Analyse jeugdconsul 2012 Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel – professionals aan zet
Juni 2013
2
Analyse jeugdconsul 2012
Inhoud
Inleiding
4
Kwantitatieve analyse 2012
6
Kwalitatieve analyse 2012
18
Aanbeveling
28
Bijlage 1: overzicht casuistiek 2012
30
Analyse jeugdconsul 2012
3
1
4
Analyse jeugdconsul 2012
Inleiding Voor u ligt de analyse van de jeugdconsul van de gemeente Rotterdam 2012. In 2012 zijn honderd casussen onder de aandacht van de jeugdconsul gebracht. Dat is veertig casussen minder dan in 2011. Deze daling sluit aan bij het beeld dat de DOSA’s, CJG’s en andere hulpverlenende instellingen er steeds beter in slagen om problemen in hulpverleningstrajecten op eigen kracht op te lossen. Men weet elkaar sneller te vinden en lost problemen eerder op. Daardoor is opschaling minder vaak nodig. Zoals uit de kwantitatieve analyse (hoofdstuk 2) blijkt, springt er bij de consultaties en opschalingen in 2012 een aantal onderwerpen uit. Dit zijn: ●● problematiek van jongeren / ouders die hulpverleningsresistent zijn ●● onvoldoende slagkracht bij professionals ●● gebrekkige informatiedeling, vaak in combinatie met onvoldoende regievoering In de kwalitatieve analyse (hoofdstuk 3) wordt hier nader op ingegaan. In 2012 ging de gemeenteraad akkoord met het voorstel om het jeugdconsulaat onder te brengen bij het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam. Eind 2012 kreeg deze inbedding zijn beslag en heb ik de taken van de jeugdconsul overgenomen. Ik word daarbij ondersteund door een staf van twee personen, die het eerste aanspreekpunt zijn voor opschalingen en consultaties. Zie ook de website www.rotterdam.nl/jeugdconsul. In veel casussen gaat het goed. Toch laat de casuïstiek in 2012 opnieuw zien dat op het gebied van professionaliteit en professionalisering nog steeds terrein te winnen valt. Daarom is het goed om te weten dat de oude IKWactielijn ‘professionals aan zet, versterken van de uitvoering’ opgenomen is in de ontwikkelagenda 2012 – 2015 met betrekking tot de decentralisatie van de jeugdzorg. Informatiedeling en regievoering zijn, zeker bij complexe hulpverleningstrajecten, van groot belang. Goede casusregie (en wanneer nodig procesregie) moeten ertoe leiden dat hulpverlening op elkaar wordt afgestemd. Maar ook dat de jongere en zijn ouders de doelen helder hebben en dat duidelijk is wie zij moeten benaderen als er onduidelijkheden zijn. Als de casus ondanks casus- en/of procesregie alsnog stagneert, kan worden opgeschaald naar de jeugdconsul. De voorbereidingen voor de transitie van de jeugdzorg zijn nog steeds in volle gang. De belangrijkste winst zal, ook in de toekomst, echter uit het professionele handelen van hulpverleners moeten komen. Nog meer dan het geval was, moet hulp gericht worden op zelfredzaamheid. En waar mogelijk met gebruik van het netwerk van de cliënt(en). Als dit niet kan, moet passende hulp geboden worden. Niet te zwaar maar ook niet te licht. Dat alles vraagt om professionals die dicht bij de mensen in de wijk durven te staan en ervoor gaan. Soms door op de handen te blijven zitten. Soms door een stapje sneller te lopen. Soms dingen laten gebeuren, soms doorpakken. Verbetering van professionaliteit is de weg naar (nog) meer hulpverleningskwaliteit. I.M. Bakker Jeugdconsul Analyse jeugdconsul 2012
5
2
Kwantitatieve analyse 2012 Aantallen casuïstiek
In 2012 zijn in totaal honderd casussen onder de aandacht van de jeugdconsul gebracht. Dit betekent een daling van bijna 29 procent ten opzichte van 2011. Toen werd 140 keer opgeschaald naar de jeugdconsul. Van de honderd meldingen aan de jeugdconsul, ging het 28 keer om een interventie en 72 keer om een consultatie (zie tabel 1). In het geval van consultatie geeft de jeugdconsul advies of denkt zij mee met professionals in het veld. Bij een interventie is sprake van actieve bemoeienis van de jeugdconsul.
6
Analyse jeugdconsul 2012
Hier gaat het vaak om het tot stand brengen van informatiedeling, het uitzetten van een gezamenlijk gedragen koers of daadwerkelijke doorzettingsmacht. Het gaat nadrukkelijk om interventies gericht op het proces van hulpverlening. Tabel 1: Aan de jeugdconsul voorgelegde casuïstiek
Jaar
Totaal casussen
Interventie casussen*
Consultatie casussen**
2008
106
61
45
2009
159
80
79
2010
145
65
80
2011
140
46
94
2012
100
28
72
* interventie = actieve bemoeienis ** consultatie = advies, meedenken Figuur 1 maakt het verloop van de casuïstiek van 2008 tot en met 2012 zichtbaar. Figuur 1: Verloop casuïstiek over de jaren 180 160 140
Totaal casuïstiek
Aantallen casuïstiek
120 100
Consultaties casussen
80 60
Interventies casussen
40 20 0 2008
2009
2010
2011
2012
Jaartal
Vanaf 2010 nam het aantal consultaties toe en daalde het aantal interventies. In 2010 ging het in 55 procent van de casussen om een consultatie. In 2011 steeg dit percentage naar 67 procent en in 2012 naar 72 procent van het totaal aantal casussen. Figuur 2 maakt dit verloop door de jaren heen zichtbaar.
Analyse jeugdconsul 2012
7
Figuur 2: Percentages consultaties - interventies van totale casuïstiek
100% 90% 80% Percentages
70% 60%
Interventie casussen Consultatie casussen
50% 40% 30% 20% 10% 0% 2008
2009
2010
2011
2012
Jaartal
Casuïstiek voorgaande jaren
Naast de honderd aangemelde casussen in 2012, was de jeugdconsul op 1 januari 2012 ook actief betrokken bij acht casussen uit voorgaande jaren (zeven uit 2011 en één uit 2010). Zie tabel 2. Tabel 2: Casuïstiek voorgaande jaren
Casuïstiek 2012 Doorlopende casuïstiek uit voorgaande jaren
8
(Op)nieuw binnengekomen in 2012
100
Totaal
108
Afgesloten / afgeschaald in 2012
101
Doorlopend in 2013
7
De honderd casussen die in 2012 onder de aandacht van de jeugdconsul zijn gebracht, zijn niet allemaal uniek. In 2012 zijn negen casussen, die in voorgaande jaren al behandeld en afgesloten waren, opnieuw bij de jeugdconsul aangemeld. Deze casussen zijn in de berekening van het totaal aantal casussen over 2012 dus dubbel (en in twee gevallen zelfs driedubbel) geteld. Zie tabel 3. Daarnaast zijn er 15 casussen voorgelegd, die in voorgaande jaren al eerder onder de aandacht van de jeugdconsul zijn gebracht. De jeugdconsul schaalde deze casussen in de periode 2009 tot en met 2011 af. Maar in 2012 werd toch opnieuw advies of actieve bemoeienis van de jeugdconsul gevraagd.
8
Analyse jeugdconsul 2012
Tabel 3: Casuïstiek meerdere keren aangemeld
Aantallen casuïstiek uit voorgaande jaren opnieuw aangemeld in 2012 Uit 2009
3
Uit 2010
3
Uit 2011
9
Totaal
15
Uit 2012
9
Totaal
24
Onderzoeken naar aanleiding van bijzondere gebeurtenissen
In 2012 is een aantal onderzoeken uitgevoerd, dan wel afgerond, naar aanleiding van bijzondere gebeurtenissen. Twee onderzoeken zijn uitgevoerd. Eén naar aanleiding van een vermissing van een tien dagen oude baby en één naar aanleiding van het overlijden van een peuter. Bij de betreffende zaken waren op het moment van het incident verschillende zorg- en hulpverlenende instanties betrokken. In het vierde kwartaal van 2012 is een onderzoek gestart naar aanleiding van een incident op een basisschool.
Melders casuïstiek
In 2012 is het merendeel van de honderd casussen bij de jeugdconsul binnengekomen via opschaling of consultatie vanuit DOSA / GOSA / ROSA (27 casussen), via de bestuurlijke lijn van burgemeester en wethouders (26 casussen) en via ouders / verzorgers (16 casussen). Zie tabel 4.
Analyse jeugdconsul 2012
9
Tabel 4: Casuïstiek geclassificeerd naar melder
Melder
Jaartal 2012
2011
2010
2009
2008
Wethouder / burgemeester
26
39
21
29
41
Ander politiek kanaal
4
4
4
4
9
DOSA / GOSA / ROSA
27
54
34
58
18
CJG
4
1
2
1
-
LZN / LTHG
-
1
2
3
-
GGD
2
5
7
3
3
Bureau Jeugdzorg
4
4
6
5
2
William Schrikker Groep
2
3
-
-
-
Leger des Heils
1
-
-
-
-
Raad vd Kinderbescherming
-
-
-
2
-
Overige (hulpverlenings) instanties
7
12
14
14
10
Politie / justitie
1
-
4
3
2
Ouders / verzorgers / familie
16
10
8
9
5
Onderwijs / leerplicht
2
4
23
9
9
Stadsmarinier
1
-
1
3
4
Reclassering Nederland
-
-
-
1
-
Veiligheidshuis
2
-
8
11
-
Vanuit media
-
-
4
-
-
Anders
1
3
7
4
3
Totaal
100
140
145
159
106
Casuïstiek via opschalingsmodel DOSA / GOSA / ROSA
In 2011 werd 39 procent van de totale casuïstiek vanuit DOSA / GOSA / ROSA opgeschaald naar de jeugdconsul. In 2010 gebeurde dat nog in 23 procent van de totale casuïstiek. Zie tabel 4. Van de 27 opgeschaalde casussen via DOSA / GOSA / ROSA ging het 26 keer om een consultatiecasus en één keer om een interventiecasus. Een DOSA-regisseur schaalde 25 casussen op binnen de gemeente Rotterdam. In twee casussen schaalde een GOSA / ROSA-regisseur uit één van de omliggende gemeenten op. Zie tabel 5.
