www.rusko.nl
Als de Bach van gisteren... Nieuwsbrief van de Reunisten Vereniging van het Utrechts Studenten Koor en Orkest.
R-USKO
[email protected] Noolseweg 21, 1261 EA Blaricum
Impressie van de herdenking in Breda 2 Impressie van de begrafenisdienst in de Badkapel 5 Verkondiging van ds. Leo de Leeuw 5 Jaap en het RUSKO 8 Interview 2003 9 Herinneringen 12 - Femke Hillen-Goossens - Harold Lenselink - Wim Frankenberg - Eric Schuurman - Jos van Veldhoven - Eduard van Hengel - Elly Kleuver - Piet Verwijmeren - Annego Hogebrink - Wouter van Haaften - Fons Plasschaert - Jan Jimkes - Agnies van Rappard - (Mar)Lies Jansen - Irène de Bree-van Kuik - Jacques Maassen - Truus Isendoorn - Leo Besemer - Ingrid Wage - Albert Polman - Kees Tuijnman - Laurens Zwaan - Renske Smeding - Gilles Michels In Memoriam uit Trouw 26 Breda 2003 28 Interview 1995 30 Jaaps eerste Hohe Messe 33 Slotakkoord 34
In Memoriam
Jaap Hillen foto
[email protected] Ook: Jacob van Ruisdaelstr. 81, 3583 CC Utrecht
Ton Oosterhout
2 december 1923 - 27 juni 2008
“Muziek is de taal van de ziel” Van 1959 tot 1984 was Jaap Hillen dirigent van het Utrechts Studenten Koor en Orkest (USKO). In die vijfentwintig jaar zijn steeds weer nieuwe generaties studenten hem dankbaar geweest voor de inspirerende wijze waarop hij hen de weg wees in de wereld van de muziek, speciaal die van Bach. Ook in de jaren daarna bleef hij, o.a. via de bijeenkomsten van onze reunistenvereniging, een sterke band houden met zijn “uskieten”, van wie hij sommigen al bijna een halve eeuw kende. Op 23 augus-
Redactie: Frans Alkemade Tom Ruigrok
Extra Editie, 16 oktober 2008
“Je moet van ze houden, ook als ze niets presteren. Dan zijn de repetities een feest. Ik ging vaak na een USKO-avond dansend naar huis.”
Oplage: ca. 550
1
tus stond er weer zo’n feestelijke en muzikale reunie op het programma. Hij zal daar helaas alleen nog in onze gedachten bij zijn. Het USKO en R-USKO verliezen in hem een groot musicus en een betrokken mens. [F.A.]
Muzikale Afscheidsbijeenkomst in de Grote of Onze Lieve Vrouwe Kerk te Breda op 3 juli
De Grote of Onze Lieve Vrouwe Kerk tijdens de Afscheidsbijeenkomst (foto Ton Oosterhout)
Een Impressie en Herinneringen aan Jaap afscheid van Jaap te nemen, konden buiten naar het spel luisteren van stadsbeiaardier Jacques Maassen, dat geheel in het teken stond van Bach. Bewerkingen van aria’s uit de Matthäus en Johannes Passion en het Festchor “Freut euch alle” (BWV 207a, nr 9) dat Jacques, zo liet hij me weten, op verzoek van Jaap had bewerkt ter gelegenheid van diens vijftigjarig organistenjubileum. In het afsluitende kwartier werd volgens eeuwenoud gebruik de Grote Bom door leden van het Klokkenluiders Gilde Breda geluid. Gedurende dit “overluiden”, waarbij de klok als boodschapper van het overlijden van Jaap fungeerde, waren de zware slagen beneden in de doodstille kerk niet alleen te horen maar ook te voelen.
door Tom Ruigrok
D
e afscheidsbijeenkomst begon voor mij al op de woensdagavond. Jaap had tot in detail aangegeven hoe de activiteiten rond zijn begrafenis er uit moesten zien – Ds Leo de Leeuw zei het zo treffend in zijn verkondiging: “Een dirigent bepaalt niet alleen hoe het stuk begint, maar ook hoe het eindigt” – en had vastgesteld dat onder andere cantate 161 zou worden uitgevoerd, en wel met fluiten in plaats van met blokfluiten. Zoals ik al twintig jaar gewend was ging ik eerst naar Piet Verwijmeren in Odijk, waarna we samen naar de Nieuwe Badkapel in Scheveningen reden. Wanneer de files meevielen kwamen we daar veel te vroeg aan, maar altijd troffen we er dan Jaap aan, vaak als enige, die bezig was stoelen en lessenaars klaar te zetten. Nu was de sfeer er onwezenlijk en liepen de meeste leden van het Haags Barokgezelschap onwennig en enigszins verloren rond. Onder leiding van Jos van Veldhoven repeteerden we die avond motet BWV 118 en cantate 161.
De bijeenkomst werd geopend met “Salvator mundi” van Thomas Tallis, door Camerata Jacobi gezongen. Dit dubbelkwartet was zes weken eerder nog door Jaap opgericht en werd door Albert-Jan Roelofs geleid. Hierna speelde Bert Mooiman, organist van de Nieuwe Badkapel, “Mein junges Leben hat ein End” van Jan Pzn Sweelinck. Bert begeleidde vervolgens Lucie Hillen, een dochter van Jaap, die “When I am laid in earth” uit Dido and Aeneas van Henry Purcell zong.
De honderden vrienden en bekenden van Jaap die de dag daarop naar de Grote Kerk in Breda waren gekomen om
2
Een aantal sprekers voerden tussen de muziekstukken het woord. Een van hen was Frank Venema, vriend van Jaap en klavecinist bij het HBG, die een ontroerende toespraak hield: “ ‘Wat ga je over me vertellen?’ vroeg Jaap vorige week. ‘Jaap, in het telefoonboek staat: Hillen Jaap, musicus. En dat geeft zo goed weer hoe je in de muziek staat. Bescheiden, nederig bijna. En ik ga vertellen dat je praktisch was, niet alleen in de muziek. Ik heb geleerd: Jaap heeft altijd gelijk, ook in praktische zaken.’ ‘Ja’, zei Jaap, ‘zeg dat maar. Maar dat gele truitje mag je niet aan, volgende week.’ “ Het motet “O Jesu Christ, mein’s Lebens Licht” (BWV 118) dat hierna door het HBG werd gespeeld, had Jaap tweemaal eerder met het USKO uitgevoerd. De eerste keer was in augustus 1961 toen wij in Istanbul aan een internationaal studentenfestival deelnamen; we hadden er toen ons optreden mee geopend. Ter gelegenheid van deze reis was er ook een grammofoonplaat gemaakt met daarop, behalve BWV 118, een tweetal psalmen van Jan Pzn Sweelinck. De tweede keer was in november 1963, heel snel ingestudeerd, als opening van ons Kerstconcert in de Nicolaïkerk, ter nagedachtenis aan president Kennedy, die een week eerder was vermoord. In cantate “Komm, du süsse Todesstunde” (BWV 161) die we onder leiding van Jos van Veldhoven uitvoerden, waren Lucie Hillen (alt) en Otto Bouwknegt (tenor) de solisten. Jaaps prachtige orgel
(z.o.z.)
Het Haags Barokgezelschap (foto Ton Oosterhout) www.haagsbarokgezelschap.nl
3
Femke Hillen-Goossens tijdens haar dankwoord (foto Ton Oosterhout)
de bel met de best passende klank gekozen. Het is een chromen bel met Mickey Mouse erop.”
Fantasie en fuga over de letters van “Jaap Hillen” en de eerste twee regels van het koraal “Ach, bleib bei uns, Herr Jesu Christ” waren de thema’s van een improvisatie door Bert Mooiman (Jaap had gezegd: “Ga maar helemaal uit je dak, Bert, dan kan iedereen horen wat een prachtig orgel dit is”). Alle registers van Jaaps magnifieke orgel werden dan ook opengetrokken, inclusief de Cimbelstern. Wim Thijs, al bijna 50 jaar vriend van Jaap en koorlid van het HBG, zei hierover in zijn toespraak: “Dat zijn 8 hoge belletjes. Te gebruiken met Kerst en zo. Ik heb het register gebouwd en Jaap heeft de belletjes geleverd. Omdat Jaap toen maar 7 nette koperen klokkenbelletjes in plaats van 8 kon bemach– tigen, zaten we met een probleem. Jaap ging even naar zijn schuurtje en kwam met 6 fietsbellen terug. We hebben
Na het indrukwekkende dankwoord van Femke, Jaaps vrouw, was er een samenzijn waarbij nog gespeeld werd door een kopertrio onder leiding van Thijs Hillen, een kleinzoon van Jaap. Hierna werd Jaap op de klanken van zijn orgel uitgeleide gedaan, waarbij de kist werd gedragen door de sjouwploeg van het HBG. Vijf jaar geleden, op 30 november 2003, hadden we in dezelfde kerk onder leiding van Jaap met het HBG de Hohe Messe uitgevoerd omdat Jaap 60 jaar dirigent was en 80 jaar was geworden. Toen schreef ik boven mijn impressie van die gebeurtenis: “Wat een feest!” Nu zou boven mijn impressie kunnen staan: “Wat een finale!”
Op 6 mei 1961 werd in het Marcuscentrum in Utrecht een opname gemaakt van het motet “O Jesu Christ, mein’s Lebens Licht” (BWV 118) door het USKO. Jaap is met de twee hoboïsten (Hans Janssen, rechts, en Edzard Kuipers) aan het werk, die de twee lituo partijen spelen.
4
De Gedachtenisdienst, voorafgaand aan de begrafenis van Jaap Hillen, 4 juli 2008
(foto Ton Oosterhout)
Zijn leven, zijn muziek, zijn verhalen
O
p de mooie zonnige zomermiddag van vrijdag 4 juli vond in de Nieuwe Badkapel te Scheveningen een prachtige gedachtenis-dienst plaats, precies zoals Jaap die - voorzover we dat kunnen weten - in gedachten had gehad. Hoewel er de dag daarvoor, bij de muzikale herdenking in Breda, ook al een hele kerk gevuld was geweest, waren er nu opnieuw zoveel mensen komen opdagen dat de Badkapel ze maar nauwelijks allemaal een plaats kon bieden. Uit alle hoeken en gaten van Jaaps rijke verleden waren ze naar Scheveningen getogen, de familie, de vrienden, de collega’s, de uskieten, ruskieten, en leden van al die andere bijna ontelbaar vele nuziekgezelschappen. En muziek werd er - uiteraard - weer volop gemaakt. Daarbij speelden o.a. Jaaps kinderen Daan en Lucie een hoofdrol, als ook Truus Isendoorn, die lang geleden nog ooit Jaaps USKO-pianist was geweest - een functie waarbij je soms tamelijk intensief met ‘meneer Hillen’ te maken kon krijgen, zoals ook ondergetekende zich nog met plezier weet te herinneren. Maar naast muziek waren er ook veel woorden, en ook die woorden hebben grote ontroering gebracht. Toen verteld werd hoe Jaap enkele dagen voor zijn dood nog luisterde naar het pianospel van zijn kleine buurmeisje, en haar nog wat goede raad mee wist te geven, blonken in de banken om mij heen hier en daar de tranen. Het is natuurlijk onmogelijk om over alles wat er die middag gedaan en gezegd is volledig verslag uit te brengen. Maar twee speciale mensen willen we nu toch uitvoerig aan het woord laten: - We hebben een aantal fragmenten uit de mooie en erg persoonlijke “verkondiging” zoals ds. Leo de Leeuw (ook ouduskiet) die heeft uitgesproken (zie de kolom hiernaast). - En op pagina 12 staan een aantal fragmenten uit de toespraak van Femke, waarin ze o.a. een prachtig en typerend beeld oproept van de manier waarop Jaap Hillen zijn laatste weken beleefd heeft. Terecht had Jaap veel vertrouwen gesteld in deze getuigen van zijn mooie en lange leven. In de verhalen leeft hij voort. Frans Alkemade
5
Aan deze dienst werkten mee: Cantorij Nieuwe Badkapel o.l.v. Truus Isendoorn; Lucie Hillen, alt; Het Haags Barokgezelschap o.l.v. Daan Hillen. Voorganger was Ds. L.J. de Leeuw Organist: Bert Mooiman
Verkondiging door Ds. Leo de Leeuw
Lieve Femke, kinderen, kleinkinderen, Aleid, vrienden en bekenden, Gemeente van onze Heer Jezus Christus, ‘Ik heb een prachtig leven gehad’, zo zei Jaap zo’n twaalf uur voor zijn dood tegen me. We wisten dat we elkaar voor de laatste keer spraken. Hij lag op zijn ziekbed en we bespraken samen deze dienst van vanmiddag. Zo is dat. Een dirigent bepaalt niet alleen hoe het stuk begint, maar óók hoe het eindigt… ‘Een gewone dienst moet het worden, een kerkdienst, en geen sprekers; met Bert op het orgel en de Cantorij moet zingen. Met een Psalm, want de Psalmen vind ik het mooist. En de preek… nou dat weet jíj wel’. ‘En wat zou er dan over jou gezegd moeten worden?’, vroeg ik. ‘Dat ik een prachtig leven heb gehad’. (z.o.z.)
(foto Ton Oosterhout)
‘niets met muziek te maken hebben’, zoals hij vaak zei: ordelijk opkomen, niet wanhopig kijken als je eruit bent maar een stalen gezicht zetten alsof het zo hoort; en niet gelijk demonstratief je boek dichtklappen als het stuk uit is. Jaap dirigeerde even subtiel als superieur. Met ogen, handen, vingers, en in de loop van de jaren met steeds minder gebaren. En als het naar zijn zin gaat, zo zei een zanger eens, ‘begint Jaap te schijnen’. Jaap was een warme persoonlijkheid. Als hij je een hand gaf – zo’n grote stevige– dan was duidelijk dat hij blij was je te zien. Hij was hartelijk, belangstellend, kende veel mensen bij name. Hij had humor, een lach, een grijns. Hij maakte makkelijk vrienden. Maar ook vijanden. Hij kon explosief zijn, hoekig, koppig. In conflicten was hij nogal eens een ongeleid projectiel. Hij kon ineens van die dingen zeggen die een ravage aanrichtten. Jaap en een bestuur, zij konden elkaar tot wanhoop brengen. Later werd hij ouder en milder.
Vanmiddag gedenken we dit prachtige leven van deze unieke mens, met wie wij allemaal in deze kerk op onze eigen wijze verbonden waren. Mensen voor wie hij veel betekend heeft in hun leven, en dat zijn er heel veel geweest. Duizenden mensen, hele generaties hebben gedeeld in zijn grote muzikale gaven. Hij heeft met hen zo aanstekelijk muziek gemaakt, hun hart muzikaal geraakt, hen geïnspireerd. Een kolossaal aantal koren heeft hij in zijn lange leven gedirigeerd: mannenkoren, vrouwenkoren, kerkkoren, kwartetten en dubbelkwartetten, een diakonessenkoor, een gevangeniskoor, oratoriumverenigingen, Toonkunstkoren, cantorijen, kamer– koren. Heel veel jonge dirigenten kregen van hem het nodige mee op de Kurt Thomas-cursus waarmee ze weer verder konden groeien. Vele, vele zangers leerden van zijn vakmanschap en ervaring. Altijd weer gaf hij jonge mensen een kans.
