste groep is overigens wel gewoon bereikt, zij hebben immers een brief ontvangen, maar hier verder niets mee gedaan. De non-respons daalt. Het absolute aantal instellingen dat niet reageert neemt af. Als percentage van het totaal schommelt het nog steeds rond een kwart van de instellingen. Tegelijkertijd neemt relatief gezien het aantal stages af, waarvoor als gevolg van non-respons geen subsidie wordt ontvangen. Het bereik, verklaard door non-respons, neemt dus toe. De communicatie over de procedure is duidelijk en volgt al 3 jaar hetzelfde stramien. Voor klachten en vragen weten zowel onderwijs als zorg waar ze terecht kunnen. Het gebruik van die ondersteuning is echter beperkt. Men mist communicatie over de bredere doelstelling en ambitie van het Stagefonds. Zorgvuldigheid Een eenduidig oordeel over de zorgvuldigheid van de aanvraagformulieren is moeilijk te geven. De afwijking in de oorspronkelijke aanvraagformulieren lijkt te dalen, gegeven het feit dat het aantal stages waarover een aanvullende aanvraag wordt ingediend, daalt. Dit gecombineerd met het feit dat er een groep zorgorganisaties is, die altijd zonder problemen haar aanvraag indient, geeft aan dat er voor een deel van de zorgorganisaties sprake is van een zorgvuldige aanvraag. Tegelijkertijd is er een groep welke zelf kiest voor het accepteren van een onzorgvuldige aanvraag. Of omdat de kosten-baten afweging negatief uitvalt of omdat het ontbreken van een eigen administratie een controle onmogelijk maakt. Het is alleen niet bekend hoeveel zorgorganisaties besluiten geen aanvullende aanvraag te doen. Dat maakt het geven van een eenduidig oordeel lastig. Het Stagefonds is een eenvoudige regeling, die qua opzet en procedure (indienen en aanvragen) duidelijk is. Voor relatief weinig inspanning krijgen zorgorganisaties een bedrag dat vervolgens vrij kan worden besteed. Zo bezien is het Stagefonds een doelmatig instrument. De hypothese is daarmee bekrachtigd.
1
Het betreft hier die aanvragen die zorgorganisaties uit eigener beweging hebben
ingediend. Deze instellingen hebben geen vooraf ingevuld stageformulier van het minsterie van VWS ontvangen.
p 86 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
6.7.2
Hypothese 6: het Stagefonds prikkelt tot het maken van andere afwegingen, keuzes op het gebied van stages en stagebeleid met als gevolg meer en betere stages
Methodiek De afzonderlijke normbedragen verschillen in de mate waarin ze prikkelen. Het BOL/HBO regulier normbedrag is voldoende en prikkelt vanuit dat standpunt het aanbieden van extra stageplaatsen. Het BBL/HBO duaal normbedrag daarentegen wordt unaniem als te laag ervaren. Vergoeding staat niet in verhouding tot de kosten. Dat legt druk op het aanbod van BBL/HBO duaal plaatsen. De totale omvang van Stagefondsgelden prikkelt op zo’n manier dat het stimuleert opleiden op de agenda te houden, aanzet tot investeringen in kwaliteit of het op peil houden van kwaliteit of kwantiteit, dan wel het aanbieden van extra stageplaatsen. Achteraf uitkeren prikkelt zorgorganisaties om gebruik te blijven maken van het Stagefonds omdat het de administratielasten tot een minimum beperkt. Het moment van uitkeren heeft geen effect op de beslissing die zorginstellingen nemen ten aanzien van het investeren in meer en betere stageplaatsen. Die investering wordt, zo blijkt uit de gesprekken, bepaald op basis van de totale omvang van het bedrag. Voor het aanbieden van BBL/HBO duaal plaatsen wordt specifiek gekeken naar het normbedrag BBL/HBO duaal. Sterke fluctuatie in de normbedragen leidt ertoe dat zorgorganisaties het Stagefonds als een ‘wispelturig’ instrument beschouwen en als onvoldoende basis voor structureel beleid. Hoewel het oormerken van Stagefondsgelden voor die zorgorganisaties waar het geld nu verdwijnt in de algemene middelen, wellicht goed is om ervoor te zorgen dat het in de toekomst bewust wordt uitgegeven aan opleiden, geven zorgorganisaties aan dat extern oormerken niet de oplossing is. Enerzijds vergroot het de administratieve lasten substantieel en anderzijds spreekt externe oormerking zorgorganisaties niet aan op hun eigen motivatie om structureel met opleiden bezig te zijn. Volgens zorgorganisaties en onderwijsinstellingen ligt juist daar de crux. Besteding van middelen De Stagefondsmiddelen worden voornamelijk ingezet om tijd/capaciteit voor leerlingbegeleiding vrij te maken en voor het opleiden/bijscholen van werkbegeleiders of praktijkopleiders. Als een zorgorganisatie ervoor kiest om de middelen ook daadwerkelijk in te zetten om de praktijkopleider te financieren dan is in deze organisatie het Stagefondsgeld structureel ingezet. Het wegvallen van het Stagefonds betekent een direct gevaar voor het continueren van extra inzet op begeleiding. In een aantal zorgorganisaties heeft de onvoorspelbaarheid van het Stagefonds, gecombineerd met de tijdelijkheid van het fonds ertoe geleid dat zorgorganisaties de middelen zijn gaan besteden aan incidentele uitgaven. Deze incidentele uitgaven zijn gedaan en daarmee niet (meer) afhankelijk van het Stagefonds. Het Stagefonds fungeert als een steuntje in de rug om opleiden op de agenda te houden en beslissingen over opleiden net over de goede kant van de streep te duwen. Duurzaamheid Stopzetten van het Stagefonds heeft onherroepelijk effect op de verdere ontwikkeling van stageplaatsen, in aantal en in kwaliteit. Met het besluit het Stagefonds structureel voort te zetten is de basis onder een duurzame ontwikkeling van stageplaatsen, in aantal en kwaliteit, gelegd.
p 87 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Oordeel effectiviteit Het Stagefonds is op onderdelen effectief en kan op onderdelen effectiever. Volgens AEF zijn er geen directe aanwijzingen om elementen als ‘ongeoormerkt’, ‘betaling achteraf’ en ‘beperkte differentiatie van normbedragen’ te veranderen. Al deze elementen leiden tot de beoogde administratieve lastenbeperking en het is niet te verwachten dat een verandering leidt tot een substantiële verbetering van het rendement in kwaliteit en kwantiteit. Op basis van bovenstaande wordt geconludeerd dat de hypthese deels is bekrachtigd en deels is ontkracht.
p 88 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
7 Conclusies en aanbevelingen 7.1
Conclusies
1 Het Stagefonds heeft als instrument gewerkt. Er zijn meer en betere stages gerealiseerd, die (indirect) te danken zijn aan het Stagefonds. De Stagefondsmiddelen zijn doeltreffend en doelmatig ingezet. 2 In de afgelopen drie jaar zijn er meer stageplaatsen aangeboden en gerealiseerd in het MBO (BOL en BBL). De doelstelling van het Stagefonds (+20% in 2012 ten opzichte van 2008) is alleen al in het MBO/BBL volledig gerealiseerd. Voor het MBO is zowel het aantal door zorgorganisaties aangeboden stages (geregistreerd door Calibris) als het aantal gesubsidieerde stageplaatsen (geregistreerd door het ministerie van VWS) geanalyseerd. In het MBO/BOL is de doelstelling (+10% in 2012 ten opzichte van 2008) wat betreft aantal gesubsidieerde stageplaatsen nog niet gerealiseerd. Voor wat betreft de door zorgorganisaties aangeboden stageplaatsen is de doelstelling voor zowel BOL als BBL wel gerealiseerd. In het HBO is het aantal gesubsidieerde stageplaatsen nagenoeg gelijk gebleven. De doelstelling in het HBO (+10% in 2012 ten opzichte van 2008) is vooralsnog niet gerealiseerd. In het HBO wordt het aanbod van stageplaatsen niet centraal geregistreerd. Over het al dan niet realiseren van de doelstelling in termen van aangeboden stageplaatsen kan daarom geen uitspraak worden gedaan. 3 De positieve ontwikkeling van het aantal stageplaatsen (MBO) is indirect te danken aan het Stagefonds. Voor de stageplaatsen in het HBO heeft het Stagefonds er mede voor gezorgd dat – ondanks remmende factoren – het aantal stageplaatsen op een constant niveau is gebleven. 4 De kwaliteit van de stageplaatsen is de afgelopen jaren verbeterd. Dat wordt met name zichtbaar in verbeterde begeleiding van studenten, intensievere en betere samenwerking tussen zorgorganisaties en onderwijsinstellingen, organisatiebreed nageleefd stagebeleid in zorgorganisaties en een verbeterde match tussen vraag en aanbod. 5 Het Stagefonds is vooral doorslaggevend geweest in het mogelijk maken van betere stageplaatsen. Ontwikkelingen zoals bezuinigingen en nieuwe financieringssystemen leidden in zorgorganisaties tot een interne focus op financiën en bedrijfsvoering. Het Stagefonds heeft het mogelijk gemaakt om de intrinsieke motivatie van zorgorganisaties om te investeren in het opleiden van stagiairs en het ontwikkelen van de kwaliteit van stages – onder druk van toekomstige arbeidsmarktkrapte – om te zetten in resultaten. Het Stagefonds heeft ertoe bijgedragen dat personeelsbeleid meer en continue op de agenda van zorgorganisaties terecht is gekomen. 6 De Stagefondsregeling geniet een grote bekendheid onder de doelgroep en de communicatie over de procedure van de regeling is helder. De administratieve lasten zijn voor de zorgorganisaties laag. Onderwijsinstellingen ervaren, zeker in de eerste twee jaren van de regeling, een hogere lastendruk. Zorgorganisaties krijgen voor relatief weinig inspanning een p 89 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
bedrag dat zij naar eigen inzicht kunnen inzetten. Uit de evaluatie blijkt dat dit geld (indirect) heeft bijgedragen aan meer en betere stageplaatsen. In dat kader wordt geconcludeerd dat het Stagefonds een doeltreffende regeling is. 7 De Stagefondsmiddelen worden ingezet voor belangrijke elementen in de ontwikkeling (kwaliteit en kwantiteit) van stageplaatsen. Anders gezegd het geld wordt voor het merendeel ingezet waar het voor bedoeld is. De regeling is een financiële ondersteuning (extrinsieke beloning) die de intrinsieke motivatie van zorgorganisaties om te anticiperen op de toekomstige arbeidsmarktkrapte versterkt. De huidige vormgeving van de regeling past daarbij: achteraf uitkeren, niet geoormerkt, beperkt gedifferentieerde normbedragen, tegemoetkoming in plaats van kostenvergoeding. 8 Het Stagefonds heeft geleid tot twee positieve externe effecten. In de eerste plaats op de administraties van stageplaatsen in zorgorganisaties en onderwijsinstellingen. Zorgorganisaties zijn onder invloed van het Stagefonds hun stageadministratie veel consequenter gaan bijhouden. Datzelfde geldt voor onderwijsinstellingen, in het bijzonder in het HBO. Een gestructureerde stageadministratie is een belangrijke voorwaarde om gericht en effectief beleid te kunnen voeren op het aanbieden en realiseren van stageplaatsen. Daarnaast is het Stagefonds een vliegwiel geweest voor intensivering van het gesprek tussen zorg en onderwijs over het opleiden van (nieuw) zorgpersoneel. 7.2
Aanbevelingen
Continuering van het Stagefonds Het kabinet heeft besloten het Stagefonds structureel voort te zetten. Dit besluit sluit aan bij de conclusies uit deze evaluatie. AEF concludeert dat het Stagefonds voor de sector een waardevol instrument is om meer en betere stages te realiseren, aandacht te besteden aan de toekomstige arbeidsmarktkrapte en het belang van goed personeelsbeleid te agenderen. Het Stagefonds heeft de afgelopen periode voor een kwalitatieve en kwantitatieve impuls (met name in het MBO) gezorgd. Verbeteringen zijn mogelijk maar ook het vasthouden van de huidige resultaten is een aandachtspunt. Voor de optimale invulling en het gebruik van het Stagefonds in de komende jaren heeft AEF hieronder een aantal aanbevelingen geformuleerd. 11 Geen grote veranderingen AEF adviseert om de regeling zoveel mogelijk in de huidige vorm te handhaven en te continueren. Na een opstartfase waarin onderwijs- en zorgorganisaties de regeling hebben ontdekt, is continuïteit en consistentie de beste remedie voor het creëren van nog meer en betere stageplaatsen. 22 Terug naar de kern: het Stagefonds Stagefonds als alsarbeidsmarktinstrument arbeidsmarktinstrument In de oorsprong is het Stagefonds een arbeidsmarktinstrument, gericht op het stimuleren van (zij)instroom en doorstroom van zorgpersoneel. Met de overheveling van verschillende budgetten naar het Stagefonds (in later jaren) heeft het Stagefonds meerdere functies gekregen. In het Stagefonds zijn ook budgetten opgenomen (NZA-beleidsregels) die in eerste aanleg zijn vastgesteld als scholingsmiddelen. Dat heeft in het veld geleid tot onduidelijkheid over de precieze functie van de regeling. Nu staat scholing in principe niet op gespannen voet p 90 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
met het arbeidsmarktbeleid in de sector, maar het instrument Stagefonds heeft als gevolg wel aan eenduidigheid en daarmee focus ingeboet. Een duidelijke eenduidige hoofdfunctie zal het rendement van het Stagefonds versterken. Dat wil niet zeggen dat de huidige financiële samenstelling van het Stagefonds uiteengerafeld moeten worden. Het gaat erom het Stagefonds als arbeidsmarktinstrument te positioneren en te profileren. Daarna is het aan de zorgorganisaties om het instrument gericht in te zetten op het creëren en verbeteren van stageplaatsen, om op die manier antwoord te geven op organisatiespecifieke arbeidsmarktvraagstukken. Een heldere en continue communicatie over het doel van de regeling – vooral als er wijzigingen optreden – is van belang. Niet alleen om te informeren, maar ook om voortdurend de bewustwording te stimuleren. 33 Niet verder differentiëren in normbedragen In het huidige Stagefonds zit een beperkte differentie van normbedragen. Er zijn drie normbedragen: een normbedrag voor BOL en HBO regulier, een normbedrag voor BBL en HBO duaal en een apart normbedrag voor BBL niveau 3 (verzorging, maatschappelijke / 1 pedagogische zorg). Met differentiatie van normbedragen kan de overheid zorgorganisaties stimuleren om voor bepaalde doelgroepen te kiezen. Dit heeft in de huidige regeling ook een kwantitatief effect opgeleverd, zie de substantiële groei van het aantal stageplaatsen BBL niveau 3 (verzorging, maatschappelijke/pedagogische zorg). Voor het vervolg van de regeling doet zich de afweging voor om verdergaande differentiatie in normbedragen toe te passen. Op basis van het onderhavige onderzoek kiest AEF niet voor verdergaande differentiatie. Het Stagefonds moet volgens AEF een instrument zijn dat het initiatief van zorgorganisaties ondersteunt om te investeren in de ontwikkeling van meer en betere stageplaatsen. Als de motivatie om te investeren in stages voor bepaalde doelgroepen alleen samenhangt met een financiële prikkel dan komt continuïteit en duurzaamheid onder druk te staan. Met andere woorden alleen als de zorgorganisaties overtuigd zijn van de noodzaak en het belang tot investeren, is het rendement (in kwaliteit en kwantiteit) duurzaam. 44 Ontsluit meer, betere, tijdige en periodieke informatie In de huidige situatie wordt het Stagefonds tegen het einde van de looptijd geëvalueerd. AEF is van mening dat het periodiek ontsluiten van heldere en gedetailleerde informatie het rendement van het Stagefonds zal vergroten. Bijvoorbeeld informatie over het effect van het Stagefonds op in- en doorstroom. Waar zitten grote verschuivingen (zijstroom? doorstroom?) en waar is de komende jaren nog winst te halen? De kwantitatieve doelstellingen van het Stagefonds moeten vaker en steviger worden gemonitord. De huidige arbeidsmarktbrieven bevatten een deel van de benodigde informatie, maar zijn nog onvoldoende prikkelend voor individuele zorgorganisaties om de bewustwording op gang te brengen. Daarnaast is het van belang dat de monitor wordt uitgebreid met beroeps- en studierendement. Elementen die door de korte duur van het Stagefonds op dit moment nog niet te meten zijn, maar op de langere termijn van groot belang zijn om de effecten van het Stagefonds te bepalen. Deze informatie op macroniveau is belangrijk om tijdig en beter zicht te krijgen op de brede effecten van het Stagefonds. Voor zorgorganisaties is het daarnaast ook belangrijk om inzicht te hebben in hun eigen individuele situatie. Zorgorganisaties weten van de toekomstige arbeidsmarktkrapte, maar de noodzaak om nu te investeren in stages en opleidingen wordt nog niet overal gevoeld. Periodieke up-to-date informatie over een combinatie van (a) de 1
Verdergaande differentiatie van normbedragen heeft alleen een sturend effect als het
onderscheid substantieel is.
p 91 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
ontwikkelingen van de zorgarbeidsmarkt in hun regio (b) de ontwikkelingen van de zorgvraag in hun regio en (c) de opbouw, in-, door- en uitstroom van hun eigen personeelsbestand, brengt de noodzaak direct op het netvlies. Hierdoor worden zorgorganisaties gestimuleerd om zelf actie te ondernemen en het rendement van het Stagefonds te vergroten. 55 Stimuleer het lerend vermogen van de zorgsector Het Stagefonds laat veel vrijheid aan zorgorganisaties en stimuleert bij deze organisaties eigen verantwoordelijkheid en een eigen visie op het arbeidsmarktbeleid. Dit past bij de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling: werkwijze en prioriteiten worden bepaald door de zorgorganisatie, de overheid stimuleert toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit. De keerzijde hiervan is dat arbeidsmarktbeleid een individueel proces is van zorgorganisaties. Dit wordt versterkt door de transitie in de zorgsector naar marktwerking. Organisaties worden voorzichtiger, keren in eerste instantie naar binnen, proberen een eigen profiel op te bouwen en hun bedrijfsvoering op orde te brengen. Personeel is in dit alles een precair onderwerp. Het is één van de belangrijkste kapitaalgoederen in de zorg en bepaalt voor een groot deel de kwaliteit van dienstverlening. Juist omdat er sprake is van (toekomstige) schaarste zal enerzijds een zorgorganisatie streven naar individuele maximalisatie van een kwalitatief personeelsbestand en heeft anderzijds de overheid de verantwoordelijkheid voor een evenredige verdeling van kwaliteit en toegankelijkheid over alle regio’s en branches. In de huidige situatie wordt de noodzaak om te investeren in arbeidsmarktbeleid gevoeld, maar de sense of urgency is nog niet op alle lagen in de organisatie doorgedrongen. Dat geldt met name voor de wat kleinere zorgorganisaties. In sommige gevallen is het de HRM- of opleidingsmanager die het onderwerp als enige vertegenwoordigt, vooral in het geweld van de huidige bezuinigingen. Bewustwording is een belangrijk punt van aandacht dat voortdurend gevoed moet worden. Daarin spelen de partners in het Stagefonds (het ministerie van VWS, werknemers- en werkgeversvertegenwoordigers, de onderwijssector) nu ook al een belangrijke rol. Op verschillende manieren worden zorgorganisaties en het onderwijs geïnformeerd en gestimuleerd om hun arbeidsmarktbeleid verder te ontwikkelen. Zeker zolang de zorgsector in een transitiefase zit op weg naar een toekomstbestendige situatie is het van belang om het lerende vermogen van de zorgsector te blijven stimuleren en faciliteren. 66 Definieer --- onderwijs en zorg gezamenlijk - -- het begrip kwaliteit van stageplaatsen De kwaliteit is de afgelopen jaren verbeterd, maar of deze verbetering duurzaam is valt nog te bezien. Veel zorgorganisaties zijn bewust van nut en noodzaak van voortdurende kwaliteitsverbetering, personeelsbeleid in den brede en stageplaatsen in het algemeen, maar door bezuinigingen en omdat de problemen van een krappere arbeidsmarkt nog niet overal direct worden gevoeld zijn er vaak andere prioriteiten die hoger op de bestuurlijke agenda staan. De continuering van het Stagefonds draagt in elk geval positief bij aan een blijvende prioritering van de kwaliteit van stages. Daarnaast is het met name van belang om voortdurend de dialoog (tussen zorgorganisaties onderling, maar ook tussen onderwijs en zorg) te organiseren over de kwaliteit van personeel in de zorg. In de huidige Stagefondsregeling is kwaliteit niet gedefinieerd. In het kader van het evaluatieonderzoek is een definitie opgesteld (met name in operationele termen). Iedere zorgorganisatie had tijdens de afgelopen Stagefondsperiode een eigen perceptie van kwaliteit. Om beter zicht te krijgen op de kwaliteitsontwikkeling van stageplaatsen in de sector is het van belang om samen met de zorgen onderwijssector het begrip kwaliteit van stageplaatsen te definiëren. Het is belangrijk hierbij
p 92 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
de verbinding te maken met reeds bestaande documenten/afspraken op het gebied van 1 kwaliteit . 77 Behoud de inrichting van de regeling, maar zorg voor consistentie De zorgsector is zeer content met de lage administratieve lasten en de beleidsvrijheid die de regeling met zich meebrengt. Vooral wanneer het Stagefonds vergeleken wordt met andere regelingen. Volgens AEF zijn er geen directe aanwijzingen om elementen als ‘ongeoormerkt’, ‘betaling achteraf’ en ‘beperkte differentiatie van normbedragen’ te veranderen. Al deze elementen leiden tot de beoogde administratieve lastenbeperking. Het is niet te verwachten dat een verandering leidt tot een substantiële verbetering van het rendement in kwaliteit en kwantiteit. Een belangrijk aandachtspunt blijft de administratieve lasten van de onderwijssector. In de afgelopen Stagefondsperiode - vooral in de beginjaren - heeft de administratieve lastendruk in sommige gevallen geleid tot spanning tussen onderwijsinstellingen en zorgorganisaties, vooral als de aangeleverde cijfers niet bleken te kloppen. Dit effect moet te allen tijde voorkomen worden. Inmiddels zijn de bronbestanden van de onderwijsinstellingen beter op orde. Daarnaast is het moment van aanleveren, in juni, precies tijdens de afronding van het schooljaar, ongelukkig. Bij het vervolg van de regeling is het van belang expliciet rekening te houden met de administratieve lastendruk bij onderwijsinstellingen. Een tweede belangrijk aandachtspunt is de fluctuatie van de totale omvang van de regeling. Zorgorganisaties durven op dit moment onvoldoende te vertrouwen op de hoogte van het te ontvangen subsidiebedrag waardoor ze kiezen voor een voorzichtige besteding die elk jaar op eigen merites wordt bezien in plaats van een lange termijn strategische impuls. Kleine fluctuaties zijn inherent aan de regeling. Grote schokeffecten moeten voorkomen worden. Het kabinet heeft besloten om het Stagefonds structureel te continueren. Dit biedt zorgorganisaties de mogelijkheid om met de Stagefondsmiddelen een meerjarenstrategie te ontwikkelen om te anticiperen op de toekomstige arbeidsmarktkrapte. Hiermee verdwijnt een deel van de onzekerheid. Een ander deel van de onzekerheid voor zorgorganisaties zit in de hoogte van de normbedragen. Deze worden altijd achteraf bekend gemaakt en kunnen jaarlijks fluctueren. Om zorgorganisaties meer zekerheid aan de voorkant te bieden is het belangrijk daar waar het kan al vooraf duidelijkheid te hebben over de hoogte van de normbedragen. AEF geeft daarom in overweging na te gaan of het mogelijk is vooraf een indicatie (bandbreedte) voor het normbedrag aan te geven aan zorgorganisaties. Die bandbreedte kan gebaseerd worden op het aantal gesubsidieerde stageplaatsen in het voorgaande jaar, gecombineerd met een (verwachte) gemiddelde groei van het aantal stageplaatsen.
