Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Anatomie en ziektekunde basis
Inhoudsopgave
Bladzijde
Hoofdstuk 1
Skelet
2
Hoofdstuk 2
Spieren
10
Hoofdstuk 3
Huid
14
Hoofdstuk 4
Ademhalingsstelsel
20
Hoofdstuk 5
Circulatieapparaat
27
Hoofdstuk 6
Bloed
35
Hoofdstuk 7
Het gebit
41
Hoofdstuk 8
Spijsverteringsstelsel
45
Hoofdstuk 9
Nieren en urinewegen
51
Hoofdstuk 10
Voortplantingsorganen
58
Hoofdstuk 11
Zenuwstelsel
65
Hoofdstuk 12
Zintuigen
68
Hoofdstuk 13
Endocriene klieren
77
1
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Hoofdstuk 1 Het skelet 1.1 Anatomie basis Het skelet vormt samen met de skeletspieren het bewegingsapparaat. Het skelet wordt het passieve deel van het bewegingsapparaat genoemd terwijl de spieren het actieve deel zijn. Het passieve deel, het skelet, zorgt namelijk niet voor de voortbeweging als zodanig, terwijl de spieren natuurlijk voor de actie, de beweging, zorgen. De skeletspieren worden behandeld in hoofdstuk 2, de Spieren. Het skelet heeft een aantal functies: Stevigheid en vorm Het skelet geeft de basisvorm aan het lichaam, die zowel per diersoort, ras en geslacht verschilt. Zo heeft de vorm van de schedel grote invloed op de raskenmerken van diverse hondenrassen. Denk hierbij aan honden met een platte snuit, zoals de pekinees of honden met een spitse snuit zoals de collie. Draagt het lichaam Het skelet draagt het lichaam. Bescherming De inwendige organen zijn vaak kwetsbare structuren. Een aantal botten van het skelet zijn zodanig gebouwd dat ze de onderliggende structuren beschermen. Dit geldt vooral de voor de platte botten zoals de schedelbeenderen, het schouderblad en het bekken. Daarnaast zijn er botten die op zichzelf weinig bescherming bieden maar tezamen met andere botten wel een beschermende functie hebben. Hierbij kun je denken aan de ribben die samen met het borstbeen de borstkas vormen. De borstkas beschermt het hart en de longen. Vorming bloedcellen Een aparte functie van het skelet is de vorming van bloedcellen. In het merg van de platte beenderen worden bijvoorbeeld rode bloedcellen gevormd. Het merg van deze platte botten is daarom ook rood gekleurd. Dit in tegenstelling tot het merg van de lange pijpbeenderen dat geel merg heeft. 1.1.1 Overeenkomsten en verschillen Ook al zien de diersoorten er uitwendig heel verschillend uit, het skelet van de verschillende dieren vertoont grote overeenkomsten. Dit is soms al te zien aan het uiterlijk van diersoorten. Zo zal iedereen begrijpen dat het skelet van een paard en een ezel grote overeenkomsten vertonen. Maar ook de basisbouw van het skelet van vogels en zeehonden lijkt bijvoorbeeld op het skelet van de hond of de mens. Natuurlijk zijn er ook verschillen, deze maken dat een diersoort zijn specifieke kenmerken heeft. Om te kunnen vliegen heeft een “bovenarm” van een vogel daarom net een andere bouw dan de bovenarm van een hond. 1.1.2 Anatomie van het bot Botten zijn geen massieve structuren. Als je een langwerpig bot doorsnijdt zie je dat het bot is opgebouwd uit een sterke, harde buitenzijde met centraal een holte. Deze holte heet de mergholte. De mergholte is gevuld met vet of bloedvormende cellen. Lange botten zoals het dijbeen en het opperarmbeen zijn gevuld met vet. De platte botten zoals schouderblad en bekkenbeenderen zijn gevuld met bloedvormende cellen. 2
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
De bovenkant en onderkant van het bot heeft ook een harde buitenlaag. Van binnen is het bot opgebouwd uit kleine balkjes botweefsel, hierdoor krijgt de binnenkant een sponsachtige structuur. Bij jonge dieren bevatten de lange beenderen in de poten plaatselijk cellen die zich veelvuldig delen. Deze cellen zitten in op één lijn als een schijf aan het uiteinde van het bot. Deze gebieden in het bot worden de groeischijven genoemd. Om het bot heen zit een dun vlies, het beenvlies. Op de plek waar het bot uitkomt in een gewricht, zoals het heupgewricht, ligt over het bot een laagje kraakbeen. Dit gewrichtskraakbeen beschermt het onderliggende bot In het bot zitten meerdere kleine gaatjes. Door deze gaatjes lopen de bloedvaten het bot in en uit. Botweefsel is namelijk goed doorbloed. 1.1.3 Vormen De botten in het lichaam zijn verschillend van vorm. Zo zijn er lange, dunne botten en kleine, vierkante botjes. De botten in het lichaam worden ingedeeld in groepen: Pijpbeenderen – Voorbeelden van pijpbeenderen zijn: • Dijbeen • Opperarmbeen Platte beenderen – Voorbeelden van platte beenderen zijn: • Schouderblad • Bekken Overige beenderen – Voorbeelden van deze groep beenderen zijn: • Wervels • Middenhandsbeentjes 1.1.4 Botverbindingen In het lichaam zijn de botten op verschillende manieren met elkaar verbonden. Twee naast elkaar gelegen botten kunnen zeer hecht aan elkaar zijn gegroeid. Deze botverbinding zie je bijvoorbeeld in de schedel en in het bekken. Zo lijkt het of iedere bekkenhelft uit één bot bestaat. In werkelijkheid zijn dit drie botten en bestaat het gehele bekken uit zes botten. Als je heel goed kijkt zijn op het bekken hele dunne lijntjes zichtbaar. Dit zijn de plaatsen waar de botten met elkaar zijn vergroeid. Ook de schedel is op die manier opgebouwd uit meerdere botten. Botten kunnen ook door kraakbeen met elkaar verbonden zijn. Een mooi voorbeeld van deze botverbinding is de verbinding tussen een rib en het borstbeen. De ribben zitten met een stukje kraakbeen vast aan het borstbeen. Er is tussen deze botten enige beweging mogelijk. Hierdoor kan de borstkas wijder worden tijdens de inademing als de longen gevuld worden met lucht. Tenslotte kunnen botten ook gewrichten vormen die met bindweefsel en spieren bijeen gehouden worden. Bij deze botverbinding is de beweeglijkheid tussen de botten het grootst.
3
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
1.1.5 Gewrichten Hoewel de bouw van ieder gewricht zeer specifiek is zijn de gewrichten volgens een vaste structuur opgebouwd. Aan een gewricht zijn de volgende structuren te onderscheiden: Gewrichtskom en gewrichtskop Een gewricht bestaat uit een gewrichtskom en een gewrichtskop. De vorm van de kop en de kom sluiten nauwkeurig op elkaar aan. De gewrichtskom is het holle uiteinde van een bot. De gewrichtskom is het bolle uiteinde van een bot. Gewrichtsvlakken Een gewrichtsvlak is de oppervlakte van een stukje bot dat deel uitmaakt van een gewricht. Omdat deze gewrichtvlakken langs elkaar schuren als het gewricht gebogen of gestrekt wordt ligt over de gewrichtsvlakken een laag kraakbeen. Het kraakbeen beschermt het onderliggende bot. Gewrichtsspleet De ruimte tussen de gewrichtskom en de gewrichtskop is de gewrichtsspleet. Gewrichtssmeer De gewrichtsspleet is gevuld met gewrichtssmeer. Deze olieachtige vloeistof zorgt ervoor dat de gewrichtsvlakken soepel langs elkaar glijden tijdens de beweging. Daarnaast bevat gewrichtssmeer voedingsstoffen voor het gewrichtskraakbeen. Gewrichtsbanden en gewrichtskapsel Het gewricht wordt bij elkaar gehouden door een stevig vlies van sterk bindweefsel, het gewrichtskapsel. Daarnaast zijn er meerdere gewrichtsbanden die extra stevigheid verlenen aan het gewricht. Hoe deze banden lopen hangt af van de richting van de kracht die op het gewricht wordt uitgeoefend. Zo bevat de knie zelfs banden die gekruist door het gewricht heen lopen. Deze banden heten de kruisbanden. Pezen en spieren. Tot slot lopen langs de gewrichten meerdere pezen en spieren. Ook deze structuren verlenen extra stevigheid aan het gewricht. Op sommige plaatsen zit onder een pees een “stootkussentje”. Hiermee wordt voorkomen dat de pees langs het onderliggende bot schuurt. Deze stootkussentjes worden slijmbeurzen genoemd. 1.1.6 Wervelkolom De wervelkolom bestaat uit verschillende wervels die achter elkaar zijn gerangschikt. Alle wervels hebben in het midden een opening. Doordat de openingen van de verschillende wervels netjes achter elkaar liggen ontstaat een kanaal. Door dit wervelkanaal loopt het ruggenmerg. Tussen twee wervels ligt een dikke, stevige kraakbeen schijf. Deze kraakbeenschijven heten tussenwervelschijven en dienen als stootkussen. De wervels van de wervelkolom worden in groepen ingedeeld: 7 halswervels 13 borstwervels Bij iedere borstwervel hoort één rib. 7 lendenwervels 3 heiligbeenwervels Deze 3 wervels zijn met elkaar vergroeid tot één heiligbeen. 10 tot 23 staartwervels
4
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
1.2 Ziektekunde basis De ziekten van het skelet worden in deze reader onderverdeeld in: Ziekten van de botten Ziekten van de gewrichten Ziekten van de wervelkolom 1.2.1 Ziekten van de botten Ziekten, uitgaande van de botten, die regelmatig bij dieren worden gezien zijn: Botbreuken en botscheuren Indien een bot is gebroken bestaat het bot uit 2 of meerdere stukken. Bij honden en katten worden regelmatig botbreuken gezien door ongevallen. Je kunt hierbij denken aan aanrijdingen of een val van een balkon. Indien het breukvlak niet helemaal doorloopt tot de andere zijde spreken we van een botscheur in plaats van een botbreuk. Bij de behandeling en prognose van botbreuken zijn een aantal criteria van belang: o Is de breuk open of gesloten? Bij een open breuk is er direct contact tussen de breuk en de buitenwereld. Bij hele ernstige open fracturen steekt het bot door de huid naar buiten. Maar ook als er alleen een klein gaatje in de huid en onderliggend weefsel aanwezig is waardoor buitenlucht bij de breuk kan komen is er sprake van een open breuk. Hierdoor zijn er bacteriën gekomen op de plaats van de breuk. Hierdoor wordt de genezing van de botbreuk negatief beïnvloed. Het tegenover gestelde is de gesloten breuk. Deze breuk wordt wel bedekt spieren en huid. o Is de breuk enkelvoudige of meervoudige? Bij een eenvoudige breuk is het bot in twee stukken gebroken. Het komt echter regelmatig voor dat het bot in meerdere stukken is gebroken. Je begrijpt dat een dergelijk meervoudige breuk moeilijker te behandelen is. o Is het bot gezond of niet? Soms is er helemaal geen ongeval nodig om een bot te laten breken. Als het bot minder stevig is door bijvoorbeeld een ziekte of voedselgebrek is het mogelijk dat zelfs tijdens een gewone beweging het bot breekt. Zo’n botbreuk noemen we een pathologische botbreuk. Om deze breuk te behandelen zal ook de onderliggende botziekte genezen moeten worden. o Dit zijn niet de enige criteria. Het is bijvoorbeeld ook belangrijk of de breuk doorloopt tot in een gewrichtsvlak. De vorm van de breuk is ook van invloed op de behandelkeuze. Zo kan een dwarse breuk met gekartelde breukvlakken eenvoudig met een gipsverband worden behandeld i.t.t. een spiraalvormige breuk met gladde breukvlakken. Tumoren Net als in andere weefsels van het lichaam kan in botweefsel ook een tumor ontstaan. De tumor kan uitgaan van botcellen of bindweefselcellen. Daarnaast kan de tumor goedaardig of kwaadaardig zijn. Ontwikkelingsstoornissen Tijdens de groei van een dier kan er van alles mis gaan. Gelukkig gebeurt dit niet vaak. Toch zijn er hondenrassen waarbij ontwikkelingsstoornissen vaker voorkomen. Dit zijn de grote rassen en de zeer grote rassen. Deze jonge honden 5
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
groeien in 18 tot 24 maanden uit tot volwassen honden. Hun gewicht is dan met 100 keer vermenigvuldigd. Dit in tegenstelling tot de kleinere rassen die op een leeftijd van 8 maanden zijn uitgegroeid. Het gewicht van deze kleine rassen is dan slechts 20 keer zo hoog als het geboortegewicht. Het is daarom zeer belangrijk deze grote hondenrassen de juiste voedingsstoffen aan te bieden tijdens de groei, hiermee worden ontwikkelingsstoornissen voorkomen. 1.2.2 Ziekten van de gewrichten Ziekten uitgaande van de gewrichten, die regelmatig bij dieren worden gezien zijn: Slijtage Door een afwijkende vorm van de gewrichtskom of gewrichtskop, overbelasting of onderliggende gewrichtsziekten slijten gewrichten sneller dan gewoonlijk. Het gewrichtskraakbeen is dunner en minder veerkrachtig. Deze honden en katten lopen meestal kreupel nadat ze een tijdje hebben liggen slapen. De eerste passen loopt het dier erg stram, maar na een aantal passen lijkt het minder te worden. Het is erg belangrijk deze dieren aangepaste beweging te geven waarbij de gewrichten niet worden overbelast. Dus geen balletjes of stokken weggooien maar rustig naast de baas of naast de fiets. Met pijnstillers en de juiste voeding kunnen de klachten afnemen. Losse stukjes bot of kraakbeen Naast slijtage kunnen stukjes kraakbeen ook losraken. Aanvankelijk is het een losse kraakbeenflap die in een later stadium geheel los kan raken en door het gewricht zweeft. Indien er voldoende calcium in dit losse stukje kraakbeen wordt afgezet ontstaat zelfs een los stukje bot in het gewricht. Dit stukje zorgt voor veel irritatie en pijn. Tegenwoordig wordt met een kijkoperatie het losse stukje bot of kraakbeen uit het gewricht verwijderd. Uit de kom Ongelukken leiden niet alleen tot botbreuken maar ook tot veel gewrichtsproblemen. Als er veel kracht op het gewricht komt te staan kan de gewrichtskop uit de gewrichtskom schieten. Het gewricht is dan “uit de kom”. Niet alleen is de anatomie van het gewricht totaal veranderd, ook alle gewrichtsbanden en het gewrichtskapsel zijn kapot. Gewrichten die regelmatig bij onze honden en katten uit kom gaan zijn: o Heupgewricht o Kaakgewricht o Ellebooggewricht Verzwikking/ verstuiking Als de kracht op het gewricht iets minder groot is zullen de gewrichtsvlakken wel even ten opzichte van elkaar verplaatst worden maar vervolgens op de oorspronkelijke plaats terugkomen. Dit gebeurt als het gewricht wordt verzwikt. Hierbij worden de gewrichtsbanden uitgerekt, soms scheuren de gewrichtsbanden. Het is belangrijk een dergelijk gewricht direct te koelen. Het hangt van de schade aan gewrichtsbanden af of het gewricht het dier verder behandeld moet worden. Een bekende verstuiking is die van de knie bij middelgrote en grote honden. Hierbij is vaak de voorste kruisband gescheurd. Deze honden worden geopereerd waarbij een “nieuwe kruisband” wordt gemaakt.
6
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
1.2.3 Ziekten van de wervelkolom Ziekten uitgaande van de wervelkolom die regelmatig bij dieren worden gezien zijn: Hernia Hoewel er meer aandoeningen zijn die met de term hernia worden aangeduid hebben we het bij aandoeningen van de wervelkolom over de rughernia. Hierbij is (een gedeelte van) de tussenwervelschijf verschoven in de richting van het ruggenmerg. Het ruggenmerg is opgebouwd uit zenuwweefsel. Als de tussenwervelschijf tegen dit zenuwweefsel aanduwt kunnen er twee dingen gebeuren: o Pijn o Verlammingsverschijnselen De verlamming is soms zo ernstig dat het dier bijvoorbeeld zijn achterpoten niet meer kan bewegen. Indien de verlamming minder ernstig is, zal de kracht in de achterpoten afnemen en zal het dier de achterpoten minder goed kunnen gebruiken. Welke behandeling de hond krijgt hangt af van de ernst van de klachten. Dit kan een operatie zijn of een combinatie van pijnstillers en rust. Spondylose Bij deze aandoening ontstaan aan de onderzijde van de wervels botuitsteeksels. Deze uitsteeksels zitten zowel aan de voorzijde als de achterzijde van de wervel. Uiteindelijk worden de uitsteeksels veel groter en kunnen met het uitsteeksel van de wervel ervoor of erachter een botbruggetje vormen. Spondylose veroorzaakt pijnklachten aan de rug. Als de botbruggetjes zijn gevormd zal de wervelkolom stijver worden.
7
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdrachten bij hoofdstuk 1 Opdracht 1.1 Benoem alle botten in onderstaande afbeelding van het skelet van de hond.
8
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
Opdracht 1.2 Maak een schematische tekening van een gewricht.
