almere de hoven en de werven
bestemmingsplan
procedure plannummer
datum
raad
9468.00
30 nov. 2001
26 sept. 2002
opdrachtleider
:
mw. mr M.E. Pietermaat-Kros
gedeputeerde staten
beroep
Inhoud van de toelichting
1. Inleiding 2. Beleidskader 2.1. 2.2. 2.3.
Rijksbeleid Provinciaal beleid Lokaal beleid
3. Functionele en ruimtelijke analyse 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5.
Functionele analyse Ruimtelijke analyse Beeldkwaliteit en welstand Nieuwe ontwikkelingen Milieu
4. Juridische planbeschrijving 5. Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid 5.1. 5.2.
Economische uitvoerbaarheid Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6. Overleg ex artikel 10 Bro
1
blz. 3 5 5 7 8 15 15 21 27 32 34 37
43 43 43 45
Bijlagen: 1. 2. 3. 4. 5.
Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten. Advertentie: Denkt u mee? Akoestisch onderzoek. Inspraakreacties.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Inhoudsopgave
2
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Inhoudsopgave Toelichting 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Inleiding Beleidskader Functionele en ruimtelijke analyse Juridische planbeschrijving Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid Overleg ex artikel 10 Bro
Bijlagen bij de toelichting
Voorschriften Hoofdstuk I Inleidende bepalingen Hoofdstuk II Bestemmingen en gebruik Hoofdstuk III Algemene bepalingen
Bijlagen bij de voorschriften
Plankaarten
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Inhoudsopgave
Figuur 1 Ligging plangebied
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
1. Inleiding
3
Het bestemmingsplan De Hoven en De Werven maakt deel uit van de Inhaalslag Bestemmingsplannen. Het voor de Inhaalslag opgestelde Plan van Aanpak vormt het uitgangspunt voor zowel het proces als de inhoud van dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan volgt het bij het Plan van Aanpak horende Modelbestemmingsplan en bestaat uit een toelichting, een plankaart en de voorschriften. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op het plangebied van bestemmingsplan De Hoven en De Werven. Tevens worden motieven besproken die aan dit bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ten slotte zullen de vigerende bestemmingsplannen aan de orde komen, die door het onderhavige bestemmingsplan zullen worden vervangen. Ligging en begrenzing van het plangebied Het plangebied De Hoven en De Werven is gelegen in Almere Haven aan de zuidzijde van deze kern. Het wordt begrensd door de Oosterdreef, de Westerdreef, de gracht langs Almere Haven-centrum, de Schoolstraat en de Kerkgracht. Het voorzieningencentrum, met daarin scholengemeenschap de Meergronden, het politiebureau en het postkantoor valt buiten het plangebied (zie figuur 1). Planvorm Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie en staat in beperkte mate ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op het behoud van aanwezige functies en het kunnen realiseren van de bouwplannen voor enkele ontwikkelingen, zoals het vergroten van basisscholen vanwege verkleining van de groepsgrootte. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van de buurt is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk de aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden. Er worden een aantal nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het betreft de uitbreiding van scholen en kinderopvang, de bouw van een aantal seniorenwoningen, de realisatie van een nieuw woongebied en de aanleg van een speeltuin. Ten behoeve van de realisatie van het woongebied en de uitbreiding van scholen zijn meer globale regelingen opgenomen zodat op die plaatsen meer flexibiliteit kan worden geboden. Vigerende regeling Voor het plangebied vigeren thans de plannen tot regeling der bebouwing en der bestemming van gronden ex artikel 11 van de wet op het openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders voor De Hoven 1981 en De Werven 1981. Het bestemmingsplan De Hoven 1981 is door de hoofddirecteur van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders te Lelystad vastgesteld op 15 november 1982 en is door de Minister van Verkeer en Waterstaat op 26 april 1983 goedgekeurd. Het bestemmingsplan De Werven is door de hoofddirecteur van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders te Lelystad vastgesteld op 11 februari 1982 en is door de Minister van Verkeer en Waterstaat op 3 juni 1983 goedgekeurd. Deze plannen worden beide geheel door het voorliggende plan vervangen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Inleiding
4
Figuur 2 Plangebied
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
2. Beleidskader
5
2.1. Rijksbeleid Ruimte voor Economische Dynamiek Centrale doelstelling in het rijksbeleid, zoals verwoord in de nota Ruimte voor Economische Dynamiek, een verkennende analyse van ruimtelijk-economische ontwikkelingen tot 2010 van november 1997, is het streven naar een zo groot mogelijke bijdrage van alle Nederlandse regio's aan de ontwikkeling van werkgelegenheid en welvaart. De provincie Flevoland verdient in dat kader aandacht. Het kernpunt van de economische problematiek in deze provincie is dat het aantal arbeidsplaatsen achterblijft bij de omvang van de (groeiende) bevolking. Hierdoor is sprake van een omvangrijke pendelstroom tussen het "nieuwe" en het "oude" land. Versterking van de regionaal-economische structuur is daarom een belangrijke doelstelling van het ruimtelijk-economisch beleid. Dit zal moeten resulteren in een verminderde automobiliteit, hetgeen tevens een belangrijke doelstelling is in zowel het nationale ruimtelijke ordeningsbeleid als in het nationale mobiliteitsbeleid. (Actualisering) Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) Het vigerende ruimtelijke ordeningsbeleid van het rijk is vastgelegd in de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX). De VINEX en de actualisering daarvan voor de periode 2005-2010 bevatten woningbouwtaakstellingen voor Flevoland. Voor Flevoland wordt de beschikbare uitbreidingsruimte binnen de bebouwingscontouren geschat op circa 17.000 woningen, 100 ha bedrijfsterrein en 100.000 m² bvo kantoren. Algemeen uitgangspunt hierbij is dat provincies, kaderwetgebieden en gemeenten voldoende ruimte moeten reserveren om deze opgave voor wonen en werken te kunnen realiseren. Vanwege de complexiteit van het ruimtelijke vraagstuk zal mede voor Almere/Flevoland een gebiedsstudie worden ondernomen naar de ontwikkelingsmogelijkheden van Almere op lange termijn (na 2010), waarbij ook de ontsluitingsproblematiek van Zuidelijk Flevoland wordt betrokken. Vanuit het nationaal ruimtelijk beleid zijn aan de gebiedsstudie Almere/Flevoland de volgende voor Almere relevante uitgangspunten meegegeven: aanleg van Almere Poort; bevorderen van de werkgelegenheidsontwikkeling in Flevoland; verbeteren van de bereikbaarheid van Flevoland via weg en rail; tot 2010 door verbetering van de hoofdinfrastructuur tussen de A6 en de A9 via de A1 conform resultaten strategische verkeerskundige verkenning CRAAG-studie. De gebiedsstudie geeft op basis van de ontwikkelingsmodellen uit de Oostflankstudie en het stedelijk model voor Almere voor de periode na 2010 gefaseerd de consequenties aan voor: de structuur en de doelmatigheid van zowel het hoofdwegennet als het openbaarvervoersnet; de centrumvoorzieningen van onder andere Almere; het evenwicht in de ontwikkeling van woon- en werklocaties.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Beleidskader