1
Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan de leerbedrijferkenningsregeling van Calibris,
BPV protocollen in het MBO, Stageprofielen in het HBO, Platform beroepsonderwijs & bedrijfsleven (kwaliteitsafspraken Convenant)
p 93 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlagen
p 94 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage I Leden begeleidingscommissie De heer Kersten (vz.) De heer Van Berkel Mevrouw Gründemann Mevrouw Haneveld De heer Kanters Mevrouw Merlijn Mevrouw Zimmerman
Ministerie van VWS Ministerie van VWS MBO Raad Calibris Actiz, namens Branche Organisaties Zorg (BOZ) AbvaKabo FNV HBO-Raad
p 95 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage II: Gesprekspartners Mevrouw Van de Bergh Mevrouw Biesbroek Mevrouw Bussemaker De heer Custers Mevrouw Van Dael Mevrouw Drost Mevrouw Feddema Mevrouw Hoogwerf Mevrouw De Jongh De heer Kamoschinski Mevrouw Koeter Mevrouw Koks De heer Kramer Mevrouw Van Mierlo De heer Van Ooijen De heer Scholten De heer Van der Spek Mevrouw Tijhuis De heer Timmerman Mevrouw Vroomen Mevrouw Zuidersma
Regioplus Hanze Hogeschool Groningen, Academie voor Verpleegkunde Ex-staatssecretaris van VWS Zorg aan Zet Fontys Hogeschool Eindhoven MBO Raad Hanze Hogeschool Groningen, Academie voor Verpleegkunde Fontys Hogeschool Eindhoven InHolland/ HBO-V Geestelijke Gezondheidszorg Hogeschool van Amsterdam Ministerie van OCW, Directie BVE Nederlandse Federatie Universitair Medische Centra (NFU) Hogeschool Arnhem Nijmegen Calibris NVZ vereniging van ziekenhuizen Branche Organisatie Zorg (BOZ) MO-groepen Nederlandse Vereniging Gehandicapten Zorg Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Het Expertisecentrum Stages
p 96 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage III Samenwerkingspartners
Proefpersonen enquête Mevrouw Bas Mevrouw Izeren Mevrouw Spruit
WoonZorgcentra Haaglanden Florence INTERNOS
Samenwerkingspartners enquête enquêtePanel PanelVerpleging VerplegingenenVerzorging Verzorging Mevrouw Franken Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) Mevrouw De Veer Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) Samenwerkingspartners voor de kwantitatieve analyse De heer Dijkema Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) Mevrouw Glazenburg Calibris De heer Van Ooijen Calibris De heer Otter Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)
p 97 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage IV Deelnemers casestudies Stichting thuiszorg Vérian Intern Mevrouw Hahn De heer Gerding Extern De heer Nijhuis Mevrouw Van der Weiden
Opleidingscoördinator Manager P&O
Coördinator buitenschools leren HBO-V Academie Coördinator opleidingen/docent/SLB ROC Nijmegen, locatie MBO college de Maasvallei Boxmeer
Stichting Albert Sch S chweitzer cch h weitzer Ziekenhuis Intern Mevrouw Van Beusekom A&I Controller Mevrouw Bom Stagecoördinator Mevrouw Van Breugel Afsdelingshoofd Mevrouw Markus Stagiaire 3e jaars HBO-V Mevrouw Meilof Bedrijfsleider gynaecologie/urologie Mevrouw Reedeker-van Doorn Opleidingsadviseur Extern Mevrouw Van der Marel De heer Pennings
Adviseur Calibris Coördinator AG-opleiding en Optiek Da Vinci College
Zorgpartners MiddenMidden -Holland --Holland Intern Mevrouw Van Buuren Mevrouw Van Dijk Mevrouw De Jong Mevrouw Veassen
Zorgmanager Bloemendaal Praktijkopleider van verpleeghuis De Riethoek e Stagiaire, 2 jaars verpleegkunde ID-college Hoofd opleidingen
Extern De heer Van Barlingen De heer Nicolaas
Bedrijfsadviseur Calibris Onderwijsmanager ID-college
Stichting Diakonessenhuis Intern Mevrouw Van den Braak Mevrouw De Bruin Mevrouw Van Mullem Mevrouw Ruiter Mevrouw Verweij
Praktijkbegeleider van de afdeling Cardiologie Afdeling opleidingen Hoofd Business Control Medewerker Opleiden en Ontwikkelen Stagiair op de afdeling Cardiologie
Extern Mevrouw Aroug De heer Van Beek Mevrouw De Zeeuw
Stagecoördinator Hogeschool Utrecht Adviseur Calibris regio Utrecht Docent verpleegkunde ROC Midden Nederland
p 98 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Laurentiusziekenhuis Intern De heer Bremmers Mevrouw Janssen De heer Pirovano Mevrouw Sijbertsma
Coördinator Opleidingen (Stafafdeling PO & O) Verpleegkundige afdeling Neurologie Stafafdelingsmanager P&O Opleidingsfunctionaris Laurentius Ziekenhuis
Extern Mevrouw Duymelinck De heer Mussen
Docent verpleegkunde Hogeschool Zuyd Heerlen Docent Zorg & Welzijn Gilde Opleidingen Roermond
Stichting AriënsZorgpalet Ari ënsZorgpalet Intern Mevrouw Boomers Mevrouw Borgerink Mevrouw Eshuis De heer Hulsmeijer
Opleidingsfunctionaris Manager HRM Werkbegeleider verpleegafdeling Financieel administrateur
Extern De heer Nijhuis
Coördinator buitenschools leren HBO-V Academie
Acedemisch Medisch Centrum Intern Mevrouw Bell-Peereboom Mevrouw Van den Doel De heer Timmer De heer Topman
Opleidingscoördinator divisie B, Chirurgische Specialismen HR en opleiding en organisatie Stagefonds Opleidingskundige/ coördinator initieel opleiden AMC Opleidingscoördinator divisie D, Neurozintuig Specialismen
Extern De heer Salentijn Mevrouw Smit
Stagecoördinator HBOV, Hogeschool van Amsterdam Opleidingsmanager VP BOL/BBL en MMZ 3-4 ROC Amsterdam
Waterlandziekenhuis Intern Inte rn Mevrouw Buijs Mevrouw Smit Mevrouw Tanja Mevrouw Terpstra
Stagiaire leerafdeling Coördinator leerafdeling Opleidingscoördinator Verpleging & Verzorging Hoofd P&O
Extern De heer Van de Heuvel
Praktijkbegeleider Regiocollege
p 99 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage V Deelnemers panelgesprekken zorg Ziekenhuizen en revalidatiecentra (25 oktober 2010) De heer Hagenaars St. Ziekenhuis Lievensberg Mevrouw Van den Heijkant Ikazia Ziekenhuis Mevrouw IJzerman Isala klinieken Mevrouw Jeurgens Amphia Ziekenhuis Mevrouw Schouten Meander Medisch Centrum Academische ziekenhuizen (25 oktober 2010) Mevrouw Pouwels VU Medisch Centrum De heer Van de Brink UMC St Radboud Verpleging, verzorging en thuiszorg (28 oktober en 4 november 2010) Mevrouw Bas WoonZorgcentra Haaglanden Mevrouw Boers Thebe Mevrouw De Bruijn Stichting Cordaan Mevrouw Dobbelstein-Jacobs Sevagram Mevrouw Franzen Stichting MeanderGroep Zuid Limburg De heer Gerding Stichting Vérian De heer Hamers Mevrouw Hogenbirk Mevrouw Van der Kleij Mevrouw Korteweg Mevrouw Kromkamp Mevrouw Kuunders De heer Loeffen Mevrouw Lokkerbol Mevrouw Looymans De heer Mastenbroek Mevrouw Matheij-Giesbers De heer Meijer Mevrouw Mone De heer Peeters Mevrouw Rol Mevrouw De Rooij De heer Scholten Mevrouw Siebert De heer Van der Sluijs De heer Tempelaars De heer Waterborg
Sevagram Ommelander Ziekenhuis Groep, Locatie Lucas Stichting tanteLouise-Vivensis Zorggroep Groningen CaroCare Thuiszorg Savant Zorg Zuwe Zorg HilverZorg Zorgwacht Kraambureau Willy Mastenbroek De Zorggroep Zonnehuisgroep Noord zorggroep westerkwartier Woonzorgconcern IJsselheem Brabantzorg Stichting Amstelring Servicecentrum Het Laar Viattence Wonen Zorg & Welzijn Thuiszorgservice Nederland Pantein Stichting Voor Regionale Zorgverlening Humanistische Stichting Zorggroep Reinalda
Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) (26 oktober en 2 november 2010) De heer Van de Bilt Jasper Ondersteunt De heer Franken GGzE Mevrouw Hemmelder GGZ WNB De heer Noë Delta Psychiatrisch Centrum Mevrouw De Wit Bouman GGZ
p 100 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Gehandicaptenzorg (GZ) De heer Aalbers De heer Beek Mevrouw Duursema Mevrouw Franken De heer Klaassen De heer Leenhouwers Mevrouw Markhorst Mevrouw Mennegat Mevrouw Verschure
(28 oktober en 4 november 2010) Parc Spelderholt Voorzet Wonen BV Regiokantoor Kampen SDW 's Heeren Loo Groningen Orthopedagogisch Centrum Brabant Stichting Fatima Espria, de Trans Stichting Lunet
Projectenoverleg ‘leren en werken in de zorg’ (7 oktober 2010) Mevrouw Van den Bergh RegioPlus Mevrouw Haak ZorgpleinNoord Mevrouw Van Elburg Regionale arbeidsmarktorganisatie in Twente, Achterhoek, IJssel-Vecht, Stedendriehoek en Noordwest-Veluwe De heer Van Hengel Care2Care Mevrouw Kluiver Transvorm De heer Looijenga SIGRA Mevrouw Markus Salus Gelria Mevrouw Thijssen VBZ KAM De heer Varela Put VerturaPlus De heer Verhage ViaZorg Mevrouw Verpalen UtrechtZorg De heer Wiggers Regionale arbeidsmarktorganisatie in Twente, Achterhoek, IJssel-Vecht, Stedendriehoek en Noordwest-Veluwe
p 101 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage VI Deelnemers panelgesprekken onderwijs
MBO Raad Achterbanoverleg Welzijn (30 september 2010) afvaardiging ROC functionarissen uit GDW opleidingen sector Welzijn (leidinggevenden, onderwijsontwikkelaar, docent) MBO Raad Achterbanoverleg Verpleging & Verzorging (14 oktober 2010) afvaardiging ROC functionarissen uit GDW opleidingen sector Verpleging & Verzorging (leidinggevenden, onderwijsontwikkelaar, docent) Opleidingsoverleg Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD) afvaardiging opleidingsmanagers MWD
(8 oktober 2010)
Landelijk Stageoverleg MaatschappelijkWerk Werk&& Dienstverlening Dienstverlening (MWD) (MWD) Stag eoverlegMaatschappelijk (12 november 2010) afvaardiging van stagecoördinatoren MWD Stageoverleg HBO--V (13 oktober 2010) HBO -V afvaardiging van stagecoördinatoren HBO-V Opleidingsoverleg HBO-V VV(15 oktober 2010) HBO -afvaardiging opleidingsmanagers HBO-V Opleidingsoverleg SPH SPH (26 november 2010) afvaardiging opleidingsmanagers SPH
p 102 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage VII Geraadpleegde bronnen
-
Bass, M., New Product Growth for Model Consumer Durables, in: Management Science, vol.15, no.5 (januari 1969), Theory Series, p.215-227 Blauw Research, Jongeren nauwelijks onder indruk van economische crisis [persbericht], Rotterdam, mei 2009 Calibris, Erkenning werkt. Regeling voor de erkenning van leerbedrijven en detacheringsorganisaties, Bunnik, maart 2008 Calibris, Resultaatgroep marktinformatie, in het kader van het Stagefonds, kwaliteitsonderzoek naar het leren in de praktijk, Bunnik, juni 2009 Calibris, BPV - Barometer Welzijn, Bunnik, voorjaar 2010 Calibris, BPV - Barometer Zorg, Bunnik, voorjaar 2010 Calibris, Addendum ‘erkenning aanvragen via het digitale loket van Calibris’ bij de Regeling voor de erkenning van leerbedrijven en detacheringorganisaties, Bunnik, april 2010 Calibris, Managementsamenvatting, Bunnik, juni 2010 Calibris, Klaar voor de start in de Zorg? Onderzoek naar inzetbaarheid en kwaliteit van CGO gediplomeerden in de Zorg [persbericht], Utrecht, juni 2010 Calibris, Jaarverslag 2006: Waarde in 2006. Het jaar van vernieuwing, Bunnik Calibris, Jaarverslag 2007: Feiten & Cijfers, Bunnik Calibris, Jaarverslag 2008: de feiten & cijfers van 2008, Bunnik Calibris, Jaarverslag 2009: Calibris inventariseert. Cijfers 2009, Bunnik Calibris, De leerweg van de leerafdeling 2007, Drs K. van Grunsven, Bunnik Colo, Colo Barometer van de stageplaatsen- en leerbanenmarkt, Zoetermeer, maart 2010 Colo, Reactie op heroverwegingsadviezen beroepsonderwijs [Brief aan Minister, kenmerk br100460lvd], Zoetermeer, april 2010 Commissie Van Rijn, De Arbeidsmarkt in de collectieve sector: Investeren in mensen en kwaliteit, Den Haag, Ministerie van Binnenlandse Zaken, februari 2001 Detmar, B., I.E.M. de Vries, Beroepspraktijkvorming in het MBO. Ervaringen van leerbedrijven, Dijk 12, Amsterdam, april 2009 Meer, J. van der en J. Mistrate Haarhuis, ‘Kwantiteit en kwaliteit van stageplaatsen. Verslag van een rondetafelgesprek’, In: Onderwijs en Gezondheidszorg O+G, jrg.1 (2008), nr.5, p.19-22 NIVEL, Vragenlijst Panel Verpleging & Verzorging, februari 2010 Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, Arbeidsmarkt en zorgvraag, Den Haag, 2006 Sociaal Economische Raad (SER), voorkomen arbeidsmarktknelpunten collectieve sector, Publicatienummer 4, mei 2006 Staatscourant, Regeling wijziging subsidieregeling stageplaatsen zorg, 21 oktober 2009, nr.15804 Staatscourant, Besluit werkgebieden UWV werkbedrijf, 22 december 2008, nr.2265 Schirm, W., W. van der Windt, Verkenning CWI gegevens, Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (OAZW 7), Utrecht, december 2007 Tweede Kamer, Wijziging begrotingsstaten,2008–2009, 31965 XVI, nr.2 Tweede Kamer, Motie Bussemaker c.s., 2006-2007, 30800 XVI, nr.75, 18 januari 2007 Tweede Kamer, Motie Bussemaker en Omtzigt., 2006-2007, 30800 XVI, nr.76, 18 januari 2007 Tweede Kamer, Amendement De Vries, 31700 XVI, nr.32, 4 november 2008 Tweede Kamer, Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector [Arbeidsmarktbrief 2007 ‘Werken aan de zorg’], 2007-2008, 29282, nr.46, 5 november 2007 Tweede Kamer, Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector [Arbeidsmarktbrief 2008], 20082009, 29282, nr.79, 23 december 2008 Tweede Kamer, Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector [Arbeidsmarktbrief 2009], 20092010, 19282, nr.91, 4 januari 2010 p 103 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
-
-
-
A. van der Veen, ‘Van Van Rijn naar cao’ in: Grenzeloos, jrg.9, nr.62 (juli - augustus 2001) Velde, F. van der, Aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt, Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn [OAZW 11], Utrecht, mei 2009 Velde, F. van der, W. van der Windt, Lange termijn vraag naar en aanbod van personeel in de zorg, Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn [OAZW 14], Utrecht, februari 2010 Windt, W. van der, E.J.E. Arnold, R.F. Keulen, RegioMarge 2007. De arbeidsmarkt van verpleegkundigen, verzorgenden en sociaalagogen 2007-2011, Prismant, Utrecht, augustus 2007 Windt, W. van der , R.C.K.H. Smeets, E.J.E. Arnold, RegioMarge 2008. De arbeidsmarkt van verpleegkundigen, verzorgenden en sociaalagogen 2008-2012, Prismant, Utrecht, september 2008 Windt, W. van der, R.C.K.H. Smeets, E.J.E. Arnold, RegioMarge 2009. De arbeidsmarkt van verpleegkundigen, verzorgenden en sociaalagogen 2009-2013, Prismant, Utrecht, juni 2009 Werkgroep 6. Productiviteit Onderwijs, Brede Heroverwegingen, Den Haag, april 2010 Zimmerman, A., Punten voor de evaluatie Stagefonds, HBO-Raad, 10 december 2009
p 104 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage VIII Methodische elementen ‘Beter’ 1. Beoordeling kwaliteit huidige situatie In onderstaand schema staan de verschillende elementen die bepalend zijn voor de kwaliteit van stageplaatsen. Op basis van het totaal wordt een oordeel gegeven over de kwaliteit van stageplaatsen op dit moment. Dat oordeel is getoetst in en aangevuld met noties uit de panelgesprekken en de casestudies. Tabel 20 Stand van zaken kwaliteit 2010 op basis van de enquêtes Zorg en Onderwijs
Criterium 11 a
Match vraag & aanbod Oordeel onderwijs, kwalitatieve aansluiting (vraag 14, onderwijs)
22 a b
Beleid zorgorganisatie Aanwezigheid (vraag 18, zorg) naleving (vraag 22, zorg)
33 a b
Begeleiding in zorgorganisatie protocol aanwezig (vraag 23, zorg) oordeel onderwijs (vraag 24, onderwijs)
44
Begeleiding in onderwijsinstelling protocol (vraag 17, onderwijs) oordeel onderwijs (vraag 21, onderwijs)
a b
55 a b
Samenwerking zorg en onderwijs oordeel onderwijs (vraag 32 ) oordeel zorg (vraag 28 )
Enquête
66%(2/3)
38% goed 60% matig
66%(2/3) 66%(2/3)
79% ja 89% ja
66%(2/3) 66%(2/3)
79% ja 66% goed
66%(2/3) 66%(2/3)
82% ja 87% goed
66%(2/3) 66%(2/3)
82% beter 62% beter
HBO*
MBO*
52% 43%
30% 70%
67%
64%
86%
81%
86%
88%
63%
90%
* De onderwijsenquête is door 23 respondenten uit het HBO en 45 respondenten uit het MBO ingevuld
2. Beoordeling ontwikkeling kwaliteit tijdens de Stagefonds Stagefondsperiode. Stagefonds periode. In onderstaand schema staan de verschillende elementen die bepalend zijn voor de ontwikkeling van de kwaliteit van stageplaatsen. Op basis van het totaal wordt een oordeel gegeven over de kwaliteit van stageplaatsen op dit moment. Dat oordeel is getoetst in en aangevuld met noties uit de panelgesprekken en de casestudies. Tabel 21 Ontwikkeling kwaliteit stageplaatsen 2008 - 2010 op basis van de enquêtes Zorg en Onderwijs
Criterium 11 a
Match vraag & aanbod Oordeel onderwijs, verbetering kwalitatieve aansluiting (vraag 15, onderwijs)
66%(2/3)
p 105 GV153/Rapp/001P
Enquête
32% beter 54% gelijk 14% slechter
HBO
MBO
43% 48% 10%
28% 55% 18%
Andersson Elffers Felix
b
Oordeel onderwijs, gemak vinden van kwalitatief goede plaatsen (vraag 16, onderwijs)
66%(2/3)
13%makkelijker 40% gelijk 30% lastiger 6% wisselend
24% 43% 24% 5%
8% 40% 30% 8%
66%(2/3)
24% beter 57% gelijk 19% slechter
14% 71% 14%
28% 49% 23%
66%(2/3)
40% beter 55% gelijk 5% slechter
38% 62% 0%
39% 54% 7%
55 Samenwerking zorg en onderwijs a oordeel onderwijs (vraag 32 )
66%(2/3)
63% 37%
90% 10%
b
66%(2/3)
82% beter 18% niet beter 62% beter 28% niet beter
22 Beleid zorgorganisatie Niet van toepassing 33 Begeleiding in zorgorganisatie a Niet van toepassing b oordeel onderwijs (vraag 25, onderwijs)
44 Begeleiding in onderwijsinstelling a Niet van toepassing b oordeel onderwijs (vraag 22, onderwijs)
oordeel zorg
p 106 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage IX Aanvullende figuren ‘Meer’ Gesubsidieerde stageplaatsen over alle Stagefondsopleidingen Tabel 22 Ontwikkeling totaal aantal gesubsidieerde stageplaatsen HBO regulier
2007 --2008 20 08 HBO regulier Verpleging - niveau 5 1 MWD/SPH - niveau 5 HBO - Pedagogiek - niveau 5 Totaal HBO Regulier
2008 - -2009 20 09
2.441 2.627
2009 --2010 20 10
2.131 2.364 397 4.893
5.068
2.416 2.608 506 5.530
Tabel 23 Ontwikkeling totaal aantal gesubsidieerde stageplaatsen HBO duaal
2007 --- 2008
2008 --- 2009
2009 --- 2010
688 185 28 901
948 108 2 1.058
2008 --- 2009
2009 --- 2010
HBO duaal HBO - Verpleging - niveau 5 HBO - MWD/SPH - niveau 5 HBO - Pedagogiek - niveau 5 Totaal HBO duaal Tabel 24 Ontwikkeling totaal aantal gesubsidieerde stageplaatsen MBO-BOL
2007 --- 2008 MBO BOL Verpleging - niveau 4 2 Maatsch.zorg/ped.mw. - niveau 3&4 Verzorging - niveau 3 Helpende zorg/welzijn - niveau 2 Zorghulp - niveau 1 Totaal MBO BOL
3.643 4.276 2.745 1.713 141 12.517
3.322 4.097 2.673 1.813 138 12.042
3.612 3.976 2.792 2.107 154 12.640
Tabel 25 Ontwikkeling totaal aantal gesubsidieerde stageplaatsen MBO-BBL
2007 --- 2008 MBO BBL MBO - Verpleging - niveau 4 MBO - Maatsch.zorg/ped.mw.- niveau 4 MBO - Verzorging - niveau 3 MBO - Maatsch.zorg/ped.mw. - niveau 3 MBO - Helpende zorg/welzijn - niveau 2 MBO - Zorghulp - niveau 1 Totaal MBO BBL
2008 --- 2009
9.094 807
9.901
1
2009 --- 2010
5.725 2.928 10.511 1.115 2.164 182 22.625
6.278 3.160 10.685 1.303 2.187 226 23.839
De MWD en SPH opleidingen zijn samengevoegd omdat tussen deze opleidingen de
afgelopen jaren sprake is geweest van uitruil. 2
De opleidingen voor maatschappelijke zorg en pedagogisch medewerker zijn
samengevoegd, omdat tussen deze opleidingen de afgelopen jaren sprake is geweest van uitruil. Voor BOL geldt dit over de opleidingsniveaus heen.