Er is in zijn leven ook tragiek geweest: zijn huwelijk met Aleid liep vast, ondanks alle goede bedoelingen, en hij trok het zich aan als een stuk persoonlijk falen. Gelukkig bleven de verhoudingen uiteindelijk goed. En ook aan zijn kinderen heeft hij als vader niet de aandacht kunnen geven die hun toekwam, door het vele werk voor de noodzakelijke kost. Hij was te veel de man geweest die ging of die kwam. Maar die er veel te weinig was. Gelukkig konden de banden later aangehaald en geïntensiveerd worden. En voor zijn kleinkinderen probeerde hij een aandachtige opa te zijn.
Als Jaap ergens aan begon was het meestal niet voor even. Zo deed hij de Kurt Thomas-cursus 27 jaar, was hij 25 jaar cantor van de Rijksuniversiteit Utrecht, stond hij dertig jaar voor Toonkunst Arnhem, 25 jaar voor Toonkunst Utrecht, en 25 jaar voor het Utrechts Studenten Koor en Orkest, het USKO. En zo werd hij de langst zittende organist van de Grote Kerk in Breda in de geschiedenis, met zijn ruim 59 jarig organistschap. ‘Jubileum-Jaap’, dat kon zijn bijnaam zijn. Soms raakten we buiten adem van al die ronde getallen die elkaar in hoog tempo opvolgden: 50 jaar dirigent, 75 jaar oud, 50 jaar organist, 80 jaar oud, 60 jaar dirigent. Wat doen we eraan?
Zo’n 22 jaar geleden kantelde zijn leven. Hij was veel dingen niet meer: geen cantor meer aan de Utrechtse Universiteit, geen dirigent USKO meer of studentencantorij, en voor de koren die hij nog wel had tekende zich de eindstreep af. Maar Jaap was niet iemand van afbouwen, maar van opbouwen, uitbouwen, nieuwe uitdagingen. Toen kruisten onze wegen elkaar opnieuw. De eerstejaarsstudent die in 1966 bij het USKO de Matthäus Passion zong bij Jaap Hillen was inmiddels predikant van deze kerk en vroeg hem om de cantorij te gaan leiden. Er was geen mens nog en geen cent. Maar Jaap zei: ik wil het een half jaar doen. Het werden er tweeëntwintig…
Jaap was een en al muziek: iemand met enorme gedrevenheid en power, en tomeloze energie. Altijd bezig, altijd plannetjes, altijd weer iets in zijn hoofd. En je moest van goeden huize komen om het er weer uit te krijgen. Hij was ook een enorme ritselaar en regelaar: het versieren van dingen, het strikken van mensen voor zijn plannen. Vaak bleek je tegen veel méér ja gezegd te hebben dan je gedacht had… Jaap heeft zijn leven lang veelal met amateurs gewerkt: hij hield van hun enthousiasme. Ze waren gemotiveerd, en als hij ergens een hekel aan had dan was het beroepsmatigheid en routine: die waren funest voor het muziek maken. Jaap hield niet van half werk, het moest zo goed mogelijk. Het kleinste koraal werkte hij af tot in details. Een kerkdienst was voor hem óók een performance: de dingen moesten voor elkaar, niet van dat geklungel en gestuntel. En dan al die dingen die
Hij begon ver onder zijn niveau, hij was in de beginjaren vaak de wanhoop nabij. Maar dankzij zijn toewijding, geduld en muzikaliteit kwam er een Cantorij die er zijn mag. Met hem als cantor van de Cantorij en bij de cantatediensten werd de Nieuwe Badkapel een kerk waar muziek in zit. Met een perfect kwartet dat daar de dienst maakte: Jaap Hillen, Bert Mooiman, Truus Toxopeus en ik: er is in al die jaren nooit één onvertogen woord gevallen! En deze kerk werd de thuisbasis voor het Haags Barokgezelschap dat sindsdien uit de luiers kwam. Het HBG, Jaaps eigen geesteskind: een kaartenbakgezelschap dat hij telkens weer smeedde tot een weergaloze eenheid. Ruim 200 cantates, concerten, passionen, optredens gaf het Haags Barokgezelschap onder leiding van Jaap, en hij wist boven zijn zestigste een heel eigen publiek op te bouwen in Den Haag. Voorwaar, geen geringe prestatie.
6
‘Die noot moet naar Onze-Lieve-Heer toe’, kon hij zeggen. En Bach zingen was Bachs geloof vertolken. ‘Het kan me niet schelen of je het gelooft’, zei hij dan, ‘maar Bach heeft erin geloofd, en zo moeten we het zingen’. En zo droeg hij bij voorkeur zijn kerkelijke onderscheiding, niet zijn koninklijke. En niet voor niets moest één van zijn jubileumconcerten uitlopen op die grandioze slot-apotheose van Bachs Cantate 50, achtstemmig, met trompetten en pauken: ‘Nun ist das Heil und die Kraft’, met die majestueuze lofzang uit Openbaring 7, zoals die we lazen. ‘De redding is van onze God die op de troon gezeten is en van het Lam’.
Wat is het geheim geweest van Jaap Hillen? Cherchez la femme, zeggen de Fransen. Op z’n Hollands: zoek Fem! Want Femke, zij is al die jaren de onvermoeibare kracht geweest, het geheim van Onderweg, van Rusthoekstraat 50. Ze stond vóór, achter hem, naast hem, was zijn geheugen en zijn agenda, zijn manager, zijn supporter en klankbord. Zij heeft zich tot levensdoel gesteld dat hij zijn grote muzikaal talent kon ontplooien, ook al betekende dat voor haar een stap terug, dienstbaar zijn. Dat kan alleen maar als je zielsveel van iemand houdt. Inderdaad, Femke, je hebt hem wel met heel veel mensen moeten delen: je wist het, je wilde het, maar, onderdehand, je hebt het toch maar gedaan. Jaap was je daar intens dankbaar voor.
(…) Jaap Hillen heeft zijn leven in dienst van die lof gesteld. Wat hij gaf, gaf hij terug. Zo beleefde hij dat. Vierentachtig jaar is hij geworden. Geen rond getal. Wel een voltooid leven. Wat hebben wij van hem genoten. Vandaag geven wij hem terug. Niet aan een vreemde. Maar aan de God die hij levenslang heeft geloofd en gediend met zijn gaven. Wat rest is lof en dank.
En als we vragen: wat hééft hem nu gedréven, bij al dat muziek maken? Dan moet je zeggen: zijn diepe gelóóf, waar hij niet met vele en grote woorden over praatte, maar dat wel de drijvende kracht was in zijn leven. Geloven = God loven, met alles wat je hebt. ‘Ik heb altijd muziek gemaakt voor Onze-Lieve-Heer’, zei hij in dat laatste gesprek dat we hadden. Zo is hij organist geweest - en ook al had hij soms een moeizame verhouding met de kerk en met kerkelijke autoriteiten - hij speelde op zijn orgel in Breda: lekker hoog bij God en vóór God, ook al was er geen mens in die Grote Kerk. Hij was volbloed kerkmusicus, en zo noemde hij zich ook.
Amen. Ds. Leo de Leeuw Jaar van aankomst bij het USKO: 1966
(foto Ton Oosterhout)
7
Het USKO-RUSKO Vredenburg Concert in de zomer van 2005
Jaap Hillen als R-USKO dirigent In de jaren dat het R-USKO Jaap Hillen heeft mogen meemaken (en vice versa natuurlijk) is hij vele malen onze dirigent geweest. De kleurrijke verslagen over bijvoorbeeld zijn kleine maar fijne ALV-repetitie, over het Rolduc-weekend in 2004, over het MaartenMaartenhuisweekend in 2005, of over de V-RUSKO dagen vanaf 2006 zijn nog in de R-USKO nieuwsbrieven terug te lezen. We hoeven al die verhalen hier daarom niet opnieuw te vertellen, maar wel willen we middels een kort citaatje en wat foto’s nog even de herinnering ophalen aan het Lustrum 2005, toen Jaap Hillen samen met Harold Lenselink en Johan Rooze het Vredenburg veroverde. [...] Toen ging de gong, doofden de zaallichten, en werden de snaren gestemd. Over het tot aan de bovenste bankjes toe gevulde Vredenburg daalde eindelijk de stilte neer waarin Jaap Hillen als vanouds zijn glorieuze entree kon maken. En opnieuw past hier bewondering: hij had die dag al vanaf de vroege ochtend een bijzonder intensief programma gehad, en zich nauwelijks een minuutje rust gegund. Maar hij dirigeerde zijn Bach-mis met dezelfde felle energie en zacht wiegende souplesse die we al zovele decennia van hem gewend zijn. [...] Maar de enorme verbondenheid die tijdens dit concert voelbaar werd tussen dat publiek en de uitvoerenden was toch door niemand in deze mate verwacht. Het was alsof iedere aanwezige op een gegeven moment ervan doordrongen raakte dat de zestigjarige USKO-geschiedenis niet bestond uit vergeten en vergeelde archieven, maar uit springlevende mensen en klinkende muziek. Dit was een bijzondere gewaarwording die op iedereen grote indruk heeft gemaakt (ook - en misschien wel met name - op het huidige USKO). Toen na afloop Jaap, Harold en Johan samen vanaf het podium naar de zaal zwaaiden was dat dan ook eigenlijk voor veel mensen het hoogtepunt van het hele concert. [F. A.]
8
Een interview van vijf jaar geleden
Jaap Hillen in de zomer van 2003
S
“Wat heb je zoal gedaan sinds het USKO?”
inds de oprichting van het R-USKO kregen we van onze leden regelmatig de vraag: “En hoe gaat het nou eigenlijk met Jaap Hillen?”. Welnu, het korte antwoord op die vraag (“Uitstekend!”) was snel gegeven, want alle verhalen die we over onze oud-dirigent hoorden gingen over een zeer vitale bijnatachtiger die nog overal volop bezig was. Maar het kon natuurlijk geen kwaad om toch eens wat meer details in te vullen. Daarom ben ik naar Den Haag getogen om Jaap Hillen te vragen hoe zijn leven na het USKO is verlopen. (Over zijn USKO-tijd zelf had hij al uitgebreid verteld in het grote interview dat hij in 1995 – ter gelegenheid van een halve eeuw USKO – gegeven heeft. Dit interview is nog steeds te vinden in het lustrumboek “Een Passie voor het USKO”, op de CD-Rom, of op de website)
“Wel, rond dezelfde tijd dat ik met het USKO stopte ben ik hier in Den Haag komen wonen, en daar ben ik eigenlijk een heel nieuwe carrière begonnen. Het liep allemaal een beetje toevallig. Leo de Leeuw, die ooit nog USKO-tenor was, en veel in een cabaret piano had gespeeld, was inmiddels als predikant benoemd in de Nieuwe Badkapel, hier vlak achter. Hij had het voor elkaar gekregen dat hij een cantorij mocht oprichten, en zocht daarvoor nog een dirigent. Toen iemand hem vertelde dat ik om de hoek woonde was het contact snel gelegd. Ik beloofde om hem een half jaartje te zullen helpen om dat koor op te bouwen, wat trouwens nog moeilijk bleek, want praktisch niemand van de leden had nog ooit gezongen. Maar het waren zulke aardige mensen! Dus ik ben gewoon gebleven. In de Badkapel ben ik vervolgens ook met Bach-cantates begonnen, waarvoor ik hier in de buurt nog heel wat oudusko-leden vond die mee wilden doen in het koor maar vooral ook in het orkest. Dat is inmiddels behoorlijk uitgegroeid: we zijn nu een stichting (het Haags Barok Gezelschap), doen jaarlijks een passie, en gaan bij het komende jubileum de Hohe Messe uitvoeren. Dat wordt weer hard werken voor allemaal, want ‘t blijft een moeilijk werk, en ik ben nog steeds behoorlijk veeleisend.
In de tuin van zijn mooie Haagse huis zetten we ons aan de koffie. Na wat koekjes van Femke en wat klein geroddel over diverse USKO-grootheden vertelt Jaap dat hij laatst, als bestuurder van (hij moet er zelf een beetje om lachen) een harmoniumvereniging - tussen de discussies over drukwind en zuigwind door - ook zelf een interview afgenomen heeft. Nog steeds kan hij zich er om verwonderen hoe een geïnterviewde collega toen op zelfs de allerkortste vragen met zulke enorm lange verhalen wist te reageren. Dit leek mij een mooie aanleiding om ook mijn eerste (korte) vraag maar eens te stellen:
(z.o.z.)
9
Daarnaast ben ik – via een invalbeurt bij een Mattheus nota bene – destijds gevraagd om dirigent te worden van nieuw koor dat het requiem van Verdi wilde uitvoeren. Met dit Nationaal Verdi-koor hebben we laatst nog in het concertgebouw gestaan. En uit dit koor kwam weer een dameskoor voort, Vocabella, met allemaal jonge dames mag ik wel zeggen, want Femke is de oudste. Ach, en daarnaast zijn er zo nu en dan nog wat kleinere koren, en ik zit veel in ‘dirigenten-commissies’, vaak samen de ‘twee Jossen’, Vermunt en Van Veldhoven, die natuurlijk bij de wat oudere r-usko-leden nog zeer bekend zijn. Ik heb trouwens ook nog ooit de mooie taak gehad om voor de gemeente alle koren te mogen beoordelen op kwaliteit, wat weer gevolgen had voor de subsidies en voor de orkesten waarmee ze mochten optreden. Maar dit werk hield – helaas – zeer acuut op toen ze er eenmaal achter kwamen dat ik hier zelf ook een koor had. “
op het concert. Dat heeft me trouwens diezelfde avond nog twee mooie aanbiedingen opgeleverd. Het was alleen wel zielig voor die ene tenor van tachtig, die nu in zijn eentje alles moest zingen, wat ook de recensent niet was ontgaan. Die was het trouwens ook zeer terecht opgevallen dat ik niet met alle stukken van het programma even veel affiniteit had; “Klingelende Klokjes”, mijn hemel! Gelukkig gingen Brahms en Händel wel heel erg goed. En ook mijn jubileum als organist van de Grote Kerk in Breda vind ik erg bijzonder. Ik ben daar uiteindelijk toch de laatste in een hele lange rij namen, die teruggaat tot 1490. En ik vind het ontzettend leuk dat ik dit jaar met 54 jaar eindelijk de langst zittende organist ben geworden, nu ik ene Libert Popta (die 53 jaar in functie is geweest) definitief voorbij ben gestreefd. [En wat Jaap vergat, maar wat eigenlijk nog veel eervoller is: Hij is ook de langst-regerende USKOdirigent geweest tot nu toe! (F.A.)]
“We zitten hier nu op dezelfde plek als een kleine tien jaar geleden, en ook het weer is precies even mooi als toen. Is er eigenlijk wel iets wezenlijks veranderd in die tijd?”
“Heb je de laatste tijd nog wel eens hele mooie muziek ontdekt die je nog niet kende?”
