Als we elkaars taal spreken…
Versterking buurtalenonderwijs in de 4 Duits‐Nederlandse Euregio’s In kader van het INTERREG IV A‐project “GROS Impuls Arbeidsmarkt en Onderwijs” Talenacademie Nederland Januari 2015 1
Inhoudsopgave 1 VERTREKPUNT ............................................................................................................................................... 2 2 INFORMEREN, OVERTUIGEN..................................................................................................................... 4 3 AANPAK EN PRAKTISCHE HANDVATTEN ............................................................................................. 7 4. ROLLEN BIJ RANDVOORWAARDEN ..................................................................................................... 11 5. ACTIES VOORTVLOEIEND UIT “ALS WE ELKAARS TAAL SPREKEN”....................................... 14
1 Vertrekpunt Het thema van de buurtalen roept bij de bewoners van een bepaalde leeftijd in het Duits‐ Nederlandse grensgebied steevast de reactie op dat men vroeger de taal van de buren leerde via de televisie, radio en dat men via “het plat” elkaar ook goed verstond. Daaraan wordt gekoppeld dat de jongeren tegenwoordig geen Duits meer willen leren en dat er meer Duitsers zijn die Nederlands leren dan Nederlanders die Duits leren. Dat laatste strookt niet met de realiteit en is alleen van toepassing op studenten aan de universiteit. Nog steeds leert de meerderheid van de scholieren in Nederland gedurende kortere of langere tijd Duits. Het is waar dat de belangstelling voor het Nederlands in Duitsland al jarenlang stijgt en dat door een tekort aan docenten het vak niet altijd kan worden aangeboden, daar waar er vraag is. De vraag om een verbetering van de kennis van het Duits komt steeds vaker naar voren en vanuit verschillende hoeken (bedrijfsleven, burgemeesters grenssteden, provinciale overheid) en de exportorganisatie FENEDEX geeft aan dat Nederland door de gebrekkige talenkennis per jaar 8 miljard aan opbrengsten misloopt. Martin Unfried (“Ontgrenzer” verbonden aan de Provincie Limburg): “Er is in vergelijking met vroeger een andere, hogere taalvaardigheid van de buurtaal nodig om over te grens te gaan. De grenswerker of pendelende dienstverlener verricht nu een andere activiteit; denk bijvoorbeeld aan de zorg.” Waar hier en in het vervolg gesproken wordt over talenkennis worden ook de interculturele competenties inbegrepen die daarbij horen om de communicatie optimaal te maken. Er bestaan langs de gehele grens initiatieven om de kennis van de buurtaal substantieel te versterken. In de Euregio Maas‐Rijn groeit het aantal Euregioscholen die Duits of Frans aanbieden aan kinderen vanaf 4 jaar. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met een partnerschool over de grens. De leerling zal in het voortgezet onderwijs een vervolgaanbod in de buurtaal krijgen waardoor deze niet weer vanaf nul gaat beginnen. Er is ook een lichtere variant, de Euregioprofielschool, waar samenwerken over de grens en kennis over de Euregio in het programma van de basisschool wordt opgenomen. De Euregio Rijn‐Waal kent een breed netwerk van scholen voor beroepsonderwijs die nauw samenwerken bij het inrichten van mobiliteit, het opzetten van gezamenlijke opleidingsmodules en erkenning van vakdiploma’s: de Ler(n)ende Euregio. Ook op kleinere schaal bestaat er good practice zoals een middelbare school in NRW waarvan de scholieren gedurende 1 of 2 weken in een gastgezin logeren en de lessen op de partnerschool volgen en viceversa. Of PABO leerlingen uit Emmen die Nederlands geven op scholen in Graafschap Bentheim. Bij deze kleinere projecten zijn het soms goed gestructureerde projecten, vaak ook getrokken door een enkele gemotiveerde docent. Maar vrijwel altijd beperkt tot een specifieke (EU)regio en niet altijd duurzaam. Hoe kunnen deze projecten breder langs de grens worden uitgerold en hoe kunnen de Euregio’s hierin samenwerken? Dat is de kernvraag in deze verkenning die de Talenacademie van augustus tot en met december 2014 heeft uitgevoerd voor de Euregio’s Eems Dollard, de EUREGIO, Euregio Rijn‐ Waal en rijn‐maas‐noord in het kader van het project GROS Impuls Arbeidsmarkt & Onderwijs. 2