6
Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening In december 2000 heeft het Kabinet de nota "Ruimte maken, Ruimte delen" als voornemen uitgebracht; de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening. Dit is deel 1 van de zogenaamde "Planologische Kernbeslissing" (PKB) Nationaal Ruimtelijk Beleid. Na inspraak en bestuurlijk overleg (deel 2) neemt de regering een standpunt in (deel 3) waarover de Tweede Kamer zich vervolgens moet uitspreken. Ten slotte wordt de definitieve rechtsgeldige PKB vastgelegd in deel 4. De verwachting is dat de eindversie in het eerste kwartaal van 2002 afgerond is. Er is op dit moment sprake van grote ruimtevraag, elkaar verdringende functies en steeds meer behoefte aan kwaliteit. Uitgangspunt van de Vijfde Nota is zuinig ruimtegebruik met behoud van ruimtelijke contrasten; ruimtelijke kwaliteit, verschillen en decentralisatie. Om dit te bereiken zijn een aantal beleidsinstrumenten in het leven geroepen. Op het contourenbeleid en het locatiebeleid zal hieronder nader worden ingegaan. Het contourenbeleid gaat uit van rode en groene contouren. Het Rijk gaat ervan uit dat er rode contouren om de steden en dorpen worden getrokken, waarbinnen de stedelijke functies een plaats moeten krijgen. Buiten de contour mag in principe niet gebouwd worden. De (samenwerkende) gemeenten doen voorstellen voor deze contouren. De provincie stelt deze vervolgens vast waarbij zij ervoor waakt dat de contouren niet te ruim worden getrokken. Gemeenten moeten aantonen dat hun gewenste uitbreiding nodig is en dat dit niet binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden. Het Rijk toetst of de streekplannen voldoen aan het rijksbeleid voor contouren. Deze criteria staan indicatief in de PKB. De groene contouren worden door de provincie om te beschermen natuurgebieden en landschappelijk zeer waardevolle gebieden getrokken. Hierbinnen mag niet gebouwd worden. Het overig gebied is balansgebied. De regio moeten hiervoor nadere uitwerkingen maken. Bouwen is alleen toegestaan als hiermee de kwaliteit van de ruimte verbeterd. Dit wordt door het Rijk getoetst. Met het contourenbeleid moet voorkomen worden dat Nederland één groot stedelijk gebied wordt. De doelstelling van het nieuwe locatiebeleid is een zodanige vestiging van bedrijven en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de vitaliteit van de stedelijke netwerken en de steden en dorpen. Hierbij spelen naast bereikbaarheid ook economische ontwikkelingsmogelijkheden (bieden van ruimte voor werkgelegenheid door het creëren van voldoende geschikte vestigingsplaatsen voor bedrijvigheid en voorzieningen), ruimtelijke kwaliteit (waaronder efficiënt ruimtegebruik, kwaliteit en variatie in vestigingsmilieus, functiemenging) en kwaliteit van de leefomgeving (veiligheid, emissies, geluid). Buiten de rode contouren is geen vestiging van bedrijven en voorzieningen toegestaan. Binnen de rode contouren worden drie typen vestigingsmilieus onderscheiden: centrummilieu: concentraties op en rond de knopen in het stedelijke netwerk (bijvoorbeeld stationsomgeving, binnenstad, stadsdeelcentrum); specifieke werkmilieus: bedrijventerreinen en multimodale locaties langs vervoersassen en bijzondere winkel- en recreatiecomplexen; gemengde milieus: kleinschalige centra op wijk- en buurtniveau en individuele verspreide vestigingen. Rijksnormen zoals die er nu zijn voor de indeling van locaties ("ABC") en voor het gebruik daarvan (zoals parkeernormen, branchebeperkingen of minimale vloeroppervlakten), komen te vervallen. Het Rijk wil
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Beleidskader
7
wel intensief ruimtegebruik bevorderen. Dit houdt in dat ten opzichte van de huidige situatie, over het geheel genomen, op hetzelfde grondoppervlak een groter vloeroppervlak wordt gerealiseerd. In het stedelijk gebied dienen minimum bouwhoogten te worden vastgesteld. Aan gemeenten wordt gevraagd een actief onderling afgestemd parkeerbeleid te voeren, gericht op meer betaald parkeren en het voorkomen van parkeeroverlast. Landsdeel West (Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland) moet ongeveer 38% van de landelijke ruimtebehoefte voor wonen en circa 36% voor werken opvangen. Dit zet een grote druk op de ruimtelijke inrichting van zowel de stedelijke als de groene ruimten. Maar gelijktijdig biedt deze dynamiek de mogelijkheid om kwaliteitsgebreken aan te pakken. De centrale opgave van het landsdeel is meer regie, gericht op een duurzaam evenwicht tussen stad en land. In de PKB 5e Nota is Almere aangegeven als knooppunt in nationaal stedelijk netwerk: de Deltametropool. De steden in het netwerk moeten afspraken maken over de locatie van grote nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen en recreatiegebieden om tot zuiniger ruimtegebruik te komen (intensiveren en functies combineren). Hierdoor kan circa eenderde deel van de ruimtevraag binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. Eveneens eenderde deel wordt geaccommodeerd door uitleg van steden en dorpen op de randstadring. Het nog resterende derde deel van de ruimtevraag zal worden verdeeld over Almere en de randzone van het Groene Hart. Buiten de rode contouren is in het kader van landschapsreconstructie een beperkte mogelijkheid voor bebouwing. Het grootschalige open karakter van het IJsselmeer wordt beschermd. Onder voorwaarden worden alleen kleinschalige buitendijkse stedelijke ontwikkelingen toegestaan in de nabijheid van bestaand stedelijk gebied, mits deze gepaard gaan met groen-blauwe investeringen. Deze mogelijkheid wordt beperkt tot Almere en Lelystad. Anticiperend op zeespiegelstijging wordt aan het IJsselmeer ruimte gereserveerd voor dijkverzwaring, gecombineerd met het ontwikkelen van ondiepe vooroevers.