“Nou, wezenlijk natuurlijk niet, maar toch merk ik wel wat kleine verschillen met vroeger. Dat hele blije, haast zwevende gevoel waarmee ik soms van een USKOrepetitie kon komen, dat mis ik tegenwoordig wel eens. Die jonge mensen van het USKO, die konden de muziek zo blij in zich opzuigen, reageerden ook zo vol overgave. De mensen met wie ik nu veel werk zijn toch wat ouder, de koren iets logger, allemaal een beetje middelbaar. Het is soms wat meer worstelen. Ik merk ook wel dat ik niet zo’n zin meer heb om nog hele nieuwe, onbekende stukken in te studeren. Ik vind het heerlijk om met bekende werken rustig op mijn ervaring en routine te kunnen vertrouwen. Maar ach, dat mag misschien ook wel, ik word binnenkort tachtig.” Femke: Je zegt steeds: “Ik zou eens moeten afbouwen, maar nu nog niet!” Jaap: “Nee, want er komt nog zo veel leuks aan. Ik ga binnenkort twee jubileumconcerten geven; omdat ik 80 word en omdat ik 60 jaar dirigent ben. We hebben laatst nog het flyertje teruggevonden van mijn allereerste concert: dat was in 1943 te Vleuten, en de entree was 50 cent. Ik was toen twintig, en was in het koortje van mijn moeder (Door Eendracht Sterk heette dat, prachtig toch?) eigenlijk als tenor ingevallen, omdat de enige andere tenor tachtig was en nauwelijks nog kon zingen. Nou ja, ik ben natuurlijk ook bijna tachtig, maar ik zing nu toch echt een stuk beter dan hij toen. Hoe dan ook, de dirigent van dat koor, de beroemde Simon Jansen, organist van de Wilhelmina-kerk (en tevens mijn leraar) was destijds bij dat koor vertrokken, en zes weken voor het concert wilde ook zijn opvolger vrij plotseling weg. Toen ben ik – in afwachting van een nieuwe dirigent – zo’n beetje de stemrepetities gaan doen, en zoals je snapt: uiteindelijk stond ik er ook voor
Wat een leuke vraag. Nee, niet echt hele overweldigende dingen. Wel steeds weer kleine nieuwe vondsten, juweeltjes waar je dan heel blij mee kunt zijn. Laatst nog muziek van Rutter bijvoorbeeld. Nu moet ik wel zeggen dat ik ook niet echt op zoek ben naar hele nieuwe muziek. Bij het USKO vond ik het vaak juist zo leuk om juist hetzelfde Bach-repertoire te doen, maar dan met steeds weer nieuwe mensen. Dat verveelde me nooit. Het USKO doet nu bijvoorbeeld Szymanowski, mooie muziek, maar ikzelf heb het nog nooit gedaan, en ik zou ik er op dit moment ook waarschijnlijk geen zin meer in hebben om me daar nog helemaal in te verdiepen. Weet je trouwens welke muziek ik wel steeds meer ben gaan waarderen: de Beatles. Hun zangtechniek zou niet de mijne zijn, maar ze hebben echt hele interessante harmonieën, het is sterke muziek. Zeker vergeleken met veel van de huidige popmuziek, waar het toch bijna altijd om 1-4-5-1 draait. [Code voor een simpele basis-harmonie, red.] “Heb je eigenlijk nog wensen?” “Ik ben gelukkig. Gelukkig met mijn huwelijk, en gelukkig met mijn kinderen, waar dan ook mijn exvrouw Aleid bij hoort, met wie ik een heel goed contact heb. En ach, als musicus ben je zo vergroeid met je vak, zo erdoor ingepalmd.... De muze bevredigt je zo, dat je eigenlijk ook geen andere behoeftes meer hebt. Hoewel – en dat heeft ook mijzelf heel erg verwonderd - toen we laatst op reis waren, een aantal weken in Rusland, was ik zo
10
gegrepen door alle prachtige kunst daar - b.v. kerken en ikonen - dat ik geen moment naar muziek getaald heb. Femke: Misschien bedoelde Frans de vraag iets concreter? Jaap: Oh, lange reizen of dat soort dingen? Nee hoor. Hoe mooi zo’n reis naar Rusland bijvoorbeeld ook was, het is niet zo dat je dan pas de nieuwe of ontroerende dingen meemaakt. Zelfs in de Hermitage – prachtig hoor – ben je toch ook maar groep nummer zeven van de tien, en moet je alsmaar het goede parapluutje in de gaten houden. Wat dat betreft kan het een veel rijkere ervaring zijn om ergens, niet te ver van huis, helemaal alleen in een oud kerkje te zitten, of om heerlijk op een mooi orgel wat te improviseren. Dat doen organisten trouwens sowieso graag, zoals bijvoorbeeld ook Anton Bruckner, en Cesar Franck. En vroeger in Utrecht haastte ik me altijd na afloop van mijn eigen kerkdienst naar de Kathedraal aan de Lange Nieuwstraat, waar ik dan Hendrik Andriessen nog kon horen improviseren. Geweldig was dat! Maar misschien heb ik toch ook nog wel een echte wens: Ik zou het erg leuk vinden om weer eens met een groep oud-usko-leden muziek te maken, gewoon op een weekendje wat instuderen. Dat zou ik fantastisch vinden.
“Op de gevel van je huis staat ‘Onderweg’, en hier achter in de tuin hangt een bordje ‘Moeilijke Doorgang’. Is daar iets mee bedoeld?” (Schaterend): Nee hoor, dat is helemaal toeval. Die “Moeilijke Doorgang” lag in België vergeten langs de kant na een wegopbreking, en dat ‘Onderweg’ is nog van de vorige bewoner, die emeritus predikant was. Dat het bordje er nog steeds hangt komt doordat onze kruidenier anders niet meer zou weten waar hij de boodschappen ‘voor onderweg’ moet bezorgen. En bovendien, ach, we zijn toch allemaal steeds onderweg?
Frans Alkemade
fig. 6d
fig. 6f
11
Herinneringen aan Jaap Hillen De volgende pagina’s bevatten een caleidoscoop van diverse bijdragen. (We beginnen met Femke en Harold, en daarna vervolgen we min of meer naar USKO-jaar) Jaap en Femke tijdens het RUSKO weekend 2005 bij het MaartenMaartensHuis
We citeren op deze plaats ook enkele fragmenten uit de toespraak van Femke op 3 en 4 juli: (………) Voor werkelijk iedereen is het overlijden van Jaap als een donderslag bij heldere hemel gekomen. Zelfs voor het koor en orkest dat nog maar 12 dagen voor Jaaps dood, onder zijn leiding, meedeed in de 100ste cantatedienst in de Badkapel. Niemand heeft kunnen bevroeden dat het zo snel zou gaan. Jaap die altijd fysiek en psychisch zo sterk was, die nog vol plannen zat, en boordevol energie, die steeds nog een overvolle agenda had, die zelfs 6 weken daarvóór nog een bijzonder dubbelkwartet had opgericht. Eigenlijk waren er geen echte voortekenen die wezen op een naderend einde, totdat Jaap drie weken vóór zijn dood na wat onderzoeken vanwege vage buikklachten, opeens te horen kreeg dat hij zeer ernstig ziek was. Ongelooflijk voor hem en voor mij, en zelfs voor de ons onbekende arts die hem dat moest meedelen. Op grond van de gegevens in zijn dossier verwachtte hij een oude, doodzieke patiënt, maar in plaats daarvan kwam een kwieke, vitale, energieke man zijn spreekkamer binnen, zo te zien blakend van gezondheid. Na de onheilstijding heeft Jaap nog 3 keer een uitvoering gedirigeerd. Hij heeft nog alle voetbalwedstrijden van Nederland samen met vrienden gewoon in zijn stoel beneden gezien; de laatste op 21 juni. Daarna begonnen zijn krachten echt af te nemen en is hij boven gebleven. In de vroege ochtend van 27 juni is hij overleden. Twee van zijn dochters en ikzelf waren daar bij.
I
n alle condoleancebrieven die ik heb gekregen en ook op de website van het HBG staan zoveel herinneringen aan Jaap als dirigent en organist, als inspirerende, bevlogen musicus, als aimabele, markante persoonlijkheid; daar wil ik toch graag iets aan toevoegen: Jaap was namelijk ook een fantastische echtgenoot, gezellig, warm, hartelijk, humoristisch, zorgzaam, handig, inventief, gastvrij, met veel belangstelling voor de meest uiteenlopende dingen en altijd bereid om te helpen. Ikzelf word geprezen als zijn manager, zijn secretaresse, zijn agenda, zijn geheugen, om alles wat ik voor Jaap heb gedaan, zodat hij zijn talenten kon ontwikkelen, maar ik was daarbij in alle opzichten ook zijn vrouw. Ik denk niet dat ik in een gat zal vallen vanwege alles wat ik nu niet meer voor Jaap kan doen; ik zal Jaap, net als zoveel anderen, ongetwijfeld heel erg missen als dirigent en musicus, maar de werkelijke leegte is dat ik nu verder moet zonder de man die mij zoveel liefde heeft gegeven en die ik zo innig heb liefgehad. Femke Hillen-Goossens sopraan jaar van aankomst: 1958
Gelukkig is hem dus een langdurig ziekbed bespaard gebleven. Hij heeft bijna geen pijn gehad, is tot op het einde helder van geest gebleven en heeft bij volle bewustzijn afscheid kunnen nemen van zijn kinderen en kleinkinderen, van Aleid en van een aantal goede vriendinnen en vrienden. Bovendien heeft hij in die korte tijd – waarin hij zich toch ook vaak doodziek voelde - tot in detail aangegeven hoe de activiteiten rond zijn begrafenis er uit moesten zien. Zo wilde hij absoluut dat zowel de Grote Kerk in Breda als de Nieuwe Badkapel in Scheveningen er bij betrokken zouden zijn. Die schitterende Grote Kerk in Breda waar Jaap al bijna 60 jaar als organist aan verbonden was en waar ‘zijn’ magnifieke orgel staat, zijn levenswerk, en de Badkapel omdat hij daar de laatste 22 jaar zoveel lieve, warme mensen had leren kennen en zoveel prachtige muziek had kunnen uitvoeren. De muziekwerken in de twee afscheidsbijeenkomsten zijn allemaal door hemzelf uitgekozen. Hij heeft ook b.v. heel precies aangegeven in welke nissen de ensembles moesten staan, wie er mocht (moest!) spreken etc. Hij heeft zelfs bepaald wat ik deze twee dagen aan moet – mijn cantorijpak, zoals hij het noemde – en dat draag ik met veel plezier. Tot op het laatst bleef hij dus ‘dirigeren’ en voerde hij de regie. De laatste 10 dagen waren heel intens, heel hectisch, heel verdrietig maar ook heel bijzonder. Talloze dingen moesten er worden geregeld. Dat is gelukt, dankzij alle hulp die ik heb gehad van een groot aantal engelen om mij heen. Engelen die hebben geholpen bij de verzorging c.q. verpleging van Jaap, die van mij de organisatie van de bijeenkomsten hebben overgenomen en met de redactie van alle geschreven teksten bezig zijn geweest - allemaal trouwens uit de gelederen van het Haags Barokgezelschap. (……) We hebben Jaap tot op hoge leeftijd mogen houden, in zó goede doen, met zijn warme belangstelling voor iedereen, en zijn humor, en tot op het laatst in staat om zich met groot vakmanschap en veel liefde te wijden aan de muziek, dan is er eigenlijk veel meer om dankbaar en tevreden over te zijn dan verdrietig. (......)
12
I
n 1949 leerde ik in het USKO Jaap kennen. We kregen geleidelijk meer contact: in het USKO, maar ook daarbuiten. Veel herinneringen komen naar boven: zittend bij Jaap achter op de motor, met Jaap naar orgels: natuurlijk naar Breda, maar ook naar Gouda. Bachs Dorische Toccata, die ik voor het eerst tijdens een orgelconcert door Jaap hoorde spelen. Hij was mijn eerste orgelleraar. Ik mocht bij hem meespelen in concerten: cantates in Scheveningen, de Johannes in Breda. Na afloop logeerde ik dan bij Aleid en Jaap.
J
aap Hillen, het was voor mij een naam die ik steeds vaker hoorde, toen ik voor het muziekvak koos. Voor het eerst zag ik hem in actie eind jaren 60 in Arnhem, waar hij de Matthäus Passion dirigeerde. Ik was meteen onder de indruk van de vanzelfsprekendheid waarmee hij dirigeerde. Later kwam hij weer op mijn pad toen ik al in Utrecht aan het conservatorium studeerde en ik assistent van hem werd, bij het USKO, halverwege de jaren 70. Daarna heb ik hem een half seizoen vervangen in 1982 en in 1984 werd ik zijn opvolger bij het USKO. Een bijzondere man. Geen doorsnee type. Een combinatie van muzikale bevlogenheid en Hollandse nuchterheid. Iemand die precies weet wat hij wil en daarvoor alle beschikbare middelen inzet. Dat ging gepaard met een ambachtelijke voorliefde voor het detail en de overtuiging dat daar (ook) de kwaliteit zit. Je kon veel van hem leren op het organisatorische gebied, handige trucs om complexe dingen simpel te maken, maar vooral het plezier in het contact met al die zangers en spelers, met hun specifieke kwaliteiten, beperkingen, verhalen en de bindende werking van de muziek in dat geheel. Jaap heeft met zijn muzikale begaafdheid veel mensen boven zich zelf doen uitstijgen. Ik zag hem dat telkens weer doen. Het was misschien wel zijn belangrijkste kwaliteit: ‘gewone’ amateurzangers en –spelers het gevoel geven dat ze vleugels krijgen. Misschien is dat ook waar het eigenlijk om gaat bij het musiceren.
We hadden vaak langere tijd geen contact, maar het was nooit helemaal weg. Soms bleef het beperkt tot een telefoontje als ik weer eens partijen vroeg voor een cantate, soms was het uitvoeriger: bij een bezoek in Scheveningen of wanneer Jaap en Femke bij mij in Assen kwamen.
Harold Lenselink USKO dirigent 1984-2001
Wim Frankenberg klavecimbel, orgel jaar van aankomst: 1949 werkcommissie: 1949-1951
Drie beelden die blijven. Voorjaar 1959: wandeling met Jaap in De Bilt, kort na de dood van Hans Brandts Buys. Jaap twijfelde of hij Hans bij het USKO zou opvolgen, twijfel die voor een deel voort kwam uit zijn grote ontzag en bewondering voor Hans. Maar Jaap werd geen kloon van Hans; hij zocht en ging een eigen weg. Tweede beeld: Jaap dirigeert de Carmina Burana in Vredenburg. Er dreigt een ontsporing. Jaap gaat niet heftiger dirigeren, hij wijst alleen met zijn vinger naar zijn oor. Daar dacht ik aan toen zoon Daan tijdens de herdenking in Breda voorlas uit de brief van dochter Marianne: fouten maken is niet erg, maar wel doorspelen! Laatste beeld: 25 Juni van dit jaar: afscheid van Jaap, twee dagen voor zijn dood. Ik ben geroerd om hem voor het laatst te zien. Ik voel bewondering voor de rust en de aanvaarding waarmee Jaap over zijn komende reis spreekt. Ik realiseer mij de enorme ontwikkeling die Jaap in de bijna 60 jaar dat we elkaar gekend hebben heeft doorgemaakt. We spreken ook over de reünie op 23 augustus die hij niet meer zal meemaken, maar die hij wel heeft voorbereid. Hóe zorgvuldig hij dat gedaan heeft, dat merk ik een week later als mijn partij voor Vivaldi’s Magnificat komt. Ik ben blij dat we vandaag met elkaar dit Magnificat studeren en uitvoeren. Om ons daarbij Jaap te herinneren. Als een bevlogen musicus, maar vooral als de mens die hij geweest is.
13
Hij maakte een relativerend grapje “eens moet ik toch aan m’n eind komen” en ik antwoordde dat hij - vitale vent , vierentachtig jaar jong - daar nog niet aan toe was. Twee dagen later vertelde Jaap hoe ernstig de situatie was, maar “als het hem niet meer lukte om te dirigeren dan kon Wouter hem heel goed vervangen en kon hij zelf komen luisteren”. De dagen daarna belde ik enkele keren met Femke, Jaap voelde zich slecht, het was druk met familie en vrienden die afscheid kwamen nemen. Op donderdagmiddag 26 juni stuurde ik namens ons VRUSKO een flinke bos kleine Gerbera’s in mooie heldere kleuren - die hij nog op zijn kamer gezien heeft - en maakte ik een afspraak voor een bezoek. Dat was te laat, vrijdagmiddag 27 juni overleed Jaap, twaalf dagen nadat hij nog zijn honderdste Bachcantate gedirigeerd had. Voor het USKO en RUSKO kwam hiermee een eind aan een bijna vijftigjarige muzikale verbinding met Jaap Hillen, waarin vele honderden zangers en instrumentalisten hebben genoten en door hem geïnspireerd werden.