In deze verkenning zal al met al het Duits aan Nederlandse kant meer aandacht krijgen dan het Nederlands aan de Duitse kant. Dit heeft niet alleen te maken met het gegeven dat het onderwijs Nederlands aan Duitse kant al sterk groeit, maar ook met de mogelijkheden die er juist op de Duitse arbeidsmarkt zijn voor Nederlanders. Vervolgonderzoek wat betreft het Nederlands is dan ook wenselijk. CASE 1: Basisschool Kotten en von Galen Grundschule Oeding Versterking van het buurtaal‐ onderwijs betekent: ҉ buurtaal op basisschool verbreden: formules van Euregio(profiel)school uitbreiden naar Noorden, bijvoorbeeld minimaal 1 basisschool per grensgemeente ҉ naadloze aansluiting daarop in voortgezet onderwijs vanaf het 1e leerjaar ҉ versterkt buurtaalonderwijs met gepersonaliseerde leerroutes in het voortgezet onderwijs Deze beide scholen in Winterswijk en Südlohn liggen pal aan de grens en ҉ kwaliteitseisen stellen via labels hebben een gedegen partnerschap opgebouwd. De Duitse school biedt al zoals euregio(profiel)school enkele jaren Nederlands aan. In het schooljaar 2014‐2015 is de basisschool ҉ oriëntatie op studeren en werken Kotten Duits gaan aanbieden bij de kleuters en is daarmee in de over de grens Achterhoek, de eerste die dit doet. Binnen enkele maanden had deze ҉ mobiliteit: uitwisseling van school hiertoe besloten, terwijl andere scholen vaak 1,5 tot 2 jaar nodig leerlingen met als doel: verwerven hebben voor deze besluitvorming. Voorbeelden van Limburgse scholen vooraf bepaalde competenties (taal, vergemakkelijkten dit en ondersteuning vanuit beide gemeenten, regio intercultureel) Achterhoek, een sponsor en de EUREGIO hielpen ook mee dit besluit te ҉ buurtaalonderwijs en mobiliteit in nemen. Maar erg belangrijk was de regisserende rol die de gemotiveerde beroepsonderwijs versterken: Connie Grevers hierbij speelde in nauwe samenwerking met haar Duitse formule Ler(n)ende Euregio collega Hildegard Koppen. Het was voor de school moeilijk om de nodige ҉ tekort leraren buurtalen oplossen informatie te vinden; contacten met Zuid‐Limburgse initiatieven en via grensoverschrijdende aanpak en organisaties hielpen daarbij veel. docentenmobiliteit. Ook geeft Grevers aan dat “het hielp dat er al lesmateriaal bestaat, onder Opmerkelijk hierbij is dat vroeg meer de digitale methode “Elena” en de pop Elena die aangeschaft is, talenonderwijs in de basisschool zo speelt een heel cruciale rol, zowel voor de Nederlandse kinderen die Duits vaak door geïnterviewden genoemd leren als voor de Duitse die Nederlands leren”. Deze pilot voor het is, ook al bestaat dit nog slechts grensgebied Achterhoek ‐ Borken, heeft extra financiële ondersteun voor sporadisch. Daarbij speelt mee dat kennisoverdracht naar andere basisscholen, die ook de buurtaal willen de voordelen daarvan de laatste 2 invoeren. Opmerkelijk is dat de directeuren en docenten op elkaars school jaren ook buiten onderwijskringen in de aandacht hebben gestaan (talent lessen verzorgen. Connie Grevers heeft er nu voor gekozen om binnen haar van het jonge kind, betere masterstudie de invoering van Duits als hoofdthema te kiezen. taalvaardigheid door langere leerweg en de onbevangenheid ten opzichte van Duits en Nederlands). Cases: deze beschrijven kort good practice van buurtaalonderwijs of grensoverschrijdende samenwerking, maar zijn vooral ook voorbeelden waar transfer van expertise van elders langs de grensregio gebruikt is.
