Actueel / Ingrid Glorie Interview met Jonathan Jansen:
'Als we niets doen, gaat er nóg een generatie verloren' Jonathan Jansen is één van de meest spraakmakende ZuidAfrikanen van dit moment. Vooral als het om onderwijs gaat, neemt hij geen blad voor de mond. Veel Zuid-Afrikanen zijn hem er dankbaar voor. In zijn vaste rubriek in The Times laat Jonathan Jansen, rector van de Universiteit van die Vrystaat en voorzitter van het South African Institute of Race Relations, zich regelmatig scherp uit over het onderwijsbeleid van de ANC-regering. Onlangs verscheen een tweede bundel van deze columns, en de titel laat niets aan duidelijkheid te wensen over: na We Need To Talk (2011) ligt er nu We Need To Act. Jansen maakt zich vooral zorgen over de deplorabele staat van het middelbaar onderwijs, waar de studenten van de toekomst worden opgeleid. ‘Middelbare scholen hebben het moeilijk doordat zij worden opgezadeld met de erfenis van het basisonderwijs’, verklaart hij. Het basisonderwijs in Zuid-Afrika is erg zwak, en wat het nog erger maakt, is dat Zuid-Afrikaanse scholen leerlingen automatisch mogen bevorderen. Als een kind nog niet over alle benodigde kennis en vaardigheden beschikt, kan de school toch besluiten om een kind over te laten gaan naar een volgend leerjaar. Dat is al bijna standaardpraktijk. Je kunt je voorstellen wat het gevolg is als zo’n kind elke keer ongeacht zijn resultaten bevorderd wordt. Tegen de tijd dat het op de middelbare school belandt, ontbreekt die basis nog steeds. En dus zakt zo’n leerling zodra hij een landelijk examen moet afleggen. Hier is het heel gewoon dat ruim de helft van de kandidaten zakt, wat betekent dat hij de vereiste score van 50% niet heeft gehaald.’ En dit, bromt Jansen, ondanks het feit dat de normen steeds verder naar beneden worden bijgesteld. Hij kan zich erg boos maken over een nieuw vak als ‘wiskundige geletterdheid’. ‘Absolute rubbish’, vindt hij, ‘een verwaterde vorm van echte wiskunde.’ ‘Maar in het huidige, falende schoolsysteem wordt het door 78% van de leerlingen gekozen, omdat het veel riskanter is om echte wiskunde te volgen. Iederéén kan wiskundige geletterdheid halen. Scholen, de provinciale en landelijke overheid… Iedereen heeft politiek belang bij hoge slagingspercentages. Het wordt een spelletje. En niemand vraagt zich af wat zo’n resultaat eigenlijk nog voorstelt.’
Hoge eisen Heeft een leerling zijn Matriek-diploma eenmaal op zak, dan komt het probleem op het bordje van het hoger onderwijs. ‘Zo’n tien universiteiten doen hier niet aan mee; mijn universiteit is daar een van’, verklaart Jansen strijdlustig. ‘Wij weigeren bijvoorbeeld studenten aan te nemen voor een exacte studie als ze niet minstens 60% hebben gehaald voor wiskunde. Ook moeten ze in totaal ten minste 30 punten op hun eindlijst hebben. Universiteiten hebben gelukkig de bevoegdheid om over hun eigen toelatingsbeleid te besluiten. Je kunt je voorstellen dat de politici daar niet blij mee zijn! Zij denken dat hoge slagingspercentages betekenen dat de overheid goed functioneert. Maar het probleem is dat je deze jonge mensen zo niet de arbeidsmarkt op kunt sturen. Wat voor leraren, advocaten, accountants of dokters zou dat opleveren? Ik wil alleen scholieren aannemen die er goed voor staan, zodat ze later op de universiteit ook kans van slagen hebben. Maar als universiteit hebben we natuurlijk ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Wij zien het als onze taak om scholen uit arme gemeenschappen te helpen. De universiteit heeft een outreach program waar we veel tijd, geld en energie in steken. En we hebben een complete campus, de zogenaamde South Campus, waar studenten die talent hebben, maar die door het systeem achterop zijn geraakt, een paar jaar extra tijd krijgen om de kloof tussen school en universiteit te overbruggen, zodat ze alsnog kunnen gaan studeren en iets van hun leven kunnen maken.’ Falende overheid Er wordt wel beweerd dat het onderwijs er nu slechter aan toe is dan onder de apartheid. Jansen zou echter niet graag naar het toenmalige Bantoe-onderwijs terug willen. ‘Er is veel verbeterd’, benadrukt hij. ‘Het is een grote opluchting dat we dat onderdrukkende systeem niet meer hebben. Maar als je kijkt naar de basisvoorwaarden, dan zijn we nu slechter af. Vroeger heerste er regelmaat. De leraren kwamen opdagen, de kinderen leerden en er werd geen kostbare onderwijstijd verdaan met stakingen.’ Je kunt de apartheid niet de schuld blijven geven van de huidige toestand van het onderwijs, vindt Jansen. ‘Natuurlijk heeft niet alleen de apartheid, maar 350 jaar onderontwikkeling het zwarte onderwijs op achterstand geplaatst. Maar dat is slechts een deel van het verhaal. Zuid-Afrika is nu al bijna 20 jaar een democratie. Het land besteedt een groter percentage van zijn bruto nationaal product aan onderwijs dan elk ander land in Afrika, behalve misschien Botswana. Waar is al dat geld gebleven? De