H
et was oktober 2007, onze VRUSKO werkgroep reünie 2008 was net gevormd, toen ik voor het eerst met Jaap belde. Ik vertelde wie er in onze werkgroep zaten en vroeg hem of hij weer bereid was te dirigeren op zaterdag 23 augustus. Met zijn onvermoeibare vitaliteit, zoals we dat van hem kenden van de afgelopen jaren, stelde hij zich meteen beschikbaar en was meteen voluit enthousiast, “maar wat zouden we dan zingen?” Mijn antwoord was: “ jij bent de specialist, graag een voorstel van jou”. Hij bleek al wat rond gesnuffeld te hebben in muziekbibliotheken, maar wat hij aantrof vond hij toch te lastig om in één dag in te studeren, dat gold ook voor Bach-cantates antwoordde hij op mijn vraag. Jaap zou verder zoeken en ik zou weer bellen. Een aantal weken later kwam zijn voorstel, het Magnificat van Vivaldi, naar zijn mening haalbaar in één dag en voldoende interessant om te zingen en te spelen, in Duitsland waarschijnlijk nog verkrijgbaar. Jaap bestelde de partituur en een aantal klavieruittreksels, zodat ook onze werkgroep zich een indruk kon vormen. Zo gezegd, zo gedaan. Op de dag van zijn overlijden thuis, zou het Magnificat op de vleugel staan. We onderhielden heel regelmatig contact bespraken allerlei details, rond de organisatie en de samenstelling van het orkest. Jaap stelde voor om Wouter van Haaften te vragen voor de orkestrepetities en Ingrid Wage en Marijke Muuse als solisten en later ook voor de stemrepetities. Jaap bood aan de koor- en orkestpartijen te laten kopiëren en bracht zelf de hele stapel naar Dordrecht naar Pieto, lid van onze werkgroep. Hij kwam daar toch langs als hij zondags naar Breda ging voor zijn zomerserie orgelconcerten. Kortom, de voorbereiding liep op rolletjes. Tot begin juni, toen belde ik Jaap en zei hij dat het niet goed was met hem, hij voelde zich al een poosje niet goed, had zich laten onderzoeken en het was kanker. Eigenlijk was hij daar zelf verbaasd over, vitaal en gezond als hij altijd geweest was; we spraken over een soort verraad van je lichaam dat sommige mensen ervaren, “nooit ziek en dan volstrekt onverwacht dit’’. De volgende dag zou hij de precieze uitslag horen.
Eric Schuurman bas jaar van aankomst: 1954 coördinator VRUSKO reünie 2008
H
eel veel muziekliefhebbers, amateurs en professionals, zijn bijna letterlijk vergroeid met de muziek van Bach. Veel minder mensen zijn in staat om zo’n liefde te laten ontkiemen en opbloeien. Maar Jaap was zo iemand en wij kunnen er dankbaar voor zijn.
Jos van Veldhoven Artistiek leider van De Nederlandse Bachvereniging
14
I
k ben niet zo goed in sappige anekdotes maar er zijn wel enkele historische bijzonderheden uit Jaaps biografie die ik aan de vergetelheid zou willen ontrukken.
1. Iedereen heeft, neem ik aan, Jaap herhaaldelijk en in nauwelijks variërende bewoordingen het relaas horen vertellen hoe hij in de oorlog door Hans Brandts Buys van de orgelbank geplukt werd, na afloop van één van de clandestiene cantate-uitvoeringen in de Utrechtse Buurkerk. “Jij speelt voortaan bij mij orgel; er deugt wel geen klap van, maar dat leer je wel”. (Ik releveerde dit verhaal al in een artikeltje voor het universiteitsblad Sol Iustitiae in het voorjaar 1959, ongetwijfeld opgetekend uit Jaaps eigen mond.) Op grond van mijn onderzoek naar Hans’ cantatepraktijk, en dankzij het feit dat deze uitvoeringen in steeds wisselende kerken plaatsvonden, kan ik deze historische gebeurtenis inmiddels dateren op 10 april 1943, na afloop van een uitvoering van cantate 182, Himmelskönig, sei willkommen. Jaap kon, desgevraagd, dit gegeven bevestigen noch ontkennen. 2. Na de oorlog werd, zoals iedereen weten kan, vanuit de kringen van de heimelijke cantatezangers en -spelers en onder supervisie van de gevestigde studenten– muziekgezelschappen het USKO opgericht dat op 5 oktober 1945 zijn eerste repetitie had onder leiding van Hans Brandts Buys, een datum die sedertdien als oprichtingsdatum van het USKO geldt. Maar reeds eerder was dit gezelschap in de openbaarheid getreden, te weten tijdens “Plechtige heropening der Rijks Universiteit na den oorlog in de Domkerk, 24 september 1945”. Uitgevoerd werden de cantate Vrede van Hendrik Andriessen op tekst van C.S. Adama van Scheltema, Gelukkig is het land uit Valerius’ Gedenckklank en het Gaudeamus Igitur. Het ensemble stond bij deze gelegenheid onder leiding van Jaap Hillen, die in het USKO dus niet alleen de opvolger was van Brandts Buys maar ook zijn voorganger.
3. Op 21 februari 1959 overleed Hans Brandts Buys, vier dagen nadat hij met ons de Matthäus Passion had uitgevoerd. In retrospectief lijkt Jaap, gezien zijn voorgeschiedenis diens aangewezen en natuurlijke opvolger te zijn geweest. Ik was destijds USKO-voorzitter, ‘praeses’, en het heeft mij achteraf altijd verbaasd dat wij ons, toen we op zondag 22 februari diep bedroefd maar ook met onze handen in het haar afvroegen hoe wij het Diesconcert van 17 maart nog konden redden, waarvoor de repetities op 24 februari zouden beginnen (!), niet direct tot Jaap Hillen hebben gewend. Inderdaad, wij zochten niet direct een opvolger voor Hans maar vooral iemand die het Diesconcert nog kon redden, en inderdaad was Jaap sinds zijn verhuizing naar Breda enigszins uit het zicht geraakt maar dat hij de officieuze status van “tweede dirigent” had was ons wel bekend; als zodanig was hij bijvoorbeeld nog in 1954 opgetreden bij de enige werkelijk dubbelkorige uitvoering van de Matthäus Passion. Maar op aanraden van Maria Brandts Buys en Corry van Breeschoten die toch dicht bij Hans stonden belde ik die zondag eerst naar Jan Brussen, de toenmalige dirigent van het Nederlands Studenten Orkest en vervolgens, toen die niet kon, naar Peter Erös die in het januari-kamp van 1959 als Hans’ hulpdirigent had gefungeerd. Pas daarna belde ik Jaap, die er inderdaad in slaagde nog binnen drie weken het Diesconcert op de planken te krijgen. 4. De afgelopen tien jaar heb ik met veel plezier nog een aantal uitvoeringen van grote Bach-werken en enkele cantates met het Haags Barok Gezelschap mogen meemaken. Exemplarisch voor Jaaps ijzeren trouw aan Brandts Buys’ opvattingen heb ik altijd gevonden die paar momenten waarop tijdens een voorlaatste repetitie een nieuweling aan Jaap vroeg “Waar moeten wij voor dit stuk opstaan?” Ik keek dan in mijn eigen klavieruittreksel waarin ik uit historische interesse de aanwijzingen van Brandts Buys nooit heb uitgegumd en riep dan, met enige ironie, “derde tel van maat 48”, “Precies” zei Jaap dan, “derde tel van maat 48”. Eduard van Hengel bas, pauken*, fagot*, piano, orgel, klavecimbel, blokfluit jaar van aankomst: 1956 werkcommissie: 1958-1959
* Dit is natuurlijk een beetje flauw, maar ik word als instrumentalist nog altijd met pauken en fagot geassocieerd, de enige instrumenten die ik thans echt nooit meer aanraak.
15
Maart 1959 Op het station sta ik te wachten op de “tweede dirigent”
O
van het USKO, meneer Hillen. Hij zal ons tijdelijk leiden
nlangs las ik in een biografie over Debussy het volgende citaat over hem: “… his extraordinary charm made up of a thousand things difficult to analyse, but which few men failed to feel”. Een typering die we, wie zou het willen ontkennen, even goed op Jaap kunnen toepassen, waarbij we voor de volledigheid achter ‘few men’ naar mijn mening zonder bezwaar ‘and women’ kunnen toevoegen.
nu Hans Brandts Buys zo plotseling is overleden. Ik heb een klavieruittreksel ter herkenning in mijn hand. “Zeg maar Jaap”, zegt de aardige meneer die uit de trein stapt. Samen lopen we naar het Anatomisch Lab. op het Janskerkhof waar we toen repeteerden. Het was het begin van een levenslange band. De liefde voor de muziek, voor Bach, de
Muziek maken onder en met hem was genieten van de charme waarmee hij zijn rol als leider vervulde, de ruimte die hij gaf door zijn royale, vanzelfsprekende wijze van dirigeren, die niets met maatslaan te maken had, maar een weldadig aandoende muzikale omarming was, die ons - ik vind het niet overdreven dat te zeggen - talloze geluksmomenten heeft bezorgd.
vreugde van het zingen, met elkaar, waarvoor Hans de basis had gelegd, heeft Jaap verder uitgebouwd. Hans was niet op te volgen, dacht ik. Jaap bewees dat het wel kon. Heel herkenbaar Hans’ leerling, heeft hij op zijn eigen, heel muzikale, warme wijze het USKO geleid. Hij leerde ons heel goed te luisteren.
Wilde ik iets weten over bijvoorbeeld een frasering en het hem vroeg, dan was zijn reactie: wat had je zelf gedacht? Kortom, zijn unieke manier van werken hield ook in dat hij je niets opdrong, je niet overvroeg, hij gaf je de ruimte en dat gaf een gerust gevoel, werkte stimulerend en zorgde ervoor dat je spontaan kon musiceren.
Een moeilijk te treffen noot liet hij ons horen, voelen bijna, in de hele harmonie en dan werd die noot ineens logisch, natuurlijk. Zo maakte hij iets wat moeilijk leek, eenvoudig. Zijn gave.
Maart 2008 De Matthäus door Jaap met zijn Haags Barokgezelschap. Onaards mooi, de deur van de hemel stond al even open.
De grootste muzikale scheppingen hebben we ons dankzij Jaap eigen gemaakt. Een grote rijkdom, die alleen maar groter wordt, naarmate we die meer aanspreken.
Ik vertelde hem na afloop hoe het me geraakt had. “Mooi”, zei hij, “dat moet ook”. Het was onze laatste ontmoeting. Toen ik hem enkele maanden later aan de telefoon sprak, zei hij: “ik sterf straks in het harnas”.
In 1964 eindigden vijf prachtige USKO-jaren, en wie had kunnen denken dat Hans Janssen, Tom Ruigrok en ondergetekende ruim twintig jaar later dankzij Jaap weer naast elkaar zaten, nu in het Haags Barokgezelschap, dat mede door nog andere orkestleden een hoog USKOgehalte behouden heeft!
Helaas heb ik toen niet beseft dat de dood zo nabij was. Ik heb hem niet eens meer kunnen bedanken voor het mooiste wat me in mijn studententijd is overkomen: de taal van de ziel spreken door de muziek. Wat een geschenk!
Piet Verwijmeren fluit jaar van aankomst: 1957 werkcommissie: 1958-1959 thans lid van het HBG
Elly Kleuver alt jaar van aankomst: 1956 werkcommissie: 1958-1959
16
“O wat enig, jij ook?? Wie is dat ook weer? Niets veranderd zeg!” “Dag Jaap”. “Dag Margo”. “Annego, Jaap”. “O ja”. Hij zou vaak Margo blijven zeggen. We beginnen in de lounge, die grote zaal in het midden. Propvol. Met – jawel – het Gloria uit de Hohe Messe. Toe maar. “Es kijken of er nog iets is blijven hangen” zegt Jaap. Koor en orkest klaar? tik tik. En daar gebeurt het, daar gaan we. Het knalt er uit. Kippenvel krijg ik er van. Met een “Nou dat kan beter” zet Jaap ons weer met beide benen op de grond. En repeteren zullen we. Hij wil het beste! Nog een beeld. Van een latere reünie. We repeteren op Rolduc. Met solisten waaronder dochter Lucie. Zij vergist zich een paar keer en krijgt de wind van voren van haar vader. Ik zit met kromme tenen. En ben niet de enige blijkt later. Dat was Jaap ook: onverbiddelijk, soms onbarmhartig direct. Uit een onverwacht intensief gesprek met Lucie in de lunchpauze volgt – later in die zomer - een bezoek aan Aleid, bij Lucie thuis in Breda. Daar praten Louis, Bert en ik bij met Aleid. Over toen, over onszelf, over het USKO. Aleid zou graag meer mensen van vroeger willen ontmoeten en dus organiseren we een jaar later “Aleid ontmoet”, weer in Breda. Eerst in de Grote Kerk, met een concertje en een presentatie van het orgel door Jaap. Uitermate trots op die pracht! Die liefde voor dat instrument spat er af. ‘s Middags bij Lucie en Aleid eten en drinken en ontmoeten en musiceren. Dan zingt en presenteert Lucie een olijk stuk, samen met Bert aan de piano. En ineens zie ik Jaap kijken! Kijken! Naar Lucie. Met onverholen trots kijkt hij naar die prachtige, getalenteerde dochter van hem. Die kwaliteit! Jaap was een liefhebber. In de ware zin van het woord. Is het daarom dat hij zo goed met andere liefhebbers, amateurs kon samenwerken? Omdat ook voor hem de muziek een voertuig was van de liefde? Hij geloofde in zijn eigen kunnen en in dat van anderen, hij hoopte op een goeie uitvoering, maar de meeste van deze was zijn liefde. Voor de muziek, voor de mensen, voor het leven. Dat heb ik geleerd van Jaap en daarvoor ben ik hem dankbaar.