10
Analyse jeugdconsul 2012
Tabel 5: Casuïstiek via DOSA / GOSA / ROSA
Melder
Totaal
Interventie
Consultatie
DOSA
25
1
24
GOSA / ROSA
2
-
2
Totaal
27
1
26
Casuïstiek via wethouder / burgemeester
Via de bestuurlijke lijn van burgemeester en wethouder zijn in totaal 26 casussen binnengekomen. Via deze bestuurlijke lijn hebben 22 ouders hun zorgen kenbaar gemaakt en om hulp gevraagd. De andere casussen die bij het bestuur zijn binnengekomen, zijn aangemeld door raadsleden (twee casussen), een deelgemeentebestuur en een schooldirecteur. Van deze 26 casussen, hebben er 15 geleid tot een interventie en 11 tot een consultatie. In 13 van de 26 casussen die via de wethouder of burgemeester bij de jeugdconsul terecht kwamen, betrof het casussen die betrekking hadden op klachten van ouders over diverse (jeugdzorg)instanties. Zie tabel 6. Tabel 6: Thema’s problematiek in casuïstiek via burgemeester / wethouder
Thema’s problematiek
Aantal casussen
Klacht BJZ / div. jeugdzorginstanties / politie
13
(Plaatsings)problematiek jeugdzorginstelling / speciaal onderwijs
3
Huisvesting / schulden / (dreiging) huisuitzetting
3
Huiselijk geweld
1
Zorgen eigen kinderen
3
Zorgen verwaarlozing niet eigen kinderen
1
Zorgen veiligheid kinderen n.a.v. incident
2
Totaal
26
Naast de 22 casussen via de bestuurlijke lijn van ouders, zijn er ook 16 ouders / verzorgers en/of familie die zichzelf hebben gemeld bij de jeugdconsul met een hulpvraag. In 2012 heeft de jeugdconsul in totaal 38 casussen van ouders in behandeling genomen.
Analyse jeugdconsul 2012
11
Geografische herkomst gezinnen
In de casuïstiek wordt vastgelegd of en in welke deelgemeente binnen Rotterdam het betreffende gezin of jongere woont op het moment dat de casus wordt opgeschaald. De verdeling van gezinnen over Rotterdam wordt zichtbaar in tabel 7. De kinderen en jongeren wonen in de meeste gevallen nog bij hun ouders. Als kinderen zijn ondergebracht in een pleeggezin, bij familie, in een opvanginstelling of in een andere woonvoorziening, wordt de (deel)gemeente geregistreerd waar de kinderen verblijven. De meeste zaken van gezinnen en jongeren kreeg de jeugdconsul in 2012 uit de deelgemeenten Charlois, Feijenoord, Hoogvliet, IJsselmonde en Prins Alexander. Zie tabel 7. Dit beeld is ten opzichte van 2011 niet veranderd. Niet alle zaken worden via de DOSA van de betreffende deelgemeente onder de aandacht gebracht van de jeugdconsul. Burgers en organisaties in de zorg- en hulpverlening benaderen de jeugdconsul ook rechtstreeks. De zaken waarvan de verblijfplaats van gezinnen en jongeren onbekend is, zijn consultatiecasussen. Daarvan was het niet noodzakelijk om verdere gegevens vast te leggen.
Tabel 7: Casuïstiek geclassificeerd naar (deel)gemeente
Periode Deelgemeente 2012
2011
2010
2009
2008
Centrum
1
6
5
8
4
Charlois
9
11
13
16
8
Delfshaven
5
7
17
15
16
Feijenoord
11
17
21
17
19
Hillegersberg-Schiebroek
6
10
5
5
2
Hoek van Holland
-
2
5
1
2
Hoogvliet
8
11
6
17
6
IJsselmonde
13
14
9
10
8
Kralingen-Crooswijk
4
7
5
7
5
Noord
5
7
5
11
9
Overschie
1
2
2
1
2
Pernis
-
-
1
2
-
12
8
19
13
6
Rozenburg *
-
1
-
-
-
Onbekend / geen vaste woon-/ verblijfplaats Rotterdam
8
15
15
8
6
Stadsregio
13
16
10
25
10
Buiten regio
4
6
7
3
3
100
140
145
159
106
Prins Alexander
Totaal
* per 18 maart 2010 deelgemeente van Rotterdam
12
Analyse jeugdconsul 2012
Inhoudelijke analyse casuïstiek
De inhoudelijke analyse van de casuïstiek die in 2012 is voorgelegd aan de jeugdconsul, is gebaseerd op honderd casussen. Per casus is geanalyseerd op welke leefgebieden de problematiek in het gezin betrekking heeft, welke hulpverleningspartijen bij het gezin betrokken zijn en op welke thema’s het hulpverleningsproces stagneert. Een schematisch overzicht van deze casuïstiek is als bijlage 1 bij deze rapportage gevoegd.
Analyse leefgebieden
Figuur 3 geeft aan op welke leefgebieden er problemen waren in de betreffende gezinnen. Casussen kunnen op meerdere leefgebieden tegelijk scoren, aangezien het vaak om multiprobleemgezinnen gaat. De leefgebieden zijn gebaseerd op de negen leefgebieden die de DOSA-methodiek hanteert. Hieraan is het criterium illegaliteit / verblijfsstatus toegevoegd. In het overzicht valt op dat in 2012 de problematiek overwegend betrekking had op opvoeding (gezin) en gezondheid. Vergeleken met 2011 valt op dat sprake is van een sterke daling in problematiek op de leefgebieden. Een uitzondering hierop is het leefgebied financiën (zie tabel 8).
Figuur 3: Problematiek op leefgebieden
Opvoeding (gezin) 72
Gezondheid
53
Soc. omgeving
Leefgebieden
41
Scholing
38
Financiën
36 34
Huisvesting
31
Politie / justitie
18
Vrije tijd
15 3
0
Werk 20
40
60
80
Illegaliteit / verblijfsstatus
Aantal keren in cases
Analyse jeugdconsul 2012
13
Tabel 8: Problematiek op leefgebieden als percentage van totale casuïstiek Leefgebieden
% casuïstiek in 2012
% casuïstiek in 2011
% casuïstiek in 2010
% casuïstiek in 2009
% casuïstiek in 2008
Opvoeding (gezin)
72
83
91
98
86
Gezondheid
53
76
69
84
79
Sociale omgeving
41
71
56
70
40
Huisvesting
34
50
37
50
33
Scholing
38
49
57
44
50
Politie / justitie
31
45
46
47
51
Financiën
36
35
32
38
33
Vrijetijdsbesteding
18
31
24
34
23
Werk
15
23
23
10
7
Illegaliteit / verblijfsstatus
3
2
7
8
10
Analyse betrokken instanties
Figuur 4 is een overzicht van de instanties die betrokken zijn bij naar de jeugdconsul opgeschaalde casuïstiek. Bij 52 van de in totaal honderd casussen is Bureau Jeugdzorg betrokken. Het gaat hier om betrokkenheid vanuit de jeugdbescherming, jeugdreclassering, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en vanuit het vrijwillige kader (de Toegang). Vergeleken met 2011 valt in de top tien van betrokken instanties op, dat deze instanties relatief minder vaak betrokken zijn in casussen. Een uitzondering vormen de residentiële voorzieningen. Zie tabel 9. Figuur 4: Betrokken instanties Bureau Jeugdzorg (JB/JR/AMK/toegang) Raad vd Kinderbescherming Politie/justitie
52 29
21 19 17 15 14
(Jeugd) GGZ-instelling
32
Residentiële (jeugd) zorgvoorziening
25 25
FJP/STEK/TriviumL (gezins-, jeugd- en opvoedhulp) JOS (Leerplicht/Jongerenloket) GGD (LTHG/ASHG/LZN/KIZ) Sozawe Centrum voor Jeugd en Gezin
10 9 8
1
0
William Schrikker Groep (JB/JR) Centrum voor Dienstverlening
4 3
Stichting MEE Veiligheidshuis 10
20
30
40
Aantal keren in cases
14
Analyse jeugdconsul 2012
50
60
Reclassering Nederland Leger des Heils (JB/JR/MCR)
Tabel 9: Betrokken instanties als percentage van totale casuïstiek
Betrokken instanties
% casuïstiek in 2012
% casuïstiek in 2011
% casuïstiek in 2010
Bureau Jeugdzorg
52
66
63
Raad vd Kinderbescherming
32
46
41
Politie / justitie
29
50
53
(jeugd) GGZ-instelling
25
35
34
Residentiële (jeugd)zorgvoorziening
25
25
18
Gezins / jeugd/opvoedhulp
21
31
38
JOS (Leerplicht/JoLo)
19
38
38
GGD
17
26
-
SoZaWe
15
16
23
CJG
14
23
23
William Schrikker Groep
10
8
9
Centrum voor Dienstverlening
9
-
-
St MEE
8
-
-
Veiligheidshuis
4
6
12
Reclassering Nederland
3
4
2
Leger des Heils
1
6
-
Analyse jeugdconsul 2012
15
Aantallen betrokken instanties per gezin
Bij een gezin zijn vaak meerdere partijen betrokken. Dit hoeft niet per se knelpunten op te leveren. Bij multiprobleemgezinnen is het meestal noodzakelijk dat problematiek op verschillende leefgebieden wordt aangepakt door verschillende professionals, vanuit diverse disciplines. Als meerdere partijen betrokken zijn bij een en hetzelfde gezin, is het van belang dat ze van elkaar weten dát ze betrokken zijn, dat ze het eens zijn over de probleemstelling en de oplossingsrichting en daar ook naar handelen. Het is van belang dat zij werken vanuit de gedachte ‘één kind, één gezin, één plan en één regisseur’. Tabel 10 maakt duidelijk hoeveel partijen betrokken zijn bij de naar de jeugdconsul opgeschaalde casussen. Dit zijn niet alleen de betrokken partijen op het moment van opschaling. Het zijn ook partijen die in de periode voorafgaand aan en na de opschaling betrokken zijn geweest of zijn geraakt. Tabel 10: Aantal betrokken partijen per casus
Aantal betrokken partijen betrokken bij een gezin / jongere
Aantal casussen 2012
2011
2010
1
6
3
.
2
18
2
9
3
10
7
2
4
6
3
.
<5
29
48
50
5
4
9
3
6 - 10
19
44
42
> 10
-
7
8
onbekend
8
17
31
100
140
145
Totaal
Bovenstaande tabel maakt zichtbaar dat in 73 procent van de casuïstiek sprake was van vijf of minder betrokken partijen bij één gezin of jongere. Dit is een significante stijging ten opzichte van 2011. Toen was 51 procent van de casuïstiek van vijf of minder partijen betrokken bij één gezin / jongere. Daarnaast was in 2012 in ongeveer 19 procent van de casuïstiek sprake van betrokkenheid van zes tot tien partijen. Een daling dus ten opzichte van 2011 en 2010 van ruim 30 procent. Dit betekent echter niet dat deze partijen allemaal op hetzelfde moment betrokken waren bij het gezin. Het betreft ook partijen die elkaar afgewisseld hebben. In 2012 was er geen casus met meer dan tien betrokken partijen.