2.2. Provinciaal beleid Omgevingsplan Het Omgevingsplan (2000) treedt in de plaats van drie wettelijke plannen met een strategisch karakter: het streekplan, het milieubeleidsplan en het waterhuishoudkundig plan. Het omgevingsplan spreekt zich niet alleen uit over de inrichting en kwaliteit van water en milieu maar ook over de sociale kwaliteit in het gebied. Het Omgevingsplan bevat een integraal omgevingsbeleid voor de korte en middellange termijn gebaseerd op een visie op de gewenste ontwikkeling in hoofdlijnen voor de lange termijn. Het Omgevingsplan bestaat uit drie met elkaar samenhangende delen: de ontwikkelingsvisie 2030; het beleidskader en ontwikkeling 2001-2005-2015; het uitvoeringsdeel. Naast het Omgevingsplan worden sectornota's opgesteld waarin het sectorspecifiek beleid wordt uitgewerkt. Specifiek ten aanzien van de bestaande woongebieden in de provincie worden in het Omgevingsplan inhoudelijk weinig beleidsuitspraken gedaan behalve dat de nadruk in stedelijke structuren ligt op de concentratie van woon- en werkfuncties. Op deze wijze zal de groei van
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Beleidskader
8
de mobiliteit worden beperkt en het behoud van het landelijk gebied worden bevorderd. In de Ontwikkelingsvisie Flevoland 2030 worden voor de periode tot 2030 de hoofdlijnen voor de gewenste verdere ontwikkeling en het beheer van de provincie geschetst. Deze hoofdlijnen zijn totstandgekomen op basis van een intensieve dialoog met medeoverheden, maatschappelijke organisaties en de inwoners van Flevoland. De gemaakte keuzes zijn gericht op het creëren van goede bestaansvoorwaarden voor de inwoners van Flevoland. In deze visie worden geen specifiek inhoudelijke beleidsuitspraken ten aanzien van bestaande woongebieden gedaan. Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan Flevoland Het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan (PVVP), vastgesteld op 9 maart 2000, bevat het provinciale verkeers- en vervoersbeleid. De kern van het beleid is dat mensen zich op een veilige en verantwoorde manier verplaatsen en goederen transporteren. De provincie Flevoland streeft hierbij naar een verkeers- en vervoerstelsel, dat voldoet aan de verplaatsingsbehoeften die passen binnen de bestaande ruimtelijke en sociaal-economische structuur en die voorwaarden schept voor gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het PVVP bevat over verkeer en vervoer de volgende beleidsuitspraken: verbeteren van de leefbaarheid door enerzijds de toename van de mobiliteit uit een oogpunt van sociale participatie te zien als inherent aan maatschappelijke ontwikkelingen. De toename van de vermijdbare groei van de automobiliteit wordt tegengegaan waarbij bevordering van openbaar vervoer en het gebruik van de fiets een belangrijke rol spelen. Anderzijds door het streven naar een optimale verkeersveiligheid; verbeteren van de bereikbaarheid voor collectief vervoer, autoen fietsverkeer; beheersing van de automobiliteit via het economisch beleid, de ruimtelijke ordening, het locatiebeleid, het parkeerbeleid, vervoersmanagement en stimuleren van het openbaar vervoer.
2.3. Lokaal beleid Stadsplan Almere 2005 In het Stadsplan Almere 2005 is de beleidslijn van het rijk en de provincie doorgetrokken en wordt het langetermijnbeleid geschetst voor de periode tot 2005 en verder. Het stadsplan is gericht op de completering van de huidige structuur en op de verdere inrichting van het stadscentrum. Het in de nota gekozen ambitieniveau is hoog in termen van inwoners, woningbouw, voorzieningen, werkgelegenheid en infrastructuur, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. Het stadsplan voorziet in een belangrijke schaalsprong naar een stad van circa 170.000 inwoners. De besluitvorming is gericht op een in hoog tempo verder ontwikkelen van de stad. Almere kiest er in het Stadsplan voor om haar eigen bevolking zoveel mogelijk vast te houden maar in aanvulling hierop nieuwe bevolkingsgroepen aan te trekken die bijdragen aan versterking van het draagvlak voor hoogwaardige en meer gedifferentieerde voorzieningen voor de ontwikkeling van een kwalitatief aantrekkelijke stad. Beleidsuitgangspunt voor de kwantitatieve groei bij behoud van minimaal het huidige kwaliteitsniveau is een gemiddelde bevolkingstoename van
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Beleidskader
9
jaarlijks 6.000 à 7.000 inwoners, gebaseerd op een jaarlijkse woningproductie van 2.400 à 3.000 woningen. Voorts is versterking van de economie een centraal beleidsdoel voor Almere. Hierbij is het vasthouden van de huidige werkgelegenheidsontwikkeling van 1.600 arbeidsplaatsen per jaar onvoldoende. Verhoging van het marktaandeel en het aanboren van nieuwe markten is nodig om zorg te dragen voor voldoende werkgelegenheid. In het Stadsplan wordt ter ondersteuning van het ruimtelijke en economische beleid gestreefd naar een (auto)mobiliteitsbeheersend beleid, afgestemd op het bieden van aantrekkelijke alternatieven voor het autoverkeer. Gedacht wordt aan: het stimuleren van werkgelegenheid in Almere, mede om de pendelstromen te beperken; het maximaal uitbuiten van de mogelijkheid van railinfrastructuur en busbediening, zowel lokaal als bovenlokaal. Voor Almere Haven, waarin De Hoven en De Werven gelegen zijn, zal de nadruk tot 2005 op onderhoud liggen. Het gaat hierbij om onderhoud van zowel de woningen, de woonomgeving, de voorzieningen, de wegen als het groen. In 2005 zullen de eerste woningen 25 jaar oud zijn en toe zijn aan groot onderhoud. In overleg