p 107 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Toelichting ‘Non respons’ In het hoofdstuk ‘meer’ is beschreven dat de non-respons ertoe leidt dat het aantal gesubsidieerde stageplaatsen lager is dan het totaal aantal gerealiseerde stageplaatsen. Dit is niet van directe invloed op de gemaakte analyse omdat mag worden aangenomen dat het Stagefonds slechts zeer beperkt van invloed zal zijn geweest op de stageplekken in de nonrespons categorie. Wel van belang is een eventuele verandering in de non-respons door de jaren heen. Een daling van de non-respons leidt tot een stijging in het aantal gesubsidieerde plaatsen, omdat zorgorganisaties die voorheen niet reageerden op de aanvraag vanuit het Stagefonds (= non-respons), dat in een later stadium wel deden. Op basis van de beschikbare gegevens is niet eenduidig vast te stellen hoe groot dit effect is. Dit wordt veroorzaakt doordat zorgorganisaties onafhankelijk van de door VWS verzonden brief een aanvraag op basis van een accountantsverklaring kunnen indienen. Met name in de beginjaren is het mogelijk dat later ingediende, aanvullende aanvragen niet (automatisch) gekoppeld konden worden aan het eerder verzonden aanvraagformulier. Hiermee valt de verzonden brief binnen de non-respons, terwijl de instelling toch subsidie ontvangt. De nonrespons cijfers zijn derhalve hoger dan de werkelijke non-respons. In onderstaande tabel is de bovengrens van deze non-respons weergegeven. Ofwel het maximale aantal stageplaatsen waarvoor mogelijk door non-respons een subsidie uit het Stagefonds is misgelopen. Tabel 26 inschatting bovengrens non-respons totaal
2007 --2008 20 08 Aantal stages 1.653 545 2.198 8,2%
BOL/regulier BBL/duaal Totaal Aandeel van het totaal
2008 - -2009 20 09 Aantal stages
11
1.473 1.276 2.749 6,8%
2009 --2010 20 10 Aantal stages 1022 1180 2.202 5,1%
Zoals aangegeven is een deel van deze stages in werkelijkheid geen non-respons, maar komen ze terug in de extra aanvragen door de zorginstellingen. De, voor de analyse interessante, terugloop in het aandeel non-respons is enerzijds te verklaren doordat administratieve onjuistheden zijn verminderd, anderzijds zal er sprake zijn van een terugloop in de werkelijke non-respons. Het is niet mogelijk om een precieze inschatting van de terugloop te maken. Geconcludeerd wordt dat terugloop in de non-respons een licht positief effect zal hebben gehad op de in het hoofdstuk ‘Meer’ getoonde cijfers van de aantallen gesubsidieerde stages.
1
NB: Het totale volume is in 2008-2009 groter dan in 2007-2008 door de toevoeging van
een aantal opleidingen (vooral BBL) aan het Stagefonds.
p 108 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Stageplaatsen & stagiairs In de tabel hieronder staan de onafgeronde aantallen gesubsidieerde stageplaatsen en individuele stageplaatsen door de jaren heen. Tabel 27 Overzicht gesubsidieerde stageplaatsen (fte), inschatting van het aantal hiermee gefaciliteerde stageplekken en het bijbehorende subsidiebedrag (bron: Administratie Stagefonds)
Gesubsidieerde stageplaatsen (fte) 2007-2008 2008-2009 2009-2010
Gefaciliteerde stageplekken stageplekk en
27.485 40.461 43.067
Subsidiebedrag
67.427 90.339 93.675
62.158.191 96.803.007 97.805.007
Subsidiebedrag naar branche 50
Euro (x 1.000.000)
45 40 35 30
HBO duaal
25
HBO regulier
20 15
MBO BOL
10
MBO BBL
JeugdzorgThuiszorg
07/08 08/09 09/10
07/08 08/09 09/10
07/08 08/09 09/10
GGZ
07/08 08/09 09/10
GZ
07/08 08/09 09/10
07/08 08/09 09/10
0
07/08 08/09 09/10
5
V&VZiekenhuizenOverig
Figuur 35 Totaal subsidiebedrag naar branche, type opleiding en jaar (bron: Administratie Stagefonds).
p 109 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Gesubsidieerde stageplaatsen (fte)
Gesubsidieerde stageplaatsen naar branche 20.000 18.000 16.000 14.000 12.000
HBO duaal
10.000
HBO regulier
8.000 6.000
MBO BOL
4.000
MBO BBL
JeugdzorgThuiszorg
07/08 08/09 09/10
07/08 08/09 09/10
07/08 08/09 09/10
GGZ
07/08 08/09 09/10
GZ
07/08 08/09 09/10
07/08 08/09 09/10
0
07/08 08/09 09/10
2.000
V&VZiekenhuizenOverig
Figuur 36 Totaal aantal gesubsidieerde stageplaatsen (fte) naar branche, type opleiding en jaar (bron: Administratie Stagefonds)
Individuele stageplekken naar branche 45.000 Aantal individuele plaatsen
40.000 35.000 30.000 25.000
HBO duaal
20.000
HBO regulier
15.000
MBO BOL
10.000
MBO BBL
JeugdzorgThuiszorg
07/08 08/09 09/10
07/08 08/09 09/10
07/08 08/09 09/10
GGZ
07/08 08/09 09/10
GZ
07/08 08/09 09/10
07/08 08/09 09/10
0
07/08 08/09 09/10
5.000
V&VZiekenhuizenOverig
Figuur 37 Inschatting totaal aantal individuele stageplekken naar branche, type opleiding en jaar. Gemiddeld over alle opleidingen, branches en jaren gaat het om ruim 2 stageplekken per stageplaats van 1 fte. (bron: Administratie Stagefonds) Tabel 28 Verdeling subsidiebedrag over sectoren (bron: Administratie Administratie Stagefonds) Stagefonds)
2007 - -2008 20 08
2008 - -2009 20 09
2009 - -2010 20 10
Care
91%
83%
87%
Cure
9%
17%
13%
p 110 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Gesubsidieerde stageplaatsen
Overige figuren 1000 800 600 HBO regulier
400
MBO BOL 200
MBO BBL
0 -200 -400
Gesubsidieerde stageplaatsen
Figuur 38 Absolute stijging/daling aantal gesubsidieerde stageplaatsen tussen 2007-2008 en 2009-2010 binnen branche en type opleiding voor de opleidingen die sinds het eerste jaar in de regeling zijn opgenomen (bron: Administratie Stagefonds)
1000 800 600 400
HBO regulier
200
MBO BOL
0
MBO BBL
-200 -400 -600
Figuur 39 Absolute stijging/daling aantal gesubsidieerde stageplaatsen tussen 2007-2008 en 2009-2010 binnen regio en type opleiding voor de opleidingen die sinds het eerste jaar in de regeling zijn opgenomen (bron: Administratie Stagefonds)
p 111 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage X Aanvullende figuren ‘Beter’
Aandeel respondenten
100% 90% 80% 70% 60%
Nee
50%
Ja
40%
Gemiddelde
30% 20%
Anders
Revalidatie
Jeugdzorg
GZ
GGZ
VVT
Overige ziekenhuizen
0%
Academische ziekenhuizen
10%
Figuur 40 Aanwezigheid stagebeleid binnen zorginstellingen naar branche (bron: Zorgenquête)
100% Aandeel respondenten
90% 80% 70% 60%
Nee
50%
Ja
40%
Gemiddelde
30% 20% 10% 0% Onbekend Minder dan 50
51-250
251-1000
Meer dan 1000
Grootte instelling (fte) Figuur 41 Aanwezigheid stagebeleid binnen zorginstellingen naar omvang instelling (bron: Zorgenquête)
p 112 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Overig Vaste momenten voor contact met het stagebedrijf Vaste momenten voor evaluatie en feedback Start-en eindgesprek met student, stagebedrijf en opleiding Vaste begeleider voor student Opstellen stage-of praktijkovereenkomst 0
10
20
30
40
50
Aantal respondenten Figuur 42 Inhoud van het protocol voor begeleiding binnen de 83% van de onderwijsinstellingen met zo’n protocol. meerdere antwoorden per respondent mogelijk (bron: Onderwijsenquête)
Aandeel respondenten
100% 90% 80%
Anders
70% 60%
Regionaal
50%
Per cluster opleidingen Per opleiding
40% 30% 20%
Individueel studentniveau
10% 0% Onbekend
Minder dan 51-250 251-1000 50 Grootte zorginstelling (fte)
Meer dan 1000
Figuur 43 Niveau waarop afstemming tussen zorg- en onderwijsinstellingen plaatsvindt, naar omvang zorginstelling (fte) (bron: Zorgenquête)
p 113 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Aandeel respondenten
100% 90% 80%
Anders
70% 60%
Regionaal
50%
Per cluster opleidingen Per opleiding
40% 30% 20%
Individueel studentniveau
10% 0% 0 –25
25 –50
50 –75
> 75
Grootte zorginstelling (aantal stageplaatsen) Figuur 44 Niveau waarop afstemming tussen zorg- en onderwijsinstellingen plaatsvindt, naar omvang zorginstelling (aantal stageplaatsen) (bron: Zorgenquête)
p 114 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage XI Aanvullende figuren ‘Uitvoering en effectiviteit’
Financiële prikkel
Goed Redelijk Neutraal Matig Slecht
Systematiek van uitbetaling (achteraf)
Administratieve lasten
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Aandeel respondenten Figuur 45 Beoordeling zorgrespondenten van de genoemde kenmerken van het Stagefonds (bron: Zorgenquête)
De vergoeding voor de onderwijsinstellingen
Goed Redelijk Neutraal Matig Slecht
Administratieve lasten
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Aandeel respondenten Figuur 46 Beoordeling onderwijsrespondenten van de genoemde kenmerken van het Stagefonds (bron: Onderwijsenquête)
p 115 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
3%
11% 33%
Details bekend Bekend van horen zeggen Onbekend
Ja, maakt gebruik Nee, maakt geen gebruik 2%
86%
Weet niet
65%
a.
b.
Figuur 47 Bekendheid van medewerkers met het Stagefonds (a.) en of medewerkers die het Stagefonds kennen (14%) weten of hun instelling gebruik maakt van het fonds (b.) (bron: NIVEL Panel Verpleging & Verzorging)
p 116 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage XII Respons enquêtes (onderwijs, zorg, NIVEL) 7.3
De enquête onder zorginstellingen
Voor de enquête zijn ongeveer 1.350 instellingen aangeschreven. 1.027 Respondenten hebben de enquête ingevuld. Dit is een respons van 76%. Deze respondenten zijn voor bijna de helft (46%) werkzaam in de verpleging en verzorging en voor 21% in de gehandicaptenzorg. De overige respondenten zijn min of meer gelijk verdeeld over de andere branches.
1% 2% 6%
10%
6%
46%
8%
21%
Verpleging, verzorging & Thuiszorg (VV&T) Gehandicaptenzorg (GZ) Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Jeugdzorg Algemene en categorale ziekenhuizen Revalidatie Academische ziekenhuizen Anders
Figuur 48 Zorgrespondenten naar branche (bron: Zorgenquête)
De regio Oost-Nederland is oververtegenwoordigd in de respons en de regio’s NoordwestNederland en Zuidoost-Nederland zijn licht ondervertegenwoordigd. Er zijn 80 instellingen die in meerdere regio’s werkzaam zijn. Voor alle regio’s geldt dat het aantal respondenten hoog genoeg is om conclusies te kunnen trekken. Bovendien moet opgemerkt worden dat de grootte van de regio’s en daarmee het (verwachte) aantal respondenten verschilt.
Noord-Nederland Oost-Nederland Noordwest-Nederland Middenwest-Nederland Zuidwest-Nederland Zuidoost-Nederland 0
100 200 Aantal respondenten
300
Figuur 49 Zorgrespondenten naar regio (meerdere regio’s per respondent mogelijk) (bron: Zorgenquête)
p 117 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
De formatieve omvang van de organisaties van de respondenten is zeer divers, met een goede spreiding over kleine, middelgrote en grote bedrijven. Het grootste deel van de respondenten, 53%, geeft aan minder dan 25 stageplaatsen aan te bieden. Opvallend is de relatief grote groep respondenten (28%) die aangeeft dat de instelling meer dan 75 stageplaatsen op jaarbasis aanbiedt. Tabel 29 Respondenten Zorgenquête naar omvang zorginstelling
Aandeel Grootte organisatie 1 - 50 werknemers 51 - 250 werknemers 250 - 1.000 - werknemers Meer dan 1.000 werknemers
32% 24% 26% 19%
Aantal stageplaatsen per organisatie perjaar p erjaar 0 - 25 25 - 50 50 - 75 >75
53% 12% 7% 28%
Het overgrote deel van de instellingen, 97%, biedt stageplaatsen voor MBO-studenten aan. Ruim tweederde biedt daarnaast ook stages voor HBO-studenten. Tabel 30 Zorgrespondenten naar type stageplaatsen dat aangeboden wordt
Aandeel Instelling die MBO-plaatsen plaatsen aanbieden MBO -Alleen BOL-plaatsen Alleen BBL-plaatsen Beide type plaatsen
24% 7% 69%
Instelling die HBO-plaatsen plaatsen aanbieden HBO -Alleen regulier plaatsen Alleen duaal plaatsen Beide type plaatsen
58% 5% 37%
7.4
De enquête onder onderwijsinstellingen
De groep respondenten bestond voor twee derde uit medewerkers van MBO- en voor een derde uit medewerkers van HBO-instellingen. Voor beiden soorten instellingen biedt het grootste deel zowel MBO BOL/HBO regulier als MBO BBL/HBO regulier aan. Tabel 31 Onderwijsrespondenten naar type onderwijs dat aangeboden wordt
Aandeel Instelling die MBO-opleidingen opleidingen aanbieden aanbieden MBO -Alleen BOL-plaatsen Beide type plaatsen
11% 89%
Instelling die HBO-opleidingen opleidingen aanbieden aanbieden HBO -Alleen regulier plaatsen Beide type plaatsen
17% 83%
p 118 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
De overgrote meerderheid van de onderwijsrespondenten, 91%, was voor de enquête bekend met het Stagefonds. 7.5
De peiling Panel Verpleging & Verzorging
In het totaal hebben 1278 deelnemers van het Panel Verpleging & Verzorging een vragenlijst ontvangen. 848 respondenten hebben de enquête ingevuld. Dit is een respons van 66%. Alle respondenten vervullen een uitvoerende functie, 12% heeft daarnaast ook leidinggevende taken. 67% van de respondenten heeft op het moment van de peiling een stagiair in het team. Een derde begeleidt zelf één of meerdere stagiairs. De overgrote meerderheid van de respondenten (85%) is niet bekend met het Stagefonds. Meer dan de helft van de respondenten, 55%, komt uit de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg. De andere helft komt voornamelijk uit Gehandicaptenzorg (15%), Geestelijke gezondheidszorg (14%) en Algemene of Academische Ziekenhuizen (15%).
4% 2%
Verpleging, verzorging & Thuiszorg (VV&T)
11%
Gehandicaptenzorg (GZ) Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)
14% 54%
Algemene en categorale ziekenhuizen Academische ziekenhuizen Overig
15%
Figuur 50 Respons medewerkers naar branche (bron: NIVEL Panel Verpleging & Verzorging).
Iedere regio heeft ten minste 100 respondenten. Een bovengemiddeld aantal respondenten werkt in Oost- en Zuidoost-Nederland.