9
2012-2013
Paraveterinair basis
Hoofdstuk 2
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Spieren
2.1 Anatomie basis Zoals in het vorige hoofdstuk al staat uitgelegd wordt het bewegingsstelsel gevormd door het skelet en de spieren. Het skelet is het passieve deel van het bewegingsstelsel en de spieren het actieve deel. In dit hoofdstuk behandelen we de spieren. 2.1.1 Eigenschappen Alle cellen en weefsels in het lichaam hebben naast algemene functies ook specifieke functies. De specifieke functie van spierweefsel is “samentrekken”. Dit betekent dat spieren korter en langer kunnen worden. Als een spier samentrekt wordt de spier korter. Dit is een actief proces. Om te kunnen samentrekken heeft een spier voeding en zuurstof nodig. Uitrekken van een spier is een passief proces. Een spier kan zichzelf niet uitrekken, dit wordt voor hem gedaan door een spier met een tegenovergestelde werking. Om dit te begrijpen kun je naar je eigen arm kijken. Als je elleboog buigt wordt de biceps korter. Dit kun je zien doordat de biceps dan ook boller wordt. Tegelijkertijd wordt de triceps aan de achterzijde van je arm uitgerekt. Je kun nu de elleboog strekken door je triceps aan te spannen. De triceps trekt samen en wordt korter, als gevolg hiervan wordt je elleboog gestrekt. Nu wordt de biceps uitgerekt. In plaats van de mooie opgebolde biceps is nu een uitgerekte smallere biceps te voelen. Dit principe zien we bij alle spieren in het lichaam, vooral bij de gewrichten. De ene spier zorgt ervoor dat het gewricht buigt en de strekspier wordt uitgerekt, de spier aan de andere kant van het gewricht heeft een tegenovergestelde werking en laat het gewricht strekken waarbij de buigspier wordt opgerekt. 2.1.2 Anatomie spier In het lichaam zijn drie soorten spieren aanwezig. De skeletspier De orgaanspier De hartspier In dit hoofdstuk behandelen we de skeletspieren. De skeletspier is opgebouwd uit spiercellen. Een spiercel bestaat eigenlijk uit tientallen samengesmolten cellen. In tegenstelling tot andere cellen in het lichaam heeft een spiercel hierdoor meerdere kernen en kunnen zeer lang zijn. Om een spiercel bevindt zich een dun laagje bindweefsel. Een aantal spiercellen ligt samengebundeld in zogenaamde spiervezels. Ook om deze spiervezels bevindt zich weer een dun laagje bindweefsel. Uiteindelijk vormen de spiervezels de skeletspier. Ook om deze skeletspier zit weer een laag bindweefsel. Al deze bindweefsellagen komen aan de onder- en bovenzijde van de spier samen in een harde bindweefselstreng. Deze structuur is de pees. De pees zit dus stevig verbonden met de skeletspier, de andere kant van de pees zit vast aan het bot. Ook dit is een stevige verbinding. Op plaatsen waar de pees snel beschadigd kan worden loopt de pees door een speciaal tunneltje. Dit tunneltje is de peesschede. In de peesschede bevindt zich een olieachtige vloeistof waardoor de pees makkelijk door het tunneltje heen en weer glijdt.
10
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Waar in het lichaam bevinden de skeletspieren zich? Het antwoord is: “overal”. Op alle bewegende plaatsen in het lichaam zijn spieren aanwezig. Dus op de kop om de bek te openen en te sluiten, de oren en oogleden te laten bewegen, maar ook op de romp om het schoudergewricht en het heupgewricht te bewegen en natuurlijk in de poten. 2.1 Ziektekunde basis Hoewel er meerdere spierziekten zijn behandelen we hier de meest voorkomende aandoeningen. 2.1.1 Spieratrofie Als een spier (tijdelijk) niet wordt gebruikt wordt de spier slapper en dunner. Dit dunner en slapper worden van de spieren wordt spieratrofie genoemd. Dit kun je goed zien wanneer een hond of kat een gipsverband om een poot heeft gehad vanwege een gebroken poot. Nadat het gips is verwijderd is deze poot dunner dan de gezonde poten. Zodra deze hond of kat weer gaat lopen op de poot zullen de spieren weer sterker en dikker worden. 2.2.2 Botulisme Botulisme is een aandoening die veel bij watervogels wordt gezien. Botulisme wordt veroorzaakt door een bacterie die zich in slootwater bevindt. Deze bacterie vermeerdert zich snel in een warme, eiwitrijke, zuurstofarme omgeving. Ondiepe sloten waarin in de zomer dode vissen aanwezig zijn, zijn bijvoorbeeld van die plaatsen waar de bacterie volop aanwezig is. Het gif dat deze bacterie afscheidt veroorzaakt de ziekte “botulisme” bij dieren. Als een dier deze gifstof binnenkrijgt ontstaat een verlamming van de spieren. Uiteindelijk sterven de dieren doordat ook de ademhalingsspieren niet goed meer functioneren, of het dier verdrinkt al eerder doordat de skeletspieren verlamd raken. 2.2.3 Hernia Hoewel bijna iedereen direct aan een rugprobleem denkt bij het woord “hernia” bestaan er ook hernia’s op andere plaatsen in het lichaam. Bij deze herniavormen is een (grote) opening in een spier aanwezig die er niet hoort te zijn. Door deze opening kunnen weefsels of organen uitpuilen. De Latijnse naam van deze afwijking begint steeds met het woord hernia. Achter het woord hernia staat vervolgens een woord dat de locatie van de hernia wordt aangeeft. Om dit te verduidelijken staan hieronder de Latijnse namen vermeld. Deze hoeven niet uit het hoofd geleerd te worden. Voorbeelden van zulke hernia’s zijn: Middenrifbreuk ( hernia diafragmatica): Hierbij is een opening in het middenrif aanwezig. Deze aandoening wordt regelmatig gezien bij katten die zijn aangereden door een auto. In het middenrif is een scheur ontstaan waardoor organen uit de buik ( zoals darmen) naar de borstkas zijn verplaatst. Hierdoor hebben de longen minder ruimte in de borstkas waardoor het dier benauwd is. Liesbreuk ( hernia inguinalis) Bij deze hernia is de liesopening te ruim. Hierdoor zakken weefsels en organen buiten de buik. Bij mannelijke dieren kunnen deze organen zelfs tot in de balzak afdalen. Een dier hoeft niet veel last te hebben van een liesbreuk. Indien een stukje darm afgekneld wordt door de randen van de opening kan 11
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
het uitgezakte stukje darm afsterven. Het dier heeft dan ernstige buikpijn. Indien niet snel wordt ingegrepen zal het dier sterven. Navelbreuk ( hernia umbilicalis): Bij een navelbreuk is de opening ter hoogte van de naval na de geboorte niet dichtgegroeid. Er blijft een opening tussen de buikspieren van de linkerzijde en van de rechterzijde van het dier. Net als bij de liesbreuk kunnen weefsels en organen uit de buik naar buiten puilen. Meestal zakt alleen wat vet uit de opening. Indien een stukje darm uit de opening puilt, kan deze afgekneld worden waarbij ook weer een levensgevaarlijke situatie kan ontstaan.
12
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdrachten bij hoofdstuk 2
Opdracht 2.1 Maak een tekening van twee skeletspieren met tegenovergestelde werking. Laat zien welke spier is samengetrokken wanneer het gewricht is gebogen en wanneer het gewricht is gestrekt.
Opdracht 2.2 Maak een schematische tekening van een navelbreuk.
13
Paraveterinair basis
Hoofdstuk 3
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
De huid
3.1 Anatomie basis De huid is het grootste orgaan qua oppervlakte. De belangrijkste taken van de huid zijn: Barrière tegen schadelijke invloeden van buiten af Het voorkomen van verlies van water en elektrolyten ( zouten) Bijdragen aan het reguleren van de lichaamstemperatuur Opslag van water en vet Vormgeven aan het lichaam Bijdragen aan de immunologische afweer tegen huidinfecties en nieuwvormingen Productie van pigment, vitamine D, zweet en talg Vorming van nagels en haren Waarnemen van warmte, koude, druk en pijn Er zijn drie verschillende lagen in de huid, namelijk: 1. De opperhuid 2. De lederhuid 3. De onderhuid 3.1.1 De opperhuid De opperhuid is het bovenste deel van de huid. Het bestaat uit dekweefsel. De opperhuid bestaat ook weer uit verschillende cellagen. De bovenste laag is de hoornlaag. Deze laag bestaat helemaal uit dode cellen, die gevuld zijn met hoornstof. De bovenste laag dode cellen slijt constant af en levert schilfers op. Deze schilfers noem je roos. De opperhuid heeft ’n rol in de afweer. 3.1.2 De lederhuid De opperhuid ligt bovenop de lederhuid. De lederhuid bestaat uit bindweefsel. In dit bindweefsel bevinden zich: zenuwen bloedvaatjes zintuigjes, die druk, pijn en temperatuur kunnen waarnemen talgklieren zweetklieren haren met spiertjes pigmentvormende cellen Het bindweefsel van de lederhuid geeft ook de stevigheid aan de huid. 3.1.3 De onderhuid De onderhuid ligt onder de lederhuid, en bestaat net als de lederhuid uit bindweefsel. In dit bindweefsel liggen erg veel vetcellen.
14
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
3.1.4 Andere huidstructuren De huid vormt zelf ook nog een aantal speciale structuren, die je misschien niet meteen zou herkennen als een onderdeel van de huid, maar die dit dus wel degelijk zijn. Het gaat hier om de nagels, de zoolkussentjes aan de poten en de neusspiegel. Nagels De nagels worden gevormd door een uitstulping van de opperhuid. De nagels bestaan uit een harde hoornlaag, die voortdurend afslijt en aangroeit. Zoolkussens De zoolkussens onderscheiden zich van de normale huid doordat de hoornlaag zeer dik is en er heel veel onderhuids vet ligt. Ook bevinden zich in de zoolkussentjes veel pigmentcellen. De kussentjes zorgen ervoor, dat het huisdier rond kan lopen over harde en onregelmatige ondergronden. De neusspiegel Qua structuur lijkt de neusspiegel van een hond nogal op de zoolkussens aan de poten. Ook hier is vaak veel pigment aanwezig. De hoornlaag is vrij dik, en er is vrij veel vet in de onderhuid. De neusspiegel is goed doorbloed en voorzien van veel pijnzenuwen. De neusspiegel is dan ook een erg gevoelig plekje bij hond en kat. Klieren In de huid bevinden zich klieren. Behalve de hiervoor genoemde structuren, worden ook enkele klieren tot vormsels van de huid gerekend. Zo kennen we de: o Zweetklieren, Deze bevinden zich in de lederhuid. Bij hond en kat zijn vooral de zweetklieren in de voetzolen actief. o Talgklieren, Deze monden uit in de haarzakjes en produceren talg. Talg werkt waterafstotend, en vormt ook een barrière tegen micro-organismen. o Anaalklieren De anaalklieren liggen in de buurt van de anus en zijn eigenlijk instulpingen van de huid. Ze produceren ’n wat korrelige, donkerbruine, halfvloeibare en stinkende substantie. o Melkklieren De melkklieren zijn instulpingen van de huid. Ze maken onder invloed van bepaalde hormonen melk aan. Haren Haren worden gevormd door een instulping van de opperhuid. Bij de hond en de kat onderscheiden we bovenhaar, onderhaar en tastharen. Het bovenhaar dient voornamelijk voor de bescherming tegen trauma. Het onderhaar houdt veel warmte vast en dient dus als isolatiemateriaal.
15
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
3.2 Ziektekunde basis De huid is een complex orgaan waarvan veel afwijkingen bekend zijn. Een belangrijk ziekteverschijnsel, ofwel symptoom genoemd, is pijn. De pijn kan zich uiten als jeuk. Het verschil is, dat jeuk minder intens is dan pijn. Behalve jeuk kunnen een doffe vacht, kaalheid, kleurverandering van de haren, roodheid, warmte en zwelling duiden op een afwijking van de huid. In een zieke huid kunnen we ook blaasjes, pukkels, zweren, schilfers en korsten aantreffen. 3.2.1 Onderzoek van de huid Bij onderzoek van de huid is het belangrijk om de huid eerst goed te bekijken en te bevoelen. Ook de geur van de huid geeft al veel informatie over de gezondheidstoestand van de huid. Er zijn nog vele mogelijkheden om verder onderzoek van de huid uit te voeren. Te denken valt aan: Het nemen van huidafkrabsels, om parasieten te zoeken. Bacteriologisch onderzoek (BO) en een test om te kijken voor welk antibioticum de bacterie gevoelig is (Antibiogram = ABG). Het nemen van huidbiopten. Het doen van een schimmelkweek. Allergietesten. Enz. 3.2.2 Therapie bij huidziekten Afhankelijk van de oorzaak van de huidproblemen kunnen we medicijnen toedienen om de ziekte te genezen. We hebben o.a. de volgende middelen ter beschikking: Antibiotica, als er sprake is van een bacteriële infectie. Antischimmel middelen als een schimmel de oorzaak is. Antiparasitica om parasieten te bestrijden. Corticosteroïden als onderdeel van de behandeling bij allergieën. Enz. Hieronder worden een aantal veel voorkomende huidziekten besproken. 3.2.3 Bacteriële huidontsteking Meestal is een bacteriële huidontsteking het gevolg van een andere aandoening. Als bacteriën zich gaan vermeerderen ontstaat er meestal pus. Een voorbeeld van een bacteriële huidontsteking is de “hot spot”. Een hot spot ontstaat als een hond ergens jeuk heeft, bijvoorbeeld door een vlooienbeet. Door het bijten en krabben raakt de huid beschadigd. Daardoor ontstaat een bacteriële ontstekingsreactie, die nog meer jeuk geeft. Nog meer krabben en een nog ergere ontsteking zijn het gevolg. Zo kan er in heel korte tijd ’n heftige ontstekingsplek ontstaan. Deze plek noem je ’n hot spot. 3.2.4 Schimmelinfectie Als een ontsteking van de huid ontstaat door toedoen van schimmels spreek je van een schimmelinfectie. Meestal wordt bij de hond en de kat deze schimmelinfectie veroorzaakt door de schimmel Microsporum canis. Deze kwaal is zeer besmettelijk voor andere dieren en mensen. Een ziekte, die van dier op mens en omgekeerd kan overgaan noem je een zoönose.
16
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Schimmelinfecties zijn ’n groot probleem in cattery’s, omdat katten nog heel lang andere dieren kunnen besmetten,terwijl ze zelf geen verschijnselen van de schimmelinfectie meer vertonen. 3.2.5 Parasitaire huidaandoeningen De parasieten, die de huid kunnen infecteren zijn luizen, mijten, teken en vlooien. Luizen Er zijn twee soorten luizen: de bijtende luis, die van huidschilfers leeft, en de zuigende luis, die zich voedt met bloed. Met het blote oog kun je de luis zien lopen, of je ziet hun witte eitjes, die aan de haren vastgeplakt zitten, de zogenaamde neten. Luizen kunnen niet veel kwaad en komen bij de hond en de kat uiterst zelden voor. Voor luizen geldt, dat ze bij pups en kittens, die onder zeer onhygiënische omstandigheden gehouden worden, soms in grote hoeveelheden te vinden zijn. Mijten Mijten zijn kleine spinachtige insecten. De grootste is de oormijt. Met de otoscoop (instrument om in het oor te kijken) is hij als een snel bewegend wit speldenpuntje te zien. Oormijt kan de oorzaak zijn van oorontsteking. Deze oorontsteking zie je vooral bij jonge katten en fretten. Een andere mijt is de demodexmijt. Deze mijt is de veroorzaker van de zogenaamde jonge hondenschurft bij de hond. De reden waarom sommige honden erg ziek worden van een demodex infectie en andere juist niet, is niet bekend. Mogelijk is er een erfelijke basis voor de ziekte. De demodexmijt zit diep in de huid. De mijten toon je aan door een afkrabsel ven de huid te nemen. De sigaarvormige demodexmijt is dan onder de microscoop te zien. Een derde soort mijt, de vachtmijt, leeft bovenop de huid van huidschilfers. Ze veroorzaken een wat stoffige vacht met losse haren. De vachtmijt heeft lange poten, en zijn aan te tonen door een stofmonster onder de microscoop te bekijken. Tenslotte de schurftmijt, die in Nederland weinig voorkomt. De mijt graaft in de huid en veroorzaakt ernstige jeuk. Vlooien Volwassen vlooien zuigen bloed bij de gastheer. Het bloed gebruiken ze voor een klein deel voor hun eigen voeding. Het grootste deel scheiden ze uit als vlooienpoep. Vlooienpoep kun je vinden door met een fijne kam door de vacht van een hond of kat te gaan. Ook kun je soms levende vlooien zien lopen over de huid. De voortplanting van de vlo gaat als volgt: Vlooien leggen eitjes, die voor een deel van het dier afvallen. De vlooienpoepjes dienen als voer voor de larven, die uit de eitjes komen. De larven voeden zich ook met de eitjes van lintwormen. De vlo is dus tussengastheer voor de lintworm. De vlooienlarven vervellen enkele keren tot ze zich tenslotte als pop ontwikkelen. Pas door trillingen van de vloer, waarop ze liggen, ontpoppen ze zich tot een volwassen vlo. Vlooien kunnen voor nogal wat problemen zorgen: o Bloedarmoede, 17
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Vooral bij jonge dieren, als gevolg van bloed zuigen. o Jeuk. o Allergie. Bij de kat is de vlo de grootste veroorzaker van allergie. o Lintwormbesmetting. Vlooien moeten dus bestreden worden. Als je de voortplanting van de vlo bekijkt zal duidelijk zijn, dat niet alleen de vlooien op het dier bestreden moeten worden. Het is belangrijk, dat ook de omgeving en de andere huisdieren een antivlobehandeling krijgen. Er zijn vele soorten vlooienbestrijdingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld : o Spot-on preparaten, die d.m.v. pipetjes op de huid worden aangebracht. o Spray ’s voor op het dier en spray’s voor de omgeving. o Vlooienbanden. o Vlooienshampoos. o Pillen tegen vlooien. o Injecties tegen vlooien. 3.2.6 Allergische huidaandoeningen. Er zijn drie vormen van allergie. Contactallergie Er is sprake van contactallergie, als de allergie ontstaat door direct contact met de veroorzaker van de allergie. Een voorbeeld is de allergie die bij sommige dieren optreedt door het dragen van een vlooienband. Voedselallergie Overgevoeligheid voor bepaalde voedingsbestanddelen, kan tot heftige huidreacties leiden. Het dier zal dan de rest van zijn leven een dieet moeten eten, dat vrij is van dit voedingsbestanddeel. Atopie Stoffen die allergie veroorzaken, kunnen ook door het dier worden ingeademd. Deze stoffen kunnen afkomstig zijn uit planten, zoals stuifmeelkorrels. Maar er zijn ook honden en katten, die allergisch zijn voor menselijke en dierlijke huidschilfers of huisstof. Een allergie voor stoffen, die ingeademd worden, heet atopie. 3.2.7 Tumoren In de huid van de hond komen zowel goedaardige als kwaadaardige tumoren voor. Het is bijna onmogelijk om met het blote oog goedaardige en kwaadaardige tumoren van elkaar te onderscheiden. Een voorbeeld van een goedaardige tumor is het lipoom, ofwel de vetbult, bij de hond. Een voorbeeld van een kwaadaardige tumor is het plaveicelcarcinoom . We zien deze tumor nogal eens aan de oren van witte katten onder invloed van blootstelling aan zonlicht.