met de beheerders van de woningen, de ondernemers en de bewoners zal dan ook een beheerplan gemaakt worden. Met de verdere groei van het hoofdcentrum van Almere zal het voorzieningenniveau verder onder druk komen te staan. Het beleid is gericht op het behoud van een volledig voorzieningenpakket op een stadsdeelniveau van 24.000 inwoners, wat ruimtelijk gesitueerd is in een logisch winkelcircuit. Ruimtelijke Ontwikkelingsstrategie Almere 2015 De Ruimtelijke Ontwikkelingsstrategie Almere 2015 (ROSA) gaat, in aansluiting op de in 1995 verrichte gemeentelijke scenariostudie, in op een studie naar een ontwikkelingsstrategie voor Almere. Het gaat hierbij om een actualisering van het bestaande en in gang gezette beleid. Het doel van de ontwikkelingsstrategie is het zorgen voor een verantwoorde en evenwichtige groei van de stad. De uitgangssituatie voor de ontwikkelingsstrategie is Almere in 2005. De maatschappelijke dynamiek en de onverminderde economische groei in de noordvleugel van de Randstad leiden er toe dat er ook in de jaren na 2005 een omvangrijk programma aan woningbouw, bedrijvigheid en voorzieningen zal worden gerealiseerd en er een grote claim wordt gelegd op de aanwezige ruimte. In de periode tot 2005 vindt een schaal- en kwaliteitssprong plaats waarmee de bestaande kernen grotendeels worden gecompleteerd en het voorzieningenniveau wordt versterkt. Vervolgens moet de volgende stap worden gemaakt om bestaande en nieuwe functies meer betekenis te geven voor de gemeente als geheel. In de ontwikkelingsstrategie wordt gestreefd naar voldoende diversiteit in het aanbod van woon- en werkmilieus en naar intensivering van de relatie met de omliggende regio's. Van belang hierbij is de aanpak van de stedelijke structuur waarbij de kwaliteiten van diverse elementen worden samengebald ten behoeve van een stedelijke structuur als geheel. De meerkernige opzet behoeft daarom evaluatie omdat verdere ontwikkeling wordt bezien vanuit het belang van de stad als geheel.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Beleidskader
10
De relatie met omliggende regio's komt tot uitdrukking in een meer zelfstandige positie van Almere in de regionale netwerken. Almere ontwikkelt zich tot een stadsgewest tussen andere stadsgewesten. De gemeente biedt unieke kwaliteiten en potenties, zowel aan de eigen bevolking als aan de regio. Daarbij wordt gedacht aan aantrekkelijke woonmilieus voor verschillende doelgroepen en aan ruimte, water en groen voor recreatie en ecologie en voor economische ontwikkeling. Almere wordt verder ontwikkeld vanuit de eigen opvattingen over ruimtelijke kwaliteit en het vermogen zelf te sturen. Nota Ruimtelijk Beleid ten aanzien van woninguitbreidingen/ bijgebouwen en de nota Welstandscriteria Kleine Bouw De uitgangspunten van het gemeentelijke beleidskader met betrekking tot woninguitbreidingen en erfbebouwing van individuele woningen zijn vastgelegd in de Nota Ruimtelijk Beleid ten aanzien van woninguitbreidingen/bijgebouwen en de nota Welstandscriteria Kleine Bouw (Almere, 19 december 1996). In de eerste nota wordt, na een korte probleemanalyse en een uiteenzetting over het belang van de openbare ruimten, een algemeen beleidskader geschetst voor woninguitbreidingen en bijgebouwen. De tweede nota gaat specifiek in op de welstandsaspecten en -criteria van kleine uitbreidingen of anderszins kleine bouwwerken in de woningomgeving. Hierin wordt aandacht geschonken aan gevelwijzigingen, kleine erfbebouwing, dakkapellen en de plaatsing van antennes. Beide regelingen bieden een relatief ruim kader om de woning aan de voor, zij-, achter- en bovenkant te vergroten met uitbouwen, dakopbouwen en dakkapellen. Deze bouwmogelijkheden vormen ook voor de bestemmingsregeling voor de erfbebouwing en de uitbreidingsmogelijkheden van de individuele woningen in voorliggend bestemmingsplan het uitgangspunt. Verkeersveiligheidsplan Gemeente Almere De uitgangspunten van het gemeentelijk beleidskader met betrekking tot verkeersveiligheid zijn vastgelegd in het Verkeersveiligheidsplan Gemeente Almere, Technische rapportage (Grontmij Lelystad, maart 1997) en het Beleidsplan Verkeersveiligheid 1998-2003 (Grontmij Lelystad, 1997). In het beleidsplan wordt aangegeven vanuit welke visie en met welke doeleinden aan de verbetering van de verkeersveiligheid gewerkt gaat worden. De technische rapportage geldt als basis voor het Beleidsplan en geeft een inventarisatie van doel- en taakstellingen op zowel landelijk als provinciaal niveau, een inventarisatie en analyse van ongevalgegevens en een toetsing van de huidige wegenstructuur aan de uitgangspunten van het Duurzaam Veilig beleid. Tot slot worden maatregelen en activiteiten voor het terugdringen van de verkeersonveiligheid aangegeven op het gebied van infrastructuur, educatie, voorlichting, handhaving en organisatie. Aandacht wordt besteed aan het verbeteren van de verkeersveiligheid op busbanen, hoofdwegennet, (vrijliggend) fietsnet en in verblijfsgebieden (woonwijken). Deze maatregelen vormen ook voor de bestemmingsregeling voor de verkeersstructuur in voorliggend bestemmingsplan het uitgangspunt. Parkeerbeleidsplan In december 1999 is het parkeerbeleidsplan vastgesteld in de gemeenteraad. Het beleidsplan is richtinggevend bij het nemen van parkeermaatregelen. Dit geldt voor reguleringsmaatregelen in het centrum, maar ook voor maatregelen in de bestaande stad- en parkeervoorzieningen in plannen voor nieuw te ontwikkelen gebieden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Beleidskader
11