I
k heb Jaap persoonlijk niet goed gekend. Maar ik ben blij met deze kans om in mijn geheugen te graven en op te diepen wat ik aan Jaap te danken heb. Ik was wel vanaf het begin van mijn studietijd actief in het USKO. Eerst als koorlid, sopraan, later ook in de werkcommissie, vlak nadat Jaap als nieuwe dirigent Hans Brandts Buys opgevolgd had. Hans, de absolute Bachkenner, die mij en anderen in het Johannes weekend leerde hoe de structuur van de Johannes Passion in elkaar stak, met borden, schoteltjes en bestek, uiteengelegd op de vloer van het Maarten Maartenshuis. Onvergetelijk. Niets van begrepen trouwens, maar dat beeld bewaar ik trouw. Omdat Hans het de moeite waard vond om ons deelgenoot te maken van zijn kennis, om zijn enthousiasme op ons over te dragen. Die boodschap vergeet ik niet. Na Hans, de bejubelde en betreurde was het, vermoed ik, lastig om diens plaats in te nemen. Maar Jaap heeft dat fantastisch gedaan denk ik achteraf. Hij rivaliseerde niet met Hans, hij deed het op zijn eigen manier, zó dat ook Maria Brandts Buys kon blijven komen in de USKO kampen. Jaap vestigde zijn eigen traditie. Wat bleef was de passie, zijn passie voor de muziek, voor de kwaliteit, voor ons, als de eigenwijze club, steeds veranderend, elke keer weer een andere werkcommissie, maar kennelijk deerde dat Jaap niet al te zeer: het werd en bleef zijn USKO. Dát voelden we. En wie we er bij kregen was Aleid! Een soort oudere vriendin, met een prachtige stem. Die dus soms ook solo’s zong. En die, zoals wij later van haar zelf vernamen, zelf ook zoveel had aan die USKO kampen. Die haar eigen plek daar verwierf, haar eigen contacten opbouwde. Wij maakten vanaf de zijlijn ook de verdrietige en moeilijke periode mee van de verwijdering en de scheiding. En de nieuwe fase met Femke. Ik heb groot respect voor de wijze waarop die twee vrouwen dat hebben gedaan, voorzover ik dat als betrokken USKOlid heb meegemaakt. We hoefden niet te kiezen: want we hielden en houden van allebei. En van Jaap. Het ging om de liefde. Dat bleef. Als ik denk aan Jaap, dan heb ik wel wat beelden, “plaatjes” van Jaap van na mijn studententijd, van de reünies met name. Het is één van de eerste USKO reünies. Op Woudschoten. Met velen zijn we gekomen.
Annego Hogebrink sopraan jaar van aankomst: 1957 werkcommissie: 1959-1960
17
M
O
p de middelbare school had ik de boeken gelezen van Hans Brandts Buys, groot Bach-deskundige en oprichter van het USKO (1945). Ik ver– langde ernaar hem te leren kennen toen ik in 1959 in Utrecht ging studeren. Maar hij bleek in februari van dat jaar te zijn overleden. Jaap Hillen volgde hem op. Achteraf besef ik dat dit voor Jaap een ongemakkelijke start moet zijn geweest. Maar op dat moment zag ik alleen die ongelooflijk kundige, effectieve, en innemende dirigent. Die met een enkele kwinkslag in de kortst mogelijke tijd ons zootje ongeregeld tot zinderende muzikale hoogtepunten wist te brengen. Omdat ik een heel klein beetje kon dirigeren, mocht ik van Jaap in het eerstvolgende Weihnachts-kamp meteen aan het werk: “neem jij het orkest maar en begin met cantate 5; dit is het tempo”... ik zag toen voor het eerst de partituur. Maar hij liet je voelen dat hij het je toevertrouwde. Ik heb eindeloos naar Jaap gekeken, en alles van hem geleerd. Kortgeleden heb ik hem nog advies over een lastige inzet gevraagd. Altijd waren de contacten terzake, warm en hartelijk. Zo heeft Jaap ons allemaal, ieder vanuit ons eigen plekje in het USKO, onbeschrijfelijk veel gegeven. Zo hebben we, aan de hand van Jaap, alle grote Bach-werken van binnenuit mogen leren kennen. Een onvergetelijke ervaring die een leven lang meegaat. Over wat zou blijken zijn laatste concert te zijn, vroeg ik hem of hij dat nog wel zou kunnen dirigeren. Zijn antwoord was: “Natuurlijk! Zo nodig neem ik wel een pilletje! Maar die cantate moet ik doen.” De muziek zelf gaf hem de kracht.
ijn eerste ontmoetingen met Jaap dateren van sep– tember 1960 toen ik als eerstejaars student mij had aangemeld bij het USKO, nadat ik in Hilversum op de muziekschool al een aantal jaren onder Hans Brandts Buys in het muziekschoolorkest had meegespeeld. In dat najaar van 1960 werd ik vrij snel concertmeester en ben dat gebleven tot eind 1965. De relatie dirigent-concertmeester is een bijzondere. De concertmeester moet er onder andere voor zorgen dat het orkest bij iedere repetitie en uitvoering ‘op orde’ is (partijen betekend, gestemd, geen spanningen of problemen, etc.). Mijn eerste concert onder leiding van Jaap is vermoedelijk het kerstconcert in 1960 geweest, maar daar heb ik geen gegevens van. Wel kwamen daarna in het voorjaar de voorbereidingen voor de concertreis naar Istanbul. Een repetitie week heeft geleid tot ondermeer bijgaande markante foto, waarbij je je afvraagt wat Jaap daar doet. Vraagt hij zich af, de hemel aanroepend, wat die violist, concertmeester Fons, nu toch in hemelsnaam er van bakt, of is hij toch echt het koor en orkest aan het inspireren zoals hij dat als geen ander kon? Het antwoord laat zich raden. Dat het tussen Jaap en mij wel goed zat en ging laat bijgaande foto zien in Tivoli bij gelegenheid van het Diesconcert op 19 Maart 1964, waar ik solist was in het vioolconcert van Joseph Haydn. Ook vele jaren later, in 2001, heb ik het voorrecht gehad onder Jaap te spelen in Breda en Antwerpen als concertmeester 2de orkest in de Matthäus Passion en in het Concertgebouw in Amsterdam in het Requiem van Verdi. Bijzondere belevenissen, dankzij een bijzondere man. Fons Plasschaert, viool jaar van aankomst: 1960
Dankbaar gedenk ik een groot musicus en een dierbare vriend. Wouter van Haaften bas en hulp-dirigent jaar van aankomst: 1959
18
I
n mijn USKO-jaren (1961-1964) heb ik, net als honderden anderen, Jaap leren kennen als een charismatisch en bevlogen rasmuzikant. Hij was een voortreffelijk koordirigent, die met begeleidende orkesten al evengoed uit de voeten kon, óók als het om beroepsmusici ging die doorgaans nogal laatdunkend tegenover koordirigenten staan. Ik heb verschillende keren kunnen vaststellen dat Jaap die laatdunkendheid in een mum van tijd wist om te zetten in respect. Dat vermogen berustte op een heldere slagtechniek en een scherp muzikaal gehoor. Als een passage er niet helemaal netjes uitkwam, liet hij merken dat hem dat niet was ontgaan. Dan zei hij erop te vertrouwen dat de dames en heren daar nog even naar zouden kijken en ging verder. Zo hield hij ze scherp en dwong ontzag af. Bij het USKO had Jaap het niet altijd gemakkelijk met de (half)jaarlijks wisselende werkcommissies. Hij was een perfectionist die ook op het organisatorische vlak perfectie eiste. Voor twintigjarige studenten was dat soms wat veel gevraagd. Woedend kon hij worden als bij een uitvoering zijn lessenaar niet goed stond. Ook waren er vaak botsingen omdat consequente logica niet Jaaps sterkste punt was. Voor hem was één plus één niet altijd twee. Als op zijn verzoek de werkcommissie had bepaald dat een koorlid na drie gemiste repetities niet aan een uitvoering mocht meedoen, kwam Jaap daar beslist op terug wanneer door deze regel een van de beste sopranen dreigde te sneuvelen. Een zekere ijdelheid was Jaap niet vreemd. Tijdens een autorit met hem van Breda naar Utrecht zagen we een liftster met een vioolkist. Uiteraard mocht ze meerijden. In de auto vertelde ze dat ze op weg was naar haar vriendin die in Utrecht studeerde. Via de vioolkist kwam het gesprek al snel op haar muziekactiviteiten en die van haar vriendin. Die zong in het USKO en daar zou zij, als ze het jaar daarop in Utrecht ging studeren, ook beslist bij gaan. Omdat Jaap zweeg, kostte het mij weinig moeite om haar honderduit te laten vertellen over wat zij van het USKO wist. Nou, die meneer Hillen was geweldig. Een fantastische dirigent. En zo charmant! Alle meisjes waren verliefd op hem! Perfect getimed onderbrak Jaap haar lofzang: “Weet je met wie je nu in de auto zit?” Nee, dus. Hij keek haar, met zijn parelende glimlach, via het achteruitkijkspiegeltje aan. “Met Jaap Hillen” (met die karakteristiek doorzingende n). Waarop de violiste zowat in katzwijm viel. Vorig jaar dirigeerde Jaap bij de VRUSKO-reünie. Vitaal en onvermoeibaar. Op 23 augustus 2008 zou hij wéér van de partij zijn, uiteraard mits de organisatie zou kloppen en hij voldoende repetitietijd kreeg. Helaas hebben hij en wij dat niet meer mogen meemaken. Jan Jimkes hobo jaar van aankomst: 1961 werkcommissie: 1962-1963
19
S
tokoud vond ik Jaap toen ik in de Werkcommissie kwam. Hij rond de veertig, ik amper 20. Tijdens ver– gaderingen wreef hij soms met een grote zakdoek over zijn gezicht, misschien om zijn lachen te verbergen bij het aanhoren van zoveel welwillende naïviteit. Door de jaren heen werd het leeftijdsverschil steeds kleiner en vorig jaar op de VRUSKO dag was iedereen even oud en blij er te zijn. Voor ons, nog nauwelijks volwassen, vertaalde Jaap de muziek. Hij legde ons de bedoelingen uit van Bachs muziek - 12 tonen in het orgel zijn de 12 discipelen etc - maar toonde ook de grote, universele menselijke emoties die de grondslag vormen voor de Passieverhalen. Oplossende dissonanten, harmonie, het was iedere keer weer heerlijk. Na een concert zei mijn moeder eens licht afkeurend: ‘het lijkt wel of het hele koor verlíefd is op Jaap’. Zij zag natuurlijk niet hoe Jaap na afloop glimlachend en goedkeurend knikte naar zijn koor- en orkestleden, die daarop massaal hun dankbaarheid terugstraalden. De grote opkomst op reüniedagen is het bewijs dat die wederzijdse liefde altijd is gebleven. Jaap was een groot leraar, ook al besef je dat pas later. Zijn manier van muziek maken heeft voor een enorme verrijking van mijn leven gezorgd. Ik ben hem daar zeer dankbaar voor. Agnies van Rappard-Elias alt jaar van aankomst: 1962 werkcommissie: 1963-1964
M
B
ijn allereerste ontmoeting met Jaap Hillen dateert van november 1964 tijdens een koorrepetitie van de Matthäus Passion in een amfitheater/ collegezaal van de RU. Ik werd hartelijk verwelkomd aldaar en mocht meteen de altpartij meezingen. Jaap stond helemaal beneden energiek te dirigeren en daarbij de nodige aanwijzingen te geven, wat me aanvankelijk deed denken aan een optreden in een grote circustent. In het latere Matthäus kamp te Doorn werd ook nog dagenlang onder leiding van Jaap en zijn assistenten met koor en orkest saamhorig geoefend, afgewisseld met het avontuurlijke ‘barrabammen’ onder het viaduct, het bijwonen van de serieuze kamermuzieken de vrolijke bonte avond. Ik had dit voor geen goud willen missen. Het resultaat mocht er zijn: in maart 1965 werd een indrukwekkend mooi concert door het USKO uitgevoerd!
egin september 2007 vierde ik mijn 65-ste verjaardag. In het Liber Amicorum dat voor mij was samengesteld schreef Jaap hoe hij mij in de eerste tijd in het USKO had ervaren. Iermand die de kat uit de boom keek en kritisch was. Voor mij was die eerste tijd een geweldige ervaring. Voor het eerst een Mat– thäus Passion spelen met een dirigent die het hele koor en orkest mooier muziek liet maken dan zij daarvoor ooit hadden gepresteerd. En dan dat pilsje in Kagenaar!!! Als fiscus in de werkcommissie leerde ik Jaap op een andere manier kennen. Ik was erg op de penning en streng, als het niet over de financiën ging dan was dat anders. Dit heeft Jaap doen verzuchten: “Wat ik aan die Lies Jansen heb, ik weet het niet”. Later bij het HBG wist Jaap goed wat hij aan mij had en vertrouwde me de organisatie van het orkest toe. In die periode heb ik ook ondervonden hoe Jaap intens met je mee kon leven en bezorgd over je kon zijn. Dit was een kant van hem die ik in Utrecht minder had leren kennen.
Behalve het zingen in de Bach-traditie, bewaar ik ook nog steeds leuke herinneringen aan een hilarische uitvoering van de ‘Uskophonie’ van Louis Toebosch tijdens het vierde USKO-lustrum in Tivoli en het a capella zingen van ‘Sechs Lieder und Romanzen’ van Johannes Brahms, waarmee we zowaar de eerste prijs wonnen op het PAN-concours te Delft!
Leuk is nog dat tijdens een generale van de Matthäus in Scheveningen de altviolen in ‘Erbarme dich, mein Gott’ in maat 32 hun solo misten, te weten eis, gis, b, a, gis. Dit ontlokte aan Jaap de opmerking: “hebben de altviolen eindelijk een solo en dan zijn ze er niet.” Vanaf dat moment kreeg Jaap deze noten van de altviolen op een presenteerblaadje, vergezeld van een brede glimlach.
Ook in nóg latere stadia, onder meer tijdens diverse reünisten-manifestaties, heb ik vele malen kunnen genieten van Jaaps inspirerende talenten als veelzijdig toonkunstenaar, didacticus en dirigent. Ik beschouw het als een groot voorrecht dit alles meegemaakt te hebben en ben hem daarvoor zeer dankbaar.
Ik ben blij dat ik in Utrecht heb gestudeerd en daardoor onder Jaap zo veel geweldige muziek heb mogen maken, in het bijzonder denk ik dan aan zijn interpretatie van Bach. De herinnering aan 46 jaar fantastisch musiceren met Jaap zal voor altijd in mijn geheugen gegrift blijven evenals de goede herinneringen aan Jaap als mens.
Met het heengaan van Jaap Hillen is helaas een uitzonderlijk mooie muzikale periode voor vele generaties enthousiaste zangers en musici definitief afgesloten.
(Mar)Lies Jansen altviool jaar van aankomst: 1962 werkcommissie: 1965-1966 thans lid van het HBG
Irène de Bree-van Kuik, alt jaar van aankomst: 1964 thans lid van het HBG
20
I
had je geen schone was nodig. Tijdens de autorit schoor Jaap zich.
n september 1965 ging ik mij (17 jaar, 1stejaars muziekwetenschap, zo groen als gras) bij het USKO aanmelden; uiteraard omdat ik muziek wilde maken maar ook omdat we thuis de dirigent ervan kenden. Jaap Hillen was namelijk in Breda een collega van mijn vader: hij was de organist van het gebouw waarin mijn vader sinds 1946 de beiaardier was. Gekscherend zei mijn vader wel: “een stadsbeiaardier heeft een salaris en een CAO, maar de organist is vaak in dienst van de Heere, en die betaalt pas veel later”. Boven– dien speelde mijn zus Cecile viool in een Bredaas orkest waarin ook enkele kinderen Hillen speelden; dat orkest stond weer onder leiding van Jan de Breet (kennen we hem nog? Hij ging mee naar Italië, als tweede dirigent). Het USKO was mij dus al een beetje vertrouwd, ook al had ik er nog geen stap gezet.