18
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdrachten bij hoofdstuk 3 Opdracht 3.1 Zoek op internet een afbeelding van verschillende lagen van de huid. Plak dit plaatje in de ruimte hieronder.
Opdracht 3.2 Maak een schematische tekening van de cyclus van de vlo.
19
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Hoofdstuk 4 Ademhalingsstelsel 4.1 Functie van het ademhalingsapparaat De belangrijkste functie van het ademhalingsapparaat is de opname van zuurstof uit de buitenlucht en afgifte van kooldioxide ( CO2 ) naar de buitenlucht. Daarnaast speelt het ademhalingsapparaat ook een rol bij de handhaving van de lichaamstemperatuur. Zo zal een hond die het erg warm heeft hijgen om warmte te verliezen via de bek en voorste luchtwegen. 4.2
Het ademhalingsapparaat is opgebouwd uit verschillende structuren: Voorste luchtwegen mond, neus, keel Luchtpijp strottenhoofd, luchtpijp, hoofdbronchiën Longen Bronchiën en longblaasjes Borstkas Borstvliezen Middenrif Ademhalingsspieren
4.2.1 Voorste luchtwegen Tot de voorste luchtwegen horen de bek, de neus en de keel. Hoewel dieren door hun bek kunnen ademen zullen de meeste dieren dit pas doen bij ernstige benauwdheid. De anatomie van de bek wordt daarom behandeld bij het spijsverteringsstelsel. De neus bestaat uit de neusspiegel en de neusvleugels. Deze zijn per diersoort verschillend van bouw. Zo heeft een rund een grote natte neusspiegel, terwijl deze bij het konijn veel kleiner is en meestal lichtbehaard. Verder wordt de neusspiegel per diersoort beïnvloedt door het ras waartoe het dier behoort. Hondenrassen met een platte snuit zoals de Engelse Bull en de Shih Tzu hebben soms zulke afwijkende neusschelpen dat de opening van de neus dicht is. De neus is bij dieren geen holle ruimte. De ruimte in de neus wordt opgevuld door slijmvliesplooien waardoor er meerdere gangen in de neusholte ontstaan. Zo loopt de bovenste neusgang naar zintuigcellen waar geuren worden waargenomen en de onderste neusgang loopt richting de keel. Vanuit de neus is ook een verbinding met de voorhoofdsholten aanwezig. Als een dier verkouden is kunnen deze voorhoofdsholten ook ontstoken raken, waarschijnlijk heb je dit zelf ook een keer gehad toen je een fikse verkoudheid had opgelopen. De keel bestaat uit 2 onderdelen. Een bovenste deel dat min of meer achter de neus ligt. Een achterste deel dat achter de mondholte gelegen is. Beide delen worden van elkaar gescheiden door het zachte gehemelte. Het zachte gehemelte is een voortzetting van het harde gehemelte. Het wordt zacht genoemd omdat er geen bot in aanwezig is. Dit is wel het geval bij het harde gehemelte. Achter in de keel ligt het strottenhoofd. Er is een verbinding tussen de keel en het middenoor aanwezig. Deze verbinding heet de buis van Eustachius.
20
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
4.2.2 Luchtpijp Het strottenhoofd vormt de ingang van de luchtpijp. Het strottenhoofd is een stevige structuur gebouwd van kraakbeen. Vooraan heeft het strottenhoofd een puntvormig uitsteeksel het strottenklepje. In de wand van het strottenhoofd bevinden zich aan de linker- en rechterkant twee plooien. Dit zijn de stembanden. Door de stembanden meer of minder te sluiten ontstaan verschillende geluiden. Op deze manier kunnen wij praten en kan iedere diersoort zijn specifieke geluid laten horen. De luchtpijp ligt direct achter het strottenhoofd. De luchtpijp is een stevige buis die is opgebouwd uit kraakbeen ringen. Je kunt een luchtpijp vergelijken met een stofzuigerslang, deze bestaat ook uit stevige ringen waardoor deze moeilijk in te drukken is. Ter hoogte van het hart splitst de luchtpijp in twee hoofdbronchiën, één voor de linker longhelft en één voor de rechter longhelft. De hoofdbronchiën splitsen weer in kleinere bronchiën zodat uiteindelijk de bronchiaalboom wordt gevormd. De bronchiaalboom bestaat dus uit luchtpijp, hoofdbronchiën en bronchiën. Omdat deze structuren bij elkaar sterk lijken op een boom met zijn stam en verschillende takken is de term bronchiaalboom gekozen. 4.2.3 Bronchiën en longblaasjes De bronchiën zijn nog steeds opgebouwd uit kleine kraakbeen ringetjes. Alleen de allerkleinste bronchiën hebben geen kraakbeen meer in de wand. Deze kleinste bronchiën komen uit bij de longblaasjes waar uiteindelijk het zuurstof uit de ingeademde lucht wordt opgenomen in het bloed. Het zuurstof gaat eerst door de wand van de longblaasjes heen, vervolgens gaat het zuurstof door de wand van de haarvaatjes heen die om het longblaasje liggen en wordt dan aan het hemoglobine in de rode bloedcel gebonden. Kooldioxide neemt de omgekeerde weg, namelijk uit de rode bloedcel, door de wand van de haarvaatjes en uiteindelijk door de wand van het longblaasje heen. Zuurstof en kooldioxide kunnen natuurlijk alleen snel door de wand van de longblaasjes heen als deze erg dun zijn. Daarom zijn de longblaasjes slechts een cellaag dik. De long bestaat uit vele miljoenen van deze longblaasjes. 4.2.4 Borstkas De borstkas wordt gevormd door de ribben, het borstbeen en het middenrif. Het middenrif vormt de scheiding tussen de borstkas en de buikholte. Het middenrif bestaat uit spierweefsel. Tussen de ribben zijn ook spieren aanwezig, dit worden de ademhalingsspieren genoemd. De binnenkant van de borstkas is bekleed met een vlies, dit vlies slaat bij de borstingang om en vormt daarna de buitenbekleding van de longen. Dit vlies wordt het borstvlies genoemd. Het deel van het borstvlies dat de binnenkant van de borstkas bekleedt ligt tegen het deel van het borstvlies aan dat de longen bedekt. Tijdens de inademing en uitademing bewegen deze vliezen langs elkaar. Om dit soepel te laten verlopen is in de ruimte tussen de vliezen een kleine hoeveelheid vloeistof aanwezig. 4.2.5 Slijmvlies De voorste luchtwegen, luchtpijp en bronchiën zijn aan de binnenkant bedekt met slijmvlies. Doordat de ingeademde lucht langs dit slijmvlies stroomt, wordt de lucht: Opgewarmd In het slijmvlies lopen bloedvaatjes waardoor warmte wordt aangevoerd naar het slijmvlies Bevochtigd 21
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Slijmvlies bevat cellen waarin slijm wordt geproduceerd. Dit slijm zorgt ervoor dat het oppervlak van het slijmvlies vochtig is. De lucht die langs dit vochtige oppervlak stroomt wordt ook vochtig gemaakt. Gereinigd Aan de slijmlaag die op de het slijmvlies ligt blijven allerlei stofjes en bacteriën plakken die in de ingeademde lucht aanwezig zijn. Het “vieze slijm” moet natuurlijk uit de voorste luchtwegen verwijderd worden, anders zouden allerlei ontstekingen kunnen ontstaan. De cellen van het slijmvlies bevatten kleine trilhaartjes. Deze trilhaartjes transporteren het vieze slijm richting het strottenhoofd waarna het slijm wordt opgehoest en doorgeslikt. 4.3 Het ademen Inademen is een actief proces. Als de ademhalingsspieren samen trekken zal de ribbenkast iets ruimer worden. Gelijkertijd trekt de spier in het middenrif samen waardoor het middenrif platter wordt. Ook hierdoor neemt de inhoud van de borstkas toe. In de ruime borstkas kan nu lucht worden aangezogen. In tegenstelling tot de inademing is de uitademing een passief proces. Zodra de ademhalingsspieren en het middenrif ontspannen zal de borstkas weer kleiner worden. De lucht wordt uit de longen geperst. Een dier dat normaal ademt heeft een borstbuikademhaling. Dit betekent dat tijdens de inademing de borstkas en de buik naar buiten toe bewegen. 4.4 Ziektekunde basis Afwijkingen en ziekten van het ademhalingsstelsel worden regelmatig bij dieren gediagnosticeerd. Bij deze dieren zijn zeer verschillende symptomen waar te nemen. Voorbeelden van symptomen zijn: Afwijkende ademhaling o Borstademhaling Bij dit ademhalingstype zien we tijdens de inademing en uitademing alleen de borstkas op en neer gaan. De buik wordt stil gehouden. Een dier met buikpijn zal dit ademtype laten zien. o Buikademhaling Bij dit ademhalingstype beweegt het dier alleen de buik tijdens het ademen. Dit ademtype is bijvoorbeeld te zien bij een dier met een gebroken rib. Door de borstkas zo min mogelijk te laten bewegen tijdens het ademen zal het dier minder pijn hebben. o Pendelende ademhaling Bij dit type ademhaling beweegt tijdens de inademing de borstkas naar buiten en de buik naar binnen. Bij de uitademing wordt het tegenovergestelde gezien; de borstkas wordt kleiner terwijl de buikwand naar buiten beweegt. Een pendelende ademhaling wordt gezien bij dieren waarbij het middenrif niet goed functioneert. Bijvoorbeeld bij een aangereden kat waarbij het middenrif is gescheurd. Blauwe slijmvliezen Door de ophoping van kooldioxide in het bloed kleuren de slijmvliezen blauw. Benauwdheid Een dier dat benauwd is wil meestal niet liggen. De ademfrequentie is verhoogd. Inspanningsproblemen 22
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Snelle Ademhaling Moeilijk slikken Neusuitvloeiing Niezen-hoesten Regurgiteren Het oprispen van voeding. Bijgeluiden Zoals snurken of rochelen 4.4.1 Het onderzoek Een dier met een ademhalingsprobleem wordt eerst algemeen onderzocht waarna de borstkas wordt beklopt en de longen worden beluisterd. Na dit lichamelijk onderzoek kunnen nog aanvullende onderzoeken worden uitgevoerd. Voorbeelden van aanvullend onderzoek zijn: Röntgenfoto’s Bloedonderzoek Thoraxpunctie Er wordt met een naald in de borstkas geprikt om te kijken of er afwijkende vloeistof aanwezig is. Bronchoscopie Met een camera wordt in de luchtpijp en bronchiën gekeken Longfunctie-meting Een uitgebreid onderzoek waarbij de capaciteit van de longen wordt gemeten. Longbiopsie Een klein stukje long wordt verwijderd en onderzocht. 4.4.2 Brachycefale rassen Brachycefale rassen zijn rassen met een platte snuit. Voorbeelden van zulke rassen zijn: Boxer, Pekinees, Shiz Tzu, Engelse Bull Terriër, Perzische kat. Door de afwijkende schedel bij deze rassen worden veel ademhalingsproblemen gezien, zoals: Te nauwe neusopening Te lang zacht gehemelte Te nauwe luchtpijp Deze dieren worden daarom regelmatig bij een dierenartsenpraktijk aangeboden met benauwdheid en bijgeluiden bij de ademhaling. 4.4.3 Kennelhoest Kennelhoest komt regelmatig voor bij honden in Nederland. Hoewel de naam doet vermoeden dat deze ziekte alleen voorkomt bij honden die in een kennel of pension zijn geweest kan deze infectie bij alle honden voorkomen. Dus ook bij honden die nooit in een asiel of pension zijn geweest. Wel wordt deze aandoening vaker gezien bij honden in een kennel of pension. De oorzaak van de ziekte is een combinatie van virussen, de bacterie Bordetella en stress. Honden met kennelhoest hebben een harde hoest. Vaak hebben de honden hoestbuien die eindigen in kokhalzen waarbij dik wit slijm wordt opgehoest. De meeste honden maken verder geen zieke indruk. De ziekte is zeer besmettelijk. Vandaar dat kennelhoest vaak in asiels en pensions wordt gezien omdat daar veel honden dicht bij elkaar gehuisvest zijn.
23
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
De behandeling van kennelhoest bestaat uit een antibioticakuur en eventueel een hoestdrank. Het is mogelijk een hond tegen kennelhoest te vaccineren. Deze vaccinatie wordt meestal verplicht gesteld als je een hond in een pension wil laten verblijven. 4.4.4 Niesziekte Niesziekte is een aandoening die veel bij katten in Nederland wordt gezien. Niesziekte kan veroorzaakt worden door twee verschillende virussen. Vaak wordt de aandoening verergerd door verschillende bacteriën waarmee de kat in tweede instantie wordt besmet. Niesziekte kan heel wisselend verlopen. Zo heeft de ene kat slechts een geringe verkoudheid en oogontsteking maar kan een andere kat zeer ernstige longontsteking krijgen. Hoe ernstig de niesziekte wordt hangt vooral af van het afweersysteem van de kat. Welke behandeling een kat krijgt hangt natuurlijk ook af van de ernst van de symptomen. Antibiotica en oogzalf vormen ( bijna) altijd een onderdeel van de behandeling. Veel katten in Nederland worden tegen niesziekte gevaccineerd. Na een vaccinatie kan de kat nog wel niesziekte krijgen maar de ziekte zal dan licht verlopen. 4.4.5 Astmatische bronchitis Bij deze aandoening van het ademhalingsstelsel zijn de dieren veelal benauwd en hoesten veel. Het is een chronische aandoening waarbij de bronchiën zijn vernauwd. Bij de kat wordt astmatische bronchitis regelmatig gezien. 4.4.6 Longoedeem Bij longoedeem is vocht in de longblaasjes of in het weefsel tussen de longblaasjes aanwezig. Door dit vocht wordt de opname en afgifte van zuurstof en kooldioxide van en naar het bloed bemoeilijkt. Hierdoor krijgt het dier het benauwd. Longoedeem kan veroorzaakt worden door de inademing van giftige gassen maar wordt in de dierenartsenpraktijk vooral bij honden en katten met een hartafwijking gezien. Doordat het bloed uit de bloedvaten in de longen niet goed wordt afgevoerd ontstaat stuwing van deze bloedvaten in de longen. Door deze stuwing zal vocht in het longweefsel achterblijven. 4.4.7 Gescheurd middenrif Zoals in 4.4 al staat genoemd komt een gescheurd middenrif regelmatig voor bij katten die zijn aangereden door een auto. Doordat de scheidingswand tussen de borstholte en de buikholte kapot is kunnen organen uit de buik zoals maag en darmen in de borstkas komen te liggen. De longen hebben minder plaats in de borstkas waardoor het dier benauwd wordt. De dieren hebben een pendelende ademhaling. De behandeling bestaat uit een operatie waarbij alle organen op de juiste plek worden teruggelegd waarna het middenrif wordt gehecht.
24
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdrachten bij hoofdstuk 4 Opdracht 4.1 Benoem alle structuren in onderstaande afbeelding van het ademhalingsapparaat.
25
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
Opdracht 4.2 Maak een tekening van de bronchiaalboom.