De uitgangspunten en doelen gesteld voor het parkeerbeleid zijn: de parkeersituatie dient voor zichzelf te spreken en leidt daardoor tot een geordende parkeersituatie; maatregelen die door controle en handhaving moeten worden afgedwongen worden zo min mogelijk toegepast; verbeteren van de leefbaarheid; voldoende parkeerruimte op korte afstand van bestemming; een locatiebeleid effectueren volgens SVV-II. In de nieuw te bouwen woonwijken zal worden uitgegaan van de volgende algemene parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning en/of 1,75 parkeerplaats per woning met eigen erf parkeren. Bedrijfsruimte Winkels Horeca Basisschool Overige
3 pp/100 m² bvo 4,85 pp/100 m² bvo 4,85 pp/100 m² bvo 2 pp per lokaal + 1 per situatie te bepalen
Voor de bestaande woonwijken wordt deze nieuwe norm eveneens uitgangspunt, met die aantekening dat de ruimtelijke kwaliteit er niet onder mag leiden. Almere Waterstad De beleidsnota Almere Waterstad is een uitwerking van een deel van de uitgangspunten uit het Stadsplan Almere 2005. Het rapport behelst het toeristisch-recreatieve beleid van de gemeente Almere, waarbij wordt uitgegaan van een uiteindelijk inwonertal van 275.000. In de nota worden twaalf toeristisch-recreatieve aandachtsgebieden onderscheiden waarin, voorzover niet aanwezig, basisvoorzieningen (ontsluiting, ondergrondse infrastructuur) worden aangelegd. Met dit onderdeel van een voorwaardenscheppend investeringsbeleid wordt getracht met behulp van promotie en acquisitie, voorwaardenbenuttende investeringen in particuliere vestigingen uit te lokken. Een tweede beleidspunt is de stimulering van het gebruik van toeristisch-recreatieve voorzieningen en van bezoek aan Almere door middel van adequaat beheer van voorzieningen, voorlichting en promotie. Horecanota Teneinde een eenduidig overzicht te hebben van alle regelgeving omtrent horeca binnen de gemeente Almere, is de Horecanota (maart 2000) opgesteld waarin het horecabeleid dat de gemeente Almere voert in een integraal kader is geplaatst. De nota gaat uit van een indeling van horecabedrijven naar de invloed die ze hebben op de omgeving (lichte horeca, middelzware horeca en zware horeca; zie hiervoor ook de toelichting van de Staat van Horeca-activiteiten) en een geografische gebiedsindeling. Met betrekking tot deze laatste indeling kan gesproken worden over 4 soorten gebieden: 1. consolidatiegebied: gebied waarbinnen de horeca niet mag worden uitgebreid; 2. ontwikkelingsgebied: gebied waarbinnen nieuwe horeca mogelijk is; 3. concentratiegebied: gebied waarbinnen sterke concentratie van horeca mogelijk is; 4. deconcentratiegebied: gebied waarbinnen de horeca zal worden verminderd. Met betrekking tot woongebieden betekent dit het volgende. Solitaire horeca in woongebieden wordt in beginsel niet toegestaan tenzij er sprake is van een specifiek geschikte locatie. Mocht sprake
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Beleidskader
12
zijn van een dergelijke locatie dan worden de categorieën middelzwaar en zwaar niet toegelaten. Lichte vormen komen in aanmerking voor vestiging. Daarbij dient gelet te worden op een zodanige inbedding dat overlast minimaal is. In diverse buurten komen bedrijfsruimten voor waarin horeca is toegestaan volgens het bestemmingsplan. Indien een bestemmingsplan wordt herzien zal specifiek aangegeven moeten worden welke ruimten specifiek voor horeca kunnen worden bestemd. In buurtsteunpunten zijn er meer mogelijkheden voor horeca. Behalve lichte horeca is ook middelzware horeca mogelijk. Bestaande buurtsteunpunten vormen een consolidatiegebied. Nieuw te realiseren buurtsteunpunten vormen gebieden met een beperkte ontwikkelingsmogelijkheid. Detailhandelsbeleid 1995-2000 In de nota Detailhandelsbeleid 1995-2000 worden de beleidsuitgangspunten geschetst voor de ontwikkeling en het beheer van de detailhandel in Almere. Een belangrijk uitgangspunt van de nota is dat nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen niet mogen leiden tot afbraak van bestaande voorzieningen, maar dat deze juist in goede onderlinge samenhang moeten worden ontwikkeld. In woongebieden dient de vestiging van bedrijfsruimten te worden gestimuleerd. Hieraan liggen de volgende doelstellingen ten grondslag: het verlevendigen van de buurt; het creëren van een broedplaatsmilieu voor jonge bedrijven; het aantrekken van buurtgebonden bedrijvigheid. Als richtlijn dient er te worden gestreefd naar één bedrijfsruimte per 150 woningen. Kinderopvang in Almere, naar een nieuw subsidiesysteem en meer invloed voor ouders In het kader van de conceptnota Kinderopvang in Almere, naar een nieuw subsidiesysteem en meer invloed voor ouders van november 1999, is op basis van huidige en toekomstige demografische gegevens, de te verwachten behoefte aan kinderopvangplaatsen berekend. Naast de reeds aanwezige 2.000 opvangplaatsen (stand medio 2001) is er in Almere tot 2005 een groei te verwachten met circa 1.000 plaatsen. In de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang is aan de gemeente Almere een taakstelling van 830 nieuwe plaatsen toegewezen, te realiseren in de periode 1996-2003. De uitbreiding van plaatsen wordt gerealiseerd door diverse marktpartijen. De gemeente voert een stimulerend beleid voor het verstrekken van subsidies voor aanloopverliezen. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met acht kinderopvanginstellingen voor de uitbreiding van gesubsidieerde plaatsen voor Almeerse doelgroepen. In 2003 moet de Wet Basisvoorziening Kinderopvang in werking treden. Deze wet heeft consequenties voor de financiering van de kinderopvang en de positie van de lokale overheid daarin. Masterplan onderwijshuisvesting en kwaliteitsimpuls onderwijs Op 18 juli 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met het Masterplan onderwijshuisvesting Almere. In dit Masterplan zijn op basis van langetermijnprognoses de verwachte ontwikkelingen van de basisscholen aangegeven. Die ontwikkelingen kunnen leiden tot een uitbreiding van een school, maar ook (op termijn) tot leegstand. Effecten van landelijk beleid, zoals groepsgrootteverkleining en/of feitelijk andere instroom dan geprognosticeerd, zijn zoveel mogelijk in de prognoses meegenomen. Het feitelijk