Na enkele jaren vergat ik mijn contributie te betalen. Ik werd zelfs een echte wanbetaler en werd dus geschorst. Nu vond ik dat niet zo erg, want ik had mijn draai inmiddels wel gevonden; zingen deed ik ook in het Utrechts Studenten Kamerkoor onder leiding van Jan Boogaarts, en paukenist/slagwerker was ik tot in het NSO, NESKO en zelfs in het “Utrechts Studenten Concert” (met Joop van Zon, ook een oud-Bredanaar). Toen het USKO plots een slagwerker nodig had werd de schorsing opgeheven. Maar na het concert weer meteen ingesteld, en toen heb ik dat maar zo gelaten. Met meenemen van de paukenstokken overigens; ik moet ze nog ergens hebben. Jaap ging ik pas weer tegenkomen toen ik per september 1975 werd benoemd tot stadsbeiaardier van Breda. Bijna 33 jaar zijn we vervolgens collega’s geweest. In het begin was er nog een sterke scheiding tussen kerk en stad (de toren!) en kwam ik hem maar zeer incidenteel tegen (als ik kerkte deed ik dat - al orgelspelend - elders). Maar vanaf het moment dat de kerk beneden beheerd ging worden door een speciale stichting, gingen de deuren meer open. Nog steeds bestaat er een “waterscheiding”: de toren (sinds Napoleon eigendom van de stad) heeft andere sleutels dan het kerkgebouw (eigendom thans van PKN-Breda, en beheerd door de stichting), maar bij de koffie kwamen we elkaar tegen, wisselden we wetenswaardigheden uit, en soms roddeltjes.
Bij de aanmelding (als bas) werd mij ook gevraagd welk instrument ik speelde. Omdat je met toetsinstrumenten nu eenmaal niet ver komt in een orkest, omdat ik tijdens mijn middelbare schooltijd wel eens paukenstokken in handen had gehad (begin van het pianoconcert van Grieg, samen met een vriendje die in het schoolorkest slagwerk speelde), en omdat de paukenist net afstudeerde (Tom Ruigrok), was de deal snel gemaakt en enkele maanden later speelde ik mee in Bach’s Magnificat. In de Klaaskerk, tijdens het Kerstconcert: g - c – gg – c, 48 maten rust of zo – ggggggggggggg (roffel oefenen) – c … twee delen rust dus meezingen met de bassen, enzovoorts. Je moest wel zelf met de pauken sjouwen en ook het stemmen was een hele klus.
En we hadden af en toe gemeenschappelijke belangen, bijvoorbeeld bij congressen of huwelijksdiensten, wanneer ik beiaard speelde bij de aankomst van de gasten/het bruidspaar, en Jaap tijdens het congres/de dienst: “Wat vraag jij daarvoor?”. Ik heb Jaap de truc aan de hand kunnen doen van het informatieve vragen naar achtergronden; toen een secretaresse van een cardiologencongres een vraag stelde (op enigszins bekakte toon) naar muzikale mogelijkheden hebben we beiden een nulletje toegevoegd! Beiden hadden we de sleutels van het gebouw, en konden vaak onze eigen gang gaan. Was alles steeds koek en ei? Nou nee, want je moest niet teveel aan Jaaps orgel komen. Ook ik heb me daar wel eens aan bezondigd, en kreeg dan, direct of indirect wel te horen “wat die Maassen nu wel niet dacht”. Onlangs kwam Jaap naar een lezing die ik gaf over de Bredase beiaardcultuur en stelde na afloop voor dat we toch maar eens iets samen moesten gaan doen. Het is er niet van gekomen.
In de jaren die volgden kwam de Hohe Messe nog aan bod (ook in Parijs), en natuurlijk enkele Diesconcerten. Met de Johannes en Matthäus zong ik gewoon mee, evenals tijdens de Italië-reis. Vooral zijn herinneringen me bijgebleven aan de weken in het Maarten Maartenshuis, en met name aan de avonden. Wat een muziek hebben we daar extra gemaakt! Schubertboeken werden doorgeploegd, en af en toe kroop Jaap ook achter de piano. Daar heb ik hem voor het eerst goed als improvisator gehoord, want hij was niet vies van een Engelse wals! Ik stond inmiddels op een wel speciale voet met hem, want omdat we beiden uit Breda kwamen liftte ik wel eens met hem mee (en later mijn zus ook). In zijn oude Peugeot 404, over de oude A27 (toen nog hele stukken tweebaans), op de maandagmorgen, meestal om de vier weken want zovaak
Jacques Maassen Stadsbeiaardier Breda jaar van aankomst bij het USKO: 1965 bas, pauken, slagwerk
21
D
uizend herinneringen duizelen door mijn hoofd, zoals bijvoorbeeld hoe het begon: de avond in Woudschoten dat Jaap vroeg of ik voortaan de tutti-repetities wilde begeleiden; van de zenuwen kon ik de rest van de week amper meer een hap door mijn keel krijgen. Of: hoe op een reünie van het USKO in de jaren tachtig Jaap mij vroeg hoe die COV in Voorburg was. Ik begeleidde dat koor en Jaap kon daar dirigent worden. Heel eerlijk heb ik toen gezegd dat de sopranen, net als de alten, een beetje grijs waren en ook zo zongen; dat er een beetje weinig mannen waren, maar dat het verder best een goed koor was. Hij kwam en vanaf dat moment hebben we heel veel samen gemusiceerd. Hij liet me direct continuo spelen, heeft me veel geleerd, voorgedaan en uitgelegd, fantastisch. Veel gelachen ook, als we quatre-mains speelden, vooral Dolly van Fauré. Het door hem opgerichte Haags Barokgezelschap is een beetje een volwassen USKO geworden. Net zo'n plezierige sfeer met af en toe een uitval als alles fout ging, zoals vroeger bij het USKO en, niet te vergeten, prachtige uitvoeringen van de Passionen en Cantates van “onze Bach”, waarbij Jaap iedereen weer een beetje boven zichzelf uit liet stijgen. Al die jaren heb ik begeleid en continuo gespeeld en het was altijd weer nieuw, nooit saai of hetzelfde. Ik heb geluk gehad dat ik in Den Haag ben gaan wonen en daar Jaap weer ben tegengekomen. Het zijn onvergetelijke jaren geweest!!! Truus Isendoorn sopraan jaar van aankomst: 1966 thans lid van het HBG
M
ijn oudste herin– neringen aan Jaap Hillen dateren van ruim veertig jaar geleden. Ik herinner me nog mijn verbazing dat hij tussen die bijna honderd stemmen altijd precies hoorde wie een toon te hoog of te laag zong. Hoe hij ons liet zien dat Bach niet alleen in de tekst zijn geloof uitdrukte, maar dat ergens in de muziek zelfs het notenbeeld de vorm van een kruis heeft. Nee, ik weet allang niet meer in welk stuk … Toen ik in 2000 bij het R-USKO kwam merkte ik hoe goed we gewerkt hadden, zo lang geleden. De lastige loopjes die we rond 1968 geoefend hadden zaten nog bijna onbeschadigd in mijn hoofd. En Jaap was in mijn ogen ook nauwelijks veranderd. Oké, we waren beiden ruim 30 jaar ouder geworden. Jaap hoorde nog even scherp; elke verkeerde noot, elke onduidelijke koorinzet, geen detail ontging hem. En nog steeds was hij in staat ons net iets verder te brengen, net iets beter te laten zingen dan we zelf voor mogelijk hielden. Een mix tussen een strenge leermeester en een bezielend coach, die maakte dat je alles uit je stem wilde halen wat er in zat. Met hoogtepunten als het lustrum in 2005, waar hij liet zien dat hij er nog helemaal was, triomferend in de grote zaal van Muziekcentrum Vredenburg. Wat een feest! Aan Jaap dank ik voor een groot deel mijn plezier in zingen. Het is moeilijk te begrijpen dat hij er niet meer is. Leo Besemer bas jaar van aankomst: 1967 lid van het RUSKO bestuur
22
W
ij en Jaap.
Onvoorstelbaar is het, hoe Jaap Hillen onze levensloop heeft beïnvloed. Het USKO was, dankzij hem, een studentenmuziekvereniging van grote klasse. Wij vonden er gelijkgestemden en leerden er muziek maken. Onze ervaringen op het Woudschotenkamp vergeten we nooit meer. Wij werden verliefd en raakten bezeten door Passies. Onze reizen naar het buitenland met concerten op unieke locaties maakten een onuitwisbare indruk. Wij hadden hele verschillende achtergronden, speelden verschillende instrumenten, zongen verschillende stemmen, maar werden één in de muziek. Wij leerden in het USKO ook besturen, als bestuurs- of commissie-lid. Die ervaring hielp ons later verder in ons werk. Of wij begonnen dankzij het USKO een carrière in de muziek. Wij kregen in het USKO een eerste kans om als solist op te treden, om later te concerteren in gerenommeerde ensembles. Wij zongen in het USKO onder nieuwe door Jaap opgeleide dirigenten. Wij bleven de rest van ons leven musiceren, in honderden kleine en grote ensembles die wij met elkaar oprichtten nadat wij verweesd het USKO hadden verlaten. En wij bleven vrienden voor het leven.
I
n 1972 kwam ik bij het USKO zingen. Mijn eerste herinnering aan Jaap Hillen is, dat hij mij liet meespelen met het slagwerk in “Le Roi David”. Tijdens een repetitie met het orkest kwam hij op me af en zei: ‘Ingrid, er moet een slagwerker bij en dat ga jij doen’. Dat gaf het concert voor mij extra spanning en glans. Maar de mooiste herinnering is en blijft de allereerste repetitie van de Hohe Messe. We begonnen met het Gloria. De hemel ging open! Dit was het, hier wilde ik mijn leven aan wijden! Dit laatste gevoel leek mij toen overdreven en vertelde ik aan niemand, maar het kwam later wel uit: ik ging de muziek in en zing nog steeds veel Bach. Voor deze bijzondere ervaring ben ik Jaap nog steeds dankbaar. Na mijn tijd in USKO en Cantorij verwaterde het contact. Geheel volgens de tijdgeest was ik nogal allergisch voor de autoritaire trekjes van de dirigent. Op zijn beurt ervoer Jaap mij als eigenwijs en moeilijk benaderbaar, zoals hij later zei. Het was daarom des te leuker dat we elkaar decennia later via het RUSKO opnieuw regelmatig zagen. We kregen een nieuwe, volwassen verstandhouding en werkten heel prettig samen bij diverse concerten, vooral met werken van Bach natuurlijk. Hoogtepunt was de Matthäus afgelopen maart in Scheveningen. Voor mij was er een cirkel rond. Jaap was mij niet alleen muzikaal maar ook als persoon dierbaar geworden. En dat zal hij blijven.
Wie zijn Wij? Honderden oud-USKOers. Door Jaap Hillen. Jaap, Bedankt!
Albert Polman bas jaar van aankomst: 1978 reiscommissie: 1982, 1983
Ingrid Wage sopraan jaar van aankomst: 1972
23
M
klavecinist over de juiste stemming van het klavecimbel. Deze was eigenwijs genoeg om zich niets van de mening van zijn dirigent aan te trekken, maar had buiten de waard gerekend. Jaap Hillen was niet te beroerd om vlak voor de aanvang van het concert, terwijl het publiek toekeek, alsnog eigenhandig het klavecimbel om te stemmen. Waarna de klavecinist natuurlijk in staking ging. Legendarisch is ook het meningsverschil tijdens een van de tournees met de sopraansoliste over het tempo in het slotrecitatief in de Matthäus. De soliste dacht waarschijnlijk dat je een dirigent tijdens een concert toch niet hoort en koos alsnog haar eigen, veel langzamere, tempo. Ook zij vergiste zich en groot was de consternatie toen Jaap Hillen vervolgens zo hard als hij kon de maat begon te slaan op zijn lessenaar, hoorbaar tot achter in de kerk.
ijn contacten met Jaap Hillen bestrijken de periode vanaf 1980 als violist bij het USKO en later bij de Bachcantates in Scheveningen. Meer precies, in de jaren tachtig waren het contacten met Meneer Hillen, Jaap kwam pas later en is altijd wat onwennig gebleven. Er is al veel gezegd en geschreven over de betekenis van Jaap Hillen als dirigent, over hoe hij zo velen heeft ingevoerd in de grote kooren orkestwerken en cantates, en niet alleen de meestal aangehaalde grote drie van Bach. Onvergetelijk voor mij was bijvoorbeeld ook de uitvoering van het Requiem van Mozart in 1983. Onze omgang met Jaap Hillen in mijn studententijd was een mengeling van aanbidding en angst. Tijdens de eerste repetities was van beide emoties meestal nog niet veel te bespeuren. Die konden rustig voortkabbelen, de noten werden gestudeerd en we stopten altijd op tijd om daarna in de Bedstee of later het Neutje de grote problemen van de wereld door te nemen en zo mogelijk op te lossen.
Ik heb Jaap Hillen nooit gevraagd of zijn beruchte uitvallen een truc waren om iedereen scherp te krijgen. Ik denk niet dat hij het uit berekening deed, maar dat de spanning van een naderend concert en de ijzeren wil om muzikaal het maximale te bereiken zijn gedrag op die momenten verklaart. En het werkte. Op de concerten hing iedereen aan zijn lippen en vooral aan zijn magische handen. Er konden spontaan prachtige dingen gebeurden die op geen enkele repetitie waren ingestudeerd. De verbondenheid die we dan voelden met elkaar en met de dirigent zorgden ervoor dat tijdens de concerten altijd de aanbidding het won van de angst. En zo zal ik mij Jaap Hillen ook blijven herinneren, als een inspirerende dirigent die er als geen ander in slaagde om koor en orkest boven zichzelf uit te laten stijgen.
De ware aard van onze relatie met Jaap Hillen kwam pas aan de oppervlakte vlak voor en tijdens de concerten. Dan werd hij enorm geconcentreerd en veeleisend. En soms ook behoorlijk onredelijk. Wee de stemgroep, strijkers of solist waarop hij het dan gemunt had. In Scheveningen zag ik dat dit na zijn afscheid van het USKO niet minder was geworden. Ook daar kon hij bijvoorbeeld de sopranen reduceren tot een groep verlegen naar hun voeten starende kinderen als zij niet reageerden zoals hij het in zijn hoofd had. Terwijl hun kinderjaren toch al geruime tijd achter hen lagen.
Kees Tuijnman viool jaar van aankomst: 1980 bestuur: 1983-1984
Intussen zat je er wel mee, zeker als bestuurslid, als er weer eens een incident was vlak voor of zelfs tijdens een concert. Zo was er de aanloop naar een concert waarbij alles prima verliep tot en met de zitrepetitie. Maar terwijl de kerk volstroomde deelde Jaap Hillen mee dat het dirigentenpodium kraakte. Hij kon daar onder geen voorwaarde op dirigeren en optreden zonder podium was uitgesloten. Rode hoofden en een bestuur genoodzaakt alsnog een nieuw dirigentenpodium te vinden of een handige timmerman. Ik weet niet meer hoe dit uiteindelijk is opgelost. Ook herinner ik me een conflict met de
24
A
fscheid van Jaap Hillen, voor mij een déjà vu. Mijn bestuursperiode stond in het teken van afscheid van Jaap Hillen, voor ons mijnheer Hillen, want inmiddels een instituut. Hij was geen makkelijke man om mee te werken. Menigmaal heeft ons bestuur vergeefs de archiefkasten op de USKO kamer afgezocht naar de gebruiksaanwijzing. Daar stond tegenover dat hij ons on– tegenzeggelijk inspireerde en verder bracht in de prachtige muziek van Bach. Het was een periode waarin het niet zo goed ging met Jaap en met name zijn hart baarde ons zorgen. Wie kon toen bevroeden wat een lang en actief leven hem nog te wachten stond. Na zijn USKO tijd vond hij nieuwe uitdagingen en ook hervond hij zijn gezondheid.