26
2012-2013
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Hoofdstuk 5 Circulatieapparaat 5.1 Functie van het circulatieapparaat Het circulatieapparaat voert zuurstof, voedingsstoffen en hormonen naar alle cellen en weefsels in het lichaam. Daarnaast voert het afvalstoffen en kooldioxide uit de lichaamscellen af naar de longen, lever en de nieren. 5.2 Anatomie basis Het circulatieapparaat is opgebouwd uit de volgende structuren: Hart o Hartezakje Slagaders Aders Haarvaatjes 5.2.1 Hart Het hart is opgebouwd uit hartspierweefsel en bestaat uit vier compartimenten. De linker boezem De linker kamer De rechter boezem De rechter kamer Tussen de linkerhelft en de rechterhelft van het hart bevindt zich een gespierde scheidingswand. In deze scheidingswand zit geen opening. Op deze manier is het hart gescheiden in een linker helft en een rechterhelft. De linkerhelft van het hart bestaat dus uit de linker boezem en de linker kamer. Tussen de linker boezem en linker kamer bevindt zich wel een opening die kan worden afgesloten met hartkleppen. De rechterhelft van het hart bestaat uit de rechter boezem en de rechter kamer. Ook deze twee staan via een opening met elkaar in verbinding. Deze opening kan ook worden afgesloten met hartkleppen. In de rechterboezem monden twee grote aders uit. In de linkerboezem mondt de ader afkomstig van de longen uit. In het hart ontspringen ook twee grote bloedvaten, namelijk de grote lichaamsslagader ( de aorta) en de longslagader. De aorta begint bij de linker kamer, de longslagader bij de rechter kamer. De openingen naar de lichaamsslagader en de longslagader kunnen ook afgesloten worden door middel van kleppen. Om het hart zit een zakje, dit zakje wordt het hartezakje genoemd. 5.2.2 Vaten In het lichaam zijn veel bloedvaten aanwezig. Deze bloedvaten hebben een verschillende bouw. De volgende bloedvaten zijn in het lichaam aanwezig: Slagaders Dit zijn de bloedvaten die het bloed vanaf het hart naar andere organen in het lichaam vervoeren. De wand van deze bloedvaten is dik en elastisch. Slagaders vertakken zich in steeds kleinere slagaders. Uiteindelijk vertakken de kleinste slagaders zich in haarvaatjes. Aders Dit zijn de bloedvaten die het bloed vanaf de organen naar het hart vervoeren. De wanden van aders zijn dun. Aders ontstaan als haarvaatjes samenkomen in steeds grotere bloedvaten. 27
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Haarvaatjes Dit zijn de kleinste bloedvaatjes. Zij zijn in alle weefsel in het lichaam aanwezig. Zij bevinden zich tussen slagaders en aders. De wand van de haarvaten is zeer dun. Op deze plek zullen namelijk water, voedingsstoffen, afvalstoffen, zuurstof en kooldioxide de bloedvatwand gaan passeren. Tot slot bevat het lichaam nog een type vat. Dit zijn de lymfevaten. De lymfevaten ontstaan in alle weefsels in het lichaam en voeren daar het overtollige weefselvocht af. De lymfevaten in het lichaam komen uiteindelijk samen in één groot lymfevat dat uitkomt in een grote ader vlak voor het hart. 5.2.3 Bloedstroom door het hart en bloedvaten Het bloed stroomt in één richting door het hart en de bloedvaten. We beginnen bij het bloed dat bij alle weefsels en organen vandaan komt. Dit bloed bevindt zich in de haarvaten in de organen en weefsels. De haarvaten komen uit in grotere vaten, de aders. Het bloed in deze aders bevat weinig zuurstof en veel kooldioxide. In de weefsels en organen is immers zuurstof uit het bloed naar de cellen gegaan en het kooldioxide is uit de cellen naar het bloed getransporteerd. De kleine aders komen via grotere aders uit in twee grote lichaamsaders. Deze twee grote lichaamsaders monden uit in de rechter boezem. Als het hart samentrekt wordt het bloed eerst vanuit de rechter boezem naar de rechter kamer gestuwd. Vanuit de rechter kamer gaat het bloed de longslagader in en wordt naar de longen vervoerd. In de longen vertakt de longslagader zich in kleinere slagaders, die zich vervolgens in haarvaten opsplitsen. Deze haarvaatjes liggen dicht tegen de longblaasjes aan. Nu kan de zuurstof uit de ingeademde lucht in het bloed worden opgenomen. Hiervoor zijn in het bloed natuurlijk de rode bloedcellen aanwezig. Tegelijkertijd wordt kooldioxide aan de longblaasjes afgestaan, zodat dit met de volgende uitademing het lichaam kan verlaten. Het zuurstofrijke bloed in de haarvaatjes in de longen komt in de longaders terecht. Deze komen uiteindelijk uit in de linker boezem. Tijdens een hartslag zal het zuurstofrijke bloed vanuit de linker boezem naar de linker kamer worden gestuwd. Vervolgens wordt het bloed vanuit deze linker kamer in de lichaamsslagader ( aorta) worden gestuwd. De aorta splitst zich in meerdere slagaders. Deze slagaders voeren het zuurstofrijke bloed naar de organen en weefsels in het lichaam. Daar splitsen de kleine slagaders zich in haarvaten. De zuurstof kan nu vanuit de haarvaten naar de cellen van het lichaam. Om ervoor te zorgen dat het bloed niet terugstroomt in de tegenovergestelde richting bevat het circulatieapparaat meerdere kleppen. Bijvoorbeeld de kleppen tussen de boezems en de kamers, maar ook de kleppen bij de ingangen van de lichaamslagader en de longslagader. Verder bevatten de aders in het lichaam ook klepjes die ervoor zorgen dat het bloed één richting op stroomt. In tekeningen wordt zuurstofarm bloed ( bloed dat weinig zuurstof bevat) met een blauwe kleur aangegeven. Het zuurstofrijke bloed ( bloed dat veel zuurstof bevat) heeft een rode kleur.
28
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
5.2.4 Onderzoek Nadat het dier algemeen is onderzocht, kan aanvullend onderzoek voor het circulatieapparaat worden verricht. De volgende onderzoeken worden regelmatig uitgevoerd: ECG Elektrocardiogram. Bij dit onderzoek wordt gekeken naar de “elektrische prikkels” die in het hart aanwezig zijn. Röntgenfoto Bij dit onderzoek kan bijvoorbeeld de grootte van het hart en de ligging van het hart bekeken worden. Echo Met een echo kan ook de wand van het hart in beeld worden gebracht. Uitgebreide echoapparaten kunnen ook de bloedstroom in het hart zichtbaar maken. Bloedonderzoek 5.2.5
Symptomen bij afwijkingen van hart en bloedvaten Bleke slijmvliezen Dieren in shock hebben bleke slijmvliezen. Flauwtes Als er te weinig zuurstofrijk bloed naar de hersenen wordt vervoer kan het dier het bewustzijn verliezen. Hoesten Een hartprobleem kan soms longoedeem veroorzaken. Er is dan vocht in of tussen de longblaasjes aanwezig. Dit kan hoesten veroorzaken. Oedeem Niet alleen longoedeem zoals hierboven vermeld staat, maar ook vochtophopingen elders in het lichaam kunnen bij hartproblemen worden gezien. Bijvoorbeeld vocht in de buik of vochtophopingen onder de huid ( oedeem) Verminderd uithoudingsvermogen Dieren met een hartprobleem zijn eerder moe dan gezonde dieren. Katten kunnen dit lang voor de eigenaar verbergen. Honden worden door de eigenaar uitgelaten. Het valt de eigenaar dan op dat de hond minder energie heeft. Benauwdheid Door een tekort aan zuurstof in de weefsels wordt het dier benauwd.
5.2.6 Compensatie en decompensatie Als bijvoorbeeld een hartklep tussen de linker boezem en de linker kamer niet goed sluit zal er tijdens een hartslag bloed terugstromen van de linker kamer naar de linker boezem. Tijdens iedere hartslag wordt er dus minder bloed rondgepompt. Het hart zal zijn eigen probleem eerst zelf compenseren door vaker samen te trekken. Want als de hartfrequentie omhoog gaat zal er toch genoeg bloed per minuut worden rondgepompt. Als het probleem langer aanhoudt of ernstiger wordt kan het hart de verminderde functie niet meer compenseren door het aantal hartslagen per minuut te verhogen. Vooral in dit stadium ontstaan allerlei symptomen zoals in 5.2.5 staan vermeld. We noemen dit decompensatie van het hart.
29
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
5.2.7 Veel voorkomende hartafwijkingen In de dierenartsenpraktijk worden veel honden en katten met hartproblemen aangeboden voor onderzoek en behandeling. Hartafwijkingen die regelmatig worden gezien zijn: Cardiomyopathie Bij deze hartaandoening functioneert de hartspier niet goed. Er zijn twee verschillende vormen van cardiomyopathie die regelmatig bij de hond en kat worden gezien. o Dikke hartspier Bij de eerste vorm is de hartspier veel te dik. Daardoor is er in het hart bijna geen ruimte meer voor het bloed. Het hart trekt wel goed samen maar omdat er weinig bloed in het hart zit wordt er toch te weinig bloed rondgepompt. Deze vorm van cardiomyopathie wordt vooral bij de kat waargenomen. o Dunne hartspier Bij de tweede vorm is de hartspier veel te dun. Het hart bevat wel veel bloed maar de hartspier is niet krachtig genoeg om dit bloed goed rond te pompen. Deze vorm van cardiomyopathie wordt vooral bij de hond waargenomen. Klepafwijkingen Er zijn meerdere soorten klepafwijkingen bekend. We kunnen deze indelen op de volgende manier. o Vernauwing Als de hartkleppen van vorm veranderen, bijvoorbeeld door een ontsteking kunnen ze de openingen in het hart vernauwen. Vaak zien we dan dat de hartklep knobbelig wordt en meer ruimte inneemt dan een gezonde hartklep. Omdat de opening nauwer is zal het hart meer kracht moeten zetten om het bloed toch verder te pompen. o Lekkage Een ander probleem bij hartkleppen is dat ze soms niet goed sluiten. Tijdens de hartslag trekt het hart samen. De kleppen moeten ervoor zorgen dat het bloed in één richting stroomt. Als de kleppen niet goed sluiten kan er bloed teruglekken. Klepafwijkingen zijn vaak te horen als de dierenarts met de stethoscoop naar het hart luistert. We noemen dit afwijkende geluid een hartruis. Hartworm Hoewel de aandoening in Nederland niet vaak voorkomt zullen we de aandoening toch hier bespreken. Zoals de naam al aangeeft zijn bij deze ziekte uiteindelijk wormen in het hart aanwezig. De ziekte komt veelal voor in gebieden met een warmer klimaat dan Nederland, zoals Curaçao en sommige delen van de Verenigde Staten. Maar ook in vakantielanden zoals Frankrijk en Spanje kan een hond de infectie oplopen. De ziekte wordt overgebracht door muskieten. Wanneer een besmette muskiet een hond bijt komen de piepkleine larven van de hartworm in de hond. Deze larven kruipen door het lichaam van de hond en nestelen zich uiteindelijk in hart en longslagader. Als de wormen volwassen zijn geworden en zich voortplanten komen er weer jonge larfjes in
30
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
het bloed. Wanneer een muskiet een besmette hond bijt, pikt hij deze larven op en kan de besmetting zo doorgeven aan andere honden. Omdat honden uit Nederland meegaan op vakantie naar landen waar hartworm voorkomt kunnen deze dieren later in Nederland klachten krijgen door deze hartworm. Het is daarom heel belangrijk deze honden op vakantie preventief te behandelen tegen hartworm. Hiervoor zijn verschillende medicijnen beschikbaar.
31
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdrachten bij hoofdstuk 5 Opdracht 5.1 Benoem alle structuren in onderstaande afbeelding van de doorsnede van een hart. Geef per compartiment aan in welke richting het bloed stroomt.
32
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdracht 5.2 Benoem alle structuren in onderstaande afbeelding van de bloedsomloop.
33
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdracht 5.3 Zoek op internet een plaatje van de hartziekte “cardiomyopathie”. Plak dit plaatje in de ruimte hieronder.
34
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Hoofdstuk 6 Bloed 6.1 Samenstelling van bloed Bloed bestaat uit cellen en een waterige tussencelstof. De waterige tussencelstof heet bloedplasma. Er zijn 3 soorten bloedcellen: Rode bloedcellen Witte bloedcellen Bloedplaatjes 6.1.1 Rode bloedcellen Rode bloedcellen zijn platte ingedeukte cellen en hebben een rode kleur. Deze rode kleur wordt veroorzaakt door het eiwit hemoglobine dat in de rode bloedcellen aanwezig is. Hemoglobine kan zuurstof en kooldioxide binden. Rode bloedcellen vervoeren zuurstof van de longen naar de organen en weefsels in het lichaam en ze vervoeren het kooldioxide van deze organen en weefsels naar de longen waar dit kooldioxide met de uitademingslucht het lichaam verlaat. Rode bloedcellen hebben geen kern. Ze leven ongeveer 100 dagen. Rode bloedcellen worden in hert beenmerg van platte beenderen (zoals het schouderblad en de bekkenbeenderen) gemaakt. 6.1.2 Witte bloedcellen Witte bloedcellen zijn groter dan de rode bloedcellen. Er zijn verschillende witte bloedcellen in het bloed aanwezig. Deze verschillende cellen zijn te herkennen aan onder andere de kleur en de vorm van kern. Witte bloedcellen hebben een belangrijke functie bij de afweer. Zij kunnen bijvoorbeeld bacteriën en virussen herkennen en uitschakelen. Witte bloedcellen zijn volop in het bloed aanwezig maar kunnen ook door de bloedvatwand “heen kruipen” zodat zij ook in de weefsels micro-organismen kunnen vernietigen. 6.1.3 Bloedplaatjes De bloedplaatjes zijn de kleinste bloedcellen. Zij hebben een functie bij de bloedstolling. 6.1.4 Bloedplasma Het “water” tussen de bloedcellen heet bloedplasma. Het bloedplasma bevat een groot aantal stoffen. Bijvoorbeeld: elektrolyten (zouten) voedingsstoffen afvalstoffen hormonen gassen afweerstoffen stollingsstoffen
35
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
6.2 Taken van het bloed De taken van het bloed zijn: Transport Bloedstolling Afweer 6.2.1 Transport Via de bloedcellen of het bloedplasma worden verschillende stoffen door het lichaam vervoerd. Water Na opname van water uit de dikke darm wordt het water via het bloedplasma naar de verschillende weefsels vervoerd. De nieren zorgen ervoor dat de hoeveelheid water in het lichaam gelijk blijft. Voedingsstoffen Hiertoe behoren bijvoorbeeld glucose, vetzuren, aminozuren, vitaminen en mineralen. Afvalstoffen In de lichaamscellen worden afvalstoffen geproduceerd. Deze afvalstoffen worden via het bloedplasma naar de lever en nieren vervoerd. De lever en nieren hebben een belangrijke functie bij de verwijdering van deze afvalstoffen uit het lichaam. Zuurstof De rode bloedcellen vervoeren zuurstof van de longen naar de verschillende weefsels in het lichaam. Kooldioxide De rode bloedcellen vervoeren kooldioxide van de weefsels in het lichaam naar de longen. Hormonen Hormonen zijn signaalstoffen die worden gemaakt in endocriene klieren. De signaalstoffen zetten verschillende weefsels en orgaan aan tot activiteit. De signaalstoffen bereiken deze weefsels en organen via het bloedplasma. Afvoer warmte In de lichaamscellen wordt bij de stofwisseling warmte geproduceerd. Het lichaam kan warmte afvoeren door bijvoorbeeld de bloedvaten in de huid wijd open te zetten. De warmte uit het bloed wordt zo via de huid aan de buitenlucht afgegeven. 6.2.2 Bloedstolling Bloed bevindt zich in bloedvaten. Als een bloedvat kapot gaat zal het bloed buiten het bloedvat terecht komen, waarna bloedingen en blauwe plekken zichtbaar zijn. Bloedvaten gaan bijvoorbeeld kapot bij ongelukken en vechtpartijen. Dit zijn veelal grotere bloedingen. Daarnaast ontstaan er gedurende de hele dag in de wanden van bloedvaten kleine gaatjes. Door een goed functionerend stollingssysteem in het bloed hebben deze kleine gaatjes geen gevolgen. Als de bloedvatwand kapot is komen er stoffen vrij uit de beschadigde cellen van de bloedvatwand. Deze stoffen zorgen ervoor dat de bloedplaatjes ter plekke samenklonteren en het gaatje als een ”plugje” afdichten. Daarnaast worden de stollingsstoffen in het bloed geactiveerd die een “spinnenweb van draden” vormen waardoor een stolsel ontstaat. 36
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
6.2.3 Afweer De afweer van een dier bestaat uit verschillende onderdelen. Aspecifiek afweer De aspecifieke afweer werkt tegen meerdere micro-organismen ( bijvoorbeeld bacteriën en virussen). Zo houden de huid en slijmvliezen veel microorganismen tegen. Bijvoorbeeld door de talg die zich op de huid bevindt. Ook de meeste witte bloedcellen behoren bij de aspecifieke afweer. Witte bloedcellen kunnen micro-organismen doden en afbreken door middel van fagocytose. Bij fagocytose omsluiten uitstulpingen van de witte bloedcellen bijvoorbeeld een bacterie waarna deze in de witte bloedcel komt te liggen. Specifiek afweer In tegenstelling tot de aspecifieke afweer werkt de specifieke afweer slechts tegen één bacterie of virus. Hiervoor maakt het lichaam gebruik van antilichamen ( antistoffen). Antilichamen zijn eiwitten die gericht zijn tegen één bacterie of virus. Je kunt het vergelijken met een sleutel en slot, er is slechts één combinatie die werkt. Dat betekent dat er in het lichaam veel verschillende soorten antilichamen aanwezig moeten zijn, er zijn immers ook vele bacteriën en virussen die het lichaam kunnen binnendringen. Als het lichaam in contact komt met een bacterie ( of virus) waartegen nog geen antilichamen zijn ( of waarvan de antilichamen na enige tijd weer uit het lichaam zijn verdwenen) zal het lichaam antilichamen tegen deze bacterie gaan maken. Het duurt meestal enige dagen voordat er voldoende antilichamen zijn aangemaakt om de bacterie succesvol te bestrijden. Bij de meeste “onschuldige” bacteriën en virussen is dit geen probleem. Er zijn echter virussen en bacteriën waarbij zo snel ernstige ziekteverschijnselen optreden dat het afweersysteem te laat komt met de antilichamen. Het dier is in korte tijd zo ziek geworden dat de kans groot is dat het dier langdurig ziek zal zijn of zelfs zal komen te overlijden. Door het dier tegen deze agressieve bacteriën en virussen in te enten zorgen we ervoor dat het lichaam al antilichamen klaar heeft ( of sneller klaar heeft) als het dier in contact komt met de ziekteverwekker. Het vaccin ( de inenting) bevat het agressieve virus of bacterie in een dode of verzwakte vorm. Het lichaam wordt dus niet ziek van de vaccinatie, maar maakt wel antilichamen. 6.3 Ziektekunde basis In de dierenartsenpraktijk worden de volgende afwijkingen van het bloed regelmatig bij dieren waargenomen: Bloedarmoede Leucose Allergieën Verlaagde afweer