16
Analyse jeugdconsul 2012
Analyse functioneren systeem
Met het systeem van zorg- en hulpverlening aan multiprobleemgezinnen bedoelen we alle partijen die een rol spelen in de zorg- en hulpverlening aan deze gezinnen en jongeren. De gezamenlijke opgave van de partijen is om het systeem zodanig te laten functioneren dat de zorg- en hulpverlening aan gezinnen optimaal is. In de casussen die worden opgeschaald naar de jeugdconsul functioneert het systeem niet optimaal. De honderd casussen scoren op een aantal vooraf gedefinieerde thema’s, waarop het systeem niet goed functioneerde op het moment van de opschaling. Een casus kan op meerdere thema’s tegelijk scoren. Het thema financieel knelpunt is in 2012 nieuw toegevoegd. In drie casussen stagneerde de zorg- en hulpverlening doordat onvoldoende financiële middelen op het moment van opschalen beschikbaar waren voor het door laten lopen van een hulpverleningstraject (één casus). Of voor de opvang van het betreffende gezin of kind (twee casussen). In de casussen die in 2012 werden aangemeld, liggen de knelpunten in het functioneren van het systeem vooral op de thema’s problematiek rondom hulpverleningsresistente jongeren / ouders, onvoldoende slagkracht bij professionals en gebrekkige informatiedeling. Zie figuur 5. Ook in 2011 vormden deze thema’s de top drie van knelpunten in het functioneren van het systeem. Figuur 5: Functioneren systeem
Hulpverleningsresistente jongeren / ouders Onvoldoende slagkracht Gebrekkige informatiedeling
29 28
Klacht instantie jeugdzorgveld
27 17
Niet-pluis gevoel
Thema's
14
Onvoldoende regievoering
13 9
Wachtlijst problematiek
7 5
Gering ketenbesef
4
Niet (tijdig) opschalen
3
0
5
10
15
20
Aantal keren in cases
25
30
35
Trage hulpverlening Financieel knelpunt
Analyse jeugdconsul 2012
17
3
Kwalitatieve analyse 2012 In dit hoofdstuk werken we de knelpunten uit die uit de kwantitatieve analyse naar voren kwamen. Aan de hand van casussen die in 2012 binnen kwamen, maken we duidelijk hoe die problematiek er in concrete casussen uitziet. Net als in voorgaande jaren moeten we deze kwalitatieve analyse van een kanttekening voorzien. De jeugdconsul heeft de opdracht crisissituaties in de hulpverlening aan jongeren en gezinnen op te lossen en stagnerende zorgtrajecten weer in beweging te krijgen. Met de casuïstiek die onder de aandacht van de jeugdconsul wordt gebracht, is dus altijd iets aan de hand. De aanbevelingen die op basis van deze casuïstiek worden gedaan, kunnen daarmee gemakkelijk een vertekend beeld opleveren over het functioneren van het systeem van zorg- en hulpverlening. Daar gaan meer casussen om dan de honderd die in 2012 onder de aandacht van de jeugdconsul zijn gebracht.
18
Analyse jeugdconsul 2012
Zoals uit de kwantitatieve analyse 2012 blijkt, springt een aantal onderwerpen eruit. Dit zijn: ●● ●● ●●
hulpverleningsresistente jongeren / ouder(s) onvoldoende slagkracht bij professionals gebrekkige informatiedeling, vaak in combinatie met onvoldoende regievoering
Geen onbekende onderwerpen; in de analyse van 2011 zijn deze thema’s ook benoemd en nader uitgewerkt. Daarover in de conclusie en aanbevelingen meer. In de volgende hoofdstukken gaan we, mede aan de hand van voorbeelden uit de casuïstiek, nader op deze aspecten in.
1. Hulpverleningsresistente jongeren / ouder(s). In 2012 was in 29 cases sprake van jongeren / ouder(s) die resistent waren voor hulpverlening. Resistent moet in dit kader worden opgevat als niet ontvankelijk voor hulpverlening. Dat gedrag manifesteert zich overigens niet alleen bij gezinnen die al jaren lang met hulpverlening te maken hebben. Het komt ook voor dat gezinnen hulpverlening vanaf de start tegenhouden of tegenwerken. In een aantal gevallen blijkt pas na verloop van tijd dat bij ouders sprake is van een verstandelijke beperking. Ouders overzien daardoor (de mogelijke impact van) problemen niet. Zij onderkennen daarom ook de noodzaak van hulpverlening niet. Vaak ontstaat daardoor een enorme tegenstelling tussen de werkelijkheid van betrokkene zelf en die van hulpverleners. Voor de buitenwereld is de hulpweigering dan ook vaak niet te plaatsen. Casus: niet - willende ouder In juli 2012 benadert een DOSA-regisseur het jeugdconsulaat met een adviesvraag over een gezin. Een moeder en haar vier kinderen dreigen uit huis te worden gezet in verband met forse huurschulden. Daarnaast zijn er zorgen over de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen. Twee kinderen hebben een laag IQ. Reden waarom Stichting MEE betrokken is bij het gezin. De DOSA-regisseur heeft een gezinscoach in het gezin ingezet. De moeder weigert de geboden hulp en ondersteuning. Omdat de zorgen om de kinderen groot zijn, doen de gezinscoach en MEE een AMK-melding. BJZ (vrijwillig kader) raakt betrokken bij dit gezin. BJZ acht hulp bij opvoedingsondersteuning wel noodzakelijk. Verschillende instanties (school, DOSA, BJZ) proberen meerdere keren om hulpverlening in te zetten, maar de moeder accepteert geen hulp. Zij komt afspraken niet na en laat hulpverleners niet binnen. Als het al tot een gesprek komt, ontkent zij dat er sprake is van een probleem. Het jeugdconsulaat adviseert DOSA om -
naast pogingen om de moeder te blijven bereiken - de casus via BJZ aan te melden bij de Raad voor de Kinderbescherming. Er volgt een raadsmelding en –onderzoek, waarna alle vier kinderen onder toezicht worden gesteld. De beschermingsmaatregel biedt hulpverleners een stok achter de deur om de moeder toch hulp te laten accepteren. Casus: niet-willende ouder / psychiatrischeen verslavingsproblematiek Een moeder woont sinds 2009 in een woonvorm van het CvD in Rotterdam. Haar dochter van drieënhalf jaar is uit huis geplaatst. De moeder wil haar dochter graag terug, maar wordt daarin naar haar mening belemmerd door BJZ en het CvD waar zij verblijft. Zij ondersteunen haar niet bij het krijgen van zelfstandige huisvesting. De moeder schrijft daarover een klacht aan de burgemeester. Het jeugdconsulaat neemt contact op met BJZ en het CvD. Uit dit contact blijkt dat bij de moeder meerdere problemen spelen. Er is sprake van forse psychischeen verslavingsproblematiek. Haar dochter is drie jaar geleden, op verzoek van de moeder zelf, bij haar vader geplaatst. De moeder was zwaar depressief en had geen huisvesting. Volgens BJZ en het CvD had de moeder al jaren hulpverlening. Zij hield zich echter niet aan de regels en kwam haar afspraken niet na. Zij heeft meerdere kansen gekregen en verspeeld. De moeder weigert psychiatrische hulp. Recent is een verzoek voor uitbreiding van de bezoekregeling door de rechter afgewezen in verband met haar gedrag. Het CvD begeleidt haar wel naar zelfstandig wonen, maar zij komt haar afspraken niet na en gooit telkens haar eigen glazen in. De psychiatrische problemen van de moeder zijn zelfs zo ernstig, dat BJZ overweegt om de rechter te vragen haar uit het ouderlijk gezag te ontheffen. De moeder kreeg in reactie op haar klacht dan ook het dringende advies om mee te werken aan de hulpverlening. Er zijn ook gezinnen waar al jarenlang sprake is van hulpverlening maar waar de toestand niet verandert, omdat ouders problemen ontkennen of weigeren aan te pakken. Het (tijdelijk) uit huis plaatsen van kinderen lost daar vaak niets aan op. Als de problemen ook niet zodanig ernstig zijn dat permanente uithuisplaatsing en/ of gezagsbeperkende beschermingsmaatregelen aan de orde zijn, zie je in dat soort gezinnen vaak een zich repeterend patroon. Uithuisplaatsing – terug naar huis – uithuisplaatsing – terug naar huis. Ouders blijven de uithuisplaatsingen vaak aanvechten en gebruiken elk lichtpuntje om aan te geven dat de kinderen naar hun mening wel weer naar huis kunnen. De gezinsvoogdijinstelling kan dat patroon wel tegengaan, maar dat vraagt wel dat alle betrokken partijen en instellingen op één lijn zitten over de te volgen koers. Onderstaande casus laat zien wat de consequenties zijn als dat niet lukt. Analyse jeugdconsul 2012
19
Casus: niet-willende ouder betrokken partijen niet op één lijn In een gezin is al jarenlang sprake van hulpverlening. Het rendement daarvan is echter zeer beperkt. De moeder staat niet open voor hulpverlening en blijkt in de praktijk zeer moeilijk leerbaar. De vijf kinderen van het gezin worden eind 2009 uit huis geplaatst. Nadat de uithuisplaatsing van de twee oudste kinderen al eerder was beëindigd, wordt in 2012 ook de uithuisplaatsing van de overige drie kinderen beëindigd. In de fase voorafgaand aan die beëindiging wordt de jeugdconsul door één van de betrokken partijen (opnieuw) bij de casus betrokken, omdat de samenwerking tussen de verschillende partijen naar mening van deze partij niet naar tevredenheid verloopt. Uit het door de jeugdconsul daarop georganiseerde overleg blijkt dat de instellingen - waar de uit huis geplaatste kinderen verblijven - onvoldoende helder voor ogen hebben wat de overwegingen zijn die de koers van de gezinsvoogdij-instelling bepalen. De jeugdconsul en de gezinsvoogdijinstelling lichten die koers uitgebreid toe. Daarbij wordt het belang van gezamenlijk optreden nadrukkelijk onderstreept. Dit om het risico op een herhaling van zetten te voorkomen. Dit doel wordt deels bereikt. In 2012 slaagt de moeder erin de kinderrechter te overtuigen dat zij de zorg voor de drie kinderen, die op dat moment nog uit huis geplaatst zijn, aankan. De gezinsvoogdij-instelling adviseert negatief, maar de kinderrechter besluit de uithuisplaatsingen te beëindigen, omdat onvoldoende hard kan worden gemaakt dat het thuis niet zal lukken. De daarover door de moeder en hulpverleners gepresenteerde beelden verschillen daarvoor teveel van elkaar. Enige tijd later beëindigt de rechter ook de ondertoezichtstellingen, omdat die naar mening van de rechter geen toegevoegde waarde meer hebben. Afgezet tegen de problemen die speelden toen de kinderen uit huis geplaatst werden, is er niet veel aan de situatie verbeterd. De kinderen zijn inmiddels ouder en daardoor op een aantal aspecten weerbaarder en minder kwetsbaar. Ondanks dat, zal het gezin volgens de hulpverleners langjarig stut en steun nodig hebben om te voorkomen dat het opnieuw tot ondertoezichtstelling(en) en/of uithuisplaatsing(en) komt. In de praktijk blijkt het dus niet eenvoudig om iedereen tijdens een meerjarig traject op één lijn te houden. Wisselingen in gezinsvoogden en hulpverleners vormen daarin kwetsbare momenten. Ook het strak regisseren van een casus, waarbij de ‘beleidsvrije ruimte’ van hulpverleners in meer of mindere mate wordt beperkt, draagt risico’s in zich. Als er daardoor namelijk geen goed contact met het gezin tot stand komt, levert dat weer andere problemen en dilemma’s op.