Noord-Nederland Oost-Nederland Noordwest-Nederland Middenwest-Nederland Zuidwest-Nederland Zuidoost-Nederland 0
50
100
150
200
Aantal respondenten Figuur 51 Respons medewerkers naar regio (meerdere regio’s per respondent mogelijk) (bron: NIVEL Panel Verpleging & Verzorging) p 119 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage XIII Vragenlijst Zorgenquête Evaluatie Stagefonds 2010 Bij de instelling van het Stagefonds in 2008 is afgesproken dat in 2010 een uitgebreide evaluatie naar de werking en de effecten van de regeling plaatsvindt. Het moment van die evaluatie is aangebroken. Het evaluatieonderzoek wordt uitgevoerd door Andersson Elffers Felix en begeleid door een commissie, onder leiding van het ministerie van VWS en met vertegenwoordigers namens de sociale partners in de zorg, Calibris, de MBO-Raad en de HBOraad. Deze enquête is onderdeel van het evaluatieonderzoek en uw deelname aan de enquête is cruciaal. Het effect en de werking van de regeling moeten per slot van rekening blijken uit de ervaringen op de werkvloer in de zorgorganisatie. Binnen de onderwijsinstellingen waar Stagefonds opleidingen worden aangeboden wordt ook een enquête uitgezet. De beide enquêtes kennen eenzelfde opbouw en beslaan dezelfde onderwerpen. De vraagstellingen, het perspectief is verschillend. Een grote respons op de beide enquêtes is belangrijk om de juiste conclusies over de werking van de regeling tot nu toe en goede aanbevelingen voor de toekomst van het Stagefonds te kunnen formuleren. Wij rekenen daarom op uw deelname.
-
Opbouw onderzoek In het onderzoek wordt gekeken naar de werking en de effecten van het Stagefonds langs drie lijnen: kwantiteit: de ontwikkeling in het aantal stageplaatsen kwaliteit: de ontwikkeling in de kwaliteit van stageplaatsen uitvoerbaarheid: de praktische werking van de regeling. In de opbouw van de enquête is deze driedeling ook gehanteerd. Voor het merendeel van de vragen geldt dat de vragen gaan over het totaal aan stageplaatsen dat binnen uw zorgorganisatie wordt aangeboden binnen de verschillende Stagefondsopleidingen. In sommige gevallen wordt naar stageplaatsen voor specifieke opleidingen of leertrajecten gevraagd. Dat is dan altijd apart aangegeven. Definities In deze enquête wordt gesproken over stages of stageplaatsen, daarmee worden alle BPVplaatsen bedoeld, dus zowel de stages voor BOL-leerlingen (of voltijds hbo leerlingen) als de leerwerkperioden/ leerplaatsen voor BBL-leerlingen (of duale HBO-leerlingen). Met een stageplaats wordt een voltijds BOL of BBL stageplaats of HBO regulier/ HBO duaal stageplaats bedoeld. Deze bedraagt voor BOL/HBO regulier studenten 1.440 uur. Een voltijds stageplaats BBL/ HBO duaal bedraagt 1.280 uur. In de enquête wordt de term leerlingen gebruikt. Daarvoor kan ook worden gelezen deelnemers of studenten. Invullen enquête Het invullen van de gehele enquête duurt ongeveer 45 minuten.
p 120 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
-
Nog wat zaken op een rijtje De deadline voor het invullen van de enquête is dinsdag 14 september om 17.00 uur. Voor vragen, opmerkingen over het evaluatieonderzoek in het algemeen of de enquête in het bijzonder kunt u mailen naar
[email protected] of bellen met Anouk Op het Veld of Sophie Hermans op het nummer 030 236 3030. Vooraf In de eindrapportage worden de uitkomsten uit de enquête anoniem verwerkt. Dat wil zeggen dat uw organisatie niet met naam genoemd zal worden in de rapportage. Voor de vergelijkbaarheid van de uitkomsten is het voor ons belangrijk te weten of de enquête wellicht door meerdere personen binnen dezelfde organisatie is ingevuld. Vandaar dat wij u hier vragen de naam van uw organisatie in te vullen. De naam van uw organisatie wordt alleen gebruikt om de vergelijking van uitkomsten in de analysefase te kunnen duiden. Verder zal aan het rapport een bijlage worden toegevoegd waarin alle zorgorganisaties worden genoemd die hebben meegewerkt aan het onderzoek. Indien u hier bezwaar tegen heeft dan verzoeken wij u ons hierover via de mail (
[email protected]) te informeren. Wat is de naam van de organisatie (het concern) waarvoor u werkzaam bent? (Deze vraag moet worden ingevuld) …. In welke branche is uw organisatie werkzaam? Indien uw organisatie in meerdere branches werkzaam is, dan graag de voor uw organisatie belangrijkste branche aankruisen. Verpleging, Verzorging & Thuiszorg (VV&T) Gehandicaptenzorg (GZ) Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Algemene en categorale ziekenhuizen Academische ziekenhuizen Jeugdzorg Revalidatie Anders, namelijk….
p 121 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
I Algemeen 1 Welke functie bekleedt u? Opleidingscoördinator Praktijkopleider Hoofd P&O Anders, namelijk …… Bij de verdere invulling van deze enquête redeneer ik steeds vanuit het concern de locatie (vestiging) het leerbedrijf (individueel leerbedrijf als onderdeel van concern) de afdeling Als antwoord op bovenstaande vraag leerbedrijf is dan direct door naar vraag 5, indien antwoord concern of locatie is dan door naar ar vraag 3. Wanneer 3. Wanneer uwuw antwoord antwoord afdeling afdeling na vraag was, dan door naar vraag 2. 2 Hoeveel leerbedrijven kent uw totale zorgconcern (respectievelijk locatie/vestiging)? (Geef het aantal) …… 3 Wat is de formatieve omvang van uw organisatie? fte 4 In welk van onderstaande regio(’s)* is uw organisatie werkzaam? (Meerdere antwoorden mogelijk) Noord-Nederland (Friesland, Groningen en Drenthe) Oost-Nederland (Gelderland, Overijssel, Flevoland (exclusief Almere) Noordwest Nederland (Noord Holland Noord, Haarlem, Amsterdam e.o.) Middenwest Nederland (Midden-Nederland, Haaglanden, Rijnstreek en Almere) Zuidwest Nederland (Rijnmond, Zeeland en West-Brabant) Zuidoost Nederland (Midden-, Noordoost en Zuidoost Brabant, Limburg) De regio-indeling is gelijk aan de indeling die COLO gebruikt. 5 Voor welke Stagefonds opleiding(en)* biedt uw organisatie stageplaatsen aan? Kruis hieronder aan voor welke opleiding en voor welke trajecten uw organisatie stageplaatsen aanbiedt (meerdere antwoorden mogelijk). Opleiding
BOL/HBO BOL/ HBO regulier rregulier
MBO Verpleegkundige (niveau 4) Verzorgende (niveau 3) Helpende Zorg (niveau 2) Zorghulp (niveau 1) p 122 GV153/Rapp/001P
BBL/HBO ddd duaal uaal
Andersson Elffers Felix
Maatschappelijke zorg (niveau 4) Maatschappelijke zorg (niveau 3) Helpende zorg en welzijn (niveau 2) Pedagogisch medewerker (niveau 4) Pedagogisch medewerker (niveau 3) Helpende welzijn (niveau 2) HBO Verpleegkundige (niveau 5) Sociaal pedagogische hulpverlening (niveau 5) Maatschappelijk werk en dienstverlening (niveau 5) Social Work (niveau 5) Pedagogiek (niveau 5) *De lijst hieronder betreft alle opleidingen waarvoor het Stagefonds vergoedingen beschikbaar stelt. 6 Hoeveel stageplaatsen biedt uw organisatie, jaarlijks, in zijn totaliteit aan (dat wil zeggen alle BOL/HBO regulier en BBL/HBO duaal stageplaatsen vallend onder de reikwijdte van het Stagefonds)? 0 - 25 25 - 50 50 - 75 > 75 7 Zijn de door u aangeboden stageplaatsen in de afgelopen jaren (2008 - 2010) steeds allemaal ingevuld? Ja Nee Wisselend Vervolgvraag 7a, afhankelijk van antwoord opop de vraag. de vorige vorige vraag. 7a Zo ja (bij 7), Heeft u ook leerlingen teleur moeten stellen? Met andere woorden was er meer vraag vanuit leerlingen naar stageplaatsen bij u dan u kon aanbieden? Ja Nee Zo ja, wat is volgens u hiervan de belangrijkste reden? … Zo nee (bij 7), Kunt u aangeven welke ontwikkeling in de invulling van stageplaatsen te zien is in de periode 2008 - 2010? Steeds meer plekken worden ingevuld in de periode 2008 - 2010 Steeds minder plekken worden ingevuld in de periode 2008 - 2010 p 123 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Indien wisselend (bij 7), Was de invulling van het totaal aantal aangeboden stageplaatsen dan in het merendeel van de jaren Wel ingevuld Niet ingevuld 8 Wanneer u de bezetting van het aantal aangeboden stageplaatsen over de afgelopen jaren in een percentage zou moeten uitdrukken, wat was dan het gemiddelde bezettingspercentage over de periode 2008 - 2010? 0 - 10% 10 - 20% 20 - 30% 30 - 40% 40 - 50% 50 - 60% 60 - 70% 70 - 80% 80 - 90% 90 - 99,9% 100% 9 Indien de bezettingsgraad binnen uw zorgorganisatie lager was dan 100%: binnen welk van onderstaande Stagefonds opleidingen was de onderbezetting dan het grootst? (U kunt maximaal 3 opleidingen aankruisen) BOL/HBO Regulier MBO Verpleegkundige (niveau 4) Verzorgende (niveau 3) Helpende Zorg (niveau 2) Zorghulp (niveau 1) Maatschappelijke zorg (niveau 4) Maatschappelijke zorg (niveau 3) Helpende zorg en welzijn (niveau 2) Pedagogisch medewerker (niveau 4) Pedagogisch medewerker (niveau 3) Helpende welzijn (niveau 2) HBO Verpleegkundige (niveau 5) Sociaal pedagogische hulpverlening (niveau 5) Maatschappelijk werk en dienstverlening (niveau 5) Social Work (niveau 5) Pedagogiek (niveau 5)
p 124 GV153/Rapp/001P
BBL/HBO Duaal
Andersson Elffers Felix
Indien u meerdere antwoorden heeft aangekruist, kunt u hieronder de opleidingen op volgorde van onderbezetting zetten en er per opleiding een percentage aan koppelen? (waarbij op 1 de opleiding met de grootste onderbezetting staat) 1…. Namelijk… .. % 2…. Namelijk… .. % 3…. Namelijk… .. % 10 Maakte uw zorgorganisatie de afgelopen jaren gebruik van het Stagefonds? (Dat wil zeggen in 2007 - 2008, 2008 - 2009) Ja, gedurende alle twee de jaren Ja, maar alleen het eerste jaar Ja, maar alleen het tweede jaar Nee Vervolgvraag 10a, afhankelijk van antwoord op bovenstaande vragen. 10a Indien in begin wel en later niet meer (antwoord b): Waarom maakte uw organisatie in het tweede jaar geen gebruik meer van het Stagefonds? (Meerdere antwoorden mogelijk) Wij bieden geen stageplaatsen meer aan binnen de opleidingen die vallen onder het Stagefonds Er melden zich geen leerlingen meer aan voor de stageplaatsen die wij aanbieden We waren te laat met het aanvragen van de Stagefondsvergoeding Het Stagefonds brengt niet wat we gedacht hadden De administratieve lasten zijn te hoog voor dat we ervoor terug krijgen Anders, namelijk 10a Indien in begin niet en later wel (antwoord c): Waarom bent u pas in het tweede jaar gebruik gaan maken van het Stagefonds? Wij zijn pas later een officieel leerbedrijf geworden Wij wisten eerder niet van het bestaan van het Stagefonds Wij zijn pas later stageplaatsen binnen de opleidingen die vallen onder het Stagefonds gaan aanbieden De stageplaatsen die wij aanbieden vallen pas sinds het tweede jaar binnen het Stagefonds Wij waren in het eerste jaar te laat met het aanvragen van de Stagefonds vergoeding Anders namelijk 10a Indien nee Had uw zorgorganisatie gebruik willen maken van het Stagefonds? Ja Nee Zo ja, Wat heeft u ervan weerhouden? (één antwoord mogelijk) We waren te laat Brief (beschikking) kwam terecht op het verkeerde bureau, bij de verkeerde persoon De gegevens op de beschikking klopten niet (en het is te veel werk om dat aan te passen) p 125 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Administratieve lasten waren hoog (wegen niet op tegen de vergoeding die je krijgt) Wij wisten onvoldoende over de mogelijkheden van het Stagefonds Wij hadden geen erkenning van Calibris als erkend leerbedrijf Anders, namelijk …. Zo nee, Wat is daarvan de belangrijkste reden? (één antwoord mogelijk) De gegevens op de beschikking klopten niet (en het is te veel werk om dat aan te passen) Administratieve lasten zijn hoog (wegen niet op tegen de vergoeding die je krijgt) Wij weten onvoldoende over de mogelijkheden van het Stagefonds Anders, namelijk …. II Ontwikkeling aanbod stageplaatsen Kwantitatief In dit gedeelte van de enquête (vraag 11 tot en met 17) staat de kwantitatieve ontwikkeling, dat wil zeggen de ontwikkeling van het aantal aangeboden stageplaatsen centraal. Het gaat hier om alle BOL/BBL/HBO regulier en HBO duaal stageplaatsen die worden aangeboden aan leerlingen van de MBO en/of HBO Stagefonds opleidingen in uw organisatie. 11 Wanneer u kijkt naar de ontwikkeling van het totaal aantal aangeboden stageplaatsen (dus over alle Stagefonds opleidingen waarvoor u stageplaatsen aanbiedt samengenomen) in de periode 2008 - 2010: wat voor ontwikkeling ziet u dan? Stijging Daling Gelijk gebleven Bij gelijk gebleven, doornaar naarvraag vraag15 15 geblev en,door Indien u bij vraag 11 heeft aangegeven een stijging te zien in de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen dan kunt u bij de beantwoording van de vragen 12, 13 en 14 die stijging als uitgangspunt nemen. Heeft u aangegeven juist een daling te zien dan geldt die daling als uitgangspunt bij de beantwoording van de vragen 12,13 en 14.
p 126 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
12 Wanneer u deze stijging/daling in een percentage uit moet drukken, wat is dat percentage? Het gaat hier om een percentuele stijging of daling van het aantal stageplaatsen in 2010 ten opzichte van 2008. 0-5% 5 - 10 % 10 - 15 % 15 - 20% 20 - 25% > 25 % 13 Vanaf welk jaar is deze stijging/daling is opgetreden? 2008 2009 2010 14 Kruis de 3 opleidingen aan waarbinnen de daling/stijging het meest zichtbaar is? Opleiding MBO Verpleegkundige (niveau 4) Verzorgende (niveau 3) Helpende Zorg (niveau 2) Zorghulp (niveau 1) Maatschappelijke zorg (niveau 4) Maatschappelijke zorg (niveau 3) Helpende zorg en welzijn (niveau 2) Pedagogisch medewerker (niveau 4) Pedagogisch medewerker (niveau 3) Helpende welzijn (niveau 2) HBO Verpleegkundige (niveau 5) Sociaal pedagogische hulpverlening (niveau 5) Maatschappelijk werk en dienstverlening (niveau 5) Social Work (niveau 5) Pedagogiek (niveau 5)
BOL/HBO regulier egulier BOL/ HBO rrr
BBL/HBO ddd duaal uaal
Indien mogelijk: Zet de drie door u aangekruiste opleidingen op volgorde van sterkste daler/ stijger (Waarbij ‘1’ de grootste stijger of daler is). 1... 2.… 3... 15 Is uw organisatie van plan om het aanbod van stageplaatsen uit te breiden in de komende jaren? Ja Nee p 127 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
15a Zo ja, waar en binnen welke leerweg? Opleiding MBO Verpleegkundige (niveau 4) Verzorgende (niveau 3) Helpende Zorg (niveau 2) Zorghulp (niveau 1) Maatschappelijke zorg (niveau 4) Maatschappelijke zorg (niveau 3) Helpende zorg en welzijn (niveau 2) Pedagogisch medewerker (niveau 4) Pedagogisch medewerker (niveau 3) Helpende welzijn (niveau 2) HBO Verpleegkundige (niveau 5) Sociaal pedagogische hulpverlening (niveau 5) Maatschappelijk werk en dienstverlening (niveau 5) Social Work (niveau 5) Pedagogiek (niveau 5)
BOL/HBO rregulier regulier
BBL/HBO ddd duaal uaal
Wat zijn wat u betreft voorwaarden om dat extra aanbod van stageplaatsen ook daadwerkelijk te realiseren? (Meerdere antwoorden mogelijk) Opleiden en personeelsvoorziening structureel op de agenda van directie en management Meer tijd en ruimte voor begeleiding door werkbegeleiders en praktijkopleiders Het niveau van leerlingen moet verbeteren zodat het beter aansluit op de eisen die wij stellen Extra financiële middelen Ondersteuning door regio-adviseur van Calibris Ondersteuning vanuit het regionaal werkgeversverband Verandering van beleid, wet- en of regelgeving, namelijk…... Anders namelijk, …. 15a Zo nee, waarom niet? We zitten aan het maximum aantal stageplaatsen waarvoor we begeleiding kunnen organiseren We krijgen de plekken die we nu aanbieden al niet ingevuld De kosten van het aanbieden van een stageplek wegen niet op tegen de opbrengsten Het niveau van de leerlingen is te hoog voor het niveau van de stageplaatsen dat wij aanbieden Het niveau van de leerlingen is te laag voor het niveau van de stageplaatsen dat wij aanbieden Anders namelijk,……
p 128 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
16 In de afgelopen jaren heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan in de zorgsector. In onderstaand schema is een aantal van die ontwikkelingen op een rijtje gezet. Geef per ontwikkeling aan of deze een negatief, positief of neutraal effect heeft gehad op het aanbod van het aantal stageplaatsen binnen uw zorgorganisatie. Negatief: dalende of remmende werking op het aanbod van het aantal stageplaatsen Positief: dalende of remmende werking op het aanbod van het aantal stageplaatsen Neutraal: geen effect op het aanbod van het aantal stageplaatsen. Positief
Neutraal
Negatief
Nieuwe financieringsystematiek zorg (ZZP, dbc’s, WMO) Introductie marktwerking in de zorg Kleinschaligheid (wonen, zorg, dienstverlening) Wijzigingen, veranderingen in de zorgvraag Invoering competentiegericht onderwijs Fluctuaties in totale leerlingaantallen Kwaliteit/niveau leerlingen Economische crisis Bezuinigingen (druk op tarieven) Fusies/reorganisaties/opsplitsingen Stagefonds 17 Om te bepalen in welke mate het positieve of negatieve effect van invloed is geweest, vragen wij u nu per ontwikkeling aan te geven in welke mate deze van invloed is geweest op de ontwikkeling van het aantal aangeboden stageplaatsen binnen uw organisatie. Niet (1), nauwelijks (2), enigszins (3), sterk (4), heel sterk (5) 1 Nieuwe financieringsystematiek zorg (ZZP, dbc’s, WMO) Introductie marktwerking in de zorg Kleinschaligheid (wonen, zorg, dienstverlening) Wijzigingen, veranderingen in de zorgvraag Invoering competentiegericht onderwijs Fluctuaties in totale leerlingaantallen Kwaliteit/niveau leerlingen Economische crisis Bezuinigingen (druk op tarieven) Fusies/reorganisaties/opsplitsingen Stagefonds
2
3
4
5
Hier kunt u al uw opmerkingen kwijt over het aantal stageplaatsen, de ontwikkeling daarin et cetera die in bovenstaande vragen niet aan de orde zijn geweest, maar wat u betreft beslist meegenomen moeten worden in het onderzoek.
p 129 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Kwalitatief In dit gedeelte van de enquête staat de kwaliteit van stageplaatsen centraal. Die kwaliteit wordt bepaald door verschillende factoren. In het evaluatieonderzoek zijn de elementen die de kwaliteit van een stageplaats bepalen de aanwezigheid of afwezigheid van stagebeleid, structurele begeleiding van stagiars en de samenwerking, afstemming met onderwijsinstellingen. De vragen 18 tot en met 28 gaan allemaal over de kwaliteit van stageplaatsen (BOL/BBL/HBO regulier en HBO duaal stageplaatsen). 18 Beschikt uw zorgorganisatie over organisatiebreed beleid gericht op het opleiden van (beginnend) beroepsbeoefenaren via het initieel beroepsonderwijs. Hiermee wordt bedoeld een vastgesteld beleid waarin zaken op het gebeid van stagebegeleiding, opleiding van praktijkbegeleiders, ontwikkeling van eigen personeel et cetera geregeld zijn. Ja Nee Indien bij vraag 18 ‘ ‘‘‘nee nee’ nee ’’ is is ingevuld, ingevuld, kunt kunt uu doorgaan doorgaan naar naar vraag vraag 23. 23. 19 In welk jaar is het beleid opgesteld? ….. 20 Is het sindsdien nog bijgesteld? Ja, wanneer … Nee Nee, maar het staat wel op de planning voor …. Zo ja, Wat was daarvan de reden? 21 In welke van onderstaande zaken voorziet het beleid: (meerdere antwoorden mogelijk) capaciteitsplanning bpv-plaatsen, als onderdeel van meerjarige kwalitatieve en kwantitatieve personeelsplanning inzicht in leerplaatsprofielen binnen de organisatie interne procedures voor matching van leerling en stageplaats financiële randvoorwaarden voor beroepsopleiden richtlijnen voor structurele begeleiding van stagiars richtlijnen voor opleiding, coaching van medewerkers tot werk- of praktijkbegeleiders richtlijnen voor professionele groei, ontwikkeling van medewerkers richtlijnen voor de besteding van middelen gericht op opleiding samenwerking met onderwijsinstellingen en/ of collega zorgorganisaties anders, namelijk … .