Najaar 1999 Zing maar ‘Zie ginds komt de stoomboot’, zei hij en ik moet hem stomverbaasd aangekeken hebben. Niet lang daarvoor had ik aangebeld in Scheve– ningen, en ik was best wel zenuwachtig. Ik mocht auditie doen voor het HBG bij Jaap Hillen. Dé Jaap Hillen. Thuis. Toen ik in het USKO zong, was Jaap allang geen dirigent meer, maar af en toe kwam hij naar een concert luisteren. Achter de coulissen zong het dan rond: ‘Jaap Hillen zit in de zaal!’ en wij deden extra ons best. Na wat koetjes-en-kalfjes nam Jaap plaats achter de vleugel en begon de auditie. Van tevoren had ik nagedacht over wat ik zou zingen, maar erg groot was mijn repertoire niet. Na de aanwijzingen van Jaap werd het dus een ‘sinterklaasauditie’. Vanwege de zenuwen bakte ik er niet veel van, maar ik mocht toch mee repeteren met het HBG voor de Hohe Messe.
Toen ik door het RUSKO weer in contact met hem kwam stond ik versteld over zijn tomeloze energie en schijnbaar eeuwige jeugd. Nog altijd even moeilijk, maar ook nog altijd even inspirerend. Het was dan ook een voorrecht om in RUSKO verband nog enkele malen onder hem te mogen musiceren. Bij zijn vertrek uit het USKO voelde ik dat als het einde van een tijdperk. Wat volgde was meer dan een epiloog, veeleer een tweede tijdperk Hillen. Nu is ook dat tijdperk definitief afgesloten. Wat hij aan mij en vele generaties USKO leden en andere muziekliefhebbers heeft meegegeven blijft.
Voorjaar 2008 ‘Hallo allemaal, Jaap Hillen heeft het plan opgevat om een klein ensemble van maximaal 10 zangers samen te stellen, dat op projectbasis bij elkaar komt en uit een vaste groep bestaat, zodat je ook echt kunt bouwen’. Verbaasd lees ik de mail over Camerata Jacobi, waarin ik, met negen anderen, word uitgenodigd om mee te doen. Dat iedereen meteen enthousiast is, zegt genoeg. Tijdens de eerste bijeenkomst vertelt Jaap dat hij altijd al met een kleine groep niet al te moeilijke (renaissance)muziek héél mooi wil uitvoeren. Vol enthousiasme gaan we aan de slag. Helaas, Jaap heeft maar een paar repetities kunnen leiden van Camerata; onze eerste uitvoering was de herdenkingsdienst voor Jaap in Breda. Het was wel heel mooi. Dat dan weer wel.
Laurens Zwaan viool, altviool jaar van aankomst: 1979 bestuur: 1982-1983
Renske Smeding alt jaar van aankomst: 1993 reiscommissie: 1994 thans lid van het HBG
25
I
n 1987 volgde ik voor de eerste maal de Kurt Thomas Cursus te Den Haag. Ik studeerde indertijd schoolmuziek in Amsterdam. Jaap Hillen gaf ook mijn niveaugroep les waarin hij enkele delen uit Rossini’s Petite Messe Solennelle behandelde. Ik weet nog goed dat hij me tijdens een directiebeurt vroeg een verminderd septiem akkoord voor te zingen. Ik slaagde daar niet goed in waarop hij me bezwoer dat vooral te leren. Jaap wist het zo te brengen dat ik die uitdaging aannam en enorm hard oefende: op de fiets, onder de douche en tijdens de afwas. Vanaf die tijd heb ik er geen problemen meer mee. Tijdens het slotconcert van de Cursus in de Badkapel mocht ik een deel dirigeren van de mis van Rossini: een fantastische ervaring! Deze Kurt Thomas Cursus was voor mij de “trigger” om het vak in te gaan en koordirectie te gaan studeren. De afgelopen jaren kwam ik Jaap regelmatig tegen bij de cantatediensten in de Pieterskerk te Leiden waarbij hij als adviseur betrokken was. Regelmatig bezocht hij de voorgenerale van mijn studenten koor en orkest Collegium Musicum. Jaap kon het nooit laten om mij dan te voorzien van nuttige tips of opmerkingen over tempo en balans of gewoon dat hij het heel goed vond. Vaak sprak hij dan over zijn tijd bij het USKO en hoe inspirerend het is om met zo’n club te werken, iets dat ik kan beamen. Afgelopen april ben ik als dirigent begonnen bij het USKO en volg daarmee indirect Jaap op. De grote traditie van het USKO is waarschijnlijk onder andere aan hem te danken. Ook de studenten van nu weten wat Jaap Hillen voor het USKO heeft betekend. Sinds een jaar of 10 ben ik docent bij de Kurt Thomas Cursus waarvan de laatste jaren ook cursusleider. Op vrijdag 4 juli j.l. heb ik Jaap tijdens de opening van de 43e cursus herdacht. Jaap, die 27 maal als docent betrokken was bij de cursus, heeft voor vele koordirigenten in Nederland een rol gespeeld in hun ontwikkeling als musicus; mijzelf incluis. Gilles Michels Dirigent van het USKO
26
27
Besje, Basje, en de Oude Meester Hoe tijdens het Bredase organisten-jubileum in november 2003 USKO en R-USKO Jaap Hillen kwamen feliciteren en er een bijzondere ontmoeting plaatsvond Een ontmoeting Er zweefde die middag, de 30e november 2003, een diepgevoeld fluïdum van historisch besef tussen de eeuwenoude pilaren van de Grote Kerk van Breda. Dat ‘Mijnheer Hillen’ (zoals talloze USKO-generaties hem kenden) vandaag zou vieren dat hij al 60 jaar dirigent was, en bovendien ook al 80 jaar Jaap, dat was natuurlijk geweldig. Maar dat was toch nog niet alles. Er zou die dag ook nog iets van een heel andere orde gaan plaatsvinden, een ontmoeting diezijn schaduwen naar de toekomst wierp. Voor het eerst sinds de oprichting van het R-USKO zou namelijk haar pluizige ambassadrice, de ter tournette geboren Beer Besje, gaan kennismaken met haar knorrige evenknie, de inmiddels enigszins op leeftijd gerakende Beer Bas de Derde van het USKO (Bas 1 en Bas 2 zijn helaas ergens in de jaren ‘50 resp. ‘60 spoorloos verdwenen. Voor hun lot wordt gevreesd). Om deze ontmoeting te kunnen gadeslaan waren zowel het voltallige USKO-bestuur alsook het (vrijwel) voltallige RUSKO-bestuur naar Breda afgereisd. Want zoals iedereen wel begreep: de betekenis van die twee pluche mascottes steeg ver boven hun strogevulde verschijningen uit. Hun ontmoeting stond symbool voor iets. Iets groots zelfs. Maar wat dan toch? Hoe dan ook, voor we daar achter konden komen moesten we natuurlijk eerst de Hohe Messe uitzitten. Dat had voor degenen die Jaap Hillen al eerder hadden meegemaakt iets heel vertrouwds. Zoals hij de muziek met een soepele heupzwaai in gang zette, zoals hij in sommige passages bijna helemaal durfde te stoppen met dirigeren - op hooguit een klein ‘duwtje’ na, zo om de paar maten -, maar ook zoals hij aan crisismanagement deed als een aria haar solist dreigde kwijt te raken, of zoals hij met drie messcherpe karateslagen het Gloria op volle snelheid uit de startblokken kon schieten, ja, dat was de oude meester zoals we hem kenden. De tempi kregen de ruimte, de muziek ademde diep en rustig, en om de zoveel tijd hoorde je muzikaal iets gebeuren dat je in een Hohe Messe nog nooit eerder had gehoord, zelfs niet bij eerdere ‘Hillens’. In de pauze was het als vanouds een dringen en zoeken. Allereerst natuurlijk naar de toiletten. Maar daarnaast was er toch ook het voortdurend spiedend rondturen naar bekende gezichten: De mensen van vorig jaar, van het vorig jubileum, of desnoods van een vorig leven – want bij zo’n gelegenheid kijkt niemand op een decenniumpje meer of minder. Maar tussen al die kwetterende mensen en hun nostalgische herkenningen en herkansingen waren er toch ook steeds die twee zwijgende beren met hun eeuwig glazige blik. Ook zij waren zeer benieuwd naar elkaar, maar helaas: het noodlot had USKO en R-USKO in diametrale zijbeuken geworpen, en de dieren vonden elkaar niet. Pas toen er na afloop van het concert een tafel vol met flessen wijn werd onthuld bleek daar het natuurlijke zwaartepunt te liggen waarheen de USKO- en R-USKOdelegaties (als altijd even eensgezind wat betreft hun diepste motieven) min of meer als vanzelf naar toe getrokken werden. En daar was het dus ook dat de beide beren elkaar
voor het eerst in het oog kregen, en ook onmiddellijk in de poten vlogen. Want ja, laten we de beesten maar bij hun naam noemen: het was liefde op het eerste gesnuit! En ach, hoe mooi & goed de liefde ook altijd in al haar verschijningsvormen is, zij kan ons toch af en toe wel verbazen. Deze keer zat hem de verrassing in de Vol spanning kijkt Bas uit naar Besje wijze waarop deze ontmoeting de almachtige tijd het nakijken gaf. Want even los van die veertig jaar leef– tijdsverschil: Wie of wat waren er nu eigenlijk in meer abstracte zin oud of jong? Daar had
“Eh,... pardon mevrouw, bent u soms...”
28
je aan de ene kant de oude Bas, uiterst chique gekleed in zijn (nog ooit door Mieke Brouwer genaaide) rokkostuum, zijn kop bijna kaal, en met in zijn blik de weerspiegeling van vele, vele turbulente jaren. Maar die oude Bas werd ter compensatie wel op handen gedragen door een stel jonge en frisse Uskieten. Die er overigens wel weer minstens even 19e eeuws gekleed bij liepen als hun bejaarde Bas, en die om hun halzen de stokoude USKO-bestuurslinten droegen. Aan de andere kant was daar onze R-USKO-Besje, die in weerwil van haar naam een superjong en vrolijk fladderbeertje is, slechts gekleed in een sexy zomerjurkje. Maar zij werd dan weer wel omringd door deels toch nogal middelbare r-usko bestuurders, die echter qua kleding juist weer een wat minder ouwelijke keus gemaakt hadden dan de USKO-jongelingen, en die om hun nekken frisse en fonkelnieuwe R-USKO linten droegen, als symbool van hun - althans zelf zo gevoelde - eeuwige jeugd. De beide beren - zoals alle ware geliefden volkomen onbewust van welk leeftijds- of standsverschil dan ook - maakten zich om dit alles echter in het geheel niet druk. Zodra ze elkaar eenmaal een dik kwartier kenden, besloten ze dat hun verloving lang genoeg geduurd had, en dat hun liefde maar eens officieel bezegeld moest worden. Liefst natuurlijk door HBB’s plaatsvervanger op Aarde, de grote Jaap Hillen zelf. Welnu, Jaap stond toevallig even verderop toch handjes te schudden. Dus togen de beide besturen, het ene wat chicquer dan het ander, achter hun respectievelijke beer aan naar de gevierde dirigent, gelijk ook twee families zich ter bruiloft bij mijnheer pastoor plegen te vervoegen. En gelukkig: Jaap zag het liefdesstel eens aan en hij gaf goedmoedig zijn zegen. Basje kende hij tenslotte nog wel van vroeger, en Besje, ach Besje was een lief jong meisje, dus waarom zou hij haar iets weigeren? En zo kwam de mooie bruidsfoto tot stand die nu de voorpagina siert. Een foto waarop vele aspecten van het verglijden der
29
tijden op de een of andere manier een rol spelen. En ergens in dat krachtenspel tussen heden, verleden en toekomst, zo vermoeden wij, ligt een kiem van de eeuwigheid. Wij hopen dat Besje & Basje die eeuwigheid goed en vruchtbaar zullen benutten, en ach, voor de beide schoonfamilies, USKO & RUSKO, hopen we natuurlijk precies hetzelfde. Frans Alkemade
Jaap Hillen: “Je moet van ze houden, ook als ze niets presteren
Uit: Een passie voor het USKO - Een halve eeuw Utrechts Studenten Koor en Orkest. Lustrumboek 1995 ISBN 90-9008971-3
V
an de vijftig jaar die het USKO nu bestaat dirigeerde Jaap Hillen (die behalve als dirigent ook als organist landelijk bekendheid geniet) er ruim vijfentwintig. Hij was betrokken bij de allereerste fase van het USKO, en dirigeert nu een halve eeuw later op ons tiende lustrum weer een concert met oud-leden. Hij kan dus als een van de weinigen geheel uit eigen ervaring vertellen over vijftig jaar USKO. Jaap Hillen ontvangt ons in zijn zonnige tuin ergens in een mooie Haagse buurt. Het is de zomer van 1995, en dus ruim tien jaar geleden dat hij afscheid nam van het USKO, maar hij lijkt geen dag ouder geworden, evenmin als zijn enthousiasme voor het USKO ook maar iets verminderd is. Voordat we hem kunnen vragen hoe het met hem gaat, wil hij eerst van ons weten of het met het USKO nog steeds goed loopt. Als we hem vertellen over het naderend lustrum en de worsteling om de compositie van Ed de Boer (alias Alexander Comitas) tot zijn recht te laten komen, moet hij lachen. "Ja, arme Ed. Als je als vakmusicus voor het eerst op een USKOrepetitie komt en hoort wat ze er van maken, dan schrik je je het leplazarus. Je kunt je dan absoluut niet voorstellen hoe dat ooit goed moet komen. Maar je weet dan ook nog niets van het enthousiasme binnen het USKO, en de wonderen die daarmee verricht kunnen worden. Wisten jullie trouwens dat Ed en Harold elkaar al van heel lang geleden kennen? Het waren studievrienden op het conservatorium. Ze hebben nog ooit samen aan een bewerking van het Gloria van Monnickendam gewerkt." "Hoe ik bij het USKO terecht ben gekomen? Het begon allemaal tijdens de oorlog. Mijn toenmalige vriendin Aleid, die ik op het conservatorium had leren kennen, kwam op een dag met erg
‘Hoe heet jij? Jij begeleidt voortaan de cantates. Er deugt wel geen klap van, maar dat leer je nog wel.’ enthousiaste verhalen over een zeker cantatekoortje dat ze had gehoord. Later vertelde mijn leraar Jan Wagenaar, bij wie ik het bijvak piano volgde, dat hij dit gezelschap de volgende zondag op het orgel zou begeleiden tijdens een Bachcantate-dienst in de Buurkerk. 'Kom maar mee,' zei hij, 'dan kun je Brandts Buys eens aan het werk zien'. Zodoende zat ik daar naast hem op de orgelbank, en ik vond het prachtig. Na afloop moest Wagenaar
snel naar huis. Zelf bleef ik nog eventjes zitten. Toen kwam er een student naar boven die zwijgend de muziek van de lessenaar wegnam, en er nieuwe voor in de plaats zette. Even later nam iedereen zijn plaats weer in, en ik zag tot mijn schrik hoe Brandts Buys mij van onder af doordringend aankeek en een opmaat gaf. Wat kon ik anders doen dan inzetten? Ik had zoiets nog nooit gedaan, en het was allemaal erg onwennig, maar ik vond het wel heerlijk. Het ritueel bleek zich nog een aantal keren te herhalen: steeds die student die zwijgend de nieuwe muziek kwam brengen. Eindelijk was het afgelopen. Toen ik naar beneden kwam, en stilletjes weg wilde sluipen, riep Hans Brandts Buys me bij zich. 'Hoe heet jij? Jij begeleidt voortaan de cantates. Er deugt wel geen klap van, maar dat leer je nog wel.' Ik probeerde hem nog uit te leggen dat het
