Thema 5 Les 1: De angst:
Als je ergens heel erg bang voor bent, dan heb je angst. Je hebt bijvoorbeeld angst voor de tandarts.
De schrik:
Als iemand ineens achter je staat, dan schrik je. Je bent dan ineens heel even bang. Je kan ook schrikken van vuurwerk of van bliksem.
Gemeen:
Als je expres iets doet wat niet leuk of aardig is, dan ben je gemeen. Als je bijvoorbeeld de gum van iemand anders expres kapot maakt, dan ben je gemeen. Iemand pesten is ook gemeen.
Jaloers:
Als iemand een mooie nieuwe fiets heeft gekregen, en jij zou die ook wel willen hebben, dan ben je jaloers. Je wilt dan graag wat de ander ook heeft en je bent dan even niet zo blij.
Koppig:
Iemand die koppig is luistert niet goed en doet zijn eigen zin. De juf zegt bijvoorbeeld’ Niet doen’ , maar hij doet het toch.
Opgewekt:
Als je blij en vrolijk bent, dan noem je dit ook wel opgewekt.
Bedroefd:
Als je heel verdrietig bent, dan noem je dit ook wel bedroefd. Je bent dan niet blij.
Eerlijk:
Eerlijk zijn betekent de waarheid spreken. Als de juf vraagt wie het heeft gedaan, dan ben je eerlijk als je zegt dat jij het hebt gedaan.
Les 2: Denken:
Denken doe je in je hoofd voor je jezelf. Je denkt bijvoorbeeld na over het antwoord van de som.
De gedachte:
Een gedachte is iets waar je aan kan denken. Je denkt bijvoorbeeld aan de vakantie of aan buiten spelen.
Dromen:
Dromen is aan iets denken wat je graag zou willen. Je droomt bijvoorbeeld dat je een prinses bent. Als je slaapt kun je ook dromen.
Zuchten:
Zuchten doe je als je hardop uitademt. Als je ergens moe van bent, laat je soms wel eens een diepe zucht.
Geloven:
Als je in iets gelooft, dan denk je dat het waar is. Je kunt geloven in Allah of in God. Of je kunt Geloven dat je een hoog cijfer hebt gehaald.
De spijt:
Als je spijt van iets hebt, dan vind je het jammer dat je iets hebt gedaan en zeg je ‘sorry’. Je kunt spijt hebben van iemand een duw geven.
Jammer:
Als je iets jammer vindt, dan doet het je een beetje verdriet. Je vindt het misschien wel jammer dat de vakantie voorbij is. Je bent dan een beetje bedroefd.
Les 3: Lui:
Als je lui bent, betekent het dat je geen zin hebt om iets te doen. Je hebt geen zin om te werken.
Moe:
Moe ben je als je iets hebt gedaan. Bijvoorbeeld heel hard gesport of de hele dag hard gewerkt. Je hebt dan slaap nodig.
Bezig:
Bezig betekent het als je iets aan het doen bent. Nu ben je bezig met de tekst lezen. Je bent het nu aan het doen.
Bewegen:
Bewegen doe je als je aan het sporten bent of aan het lopen, je bent dan dingen aan het doen met je lichaam.
Levend:
Iets dat leeft, is niet dood. Het beweegt.
De traan:
Als je verdrietig bent, moet je soms huilen. Het water dat uit je ogen komt, noem je een traan.
De ziekte:
Als iemand een ziekte heeft, dan is er iets niet goed aan zijn lichaam. Griep is ook een ziekte.
Het hart:
Het hart zit in je lichaam. Als je je hand op je borst doet, voel je je hart kloppen. Je hart pompt bloed door je lichaam en zorgt ervoor dat je blijft leven. Als je hart niet zou kloppen, zou je dood zijn.
Het bloed:
bloed is een rode vloeistof in het lichaam van mensen en dieren. Als je valt, komt er soms bloed uit je lichaam, je hebt dan een wondje.
Les 4: Gewoon:
Een ander woordje voor gewoon is normaal. Iets valt dan niet op.
Elkaar:
Als je samen bent, kun je dingen met elkaar doen. Je kunt met elkaar spelen, je bent dan iets samen aan het doen. Of je geeft elkaar een hand, je houdt dan elkaars hand vast.
Ruzie:
Als je lelijke dingen tegen iemand zegt, of als je iemand gaat duwen, dan maak je ruzie. Je bent dan niet aardig.
Eng:
Als je iets eng vindt, dan ben je er bang voor.
Gelijk:
Gelijk is een ander woordje voor meteen. Je moet gelijk gaan zitten betekent dus: Je moet NU gaan zitten. Gelijk kan ook betekenen dat je het goed hebt. Je hebt gelijk, betekent dan, je hebt het goed.
Opstaan:
Als je op een stoel zit en je gaat weer staan, dan ben Je aan het opstaan. Als je ‘s- morgens wakker wordt en je komt je bed uit, sta je ook op.
Redden:
Als iemand in gevaar is en je helpt diegene, dan red je iemand. Als iemand in het water is gevallen en diegene wordt uit het water gehaald, dan is hij gered.
Voorbij:
Als iets voorbij is, dan betekent het dat het afgelopen is. De film is afgelopen, hij is voorbij.
Les 5: Koken:
Als je aan het koken bent, dan betekent dit dat je eten aan het maken bent.
Het voedsel:
Voedsel is een ander woordje voor het eten.
Gebruiken:
Als je bezig bent met de lijm, dan gebruik je de lijm. Je bent er op dat moment mee bezig.
Opeten:
Als je aan tafel zit en je eet het voedsel dat op je bord Ligt op, dan ben je het aan het opeten.
Trek:
Als je trekt hebt, dan betekent het dat je iets wilt eten. Je hebt bijvoorbeeld trek in chips.
Tong:
Je tong zit in je mond, je kunt je tong bewegen. Je kunt je tong uitsteken en je kunt proeven met je tong.
Dorst:
Als je dorst hebt, dan heb je heel veel zin om iets te drinken.
Les 6: Het spel:
een spelletje is iets leuks wat je met elkaar kunt doen. Zoals tikkertje, verstoppertje of mens erger je niet.
Bestaan:
Er bestaan nog meer spelletjes. Dit betekent dat er nog zeer van zijn.
De kleuter:
Een kleuter is een kind van 4 of 5 jaar.
De zus:
Een zus is altijd een meisje. Zij is, net als jij, een kind van je vader en moeder.
De broer:
Een broer is altijd een jongen. Hij is, net als jij, een kind van je vader en moeder.
De vriend:
Een vriend is altijd een jongen. Het is iemand waarmee je gezellig kan spelen en leuke dingen kan doen.
De vriendin:
een vriendin is altijd een meisje. Het is iemand waarmee je gezellig kan spelen en leuke dingen kan doen.
De oom:
De oom is de broer van jouw vader of moeder.
De tante:
De tante is de zus van jouw vader of moeder.
De neef:
De neef is de zoon van je oom of tante.
De nicht:
De nicht is de dochter van je oom of tante.
De grootvader: De grootvader is een ander woordje voor je opa. Je opa is de vader van jouw vader of moeder. De grootmoeder: De grootmoeder is een ander woordje voor je oma. Je oma is de moeder van jouw vader of moeder. Iedereen:
Met iedereen worden alle mensen die er op dat moment zijn bedoeld. Iedereen doet mee met knutselen. Dit betekent dat alle kinderen in de klas mee doen.