p 130 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
22 Wordt het beleid actief nageleefd? Ja Nee Indien ja, waaruit blijkt dat? Kruis de belangrijkste reden aan. Staat structureel op de agenda van de RvB, het MT Er wordt actief gecontroleerd op naleving van het beleid Opleiden en ontwikkelen is expliciet onderdeel van het dagelijks werk. Anders namelijk, … Indien nee, waarom niet? Kruis de belangrijkste reden aan. Te weinig aandacht vanuit RvB, management Geen of nauwelijks controle op de naleving van het beleid Opleiden en ontwikkelen is geen onderdeel van het dagelijks werk en moet apart en naast de dagelijkse werkzaamheden worden ingeroosterd Anders, namelijk …. 23 Is de begeleiding van stagiars volgens een vast protocol geregeld? Ja Nee Indien ja, In welk van onderstaande zaken voorziet het protocol (meerdere antwoorden mogelijk) vaste momenten voor evaluatie en feedback afspraken over invulling, beoogde resultaten tussen onderwijsinstelling, zorgorganisatie en student in een stage- of praktijkovereenkomst vaste begeleider voor iedere student vast inwerkprogramma voor stagiars mogelijkheden voor begeleiders tot het verbeteren van begeleidingsvaardigheden structureel overleg met student én met begeleider vanuit de onderwijsinstelling structurele tevredenheidsonderzoeken onder stagiars structurele tevredenheidsonderzoeken onder medewerkers anders, namelijk … . Indien nee, is de begeleiding op een andere manier geregeld? (meerdere antwoorden mogelijk) bepaalt iedere begeleider zelf wordt gebaseerd op eisen, voorwaarden die vanuit de onderwijsinstelling worden gesteld anders namelijk, … 24 In de afgelopen jaren heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan in de zorgsector. In onderstaand schema is een aantal van die ontwikkelingen op een rijtje gezet. Geef per ontwikkeling aan of deze een negatief, positief of neutraal effect heeft gehad op de kwaliteit van de aangeboden stageplaatsen/de leeromgeving binnen uw zorgorganisatie.
p 131 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Negatief: dalende of remmende werking op de kwaliteit van het aanbod van stageplaatsen Positief: dalende of remmende werking op de kwaliteit van het aanbod van stageplaatsen Neutraal: geen effect op de kwaliteit van het aanbod van stageplaatsen In dit geval wordt gevraagd naar het effect van genoemde ontwikkelingen op de kwaliteit kwaliteit van stageplaatsen. Positief
Neutraal
Negatief
Nieuwe financieringsystematiek zorg (ZZP, dbc’s, WMO) Introductie marktwerking in de zorg Kleinschaligheid (wonen, zorg, dienstverlening) Wijzigingen, veranderingen in de zorgvraag Invoering competentiegericht onderwijs Fluctuaties in totale leerlingaantallen Kwaliteit/niveau leerlingen Economische crisis Bezuinigingen (druk op tarieven) Fusies/reorganisaties/opsplitsingen Stagefonds 25 Om te bepalen in welke mate het positieve of negatieve effect van invloed is geweest, vragen wij u nu per ontwikkeling aan te geven in welke mate deze van invloed is geweest op de ontwikkeling van de kwaliteit van het aanbod van stageplaatsen binnen uw zorgorganisatie. Niet (1), nauwelijks (2), enigszins (3), sterk (4), heel sterk (5). 1
2
3
Nieuwe financieringsystematiek zorg (ZZP, dbc’s, WMO) Introductie marktwerking in de zorg Kleinschaligheid (wonen, zorg, dienstverlening) Wijzigingen, veranderingen in de zorgvraag Invoering competentiegericht onderwijs Fluctuaties in totale leerlingaantallen Kwaliteit/niveau leerlingen Economische crisis Bezuinigingen (druk op tarieven) Fusies/reorganisaties/opsplitsingen Stagefonds 26 Het contact tussen uw organisatie en de betrokken onderwijsorganisatie is: incidenteel, niet op vaste momenten structureel, op basis van vaste, vooraf gemaakte afspraken
p 132 GV153/Rapp/001P
4
5
Andersson Elffers Felix
27 Op welk niveau vinden die contacten plaats? Kruis aan op welk niveau het merendeel van de contacten plaatsvindt. individueel studentniveau per onderwijsinstelling (bijvoorbeeld één ROC) over bpv van één type opleiding per onderwijsinstelling (bijvoorbeeld één ROC) over bpv van meerdere opleidingen met meerdere onderwijsinstellingen en zorgorganisaties uit een regio gezamenlijk anders, namelijk… . 28 Hoe beoordeelt u de samenwerking tussen uw zorgorganisatie en de onderwijsinstelling(en) in de periode 2008 - 2010? intensiever en beter geworden intensiever, maar niet beter geworden zelfde gebleven en beter geworden zelfde gebleven, maar niet beter geworden minder intensief en beter geworden minder intensief, maar niet beter geworden anders, namelijk Hier kunt u al uw opmerkingen kwijt over de kwaliteit van stageplaatsen en de stageomgeving, de ontwikkeling daarin et cetera die in bovenstaande vragen niet aan de orde zijn geweest, maar wat u betreft beslist meegenomen moeten worden in het onderzoek.
III Uitvoering regeling 29 Wie beslist er over de besteding van de Stagefondsmiddelen? Raad van Bestuur Managementteam Hoofd P&O Opleidingscoördinator Manager van de afdeling die stageplaatsen levert Anders, namelijk…… 30 Waaraan worden de Stagefondsmiddelen besteed? In geval meerdere van onderstaande antwoorden van toepassing zijn, dan graag de belangrijkste aankruisen. Opleiding, bijscholing werkbegeleiders, praktijkopleiders, assessoren Tijd/capaciteit voor leerlingbegeleiding Toevoeging aan afdelingbudget ter compensatie improductieve uren van de leerling Compensatie meerkosten competentiegericht onderwijs ICT faciliteiten t.b.v. de opleiding/begeleiding Directe patiëntenzorg Onbekend, wordt toegevoegd aan de algemene middelen Anders, namelijk……
p 133 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
31 Het Stagefonds keert normbedragen uit voor BOL/HBO regulier en BBL/HBO duaal studenten. Zo ontvangt de zorgorganisatie een bepaalde vergoeding voor het totaal aanbod van stageplaatsen. Stimuleert deze vergoeding tot extra investeringen in stagiars en stageplaatsen door uw zorgorganisatie? Ja Nee Indien ja op 31, Waarin vinden die investeringen plaats? (Belangrijkste aankruisen) ontwikkeling van extra stageplaatsen verbetering van de begeleiding van stagiars verbetering van het stagebeleid anders, namelijk… . 32 Kruis de 3 opleidingen aan waar de verhouding subsidiebedrag - investering voor de zorgorganisatie het meest uit balans is. Dus die opleidingen waar de investering voor de zorgorganisatie het meest uit balans is in relatie tot het subsidiebedrag uit het Stagefonds dat daar tegenover staat. Opleiding MBO Verpleegkundige (niveau 4) Verzorgende (niveau 3) Helpende Zorg (niveau 2) Zorghulp (niveau 1) Maatschappelijke zorg (niveau 4) Maatschappelijke zorg (niveau 3) Helpende zorg en welzijn (niveau 2) Pedagogisch medewerker (niveau 4) Pedagogisch medewerker (niveau 3) Helpende welzijn (niveau 2) HBO Verpleegkundige (niveau 5) Sociaal pedagogische hulpverlening (niveau 5) Maatschappelijk werk en dienstverlening (niveau 5) Social Work (niveau 5) Pedagogiek (niveau 5)
BOL/ HBO rrr regulier egulier
BBL/HBO ddd duaal uaal
Bruikbaarheid Stagefondsregeling Bruikbaa rheid Stagefondsregeling 33 Ervaart u de beschikking die door VWS wordt toegezonden als overzichtelijk? Ja Nee Indien nee, Wat vindt u onoverzichtelijk aan de beschikking? …… p 134 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
34 Heeft u er nog veel werk aan om de beschikking te controleren/kloppend te maken? Ja Nee Indien ja, Waar gaat het werk in zitten? Controleren gegevens intern Het op orde krijgen van de eigen administratie Laten uitvoeren van een accountantscontrole Opvragen en binnenkrijgen van de nodige gegevens van opleidingen Anders namelijk, … 35 Voert u die extra werkzaamheden zelf uit of besteedt u deze uit aan een subsidiebureau? Wij voeren die werkzaamheden zelf uit Wij besteden deze werkzaamheden uit aan een subsidiebureau 36 Weet u waar u terecht kunt met vragen over de regeling of over het formulier dat u wordt toegezonden? Ja Nee Zo ja, maakt(e) u ook gebruik van deze ondersteuning? Ja Nee Zo nee, hoe krijgt u een antwoord op uw vragen? via collega-instellingen we zoeken het zelf uit anders, namelijk… . Beoordeling Stagefonds Stagefondsregeling Stagefonds regeling 37 Beoordeling Stagefonds regeling in verhouding tot toekomstige arbeidsmarktproblematiek. Wanneer u kijkt naar de toekomstige opgaven voor uw zorgorganisatie, hoe ervaart u de toekomstige arbeidsmarktproblematiek in de zorg een groot probleem een probleem nauwelijks een probleem een klein probleem geen probleem
p 135 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
38 Beoordeling Stagefonds-regeling algemeen. Kruis aan per stelling hoe u deze beoordeelt. Goed
Redelij kk
Neutraa ll
Matig
Slecht
Hoe beoordeelt u het effect van het Stagefonds op het aantal aangeboden stageplaatsen door uw organisatie? Hoe beoordeelt u het effect van het Stagefonds op de kwaliteit van het aanbod van stageplaatsen? Hoe beoordeelt u het effect van het Stagefonds op de ontwikkeling van een professionele stageomgeving binnen uw zorgorganisatie? Hoe beoordeelt u het effect van het Stagefonds op de bijdrage aan de oplossing/ aanpak van het toekomstige arbeidsmarktprobleem. Hoe beoordeelt u de administratieve lasten van de regeling? Hoe beoordeelt u de systematiek van uitbetaling, dat wil zeggen uitkering achteraf? Hoe beoordeelt u de financiële prikkel die uitgaat van het Stagefonds? 39 Beoordeling wijzigingen in de Stagefonds-regeling. De Stagefonds-regeling is in het tweede jaar op een tweetal punten gewijzigd. Die wijzigingen staan in het schema hieronder opgesomd. Geef per wijziging aan in hoeverre de verandering in de regeling van effect is geweest op het aanbod van stageplaatsen binnen uw zorgorganisatie. Negatief: dalende of remmende werking op het aanbod van stageplaatsen Positief: dalende of remmende werking op het aanbod van stageplaatsen Neutraal: geen effect op het aanbod van stageplaatsen Positief Uitbreiding van het aantal opleidingen vallend binnen het Stagefonds Uitbreiding Stagefonds met duale trajecten (BBL)
p 136 GV153/Rapp/001P
Neutraal
Negatief
Andersson Elffers Felix
40 Beoordeling toekomst van het Stagefonds. Wanneer de Stagefonds regeling na 2011 wordt gecontinueerd, welke van onderstaande wijzigingen in de regeling zou u aanbevelen? (meerdere antwoorden mogelijk) reikwijdte van opleidingen binnen het Stagefonds uitbreiden reikwijdte van opleidingen binnen het Stagefonds beperken beschikbare middelen specifieker inzetten op bepaalde opleidingsrichtingen beschikbare middelen specifieker inzetten op BOL/HBO regulier stageplaatsen beschikbare middelen specifieker inzetten op BBL/HBO duaal stageplaatsen uitkering van middelen vooraf, dus bij aanvang van het studiejaar specifieker oormerken van de Stagefondsmiddelen anders, namelijk … .. Dit is het einde van de enquête. Het evaluatieonderzoek naar het Stagefonds is hiermee nog niet ten einde. Eind oktober, begin november vinden er panelgesprekken plaats waarin de uitkomsten van de enquête worden getoetst en verdiept. Het is voor het onderzoek waardevol wanneer een aantal van de respondenten van deze enquête ook deelneemt aan deze gesprekken. Lijkt het u leuk om over de resultaten van de enquête met ons door te praten, dan vragen wij u dat hieronder aan te geven. NB: Het is niet noodzakelijk dat de invuller van de enquête ook de deelnemer van het panelgesprek is. Hiervoor kunt u ook een collega aanmelden. Bent u geïnteresseerd in deelname aan één van de panelgesprekken? Ja Nee Indien ja, In de tabel hieronder is aangegeven welke panelgesprekken wanneer plaatsvinden. In de kolom deelname kunt u aangeven aan welk panelgesprek u zou willen deelnemen. Om u keuzemogelijkheden te geven worden voor de meeste branches twee gesprekken Panelgesprek
Datum
Verpleging, verzorging en thuiszorg
28-10
10:0012:30
Tilburg
Verpleging, verzorging en thuiszorg
4-11
10:0012:30
Zwolle
GGZ
26-10
Tilburg
GGZ
2-11
Gehandicaptenzorg
28-10
Gehandicaptenzorg
4-11
Ziekenhuizen en revalidatiecentra
25-10
UMC
25-10
10:0012:30 14:0016:30 14:0016:30 14:0016:30 10:0012:30 14:0016:30
p 137 GV153/Rapp/001P
Tijd
Locatie
Zwolle Tilburg Zwolle Utrecht Utrecht
Deelname
Andersson Elffers Felix
georganiseerd op verschillende locaties in Nederland. De inhoud en de opbouw van de gesprekken zal hetzelfde zijn. Per panelgesprek is plaats voor ongeveer 15 deelnemers. Wanneer het aantal aanmeldingen de hoeveelheid beschikbare plaatsen overschrijdt, maken wij een selectie van deelnemers. Uiterlijk maandag 27 september krijgt u van ons bericht of u bent uitgenodigd voor het door u opgegeven panelgesprek. Om persoonlijk op uw aanmelding te reageren vragen wij u hieronder de contactgegevens van de deelnemer aan het panelgesprek in te vullen: Aanhef: Naam: E-mail adres: Telefoonnummer: Wij willen u hartelijk bedanken voor uw deelname aan deze enquête. Na 15 september beginnen wij met het analyseren van de uitkomsten. Van de uitkomsten van de enquête wordt een aparte, beknopte, rapportage gemaakt. Deze wordt u uiteraard toegestuurd. De afronding van het onderzoek (de oplevering van de eindrapportage) is voorzien begin december. Over de publicatie van het eindrapport informeren wij u te zijner tijd.
p 138 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Bijlage XIV Vragenlijst Onderwijsenquête Evaluatie Stagefonds 2010 Bij de instelling van het Stagefonds in 2008 is afgesproken dat in 2010 een uitgebreide evaluatie naar de werking en de effecten van de regeling plaatsvindt. Het moment van die evaluatie is aangebroken. Het evaluatieonderzoek wordt uitgevoerd door Andersson Elffers Felix en begeleid door een commissie, onder leiding van het ministerie van VWS en met vertegenwoordigers namens de sociale partners in de zorg, Calibris en de MBO Raad en de HBO-raad. Deze enquête is onderdeel van het evaluatieonderzoek en uw deelname aan de enquête is cruciaal. Het effect en de werking van de regeling moeten per slot van rekening blijken uit de ervaringen op de werkvloer in de zorgorganisatie en binnen de onderwijsinstellingen. Binnen zorgorganisaties en onderwijsinstellingen (ROC en HBO) wordt daarom een enquête uitgezet. De beide enquêtes kennen weliswaar eenzelfde opbouw en beslaan dezelfde onderwerpen, maar de vraagstelling, of het perspectief van waaruit de vragen gesteld worden, is verschillend. Een grote respons op de beide enquête is belangrijk om de juiste conclusies over de werking van de regeling tot nu toe en goede aanbevelingen voor de toekomst van het Stagefonds te kunnen formuleren. Wij rekenen daarom op uw deelname.
-
Opbouw onderzoek In het onderzoek wordt gekeken naar de werking en de effecten van het Stagefonds langs drie lijnen: kwantiteit: de ontwikkeling in het aantal stageplaatsen kwaliteit: de ontwikkeling in de kwaliteit van stageplaatsen uitvoerbaarheid: de praktische werking van de regeling. In de opbouw van de enquête is deze driedeling ook gehanteerd. Definities In deze enquête wordt gesproken over stages of stageplaatsen, daarmee worden alle BPVplaatsen bedoeld, dus zowel de stages voor BOL-leerlingen (of voltijds hbo leerlingen) als de leerwerkperioden/leerplaatsen voor BBL-leerlingen (of duale HBO-leerlingen). Met een stageplaats wordt een voltijds BOL- of BBL-stageplaats of HBO regulier/HBO duaal stageplaats bedoeld. Deze bedraagt voor BOL/HBO regulier studenten 1.440 uur. Een voltijds stageplaats BBL/HBO duaal bedraagt 1280 uur. In de enquête wordt de term leerlingen gebruikt. Daarvoor kan ook worden gelezen deelnemers of studenten. Met aangeboden stageplaatsen worden in deze enquête de stageplaatsen bedoeld die door de stagebedrijven (zorgorganisaties) worden aangeboden. Wanneer er gesproken wordt over de vraag naar stageplaatsen dan gaat het over de vraag vanuit het onderwijs naar stageplaatsen; dus de feitelijke vraag van leerlingen naar stages.
p 139 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Invullen enquête Het invullen van de gehele enquête duurt ongeveer 45 minuten. Het is mogelijk de inhoud van de enquête tussentijds op te slaan en zodoende op verschillende momenten aan de enquête te werken.
-
Nog wat zaken op een rijtje De deadline voor het invullen van de enquête is dinsdag 14 september om 17.00 uur. Voor vragen, opmerkingen over het evaluatieonderzoek in het algemeen of de enquête in het bijzonder kunt u mailen naar
[email protected] of bellen met Anouk Op het Veld of Sophie Hermans op het nummer 030 236 3030. Vooraf In de eindrapportage worden de uitkomsten uit de enquête anoniem verwerkt. Dat wil zeggen dat uw organisatie niet met naam genoemd zal worden in de rapportage. Voor de vergelijkbaarheid van de uitkomsten is voor het ons belangrijk te weten of de enquête wellicht door meerdere personen binnen dezelfde organisatie is ingevuld. Vandaar dat wij u hier vragen de naam van uw organisatie in te vullen. De naam van uw organisatie wordt alleen gebruikt om de vergelijking van uitkomsten in de analysefase te kunnen duiden. Verder zal aan het rapport een bijlage worden toegevoegd waarin alle zorgorganisaties worden genoemd die hebben meegewerkt aan het onderzoek. Indien u hier bezwaar tegen heeft dan verzoeken wij u ons hierover via de mail (
[email protected]) te informeren.