In het Bachjaar, 1950, werd ik tweede dirigent van het USKO misschien niet zo handig van mij zou zijn om het baantje van mijn eigen leraar in te pikken, maar daar wilde hij niets van horen. Dat zou hij wel met Wagenaar regelen. Zo was Hans: hij wilde per se studenten, en een beroeps-musicus moest bij hem altijd plaats maken voor zelfs een slechte amateur." "Hans was een ongelofelijke, bijzondere man, en een groot Bachkenner. Ook nu nog zou hij zó veel te vertellen hebben gehad. Zijn boeken over de passionen en het Wohl– temperiertes Klavier hebben nog altijd een enorme zeggen– schap. Ze zijn onlangs in het Duits vertaald. Als dirigent was hij verschrikkelijk impulsief. Je moet je voorstellen, hij werkte altijd met amateurs, en het was vaak niet om áán te horen. Wel had hij véél te vertellen, met zijn mimiek, met zijn ogen, en in taal. Maar níet met zijn handen. Wat dat betreft was hij net als Frans Brüggen of Ton Koopman. Als dingen niet lukten werd hij driftig en ontactisch. En na afloop van een concert was hij helemaal op, een lijk. Dan moest hij afreageren, en dat ging er heftig aan toe, met veel vloeken en stampen. Maar we hadden een gekke, speciale band met hem, en gingen voor hem door het vuur." "In het Bachjaar, 1950, werd ik tweede dirigent van het USKO. De organisatie van alle repetities en concerten was een enorme toestand. Ik heb laatst nog met de voormalige bisschop Bär (die in die jaren nog geen katholieke bas was, maar een protestantse tenor) herinneringen opgehaald: er was élke dag repetitie: vrijdag, zaterdag, zondag tutti's, de rest van de week diverse stemrepetities. Hans had tegen Karel Birnie gezegd: 'We gaan er een groot feest van maken!'. En Karel - hij is helaas onlangs overleden - werd de grote man, degene die de hele zaak bestuurde. Hij was daar geniaal in, en ging voor niets en niemand opzij. Op een keer werd hij aangehouden wegens fietsen zonder licht, en natuurlijk stribbelde hij weer zoveel
30
tegen dat hij mee moest naar het bureau. Met z'n allen stonden we voor de poort op hem te wachten, een beetje bezorgd of hij niet al te veel moeilijkheden zou maken. Pas na een half uur kwam hij weer naar buiten, helemaal stralend: 'Tien kaarten verkocht!' Na die Bach-herdenking had Karel de smaak helemaal te pakken. Hij heeft toen ook de reis naar Bern opgezet. Later gaf hij zijn medicijnen-studie er helemaal aan, en ging hij allerlei dingen organiseren. Hier in Den Haag heeft hij het Danstheater opgezet. Als Karel binnenkwam dan sprong iedereen in de houding." "Na het Bachjaar verhuisde ik in 1951 naar Breda. Van mijn USKO aktiviteiten bleef toen niet veel meer over, want de reis van zuid naar noord was in die tijd een hele toer, over slechte wegen en een pontje. Wim Frankenberg heeft mij toen opgevolgd als organist. Na de plotselinge dood van Hans Brandts Buys in 1959 kwam ik eigenlijk pas weer in beeld. Het USKO is absoluut uniek. Oók door zijn kwantiteit, maar daarnaast natuurlijk door het enthousiasme, wat al bij Brandts Buys
begonnen is: als je maar van de muziek genoot, ga er maar bij staan, doe maar mee. Ik heb dat overgenomen. Op die manier zie je ook af en toe mensen die praktisch bij nul beginnen toch muzikaal helemaal opbloeien. Neem nou zo'n Hans Lub, die helemaal achteraan bij de tweede violen begonnen is, of Henk Knops, Max van Egmond, Marien van Staalen, Kirsti Goedhart, Jard van Nes, allemaal mensen die zonder het USKO misschien nooit aan hun carrière waren begonnen. Er zaten ook altijd wel rare vogels tussen. Iedere USKO-generatie kent er wel een paar. Zo zijn er bijvoorbeeld ook nog ooit drie Bagwan-jongens lid geworden, compleet met oranje jurken en de goeroe aan een touwtje rond de nek. Maar wel fijn meezingen. Andere gezelschappen zijn natuurlijk ook fijn en heerlijk, maar het USKO neemt je meer in beslag. Ik beschouw het als een van mijn levenstaken, en ik heb er ook ontzettend veel van geleerd." "Toen het USKO in de jaren zestig dusdanig begon te groeien dat het gesplitst moest worden, en ik dus vier avonden per week moest gaan repeteren, heeft men de functie van 'universiteitscantor' voor mij in het leven geroepen. Het cantorschap had wel als nadeel dat ik steeds twee petten op had: die van cantor en USKO-dirigent. Dat botste met de andere gezelschappen. Het KOSMU is toen opgericht tégen de cantor. Ik had altijd moeite met dat soort politieke intriges. Jan Goedhart is daar veel beter in, hij voelt zich prima thuis in intriges, en krijgt heel veel voor
elkaar, zij het met gebruikmaking van alle middelen die hem ten dienste staan, en ook wel eens met middelen die hem niet ten dienste staan. Ik heb laatst vol jaloezie door Parnassos rondgelopen, het is zo prachtig ingericht. Wat ik wel een schande vind is dat de bibliotheek is opgeheven. Die bibliotheek was in 1959 ontstaan uit de nalatenschap van Hans Brandts Buys, met de uitdrukkelijke voorwaarde dat het USKO er altijd gebruik van zou mogen blijven maken. Het hele cantoraat is trouwens rond het USKO ontstaan. We begonnen heel simpel: een kamertje, keukentje, en een piano. Al snel kwamen daar steeds meer kamertjes en opgescharrelde of geleende piano’s bij, en begon het een echt instituutje te worden. Dat had ook zijn nadelen, want ik kreeg allerlei gedoe met vakantiebriefjes die ik moest tekenen en portiers met wie ik moest overleggen. Dat soort dingen kan ik niet, dat is mijn vak niet.” “Wat ook moeilijk was, was het omgaan met sommige besturen. Soms vind je bij die studenten al alle slechte eigenschappen van een onervaren politicus. Intriganten in de dop. Een hekel had ik daaraan. Later zie je dan soms gelukkig dat ze veel milder worden. Als ik ze nu weer tegenkom zijn enkele van die krengen van vroeger echte schatten geworden." "Ook met de koorpianisten heb ik het, in muzikale zin, wel eens moeilijk gehad. Oh, ik heb ruzie gehad met sommige van die begeleiders! Ik heb niks aan iemand die alleen maar goed speelt. Je moet namelijk nooit doen wat er staat. Ten eerste is dat meestal toch onspeelbaar, en bovendien moet je wat extra's toevoegen als je begeleidt. Toen ik dirigent werd begeleidde Corry van Breeschooten, zij was een huisvriendin van Brandts Buys geweest. Daarna kwamen er velen, totdat er een meisje kwam dat heel goed en fijn speelde, maar tot mijn teleurstelling al vrij snel toch maar liever in het koor wilde meezingen, ook al kon ze toen nog nauwelijks zingen. Achteraf toch maar goed, want dat meisje was Jard van Nes. Ze heeft toen ook nog tussen de bassen haar latere man gevonden. Ook Truus Baartmans is nog een tijdje begeleidster geweest. Daarna hebben we wat geklungeld met allerlei ad hoc pianisten. En toen, Frans, kwam jij." "Met welke componist ik een half jaar op reis zou willen? Wat een vraag. Wat heeft Harold hierop geantwoord? Vast wel 'Bach', nietwaar? Natuurlijk is hij de eerste keus, maar ik zou me schamen om Bach zelfs maar de voeten te wassen; een directe afgezant van de grote geest zelf... Weet je trouwens dat ook Bach zich toch een paar keer vergist heeft? Ik was opgelucht toen ik dat ontdekte. In de Mattheus staat op een gegeven moment: '...gingen sie hinaus an die Ölberg.' Dat wordt gezongen op een loopje dat heel beeldend omhoog klimt, maar erg onlogisch begint. Want Bach wilde perse twaalf tonen hebben voor de twaalf discipelen. Maar op dat moment was Judas al naar huis toe, dus elf noten waren voldoende geweest! Bach schreef altijd alles zó nauwkeurig op. Bij Händel en Telemann mag je, en moet je zelfs, allerlei fratsen uithalen, maar bij Bach niet. Altijd doen wat er staat! Maar met welke componist dan wel (z.o.z.)
31
op reis? Ze hebben eens aan Marie Claire Alain gevraagd welk van al haar orgelregisters ze als enige mee zou nemen naar een onbewoond eiland. Ook zo'n soort vraag. Ze heeft toen uit al die grootse en prachtige klanken het holpijpje gekozen. Het simpelste, nederigste pijpje dat een orgel kent. Maar alle muziek klinkt op zo'n holpijpje zo prachtig."
volledig voor hun plezier. Beter kun je het niet treffen." "Hans Brandts Buys gaf er de voorkeur aan als mensen hem tutoyeerden. Voor degenen die al een kamp hadden meegemaakt was dat zelfs verplicht. In het begin was ik ook voor iedereen 'Jaap', maar op aanraden van het College van Bestuur is daar, in een tijd dat er wat moeilijk– heden waren, 'meneer Hillen' van gemaakt. Dirigeren is per definitie een dictatoriaal vak: als je een handgebaar maakt moet iedereen dat volgen, je kunt honderd man tegelijk laten opstaan en weer laten zitten. Ik stel me ook bewust zo op dat er tijdens de repetitie maar één de baas is. Als er in een gezelschap teveel wordt gepraat, of men komt te laat, dan heb ik dat er gegarandeerd in twee repetities uit. Zolang ik 'op de bok' sta heb ik het voor het zeggen. Tijdens de pauze en na afloop mag het bestuur weer de baas spelen. En ik vind het ook heerlijk om met jonge mensen te werken. Ze zijn zo enthou-siast, en ze zeuren zoveel minder. "
"Het USKO is in al die jaren als zodanig niet wezenlijk veranderd. Toch zijn er natuurlijk wel wat ontwikkelingen aan te wijzen. In het begin was het USKO bijvoorbeeld over– wegend protestant. Dat kwam omdat veel katholieken de protestantse kerken waar we onze cantate-diensten hielden toch een beetje als verboden terrein beschouwden. Maar er waren er wel een paar, en ze waren ook van harte welkom. Er bestaat nog een foto waarop we de vice-praeses, Cees Lemmens, zo Rooms als de paus zelf, samen met de praeses, die voor dominee studeerde - hoe heette die jongen ook maar weer, Boogaards geloof ik - op een concert samen uit één klu zien zingen. Het is misschien moeilijk voor te stellen, maar een dergelijke verbroedering was in die tijd zó bijzonder dat ik die foto steeds heel trots aan iedereen liet zien: kijk, dit kan allemaal in het USKO. Dat doet me trouwens - even een anecdote - denken aan het kampconcert waarop diezelfde praeses de Christus-partij zou zingen. Hij nam dat heel serieus, en maakte zich grote zorgen over het zinnetje 'Stecke dein Schwert in die Scheide'. Dat zinnetje eindigde namelijk nèt iets te laag voor zijn stem. Hij heeft toen op het laatste moment aan een andere jongen, een hele diepe bas, gevraagd of die niet stiekem de laatste lettergreep wilde meezingen. Dat had hij beter niet kunnen doen. Die plotseling krachtig vibrerende basnoot uit een totaal andere hoek van het gezelschap - perfect getimed, dat wel - ontstak bij alle aanwezigen een massale, absoluut niet meer te stuiten lachbui. Ik heb de zaak toen minuten lang stil moeten leggen. Naast de secularisatie heeft ook de tijdsgeest natuurlijk altijd invloed gehad op de denkwijze van de studenten. De onderdanigheid en de hierachie uit de beginjaren zijn nu bijvoorbeeld volstrekt ondenkbaar geworden. Hans Brandts Buys bepaalde op de kampen nog als vanzelfsprekend hoogstpersoonlijk hoe laat men moest gaan slapen, en werd daarin ook blindelings gehoorzaamd. Ook was híj het die in de beginjaren besliste wie er in het bestuur zou komen. Dan riep hij iemand bij zich en vroeg: 'Wat studeer jij? Welk jaar? Ah, dan heb je het niet zo druk, word jij maar ab-actis.' Zo is Corry van Breeschooten jarenlang fiscus gebleven, want ze deed het zo goed. Het lijkt ook wel of jonge mensen tegenwoordig wat eerder volwassen worden, en ook al op jongere leeftijd duidelijk een eigen persoonlijkheid ontwikkelen.En wat natuurlijk ook onmiskenbaar gegroeid is, is het muzikaal niveau. Misschien komt dat door het feit dat je op de tegenwoordige opnames alle muziek direct in topvorm kunt beluisteren. Als we vroeger bijvoorbeld Palestrina deden, had niemand die muziek nog ooit gehoord. Er bestonden geen opnames van, dus je wist niet van te voren wat de bedoeling was. Ook klonk in die tijd de muziek bij elke uitvoering wat rommelig en niet altijd zuiver, maar dat werd door iedereen heel normaal gevonden. Dat is allemaal veranderd. Binnen het huidige USKO zitten soms mensen die spelen op het niveau van een beroeps, maar tegelijkertijd wel
"Mensen vragen me wel eens of het me op het laatst niet de keel uithing, na vijfentwintig jaar USKO. Al die kampen: steeds weer de Hohe Messe, de Mattheus, de Johannes. Maar nee, het heeft me nooit verveeld, integendeel: als je meemaakt hoe weer opnieuw zo'n groep jonge mensen kennis maakt met die muziek, hoe ze dat met hart en ziel opzuigen, dan is dat alleen maar heel erg fijn, zoiets kan nooit gaan vervelen. De muziek van Bach is ook zó krachtig, die dringt overal dwars door heen. Dankzij Bach is het besturen van het USKO volgens mij ook zo relatief makkelijk: de basis voor de saamhorigheid ligt er al. Ooit is er een praeses geweest die op het kamp eens wat anders wilde dan Bach. Die jongen had namelijk net elders ook al een Mattheus
Is dat nou inderdaad niet goddelijk mooi, zo’n holpijpje? gezongen, en omdat híj geen zin had om er meteen weer een te doen, moest het hele USKO maar van koers veranderen. Hij dramde echt verschrikkelijk door. Ik heb hem toen hoogstpersoonlijk tegengehouden." "De eigenschappen die een USKO-dirigent moet hebben ten opzichte van andere dirigenten, komen eigenlijk allemaal voort uit het feit dat je oprecht blij moet zijn met jonge, leergierige mensen, musici in de dop. Je moet ze sturen, maar wel in hun waarde laten. Ook als ze níets presteren; je moet van ze houden. Dan zijn de repetities een feest. Ik ging vaak na een USKO-avond dansend naar huis." Als we afscheid nemen, roept hij ons nog even naar een klein kistorgeltje dat in een nis in de gang staat. 'Moet je horen!', zegt hij, waarop wij vol verwachting onze oren spitsen. Jaap Hillen, de grote organist, drukt precies één toets in, en kijkt ons stralend aan. 'Is dat nou inderdaad niet goddelijk mooi, zo'n holpijpje?'
32
Jaaps eerste Hohe Messe
Buurkerk, 16 mei 1961
Op de orgelbank, links van het orgel, zit Corry van Breeschooten. Het was op deze orgelbank dat Jaap tijdens de oorlog bij een Bachcantatedienst zat, waarna hij kennis maakte met Hans Brandts Buys: “Hoe heet jij?” (zie pag.30).
33
Het slotakkoord
34