3
2 Informeren, overtuigen De positie van de buurtaal in het basisonderwijs zowel aan Nederlandse als aan Duitse kant verschilt sterk van de positie van de buurtaal in het voortgezet onderwijs. De buurtaal heeft geen plaats in het officiële programma van de basisschool en er zijn, in de regel, geen vakdocenten voor de buurtaal aanwezig. In beide landen is het wel toegestaan om de buurtaal al in de basisschool aan te bieden. Als basisschoolleiders gevraagd worden naar de mogelijkheid om Duits in te voeren, is in de meeste gevallen dan ook het antwoord dat er geen ruimte is in het programma en dat er bovendien steeds meer thema’s bij het basisonderwijs worden neergelegd zoals techniek of cultuureducatie. Ook de opleiding van de docenten wordt als obstakel gezien. Op basisscholen waar wel de buurtaal wordt aangeboden is dit een bewuste keuze van de school. Veel voorkomende motieven om de buurtaal in te voeren zijn: Een meerjarige samenwerking met een partnerschool over de grens waarbij de leerlingen met elkaar in contact komen De aanwezigheid van leerlingen met de buurtaal als moedertaal op de school. De behoefte van een school om zich te profileren als een school die leerlingen voorbereidt op de regionale situatie maar ook op het internationale Europese burgerschap. Dit laatste punt van profilering is in grensregio’s, waar krimp in veel gevallen een rol speelt, ook een manier om meer leerlingen aan te trekken en op die manier de personele bezetting van de school in stand te houden of zelfs sluiting van een school te vermijden. Invoering van de buurtaal kan ook geleidelijk gebeuren door eerst een samenwerking met een partnerschool op te zetten of door het aanbieden van een facultatieve cursus (in Duitsland via zogenaamde Arbeitsgemeinschaften). Doel moet wel uiteindelijk zijn om de buurtaal een plaats te geven in het schoolprogramma. In gesprekken met schoolleiders en schoolbesturen werkt het argument van de vergroting van kansen op de arbeidsmark maar in beperkte mate; men is meer gevoelig voor bijvoorbeeld de oriëntatie op de dagelijkse leefomgeving/nabuurschap, het Europese burgerschap en de invloed van meertaligheid op de ontwikkeling van het brein. Ook is het nog vaak noodzakelijk vooroordelen weg te nemen over een negatieve invloed van het buurtaalonderwijs op de beheersing van de moedertaaal. Voor voortgezet en beroepsonderwijs is de arbeidsmarkt wel een belangrijk doel en bieden de diverse Kansenatlassen overtuigende argumenten om schoolleiders en docententeams te overtuigen om de buurtaal extra aandacht te geven. Een breed en onderbouwd argumentarium is noodzakelijk en zal moeten worden toegespitst op de doelgroep (ouders, scholengroepen, schoolleiders, docenten). Ook is een dergelijk argumentarium van belang om stakeholders te betrekken bij de het versterken van buurtaalonderwijs. In gesprekken met vertegenwoordigers uit het basisonderwijs kwam vaak naar boven dat er weinig informatie is over mogelijkheden en effecten (zie ook case 1). De interviews leidden soms tot meer vragen van de geïnterviewde dan van de interviewer. In een enkel geval leidde de aangeleverde informatie direct tot actie bijvoorbeeld Duitse basisschooldocenten die zich hebben ingeschreven voor een opleiding tot een officiële bevoegdheid als docent Nederlands.
4
De ervaring van instanties die in het verleden dit type projecten onder de aandacht van scholen en scholengroepen brachten (Koordinierungstelle Aachen, Europees Platform, Talenacademie), leert dat een direct contact met de betrokken scholen noodzakelijk is, met name in het basisonderwijs. De inzet van mailings, sites, folders is niet voldoende, ook al kan aantrekkelijke info (denk ook aan video‐ opnames) ondersteunend werken. Effectiever zijn presentaties, studiemiddagen en gesprekken. De aanwezigheid van experts én ervaringsdeskundigen uit de praktijk (schoolleiders, docenten) is daarbij een zinvolle combinatie CASE 2: Het Graafschapscollege gebleken. Bij deze informatiestromen kunnen ook vertegenwoordigers van lokale of regionale overheden een speciale rol spelen door vanuit hun optiek het belang van de buurtaalkennis te verduidelijken. Dit ROC heeft op internationaliseringsgebied binnen en buiten Europa al de nodige activiteiten ontplooid. Maar met de directe buren veel minder. Het programma van Bij het verbreden de Lerende Euregio in Arnhem/Nijmegen/Kleve heeft een ommezwaai veroorzaakt. van de nu regionaal “De Euregionale samenwerking is prioriteit geworden en we willen binnen de Euregionale programma’s een versnelling plaatsen ter versterking van de bestaande projecten grensoverstijgende arbeidsmobiliteit en beroepsonderwijs” aldus Martin Spaans. lijkt het zinvol om We zien dat dit belangrijk is voor kansen op de arbeidsmarkt aan onze kant en aan op enkele wel de andere kant van de grens met Duitsland. Het is belangrijk om dit ook in de gekozen locaties structuur en het programma te verankeren. Het is onderdeel geworden van ons waar deze projecten instellingsbeleid en we hebben de