overheid is niet in staat om het openbaar onderwijs vorm te geven en niet opgewassen tegen de macht van de vakbonden. En de regeringsleiders zitten er niet mee, want hun eigen kinderen gaan naar dure scholen met uitstekende resultaten. Dat niemand zich verantwoordelijk voelt voor de kinderen van een ander, is de tragedie van Zuid-Afrika.’ Wat Jansen van de overheid verwacht, is niet veel. Geen trendy nieuwe vakken, geen ingewikkelde nieuwe regelgeving. ‘Laten ze er gewoon voor zorgen dat aan de basisvoorwaarden is voldaan’, zegt hij. ‘Dat elke school een dak heeft. Dat elk kind naar de wc kan, en dan niet alleen maar een gat in de grond. Dat alle schoolboeken er zijn. Dat het licht het doet. Dan zijn we al een heel eind.’ Net als politica Mamphela Ramphele vindt ook Jonathan Jansen dat, zolang de overheid het laat afweten, de burgers zelf in actie zullen moeten komen. ‘Elk jaar dat we wachten, gaat er nóg een generatie verloren. Wíj moeten het tij keren, net als dat Nederlandse jongetje met zijn vinger in de dijk, tot we een regering krijgen die door heeft hoe belangrijk onderwijs is. Maar dat zal ik wel niet meer meemaken…’ Hulpprogramma’s Jansens eigen Universiteit van die Vrystaat doet veel om scholen in arme gemeenschappen te helpen. Volgens Jansen is dat ook uit eigenbelang. ‘Hoe beter de resultaten van de scholen in de townships, des te beter voor de universiteit. Maar ook als die leerlingen uiteindelijk niet voor onze universiteit kiezen, willen we graag een verschil maken. We zijn nu op 23 scholen actief, en op vrijwel al die scholen zijn de resultaten met sprongen vooruitgegaan. We richten ons niet direct op de leerlingen, maar op de leraren. We willen ervoor zorgen dat zij de competentie én het zelfvertrouwen krijgen om hun werk goed te doen. Leraren krijgen van ons een mentor die meekijkt in de klas. Waar het vooral aan schort, is vakkennis. Vaak weten de leraren niet meer dan de leerlingen. Een mentor laat zien hoe je bepaalde begrippen het beste kunt uitleggen. Zo’n volwassene in je lokaal die meekijkt, dat kan heel confronterend zijn. Daarom dringen we niets op. Maar omdat het belangrijk voor ze is om goede resultaten naar buiten te kunnen brengen, hebben alle scholen die we uitgenodigd hebben, ingestemd. Het is een partnership. Wij stoppen veel tijd en geld in dit project, maar we eisen ook dat de leraren hun kant brengen. Omdat het systeem zo goed werkt, krijgen we nu heel wat donaties. En er is veel aanvraag, ook uit andere provincies. Verder heeft de universiteit ook een programma dat telecommunicatie en informatietechnologie gebruikt om scholen te bereiken. En we hebben een programma voor first generation-students, van wie de ouders nooit naar
de universiteit, of zelfs maar naar school zijn geweest. We proberen dus op verschillende manieren de band tussen de universiteit en het middelbaar onderwijs te versterken.’ Leider dichtbij Jansens functioneren als rector is een mooi voorbeeld van servant leadership. Regelmatig stuurt hij zijn studenten via sociale media als Facebook en Twitter berichtjes als: ‘Om 12 uur sta ik met een ijscokar op het centrale plein. Kom met me praten als je iets op je hart hebt’, of: ‘Ik heb een brood en een pot jam op kantoor staan. Kom langs als je honger hebt.’ ‘Wat ik belangrijk vind’, zegt Jansen, ‘is dat elk van mijn 33.167 studenten het gevoel heeft dat deze universiteit voor hem of haar de beste plek is. Bij leiderschap komt het aan op nearness, op nabijheid. De mate waarin de mensen die aan jouw zorg zijn toevertrouwt, niet alleen je fysieke aanwezigheid in hun leven ervaren, maar ook een culturele, sociale, spirituele en emotionele aanwezigheid. Dat mensen het gevoel hebben dat ze omarmd worden, opgetild en voortgestuwd. Ik vind het heerlijk om op deze manier leiding te mogen geven. Hoe meer je in anderen investeert, hoe meer gezegend je bent. Hoe meer je jezelf mens onder de mensen voelt.’ Toen Jansen in 2009 in Bloemfontein begon, merkte hij dat de studenten de universiteit vooral ervoeren als een systeem, en niet als, zoals hij het stelt, ‘een plaats met een hart’. Samen met zijn team heeft hij hard gewerkt om een cultuuromslag tot stand te brengen. ‘Ze moesten het gevoel krijgen dat de universiteit een plek is van warme lichamen, harten en emoties, levens, herinneringen, hoop. Dat lijkt aardig gelukt, al is het natuurlijk nooit genoeg. En elk jaar komen er 5000 tot 8000 nieuwe studenten bij die ook in die sfeer opgenomen moeten worden. Maar ik krijg veel minder klachten. Nu gebeurt het wel eens, dat een student alleen maar binnenloopt om mij een drukkie te geven.’ Op dit moment ziet Jansen vooral het verschil tussen universiteit en stad als een probleem. Buiten de veilige omgeving van de campus worden de studenten nog regelmatig met racisme geconfronteerd. ‘Natuurlijk moeten we ze daarop voorbereiden. Maar de uitdaging waar we nu voor staan, is om, in een zeer conservatief deel van Zuid-Afrika, het transformatieproces van de campus uit te breiden naar de hele stad.’ Een ander verhaal Bij zijn aankomst in 2009 ging de universiteit nog steeds gebukt onder het schandaal rond de ‘Reitz Four’, vier studenten die een video hadden
opgenomen waarin ze een groep zwarte schoonmakers allerlei vernederende rituelen lieten ondergaan. Het filmpje belandde op internet en riep wereldwijd grote verontwaardiging op. Het incident was vóór Jansens komst gebeurd en de studenten zaten inmiddels al een jaar thuis, geschorst door de universiteit en verstoten door de samenleving. Jansen besloot de studenten een tweede kans te geven. ‘Deze jongens hadden zwaar te lijden door de gevolgen van hun optreden’, verklaart hij. ‘En terecht, zou je kunnen zeggen. Maar met mijn uitnodiging had ik twee dingen voor ogen. Ten eerste wilde ik de aandacht vestigen op de universiteit zelf en op de cultuur die daar in de loop van meer dan honderd jaar had postgevat. Het was makkelijk om te doen alsof deze jongens een paar rotte appels waren die je gewoon kon weggooien, maar het waren de omstandigheden die van deze kinderen racisten hebben gemaakt. Ten tweede was het een fantastische gelegenheid om in de geest van Mandela te handelen. De overtreder wordt niet alleen maar gestraft; je biedt ook ruimte voor herstel. Restorative justice heet dat, herstelrecht. Het was een geweldige kans voor ons als universiteit om het hele land te laten zien hoe zoiets gaat. Toen de studenten tegenover de werkers kwamen te staan, beseften ze pas goed wat ze hadden gedaan. Het was prachtig om te zien hoe de werkers hen omhelsden alsof het hun eigen kinderen waren. Sommigen zijn vrienden geworden. En ze gaan met me mee als ik ergens campagne voer tegen racisme. Dankzij dit voorbeeld kon de transformatie op de campus versneld doorgevoerd worden. Maar het belangrijkste is het effect in het land. Er heerst nog zoveel rassenhaat. Wat wij deden, gaf mensen het gevoel dat er ook een ander verhaal mogelijk is, dat laat zien wat Zuid-Afrika kán zijn.’ Gebrokenheid Jansen weet uit eigen ervaring hoe groot de behoefte aan vergeving is. ‘Ikzelf heb die vergeving keer op keer mogen voelen. Ik heb in mijn leven zoveel fouten gemaakt. Meer dan wie ook. Doordat mijn familie tijdens de apartheid van haar grond verjaagd is, en vanwege het lot van mijn leerlingen toen ik onderwijzer was in District Six, heb ik alle blanken jarenlang gehaat. Dat is iets waar ik me nu diep voor schaam. Als je merkt hoe vergevensgezind jonge mensen zijn – blanken, Afrikaners – hoe zou ik dan níet kunnen vergeven? Ook in mijn relatie met God ben ik zo vaak vergeven. Dus ik bekleed mijn positie als leider niet met de overtuiging dat ik altijd gelijk heb. Ik doe het vanuit een gevoel van gebrokenheid. Niet in de zin van “psychisch te gronde”. Ik zie het eerder als een zegen om te kunnen herkennen dat andere mensen het ook nodig hebben om overeind geholpen en geheeld te worden, net als ik.’
Dit artikel is voor het eerst verschenen in Maandblad Zuid-Afrika, jrg. 90, nr. 9, oktober 2013, p. 172-173.