I Algemeen Wat is de naam van de organisatie (het concern) waarvoor u werkzaam bent? …. 1 Welke functie bekleedt u? Stagecoördinator Opleidingshoofd P&O functionaris Anders, namelijk …… 2 Binnen welk type onderwijsinstelling? ROC HBO Anders, namelijk…. 3 Kent u het Stagefonds? Ja Nee
p 140 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Indien nee, Het Stagefonds is een subsidieregeling die bedoeld is om zorgorganisaties tegemoet te komen in de kosten die zij maken bij het aanbieden van stageplaatsen. Voor subsidie komen in aanmerking de daadwerkelijk gerealiseerde stageplaatsen voor een aantal zorg- en welzijnsopleidingen. Het betreft alleen die stageplaatsen die zijn ingenomen door leerlingen/ studenten van hogescholen en ROC’s. De opleidingen die onder de regeling vallen zijn Verpleegkundige (niveau 4), Verzorgende (niveau 3), Helpende Zorg (niveau 2), Zorghulp (niveau 1), Maatschappelijke zorg (niveau 4), Maatschappelijke zorg (niveau 3), Helpende zorg en welzijn (niveau 2), Pedagogisch medewerker (niveau 4), Pedagogisch medewerker (niveau 3), Helpende welzijn (niveau 2), Verpleegkundige (niveau 5), Sociaal pedagogische hulpverlening (niveau 5), Maatschappelijk werk en dienstverlening (niveau 5), Social Work (niveau 5), Pedagogiek (niveau 5) Met deze regeling beogen VWS en de sociale partners de instroom en doorstroom van zorgpersoneel te stimuleren door middel van meer en betere stageplaatsen. Op die manier wordt een bijdrage geleverd aan het oplossen van (toekomstige) knelpunten op de arbeidsmarkt in de zorg. 4 Welke van onderstaande Stagefonds opleidingen worden binnen uw organisatie aangeboden en in welke leertrajecten? MBO Verpleegkundige (niveau 4) Verzorgende (niveau 3) Helpende Zorg (niveau 2) Zorghulp (niveau 1) Maatschappelijke zorg (niveau 4) Maatschappelijke zorg (niveau 3) Helpende zorg en welzijn (niveau 2) Pedagogisch medewerker (niveau 4) Pedagogisch medewerker (niveau 3) Helpende welzijn (niveau 2) HBO Verpleegkundige (niveau 5) Sociaal pedagogische hulpverlening (niveau 5) Maatschappelijk werk en dienstverlening (niveau 5) Social Work (niveau 5) Pedagogiek (niveau 5)
BOL
BBL
Regulier
Duaal
5 Bij welke van de hierboven aangekruiste opleidingen bent u nauw betrokken? Indien dat meerdere opleidingen betreft, dan graag de belangrijkste aangeven. Kwantiteit In dit gedeelte van de enquête staat de kwantitatieve ontwikkeling, dat wil zeggen de ontwikkeling van het aantal aangeboden stageplaatsen centraal. Het gaat hier om alle BOL/ BBL/ HBO regulier en HBO duaal stageplaatsen die worden aangeboden aan leerlingen van de MBO en/ of HBO Stagefonds opleidingen die binnen uw onderwijsinstelling worden gegeven.
p 141 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
6 Wanneer u kijkt naar de ontwikkeling van het totaal aantal aangeboden stageplaatsen voor de Stagefonds opleiding(en) in de periode 2008 - 2010, wat voor ontwikkeling ziet u dan? Stijging Daling Gelijk gebleven Bij gelijk gebleven, door naar vraag 9 Indien u bij vraag 6 heeft aangegeven een stijging te zien in de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen dan kunt u bij de beantwoording van de vragen 7, 8 en 9 die stijging als uitgangspunt nemen. Heeft u aangegeven juist een daling te zien dan geldt die daling als uitgangspunt bij de beantwoording van de vragen 7,8 en 9. 7 Wanneer u deze stijging/daling in een percentage uit moet drukken, wat is dat percentage? Het gaat hier om een percentuele stijging of daling van het aantal aangeboden stageplaatsen in 2010 ten opzichte van 2008. 0-5% 5 - 10 % 10 - 15 % 15 - 20% 20 - 25% > 25 % 8 Vanaf welk jaar is deze stijging/ daling is opgetreden? 2008 2009 2010 9 Kruis de 3 opleidingen aan waarbinnen de daling/stijging het meest zichtbaar is? MBO Verpleegkundige (niveau 4) Verzorgende (niveau 3) Helpende Zorg (niveau 2) Zorghulp (niveau 1) Maatschappelijke zorg (niveau 4) Maatschappelijke zorg (niveau 3) Helpende zorg en welzijn (niveau 2) Pedagogisch medewerker (niveau 4) Pedagogisch medewerker (niveau 3) Helpende welzijn (niveau 2)
BOL
p 142 GV153/Rapp/001P
BBL
Andersson Elffers Felix
HBO Verpleegkundige (niveau 5) Sociaal pedagogische hulpverlening (niveau 5) Maatschappelijk werk en dienstverlening (niveau 5) Social Work (niveau 5) Pedagogiek (niveau 5)
Regulier
Duaal
Indien mogelijk, Zet de drie door u aangekruiste opleidingen op volgorde van sterkste daler/ stijger (Waarbij ‘1’ de grootste stijger of daler is). 1….. 2…… 3….. 10 In de afgelopen jaren heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan in de zorg- en onderwijssector. In onderstaand schema is een aantal van die ontwikkelingen op een rijtje gezet. Geef per ontwikkeling aan of deze in uw ogen een negatief, positief of neutraal effect heeft gehad op het aanbod van stageplaatsen binnen zorgorganisaties. Negatief: dalende of remmende werking op het aanbod van het aantal stageplaatsen Positief: stijgende of stimulerende werking op het aanbod van het aantal stageplaatsen Neutraal: geen effect op het aanbod van het aantal stageplaatsen Positief Positief
Neutraal
Negatief
Nieuwe financieringsystematiek zorg (ZZP, dbc’s, WMO) Introductie marktwerking in de zorg Kleinschaligheid (wonen, zorg, dienstverlening) Wijzigingen, veranderingen in de zorgvraag Invoering competentiegericht onderwijs Fluctuaties in totale leerlingaantallen Kwaliteit/niveau leerlingen * Economische crisis Bezuinigingen (druk op tarieven) Fusies/reorganisaties/opsplitsingen Stagefonds *Met kwaliteit/ niveau van leerlingen wordt hier niet verwezen naar de niveaus 1, 2, 3, 4 (MBO) en 5 (HBO), maar naar een meer algemene ontwikkeling in de kwaliteit/het niveau van leerlingen als individuen. 11 Om te bepalen in welke mate het positieve of negatieve effect van invloed is geweest, vragen wij u nu per ontwikkeling aan te geven in welke mate deze van invloed is geweest op de ontwikkeling van het aanbod van stageplaatsen.
p 143 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
niet
nauwelijks
enigszins
sterk heel sterk
Nieuwe financieringsystematiek zorg (ZZP, dbc’s, WMO) Introductie marktwerking in de zorg Kleinschaligheid (wonen, zorg, dienstverlening) Wijzigingen, veranderingen in de zorgvraag Invoering competentiegericht onderwijs Fluctuaties in totale leerlingaantallen Kwaliteit/niveau leerlingen Economische crisis Bezuinigingen (druk op tarieven) Fusies/reorganisaties/opsplitsingen Stagefonds 12 Is er in aantallen stageplaatsen voldoende aanbod vanuit zorgorganisaties voor de vraag naar stageplaatsen vanuit uw opleiding(en) op dit moment? N.B. Het gaat hier alleen om aansluiting in termen van aantallen. De vraag of die aansluiting kwalitatief past, dus feitelijk aansluit bij de wensen van de onderwijsinstelling en/of de student komt verderop in de enquête aan de orde. Ja Nee Indien nee, Kunt u een indicatie geven van de omvang van de tekorten? Met andere woorden welk percentage van de leerlingen heeft noodgedwongen moeten wachten op een stageplaats omdat er geen plek voor hem/haar was? 0-5% 5 - 10 % 10 - 15 % 15 - 20% 20 - 25% > 25 % 13 Is de kwantitatieve aansluiting tussen vraag en aanbod veranderd in de afgelopen jaren (2008 2010)? Ja Nee Indien ja, is die aansluiting beter of juist slechter geworden? Beter Slechter
p 144 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Opmerkingen over de kwantitatieve ontwikkeling van het aantal stageplaatsen binnen uw organisatie Hier kunt u al uw opmerkingen kwijt over het aantal stageplaatsen, de ontwikkeling daarin et cetera die in bovenstaande vragen niet aan de orde zijn geweest, maar wat u betreft beslist meegenomen moeten worden in het onderzoek. Kwaliteit In dit gedeelte van de enquête staat de kwaliteit van stageplaatsen centraal. Die kwaliteit wordt bepaald door verschillende factoren. In het evaluatieonderzoek zijn de elementen die de kwaliteit van een stageplaats bepalen de aanwezigheid of afwezigheid van stagebeleid, structurele begeleiding van stagiairs en de samenwerking, afstemming met zorgorganisaties. Aansluiting aanbod/ aanbod/vraag aanbod/ vraag 14 Hoe beoordeelt u de kwalitatieve aansluiting van vraag en aanbod op dit moment? Met andere woorden, hoe past het beschikbare aanbod vanuit zorgorganisatie op de vraag naar stages vanuit uw onderwijsorganisatie? U kunt daarbij denken aan het niveau van uw leerlingen versus het niveau dat gevraagd wordt in de stageplaats, de inhoudelijke wens van uw leerlingen versus de mogelijkheden die er op dat gebied zijn in aantallen plekken en in uit te voeren werkzaamheden. Goed Matig Slecht 14a Indien goed, Wat zijn hiervoor de belangrijkste redenen (meerdere antwoorden mogelijk) Aanbod is ruim voldoende, voor ieder wat wils De afstemming tussen onderwijs- en zorgorganisaties is goed geregeld De mogelijkheden om in onderling overleg een passende stage te organiseren zijn verbeterd De praktijkleerplaats profielen worden in goed onderling overleg opgesteld Het leerwegniveau van de leerlingen sluit goed aan bij het niveau dat gevraagd wordt in de stageplaatsen (dat geldt voor stages in alle leerjaren) Anders, namelijk….. Kunt u een indicatie geven van het percentage leerlingen dat een stage heeft gevolgd dat goed aansloot bij de vraag? 0-5% 5 - 10 % 10 - 15 % 15 - 20% 20 - 25% > 25 % 14b Indien matig en indien slecht Wat zijn hiervoor de belangrijkste redenen (meerdere antwoorden mogelijk) De afstemming tussen onderwijs- en zorgorganisaties is onvoldoende Het aanbod in bepaalde branches is onvoldoende Dat geldt in het bijzonder voor (maximaal 2 branches aanvinken) p 145 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Verpleging, verzorging & Thuiszorg (VV&T) Gehandicaptenzorg (GZ) Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Algemene en categorale ziekenhuizen Academische ziekenhuizen Jeugdzorg Revalidatie Anders, namelijk…. Het niveau van de aangeboden stages sluit niet aan bij het leerwegniveau van de leerlingen niveau is regelmatig te hoog niveau is regelmatig te laag Anders, namelijk Indien u het niveau van aangeboden stageplaatsen regelmatig als te hoog ervaart, voor welke van onderstaande Stagefonds opleidingen geldt dat in het bijzonder? MBO Verpleegkundige (niveau 4) Verzorgende (niveau 3) Helpende Zorg (niveau 2) Zorghulp (niveau 1) Maatschappelijke zorg (niveau 4) Maatschappelijke zorg (niveau 3) Helpende zorg en welzijn (niveau 2) Pedagogisch medewerker (niveau 4) Pedagogisch medewerker (niveau 3) Helpende welzijn (niveau 2) HBO Verpleegkundige (niveau 5) Sociaal pedagogische hulpverlening (niveau 5) Maatschappelijk werk en dienstverlening (niveau 5) Social Work (niveau 5) Pedagogiek (niveau 5)
BOL
BBL
Regulier
Duaal
En verschilt dat per leerjaar? ja nee Zo ja, in welke leerjaar is de stage doorgaans van een te hoog niveau? …. Indien u het niveau van aangeboden stageplaatsen regelmatig als te laag ervaart, voor welke van onderstaande Stagefonds opleidingen geldt dat in het bijzonder? MBO Verpleegkundige (niveau 4) Verzorgende (niveau 3) Helpende Zorg (niveau 2) Zorghulp (niveau 1) Maatschappelijke zorg (niveau 4)
BOL
p 146 GV153/Rapp/001P
BBL
Andersson Elffers Felix
Maatschappelijke zorg (niveau 3) Helpende zorg en welzijn (niveau 2) Pedagogisch medewerker (niveau 4) Pedagogisch medewerker (niveau 3) Helpende welzijn (niveau 2) HBO Verpleegkundige (niveau 5) Sociaal pedagogische hulpverlening (niveau 5) Maatschappelijk werk en dienstverlening (niveau 5) Social Work (niveau 5) Pedagogiek (niveau 5)
Regulier
Duaal
En verschilt dat per leerjaar? ja nee, dat geldt in principe voor alle stages gedurende de opleiding Indien ja, in welke leerjaar is de stage doorgaans van een te laag niveau? …. Kunt u een indicatie geven van het percentage leerlingen dat een stage heeft moeten volgen die matig aansloot bij de vraag? 0-5% 5 - 10 % 10 - 15 % 15 - 20% 20 - 25% > 25 % Indien matig Wat zijn hiervoor de belangrijkste redenen (meerdere antwoorden mogelijk) De afstemming tussen onderwijs- en zorgorganisaties is onvoldoende Het aanbod in bepaalde branches is onvoldoende Dat geldt in het bijzonder voor (maximaal 2 branches aanvinken) Verpleging, verzorging & Thuiszorg (VV&T) Gehandicaptenzorg (GZ) Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Algemene en categorale ziekenhuizen Academische ziekenhuizen Jeugdzorg Revalidatie Anders, namelijk…. Het niveau van de aangeboden stages sluit niet aan bij het niveau van de leerlingen niveau is regelmatig te hoog niveau is regelmatig te laag Anders, namelijk….. Indien u het niveau van aangeboden stageplaatsen regelmatig als te hoog ervaart, voor welke van onderstaande Stagefonds opleidingen geldt dat in het bijzonder?
p 147 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
MBO Verpleegkundige (niveau 4) Verzorgende (niveau 3) Helpende Zorg (niveau 2) Zorghulp (niveau 1) Maatschappelijke zorg (niveau 4) Maatschappelijke zorg (niveau 3) Helpende zorg en welzijn (niveau 2) Pedagogisch medewerker (niveau 4) Pedagogisch medewerker (niveau 3) Helpende welzijn (niveau 2) HBO Verpleegkundige (niveau 5) Sociaal pedagogische hulpverlening (niveau 5) Maatschappelijk werk en dienstverlening (niveau 5) Social Work (niveau 5) Pedagogiek (niveau 5)
BOL
BBL
Regulier
Duaal
En verschilt dat per leerjaar? ja nee Zo ja, in welke leerjaar is de stage doorgaans van een te hoog niveau? …. Indien u het niveau van aangeboden stageplaatsen regelmatig als te laag ervaart, voor welke van onderstaande Stagefonds opleidingen geldt dat in het bijzonder? MBO Verpleegkundige (niveau 4) Verzorgende (niveau 3) Helpende Zorg (niveau 2) Zorghulp (niveau 1) Maatschappelijke zorg (niveau 4) Maatschappelijke zorg (niveau 3) Helpende zorg en welzijn (niveau 2) Pedagogisch medewerker (niveau 4) Pedagogisch medewerker (niveau 3) Helpende welzijn (niveau 2) HBO Verpleegkundige (niveau 5) Sociaal pedagogische hulpverlening (niveau 5) Maatschappelijk werk en dienstverlening (niveau 5) Social Work (niveau 5) Pedagogiek (niveau 5)
BOL
BBL
Regulier
Duaal
En verschilt dat per leerjaar? ja nee, dat geldt in principe voor alle stages gedurende de opleiding p 148 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Zo ja, in welke leerjaar is de stage doorgaans van een te laag niveau? …. Kunt u een indicatie geven van het percentage leerlingen dat een stage heeft moeten volgen die slecht aansloot bij de vraag? 0-5% 5 - 10 % 10 - 15 % 15 - 20% 20 - 25% > 25 % Zijn er vanuit uw onderwijsinstelling veranderingen opgetreden in de periodes waarin stage wordt gelopen? Dus bijvoorbeeld een half jaar full time in plaats van een aantal periodes van 10 weken of een jaar lang 2 dagen per week? Ja Nee Indien ja, Wat voor effect heeft dit op het aanbod van het aantal aantal stageplaatsen? Positief: een stijgende, stimulerende werking op het aanbod van het aantal stageplaatsen Negatief: een dalende, remmende werking op het aanbod van het aantal stageplaatsen Neutraal: geen effect op het aanbod van het aantal stageplaatsen Indien positief of negatief: Kruis de 3 opleidingen aan waar dat effect het meest zichtbaar is. MBO Verpleegkundige (niveau 4) Verzorgende (niveau 3) Helpende Zorg (niveau 2) Zorghulp (niveau 1) Maatschappelijke zorg (niveau 4) Maatschappelijke zorg (niveau 3) Helpende zorg en welzijn (niveau 2) Pedagogisch medewerker (niveau 4) Pedagogisch medewerker (niveau 3) Helpende welzijn (niveau 2) HBO Verpleegkundige (niveau 5) Sociaal pedagogische hulpverlening (niveau 5) Maatschappelijk werk en dienstverlening (niveau 5) Social Work (niveau 5) Pedagogiek (niveau 5)
BOL
BBL
Regulier
Duaal
Indien ja, Wat voor effect heeft dit op de kwaliteit kwaliteit van de aangeboden stageplaatsen? Positief: een stijgende, stimulerende werking op kwaliteit van de aangeboden stageplaatsen Negatief: een dalende, remmende werking op kwaliteit van de aangeboden stageplaatsen Neutraal: geen effect op kwaliteit van de aangeboden stageplaatsen
p 149 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Indien positief of negatief: Kruis de 3 opleidingen aan waar dat effect het meest zichtbaar is BOL/HBO rrr regulier egulier
BBL/HBO ddd duaal uaal
MBO Verpleegkundige (niveau 4) Verzorgende (niveau 3) Helpende Zorg (niveau 2) Zorghulp (niveau 1) Maatschappelijke zorg (niveau 4) Maatschappelijke zorg (niveau 3) Helpende zorg en welzijn (niveau 2) Pedagogisch medewerker (niveau 4) Pedagogisch medewerker (niveau 3) Helpende welzijn (niveau 2) HBO Verpleegkundige (niveau 5) Sociaal pedagogische hulpverlening (niveau 5) Maatschappelijk werk en dienstverlening (niveau 5) Social Work (niveau 5) Pedagogiek (niveau 5) 15 Over het algemeen genomen: is de kwalitatieve aansluiting tussen vraag en aanbod veranderd in de afgelopen jaren (2008 - 2010)? Ja Nee Indien ja, is die aansluiting beter of juist slechter geworden? Beter Slechter 16 Bent u dan van mening dat het vinden van kwalitatief goede stageplaatsen in de periode 20082010: gemakkelijker is geworden lastiger is geworden niet beter en niet slechter is geworden anders, namelijk Indien gemakkelijker, Wat is hiervan volgens u de belangrijkste oorzaak? er worden meer stageplaatsen aangeboden bij zorgorganisaties binnen bepaalde opleidingen is het aantal leerlingen afgenomen het opstellen van goede leerwerkprofielen per leerwegniveau heeft de afstemming verbeterd anders, namelijk … .
p 150 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Indien lastiger, Wat is hiervan volgens u de belangrijkste oorzaak? er worden minder stageplaatsen aangeboden bij zorgorganisaties binnen bepaalde opleidingen is het aantal leerlingen toegenomen, terwijl het aanbod van stageplaatsen voor leerlingen van deze opleidingen gelijk is gebleven anders, namelijk… Begeleiding vanuit het onderwijs 17 Beschikt uw onderwijsinstelling over een protocol voor het begeleiden van stagiars? Ja Nee 18 In welk jaar is het protocol opgesteld? ….. 19 Is het sindsdien nog bijgesteld? Ja, wanneer… Nee Nee, maar het staat wel op de planning voor …. Indien ja, wat was de belangrijkste reden om het protocol bij te stellen en wat zijn de belangrijkste wijzigingen? Reden: … . Wijzigingen: … 20 In welk van onderstaande zaken voorziet het protocol? vaste begeleider voor student vaste momenten voor evaluatie en feedback opstellen van een stage- of praktijkovereenkomst met student vaste momenten voor contact met het stagebedrijf start- en eindgesprek met student, stagebedrijf en opleiding anders, namelijk … . 21 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de begeleiding van leerlingen vanuit uw onderwijsinstelling op dit moment? Goed Matig Slecht 22 Wanneer u de kwaliteit van de begeleiding vanuit uw onderwijsinstelling nu (2010) vergelijkt met die in de afgelopen jaren (2008 - 2010) is deze dan beter of slechter geworden? Beter Slechter Gelijk gebleven Indien beter, p 151 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Wat zijn daarvan volgens u de belangrijkste redenen? (Maximaal 3 antwoorden mogelijk) richtlijnen voor begeleiding zijn vastgelegd er wordt actief gecontroleerd op de naleving van die richtlijnen de invoering van competentiegericht onderwijs de kwaliteit, het niveau van onze leerlingen is toegenomen (het betreft hier het algemene niveau van leerlingen, dus niet gekoppeld aan leerweg) de motivatie van onze leerlingen om een goede stage te lopen is versterkt de eisen die door de zorgorganisatie worden gesteld zijn veranderd anders, namelijk… . Indien slechter, Wat zijn daarvan volgens u de belangrijkste redenen? (Maximaal 3 antwoorden mogelijk) er is steeds minder tijd beschikbaar voor het begeleiden van leerlingen vanuit de onderwijsinstelling het niveau (het betreft hier het algemene niveau van leerlingen, dus niet gekoppeld aan leerweg) van onze leerlingen vraagt andersoortige begeleiding, daar zijn wij nu nog onvoldoende voor toegerust de motivatie van leerlingen om een goede stage te lopen is in de afgelopen jaren afgenomen anders namelijk, … .. Begeleiding in stagebedrijf 24 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de begeleiding in het merendeel van de stagebedrijven (zorgorganisaties) waar uw leerlingen stage lopen op dit moment? Goed Matig Slecht 25 Wanneer u de kwaliteit van de begeleiding in stagebedrijven nu (2010) vergelijkt met die in de afgelopen jaren (2008 - 2010) is deze dan beter of slechter geworden? Beter Slechter Gelijk gebleven 26 In de afgelopen jaren heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan in de zorg- en onderwijssector. In onderstaand schema is een aantal van die ontwikkelingen op een rijtje gezet. Geef per ontwikkeling aan of deze een negatief, positief of neutraal effect heeft gehad op de kwaliteit van stagebegeleiding binnen zorgorganisaties.