euregionalisering ook goed geregeld via vaste nog niet bestaan, aanspreekpersonen binnen de verschillende afdelingen, met een goed coördinatie. eerste pilots in te Ook is een coördinatie op het niveau van de regio gewenst, vooral voor de Duitse richten en deze partners, die vaak niet weten wie ze aan moeten spreken in Nederland. Ook voor extra ondersteuning de stages zou een gecoördineerde aanpak wenselijk zijn. Spaans: “We willen nu een te geven zodat ze in grotere stap voorwaarts maken en bijvoorbeeld met onze Duitse partners een opleiding opzetten voor een moderne opleiding bewegingsbegeleider. Zowel onze een latere fase ook partners als wij wilden dit gaan opzetten, waarom dan niet gezamenlijk?” een functie krijgen als “modelschool” voor andere scholen, die geïnteresseerd zijn. Op deze manier kunnen via een olievlekwerking projecten verbreed worden. In de Achterhoek (case 1) lijkt dit momenteel te gebeuren, niet alleen de eerste twee pilotbasisscholen bieden de buurtaal aan, ook andere scholen willen dit voorbeeld volgen. Op regionaal niveau is vaak bekend op welke plaatsen daarvoor interesse bestaat, zo bleek bijvoorbeeld uit gesprekken met de Provincie Drenthe en de Regionalabteilung Osnabrück Landeschulbehörde. Zolang de eerste pilots in de betreffende regio nog niet bestaan, is een bezoek aan bestaande projecten in een andere regio zinvol omdat op deze manier in korte tijd veel informatie kan worden ingewonnen en het zien van de praktijk een grote overtuigingskracht heeft. Ook zijn er bestaande activiteiten die met enige begeleiding kunnen worden omgevormd tot duurzame projecten, zoals in het Graafschap Bentheim waar een groep basisscholen Nederlands 5
aanbiedt, maar waar dit afhangt van externe docenten en dus van tijdelijke projectsubsidies. Opleiding van eigen docenten maakt een dergelijk project duurzaam. Verbreding kan ook worden versterkt door aan te sluiten bij tendensen die zich in het onderwijs voordoen. Zo is er in Duitsland een beweging in gang om het onderwijs sterker af te stemmen op de eigen regio via de regionale “Bildungsnetzwerke”. In het Nederlands voortgezet onderwijs ontstaat de tendens om leerlingen iets extra’s mee te geven om hun toegang naar het Hoger onderwijs in de toekomst te vergemakkelijken. In beide landen is er aandacht voor een betere aansluiting tussen basis‐ en voortgezet onderwijs. Nu is er een hiaat aan Duitse kant voor leerlingen die Nederlands hebben geleerd op de basisschool: in de 1e twee leerjaren van het voortgezet onderwijs is er geen aanbod Nederlands en in Nederland is er een hiaat van 1 jaar. Lastiger is het nog voor de VO‐scholen een passend vervolg bieden voor die leerlingen, die in de basisschool al begonnen zijn de buurtaal te leren. Hier ligt een belangrijke uitdaging. “Excelleren” in de betekenis van: persoonlijke talenten van leerlingen de volle ruimte te geven, is ook in beide landen een tendens die voor het buurtaalonderwijs mogelijkheden biedt om leerlingen een hoger niveau te laten bereiken dan wat het “normale programma” nastreeft. Bovendien bieden activiteiten gericht op deze actuele tendensen in sommige gevallen mogelijkheden voor de scholen om ook nog eens extra middelen te werven via projectgelden. Het is niet onbelangrijk vanuit PR‐perspectief om het werkgebied van de buurtalen langs de gehele Duits‐Nederlandse grens één merknaam mee te geven. Dit zou goed één van de nu al bestaande bredere projecten “De ler(n)ende Euregio” of “Euregioschool” kunnen zijn, als de bedenkers hiervan hiermee akkoord gaan, waarbij de eerste benaming breder is en daarom de voorkeur verdient. 6
3 Aanpak en praktische handvatten Handvatten die in de komende periode binnen projecten zouden moeten worden opgepakt: o Lesmateriaal is van erg groot belang: met name voor jonge kinderen is dringend gewenst een uitbreiding van het materiaal Elena (DU en NE), gekoppeld aan package met een verspreidings‐ en invoeringsstrategie. lesmateriaal voor beroepsonderwijs in Nederland: hiervoor kan het materiaal gebruikt worden voor het keuzevak Duits dat de Ler(n)ende Euregio momenteel ontwikkelt. Ook voor het beroepsonderwijs in Duitsland, zouden beroepsgerichte modules ontwikkeld moeten worden passend bij de manier van leren van deze leerlingen. lesmateriaal voor het voortgezet onderwijs waar leerlingen via een meer gepersonaliseerde aanpak zich sterker kunnen ontwikkelen in de buurtaal, ook via langere verblijven op de partnerschool. inrichting pilots overgang van basisschool naar voortgezet met een naadloze aansluiting voor de buurtaalprogressie o Door labels na te streven, zet een geïnteresseerde school een beproefde aanpak om en weet concreet waar ze naartoe gaat werken; het is zinvol om deze labels op elkaar af te stemmen: Euregioprofielschool en Euregioschool; ook afspraken over raakpunten met Europaschule, LinQ en vergelijkbare kwaliteitslabels. o Competentiebeschrijvingen door de gehele carrière van een leerling met bijbehorend portfolio Daarnaast zijn er handvatten die reeds bestaan