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Beleidskader
13
keuzegedrag van ouders kan de ontwikkeling van de school (positief en negatief) behoorlijk beïnvloeden. Het gemeentebestuur heeft in het voorjaar van 2001 besloten tot een kwaliteitsimpuls onderwijs. Een van de accenten betreft de kwaliteit van de huisvesting. Onder meer zullen nieuwe en bestaande locaties beter benut moeten worden; veel meer flexibiliteit en ruimtelijke mogelijkheden. Als onderdeel daarvan zullen onderwijs- en maatschappelijke voorzieningen een minimale bouwhoogte van twee lagen moeten kunnen hebben. In het bestemmingsplan is dit mogelijk gemaakt. Juridisch en technisch (ruimtelijk) dient met deze ontwikkelingen rekening te worden gehouden. Bij de bestaande scholen, waar als gevolg van toename van het aantal leerlingen uitbreiding met lokalen wordt verwacht, moeten reserveringen worden opgenomen die deze uitbreiding ook mogelijk maken. Bestemmingsmogelijkheden moeten worden vergroot, opdat bij scholen die qua leerlingenaantal dalen en leegstand ontstaat, herontwikkeling te zijner tijd plaats kan vinden. Daarbij kan worden gedacht aan welzijn, wonen en bedrijven. Het fietsbeleidsplan 2000 Uit de belangrijkste beleidsplannen van het rijk blijkt onder andere dat de fiets, met name in het stedelijke gebied, een goed alternatief voor de auto moet zijn. Dit kan worden gerealiseerd door het aanbieden van korte, veilige en aantrekkelijke fietsroutes en door het onaantrekkelijker maken van het autogebruik. Ook de combinatie van openbaar vervoer en fiets dient extra aandacht te krijgen, zodat het interlokaal openbaar vervoer nog meer een concurrent voor de auto kan worden. Verder is een belangrijk uitgangspunt het bieden van voldoende en diefstalveilige stallingvoorzieningen. Ten aanzien van het fietsbeleid in Almere zijn op grond van de analyse van het fietsgebruik de volgende beleidsdoelstellingen onderscheiden: integrale aanpak voor het op peil brengen en houden van de fietsvoorzieningen; minimaliseren van de verplaatsingsafstand door wonen, werken, winkelen, onderwijs en recreëren zo dicht mogelijk bij elkaar te situeren; de reistijdverhouding auto-fiets zo gunstig mogelijk voor de fiets laten zijn (fiets rechtstreeks en auto om); kostenverhouding autogebruik-fietsgebruik zo gunstig mogelijk voor de fiets laten zijn (bijvoorbeeld de parkeerkosten); verbeteren van de combinatie fiets-openbaar vervoer, waardoor het openbaar vervoer op de langere afstand een beter vervoersalternatief voor de auto wordt; kwaliteitsverbetering fietsnetwerk, onder meer door doorstroomassen (de meest intensief bereden routes) te onderscheiden, die een extra kwaliteitsimpuls krijgen; kern-kernrelaties verbeteren door onder meer sociaal veiligere routes te creëren; goede diefstalveilige fietsenstallingen bij de winkelcentra, recreatievoorzieningen en knooppunten van openbaar vervoer; het imago van het fietsen door communicatie verbeteren. Bij ongewijzigd beleid zal het aandeel van de fiets in de vervoerwijzeverdeling in 2005 met 10% zijn afgenomen. De gemeente wil echter het huidige aandeel van de fiets in de komende jaren op zijn minst vasthouden. Er wordt een zo volledig mogelijk pakket van maatregelen en projecten uitgevoerd: infrastructurele maatregelen (ontwikkeling
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Beleidskader
14
en beheer), ruimtelijke ordeningsmaatregelen, integraal verkeersbeleid en promotie. Ontwikkelingsvisie Revitalisering Almere Haven In de Ontwikkelingsvisie Revitalisering Almere Haven van maart 1997 wordt op basis van een sterkte-zwakteanalyse de opgave voor Almere Haven geformuleerd. Door optimale benutting van de sterke kanten en kansen wordt een basis gelegd voor de revitalisering van Almere Haven. Tegelijkertijd worden zo mogelijk oplossingen aangedragen voor de problemen en bedreigingen. Ten opzichte van de rest van Almere bevinden zich in Almere Haven relatief veel huurwoningen en daarmee lage inkomensgroepen. Door de bouw van koopwoningen kan de huidige inwoner een wooncarrière binnen het stadsdeel worden geboden en kunnen nieuwe inwoners worden aangetrokken. Uitgaande van een groei naar 25.000 inwoners, is een woningbouwprogramma van tenminste 1.000 woningen nodig. Dit aantal komt boven op het aantal woningen dat al wordt gerealiseerd in lopende projecten. Deze aanvullende woningbouw is ook gewenst uit oogpunt van een volwaardig voorzieningenpakket in Almere Haven. Ten aanzien van de voorzieningen wordt het primaat bij het centrum gelegd. Naast woningbouw is ook het behoud en de versterking van werkgelegenheid een belangrijke opgave. De ontwikkeling van werkgelegenheid houdt in Almere, net als in veel andere groeikernen, geen gelijke tred met de bouw van woningen. Vanuit het mobiliteitsbeleid is het wenselijk dat in Almere meer werkgelegenheid wordt