p 152 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Negatief: dalende of remmende werking op de kwaliteit van stagebegeleiding Positief: stijgende of stimulerende werking op de kwaliteit van stagebegeleiding Neutraal: geen effect op de kwaliteit van stagebegeleiding Positief
Neutraal
Negatief
Nieuwe financieringsystematiek zorg (ZZP, dbc’s, WMO) Introductie marktwerking in de zorg Kleinschaligheid (wonen, zorg, dienstverlening) Wijzigingen, veranderingen in de zorgvraag Invoering competentiegericht onderwijs Fluctuaties in totale leerlingaantallen Kwaliteit/ niveau leerlingen Economische crisis Bezuinigingen (druk op tarieven) Fusies/reorganisaties/opsplitsingen Stagefonds 27 Om te bepalen in welke mate het positieve of negatieve effect van invloed is geweest, vragen wij u nu per ontwikkeling aan te geven in welke mate deze, naar uw mening, van invloed is geweest op de ontwikkeling van de kwaliteit van stagebegeleiding binnen zorgorganisaties. Niet iet NN
Nauwelijks auwelijks NN
Enigszins Enigszins E
Sterk Sterk S
Heel eel sterk HH
Nieuwe financieringsystematiek zorg (ZZP, dbc’s, WMO) Introductie marktwerking in de zorg Kleinschaligheid (wonen, zorg, dienstverlening) Wijzigingen, veranderingen in de zorgvraag Invoering competentiegericht onderwijs Fluctuaties in totale leerlingaantallen Kwaliteit/ niveau leerlingen Economische crisis Bezuinigingen (druk op tarieven) Fusies/reorganisaties/opsplitsingen Stagefonds Afstemming onderwijs en stagebedrijf 28 Op wat voor manier wordt aan uw onderwijsinstelling bekend gemaakt hoeveel stageplaatsen er vanuit de zorgorganisaties worden aangeboden? (eén antwoord mogelijk) Aantallen beschikbare stageplaatsen, opgesplitst naar opleiding en leerweg worden per zorgorganisaties schriftelijk gecommuniceerd aan uw onderwijsinstelling Aantallen beschikbare stageplaatsen, opgesplitst naar opleiding en leerweg worden in een regionale bijeenkomsten van zorgorganisaties bekend gemaakt aan alle onderwijsinstellingen
p 153 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Aantallen beschikbare stageplaatsen, opgesplitst naar opleiding en leerweg worden in individuele bijeenkomsten tussen uw onderwijsinstelling en de betreffende zorgorganisatie bekend gemaakt Anders, namelijk …… 29 Hoe zou u het contact tussen uw organisatie en de betrokken stagebedrijven omschrijven gedurende de periode dat leerlingen stage lopen? incidenteel, dus niet op vaste momenten, maar op basis van voorvallen, incidenten structureel, op basis van vaste, vooraf gemaakte afspraken 30 Verschilt dat per stagebedrijf? Ja Nee Indien ja, Ervaart u daardoor ook verschillen in de kwaliteit van de betreffende stageplaats? (één antwoord mogelijk) ja, incidenteel contact betekent doorgaans een kwalitatief betere stageplaats ja, incidenteel contact betekent doorgaans een kwalitatief mindere stageplaats ja, structureel contact betekent doorgaans een kwalitatief betere stageplaats ja, structureel contact betekent doorgaans een kwalitatief mindere stageplaats nee, de contacten zijn gebaseerd op persoonlijke verhoudingen en die bepalen in belangrijke mate de kwaliteit van de stageplaats 31 Op welk niveau vinden die contacten plaats? Kruis aan op welk niveau die contacten in het merendeel van de gevallen plaatsvinden (één antwoord mogelijk) individueel studentniveau per zorgorganisatie over alle stagiars van een bepaalde opleiding per zorgorganisatie over alle stagiars van een meerdere opleidingen met meerdere onderwijsinstellingen en zorgorganisaties uit een regio gezamenlijk anders, namelijk… . 32 Hoe beoordeelt u de samenwerking tussen uw onderwijsinstelling en de zorgorganisaties in de periode 2008 - 2010? (één antwoord mogelijk) intensiever en beter geworden intensiever en niet beter geworden zelfde gebleven en beter geworden zelfde gebleven en niet beter geworden minder intensief en beter geworden minder intensief en niet beter geworden anders, namelijk …
p 154 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Opmerkingen over de kwalitatieve ontwikkeling van de stageplaatsen, de stageomgeving binnen uw organisatie Hier kunt u al uw opmerkingen kwijt over de kwaliteit van stageplaatsen en de stageomgeving, de ontwikkeling daarin et cetera die in bovenstaande vragen niet aan de orde zijn geweest, maar wat u betreft beslist meegenomen moeten worden in het onderzoek.
Uitvoerbaarheid regeling 32 Heeft u gegevens aangeleverd bij BRON/DUO voor het Stagefonds? Ja Nee 33 Was het duidelijk welke informatie en op welk detailniveau u aan moest leveren? Ja Nee 34 Was het format waarin die gegevens aangeleverd moesten worden gemakkelijk in te vullen? Ja Nee 35 Weet u waar u terecht kunt met vragen over de regeling of over het formulier dat u wordt toegezonden? Ja Nee Zo ja, maakt u ook gebruik van deze ondersteuning? Ja Nee Zo nee, hoe krijgt u een antwoord op uw vragen? via collega-instellingen we zoeken het zelf uit anders, namelijk… .
p 155 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Beoordeling regeling Beoordelin gregeling 36 Beoordeling Stagefonds regeling algemeen Goed Goed G
Redelijk Neutraal eutraal Redelijk R NN
Matig atig MM
Slecht Slecht S
Hoe beoordeelt u het effect van het Stagefonds op het aantal aangeboden stageplaatsen door stagebedrijven (zorgorganisaties)? Hoe beoordeelt u het effect van het Stagefonds op de kwaliteit van het aanbod van stageplaatsen? Hoe beoordeelt u het effect van het Stagefonds op de ontwikkeling van een professionele stageomgeving binnen stagebedrijven (zorgorganisaties)? Hoe beoordeelt u het effect van het Stagefonds op de bijdrage aan de oplossing/ aanpak van het toekomstige arbeidsmarktprobleem? Hoe beoordeelt u de administratieve lasten van de regeling voor de onderwijsinstelling? Hoe beoordeelt u het effect van het Stagefonds op de ontwikkeling van de samenwerking/ afstemming tussen uw organisatie en stagebedrijven in de periode 2008 - 2010? Hoe beoordeelt u de vergoeding die door VWS ter beschikking is gesteld voor het aanleveren van gegevens in relatie tot het werk dat u daarvoor heeft moeten verrichten? 37 Beoordeling wijzigingen in de Stagefonds regeling De Stagefonds regeling is in het tweede jaar (2009) op een tweetal punten gewijzigd. Die wijzigingen staan in het schema hieronder opgesomd. Geef per wijziging aan in hoeverre u veranderingen in het aanbod van stageplaatsen vanuit de stagebedrijven (zorgorganisaties) heeft ervaren.
p 156 GV153/Rapp/001P
Andersson Elffers Felix
Negatief: dalende of remmende werking op het aanbod van stageplaatsen Positief: stijgende of stimulerende werking op het aanbod van stageplaatsen Neutraal: geen effect op het aanbod van stageplaatsen Positief Positief P
Neutraal eutraal NN
Negatief egatief NN
Uitbreiding van het aantal opleidingen vallend binnen het Stagefonds Uitbreiding Stagefonds met duale trajecten 38 Beoordeling toekomst van het Stagefonds Wanneer de Stagefonds-regeling na 2011 wordt gecontinueerd, welke van onderstaande wijzigingen in de regeling zou u aanbevelen? (meerdere antwoorden mogelijk) reikwijdte van opleidingen binnen het Stagefonds uitbreiden reikwijdte van opleidingen binnen het Stagefonds beperken beschikbare middelen specifieker inzetten op bepaalde opleidingsrichtingen beschikbare middelen specifieker inzetten op BOL/ HBO regulier stageplaatsen beschikbare middelen specifieker inzetten op BBL/ HBO duaal stageplaatsen uitkering van middelen aan zorgorganisaties vooraf, dus bij aanvang van het studiejaar specifieker oormerken van de Stagefonds-middelen verhogen vergoeding voor onderwijsinstellingen voor aanleveren gegevens verlagen vergoeding voor onderwijsinstellingen voor aanleveren gegevens anders, namelijk … .. Indien u meerdere mogelijke wijzigingen heeft aangekruist, welke wijziging geeft u de hoogste prioriteit? ….. Dit is het einde van de enquête. Wij willen u hartelijk bedanken voor uw deelname.
p 157 GV153/Rapp/001P
NIVEL Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg Otterstraat 118-124 Postbus 1568 3500 BN Utrecht Telefoon 030 2 729 700
Vragenlijst
Panel Verpleging & Verzorging Peiling oktober 2010
Toelichting ‘Meer en betere stageplaatsen in de zorg’. Door daarop in te zetten hopen het ministerie van VWS en alle betrokken zorgorganisaties ook in de toekomst voldoende personeel te hebben om alle zorg te verlenen die nodig is. Aan het begin van dit jaar hebben wij u benaderd met een peiling over stages, stagebegeleiding en nieuwe beroepsbeoefenaren. Op basis van de uitkomsten van die enquête leggen wij u graag nog een korte, aanvullende vragenlijst voor over stages en stagebegeleiding. De uitkomsten van deze enquête worden gebruikt voor een evaluatieonderzoek dat op dit moment wordt uitgevoerd naar het Stagefonds. Het Stagefonds is een subsidieregeling die bedoeld is om meer en betere stageplaatsen in de zorg te realiseren.
Bij de meeste vragen staan meerdere antwoordmogelijkheden. U kunt slechts één mogelijkheid kiezen, tenzij dat anders aangegeven wordt. Zet in het voor u passende hokje een kruisje, op de volgende manier: niet zo
maar zo
Wanneer u zich vergist bij het aankruisen van een antwoord kunt u dit als volgt herstellen: u kleurt het hokje voor het foute antwoord helemaal in en zet vervolgens een kruisje in het hokje voor het juiste antwoord. Ja (fout antwoord) Nee (juiste antwoord) Omdat voor het onderzoek alle vragen van belang zijn willen wij u verzoeken geen vragen over te slaan, tenzij dat wordt aangegeven. Op de vragenlijst staat een nummer. Dit nummer wordt gebruikt om na te gaan wie een herinneringsbrief moet krijgen. Het nummer is niet bedoeld om namen en adressen met de antwoorden te koppelen. Dit betekent dat anonieme gegevensverwerking kan worden gegarandeerd. Wij willen u dan ook vragen dit nummer niet weg te knippen of scheuren. Uw vragenlijst is dan namelijk voor ons niet meer bruikbaar. Na het invullen kunt u de vragenlijst in de antwoordenvelop doen en opsturen naar het NIVEL. Een postzegel is niet nodig. Mocht u vragen of opmerkingen hebben, dan kunt u tijdens kantooruren contact opnemen met Doortje Saya, telefoon: 030 2 729 749 / E-mail:
[email protected]. Veel succes met het invullen en alvast bedankt voor uw medewerking.
2
1.
In welk van onderstaande regio(s) bent u werkzaam? (Meerdere antwoorden mogelijk) Noord-Nederland (Friesland, Groningen en Drenthe) Oost-Nederland (Gelderland, Overijssel, Flevoland (exclusief Almere) Noordwest Nederland (Noord Holland Noord, Haarlem, Amsterdam e.o.) Middenwest Nederland (Midden-Nederland, Haaglanden, Rijnstreek en Almere) Zuidwest Nederland (Rijnmond, Zeeland en West-Brabant) Zuidoost Nederland (Midden-, Noordoost en Zuidoost Brabant, Limburg)
2.
In welke branche bent u werkzaam? Indien u in meerdere branches werkzaam bent, dan graag de branche aankruisen waar u het merendeel van uw tijd werkzaam bent. Verpleging, verzorging & Thuiszorg (VV&T) Gehandicaptenzorg (GZ) Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Algemene en categorale ziekenhuizen Academische ziekenhuizen Jeugdzorg Revalidatie Anders, namelijk .......................................................................................................................
3.
Zijn er binnen uw team op dit moment stagiaires werkzaam? Ja Nee
4.
u kunt verder naar vraag 5
Ziet u binnen uw team ruimte om volgend schooljaar meer stagiaires een stageplek aan te bieden? Ja, ik denk dat er binnen mijn team ruimte zou zijn voor 1 of 2 extra stagiaires Ja, ik denk dat er binnen mijn team ruimte zou zijn voor 3 of meer extra stagiaires Nee, het aantal stagiaires binnen ons team is nu maximaal Nee, ik denk dat wij minder stagiaires in ons team zouden moeten opnemen Nee, ik denk dat wij binnen ons team geen stagiaires zouden moeten opnemen u kunt verder naar vraag 6
5.
Ziet u binnen uw team ruimte om volgend schooljaar stagiaires een stageplek aan te bieden? Ja, ik denk dat er binnen mijn team ruimte zou zijn voor 1 of 2 stagiaires Ja, ik denk dat er binnen mijn team ruimte zou zijn voor 3 of meer stagiaires Nee, de werkzaamheden van mijn team lenen zich niet voor uitvoering door stagiaires Nee, ik zie binnen mijn team geen mogelijkheden voor stagiaires
3
6.
Begeleidt u op dit moment één of meerdere stagiaires tijdens uw werk? Ja, ik begeleid één stagiaire Ja, ik begeleid meer dan één stagiaire Nee, in mijn team zijn namelijk geen stagiaires werkzaam Nee, in mijn team zijn wel stagiaires werkzaam, maar ik heb niets met de begeleiding te maken
7.
Zijn er vanuit uw organisatie afspraken gemaakt en regels opgesteld gericht op de begeleiding van stagiaires? Ja Nee -> u kunt verder naar vraag 9 Weet ik niet -> u kunt verder naar vraag 9
8.
Bent u bekend met de inhoud van die regels en afspraken? Ja Nee
Wanneer u op dit moment geen stagiaires begeleidt, kunt u door naar vraag 17
9.
Hoeveel tijd bent u per week, in totaal, ongeveer kwijt aan het begeleiden van één of meerdere stagiaires? Het gaat hier om de totale tijd aan begeleiding: dus totaal van bijvoorbeeld begeleiding tijdens uitvoering van de dagelijkse werkzaamheden, begeleiding door individuele gesprekken met de stagiaire en het invullen van evaluatie en feedback formulieren voor de stagiaire etc. 0 uur per week 0 – 2 uur per week 2 – 4 uur per week 4 – 6 uur per week 6 – 8 uur per week Meer dan 8 uur per week
4
10.
Weet u hoeveel tijd u officieel heeft per week voor het begeleiden van stagiaires? Of anders gezegd hoeveel uur per week er door uw leidinggevende voor u gereserveerd is om te besteden aan het begeleiden van één of meerdere stagiaires? 0 uur per week, er is geen officiële tijd voor begeleiding gereserveerd 0 – 2 uur per week 2 – 4 uur per week 4 – 6 uur per week 6 – 8 uur per week Meer dan 8 uur per week Ik weet niet hoeveel tijd ik per week kan besteden aan het begeleiden van één of meerdere stagiaires
11.
Bent u tevreden over de hoeveelheid tijd die u per week aan begeleiding kunt besteden? Ja Nee
12.
Bent u tevreden over de kwaliteit van begeleiding die u kunt bieden? Ja Nee
5
13.
Kunt u voor onderstaande stellingen aangeven in hoeverre u vindt dat het voorwaarden zijn om een stagiaire goed te begeleiden? volledig mee eens
mee eens
mee oneens
volledig mee oneens
geen mening
a voldoende tijd voor begeleiding van de stagiaire b opleiding voor mijzelf om een betere stage- of werkbegeleider te worden c samenwerking tussen mijn organisatie en de onderwijsinstelling d onderling overleg tussen stagebegeleiders in mijn organisatie om ervaringen uit te wisselen en van elkaar te leren wat een goede begeleider is e dat mijn teamleider het begeleiden van stagiaires belangrijk maakt in het team f dat de tijd die ik heb voor het begeleiden van stagiaires vast wordt ingeroosterd (zodat het een vast onderdeel van mijn agenda is) g dat begeleiding van stagiaires gebeurt volgens een standaard draaiboek, protocol h het boventallig inroosteren van stagiaires i voorbereiding van de stagiaire door de onderwijsinstelling j testen van de stagiaire bij aanvang van de stage op klinische kennis en handelingen
14.
Hoe typeert u over het algemeen het contact met de begeleider van de onderwijsinstelling van de stagiaire of stagiaires die u begeleidt? Ik heb zelden tot nooit contact met de onderwijsinstelling Ik heb eenmaal bij aanvang en eenmaal bij afronding van de stage contact met de onderwijsinstelling Ik heb meerdere keren tijden de stageperiode contact met de onderwijsinstelling, die momenten zijn niet van te voren vastgelegd Ik heb meerdere keren tijden de stageperiode contact met de onderwijsinstelling, we hebben daarvoor vaste momenten gepland 6
15. a
Wat voor type stagiaire begeleidt u op dit moment? (meerdere antwoorden mogelijk) Opleiding tot: verpleegkundige
b
sociaal agogisch medewerker
niveau 4
niveau 3
niveau 2
weet ik niet
Duale opleiding/BBL (=werken en leren tegelijk) ja
d
helpende
Kwalificatieniveau: niveau 5 (HBO)
c
verzorgende
nee
weet ik niet
2
3
Leerjaar: 1
4
Wanneer u nog geen twee jaar in uw huidige team werkzaam bent dan kunt u vraag 16 overslaan en doorgaan naar vraag 17
16.
a.
Wanneer u kijkt naar de ontwikkelingen rondom het aantal stageplaatsen en de kwaliteit van stagebegeleiding in de afgelopen 2 jaar (2008 - 2010). Hoe beoordeelt u dan de volgende ontwikkelingen: Het aantal stageplaatsen in mijn team is in de afgelopen 2 jaar meer geworden minder geworden gelijk gebleven
b.
De mogelijkheden voor het bieden van stagebegeleiding zijn in de afgelopen 2 jaar beter geworden slechter geworden gelijk gebleven
c.
Het stagebeleid in mijn organisatie is in de afgelopen 2 jaar aangepast en daardoor beter geworden aangepast, maar niet verbeterd hetzelfde gebleven, het is duidelijk en goed beleid hetzelfde gebleven, het beleid zou wel verbeterd kunnen worden
7
17.
Kent u het stagefonds? Ja, ik ken het stagefonds en weet hoe het werkt Ja, ik ken het stagefonds maar alleen uit enquêtes of verhalen Nee, nog nooit van gehoord u kunt verder naar vraag 21
18.
Zo ja, weet u of uw organisatie er gebruik van maakt? Ja, mijn organisatie maakt er gebruikt van Nee, mijn organisatie maakt er geen gebruik van Weet ik niet u kunt verder naar vraag 21
19.
Weet u waar uw organisatie het bedrag dat zij ontvangt uit het Stagefonds aan uitgeeft? Ja Nee
20.
u kunt verder naar vraag 21
u kunt verder naar vraag 21
Waaraan geeft uw organisatie het Stagefonds geld uit? (meerdere antwoorden mogelijk) Opleiding, bijscholing van werkbegeleiders, praktijkopleiders, assessoren Organiseren van tijd/capaciteit voor het begeleiden van stagiaires Het geld komt bij onze afdeling terecht zodat we improductieve uren van de stagiaire kunnen opvangen ICT faciliteiten ten behoeve van opleiding/begeleiding (bijvoorbeeld computers) Het geld wordt besteed aan directe patiëntenzorg Het geld wordt toegevoegd aan de algemene middelen Anders, namelijk .......................................................................................................................
21.
Wat is uw geslacht? Man Vrouw
22.
Wat is uw geboortejaar? 19…….
23.
Als u deze vragenlijst niet via de mail hebt ontvangen en u wilt wel graag online een vragenlijst in kunnen vullen, wat is dan uw e-mail ades? ………………………………….