en zijn ontwikkeld binnen met name de projecten Euregioschool en de Lerende Euregio. Mogelijk is het noodzakelijk om de producten van deze projecten nog te verfijnen en publicabel te maken en aan te passen aan de regionale situatie. Lambert Teerling, adviseur bij de Lerende Euregio, geeft aan dat de structuur van de Duits‐ Nederlands samenwerking in het beroepsonderwijs evenals de ontwikkelde instrumenten (b.v. specifiek lesmateriaal en geautoriseerde beschrijvingen van beroepen) ook in andere grensregio’s gebruikt kunnen worden, maar de coördinatie/begeleiding kan niet centraal vanuit Nijmegen plaats vinden. Dat moet in iedere regio zijn eigen vorm krijgen en ingebed worden in een netwerk van regionale stakeholders. Er liggen volgens hem ook kansen om gezamenlijk specifiek lesmateriaal te ontwikkelen, voor het Duits is de Ler(n)ende Euregio daarmee al gestart. Voor het Nederlands zouden op een gelijkaardige manier beroepsgerichte modules ontwikkeld moeten worden die aansluiten bij de leerstijl van de leerlingen. Zeker in het geval van tekortberoepen aan één kant van de grens waarvoor arbeidskrachten aan de andere kant van de grens aanwezig zijn. Deze cursussen kunnen ook voor reeds werkenden of werkzoekenden ingezet worden. Vrijwel alle gesprekspartners gaven tijdens de interviews aan dat voor het implementeren van versterkt buurtaalonderwijs, het noodzakelijk is om regionaal informatiepunten in te richten. Daarbij moet worden opgemerkt dat Duitsers dit vaker als 1e prioriteit noemden als de Nederlanders, dit verschil is mogelijk bepaald door verschillen in de cultuur en organisatie van het onderwijs. Dit wordt hieronder in een schema met toelichting uiteen gezet.
7
Toelichting op de samenwerkingsstructuur:
Elke Euregio kent een Informatiepunt en het streven is deze vanaf het begin in te richten als gemeenschappelijke, Duits‐Nederlandse dienstverleners in de 1e lijn. De bemensing gebeurt niet of slechts in beperkte mate, door de Euregio zelf, maar door inhoudelijke experts uit het onderwijs. Een inhoudelijk deskundige werkt er nauw samen met enkele “ambassadeurs” uit de verschillende onderwijssectoren. De taken van deze “frontoffices” zijn: o Informatie verstrekken, bewustwording en “sens of urgence”creëren o Vergroten groep deelnemende scholen, scholengroepen en andere stakeholders betrekken zoals bedrijven of gemeentelijke overheden o In samenwerking met een jury subsidies verstrekken aan scholen om toe te werken naar een label via eenvoudige aanvragen o Ondersteuning en advisering voor scholen en overheden bij inrichting van versterkt buurtaalonderwijs, doorverwijzing naar ervaren scholen o Ondersteunen bij het leggen van contacten met scholen, bedrijven, instellingen over de grens o Organiseren van netwerkbijeenkomsten, ervaringsuitwisseling tussen scholen(groepen) o Organiseren van nascholing, professionalisering van docenten w.b. buurtalen o Les‐ en leermateriaal voor de buurtaal verzamelen en ter beoordeling beschikbaar stellen 8
o Inrichten en onderhouden van een website i.s.m. het back office o Ondersteunen bij grensoverschrijdende expertise‐uitwisseling over actuele ontwikkelingen in onderwijs beider landen (bv krimp, “Inklusion”, zorgleerlingen enz.) Deze informatiepunten kunnen kansen, die zich in de eigen regio voordoen, optimaal benutten. Samenwerking met overheden, bedrijfsleven en andere betrokkenen is daarbij zeer behulpzaam. Elisabeth Büning, Kreis Borken: “Deze bredere samenwerking opent het onderwijs voor andere zaken en leidt tot meer creativiteit om alternatieve oplossingen te bedenken, die vereist zijn vanwege de verschillen in onderwijsstructuren. De Euregio is als onafhankelijke, buitenstaande Duits‐Nederlandse instelling prima geschikt om deze Duits‐Nederlandse informatiepunten te organiseren.” Nader bezien moet nog worden of een dergelijke informatiepunt ook een rol kan spelen op het gebied van stages over de grens; de samenwerking tussen instellingen voor beroepsonderwijs en de medewerking van het bedrijfsleven zijn daarbij een voorwaarde. De omvang van een dergelijk informatiepunt zal verschillen per regio. De Koordinierungsstelle in Aachen omvat 1,5 FTE voor het werkgebied van basis‐ en algemeen vormend onderwijs. In startende regio’s kan deze omvang in de startperiode kleiner zijn en kan er wat vaker een beroep gedaan worden op de back office, zie hierna. Het zou goed zijn om met 1 of maximaal 2 van dergelijke informatiepunten te starten en deze dan geleidelijk uit te breiden. Bepaalde regio’s zoals de Achterhoek/Borken hebben interesse getoond om hiervoor als pilotregio te fungeren en daar is ook politiek ondersteuning vanuit de gemeentelijke overheid aan beide zijden van de grens; daarbij zou dan een goede afstemming moeten plaatsvinden met de Bezirksregierung Münster. Een vaak gehoorde wens tijdens de interviews, met name van de Duitse kant, was een centrale aanspreekpartner aan Nederlandse kant te hebben, omdat men die niet vond. Een Duits‐Nederlands informatiepunt kan hierin voorzien.