20
Analyse jeugdconsul 2012
Een heel andere invalshoek om naar dit type casuïstiek te kijken is die van een kosten- en batenanalyse. Uit een doorberekening van de hiervoor geschetste casus is gebleken dat de kosten van het (tijdelijk) uit huis plaatsen van kinderen zeer hoog zijn. Het rendement van die investering is bij dit type gezinnen zeer beperkt. Dat leidt tot de vraag of voor hetzelfde of minder geld niet hetzelfde of meer rendement behaald kan worden. Zo kunnen we bijvoorbeeld - als de problematiek in het gezin dat toelaat - nog nadrukkelijker kijken of met het bieden van langjarige ondersteuning (tot de kinderen 18 jaar of ouder zijn) voor minder geld niet meer rendement te behalen valt. De noodzakelijke ondersteuning kan daarbij - afhankelijk van wat er in het gezin precies speelt variëren van intensieve huishoudelijke hulp tot intensieve opvoedondersteuning. De kosten van deze vorm van ondersteuning en zorg zijn naar verwachting (ook bij intensieve thuisbegeleiding) lager dan de kosten van het uit huis plaatsen van de kinderen. De volgende casus laat weer een andere vorm van hulpweigering zien, die overigens gelukkig minder vaak voorkomt. Casus: gezin duikt onder – onvindbaar voor instanties en hulpverlening Een alleenstaande moeder heeft vier kinderen, waarvan drie kinderen minderjarig zijn. Zij is wegens grote huurschulden uit de woning gezet. De moeder heeft met haar kinderen een noodwoning vanuit de gemeente toegewezen gekregen. AMK meldt het gezin aan bij DOSA. Het gezin heeft problemen op de leefgebieden scholing, financiën en huisvesting. De grootste zorg betreft de schoolgang van de kinderen. De moeder moet meewerken aan hulpverlening anders wordt haar zaak teruggegeven aan het AMK. DOSA zet een gezinscoach in. De moeder weigert mee te werken aan hulpverlening. Zij wil geen bewindvoerder accepteren en komt afspraken niet na. Opnieuw is er sprake van veel schoolverzuim bij de kinderen. De moeder legt de schuld van haar problemen buiten zichzelf. Voor de betrokken partijen (DOSA, gezinscoach, SoZaWe, Leerplicht, Stedelijke zorg) is duidelijk dat de moeder door haar houding en gedrag, de kinderen beperkt in hun ontwikkeling en niet zorgt of kan zorgen voor een stabiele en veilige thuissituatie. Deze partijen zijn van mening dat de moeder onderzocht moet worden. De zaak wordt teruggegeven aan het AMK, waarna het wordt doorgezet naar de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens het lopend onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming verdwijnt de moeder met haar drie minderjarige kinderen uit beeld van de hulpverlening. Door de DOSA-regisseur en de jeugdcoördinator van politie wordt veel ondernomen om de verblijfplaats van het gezin te achterhalen. Familie en de vader van de kinderen worden benaderd.
Ook de vader van de kinderen weet niet waar moeder met kinderen naar toe is. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert ondertoezichtstelling van de kinderen. De DOSA-regisseur vraagt advies aan de jeugdconsul over deze casus. De jeugdconsul geeft aan dat vader (of DOSA) de kinderen als vermist kan aangeven, zodat ze gesignaleerd staan in de politiesystemen. Als de kinderen daarnaast nog in Nederland staan ingeschreven, zijn ze leerplichtig en kan ook via die route geprobeerd worden om de kinderen gesignaleerd te krijgen. Enige tijd later neemt de advocaat van moeder contact op met de politie en meldt dat de instanties zich geen zorgen hoeven te maken over welzijn, gezondheid en veiligheid van de kinderen. Het zou goed gaan met de moeder en kinderen. DOSA meldt daarna aan de jeugdconsul dat de kinderen waren uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). De leerplichtroute is hierdoor niet meer mogelijk. Bij de GBA is een signalering geplaatst dat als de kinderen weer worden ingeschreven, de instanties hierover worden geïnformeerd. Niet mee willen werken aan hulpverlening komt dus in vele vormen voor. Zeker als sprake is van een nauwelijks te verklaren weigering om hulp te aanvaarden, moeten we rekening houden met een mogelijke verstandelijke beperking. Die beperking hoeft in het dagelijkse leven overigens niet meteen zichtbaar te zijn. Mensen hebben geleerd ermee om te gaan en kunnen zich - met name verbaal - vaak prima redden. Op sleutelmomenten (overgang 18- naar 18+) is het van groot belang te zorgen dat jongeren, die afwijzend staan tegenover hulpverlening, niet verder in de problemen komen, omdat ze de weg in de wereld van uitkering, scholing en werk niet weten te vinden. Dat is niet eenvoudig, zeker niet als jongeren hulpverlening niet (meer) zien zitten. Toch moet informatie die bij diverse instanties en instellingen over de betreffende jongere aanwezig is, optimaal gebruikt kunnen worden. Zo kan hij, op moment dat hij wel voor hulp openstaat, goed geholpen worden. Op dat gebied zijn zeker nog verdere stappen mogelijk.
Analyse jeugdconsul 2012
21
2. Onvoldoende slagkracht bij professionals Het thema ‘onvoldoende slagkracht bij professionals’ is eerder in jaaranalyses van de jeugdconsul aan de orde gesteld. In de jaaranalyse 2011 is ‘onvoldoende slagkracht’ als volgt getypeerd: ‘…onvoldoende daadkracht, wilskracht, doorzettingsvermogen en energie vanuit professionals in de uitvoering van trajecten in gezinnen en met jongeren. Het gaat om nét dat ene stapje harder lopen als het in een traject soms niet zo gemakkelijk verloopt. Over de grenzen van je eigen organisatie heen durven kijken. Je niet zomaar bij een situatie neerleggen. Tot het uiterste gaan. Al deze acties kunnen worden samengevat onder de noemer professionaliteit. Waarmee je weer uitkomt op de gedachte: die éne professional die het verschil kan maken’ Ook in 2012 zijn meerdere casussen bij de jeugdconsul neergelegd waar dit thema speelde. Casus: onvoldoende slagkracht bij plaatsingsproblematiek De gezinsvoogd van een 12-jarig meisje benadert de jeugdconsul over plaatsingsproblemen van haar pupil. Volgens de gezinsvoogdij-instelling komt de plaatsing van het meisje in gevaar omdat een andere instelling - die de betreffende pupil behandelt - gedane toezeggingen niet nakomt. Bij het meisje is sprake van gedragsproblematiek (o.a. ADHD en een hechtingsstoornis). Het meisje heeft eerder op diverse residentiële jeugdzorginstellingen verbleven, maar behoeft wegens haar hechtingsproblematiek een verblijfssetting waar zij een behandeling kan krijgen. Betrokken partijen in deze casus zijn het erover eens dat het meisje eigenlijk in een GGZ-instelling geplaatst moet worden. Daar kan zij in een stabiele en veilige omgeving behandeld worden. Ter overbrugging is het meisje echter geplaatst bij een residentiële jeugdzorginstelling, met daaraan gekoppeld ambulante behandeling door een GGZ-instelling. Afspraak was dat het meisje vervolgens geplaatst zou worden bij deze GGZ-instelling. De overbruggingsperiode loopt echter ten einde en de GGZ-instelling geeft aan dat zij het meisje niet kunnen plaatsen. Reden is dat het meisje langdurige behandeling nodig heeft en geen baat zal hebben bij een kortdurende behandeling. De gezinsvoogdij-instelling geeft aan dat zij al een aantal andere residentiële GGZ-instellingen heeft benaderd om het meisje alsnog voor het einde van de week geplaatst te krijgen. Dit heeft echter niet tot resultaat geleid. De jeugdconsul adviseert de gezinsvoogd om: • •
22
haar teamleider/manager contact op te laten nemen met de teammanager van de GGZ-instelling om de zaak nogmaals te bespreken opties voor plaatsing buiten de regio onderzoeken Analyse jeugdconsul 2012
Vervolgens koppelt de manager van de gezinsvoogd terug aan de jeugdconsul dat de GGZ-instelling niet erg meewerkend is en de week daarop een psychiater beschikbaar heeft om mee te denken over alternatieven plekken. De contacten met andere residentiële instellingen buiten de regio heeft weinig opgeleverd. Deze instellingen bieden hetzelfde als de GGZ-instelling in onze regio en plaatsing op korte termijn is niet mogelijk. Iedereen wijst naar elkaar en niemand neemt echt zijn verantwoordelijkheid. De jeugdconsul legt vervolgens op directieniveau contact met de jeugdzorginstelling waar het meisje verblijft. Het probleem wordt geschetst, waarna die instelling toezegt om op directieniveau met de GGZ-instelling die het meisje behandeld, in contact te treden. Beide partijen komen er vervolgens snel uit en de plaatsing van het meisje kan worden gecontinueerd. Het IQ van het meisje wordt onderzocht om te kijken of sprake is van een verstandelijke beperking. Op basis van die uitkomsten wordt een vervolgkoers bepaald. Uit deze casus blijkt dat partijen soms te lang op uitvoerend niveau blijven hangen en een casus daardoor stagneert. Het gebrek aan slagkracht manifesteert zich hier in het achterblijven van opschaling naar directieniveau. Dat patroon is niet nieuw. Dat is de reden dat de jeugdconsul bij opschaling ook altijd nagaat of betrokkene ook maximaal binnen zijn eigen organisatie opschaalt. Als dit niet het geval is, en de urgentie van de casus dat toelaat, wordt eerst ingezet op interne opschaling. In de hiervoor geschetste casus leek dit overigens het geval te zijn. Uiteindelijk bleek bij de instelling niet op het juiste niveau contact gelegd te zijn. Ook onderstaande casuïstiek laat zien dat een zaak te lang op uitvoerend niveau blijft hangen. De mogelijkheden die in de organisatie zelf voorhanden zijn om te escaleren, zijn niet gebruikt. Casus: onvoldoende slagkracht – interne opschaling Een jongere van 15 jaar gaat niet naar school. Het lukt de gezinsvoogd niet de thuiszittende leerling op een school geplaatst te krijgen. Daarnaast is de gezinsvoogd ook niet tevreden over de wijze waarop zij door de leerplichtambtenaar geholpen wordt. Uit het consultatiegesprek blijkt echter dat de casus bij de gezinsvoogdij-instelling intern niet is opgeschaald. Er heeft dus ook nog geen interventie vanuit een hoger niveau plaatsgevonden om de zaak in beweging te krijgen. De jeugdconsul schetst de mogelijkheden die er zijn. Bijvoorbeeld contact leggen met teamleider bij Leerplicht en – indien nodig – contact tussen directie BJZ en directie Jeugd en Onderwijs van de gemeente Rotterdam. Zij geeft aan dat die mogelijkheden naar haar mening eerst benut moeten worden om beweging in de casus te krijgen.