Hartelijk dank voor uw deelname 8
Andersson Ellfers Felix Deze factsheet is een gezamenlijke uitgave van het NIVEL en Andersson Ellfers Felix. De gegevens mogen met bronvermelding (A.J.E. de Veer, S. Hermans, A. Op het Veld. Kansen voor stagiairs in de zorg. Utrecht: NIVEL/AEF, 2011) worden gebruikt. U vindt de factsheet en andere NIVELpublicaties in pdf-format op www.nivel.nl. Subsidiënt: Ministerie van VWS Kansen voor stagiairs in de zorg Factsheet Panel Verpleging & Verzorging, januari 2011 Tijd inroosteren voor stagebegeleiding lijkt een belangrijk element voor de kwaliteit van de stageplek, aldus stagebegeleiders in de verpleging en verzorging. Slechts bij 30 procent van de stagebegeleiders wordt begeleidingstijd ingeroosterd. Stagebegeleiders besteden wekelijks zeker 1,5 tot 2 uur meer tijd aan stagebegeleiding dan zij daar officieel voor krijgen. Stagebegeleiders met ingeroosterde begeleidingstijd zijn vaker tevreden over de kwaliteit van de stagebegeleiding, ook al besteden ze in de praktijk niet meer uren aan die stagebegeleiding dan andere stagebegeleiders. Bijna de helft van de werkenden in de verpleging en verzorging ziet mogelijkheden voor uitbreiding van het aantal stageplaatsen, met name in teams waar op dit moment nog geen stagiairs zijn en in verpleeg-, verzorgingshuizen en de thuiszorg. Door in te zetten op meer en betere stageplaatsen in de zorg hopen het Ministerie van VWS en alle betrokken partners zorgorganisaties te stimuleren ook in de toekomst voldoende personeel te hebben om alle zorg te verlenen die nodig is. In het studiejaar 2007/2008 is daarom het Stagefonds ingesteld. Het Stagefonds is een subsidieregeling voor zorginstellingen die stageplaatsen realiseren voor mbo- en hboleerlingen die een opleiding tot verpleegkundige, verzorgende of sociaal-agoog volgen. In 2010 heeft Andersson Elffers Felix (AEF) een onderzoek gedaan naar de effecten van het Stagefonds. Zijn er daadwerkelijk meer en betere stageplaatsen gerealiseerd? Een onderdeel van de evaluatie door AEF betreft een onderzoek onder het NIVEL-Panel Verpleging & Verzorging. Dit Panel bestaat uit verpleegkundigen, verzorgenden, helpenden en sociaal-agogen werkzaam in de directe zorgverlening. Deze factsheet beschrijft de resultaten van een schriftelijke voorgestructureerde vragenlijst over stagebegeleiding die is ingevuld door Paneldeelnemers. De uitkomsten van het totale onderzoek naar de effecten van het Stagefonds staan beschreven in het evaluatierapport (Op het Veld e.a., 2011).
2. Zijn stagebegeleiders tevreden over de stagebegeleiding en welke voorwaarden stellen zij aan een goede stagebegeleiding? 3. Ervaren stagebegeleiders veranderingen in het stagebeleid sinds de invoering van het Stagefonds? 4. Vinden zorgverleners dat er in hun team ruimte is voor meer stageplaatsen? Bij de beantwoording van de vragen zal nagegaan worden of zorgbranche of regio nog een verschil uitmaakt. Tijd voor stagebegeleiding Eenderde (33%) van de zorgverleners begeleidde op het moment van het onderzoek een of meerdere stagiairs. Deze stagebegeleiders zijn in drie groepen ingedeeld op grond van de tijd die zij voor de stagebegeleiding krijgen: - stagebegeleiders die tijd voor begeleiding krijgen ingeroosterd (30%); - stagebegeleiders die geen tijd voor begeleiding krijgen in hun rooster (31%); - en stagebegeleiders die niet weten of er tijd voor begeleiding wordt ingeroosterd (39%). Mogelijk bestaat de eerste groep uit formeel toegewezen stagebegeleiders en bestaan de andere twee groepen voornamelijk uit zorgverleners die vanwege de aanwezigheid van stagiairs in hun team met hen te maken krijgen. Om een indicatie daarvan te krijgen is gekeken in hoeverre de eerste groep in de praktijk meer tijd besteedt aan stagebegeleiding en meer contacten heeft met de onderwijsinstelling. Hiervoor zijn geen aanwijzingen. De zorg-
In deze factsheet wordt antwoord gegeven op de volgende vragen: 1. Hoeveel tijd besteden stagebegeleiders aan begeleiding van stagiairs?
1
verleners in de drie groepen besteden evenveel tijd aan stagebegeleiding en onderhouden even vaak contacten met de onderwijsinstelling.
ingeroosterde en besteedde tijd is in alle zorgbranches en regio’s even groot. Zestig procent van de stagebegeleiders is tevreden over de hoeveelheid tijd die zij hebben voor begeleiding en veertig procent is daar niet tevreden over. De groep die ingeroosterde tijd voor stagebegeleiding krijgt is (zoals te verwachten) vaker tevreden over de hoeveelheid tijd die zij hebben voor de begeleiding (72% is tevreden) dan de andere twee groepen. Degenen die niet tevreden zijn hebben minder officiële uren toegewezen voor stagebegeleiding (geschat gemiddelde 0,95 uur) dan degenen die tevreden zijn over de hoeveelheid tijd die zij kunnen besteden aan stagebegeleiding (geschatte officieel toegewezen tijd gemiddeld 2,36 uur). Dit terwijl beide groepen in de praktijk evenveel tijd besteden aan stagebegeleiding.
Tabel 1. Ingeroosterde en daadwerkelijk besteedde tijd aan stagebegeleiding geschat ingeroosterde tijd besteedde tijd 1 aantal uren (n=168) (n=278) per week 0 51% 1% 0-2 20% 31% 2-4 12% 36% 4-6 4% 13% 6-8 4% 7% meer dan 8 9% 12% uren gemiddeld
2
1,73
3,45
1
109 stagebegeleiders (39%) weten niet hoeveel tijd zij officieel krijgen voor stagebegeleiding. De percentages in de tabel zijn berekend over degenen die dat wel weten. 2
bij het berekenen van het gemiddelde zijn de volgende getallen gehanteerd: 0 uur = 0 uur, 0-2 uur = 1 uur, 2-4 uur = 3 uur, 4-6 uur = 5 uur, 6-8 uur = 7 uur, meer dan 8 uur = 8 uur. Omdat daarmee het maximum aantal uur gelijk is aan 8 is het berekende gemiddelde een conservatieve schatting.
Voorwaarden voor goede stagebegeleiding Ongeveer twee op de drie stagebegeleiders (69%) is tevreden over de kwaliteit van de geboden begeleiding in hun instelling. De overige 31% is daar niet tevreden over. Ook hier zien we dat de tevredenheid over de kwaliteit van de stagebegeleiding het grootst is in de groep die er tijd voor ingeroosterd krijgt (85% is tevreden). De stagebegeleiders vinden dat er voorwaarden zijn voor een goede stagebegeleiding (tabel 2). Vrijwel unaniem zijn de stagebegeleiders over het belang van een goede samenwerking met
In tabel 1 wordt de ingeroosterde tijd voor stagebegeleiding vergeleken met de daadwerkelijk besteedde tijd. Van degenen die weten hoeveel tijd er ingeroosterd wordt voor stagebegeleiding geeft de helft (51%) aan dat daar geen tijd voor ingeroosterd wordt. De meeste stagebegeleiders (81%) zijn maximaal 6 uur per week kwijt aan stagebegeleiding. Het gat tussen de ingeroosterde tijd en de daadwerkelijk besteedde tijd is naar schatting minimaal 1,7 uur per week. Dit verschil tussen
Tabel 2. Meningen van stagebegeleiders over voorwaarden om een stagiair goed te begeleiden
1
Voorwaarden
(volledig) mee eens
- samenwerking tussen mijn organisatie en de onderwijsinstelling
96%
- voorbereiding van de stagiair door de onderwijsinstelling
95%
- voldoende tijd voor begeleiding van de stagiair
94%
- dat mijn teamleider het begeleiden van stagiairs belangrijk maakt in het team
93%
- het boventallig inroosteren van stagiairs
90%
- opleiding voor mijzelf om een betere stage- of werkbegeleider te worden
89%
- onderling overleg tussen stagebegeleiders in mijn organisatie om ervaringen uit te wisselen en van elkaar te leren wat een goede begeleider is
88%
- dat begeleiding van stagiairs gebeurt volgens een standaard draaiboek, protocol
81%
- dat de tijd die ik heb voor het begeleiden van stagiairs vast wordt ingeroosterd (zodat het een vast onderdeel van mijn agenda is)
72%
- testen van de stagiaire bij aanvang van de stage op klinische kennis en handelingen
69%3
1
geen verschillen tussen regio’s gevonden verschillen tussen zorgbranches. Relatief belangrijk in verpleeg- verzorgingshuizen en thuiszorg (88% mee eens)
2 3
verschillen tussen zorgbranches. Relatief belangrijk in ziekenhuizen (84% mee eens)
2
2
Tabel 3. Door stagebegeleiders ervaren veranderingen in het stagebeleid in de afgelopen twee jaren1
de onderwijsinstelling en de voorbereiding die de stagiair in de onderwijsinstelling krijgt. Het begeleiden van stagiairs moet een aandachtspunt zijn in de organisatie in de zin dat begeleiders voldoende scholing en begeleidingstijd krijgen en stagiairs boventallig worden ingeroosterd. Van de zorgverleners die op het moment van het onderzoek stagiairs in het team hebben geeft 88% aan dat er afspraken in de zorginstelling zijn gemaakt over de begeleiding van die stagiairs. Slechts twee procent geeft aan dat er géén afspraken zijn en de overige 10% weet niet of die er zijn. Van de groep die weet van het bestaan van dergelijke afspraken, is 73% ook bekend met de inhoud van de afspraken, ongeacht of de zorgverlener op dat moment stagebegeleider is. Stagebegeleiders die weten van het bestaan van afspraken zijn over het algemeen (92%) ook op de hoogte van de inhoud van de afspraken. Bijna de helft (43%) van de stagebegeleiders heeft zelden of nooit contact met de onderwijsinstelling van de stagiair (figuur 1). Het maakt daarbij niet uit in welke zorgbranche of regio de stagebegeleider werkt.
Het stagebeleid in mijn organisatie is aangepast en daardoor beter geworden
31%
aangepast maar niet verbeterd
20%
hetzelfde gebleven, het is duidelijk en goed beleid
23%
hetzelfde gebleven, het beleid zou wel verbeterd kunnen worden
26%
Totaal 1
100%
geen verschillen tussen regio’s en zorgbranches gevonden
ongeveer een kwart van de stagebegeleiders vindt dat het beleid verbeterd kan worden. De helft van de stagebegeleiders vindt dat het aantal stageplaatsen en de geboden begeleiding in de afgelopen twee jaren onveranderd is (zie figuren 2 en 3). Als er verbetering merkbaar is dan betreft het vooral het aantal stageplaatsen: 38% geeft aan dat dit is toegenomen. Wat betreft de geboden stagebegeleiding houden degenen die een verbetering en verslechtering constateren elkaar ongeveer in evenwicht. Het maakt daarbij niet uit in welke zorgbranche of regio de stagebegeleider werkt.
Figuur 1. Contact tussen stagebegeleider en onderwijsinstelling
Figuur 2. Veranderingen in aantal stageplaatsen in het team in de afgelopen twee jaren volgens stagebegeleiders
zelden of nooit contact
14% 43%
20%
eenmaal bij aanvang en eenmaal bij afronding van de stage
38%
meerdere keren tijdens stage op adhoc basis
23%
50%
meerdere keren tijdens stage op vaste momenten
12%
meer geworden minder geworden gelijk gebleven
Figuur 3. Veranderingen in kwaliteit stagebegeleiding in de afgelopen twee jaren volgens stagebegeleiders
Veranderingen in stagebeleid Sinds 2008 bestaat het Stagefonds maar de regeling is onbekend bij zorgverleners: 86% kent het Stagefonds niet en 11% heeft de term wel eens gehoord maar weet niet hoe het werkt. Slechts 3% weet hoe het Stagefonds werkt. Van de stagebegeleiders weet 8% hoe het Stagefonds werkt. De helft van de stagebegeleiders (51%) geeft aan dat er in de afgelopen twee jaren veranderingen in het stagebeleid zijn geweest (tabel 3), wat voor de meerderheid een verbetering betekende. Ongeveer een kwart geeft aan dat er al een duidelijk en goed stagebeleid was. Ook
26%
slechter geworden gelijk gebleven
51% 23%
3
beter geworden
samenwerking tussen zorg en onderwijs, voorbereiding door het onderwijs, tijd voor begeleiding, en begeleiding als onderwerp op de agenda van het team en de zorginstelling.
Ruimte voor meer stagiairs Bijna de helft van alle zorgverleners (47%) geeft aan dat er in hun team ruimte is voor uitbreiding van het aantal stagiairs. Vooral zorgverleners in de verpleegverzorgingshuizen en thuiszorg geven aan dat er nog uitgebreid kan worden (56%). In ziekenhuizen en de GGZ is de minste ruimte: respectievelijk 30 en 32% geeft aan dat er (meer) stagiairs kunnen komen. In de teams waar momenteel nog geen stagiairs zijn is het vaakst ruimte voor uitbreiding (62%), maar ook 39% van de zorgverleners in de teams waar al wel stagiairs zijn ziet nog verdere uitbreidingsmogelijkheden. Er zijn geen aanwijzingen voor regionale verschillen in uitbreidingsmogelijkheden gevonden.
Meer stageplaatsen - Ruim eenderde van de stagebegeleiders constateert dat het aantal stageplaatsen de laatste twee jaren is toegenomen. - Er bestaat een potentieel voor uitbreiding van het aantal stageplaatsen, vooral in die teams die op dit moment nog geen stagiairs hebben. Verder zijn er in de verpleeg- en verzorgingshuizen en in de thuiszorg uitbreidingsmogelijkheden. Bekendheid Stagefonds - Het Stagefonds is onbekend onder zorgverleners. Dit hoeft echter niet problematisch te zijn. Voor zorgverleners gaat het om het effect van de regeling, niet om het instrument.
Conclusies De peiling onder de deelnemers van het Panel Verpleging en Verzorging leidt tot een aantal conclusies: Betere stageplaatsen - de hoeveelheid beschikbare tijd voor het bieden van stagebegeleiding is in de perceptie van de stagebegeleider een belangrijke factor voor de kwaliteit van stageplaatsen. Het officieel toewijzen van begeleidingstijd gebeurt nog niet bij alle stagebegeleiders. Daar valt winst te behalen. - Goede begeleiding wordt bepaald door een set van voorwaarden. De belangrijkste zijn:
Referenties Op het Veld AMJAM, Hermans SThM, Jeu N de. Gezamenlijke verantwoordelijkheid voor toekomstige arbeidskwaliteit. Utrecht: AEF, 2011.
Methodologische verantwoording In het totaal hebben 1278 deelnemers van het Panel Verpleging & Verzorging een vragenlijst ontvangen. Na vier weken (met een herinneringsbrief na twee weken) zijn 848 ingevulde vragenlijsten ontvangen, wat neerkomt op een netto respons van 66%. Ruim een derde van de vragenlijsten (n=300, 35%) is online ingevuld, de rest schriftelijk. Twaalf procent heeft naast het werk in de directe cliëntenzorg ook leidinggevende taken. Van de 848 respondenten hadden 569 personen (67%) op dat moment stagiairs in hun team; 280 respondenten (33%) begeleidden op het moment van het onderzoek (oktober 2010) een of meerdere stagiairs. Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen zijn frequentieverdelingen van de antwoorden gemaakt. Relaties zijn onderzocht met variantie-analyses (met regio, sector, regio*sector als factoren) en chikwadraattoetsen. Om de kans op het vinden van onterechte verschillen te verkleinen is een significantieniveau van .01 gehanteerd. De respondenten werken in verpleeg- verzorgingshuizen of de thuiszorg (n=461, 54%), de gehandicaptenzorg (n=125, 15%), de geestelijke gezondheidszorg (n=118, 14%) en in ziekenhuizen (n= 126, 15%). Een kleine
groep van 18 mensen (2%) werkt elders of heeft de vraag niet ingevuld. Deze laatste groep is bij de analyses naar verschillen tussen de branches niet meegenomen. De respondenten werkten in de volgende regio’s: - Noord-Nederland (Friesland, Groningen en Drenthe) (n=132, 16%) - Oost-Nederland (Gelderland, Overijssel, Flevoland (exclusief Almere) (n=168, 20%) - Noordwest Nederland (Noord Holland Noord, Haarlem, Amsterdam e.o.) (n=103, 12%) - Middenwest Nederland (Midden-Nederland, Haaglanden, Rijnstreek en Almere) (n=132, 16%) - Zuidwest Nederland (Rijnmond, Zeeland en WestBrabant) (n=110, 13%) - Zuidoost Nederland (Midden-, Noordoost en Zuidoost Brabant, Limburg) (n=192, 23%) Elf personen (1%) werken in meerdere regio’s of hebben de vraag niet ingevuld. Deze personen zijn bij de analyses naar verschillen tussen regio’s niet meegenomen. De branches zijn in alle regio’s evenredig vertegenwoordigd. Ook de stagebegeleiders zijn gelijkmatig verdeeld over de branches en regio’s (chikwadraat toetsen, p>.01).
Over de Auteurs Anke de Veer werkt bij het NIVEL. Sophie Hermans en Anouk Op het Veld zijn werkzaam bij Andersson Ellfers Felix.
4
Relevante publicaties uit de eerdere peiling (februari 2010) naar stagiairs en pas gediplomeerden: - Veer AJE de, Verkaik R, Francke AL. Begeleiden van stagiairs is vooral leuk. Zorgverleners over de aanwezigheid van stagiairs in hun team en de effecten van het Stagefonds. Utrecht: NIVEL, 2010. - Veer AJE de, Verkaik R, Francke AL. Stagiair vaak volledige arbeidskracht. TVZ: Tijdschrift voor Verpleegkundigen: 2010, 120(10), 27-29.
- Veer AJE de, Verkaik R, Francke AL. Stagiairs soms slecht voorbereid op praktijk. Zorgverleners over de aansluiting van het onderwijs op het werk. Factsheet. Utrecht: NIVEL, 2010. - Veer AJE de, Verkaik R, Francke AL. Hoge verwachtingen over pas gediplomeerden. Factsheet. Utrecht: NIVEL, 2010.
Deze factsheet is gebaseerd op de resultaten uit een peiling onder de deelnemers van het Panel Verpleging & Verzorging. Dit Panel bestaat uit verpleegkundigen, verzorgenden, helpenden en sociaalagogen. De verpleegkundigen zijn werkzaam in ziekenhuizen, de psychiatrie, de gehandicaptenzorg de thuiszorg, en verpleeg- en verzorgingshuizen. De verzorgenden en helpenden zijn werkzaam in drie sectoren: de verpleeghuizen, de verzorgingshuizen, en de thuiszorg. De sociaalagogen werken als begeleider in de gehandicaptenzorg Het Panel is een project van het NIVEL en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Voor meer informatie over het Panel: NIVEL: Anke de Veer, tel 030 27 29 764, e-mail:
[email protected] Kijk op www.nivel.nl/panelvenv
5
Andersson Elffers Felix
Bijlage XVII Gebruikte afkortingen Afkorting
Betekenis
AWBZ BBL BOL BPV BRON CGO CROHO DBC DUO ESF GDW GGZ GZ HBO HBO duaal HBO regulier HBO-V HKZ FTE
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Beroepsbegeleidende leerweg Beroepsopleidende leerweg Beroepspraktijkvorming Basisregister Onderwijs Competentiegericht onderwijs Centraal Register Inschrijvingen Hoger Onderwijs Diagnosebehandelingcombinatie Dienst Uitvoering Onderwijs Europees Sociaal Fonds Gezondheidszorg Dienstverlening Welzijn Geestelijke Gezondheidszorg Gehandicaptenzorg Hoger Beroepsonderwijs HBO-opleiding waarbij werken en leren wordt gecombineerd Voltijds HBO-opleiding Hoger Beroepsonderwijs Verpleegkunde Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector fulltime-equivalent is een rekeneenheid waarmee de omvang van een functie of de personeelssterkte kan worden uitgedrukt Middelbaar Beroepsonderwijs Middelbaar Beroepsonderwijs Verpleegkunde Maatschappelijk Werk & Dienstverlening Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg Nederlandse Zorgautoriteit Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Personeel en Organisatie Regionaal Opleidingscentrum Sociaal Pedagogische Hulpverlening Universitair Medisch Centrum Verpleging en verzorging Verpleging, Verzorging en Thuiszorgorganisaties Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wet maatschappelijke ondersteuning Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen Zorg Zwaarte Pakket
MBO MBO-V MWD NIVEL NZA OCW P&O ROC SPH UMC V&V VVT VWS Wmo WTZ ZZP
p 158 GV153/Rapp/001P