geboden. Bij de bouw van aanvullende woningen dient het ruimtelijke karakter van Almere Haven, bestaande uit een duurzame verkeersopzet met gescheiden verkeerssystemen, groene wiggen en een dorpse, kleinschalige en groene opzet, gehandhaafd te worden. Wel is er voor een aantal gebieden herstructurering gewenst. Het gaat hierbij om het centrum van Almere Haven, de ontwikkeling van de kustzone waardoor de relatie van Almere Haven met het water en de westelijke groene wig versterkt kan worden. Daarnaast vormen de bestaande woonwijken, bedrijventerrein De Steiger, het Kromslootpark en de groengebieden aan de noordwestzijde van Almere Haven belangrijke aandachtsgebieden. Aan de hand van het bovenstaande zijn een zestal ontwikkelingsthema’s benoemd: 1. woningbouw in en om Almere Haven; 2. behoud en versterking van werkgelegenheid; 3. herstructurering van het centrum; 4. herstructurering van de kustzone; 5. herstructurering van de westelijke groene wig; 6. samen werken aan integraal wijkbeheer.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
3. Functionele en ruimtelijke analyse
15
In dit hoofdstuk wordt de functionele en ruimtelijke opbouw van De Hoven en De Werven beschreven en geanalyseerd. Verschillende ruimtelijke elementen structureren de buurt en verdelen deze in een aantal gebieden, waarbinnen diverse functies hun eigen positie hebben. De ruimtelijke en functionele structuur is mede bepalend voor de beeldkwaliteit en draagt in belangrijke mate bij aan de waardering van bewoners en bezoekers voor het woon- en leefklimaat. Het is van belang die kwaliteit zo veel mogelijk te handhaven, dan wel waar mogelijk te vergroten. Aan de hand van een stedebouwkundige analyse van het gebied zijn de beeldbepalende elementen geïnventariseerd. Door nadere voorschriften op te nemen voor deze beeldbepalende elementen kunnen ongewenste ontwikkelingen tegen worden gegaan en gewenste ontwikkelingen worden gestimuleerd. In dit hoofdstuk zijn achtereenvolgens de functionele analyse, de ruimtelijke analyse, de beeldbepalende elementen en de nieuwe ontwikkelingen in de wijk beschreven. Ten slotte is aandacht besteed aan de milieuaspecten.
3.1. Functionele analyse Oorspronkelijk vormde Almere Haven het centrum van Almere, maar sinds de bouw van Almere Stad is deze positie veranderd. Het stadsdeel heeft vrijwel uitsluitend een woonfunctie. In De Hoven en De Werven zijn er naast de woonfunctie diverse maatschappelijke voorzieningen, zoals onderwijsvoorzieningen en kinderopvang, in de wijk gevestigd. Verspreid over de wijk bevinden zich enkele detailhandelsvoorzieningen en een horecavoorziening en er is op kleine schaal bedrijvigheid te vinden (zie figuur 3). Wonen Binnen het plangebied bevinden zich circa 2.000 woningen, in een woningdichtheid van gemiddeld 40 w/ha. De woningdichtheid is het hoogst nabij het centrum van Almere Haven en neemt naar buiten toe af. Uitgangspunt voor de ontwikkeling van De Hoven en De Werven is het realiseren van een gedifferentieerd woongebied geweest. Er is dan ook een grote verscheidenheid aan woningtypes in de wijk te herkennen. Het overgrote deel van de woningen bestaat uit grondgebonden eengezinswoningen. In de Groenhof en de Achterwerf zijn naast rijtjeswoningen ook vrijstaande woningen gerealiseerd en in de Buitenhof zijn twee-onder-één-kapwoningen gebouwd. Met name in de Groenhof, de Binnenhof, de Middenhof (langs de Voorstraat), de Stadswerf en de Goedewerf bevinden zich gestapelde meergezinswoningen. Op de hoeken van de bouwblokken in de Schoolwerf, de Wittewerf en de Achterwerf bevinden zich ook enkele gestapelde woningen. De Buitenhof en de Groenhof bestaan uitsluitend uit koopwoningen en de Middenhof en de Binnenhof bestaan grotendeels uit huurwoningen, met een beperkt aantal goedkope koopwoningen. Ook in de Rozenwerf, de Goedewerf en de Achterwerf staan koopwoningen. In de Achterwerf gaat het met name om goedkope koop. De overige buurten bestaan uit huurwoningen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
16
Figuur 3 Bedrijven en voorzieningen
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
17
Bedrijven en kantoren Bedrijvigheid in de wijk wordt sinds lange tijd gestimuleerd. Naast de regel dat 25% van de oppervlakte van de woningen benut mag worden voor bepaalde bedrijfsdoeleinden, geldt de doelstelling om per 150 woningen een bedrijfsruimte te realiseren. Deze doelstelling om werkgelegenheid in woongebieden te stimuleren, is gericht op verlevendiging van de buurt, het creëren van een broedplaatsmilieu voor jonge bedrijven en het aantrekken van buurtgebonden bedrijvigheid. Dit beleid heeft in De Hoven en De Werven tot resultaat geleid en zal dan ook doorgezet en zo mogelijk versterkt worden. Momenteel bevindt zich binnen de wijk een grote diversiteit aan bedrijfjes, zoals (advies)bureaus, computerbedrijven, klusbedrijven en op kleine schaal detailhandel. De bedrijvigheid bevindt zich hoofdzakelijk in de Achterwerf (1), de Binnenhof (2), de Stadswerf (3) en de Middenhof (4). In de Achterwerf bevindt zich zelfs een apart kantorencomplex. Volgens de richtlijn zouden er circa 13 bedrijfsruimten in De Hoven en De Werven moeten zijn. In werkelijkheid zijn er in totaal 34 bedrijfsruimten (inclusief detailhandel en horeca). Horeca Het beleid, dat is vastgelegd in de Horecanota, is gericht op het zoveel mogelijk weren van horeca uit woongebieden. Momenteel bevindt zich één horecagelegenheid in het plangebied, namelijk een snackbar aan de Schoolstraat (6), in het groengebied tussen de Stadswerf en