9
Op een centrale plaats (bij voorkeur aangehecht bij één van de regionale informatiepunten) bevindt zich een platform dat als back office fungeert en dat de regionale informatiepunten voedt en ook meer gespecialiseerde knowhow in huis heeft. Een CASE 3: Coördinatiepunt Onderwijs advisering in de tweede lijn. Ze heeft bovendien een breed netwerk waarin nauw wordt samengewerkt met andere organisaties die beschikken over relevante expertise, instrumenten of financiële programma’s. Enkele daarvan zijn in bovenstaand organigram afgebeeld. Elk daarvan beschikt ook weer over een eigen netwerk, zoals het DIA met haar partners in de Actiegroep Duits en de Talenacademie met expertscholen in Limburg. Het Binnen het Interregproject Linguacluster van de Euregio Maas‐Rijn is er een back office stimuleert ook de “Koordinierungsstelle Bildung” in Aken inricht, die onder meer scholen in de regio ervaringsuitwisselingen tussen Aken stimuleert om samenwerking met Nederlandse en/of Belgische scholen aan te de diverse front offices en gaan. Dit coördinatiepunt is blijven bestaan na afloop van het Linguaclusterpoject, ondersteunt deze met name in dankzij een ondersteuning door de regio Aachen en de Bezirksregierung Köln. Deze de beginperiode met raad en Duitse overheden waren van mening dat de schoolpartnerschappen, het binnen daad. Dit back office fungeert dus ook als kwartiermaker voor Linguacluster ontwikkelde lesmateriaal, de nascholingsactiviteiten voor docenten de front offices. Uit gesprekken en de culturele projecten die georganiseerd waren, continuïteit verdienden. Twee komt naar voren dat er vaste medewerkers hebben een label ontwikkeld, de zogenaamde momenteel niet in alle regio’s Euregioprofielschool voor scholen die samenwerken met een school over de grens, voldoende knowhow aanwezig de Euregio in het programma opnemen en de leerlingen laten kennismaken met de is om een regionaal buurtaal. Dit alles in basis‐ en (begin) voortgezet onderwijs. informatiepunt zoals boven beschreven, optimaal te laten Dit concept van een “Koordinierungsstelle” is overgenomen door de functioneren. Bezirksregierung Münster: ook daar wil men de buurtalen stimuleren, de Een andere belangrijke taak euregionale samenwerking versterken. De opzet van het coördinatiepunt is iets van dit platform is de anders: naast een coördinator die gedetacheerd is bij deze “Stelle”, is er per afstemming van projecten schoolsoort een netwerker die letterlijk op pad gaat met een officiële opdracht om (Interreg of andere) die scholen te stimuleren om te participeren. Binnen de BZR Münster werken twee ontwikkeld worden langs de onderwijsambtenaren (“Dezernenten”) mee aan de ontwikkeling van het grens, om doublures te coördinatiepunt. voorkomen maar ook om te stimuleren dat er projecten van start gaan, die noodzakelijk zijn voor die regio of voor meerdere regio’s. Ook zal dit landelijke platform een rol spelen bij expertise uitwisseling tussen regionale overheden zoals Provincies, Bezirksregierungen, en kan deze een rol spelen bij de lobby richting nationale overheden. Voorkomen moet worden dat dit landelijk platform een doublure vormt met de taken die de betrokken expertisecentra al hebben: het moet gaan om de in hoofdstuk 1 genoemde acties die typisch zijn voor de grensstreek. 10
Deze structuur ligt dicht bij welke voor de Grens Info Punten in voorbereiding is. Een koppeling hiermee is dan ook heel goed denkbaar, temeer omdat deze GIP’s voor hun arbeidsadvisering ook gebruik kunnen maken van de instrumenten van de onderwijsinformatiestructuur (denk aan de geautoriseerde beschrijvingen). Ook is de knowhow over talen leren relevant voor de GIPs, aangezien bij arbeidsbemiddeling ook de taalbarrière in veel gevallen een cruciale rol speelt. 