37
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
6.3.1 Bloedarmoede Als een dier bloedarmoede heeft zijn er te weinig rode bloedcellen in het bloed aanwezig. Hierdoor is het bloed “wateriger”. Bloedarmoede kan veroorzaakt worden door: Te trage aanmaak Rode bloedcellen worden geproduceerd in het beenmerg. De aanmaak van rode bloedcellen kan bijvoorbeeld afgenomen zijn door tumoren in het beenmerg of een tekort aan voedingsstoffen. Te snelle afbraak Rode bloedcellen leven ongeveer 100 dagen. Soms is de levensduur een stuk korter. Zo zijn er parasieten die in de rode bloedcellen kruipen. Het lichaam zal antilichamen maken tegen deze afwijkende rode bloedcellen met parasieten waarna de rode bloedcellen veel eerder worden afgebroken. Bloedverlies Tot slot is een bloedverlies een oorzaak van bloedarmoede. Hierbij kun je denken aan grote bloedingen die uitwendig zichtbaar zijn zoals bij een ongeluk het geval kan zijn, maar ook bijvoorbeeld continu bloedverlies uit de darmwand. 6.3.2 Leucose Bij deze ziekte zijn tumoren in het lichaam aanwezig die uitgaan van witte bloedcellen. Hoewel de witte bloedcellen in het bloed ook kunnen veranderen in tumorcellen worden bij dieren vooral tumoren uitgaande van witte bloedcellen in de weefsels gezien. De leucose bevindt zich dan in bijvoorbeeld de lymfeknopen, de milt of de lever. Bij de kat kan leucose ook veroorzaakt worden door een virus. Dit is het katten leukemie virus, dat afgekort FeLV wordt genoemd. 6.3.3 Allergieën Allergieën ontstaan als het afweersysteem van een dier te heftig reageert op een stof die normaal in de omgeving of voeding aanwezig is. Hierbij ontstaan verschillende symptomen zoals jeuk, ontstekingen of diarree. Inmiddels zijn meerdere allergieën bij dieren bekend: Vlooienallergie Het afweersysteem reageert op het speeksel van de vlo. Voedselallergie Het afweersysteem reageert meestal op eiwitten uit de voeding, bijvoorbeeld rundereiwit. Atopie Het afweersysteem reageert op stoffen in de omgeving zoals huisstofmijt of graspollen. Contactallergie Het afweersysteem reageert op materialen of stoffen die direct in contact komen met de huid of de slijmvliezen. Hierbij kun je denken aan een halsband. Allergie tegen bepaalde medicijnen Door contact met de stof waarop het afweersysteem reageert te voorkomen zullen de symptomen van de allergie verdwijnen. Dit contact vermijden is echter niet altijd mogelijk, denk maar aan graspollen. Er zijn verschillende therapieën beschikbaar om de symptomen van de allergie te verminderen. 38
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
6.3.4 Verlaagde afweer Tot slot de verlaagde afweer. Een verlaagde afweer wordt gezien bij: Jonge dieren Bij jonge dieren is het afweersysteem nog niet optimaal. Jonge dieren zijn daarom gevoeliger voor infecties dan volwassen dieren. Zieke dieren Ook bij ( chronisch) zieke dieren werkt het afweersysteem niet optimaal. Medicatie Sommige medicijnen verlagen de afweer. Een voorbeeld van zo’n medicijn is prednison. Prednison hoort bij de groep corticosteroïden. Corticosteroïden worden gebruikt als ontstekingsremmer, allergieonderdrukker of jeukremmer. Dieren met een verlaagde afweer zijn vatbaar voor allerlei infecties met microorganismen en zullen eerder ziek worden dan een dier met een gezond afweersysteem.
39
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdrachten bij hoofdstuk 6 Opdracht 6.1 Zoek op internet een afbeelding van een rode bloedcel, een witte bloedcel en een bloedplaatje. Plak dit plaatje in de ruimte hieronder.
40
Paraveterinair basis
Hoofdstuk 7
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Het gebit
7.1 Anatomie basis Net als mensen hebben jonge honden, katten, paarden enz. een melkgebit. Dit gebit bevat minder gebitselementen dan het volwassen gebit. Het melkgebit van honden en katten is afwezig bij de geboorte. Als de dieren twee tot acht weken oud zijn komt het melkgebit door. Als het dier ongeveer zeven maanden is, is het melkgebit gewisseld. In het gebit van hond en kat zijn verschillende gebitselementen aanwezig. Natuurlijk kunnen we deze gebitselementen verdelen in tanden en kiezen, maar in de tandheelkunde heeft iedere tand of kies zijn eigen “naam”. Bij het benoemen van de gebitselementen beperken we ons tot één kaakhelft. De kaak is immers symmetrisch. De andere helft ziet er precies hetzelfde uit. We zullen nu het gebit beschrijven waarbij de Nederlandse naam en de Latijnse naam staat vermeld: De snijtanden – incisiva De hoektanden – canini De voorkiezen – premolaren De ware kiezen – molaren Om de juiste snijtand te kunnen benoemen hebben de snijtanden ook allemaal een nummer. Dit geldt ook voor de voorkiezen en de ware kiezen. Een hond heeft in de bovenkaak 3 snijtanden. Als we in het midden beginnen heten deze snijtanden incisivum 1, incisivum 2 en incisivum 3. Om dit korter op te schrijven korten we het woord incisivum ( snijtand) af met een hoofdletter I. Voor het melkgebit gebruiken we kleine letters, bijvoorbeeld “i” voor een melksnijtand. Als we de tanden en kiezen verder naar achteren volgen komen we na de snijtanden bij de hoektand. Iedere kaakhelft heeft één hoektand. Deze heeft daarom geen nummer. Achter de hoektand begint de keizenrij. Eerst komen de voorkiezen ( de premolaren). In de bovenkaak van de hond zijn vier premolaren aanwezig. Ook deze premolaren hebben een letter en een nummer. Van voor naar achteren zien we de premolare 1 (P1), premolare 2 (P2), premolare 3 (P3) en premolare 4 (P4). De kiezen achter P4 zijn de ware kiezen ( molaren). Dit zijn molare 1(M1) en molare 2 (M2). De onderkaak van de volwassen hond bevat 3 snijtanden, 4 premolaren en 3 molaren. Om het aantal tanden en kiezen van een dier overzichtelijk weer te geven wordt de tandformule gebruikt. In de tandformule wordt de halve kaak aangegeven. Boven de streep staan de gebitselementen van de bovenkaak. Onder de streep staan de gebitselementen in de onderkaak. De gebitsformule van de hond: 3I,1C,4P,2M 3I,1C,4P,3M De gebitsformule van de kat:
3I,1C,3P,1M 3I,1C,2P,1M
41
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
De vorm van de schedel heeft grote invloed op de stand van tanden en kiezen. Er zijn vier standen van het gebit: Schaarbeet Dit is de normale stand van het gebit bij hond en kat. De snijtanden van de bovenkaak vallen net voor de snijtanden van de onderkaak. De hoektanden van de onderkaak vallen net voor de hoektanden van de bovenkaak. Tangbeet De snijtanden van de onderkaak en de bovenkaak sluiten precies op elkaar. Bovenbeet De bovenkaak is langer dan de onderkaak. De snijtanden van de onderkaak vallen te ver achter de snijtanden van de bovenkaak. Onderbeet De onderkaak is langer dan de bovenkaak. De snijtanden van de onderkaak vallen voor de snijtanden van de bovenkaak. 7.2 Ziektekunde basis Problemen met het gebit worden veel bij honden en katten gezien. Het grootste probleem is de vorming van tandplak en tandsteen. Iedere dag wordt er een plakkerig laagje tandplak op de tanden en kiezen gevormd. De tandplak bestaat onder andere uit voedselresten en bacteriën. Als deze tandplak niet weg wordt gehaald zal er calcium uit het speeksel en de voeding in de tandplak neerslaan waarna deze hard wordt. We noemen het daarom vanaf dit stadium tandsteen. Tandplak en tandsteen worden eerst dicht langs het tandvlees afgezet. Bacteriën in de tandplak en tandsteen zorgen voor een tandvleesontsteking. Deze tandvleesontsteking kan zich verder uitbreiden langs de wortel waarna de tand of kies los kan komen te zitten. Het is dus belangrijk de tandplak regelmatig te verwijderen. Dit kan door de tanden te poetsen, speciale voeding te geven of bijvoorbeeld kauwmateriaal. Als er tandsteen aanwezig is kan dit alleen goed worden weggehaald met behulp van een gebitsreiniging in de dierenartsenpraktijk. Grote brokken tandsteen worden met een tandsteentang verwijderd. Vervolgens wordt met kleinere tandsteenkrabber het overige tandsteen weggehaald. Met een ultrasoon apparaat worden de laatste restjes tandsteen en tandplak verwijderd waarna het gebit wordt gepolijst. Het polijsten maakt de tanden en kiezen mooi glad, dit voorkomt snelle afzetting van nieuwe tandplak en tandsteen. 7.3 Konijnen en knaagdieren Tanden kiezen van konijnen en cavia’s hebben open wortels, daarom groeien deze tanden en kiezen levenslang. Bij een normale stand van het gebit slijten de gebitselementen van de bovenkaak en de onderkaak elkaar keurig af. Zo worden de tanden en kiezen niet te lang. Als de onderkaak en bovenkaak niet goed bovenop elkaar staan of als de tanden en kiezen scheef staan slijten ze niet goed af. De tanden en/of kiezen worden te lang. Hierdoor kan het dier niet goed meer eten. Te lange tanden worden olifantstanden genoemd. Te lange tanden worden afgeslepen ( of geknipt). Te lange kiezen worden gevijld. Omdat de tanden zeer snel groeien, worden bij de meeste konijnen met olifantstanden de tanden één maal per maand worden afgeslepen.
42
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdrachten bij hoofdstuk 7 Opdracht 7.1 Benoem de gebitselementen in onderstaande afbeelding. Geef vervolgens alle gebitselementen de juiste “cijfer-letter-combinatie”, bijvoorbeeld P4.
43
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdracht 7.2 Zoek op internet een afbeelding van een konijn met olifantstanden. Plak dit plaatje in de ruimte hieronder.
44
Paraveterinair basis
Hoofdstuk 8
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Spijsverteringsstelsel
8.1 Anatomie basis Het spijsverteringsstelsel bestaat uit: Mondholte Keelholte Slokdarm Maag Darmen: o dunne darm o dikke darm Lever Alvleesklier 8.1.1 Mondholte Structuren in de mondholte die belangrijk zijn voor de spijsvertering zijn het gebit en de tong. Het gebit is behandeld in hoofdstuk 7. De tong bevat meerdere smaakpapillen. Hiermee kan het dier de voeding proeven. De tong is verder belangrijk bij de opname van water en voeding. Vooral bij de herkauwer is de tong onmisbaar bij het eten van gras en hooi. 8.1.2 Keelholte Achter in de keelholte bevindt zich het strottenhoofd. Het strottenhoofd en het zachte gehemelte hebben een belangrijke rol tijdens het slikken. Tesamen sluiten zij de luchtweg af als een dier het voedsel doorslikt. Het doorgeslikte voedsel komt in de slokdarm. 8.1.3 Slokdarm De slokdarm is een gespierde buis. Door een goed gecoördineerde samentrekking van de spieren wordt de voedselbrok naar de maag geduwd. 8.1.4 Maag In de maag wordt de voeding gekneed. De maagwand bestaat onder meer uit een spierlaag die regelmatig samentrekt. De maagwand bevat speciale cellen die zoutzuur en enzymen maken. Hiermee worden eiwitten uit de voeding kleiner gemaakt. Om zichzelf tegen het zoutzuur en enzymen te beschermen maakt de maag ook veel slijm. Dit slijm ligt als een dikke slijmlaag op de maagwand. De herkauwers vormen een aparte groep. Herkauwers hebben een voormagencomplex die bestaat uit de pens, de netmaag en de boekmaag. De lebmaag van de herkauwer die achter het voormagencomplex ligt komt overeen met de maag van overige dieren zoals hond, kat en paard. 8.1.5 Darmen De darmen bestaan uit de dunne darm en de dikke darm. In de dunne darm worden de voedingsstoffen afgebroken en door de darmwand opgenomen. Hiervoor zijn verteringssappen nodig uit de lever en de alvleesklier. In de dikke darm wordt veel water uit de ontlasting teruggehaald. Hierdoor krijgt de ontlasting de vorm en consistentie die past bij de diersoort.
45
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
8.1.6 Alvleesklier De alvleesklier maakt verteringssappen. Deze verteringssappen komen via een buisje in de dunne darm. De verteringssappen bevatten enzymen die de vetten, koolhydraten en eiwitten in kleinere stukjes splitsen. Deze kleinere stukjes kunnen door de darmwand worden opgenomen. 8.1.7 Lever In de lever wordt gal geproduceerd. De gal komt via een buisje in de dunne darm terecht. In de dunne darm verdeelt gal het vet uit de voeding in kleine vetbolletjes. Hierdoor kan het vetsplitsende enzym uit de alvleesklier beter op het vet inwerken. Overige functies van de lever zijn: Opslag voedingsstoffen Afbraak van giftige stoffen Omzetting van voedingsstoffen Productie stollingsfactoren Enz. 8.2 Voedingsstoffen De volgende voedingsstoffen die door het spijsverteringsstelsel worden opgenomen zijn in de voeding van dieren aanwezig: Koolhydraten o Bijvoorbeeld zetmeel en suikers Eiwitten o Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren Vetten o Vetten zijn opgebouwd uit glycerol en vetzuren Vitaminen o Vitamine A,D,E en K o Viamine B en C Mineralen o Bijvoorbeeld calcium en ijzer Spore-elementen o Van deze voedingsstof zijn kleine hoeveelheden per dag nodig o Bijvoorbeeld jodium en zink Water
46
Paraveterinair basis
8.3
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Ziektekunde basis
8.3.1 Symptomen bij aandoeningen van het spijsverteringsstelsel In onderstaande tabel staan symptomen vermeld die bij een aandoening van het spijsverteringsstelsel aanwezig kunnen zijn. Stank uit de bek Moeilijk eten of drinken Pijn Oprispingen Speekselen Verlies van tanden Kokhalzen Vaak slikken Verslikken Koliek - buikpijn Obstipatie Geen eetlust Braken
Diarree Koorts Te veel eten Sloomheid Uitdroging Vermagering Doffe vacht Bloedingen Toename buikomvang Hersenverschijnselen – afwijkend gedrag Geelzucht Pu/pd – veel plassen/ veel drinken Slecht uithoudingsvermogen
8.3.2 Onderzoek Na een algemeen onderzoek kan bij dieren met een afwijking van het spijsverteringsstelsel nader onderzoek worden verricht. Voorbeelden van nader onderzoek zijn: Biopt Met een biopt worden enkele cellen of een stukje weefsel verwijderd. De patholoog onderzoek deze cellen of weefsel en kan meestal vaststellen welke ziekte het dier heeft. Echografie Met dit onderzoek kan met behulp van geluidsgolven in de buik worden gekeken. Afwijkingen van bijvoorbeeld de maagwand, lever of darmwand kunnen vastgesteld worden. Endoscopie Met behulp van een kleine camera kan in de maag of in de darmen worden gekeken. Laboratoriumonderzoek o Bloedonderzoek o Onderzoek van ontlasting Kijkoperatie Met behulp van een camera kan in de buik worden gekeken. Proefoperatie Door de buik operatief te openen wordt vastgesteld of er een afwijking in de buik aanwezig is. Röntgenonderzoek Met behulp van röntgenfoto’s kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of een dier een vreemd voorwerp heeft opgegeten. Helaas zijn niet alle vreemde voorwerpen zichtbaar op de röntgenfoto. 8.3.3 Veelvoorkomende aandoeningen van het spijsverteringsstelsel Tumoren in de mondholte Bij honden en katten worden zowel goedaardige als kwaadaardige tumoren in de mondholte gezien. Ontstekingen mondholte 47
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Bijvoorbeeld tandvleesontstekingen Ontsteking lever en galwegen Deze dieren hebben vaak geelzucht. De slijmvliezen hebben een gele kleur. Tumoren lever Ook deze dieren kunnen gele slijmvliezen hebben. Dieren met een levertumor zijn vaak erg ziek. Ontsteking maagslijmvlies Honden en katten met een ontsteking van het maagslijmvlies braken regelmatig. Vreemd voorwerp in maag of darmen Afhankelijk van de plaats van het vreemde voorwerp ( stenen, viskaakjes, speelgoed enz.) zal het dier braken of ernstige buikpijn hebben. Maagtorsie Bij middelgrote en grote hondenrassen kan de maag ( meestal na het eten) draaien. Hierdoor zwelt de maag op als een ballon. Honden met een maagtorsie zijn ernstig ziek. De maag moet snel worden teruggedraaid. Deze aandoening is een spoedgeval waarbij iedere seconde telt. Darmontsteking Honden en katten met een darmontsteking hebben vaak diarree. Megacolon Deze aandoening komt regelmatig bij katten voor. Het laatste deel van de dikke darm is uitgerekt en bevat veel harde ontlasting.