Ook onderstaande casus laat zien dat de mogelijkheden die instanties zelf hebben om een casus weer in beweging te krijgen niet maximaal gebruikt worden. Organisaties hebben daarnaast ook geen helder beeld bij wie – voordat opgeschaald wordt naar de jeugdconsul – zij ook kunnen aankloppen om een casus weer in beweging te krijgen. Casus: onvoldoende slagkracht – gering ketenbesef Een meisje zit met een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing sinds vier weken in een crisisopvang. De gezinsvoogdij-instelling heeft moeite om een vervolgplek te vinden. Daarom is het meisje, na afloop van de crisisplaatsing, weer naar huis gegaan. Dat is echter zeer ongewenst, omdat het thuis niet goed gaat. De gezinsvoogdij-instelling vraagt advies aan de jeugdconsul. De jeugdconsul adviseert om op directieniveau het gesprek aan te gaan met opvanginstellingen en tegelijkertijd DOSA te vragen om - samen met de gezinsvoogdij-instelling - te zoeken naar extra ondersteuning in de thuissituatie, ter overbrugging naar een opvangplek voor het meisje. Casus: onvoldoende slagkracht – zoeken naar oplossing De moeder van een gezin is een aantal jaren geleden overleden. Daarna namen vooral bij de school de zorgen om de vader en zijn twee zoons toe. De jongens verzuimden veelvuldig en er waren aanwijzingen van kindermishandeling (onvoldoende zorg en voeding, fysiek geweld) door vader. Bij de jongens was daarnaast sprake van complexe gedragsproblematiek.
In 2011 is de jeugdconsul actief betrokken geweest bij deze casus vanwege de zorgen om de veiligheid van de twee jongens. Sinds medio 2011 staan de kinderen onder toezicht van BJZ. De casus is na de ondertoezichtstelling afgeschaald naar de DOSA-regisseur. In 2012 benadert de DOSA-regisseur de jeugdconsul over deze casus. BJZ wil Multi Systeem Therapie (hierna: MST) inzetten in het gezin als alternatief voor uithuisplaatsing van de jongens. Bij MST vindt de behandeling van de jongeren plaats in de thuissituatie in nauwe samenwerking met de ouders. Omdat vader nauwelijks Nederlands spreekt is een tolk nodig. MST heeft echter geen budget om langer dan twee weken met een tolkentelefoon te werken. BJZ legt de vraag om verdere financiering neer bij DOSA. DOSA zit op dat moment met een Kernpuntcoach in het gezin. Deze coach spreekt de taal van het gezin. Deze coach zal stoppen, zodra MST van start gaat. DOSA vraagt de jeugdconsul om advies. De jeugdconsul geeft aan dat MST naar haar mening bij BJZ moet aankloppen om de financiering van een tolk opgelost te krijgen. Als dat niet snel kan of niet mogelijk blijkt te zijn, kan DOSA overwegen de Kernpuntcoach in te zetten om te tolken in het gezin. Zoals de casussen laten zien gaat het bij gebrek aan slagkracht dus vaak niet om hele grote of wereldschokkende zaken en lijken ze vaak redelijk eenvoudig op te lossen. Het zijn echter wel zaken die een funeste uitwerking kunnen hebben voor de start of het verloop van een hulpverleningstraject als ze niet opgelost worden.
Analyse jeugdconsul 2012
23
3. Gebrekkige informatiedeling In complexere zaken zijn informatiedeling en regievoering essentieel om tot sluitende hulpverlening te komen. Die informatiedeling (vaak in samenhang met onvoldoende regievoering) mag dan ook niet van toeval afhangen, maar moet geborgd zijn in de manier van werken. Rotterdam heeft sinds 2009 per deelgemeente werkafspraken gemaakt om hulp zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen: de Staal+ afspraken. Zorgcoördinatie draagt bij aan effectievere en snellere hulp en sluitende zorg aan mensen met multiproblematiek. Zorg wordt afgestemd, signalen worden eerder gedeeld, voortgang scherp bewaakt en waar nodig wordt ingegrepen om te realiseren dat de juiste zorg wordt geboden. In (de stadsregio) Rotterdam is SISA het systeem waarin hulpverlenende instellingen een signaal kunnen afgeven als er zorgen zijn over een jongere. SISA staat voor SIgnaleren en SAmenwerken en Stadsregionaal Instrument Sluitende Aanpak. Via SISA werken organisaties, die met jongeren en kinderen werken, nauw samen. Met elkaar vormen ze een sluitend netwerk om de kinderen en jongeren die risico’s lopen of problemen hebben, te signaleren en te begeleiden. Voor iedereen die met (risico)jeugd te maken heeft, is SISA belangrijk gereedschap.
24
Analyse jeugdconsul 2012
Met betrekking tot SISA geldt echter wel dat het persoonsgericht is opgezet en niet gezins- of adresgericht. Als het CJG een signaal met betrekking tot een baby afgeeft in SISA, ontstaat er alleen een match als een andere instelling ook een signaal op diezelfde baby in SISA afgeeft. Eventuele signalen in SISA met betrekking tot problemen met andere kinderen uit datzelfde gezin komen bij het signaleren van de baby dus niet via SISA in beeld. Uit de hierna geschetste casus blijkt dat het ondanks deze gemaakte Staal+ afspraken nog steeds voorkomt dat hulpverlenende partijen niet weten van elkaars betrokkenheid in een gezin met problemen op meerdere leefgebieden. Het realiseren van sluitende hulpverlening wordt daardoor nodeloos ingewikkeld en (te) afhankelijk van de mate waarin ouders zelf bereid zijn daaraan mee te werken. Casus: gebrekkige informatiedeling hulpverlenende partijen – ontbreken regievoering In een gezin met zes kinderen is sprake van problemen op meerdere leefgebieden. Vader zit zonder werk en er zijn schulden. Eén van de zoons is in aanraking gekomen met de politie en verzuimt daarnaast veel van school. Het jongste kind is geestelijk gehandicapt en vraagt veel zorg.
Beide ouders spreken slecht Nederlands. In het gezin zijn meerdere hulpverlenende partijen actief. Als het gaat om informatiedeling laat de casus onder meer het volgende zien: •
•
•
•
het CJG heeft geen zicht op alle problemen die in het gezin spelen en wordt daar door de instelling die ouders begeleidt ook niet over geïnformeerd. Het CJG is dan ook afhankelijk van wat de ouders zelf over hun problemen melden de ouders worden door een instelling begeleid op vrijwillige basis. Als er geen hulpvragen meer zijn, wordt die begeleiding afgesloten. Bij de instelling is echter wel sprake van zorgen. Die zorgen worden niet belegd bij een partij (bijvoorbeeld het CJG) die nog wel contact heeft met het gezin de gezinsvoogdij-instelling die de zoon begeleidt, acht intensieve gezinscoaching nodig maar ziet daar van af omdat een andere instelling op een eerder moment (op andere gronden) geoordeeld heeft dat een indicatie hiervoor niet mogelijk was. Die informatie wordt niet gedeeld met DOSA. Daardoor is ook niet bekeken of gezinscoaching zonder indicatie wel tot de mogelijkheden behoort als het jongste kind ontslagen wordt uit een ziekenhuis, verzuimt het ziekenhuis om de noodzakelijke specialistische thuishulp daarvan in kennis te stellen. Ondanks signalen daarover richting ziekenhuis, herstellen zij deze omissie pas na twee maanden.