4. Rollen bij randvoorwaarden Belangrijke stakeholders voor het creëren van de juiste randvoorwaarden om de buurtalenkennis langs de grens te versterken worden hieronder per categorie genoemd. Kort wordt aangegeven welke rol zij moeten gaan vervullen daarbij. Het is duidelijk dat de trekker bij dit thema het onderwijsveld zelf is. Aan Nederlandse kant ligt daar de verantwoordelijkheid bij de schoolbesturen en schoolleidingen. Deze zullen ook zo snel mogelijk de invulling moeten gaan geven aan de voorgestelde informatiepunten. Aan Duitse kant is er naast de rol van Schoolleiders ook een rol voor de onderwijsafdelingen van de regionale overheden, Kreise (Schulämter) en Bezirksregierungen, die direct invloed kunnen uitoefenen op onderwijsinhouden onder meer door personele inzet van medewerkers/docenten. Voor het verbreden van versterkt buurtaalonderwijs hebben ze echter ondersteuning nodig van andere stakeholders. Aan Nederlandse kant is de directe invloed van een Provincie op onderwijs erg beperkt; een Provincie kan wel faciliteren en (daarmee) ook stimuleren. Dit is in Limburg het geval en daar heeft dit geleid tot een samenwerking waarbij bedrijfsleven, overheden en onderwijsbesturen gezamenlijk een strategische agenda voor buurtalen en internationalisering hebben opgezet. Daaraan is een loket gekoppeld waarvan de functie overlap vertoont met de bovenbeschreven informatiepunten. Uit de gevoerde interviews blijkt dat grensprovincies geïnteresseerd zijn in samenwerking en onderling uitwisseling op dit terrein. De Provincie Limburg staat niet onwelwillend tegenover een “trekkersrol” als het gaat om interprovinciaal overleg op dit terrein. In NRW zijn de Bezirksregierungen in zekere zin een evenknie van de Provincie, ook al zijn de werkterreinen niet geheel gelijk, zoals hierboven aangegeven hebben deze een verantwoordelijkheid op onderwijsgebied. In NdS zijn de Regionalabteilungen van de Landesschulbehörde relevante instanties. Zowel met Neder Saksen als met Noord‐Rijn Westfalen hebben de provincies op het hoogste niveau gezamenlijk overleg met de Duitse bestuurders. Het thema onderwijs komt daar van tijd tot tijd aan de orde en jaarlijks wordt er een conferentie (“Leren met de buren”) georganiseerd over buurtalen en schoolpartnerschappen. Gemeenten kunnen een cruciale rol spelen in de verbreding van versterkt buurtaalonderwijs. Ze beschikken immers over directe contacten/netwerken met de scholen en kennen goed de arbeidsmarkt binnen de stad. Bij het motiveren van scholen kunnen ze een directe rol spelen. Daarnaast beschikken ze dikwijls over mogelijkheden om projecten te ondersteunen. Grotere gemeenten kunnen binnen intergemeentelijke netwerken andere gemeenten ondersteunen hierbij.
De Euregio’s kunnen een initiërende rol spelen en hun contacten gebruiken richting provincies en gemeenten. De voorgestelde informatiepunten zouden idealiter worden ondergebracht bij de Euregio’s. De personele bezetting van deze infopunten kan worden 11
ingevuld door experts uit het onderwijs. De link met de Grensinfopunten wordt aldus ook gelegd. De Euregio’s richten zich aldus versterkt en structureel op het onderwijs. De Euregio programma‐managements kunnen middelen uit Interreg V ter beschikking stellen en in samenwerking met het back office zorgen voor een goede afstemming van projectvoorstellen zodat doublures vermeden worden en er voor werkgebieden waar projecten vereist zijn deze ook tot stand komen. De Interreg‐subsidiëring moet vooral gericht zijn op het ontwikkelen van instrumenten die ook na de projectperiode de scholen in staat stellen het versterkt buurtaalonderwijs vorm te geven. Naast Interreg zijn er ook andere (financiële) mogelijkheden om noodzakelijke activiteiten mogelijk te maken, zoals uit nationale middelen en Europese onderwijsprogramma’s (zoals Erasmus for all).
De nationale onderwijsoverheden hebben dit thema onder de aandacht in Neder‐Saksen en Noord‐Rijn Westfalen. Er is een nauwe samenwerking met de Nederlandse Taalunie rond het stimuleren van het Nederlands met name langs de grens. Het Nederlands ministerie van onderwijs zet programma’s van het Europees Platform/Nuffic in om het onderwijs Duits te versterken (b.v. scholensamenwerking, taalassistenten, LinQ) maar dit is niet grens‐ specifiek. Voor de plannen die hier beschreven zijn, is echter meer nodig. Het Nederlandse en Duitse ministerie zouden wettelijke belemmeringen weg moeten nemen wat betreft bij voorbeeld docentenmobiliteit en gezamenlijke opleidingen (met name in het MBO). Aan Nederlandse kant zou de rol van het Duits in scholen in de grensstreek herijkt moeten worden. De dialoog over het curriculum, de inhoud van het onderwijs, die het Ministerie van Onderwijs in de komende periode wil aangaan, moet ten volle benut worden door onderwijs, overheden en bedrijfsleven in de grensstreken, om tot belangrijke aanpassingen te komen.