48
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdrachten bij hoofdstuk 8 Opdracht 8.1 Benoem alle structuren in onderstaande afbeelding van het maag-darmkanaal van de hond.
49
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdracht 8.2 Benoem alle structuren in onderstaande afbeelding van het maag-darmkanaal van het konijn.
50
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Hoofdstuk 9 Nieren en urinewegen 9.1 Anatomie basis De anatomie van nieren en urinewegen is nauw verbonden met het geslachtsapparaat. Sommige organen hebben een functie bij beide orgaansystemen bijvoorbeeld de plasbuis die zowel de urine als sperma afvoert. Samen met het geslachtsapparaat worden de nieren en urinewegen het urogenitaalapparaat genoemd. Het urogenitaalapparaat heeft de volgende functies: Verwijderen gifstoffen uit het bloed De nieren verwijderen giftige stoffen uit het bloed. Deze stoffen worden met de urine uit het lichaam verwijder. Handhaven inwendige milieu o Zuur-base balans o Zoutbalans Productie vitamine D Aanmaak hormonen Natuurlijk maken de eierstokken en de testikels geslachtshormonen. De nieren maken ook hormonen, bijvoorbeeld een hormoon dat de vorming van rode bloedcelen stimuleert. Voortplanting 9.1.1 Nieren en urineleiders Zoogdieren hebben twee nieren, een linker en een rechter nier. Nieren zijn boonvormige structuren en zijn donkerbruin van kleur. Als een nier doorgesneden wordt is te zien dat de nier is opgebouwd uit schors en merg. De nierschors ligt aan de buitenkant, het niermerg aan de binnenkant. Het niermerg komt uit bij het nierbekken. Op de plaats van het nierbekken komt een slagader de nier in en een ader de nier uit. De schors van de nier bestaat uit heel veel kleine filtertjes, ongeveer 200.000 tot 400.000 per nier. In deze filtertjes wordt de eerste urine gemaakt. Deze urine is nog niet geschikt om uitgeplast te worden, er zitten namelijk nog allerlei nuttige stoffen in en bevat veel te veel water. Ieder filtertje in de schors sluit aan op een buisje in het niermerg. In deze buisjes worden nuttige stoffen en veel water uit de eerste urine gehaald. Deze buisjes komen uit op grotere buisjes die in het nierbekken uitmonden. De urine in het nierbekken wordt afgevoerd door de urineleider. De urineleiders lopen van de nieren naar de blaas. De urineleiders liggen in een plooi van het buikvlies. 9.1.2 Blaas en plasbuis De blaas is te vergelijken met een ballon. Als de ballon wordt gevuld met water rekt deze uit, als het water uit de ballon stroomt, krijgt de ballon zijn oude vorm weer terug. De blaas ligt vlak voor het bekken. Een volle blaas ligt op de buikbodem verder naar voren dan een lege blaas. De blaas wordt op zijn plaats gehouden door meerdere banden. Hierdoor kan de blaas niet ronddraaien. De inhoud van de blaas hangt natuurlijk af van de grootte van het dier. Een kattenblaas kan ongeveer 60 ml urine bevatten. De blaasuitgang ligt aan de achterkant. De blaasuitgang bevat een spier die getraind kan worden. Zo wordt een dier zindelijk gemaakt. De urine wordt uit de blaas afgevoerd via de plasbuis. De plasbuis wordt ook urinebuis genoemd. 51
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Bij vrouwelijke dieren mondt de plasbuis uit in de vagina. De plasbuis is bij vrouwelijke dieren kort en wijd. Bij mannelijke dieren loopt de plasbuis door de hele penis. De plasbuis is bij mannelijke dieren nauw en lang. 9.1.3 Urineren Als een dier een volle blaas heeft zal de blaaswand uitrekken. Hierdoor worden zintuigcellen in de blaaswand geprikkeld. Vanuit de blaaswand gaat een zenuwsignaal naar het ruggenmerg en de hersenen. Als het moment geschikt is om te plassen zal er een signaal vanuit de hersenen naar de blaas gaan waarna de spieren in de blaas samentrekken. Tegelijkertijd ontspant de spier in de blaashals en stroomt de urine door de plasbuis naar buiten. Om het urineren te bespoedigen worden de buikspieren ook aangespannen. Hierdoor wordt de druk op de blaas vergroot waardoor de urine sneller uit de blaas stroomt. 9.2 Ziektekunde basis In de dierenartsenpraktijk worden dagelijks honden en katten aangeboden met klachten van nieren of urinewegen. Bij deze dieren wordt veel aanvullend onderzoek gedaan waarvan een groot aantal op de dierenartsenpraktijk kan worden uitgevoerd. 9.2.1 Aanvullend onderzoek Urineonderzoek Het urineonderzoek bestaat uit de volgende onderdelen: o Urine-strip Met behulp van een speciaal plastic strookje kan worden vastgesteld of er bloed in de urine aanwezig is, wat de zuurgraad (pH) van de urine is, of er te veel eiwitten in de urine aanwezig zijn enz. o Soortelijk gewicht ( s.g.) Met dit onderzoek wordt vastgesteld of de urine geconcentreerd of waterig is. o Microscopisch onderzoek Met dit onderzoek kunnen bijvoorbeeld kristallen in de urine worden aangetoond. Kristallen zijn de bouwsteentjes van blaasstenen. Bloedonderzoek o Ureum en kreatinine zijn belangrijke stoffen in het bloed die kunnen aangeven of de nieren goed functioneren. Röntgenfoto Met een röntgenfoto kunnen bijvoorbeeld blaasstenen zichtbaar gemaakt worden. Echo Met behulp van geluidsgolven kan in de buik gekeken worden. De anatomie van de nieren en blaas zijn goed te beoordelen. Endoscopie Met een camera wordt in de blaas gekeken. Laparotomie De buik wordt tijdens een operatie geïnspecteerd. Laparoscopie Kijkoperatie waarbij met een kleine camera in de buik wordt gekeken.
52
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
9.2.2 Symptomen In onderstaande tabel staan symptomen die aanwezig kunnen zijn bij dieren die een aandoening hebben van de nieren of afvoerende urinewegen. Te weinig of geen urine Moeizaam plassen Onzindelijk Te vaak plassen Pijnlijk plassen Bloed in urine Afwijkende geur urine
Algemeen ziek zijn Braken Foetor ex ore – afwijkende geur uit de bek Niet drinken Pu/pd – veel plassen/veel drinken Buikpijn
9.2.3 Veelvoorkomende aandoeningen Chronisch nierfalen Deze aandoening wordt veel bij oudere katten en honden gezien. De nieren zijn kleiner en onregelmatig. De nieren worden ook wel “schrompelnieren” genoemd. Soms is duidelijk dat er een andere aandoening deze chronische nierontsteking heeft veroorzaakt, maar veel vaker is de oorzaak onbekend. Honden en katten met chronisch nierfalen hebben meerdere symptomen, enkele voorbeelden zijn: o PU/PD De nieren kunnen de urine niet goed concentreren. Het dier plast veel en drinkt daarom ook veel. o Bloedarmoede De nieren maken te weinig hormoon dat de aanmaak van rode bloedcellen stimuleert. o Vermagering De eetlust is slecht, er worden dus minder voedingsstoffen opgenomen. Daarnaast kan er veel eiwit met de urine het lichaam verlaten. o Uitdroging o Braken Door de ophoping van afvalstoffen in het bloed kan het dier regelmatig braken. Helaas is het niet mogelijk de nieren weer “gezond” te maken. Het is wel mogelijk om met een nierdieet en medicijnen de klachten te verminderen. Hierdoor voelt de kat of hond zich prettiger en wordt de chronische nierziekte afgeremd. Blaasontsteking Een hond of kat met een blaasontsteking zal veel vaker plassen dan normaal het geval is. Het plassen is vaak pijnlijk en de urine bevat veelal bloed. Er zijn meerdere oorzaken van blaasontsteking bekend. o Bacterie Bij de kat wordt de blaasontsteking zelden veroorzaakt door een bacteriële infectie. Bij de hond wordt een blaasontsteking door een bacterie juist veel vaker gezien. o Blaasgruis/blaasstenen Deze oorzaak van blaasontsteking wordt zowel bij de kat als de hond gezien. Er zijn verschillende soorten blaasstenen bekend. In Nederland hebben honden en katten vooral last van struvietstenen en oxalaatstenen. Als een blaassteentje in de plasbuis vast loopt ontstaat een ernstige situatie. De hond of kat kan niet meer plassen omdat het steentje de plasbuis blokkeert. Er wordt in eerste instantie nog steeds urine door de 53
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
nieren geproduceerd. De blaas wordt voller en voller, tot er geen urine meer in past. Nu zullen de urineleiders tussen de nieren en de blaas vol met urine komen te staan. Uiteindelijk kan de nier geen urine meer produceren omdat de urine niet meer wegstroomt uit het nierbekken. In dit stadium hopen afvalstoffen zich op in het bloed van de hond of kat. Uiteindelijk raakt het dier in coma en sterft. De dierenarts zal proberen het steentje in de plasbuis terug te spoelen naar de blaas waarna het dier intensief behandeld zal worden. Om te voorkomen dat weer nieuwe steentjes in de blaas worden gevormd krijgt de hond of kat een speciaal dieet voorgeschreven. Omdat de plasbuis van mannelijke dieren langer en smaller is dan de plasbuis van vrouwelijk dieren wordt de aandoening vooral bij mannelijke dieren gezien. o Oorzaak onbekend Bij de kat zijn nog niet alle oorzaken van blaasontsteking bekend. Er wordt nog veel onderzoek gedaan waarom de ene kat regelmatig blaasontsteking heeft terwijl een andere kat nooit klachten heeft. Zolang de oorzaak nog niet bekend is wordt deze blaasontsteking “idiopathisch” genoemd. Dit betekent letterlijk dat de oorzaak nog onbekend is. Inmiddels is wel bekend dat stress een belangrijke oorzaak is van deze vorm van blaasontsteking. Incontinentie Dieren die incontinent zijn plassen op plaatsen die hier niet voor bedoeld zijn. o Actieve incontinentie Bij deze vorm van incontinentie plast het dier actief. Oorzaken van actieve incontinentie zijn: Gedragsprobleem Katten met stress. Blaasontsteking Dieren met een blaasontsteking kunnen de urine niet goed ophouden. Pu/pd Dieren die een ziekte hebben waarbij pu/pd één van de symptomen is produceren zoveel waterige urine dat de blaas snel vol is. Ze kunnen de urine niet lang ophouden. o Passieve incontinentie Bij deze vorm van incontinentie verliezen de dieren urine, zonder dat ze dit in de gaten hebben. Het valt de eigenaar bijvoorbeeld op dat de hondenmand nat is als de hond heeft geslapen. Aandoening blaasuitgang Als de spier in de blaashals niet sterk genoeg is kan er urine uit de blaas lekken. Dit wordt regelmatig gezien bij grotere teven die gecastreerd zijn. Neurologisch probleem Als de zenuwvoorziening naar de blaas gestoord is kan de spier in de blaashals onvoldoende aangespannen worden waarna urine uit de blaas stroomt. Daarnaast kan de blaas te vol raken zonder dat het dier dat waarneemt. Bij verhoging van druk in de buik, bijvoorbeeld als het dier gaat liggen stroomt de blaas over.
54
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdrachten bij hoofdstuk 9 Opdracht 9.1 Zoek op internet een afbeelding van een doorsnede van een nier. Plak dit plaatje in de ruimte hieronder.
55
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdracht 9.2 Maak een schematische tekening van een buik van een kat met daarin de nieren, de urineleiders, de blaas en de plasbuis.
56
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
Opdracht 9.3 Maak een tekening van een struvietkristal en oxalaatkristal.