De casus onderstreept de noodzaak om in casussen waar meerdere instellingen of hulpverlenende partijen bij betrokken zijn, goede casusregie te organiseren en duidelijke afspraken te maken over het delen van informatie. Ook al ging dit in 2012 beter dan in voorgaande jaren, het is nog geen vanzelfsprekendheid. Ook de hierna geschetste casussen uit 2012 laten zien dat op het gebied van informatiedeling en regievoering nog stappen te zetten zijn. Casus: gebrekkige informatiedeling met DOSA Een jongen is - na afloop van een strafrechtelijk traject in verband met ernstige strafbare feiten - in een jeugdzorginstelling geplaatst. De informatiedeling tussen de gezinsvoogd / jeugdreclasseerder en de DOSAregisseur verloopt niet heel soepel. Volgens DOSA belt de gezinsvoogd alleen als er wat van DOSA nodig is. DOSA wordt dan ook verrast door de mededeling van de gezinsvoogd dat de jongen in het kader van een soort proeftraject op zeer korte termijn weer thuisgeplaatst wordt. Voor de betreffende jongere geldt nog wel een machtiging uithuisplaatsing. Maar omdat hij het in de instelling volgens de gezinsvoogd zo goed doet, wordt hij onder voorwaarden weer thuisgeplaatst. In het kader van het proeftraject wordt Family’s First (hierna: FF) ingezet in het gezin, om hiermee de kans van slagen van de thuisplaatsing te vergroten. FF is een intensieve vorm van gezinshulpverlening / behandeling gedurende vier
weken, waarna ouders in staat moeten zijn toekomstige problemen zelfstandig (of eventueel met aanvullende hulp) het hoofd te bieden. DOSA is echter van mening dat de inzet van FF in het gezin te weinig waarborgen biedt om een eventuele terugval van de jongere in de criminaliteit tegen te gaan. De moeder is volgens DOSA niet sterk genoeg om waar nodig tegen haar oudere kinderen op te treden. Bovendien heeft zij haar handen vol aan een ziek kind dat veel aandacht vraagt. De DOSA-regisseur moet vervolgens heel snel aanvullende maatregelen nemen. Er worden sluitende afspraken gemaakt met FF. De buurtagent wordt ingeschakeld om ook in de buitenruimte zo veel mogelijk toezicht op de jongere te houden. Dit alles om de kans dat de thuisplaatsing tot nieuwe strafbare feiten leidt, zo klein als mogelijk te maken. Alle maatregelen ten spijt pleegt de jongere korte tijd later opnieuw een strafbaar feit. De volgende casus laat zien dat het binnen een gemeente geen vanzelfsprekendheid is dat diensten van elkaars bemoeienis met een gezin op de hoogte zijn. Casus: gebrekkige informatiedeling – binnen gemeentelijke partijen Een alleenstaande moeder heeft drie kinderen van acht, zeven en drie jaar. De kinderen hebben veel schoolverzuim, komen te laat op school of worden te laat opgehaald. De moeder heeft geen werk en veel schulden. Zij heeft een LAT-relatie met de vader van de kinderen. In deze relatie vindt meerdere malen huiselijk geweld plaats. Alle hulpverleners (o.a. DOSA, SoZaWe en de gezinscoach) geven aan dat mevrouw de gemaakte afspraken telkens niet nakomt. De schuldenproblematiek is groot en er dreigt woningontruiming. De moeder stuurt een brief naar de burgemeester en vraagt om hulp voor haar financiële situatie. De DOSA is niet op de hoogte van deze brief. Die brief leidt ertoe dat het gezin éénmalig financiële hulp ontvangt via het Fonds Bijzondere Noden. Dat is op zich geen verkeerde zaak. De behandelaar van de brief binnen de gemeente en de instelling van waaruit de financiële hulp gegeven wordt, zijn echter niet op de hoogte van de bemoeienis van DOSA en andere hulpverleners met dit gezin. Zij hebben ook geen zicht op de lijn die met betrekking tot het gezin gevolgd wordt. De manier waarop het financiële probleem wordt opgelost, neemt DOSA de wind uit de zeilen om het gezin - ook met betrekking tot andere problemen - de gewenste kant op te krijgen. Bij het gezin betrokken organisaties informeren ouders ook niet altijd voldoende over ondernomen stappen, zoals de volgende casus laat zie. Dit leidt soms tot stagnatie van de casus en tot veel ongenoegen bij ouders. Analyse jeugdconsul 2012
25
Casus: gebrekkige informatiedeling – onduidelijkheid bij ouders over hulpproces Een meisje van 15 jaar is wegens gedragsproblematiek en spijbelen op de Havo geplaatst op de Onderwijs Opvang Voorziening Rotterdam (OOVR). Het gedrag van het meisje verergert. Onderzoek levert niets op. Thuis gaat het niet goed en uit boosheid doet het meisje zelfs een zelfmoordpoging. Hierop neemt moeder contact op met Jeugdzorg. Het meisje wordt begin 2012 voor een half jaar in een gezinshuis geplaatst. Wegens de dreigende houding van het meisje naar docenten wordt de plaatsing bij de OOVR niet verlengd. Omdat het meisje dagbesteding nodig heeft om in het gezinshuis te verblijven, mag ze bij de OOVR twee uur per dag zelfstudie doen. De casemanager van BJZ gaat op zoek naar een andere verblijfplek voor het meisje. Zij wordt opnieuw onderzocht, waarna een diagnose volgt. Zij krijgt medicatie voorgeschreven voor haar problemen. De OOVR doet in maart bij Bureau Instroom een aanvraag voor Cluster 4- indicatie. Moeder benadert half april het jeugdconsulaat omdat zij vreest dat het te lang gaat duren voordat haar dochter de juiste hulp en scholing krijgt. Moeder wil niet dat haar dochter een schooljaar mist. Het jeugdconsulaat doet bij de OOVR navraag over de indicatieaanvraag. De bij het onderzoek gestelde diagnose blijkt niet bij de aanvraag gevoegd te zijn. Hierop wordt door de OOVR binnen een week de aanvraag alsnog aangevuld met de diagnose. De OOVR heeft ook contact met de Centrale Intake en verwacht binnen drie weken (half mei) een indicatiebesluit. Het jeugdconsulaat spreekt met de OOVR af dat, zodra het besluit binnen is, de OOVR samen met de oude school en de moeder om tafel gaat om het besluit te bespreken. Samen kan men dan nagaan welke onderwijsplek geschikt is voor het meisje. Ook kan dan worden nagegaan of er sprake is van wachtlijsten en zo ja, op welke wijze de wachttijd kan worden overbrugd. Omdat het (vervolg)proces geborgd lijkt, sluit het jeugdconsulaat de casus hierna af. Begin juni neemt de moeder weer contact op met het jeugdconsulaat. Zij maakt zich zorgen omdat er nog steeds geen school is voor haar dochter. Zij geeft aan dat zij zich met name zorgen maakt over het feit dat de aanvraag bij Bureau Instroom zo ontzettend lang duurt en het proces elke keer vastloopt op kleine zaken. De moeder heeft er geen vertrouwen meer in dat de oude school van haar dochter de verantwoordelijkheid in het zoeken van een nieuwe school goed oppakt. Hierop doet het jeugdconsulaat navraag bij de OOVR over de aanvraag Cluster 4- indicatie. Vervolgens wordt duidelijke dat, omdat op het aanvraagformulier de naam van de psycholoog niet was af te leiden uit de handtekening, de aanvraag door de Centrale Intake
26
Analyse jeugdconsul 2012
is teruggestuurd naar de OOVR. De OOVR heeft de aanvraag vervolgens naar de psycholoog gestuurd, maar deze nog niet teruggekregen. Het jeugdconsulaat dringt aan op een spoedige verzending van de aanvraag naar Bureau Instroom. Een paar dagen daarna wordt de aanvraag verzonden naar Bureau Instroom. Na een week neemt het jeugdconsulaat contact op met Bureau Instroom over de betreffende aanvraag. Het indicatiebesluit wordt nog dezelfde week afgegeven. In afstemming met alle partijen meldt de casemanager van BJZ het meisje vervolgens aan bij een 3-milieu voorziening.
In het huidige stelsel is een gebrek aan casusregie soms ook terug te voeren op een gebrek aan tijd en capaciteit. Hulpverleners hebben of krijgen niet de tijd om op de gewenste manier te regisseren, waarna er uit nood een soort samenwerking ontstaat met de (proces)regisseur van de gemeente. Ook dit probleem is met een ander stelsel niet zo maar verdwenen. In aanloop naar de stelselwijziging en de implementatie van de wijkgebonden aanpak, moeten we hierover dan ook duidelijke afspraken maken met de instellingen waarvan medewerkers in een wijkteam gaan participeren.
Versterking regievoering Zoals al eerder aangegeven, gaat een gebrek aan informatiedeling vaak gelijk op met een gebrek aan regievoering. Met betrekking tot die regievoering wordt met het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel ingezet op een vereenvoudiging van de huidige manier van zorgcoördinatie. Dit gebeurt door maximaal in te zetten op het versterken van de casusregie, zowel in het wijkteam Jeugd en Gezin als in het wijkteam Maatschappelijke Ondersteuning.
In het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel is daarover het volgende opgenomen: “Het wijkteam kan bij sommige kinderen besluiten dat er meer hulp aan te pas moet komen dan een eenvoudig advies. De generalist van het wijkteam gaat dan zelf op het gezin af en vraagt door naar de vraag achter de vraag. Het wijkteam is in staat om een groot deel van de hulp zelf te verlenen en voert casusregie. We vereenvoudigen de zorgcoördinatie door maximaal in te zetten op casusregie in het wijkteam. De procescoördinatie brengen we terug naar het absolute minimum; het is zuiver gericht om vastgelopen casussen op hoger niveau tussen instellingen weer vlot te trekken” Het uitgangspunt om casusregie (weer) op het niveau te beleggen waar het in eerste aanleg thuishoort, namelijk binnen de cirkel van hulpverleners in een gezin, is goed. Daarbij moeten we echter niet uit het oog verliezen dat analyses van de jeugdconsul steeds duidelijk maken, dat met het benoemen van een uitgangspunt de werkelijkheid niet meteen verandert. Casusregie, zoals de gemeente Rotterdam die wil zien, vraagt om professionals die in staat zijn om te regisseren. De casuïstiek van de jeugdconsul laat zien dat dit niet iedere professional gegeven is. Soms wordt dit veroorzaakt omdat de daarvoor benodigde competenties bij de betrokken hulpverlener ontbreken. Dat lossen we niet op met een ander stelsel of een andere werkwijze. Dat vraagt van de betrokken instellingen een kritische blik op de competenties van medewerkers die in de frontlijn hun werk moeten gaan doen, goede scholing en kwaliteitsbeleid. Analyse jeugdconsul 2012
27
4
Aanbeveling De casuïstiek van de jeugdconsul laat zien dat afspraken op papier geduldig zijn en de praktijk niet zelden weerbarstig is. Die werkelijkheid verandert ook met een stelselwijziging niet. Een gebieds- of wijkgebonden aanpak, waarbij hulpverleners elkaar en de burgers beter kennen, zal naar verwachting positief uitwerken op de uitvoering van het adagium: ‘één kind, één gezin, één plan en één regisseur’. Daarnaast maakt kennen en gekend worden de nu vaak bestaande afhankelijkheid van een signaleringssysteem om problemen in beeld te krijgen, minder groot. Ook dat is winst.