Ook in de sfeer van randvoorwaarden, kwamen de beide volgende conclusies naar voren: Ambtenaren die met onderwijs/arbeidsmarkt/economie te maken hebben op de diverse overheidsniveaus, zijn niet altijd bekend met de situatie over de grens en kennen ook niet altijd hun evenknie bij een vergelijkbare organisatie aldaar. Initiatieven om deze personen met elkaar in contact te brengen en elkaars organisaties te leren kennen (al dan niet gecombineerd et een training in de andere taal en cultuur) kunnen de onderlinge onderwijssamenwerking versterken en uitwisseling op beleidsniveau stimuleren. Ook het bedrijfsleven moet nadrukkelijk bij de buurtaalinitiatieven betrokken worden. Met name als het gaat om de afstemming onderwijs‐arbeidsmarkt kan ze veel betekenen. Direct betrokken zou moeten worden bij verbreding van stages over de grens. Mogelijk kunnen het bedrijfsleven en de organisaties daaromheen (Industrie‐ und Handelskammers bijvoorbeeld) ook beroep gerelateerde projecten ondersteunen. Deze verkenning geeft een samenvatting van de gevonden resultaten. De gesprekken en besprekingen hebben in sommige gevallen meer informatie opgeleverd over verdere invulling. Tegelijkertijd is het verder uitwerken van bovengenoemde initiatieven naar een operationeel plan een logische vervolgstap. Ook hebben de uitwisselingen dikwijls tot nadere vragen geleid die aanvullend onderzoek vergen (zoals de afstemming van de diverse labels in Duitsland en Nederland). Op veel plaatsen rees met name de vraag of er langs de gehele grens ook gezamenlijke plannen rond training voor volwassenen, werkenden en werkzoekenden, zouden worden ontwikkeld. 12
Andere vragen vergen eerder om directe actie, zoals regionale overheden die op korte termijn een start willen maken met de voorgestelde informatiestructuur. En ook de behoefte aan uitwisseling van knowhow en beleidsvoornemens tussen diverse regionale actoren, zoals gemeenten, Kreise en Provincies: er was sterke interesse om meer te leren van elkaar en gezamenlijk op te trekken. Momenteel is er op dit gebied geen overleg.
13
5. Acties voortvloeiend uit “Als we elkaars taal spreken” ‐ Inrichten, i.s.m. landelijk back office, van coördinatie/informatie punt dat scholen stimuleert en ondersteunt, info verspreidt en ander betrokkenen committeert (gemeenten, provincie, Kreise samen met de Euregio….) ‐ Vorming budget voor informatiestructuur (één informatiepunt per Euregio en backoffice ondersteuning) en voor projectgeld onderwijsinstellingen ‐ Acties in onderwijs genereren via sterk ondersteunde 1e pilots per Euregiogebied met etalagewerking o Basisonderwijs: Grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten en thema Euregio in schoolprogramma (Label: Euregioprofielschool) Grensoverschrijdende samenwerking (partnerschool) en grensoverschrijdend onderwijs in buurtaal in schoolprogramma (Label: Euregioschool) Gebruik maken van onderwijsmateriaal ELENA o Voortgezet onderwijs: Naadloze aansluiting op Euregioschool en Euregioprofielschool Gepersonaliseerde leerroutes/excelleren in buurtaal o.m. via individuele uitwisseling in partnerschool/gastgezin Oriëntatie op studeren en werken over de grens (beroepsvoorlichting) o Beroepsonderwijs: Buurtaalonderwijs toegesneden op beroep en op leerstijl van deze leerlingen Grensoverschrijdende onderwijsmobiliteit van leerlingen versterken (Lerende Euregio) Gebruik maken van onderwijsmateriaal “Lerende Euregio” o Hoger Onderwijs In lerarenopleiding thema Euregio aanbieden (via Euregioscholen en Euregioprofielscholen) Daarnaast: ‐ Ontwikkelen/uitbreiden van lesmateriaal o Voor PO uitbreiding ELENA (ook via smartboard, computer) o Voor beroepsonderwijs materiaal voor beroepsuitoefening Lerende Euregio + ontwikkelen Duitse tegenhanger ‐ Grensbreed gelijkaardig beschrijven van Euregiocompetenties voor basisschool tot hoger onderwijs (is in ontwikkeling in Limburg) ‐ Expertise uitwisselen tussen Euregio’s (via informatiepunten/backoffice) en tussen Provincies, Kreise, Gemeenten ook met het oog op lobby‐activiteiten ‐ Aanvragen/toekenningen INTERREG‐projecten afstemmen (lacunes voorkomen) ‐ Docenten bijscholen tot taaldocenten
14
Unterstützt durch / mede mogelijk gemaakt door:
www.deutschland-nederland.eu
15