57
2012-2013
Paraveterinair basis
Hoofdstuk 10
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Voortplantingsapparaat
10.1 Anatomie basis Zoals in het vorige hoofdstuk staat vermeld vormen het voortplantingsapparaat, ook wel geslachtsapparaat genoemd, en de nieren plus urinewegen samen het urogenitaalapparaat. 10.1.1 Mannelijk geslachtsapparaat Het mannelijk geslachtsapparaat bestaat uit de volgende structuren: 2 testikels De testikels zijn ovaalvormig. Ze liggen bij volwassen zoogdieren in de balzak buiten de buikholte. Bij foetussen en hele jonge dieren bevinden de testikels zich nog in de buikholte. Rond de geboorte zakken de testikels door het lieskanaal af naar de balzak. In de testikels worden zaadcellen gevormd. De optimale temperatuur om gezonde zaadcellen te vormen is ongeveer 35°C. In de buikholte is de temperatuur te hoog, namelijk rond de 38°C. In de balzak is de temperatuur iets lager, daarom dalen de testikels af naar de balzak. In de testikels wordt ook het mannelijk geslachtshormoon testosteron geproduceerd. Dit hormoon zorgt voor de mannelijke uiterlijke lichaamskenmerken, zoals een bredere bouw. Daarnaast activeert testosteron de overige mannelijke geslachtsklieren die hieronder worden genoemd. 2 bijballen Op iedere testikel ligt een bijbal. Deze boonvormige structuren zijn aan de testikels vergroeid met een stevig vlies. De zaadcellen uit de testikels worden in de bijballen opgeslagen. Daarnaast produceren de bijballen stoffen die aan de zaadcellen worden toegevoegd. In de bijballen ondergaan de spermacellen een rijpingsproces. Balzak Zoals hiervoor vermeld zijn de testikels en bijballen gelegen in de balzak. De balzak is bedekt met huid. De balzak van de verschillende mannelijke diersoorten vertoont grote verschillen. Zo is de balzak van de kater behaard, in tegenstelling tot de balzak van de reu die matig behaard en erg gevoelig is. 2 zaadleiders Vanuit de bijbal loopt een dun buisje richting het lieskanaal. Dit buisje heet de zaadleider. Er zijn twee testikels, twee bijballen en daarom ook twee zaadleiders. Via het lieskanaal lopen beide zaadleiders de buik in. Ter hoogte van de blaas buigt de zaadleider naar achteren en mondt bij de blaashals uit in de plasbuis. Via de plasbuis wordt dus urine en sperma afgevoerd. Penis De vorm van de penis is per diersoort verschillend. De penis van de hond bevat een aantal grote zwellichamen. Daarnaast bevat de penis van de reu een botje, het penisbotje. De penis van de kater is kegelvormig en klein. Daarnaast zijn bij de ongecastreerde kater op het oppervlak van het slijmvlies papillen aanwezig waardoor de penis ruw aanvoelt. Prostaat De prostaat ligt rondom de blaashals. De prostaat produceert stoffen die aan de zaadcellen worden toegevoegd. De prostaat ligt bij jonge reuen op de rand van 58
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
het bekken. Bij oudere ( niet gecastreerde) reuen is de prostaat groter en is afgezakt naar de buikbodem. 2 bulbo-urethraal klieren De kat heeft nog twee extra mannelijke geslachtsklieren. Dit zijn de bulbourethraal klieren, ook wel Cowperse klieren genoemd. Ook deze klieren produceren stoffen die aan de zaadcellen worden toegevoegd. 10.1.2 Vrouwelijk geslachtsapparaat Het vrouwelijk geslachtsapparaat bestaat uit de volgende structuren: 2 eierstokken De eierstokken liggen vlak achter de nieren. Het zijn kleine boonvormige orgaantjes. In de eierstokken zijn bij de geboorte al honderden eitjes aanwezig. Voordat zo’n eitje bevrucht kan worden zal het eerst moeten rijpen. Afhankelijk van de diersoort rijpen er per cyclus één tot wel vijftien eitjes. Om een rijp eitje wordt een blaasje gevormd, we noemen dit een follikel. Nadat de eisprong heeft plaats gevonden ontstaat op de plaats van de follikel een geel lichaam. De eierstokken produceren twee hormonen. Welk hormoon wordt geproduceerd hangt af van de fase van de cyclus waarin het dier zich bevindt. Als de eierstok één of meerdere follikels bevat maakt de eierstok het hormoon oestrogeen. Oestrogeen zorgt er onder andere voor dat het vrouwelijke dier verschijnselen van bronstigheid vertoont zoals de loopsheid of krolsheid. Hiermee geeft het vrouwelijke dier aan dat zij vruchtbaar is. Als de eierstok één of meerdere gele lichamen bevat maakt de eierstok het hormoon progesteron. Dit hormoon wordt het zwangerschapshormoon genoemd. 2 eileiders Vanaf de eierstokken naar de baarmoeder lopen de eileider. De eileiders hebben aan de kant van de eierstok een trechtervormige opening waar de eierstok in ligt. Op deze manier worden alle eitjes door de eileider opgevangen en richting de baarmoeder afgevoerd. In de eileider vindt de bevruchting plaats. Baarmoeder De vorm van de baarmoeder is per diersoort verschillend. Dieren met veel nakomelingen per worp hebben twee lange baarmoederhoornen. Dit in tegenstelling tot diersoorten die één nakomeling per worp hebben, bij deze diersoorten zijn de baarmoederhoornen veel korter. De baarmoederhoornen komen uit bij het baarmoederlichaam. De baarmoeder wordt aan de kant van de vagina afgesloten door de baarmoedermond. Deze ligt in de baarmoederhals. Baarmoedermond De baarmoedermond is een stevige structuur die, afhankelijk van de fase van de cyclus, dicht of open is. Tijdens de vruchtbare dagen is baarmoedermond open en natuurlijk tijdens de geboorte. De overige dagen van de cyclus is de baarmoedermond gesloten. Vagina De baarmoedermond komt uit in de vagina. In de vagina mondt ook de plasbuis uit. Bij de teef zijn zwellichamen aanwezig in de vaginawand. Deze zwellichamen liggen als een ring in de vaginawand. Tijdens de paring zwellen deze zwellichamen op nadat de penis van de reu in de vagina is gebracht. Hierdoor kan de penis niet direct uit de vagina worden getrokken. Reuen en teven zijn 15 tot 30 minuten “gekoppeld”. Dat betekent dat de penis vast zit in de vagina, dit bevordert de afvoer van het sperma richting de baarmoeder. 59
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Vulva De uitwendige geslachtsopening van de vrouwelijke dieren heet de vulva. De bouw van de vulva is per diersoort verschillend. De vulva wordt gevormd door twee schaamlippen. Onderin tussen de schaamlippen ligt de clitoris. 10.1.3 Cyclus van vrouwelijke dieren Iedere diersoort heeft een eigen cyclus. Dat betekent dat de lengte van de cyclus enorm kan verschillen. Hier wordt de cyclus van de teef en poes beschreven. De teef De teef is twee maal per jaar loops. Een loopsheid duurt gemiddeld 3 weken. De loopsheid van de teef kan gedurende het hele jaar plaatsvinden. De poes De poes is krols van januari tot september. De lengte van de krolsheid kan sterk variëren. Een eisprong vindt plaats tijdens/na een dekking door een kater. De ruwe penis van de kater prikkelt tijdens de dekking de vaginawand waarna via een reflex de eisprong plaatsvindt. Als een poes gedekt is verdwijnen de verschijnselen van de krolsheid. Indien de poes niet wordt gedekt zullen de verschijnselen van de krolsheid na één tot twee weken verdwijnen. Het is echter mogelijk dat de krolsheid op korte termijn weer terugkomt. De rijpe eitjes in de eierstokken zijn namelijk nog steeds aanwezig. 10.1.4 Voorkomen van loopsheid en krolsheid Veel eigenaren van teven en poezen willen niet dat hun dier loops of krols wordt. Er zijn meerdere mogelijkheden om de loopsheid of krolsheid te voorkomen. Toedienen van hormonen De poezenpil of prikpil bevatten hormonen die de loopsheid of krolsheid voorkomen. Deze hormonen lijken op het hormoon progesteron. Progesteron of vergelijkbare hormonen hebben echter ook een aantal bijwerkingen: o Suikerziekte Alleen bij de teef o Baarmoederontsteking o Schijndracht o Tumoren melkklieren o Vetzucht o Kaalheid en vachtverkleuring injectieplaats o Vruchtbaarheidsproblemen in toekomst o Geboorteproblemen Verwijderen van eierstokken Het verwijderen van de eierstokken is een definitieve oplossing voor het voorkomen van loopsheid of krolsheid. Om dat de eierstokken worden verwijderd wordt deze chirurgische ingreep castratie genoemd. Indien een dier gesteriliseerd wordt, worden de eierstokken niet verwijderd, maar wordt de eileider afgebonden zodat zaadcellen en eicellen niet bij elkaar komen. Bij sterilisatie blijven de actieve eierstokken aanwezig. De poezen en teven worden dus gewoon krols en loops. Omdat de meeste eigenaren dit niet willen en gezien de bijwerkingen van het geproduceerde progesteron tijdens de cyclus zullen bij teven en poezen de eierstokken worden verwijderd. Dit heet dus castratie.
60
Paraveterinair basis
10.2
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Ziektekunde basis
10.2.1
Veelvoorkomende aandoeningen van het geslachtsapparaat bij mannelijke dieren Prostaatvergroting Er zijn meerdere oorzaken voor een vergroting van de prostaat, bijvoorbeeld een prostaatabces of een prostaattumor. Meestal wordt de prostaatvergroting veroorzaakt door toename van het prostaatweefsel ten gevolge van langdurige invloed van testosteron. Deze prostaatvergroting wordt prostaathypertrofie genoemd. Deze aandoening wordt vooral gezien bij oudere reuen die niet zijn gecastreerd. Deze reuen hebben daarom al jarenlang een hoge concentratie testosteron in het bloed waardoor de prostaat in omvang toeneemt. Deze oudere reuen verliezen vaak druppeltjes bloed uit de penis. Het valt de eigenaar op dat er bloederige druppels op de grond en in de hondenmand liggen. Af en toe drukt de vergrote prostaat regen de endeldarm aan waardoor de hond moeilijk kan poepen. Door deze oude reuen te castreren zal het testosteronniveau in het bloed dalen. Na enige tijd zal de prostaat kleiner worden waarna de klachten meestal verdwenen zijn. Voorhuidontsteking Als een reu een voorhuidontsteking heeft druppelt er vaak geel vocht uit de voorhuid. Het slijmvlies van de voorhuid en de penis is te rood. De reu likt vaker aan de penis. Sommige reuen hebben geen last van de voorhuidontsteking. Ook dit probleem wordt veroorzaakt door het hormoon testosteron. Als deze reuen worden gecastreerd verdwijnt de voorhuidontsteking bij de meeste honden. Indien ervoor gekozen wordt de hond niet te castreren kan met een voorhuidcleaner de ontsteking onder controle worden gehouden. Een voorhuidcleaner is een desinfecterende vloeistof waarmee de voorhuid van de reu regelmatig door de eigenaar gespoeld dient te worden.
10.2.2
Veelvoorkomende aandoeningen van het geslachtsapparaat bij vrouwelijke dieren Schijndracht Een schijndrachtige teef vertoont naast afwijkend gedrag meestal zwelling van de melkklieren. Afhankelijk van de ernst van de schijndracht zal de teef nestdrang vertonen en voorwerpen, zoals schoenen en sloffen als pups beschouwen. De zwelling van de melkklieren varieert sterk, sommige teven gaan daadwerkelijk melk produceren. De schijndracht wordt veroorzaakt door een daling van het hormoon progesteron in het bloed. Bij een drachtige teef zal het progesteronniveau in het bloed vlak voor de bevalling dalen, hierdoor zal de teef voorbereidingen treffen voor het nest. Er wordt een nest “gebouwd” en de melkklieren zullen melk gaan produceren. Na de loopsheid is bij iedere teef het progesteronniveau in het bloed hoog. Het maakt dus niet uit of de teef gedekt is, het gele lichaam in de eierstok maakt gedurende enkele weken het hormoon progesteron. Als het progesteronniveau bij deze ( niet drachtige) teven gaat dalen kan de teef deze daling aanvoelen alsof er een nest op komst is. Daarom zullen sommige teven schijnzwanger worden. Baarmoederontsteking Bij de teef en de poes worden verschillende baarmoederontstekingen waargenomen. Zo kan de baarmoederwand cysten bevatten en in de baarmoeder 61
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
zit wat slijm. Een ernstiger vorm is de pyometra waarbij de baarmoeder zeer groot kan zijn en gevuld is met pus. Teven met een pyometra kunnen ernstig ziek zijn. Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de staat van de baarmoedermond. Indien de baarmoedermond open is kan de pus de baarmoeder via de vagina verlaten. Deze teven hebben een vieze uitvloeiing uit de vulva. Als de baarmoedermond gesloten is kan de pus het lichaam niet verlaten. Giftige stoffen uit de pus worden door bloed opgenomen en veroorzaken symptomen zoals braken, veel drinken en geen eetlust. Bij deze teven zal de baarmoeder met spoed operatief verwijderd moeten worden.
62
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdrachten bij hoofdstuk 10 Opdracht 10.1 Benoem alle structuren in onderstaande afbeelding van het geslachtsapparaat van de reu.
63
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdracht 10.2 Benoem alle structuren in onderstaande afbeelding van het geslachtsapparaat van de teef.
64
Paraveterinair basis
Hoofdstuk 11
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Zenuwstelsel
11.1 Anatomie basis Het zenuwstelsel heeft meerdere taken: Het coördineert de werking van organen en weefsels. Het ontvangt prikkels van buitenaf maar ook vanuit het lichaam. Het bevat “de wil” van een dier. En het bevat het geheugen van een dier. Om al deze taken uit te voeren bestaat het zenuwstelsel uit de volgende delen: Het centrale zenuwstelsel Dit deel wordt gevormd door de grote hersenen, de kleine hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg. Het perifere zenuwstelsel Dit deel wordt gevormd door alle zenuwen o De zenuwen die van het centrale zenuwstelsel naar alle organen en weefsels lopen o De zenuwen die van de organen en weefsels naar het centrale zenuwstelsel lopen Er is echter nog een manier om het zenuwstelsel in te delen. Bij deze indeling wordt niet gekeken naar de anatomie maar naar de functie van de verschillende delen van het zenuwstelsel. Willekeurige zenuwstelsel Dit deel van het zenuwstelsel staat onder invloed van de wil. Bijvoorbeeld lopen en eten. Autonome zenuwstelsel Het autonome zenuwstelsel functioneert onafhankelijk van de wil van het dier. Je kunt hierbij denken aan het functioneren van hart, bloedvaten en andere inwendige organen. Zenuwweefsel is opgebouwd uit zeer gespecialiseerde zenuwcellen. Deze cellen hebben aan één zijde een hele lange uitloper die enkele centimeters lang kan zijn. Deze lange uitloper maakt contact met een ander zenuwcel of met een spier. Als er via de uitloper een prikkel naar deze spier wordt gestuurd zal de spier samentrekken. 11.2 Ziektekunde basis We zullen in deze reader twee aandoeningen van het zenuwstelsel bespreken. 11.2.1 Epilepsie Bij deze aandoening heeft een hond of kat regelmatig epileptische aanvallen. Tijdens een epileptische aanval verliest het dier het bewustzijn en krijgt krampen in de spieren. Vaak laten de dieren de plas lopen. Een dergelijke aanval kan heel kort zijn, bijvoorbeeld 20 seconden maar ook een half uur duren. Daarnaast verschilt het per dier hoe vaak een epileptische aanval voorkomt. De ene hond heeft misschien twee aanvallen per jaar terwijl een andere hond wekelijks een epileptische aanval heeft. Iedere epileptische aanval bestaat uit drie fasen: Voortekenen Deze zijn vaak heel subtiel aanwezig. Een eigenaar die zijn hond goed kent ziet bijvoorbeeld dat het dier enige tijd onrustig is en bijvoorbeeld “een andere blik in zijn ogen heeft”.
65
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Aanval De aanval zelf staat hiervoor al beschreven. Het dier verliest het bewustzijn, heeft krampen en laat veelal de urine lopen. “Bijkomen” Het dier ontspant en komt weer bij kennis. Gedurende de eerste seconden/minuten kan het dier nog niet goed zien of horen. Epilepsie kan verschillende oorzaken hebben. Primaire epilepsie Bij deze vorm van epilepsie is er “kortsluiting” in enkele hersencellen. De prikkel die dan ontstaat wordt doorgegeven naar alle andere hersenencellen waarna het dier een epileptische aanval krijgt. Deze vorm van epilepsie wordt al op jonge leeftijd gezien. Secundaire epilepsie Door een andere ziekte of aandoening wordt de hersenfunctie verstoord. Bijvoorbeeld door een hersentumor maar ook bij ernstige leverziekten kunnen epileptische aanvallen voorkomen. Door de leverziekte blijven giftige stoffen in het bloed achter. Als deze stoffen de hersenen bereiken kan epilepsie het gevolg zijn. Bij de behandeling van epilepsie wordt natuurlijk eest gekeken of de epilepsie primair of secundair is. Als namelijk bij secundaire epilepsie de onderliggende ziekte behandeld kan worden zullen de epileptische aanvallen stoppen of verminderen. Blijven de aanvallen aanwezig bij secundaire epilepsie dan zal het dier net als de dieren met primaire epilepsie dagelijks behandeld worden met medicijnen. De medicijnen zorgen ervoor dat de epileptische aanval minder lang duurt en dat de periode tussen twee aanvallen in langer wordt. Een hond die wekelijks een aanval krijgt van 10 minuten zal zeker medicijnen krijgen. In tegenstelling tot de hond die twee maal per jaar een epileptische aanval heeft van 1 minuut, bij deze hond weegt het dagelijks geven van de medicijnen niet op tegen de “last die het dier van de aanval heeft”. Als een dier een epileptische aanval heeft die te lang duurt, krijgt het dier direct medicijnen toegediend. Dit medicijn wordt direct in de bloedbaan ingespoten of wordt rectaal ( een soort zetpil) gegeven. 11.2.2 Hernia nucleus pulposus Deze aandoening wordt ook wel rughernia of nekhernia genoemd, afhankelijk van de plek waar de hernia zich bevindt. Bij een hernia nucleus pulposus is de tussenwervelschijf die zich tussen twee wervels bevindt verplaatst richting het ruggenmerg. Door de plaatselijke druk op het ruggenmerg wordt de functie van de zenuwen verstoord. Er worden bijvoorbeeld geen prikkels doorgegeven van voor naar achteren, maar soms ook niet van achteren naar voren. Dit houdt in dat bijvoorbeeld de spieren van de achterhand niet worden geprikkeld waardoor het dier van achteren verlamd is. Als diepere zenuwvezels ook zijn geraakt zal een pijnprikkel niet meer worden doorgegeven naar de hersenen. Naast de uitval van zenuwen veroorzaakt de hernia nucleus pulposus ook pijn.
66
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdrachten bij hoofdstuk 11 Opdracht 11.1 Leg uit wat het verschil is tussen een anatomische indeling van het zenuwstel en een indeling naar functie van het zenuwstelsel.