28
Analyse jeugdconsul 2012
Kortom: professionals die de ruimte krijgen om de goede dingen op het goede moment te doen. Die ruimte krijgen of pakken door professionals leidt echter niet automatisch tot een sluitend systeem van zorg- en hulpverlening. Dat vraagt ook om afspraken en kaders, die worden nageleefd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het melden in SISA en/of het voeren van casusregie. We hebben dus professionals nodig die: ●● ●● ●● ●●
Deze analyse van de jeugdconsul maakt opnieuw duidelijk dat het bij de onder haar aandacht gebrachte casussen zelden primair om stelselproblemen gaat. Veel vaker gaat het over de wijze waarop professionals zich - in dat stelsel - van hun taak kwijten. Van die professionals wordt veel gevraagd. Soms moeten ze op hun handen blijven zitten, soms moeten ze doorpakken of doorverwijzen. De ene keer moeten ze mensen in hun eigen kracht zetten. De andere keer moeten ze hulptroepen invliegen. Soms inzetten op vrijwilligheid, dan weer inzetten op dwang. Het gaat dus over vakmanschap, enthousiasme, een stapje harder lopen, kunnen doorpakken en soms buiten de kaders denken of kiezen voor onconventionele oplossingen.
weten wat van hen verwacht wordt (de kaders kennen) over de competenties beschikken om die verwachting waar te maken en dat ook doen (kwaliteit / professioneel gedrag) door hun dienst of instelling gefaciliteerd worden om de gestelde doelen te behalen (wijze van sturing / tijd / geld) andere professionals durven aan te spreken, maar ook bereid zijn om van andere professionals te leren (professionele samenwerking)
Dit leidt tot de volgende aanbeveling: Met het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel is een goede basis gelegd. Het is nu tijd om de professional(s) centraal te stellen bij de verdere vormgeving van dit stelsel. De daarbij betrokken partijen (gemeente / instellingen) moeten bij de verdere vormgeving van het gebiedsgebonden werken nadrukkelijk aandacht besteden aan de ontwikkeling en borging van en sturing op het gewenste professionele gedrag. Zodat 2015 het jaar wordt van ‘nieuwe wijn in nieuwe zakken’. Analyse jeugdconsul 2012
29
Bijlage 1
ja
4
Z
2
nee
Jongen 19 jr met problemen op meerdere leefgebieden weigert hulp
5
GM
4
nee
Financiering traject minderjarige overvaller
6
MV
5
ja
Partijen onvoorbereid op terugplaatsing thuis minderjarige overvaller
7
MV
8
Z
1
9
MV
10
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Plaatsingsproblematiek jongen van 19 jr met psych en LVB problematiek Financiering tolk bij inzet hulpverlening
x
Dochter 19 jr met schuldenproblematiek weigert hulp
x
.
Opvangplek na einde behandelopname
x
x
1
.
Huisvesting na huisuitzetting
x
x
M
3
ja
Plaatsingsproblematiek na beschikking UHP
11
MV
1
.
12
M
2
nee
14
M
2
ja
15
M
2
nee
Ernstige gedragsproblematiek zoon
16
MV
2
nee
Dilemma hulpverlener
17
MV
2
ja
18
M
2
nee
19
MV
2
ja
Conflict met jeugdzorg over UHP kinderen
20
MV
.
.
Plaatsing van aangehouden jongen
21
M
6
nee
22
UHP
5
ja
30
nee
Analyse jeugdconsul 2012
x
x
x
Ouders kunnen de zorg voor zoon niet meer aan
x
x
x
x
Door ernstige gedragsproblematiek zoon dreigt het thuis uit de hand te lopen
x
x
x
x
x
x
x
x
Ouders zijn het niet eens met raadsmelding / onderzoek
x
x
>7 >1
x
.
x
x
.
x
x
>5 .
x
x
>5 >2
x
x
x
x x
Zorgen om veiligheid kinderen
x
>3
x x
x x
x x
x
>5 >5 x
>10 >5
x
>10
x x
Ondanks ernstige gedragsproblematiek dochter is moeder oneens met UHP x
x
x
x
x
x
<1 x
x
x
Looptijd hulpverlening (jaar)
2
x
Illegaliteit/ verblijfsstatus
V
x
Vrije tijd
3
x
Politie/justitie
nee
Soc. omgeving
3
Gezondheid
M
x
Werk
2
Multiproblematiek Moeder oneens met UHP kind
Scholing
.
Opvoeding (gezin)
Meerdere kinderen problemen (bij > 1 kind)
1
Huisvesting
Aantal kinderen
UHP
Financiën
Gezinssamenstelling
1
Beschrijving problematiek
Casus
Overzicht casuistiek 2012
x
>10 x
.
x
>5 .
Moeder maakt zich zorgen om zieke baby die uit huis geplaatst is
x
x
Uitzetting moeder
x
x
. x
x
>10
x
x x
x x
x x
x
x
x
x
x
x x
x
x x
x x
x x
x
x
x
x x
x
x x x
x x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x
x x
x
x
x x
x x
x
x
x
x
x
x x >5
x
x x x x >5
x x x >5
x
x
x
x
>5
x
x
x
x
.
x
3
x x
x
4 x
<5 x
5 x
>5 x
x x
x
x
2
x x x
x x
x
x x
1
.
x
>5
x
>5
>5
x
3
x
4 x
>5
Analyse jeugdconsul 2012
Financieel knelpunt
Trage hulpverlening
Niet-pluis gevoel
Gering ketenbesef
Hulpverleningsresistente jongeren / ouders
Wachtlijst problematiek
Onvoldoende slagkracht
Niet (tijdig) opschalen
Gebrekkige informatiedeling
Onvoldoende regievoering
Totaal aantal betrokken hulpverleningsinstanties
Reclassering Nederland
Politie / justitie
Veiligheidshuis
Sozawe
JOS (Leerplicht / Jongerenloket)
Centrum voor Jeugd en Gezin
Centrum voor Dienstverlening
GGD (LTHG / ASHG / LZN / KIZ)
(Jeugd) GGZ-instelling
Residentiële (jeugd)zorgvoorziening
FJP / STEK / TriviumL (gezins-, jeugd- en
Stichting MEE
Raad vd Kinderbescherming
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering / MCR
William Schrikker Groep (JB / JR)
Bureau Jeugdzorg (JB / JR / AMK/ Toegang)
Klacht instantie jeugdzorgveld
>5
x
x
x
x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
5
31
M
3
nee
25
M
1
.
Zorgen om familiesysteem en veiligheid neefje
26
M
4
ja
Multiproblematiek
27
MV
2
nee
No show op consultatiebureau
28
M
2
nee
Huurschuld
x
x
29
Z
.
.
Overbruggingsfinancien bij terugkeer na detentie
x
x
30
MV
1
.
Plaatsingsproblematiek
x
x
x
31
M
2
nee
Multiproblematiek Jongere weigert hulp
x
x
x
32
.
.
.
Zorgen om veiligheid leerlingen nav zedendelict
33
MV
2
ja
Conflict met jeugdzorg over UHP kinderen
x
x
34
MV
2
nee
Geen vaste verblijfplaats en inkomen na terugkeer in Nederland
x
x
35
M
1
.
36
UHP
2
nee
37
GM
2
ja
38
GM
2
nee
39
GM
1
.
Zorgen om kind vanwege slechte relatie (gescheiden) ouders
40
MV
1
.
Multiprobleemgezin
41
MV
3
ja
Zoon wordt bedreigd op school, ouders willen geen aangifte doen
x
42
.
.
.
Onvrede over handelen AMK / BJZ
x
43
M
3
ja
Multiproblematiek, onvoldoende afstemming hulpverlening
44
M
1
.
Plaatsingsproblematiek
x
45
MV
2
ja
Ouders zijn het niet eens met advies RvdK
x
32
Analyse jeugdconsul 2012
Opvoeding (gezin)
Gezondheid
Soc. omgeving
x
x
x
Multiproblematiek en huisuitzetting
x
x
x
x
x
Werk
Huisvesting x
Scholing
Financiën x
x
>2 >5
x x
x
Looptijd hulpverlening (jaar)
24
Multiprobleemgezin, UHP kinderen nav incident met baby
Illegaliteit/ verblijfsstatus
Meerdere kinderen problemen (bij > 1 kind) ja
Vrije tijd
Aantal kinderen 6
Politie/justitie
Gezinssamenstelling MV
Beschrijving problematiek
Casus 23
.
x
x
>1 . .
x
x
x
x
x
. 5
x x
x
x
Financieel knelpunt bij buitenregionale plaatsing
x
x
x
x
Multiprobleemgezin
x
Aanhoudingen hoogzwangere moeder wegens schulden
x
x x
Conflict met jeugdzorg
<1
x
x
x
x
x
x
x
x x
>5 x
x x
. >5
x x
>5
x
. . . .
x
x
x
x
x
<2 .
x
x
x
x
>3
x x
. x
>10
x
x
x
x
x
x
x
x x x
x x
x x
x
x
x x
x x
x
x
x x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x x x
x
x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x 1
x 2
<5
3
2
>5 x
x
3
2
x
4
x
2
x
<5 x
x 5 x
x 2
x 4
x <5
x
x
x
x
x
<5
<5
4
x
.
1
.
x
5
Analyse jeugdconsul 2012
Financieel knelpunt
Trage hulpverlening
Niet-pluis gevoel
Gering ketenbesef
Hulpverleningsresistente jongeren / ouders
Klacht instantie jeugdzorgveld
Wachtlijst problematiek
Onvoldoende slagkracht
Niet (tijdig) opschalen
Gebrekkige informatiedeling
Onvoldoende regievoering
Totaal aantal betrokken hulpverleningsinstanties
Reclassering Nederland
Politie / justitie
Veiligheidshuis
Sozawe
JOS (Leerplicht / Jongerenloket)
Centrum voor Jeugd en Gezin
Centrum voor Dienstverlening
GGD (LTHG / ASHG / LZN / KIZ)
(Jeugd) GGZ-instelling
Residentiële (jeugd)zorgvoorziening
Stichting MEE
Raad vd Kinderbescherming
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering / MCR
William Schrikker Groep (JB / JR)
Bureau Jeugdzorg (JB / JR / AMK/ Toegang)
FJP / STEK / TriviumL (gezins-, jeugd- en
x x x x
x x
x
x x x
x x
x x
x
x
.
x
x
x
33
1
.
Bedreigingen door ouders naar pleeggezin
x
49
GM
2
nee
Vader heeft zorgen over kinderen bij moeder
x
.
50
UHP
1
.
Vermissing meisje
x
.
51
MV
3
ja
Verschil in beoordeling situatie gezin door AMK en RvdK
52
MV
1
.
Plaatsingsproblematiek
53
M
3
ja
Moeder oneens met UHP kinderen
x
x
x
54
M
2
nee
Persoonlijkheidsonderzoek dochter
x
x
x
55
M
1
.
Zorgen om veiligheid neefje
x
56
M
1
.
Onmacht moeder ivm meerderjarige zoon met psychische problematiek
x
x
.
57
MV
2
ja
Plaatsingsproblematiek
x
x
.