67
Paraveterinair basis
Hoofdstuk 12
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Zintuigen
12.1 Anatomie basis In het lichaam zijn de volgende zintuigen aanwezig: Oog Oor o Gehoororgaan o Evenwichtsorgaan Neus Smaakzintuig Huid o Druk en tastzintuigjes o Pijnzintuigjes o Temperatuurzintuigjes In deze reader behandelen we het oog en het oor. 12.2 Het oog Het oog ligt in de oogkas in de schedel. De diepte van de oogkas wordt bepaald door het ras waartoe het dier behoort. Honden met een platte snuit ( de brachycephale rassen) hebben een ondiepe oogkas. Honden met een spitse snuit, zoals de collie, hebben een diepe oogkas. 12.2.1 Anatomie basis oog Het oog bestaat uit de volgende structuren: Oogleden o Bovenste ooglid o Onderste ooglid o 3e ooglid Het derde ooglid is een plooi van het oogslijmvlies. Het derde ooglid bevindt zich in de ooghoek aan de kant van de neus. o Kliertjes In de ooglidrand liggen kleine kliertjes die een vettige substantie afgeven. De ooglidrand krijgt zo een vettig randje waardoor het traanvocht niet over de ooglidrand loopt. Traanklieren Boven het oog en in het 3e ooglid bevinden zich twee traanklieren. Het traanvocht spoelt het oppervlak van het oog de hele dag schoon. Traanbuizen Het traanvocht wordt afgevoerd richting de ooghoek aan de kant van de neus. In de ooglidrand van het bovenste ooglid en het onderste ooglid bevinden zich twee gaatjes. Het traanvocht wordt afgevoerd door deze gaatjes naar de traanbuis. De traanbuis komt uit in de neus. De oogbol De oogbol bestaat uit de volgende structuren: o Het hoornvlies Het hoornvlies vormt samen met de harde oogrok de buitenste laag van het oog. Het hoornvlies is doorzichtig en bevindt zich aan de voorzijde van het oog. o De harde oogrok 68
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
De harde oogrok vormt samen met het hoornvlies de buitenste laag van het oog. De harde oogrok is wit van kleur. o Het vaatvlies De middelste laag van de oogbol is het vaatvlies. Zoals de naam al aangeeft bevat het vaatvlies veel bloedvaten. Daarnaast bevat het vaatvlies ook pigment. o Het netvlies De binnenste laag van de oogbol is het netvlies. Het netvlies bevat de zintuigcellen, de staafjes en de kegeltjes, waarmee het oog lichtprikkels kan opvangen. Lichtprikkels worden omgezet in zenuwprikkels. De zenuwprikkels worden via de oogzenuw naar de hersenen gestuurd. o De iris De iris is een voortzetting van het vaatvlies aan de voorzijde van het oog. In het midden van de iris is een gat aanwezig. Dit gat is de pupil. Spiertjes in de iris kunnen de pupil groter en kleiner maken. Hoe groot de pupil is hangt onder ander af van de hoeveelheid licht die in het oog schijnt. In de felle zon zijn de pupillen klein, in de schemer zijn de pupillen groot. o De lens Achter de iris bevindt zich de lens. De lens is een doorzichtige structuur die lichtstralen kan afbuigen. Hierdoor kan het dier scherp voorwerpen waarnemen. o Glasachtig lichaam Achter de lens bevindt zich het glasachtig lichaam. Het glasachtig lichaam is gevuld met een gelachtige substantie. De oogspieren De oogbol ligt onder andere met spieren vast aan de oogkas. Deze spieren maken het onder andere mogelijk dat de oogbol naar boven, naar beneden, naar links en naar rechts kan worden gedraaid. 12.2.2 Het oogonderzoek Om een oog van een dier goed te onderzoeken zijn een aantal voorwerpen nodig. Daarnaast moet het dier op een speciale manier vastgehouden worden. De houding waarop de dier op tafel wordt gefixeerd is de sfinxhouding. Het dier ligt recht in borstbuikligging op de tafel, de paraveterinair ondersteunt de kop zonder daarbij de stand van de oogleden te veranderen. Hieronder worden een aantal voorwerpen genoemd die gebruikt worden tijdens een oogonderzoek: Ophtalmoscoop Met dit instrument kan ook achter in het oog worden gekeken. Schirmer tear test ( STT) Om de traanproductie te meten worden in het oog kleine langwerpige filterpapiertjes gehangen. Op deze papiertjes is een schaalverdeling in millimeters aanwezig, hierop kan de traanproductie worden afgemeten. Fluorescine test Met behulp van de fluorescine test kunnen twee afwijkingen worden vastgesteld. o Fluorescine kan zich niet vasthechten aan een gezond, intact hoornvlies. Als de buitenste laag van het hoornvlies is beschadigd kan deze kleurstof zich wel hechten. Op deze manier zijn krassen en zweren op het hoornvlies goed zichtbaar.
69
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
o Als fluorescine op de oogbol wordt aangebracht vermengt het zich met traanvocht. Je hebt hiervoor kunnen lezen dat het traanvocht wordt afgevoerd via de traanbuis naar de neus. Als deze traanbuizen goed functioneren zal na enkele seconden het gekleurde traanvocht uit de neus komen. Op deze manier kan vastgesteld worden of het traanvocht goed wordt afgevoerd door de traanbuis. Lidocainedruppels Met deze druppels kan het hoornvlies plaatselijk worden verdoofd. Atropinedruppels Met deze druppels kan de pupil gedurende enige tijd worden verwijd. De dierenarts kan nu makkelijker de binnenkant van het oog onderzoeken. Fysiologisch zoutoplossing Met deze vloeistof wordt het oog schoongespoeld. Graafse pincet Met deze speciale pincet kunnen de oogleden worden opgetild zonder deze te beschadigen. Spleetlampmicroscoop Dit instrument wordt voornamelijk door oogartsen gebruikt. Het oog kan hiermee nauwkeuriger onderzocht worden. Tonometer Met dit instrument kan de druk in het oog worden gemeten. 12.2.3 Ziektekunde basis De volgende afwijkingen worden regelmatig bij dieren waargenomen: Ontsteking oogslijmvlies Als het oogslijmvlies ontstoken heeft het een rode kleur. Dit is goed te zien als het onderooglid iets naar beneden wordt getrokken. Een ontsteking van het oogslijmvlies kan veroorzaakt worden door: o Een virus Bijvoorbeeld door het niesziektevirus. o Een bacterie o Irritatie Bij meerdere hondenrassen komen haren van de neus of oogleden tegen het oog aan waardoor een ontsteking van het oogslijmvlies kan ontstaan. Beschadiging hoornvlies We zien beschadigingen van het hoornvlies bijvoorbeeld als een kat een hond heeft gekrabd en daarbij het hoornvlies heeft geraakt. Hoornvliesbeschadigingen zijn pijnlijk. Ontbreken traanpunten/traanbuisjes Als de traanpunten of traanbuisjes verstopt zijn of zelfs niet aanwezig zijn zal het traanvocht over de ooglidrand heenlopen. Bij deze honden zijn bruine traanstrepen aanwezig in de haren onder het oog. Staar Staar is een aandoening van de lens waarbij de lens troebel is geworden. Soms is deze troebeling licht aanwezig en hebben de pupillen een grijze keur in plaats van zwart. Soms de staar zeer ernstig en is de lens helemaal wit geworden. Afhankelijk van de ernst van de staar is het dier slechtziend tot blind. Lichte staar wordt vaak bij oudere dieren waargenomen. Toch zijn er ook honden die op jonge leeftijd staar ontwikkelen. Daarnaast kan staar het gevolg zijn van andere ( oog)ziekten. Honden met suikerziekte kunnen zeer snel ernstige staar krijgen. 70
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Door de lens te verwijderen kan de hond beter zien. Om goed scherp te kunnen zien heeft het oog echter een lens nodig. Bij dieren worden nog geen kunstlenzen in het oog aangebracht. 12.3 Het oor In het oor is het gehoororgaan en het evenwichtsorgaan aanwezig. 12.3.1 Anatomie basis Het oor is opgebouwd uit: Het uitwendige oor De oorschelp en de uitwendige gehoorgang zijn onderdeel van het uitwendige oor. Het uitwendige oor, dus ook de gehoorgang, is bekleed met huid. De uitwendige gehoorgang loopt tot aan het trommelvlies. Geluidstrillingen worden door de oorschelp opgevangen en via de gehoorgang naar het trommelvlies geleid. Het middenoor Achter het trommelvlies bevindt zich het middenoor. Het middenoor is bekleed met slijmvlies en gevuld met lucht. In het middenoor zijn de gehoorbeentjes aanwezig. De gehoorbeentjes geven de trilling van het trommelvlies door naar het binnenoor. Het binnenoor Het binnenoor bestaat uit het slakkenhuis en het evenwichtsorgaan. Het binnenoor ligt veilig in de schedel. o Het slakkenhuis bestaat uit kanalen die met elkaar in verbinding staan. Hier worden de trillingen die door de gehoorbeentjes naar het binnenoor zijn doorgegeven omgezet in zenuwprikkels. o Het evenwichtsorgaan neemt waar hoe het dier zich in de omgeving bevindt. Rechtop, op de zij, onderste boven enz. 12.3.2 Ooronderzoek Het uitwendige oor en de uitwendige gehoorgang kunnen goed geïnspecteerd worden met behulp van een otoscoop. Met deze “oorkijker” kan tot aan het trommelvlies worden gekeken. Als het oor veel oorsmeer bevat moet het oor eerst worden schoongespoeld. Dit schoonspoelen wordt uitgevoerd met een oorspoelapparaat. 12.3.3 Ziektekunde basis In de dierenartsenpraktijk worden regelmatig dieren aangeboden met één van de volgende aandoeningen: Ontsteking uitwendige gehoorgang Een oorontsteking kan verschillende oorzaken hebben: o Teveel oorsmeer Proppen oorsmeer in de uitwendige gehoorgang kunnen de normale bacterieflora in het oor verstoren. o Bacteriën, schimmels en gisten o Oormijt Deze mijt graaft in de huid van de uitwendige gehoorgang. Deze dieren hebben veel jeuk aan de oren. o Corpora aliena
71
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Vreemde voorwerpen zoals grasaren worden corpora aliena genoemd. Grasaren veroorzaken aanvankelijk pijn en jeuk. Na een paar dagen ontstaat een oorontsteking. Om de gehoorgang goed te kunnen bekijken moet deze eerst worden schoongespoeld met bijvoorbeeld een oorspoelapparaat. Dit is van belang voor het beoordelen van de huid in het oor maar ook voor de behandeling van de oorontsteking. De oorontsteking wordt bijna altijd behandeld met oorzalven. Voordat een zalf in het oor wordt aangebracht moet gecontroleerd zijn of het trommelvlies intact is. Als er een gat in het trommelvlies aanwezig is mogen sommige oorzalven niet worden toegepast. Bloedoor Een bloedoor ontstaat vaak nadat een hond of kat hard met de kop heeft geschud of aan het oor heeft gekrabd. In de oorschelp kan een bloedvaatje kapot gaan, waarna tussen de twee huidlagen van de oorschelp een bloeduitstorting ontstaat. Dit is te voelen als een warm, zacht kussentje. Tumoren oorschelp Bij katten met witte oren worden regelmatig tumoren van de oorschelp waargenomen. Deze tumoren zijn kwaadaardig en ontstaan onder invloed van uvlicht.
72
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdrachten bij hoofdstuk 12
Opdracht 12.1 Benoem alle structuren in het oog in onderstaande afbeelding.
73
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdracht 12.2 Maak een schematische tekening van het uitwendige oor, het middenoor en het binnenoor. Benoem alle onderdelen.
74
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdracht 12.3 Benoem alle structuren in onderstaande afbeelding van de het binnenoor.
75
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdracht 12.3 Zoek op internet een afbeelding van een hondenoog met staar. Plak dit plaatje in de ruimte hieronder.
Opdracht 12.4 Zoek op internet een afbeelding van een oormijt. Plak dit plaatje in de ruimte hieronder.
76
Paraveterinair basis
Hoofdstuk 13
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Endocriene klieren
13.1 Anatomie basis Endocriene klieren zijn organen die hormonen maken. Een hormoon is een signaalstof die door de klier aan het bloed wordt afgegeven. Het bloed vervoert de signaalstof naar het doelorgaan. Het doelorgaan is het orgaan dat reageert op de signaalstof. De werking van de endocriene klieren is nauw verbonden met het zenuwstelsel. Bepaalde delen van de hersenen kunnen endocriene klieren via zenuwsignalen en signaalstoffen aanzetten tot de productie van hormonen. Er zijn in het lichaam meerder endocriene klieren aanwezig. In deze reader zullen we er een aantal bespreken. Hypofyse De hypofyse is een kleine “uitstulping van de hersenen”. De hypofyse staat in nauw contact met de hersenen en wordt hier mede door aangestuurd. Hoewel de hypofyse erg klein is, worden er een aantal belangrijke hormonen geproduceerd. Dit zijn onder andere hormonen die endocriene klieren op andere plaatsen in het lichaam aansturen. Twee voorbeelden van hormonen die door de hypofyse worden gemaakt: o Oxytocine Oxytocine heeft invloed op de baarmoeder en de melkklieren. De spieren in de baarmoeder trekken samen als de concentratie oxytocine in het bloed verhoogd is. Daarom is dit hormoon in hoge concentratie aanwezig bij vrouwelijke dieren tijdens de bevalling. Als er melk in melkklieren wordt geproduceerd ligt deze eerst nog opgeslagen in melkblaasjes. De melk komt pas uit de tepel als het moederdier “de melk heeft laten schieten”. Oxytocine is het hormoon dat de melk uit de melkblaasjes laat komen, waarna het jong de melk bij de moeder kan drinken. De oxytocine komt vrij uit de hypofyse als de huid van de uier wordt aangeraakt of als het uier wordt “gemasseerd”. We kunnen dit zien aan het gedrag van jonge dieren. Lammetjes die melk bij de ooi willen drinken stoten met hun kop enkele malen tegen de uier. Door deze “massage” zal de hypofyse oxytocine loslaten die zeer snel met het bloed naar de uier wordt vervoerd. De oxytocine zal vervolgens de melk uit de melkblaasjes loslaten waarna het lam de melk kan drinken. De eerste dagen na de bevalling zal de oxytocine die vrijkomt tijdens het zogen van de nakomelingen ook de baarmoeder opdracht geven samen te trekken. Deze naweeën zorgen ervoor dat de baarmoeder haar oude vorm en grootte snel terugkrijgt. Hierdoor wordt voorkomen dat vruchtwater en vruchtvliezen in de baarmoeder achterblijven.
77
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
o Groeihormoon Zoals de naam al aangeeft stimuleert dit hormoon de groei. Natuurlijk is groeihormoon in hoge concentratie aanwezig in het bloed van jonge, groeiende dieren. Schildklier De schildklier bevindt zich aan weerszijde van de luchtpijp. De klier bestaat uit 2 lobben die via een klein bruggetje met elkaar in verbinding staan. In de schildklier wordt schildklierhormoon gemaakt dat de stofwisseling reguleert. Schildklierhormoon bevat jodium. Alvleesklier De alvleesklier is V-vormig en ligt tussen de maag en het eerste deel van de dunne darm. De alvleesklier heeft 2 belangrijke functies. o Productie van hormonen. Deze hormonen worden geproduceerd in de eilandjes van Langerhans. Dit zijn groepjes cellen die te midden van het overige alvleesklierweefsel liggen. Het meest bekende hormoon dat door de alvleesklier wordt gemaakt is insuline. Insuline verlaagt het glucosegehalte van het bloed. Deze verlaging wordt onder andere veroorzaakt omdat insuline de opname van glucose in de lichaamscellen mogelijk maakt. o Productie van verteringssappen. Deze sappen worden via een buisje naar de dunne darm afgevoerd. Dit gedeelte van de alvleesklier hoort niet bij de endocriene klieren maar bij het spijsverteringsstelsel. 13.2 Ziektekunde basis Een gestoorde functie van de endocriene klieren heeft tot gevolg dat meerdere organen en weefsels niet goed functioneren. Er zijn twee storingen van de functie van endocriene klieren bekend: Hypofunctie Als een klier te weinig hormonen aanmaakt noemen we dat hypofunctie. Hyperfunctie Als een klier te veel hormoon aanmaakt noemen we dat hyperfunctie. Waarom een klier te weinig of te veel hormoon aanmaakt kan verschillende oorzaken hebben, bijvoorbeeld ontsteking of een tumor van de endocriene klier. Hieronder worden enkele voorbeelden genoemd. 13.2.1 Te weinig groeihormoon Als een dier te weinig groeihormoon maakt zal het dier niet groeien. Jonge honden hebben dan op de leeftijd van 1 jaar nog steeds het uiterlijk van een pup. Bij volwassen dieren ontstaan kale plekken in de vacht door een tekort aan groeihormoon.
78
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
13.2.2 Te weinig insuline Deze aandoening wordt regelmatig bij honden en katten gediagnosticeerd. De alvleesklier maakt te weinig insuline waardoor de glucoseconcentratie in het bloed stijgt. Deze aandoening heet diabetes mellitus, ook wel suikerziekte genoemd. De symptomen van diabetes mellitus zijn: Polydipsie/polyurie Veel eten en toch gewichtsverlies Als de suikerziekte niet wordt behandeld kunnen uiteindelijk de symptomen verergeren. Deze dieren willen uiteindelijk niet meer eten, braken regelmatig, drogen uit en raken uiteindelijk in coma. Ook wordt bij honden regelmatig de oogziekte “staar” gezien. De dieren worden behandeld met insuline-injecties. Deze injecties worden door de eigenaar thuis twee maal per dag aan de hond of kat toegediend. Het is belangrijk dat het dier op de juiste tijden te eten krijgt. De hond krijgt twee maal daags te eten, tegelijk met de insuline-injectie. De kat eet minimaal vier maal per dag, waarvan twee maal tegelijk met de insuline-injectie. De eigenaar moet altijd alert zijn op verschijnselen van hypoglycemie. Dit is een te laag suikergehalte van het bloed. Als het dier niet goed eet, braakt of een dag erg actief is kan door de toegediende insuline-injecties juist een te laag suikergehalte in het bloed ontstaan. Deze honden en katten worden sloom, suf en lopen wankel op de poten. Indien het dier niet snel suiker krijgt toegediend ( bijvoorbeeld druivensuiker) kan het dier in coma raken. 13.2.3 Te veel schildklierhormoon Bij oudere katten ontstaat soms een goedaardig tumortje in de schildklier. Deze tumor maakt veel schildklierhormoon. De stofwisseling wordt hierdoor verhoogd. De kat eet heel veel, maar wordt toch erg mager. Daarnaast drinkt de kat veel en vertoont vaak onrustig gedrag. Nadat de diagnose is gesteld kan de kat op verschillende manieren worden behandeld: Operatie De afwijkende schildklier wordt verwijderd. Medicijnen Medicijnen die de productie van het schildklierhormoon afremmen. Radioactief jodium Omdat schildklierhormoon jodium bevat zal het radioactieve jodium dat de kat krijgt toegediend in de schildklier ophopen. Daar maakt het radioactieve jodium het tumorweefsel kapot. Deze behandeling kan slechts op enkele plekken in Nederland worden uitgevoerd.
79
Paraveterinair basis
Anatomie en ziektekunde basis
2012-2013
Opdrachten bij hoofdstuk 13
Opdracht 13.1 Maak een overzichtelijk schema over de productie, afgifte en werking van oxytocine.
Opdracht 13.2 Bij welke dieren wordt de volgende aandoening regelmatig gediagnosticeerd? a. Te snel werkende schildklier b. Te traag werkende schildklier c. Diabetes mellitus
80