58
MV
2
ja
Klacht over politieoptreden na burenruzie
x
x
x
59
M
4
ja
Multiproblematiek en dreiging huisuitzetting
x
x
60
M
2
nee
61
UHP
2
ja
Moeder houdt zich niet aan afspraken waardoor terugplaatsing dochter in gevaar komt
62
GM
2
ja
Vader heeft zorgen over welzijn kinderen bij moeder
63
GM
3
ja
Moeder met 3 kinderen verdwenen tijdens lopend raadsonderzoek
64
V
2
ja
Vader met 2 kinderen uit beeld bij leerplicht
65
M
1
.
Problemen verlenging SMI voor moeder
66
MV
1
nee
67
UHP
2
ja
68
MV
1
.
34
Analyse jeugdconsul 2012
. x
x
x
. x
.
. x
x
x
Ernstige gedragsproblematiek meerderjarige zoon
Discussie over gebruik verstrekte informatie
Looptijd hulpverlening (jaar)
P
Illegaliteit/ verblijfsstatus
48
Vrije tijd
Verschil van mening over plaatsingsadvies
Politie/justitie
.
Soc. omgeving
1
Gezondheid
M
Werk
47
Scholing
Trage voortgang raadsonderzoek
Opvoeding (gezin)
Meerdere kinderen problemen (bij > 1 kind) .
Huisvesting
Aantal kinderen .
Financiën
Gezinssamenstelling .
Beschrijving problematiek
Casus 46
x
x
x
x
. x.
x
x
x
x
x
x
>5 .
x
x
x
>2 >5
x
x
x
x
x
x
>10
x
x
x
x
x
x
x
>5
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
<5 . x
x x
x
. .
x
<1
Conflict en dreigementen na scheiding
x
.
Kleuter 4 jr ongeschikt voor regulier basisonderwijs
x
x
x
<5
x
x
x
x
x
x
x x
x x
x x 2
x x
x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x
x 3
x x
x x x
x x x
x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x x
x x x
x
x x
x
x >5
<5
x
x
x
x
3 x
2 x
3 x
2 x
<5
3
x
3
2
x
2
x
x
x
x
x
>5
x x
2 x
>5 x
1 x
x x
<5 x
x
<5 x
x
<5
<5
x
x
x
x
<5
x
x
<5
x
x
x
x
Analyse jeugdconsul 2012
35
Financieel knelpunt
Trage hulpverlening
Niet-pluis gevoel
Gering ketenbesef
Hulpverleningsresistente jongeren / ouders
Klacht instantie jeugdzorgveld
Wachtlijst problematiek
Onvoldoende slagkracht
Niet (tijdig) opschalen
Gebrekkige informatiedeling
Onvoldoende regievoering
Totaal aantal betrokken hulpverleningsinstanties
Reclassering Nederland
Politie / justitie
Veiligheidshuis
Sozawe
JOS (Leerplicht / Jongerenloket)
Centrum voor Jeugd en Gezin
Centrum voor Dienstverlening
GGD (LTHG / ASHG / LZN / KIZ)
(Jeugd) GGZ-instelling
Residentiële (jeugd)zorgvoorziening
FJP / STEK / TriviumL (gezins-, jeugd- en
Stichting MEE
Raad vd Kinderbescherming
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering / MCR
William Schrikker Groep (JB / JR)
Bureau Jeugdzorg (JB / JR / AMK/ Toegang)
Plaatsingsproblematiek kinderen bij opname van moeder
x
x
.
71
M
4
ja
Multiprobleemgezin
72
UHP
1
.
Conflict met jeugdzorg over UHP kind
x
x
73
M
1
.
Vader zonder ouderlijk gezag heeft kind meegenomen
x
x
74
M
1
.
(Gedrags)problematiek zoon, moeder kan het niet meer aan
x
75
Z
.
.
Opname beëindigd ondanks nog zware problematiek
76
.
.
.
Huiselijk geweld
77
M
2
nee
78
.
.
.
79
M
1
nee
Familie heeft zorgen om minderjarige neefje
80
.
.
.
Zorgen om werkwijze onderwijsprogramma
81
V
3
nee
Mogelijke dreiging van huiselijk geweld
x
82
M
1
nee
Huisuitzetting gezin met regiobinding Schiedam
x
83
M
3
ja
Moeder meerderjarige veelplegers wil geen hulp voor gezin
x
84
UHP
1
nee
85
MV
1
.
Ouders oneens met plaatsing kind in behandelinstelling
86
GM
1
.
Moeder oneens met verlenging UHP en traject jeugdzorg
87
MV
3
ja
Multiprobleemgezin
x
x
88
GM
2
nee
Gedragsproblematie jongen 19 jr, weigert hulp
x
x
89
.
.
.
36
Analyse jeugdconsul 2012
Multiproblematiek 19-jarige jongere
x
x
x
x
x
x
x
>5 >5 x
x
. x
x
x
x
. x
x
x
x
x
x
x x
. .
x
(School)plaatsingsproblematiek
>5 .
x
x
x
>1 .
Moeder stelt instanties aansprakelijk voor haar problemen
Onrust over verblijf minderjarige kinderen in moskeeën
x
Looptijd hulpverlening (jaar)
ja
Illegaliteit/ verblijfsstatus
3
Vrije tijd
M
Politie/justitie
70
Soc. omgeving
.
Gezondheid x
Werk
x
Scholing
Plaatsingsproblematiek
Opvoeding (gezin)
Meerdere kinderen problemen (bij > 1 kind) .
Huisvesting
Aantal kinderen 1
Financiën
Gezinssamenstelling UHP
Beschrijving problematiek
Casus 69
x
x
>5
x
<5 x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
>10
x
x
x
>5
x
x
x
x
x
>5
x
5
x
x
>10
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x Onvoldoende regievoering
x x <5 x
x <5
x x
x
x x
x
x
x
x x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x x x
x x x <5
x
x
x
x
x
x
x
4
.
x
Niet (tijdig) opschalen Onvoldoende slagkracht Wachtlijst problematiek
x x x x
x x x
2
2
2 x
1
<5
>5
>5
<5
<5
x
x
x
<5
>5 x
>5 x
x
x
. x
2
Analyse jeugdconsul 2012
Financieel knelpunt
Trage hulpverlening
Niet-pluis gevoel
Gering ketenbesef
Hulpverleningsresistente jongeren / ouders
Klacht instantie jeugdzorgveld
Gebrekkige informatiedeling
Reclassering Nederland
Politie / justitie
Veiligheidshuis
Sozawe
JOS (Leerplicht / Jongerenloket)
Centrum voor Jeugd en Gezin
Centrum voor Dienstverlening
GGD (LTHG / ASHG / LZN / KIZ)
Totaal aantal betrokken hulpverleningsinstanties
FJP / STEK / TriviumL (gezins-, jeugd- en
Stichting MEE
Raad vd Kinderbescherming
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering / MCR
William Schrikker Groep (JB / JR)
Bureau Jeugdzorg (JB / JR / AMK/ Toegang)
(Jeugd) GGZ-instelling
x Residentiële (jeugd)zorgvoorziening
x
x
2
x
1
x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
37
3
ja
Ondanks grote zorgen om kinderen komt geen raadsonderzoek
93
M
3
.
Multiprobleem gezin, moeder zonder verblijfstatus
94
.
.
.
Incident op school
95
M
2
nee
96
MV
1
.
97
UHP
2
nee
98
M
.
.
99
M
3
nee
100
M
1
.
38
x
x
x
x
x
x
>5
x x
x
x
>5 x
x
>5 .
x x
Gescheiden ouders hebben onenigheid over kinderen
x
.
Onvoldoende zicht op betrokkenenheid van andere partijen
x
<5
Moeder oneens met verlenging OTS voor haar zoon
x
Huiselijk geweld
x
x
x
<1
Klacht over handelen instanties
= tweeoudergezin = gescheiden ouders, kind woont bij moeder, vader nog wel betrokken = gescheiden ouders, kind woont bij vader, moeder nog wel betrokken = alleenstaande moeder, vader niet meer betrokken = alleenstaande vader, moeder niet meer betrokken = meerderjarige jongere woont op zichzelf = kind wordt opgevoed door familie = pleeggezin = kind is uit huis geplaatst
Analyse jeugdconsul 2012
x
Opvang na huiselijk geweld
Totaal
MV GM GV M V Z FAM P UHP
x
Looptijd hulpverlening (jaar)
MV
Illegaliteit/ verblijfsstatus
92
Vrije tijd
NEE dossier
Politie/justitie
.
Soc. omgeving
.
Gezondheid
MV
x
Werk
91
x
Scholing
Veiligheid moeder en kind
Opvoeding (gezin)
Meerdere kinderen problemen (bij > 1 kind) .
Huisvesting
Aantal kinderen 1
Financiën
Gezinssamenstelling GM
Beschrijving problematiek
Casus 90
x
x
>5
x x
x
x
36 34 72 38 15 53 41 31 18
>2 3
x
x
x
x
52 x
x
x
x
x
10 1 32 8 21 26 25 x
20
x x
x x
x x
8 14 21 17 4
Politie / justitie
Veiligheidshuis
Sozawe
JOS (Leerplicht / Jongerenloket)
Centrum voor Jeugd en Gezin
Centrum voor Dienstverlening
GGD (LTHG / ASHG / LZN / KIZ)
(Jeugd) GGZ-instelling
Residentiële (jeugd)zorgvoorziening
FJP / STEK / TriviumL (gezins-, jeugd- en
Stichting MEE
Raad vd Kinderbescherming
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering / MCR
William Schrikker Groep (JB / JR)
Bureau Jeugdzorg (JB / JR / AMK/ Toegang)
x <5 x
x <5 x
x <5 x
x <5
31
x
x x
x 2
<5
x x
3 x
<5
13 27
3
5 28
<5
<5
x
9 x
x
17
>5 29
x
x
7
x x
x x
x
x
x x
14
Financieel knelpunt
x
Trage hulpverlening
Niet-pluis gevoel
Gering ketenbesef
Hulpverleningsresistente jongeren / ouders
Klacht instantie jeugdzorgveld
Wachtlijst problematiek
Onvoldoende slagkracht
Niet (tijdig) opschalen
Gebrekkige informatiedeling
Reclassering Nederland
Onvoldoende regievoering
x Totaal aantal betrokken hulpverleningsinstanties
x
4 3
Analyse jeugdconsul 2012
39
Colofon Jeugdconsul: Ineke Bakker Medewerkers: Bert van den Berg Debbie Chotkan Contactgegevens: Gemeente Rotterdam Postbus 70014 3000 KS Rotterdam Telefoon: Email: Website:
(010) 267 1732 / 267 1733
[email protected] [email protected] www.rotterdam.nl/jeugdconsul
Augustus 2013 Fotografie: Rotterdam Image Bank Vormgeving: Jacqueline Meijer / Robedrijf Printwerk: Robedrijf diensten