de Schoolwerf. Bij de sporthal in hetzelfde groengebied is een bar aanwezig, maar deze vormt geen zelfstandige vestiging (5). Detailhandel en dienstverlening In de Nota Detailhandel 1995-2000 wordt voor de vestiging van detailhandel met name gekeken naar bedrijfsruimten. Het op beperkte schaal bestemmen van detailhandel dient gecontinueerd te worden, omdat dit tegemoetkomt aan het streven naar levendigheid in woongebieden. Bovendien lenen de aan het centrum van Almere Haven grenzende buurten Binnenhof, Middenhof en Stadswerf zich daarvoor. In de "Ontwikkelingsvisie Revitalisering Almere Haven" is aangegeven dat, in verband met de nabijheid van het centrum, geen supermarkten worden voorgestaan in De Hoven en De Werven. Momenteel bevinden zich een achttal detailhandels- en dienstverleningsvestigingen in het plangebied. Op de begane grond van de gestapelde woningen aan de Voorstraat, op de hoek van de Schoolstraat, bevinden zich onder andere een winkel met voedingsmiddelen, een tweedehands kledingzaak en een fietsenwinkel (2, 3). Onder de meergezinswoningen aan de Binnenhof zijn een videotheek, een woninginrichtingzaak, een kapper, een stomerij en een kopieerwinkel gevestigd (4).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
18
Figuur 4 Verkeersstructuur
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
19
Maatschappelijke voorzieningen In De Hoven en De Werven bevinden zich drie basisscholen (alle in De Hoven). Tussen de Buitenhof en de Middenhof bevinden zich De Polderhof (7) en De Ark (8) (respectievelijk een openbare en een protestants-christelijke basisschool) en in de Uithof is de Eerste Almeerse Montessorischool (9) gevestigd. In de Goedewerf bevindt zich Kinderdagverblijf Tummetot (10) en aan de Schoolstraat is een Marokkaans Cultureel Centrum gerealiseerd (11). In de groene ruimte tussen Stadswerf/Parkwerf en Schoolwerf bevinden zich tenslotte een zwembad (12) een sporthal (5) en een basketbalveld. Archeologie De Gemeente Almere heeft zich ten doel gesteld om archeologie nadrukkelijk een plaats te geven in het ruimtelijk ontwikkelingsproces. Hiermee loopt zij, inzake het archeologisch beleid, vooruit op de bepalingen die gesteld zijn in het verdrag van Malta van 1992. In het plangebied De Hoven en De Werven is sprake van een terrein van archeologische betekenis onder nummer 26C-A13 van de Archeologische Monumentenkaart. In verband met een pleistocene ondergrond die zich op circa 3.00 meter onder maaiveld bevindt, dient men voor alle werkzaamheden op 3.00 meter onder maaiveld contact op te nemen met de stadsarcheoloog van de gemeente Almere. Door middel van archeologisch booronderzoek zal het laat-pleistocene dekzandreliëf in kaart worden gebracht en onderzocht op archeologische indicatoren. In de Gemeente Almere bevindt zich een groot aantal scheepswrakken die zichtbaar zijn in het huidige oppervlak. In het plangebied De Hoven 1D zijn geen scheepswrakken bekend. Het is echter mogelijk dat er onder het huidige oppervlak scheepswrakken aanwezig zijn. Men dient dan ook rekening te houden met het feit dat scheepswrakken aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Wanneer men op dergelijke objecten stuit dient men te handelen conform de bepalingen van de Monumentenwet 1988, artikel 47, met dien verstande dat vondstmelding bij de stadsarcheoloog van de Gemeente plaatsvindt. Verkeer De Hoven en De Werven kent, net als de rest van Almere Haven, een gescheiden verkeersstelsel. Dit verkeersstelsel bestaat uit een autoontsluiting, busontsluiting en fietsnetwerk en functioneert goed (zie figuur 4). Auto Het bestemmingsplangebied wordt omsloten door de Westerdreef en de Oosterdreef. Deze twee wegen vormen de hoofdontsluiting van Almere Haven. Vanaf de Oosterdreef loopt de Voorstraat de wijk in. De Voorstraat is de belangrijkste ontsluitingsweg voor De Hoven en De Werven en loopt door tot aan de Brink in het stadscentrum van Almere Haven. De verschillende woonbuurten worden gedeeltelijk vanaf de Voorstraat en gedeeltelijk vanaf de Westerdeef en de Oosterdreef ontsloten. Sluipverkeer is niet mogelijk in de wijken. De straten in de woonbuurten zullen allemaal worden ingericht als 30 km/hgebied. Van de Voorstraat blijft het eerste deel, tot aan de Buitenhof, 50 km/h. Vanaf de Buitenhof wordt de Voorstraat ook ingericht als 30 km/h-gebied.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
20
Figuur 5 Groenstructuur
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
21
Er is geen hoge parkeerdruk in de woongebieden. Er geldt in principe een parkeernorm van 1,25 p.p. per woning op de openbare weg en van 0,5 p.p. per woning in gedeelten waar ook op eigen erf kan worden geparkeerd. Langzaam verkeer Zowel in De Hoven als in De Werven is er een noordzuidfietsroute en een oostwestfietsroute. Deze oostwestfietsroutes komen in het centrum van Almere Haven bij elkaar en verbinden het plangebied aan de oostzijde met De Meenten en aan de westzijde met De Wierden. Vanaf de oostwestfietsroute in De Werven loopt er tevens een fietsroute in noordoostelijke richting. Deze noordoostroute en de beide noordzuidroutes verbinden De Hoven en De Werven met Almere Stad. De fietsroutes lopen afwisselend over solitaire fietspaden en over de openbare weg. Een aantal woonstraten zijn alleen toegankelijk voor de fiets. Openbaar vervoer Gedeeltelijk door en gedeeltelijk langs de zuidzijde van het plangebied loopt een vrije busbaan. Er liggen twee bushaltes in het plangebied. In De Hoven ligt er een bushalte tussen de Langshof en de Binnenhof/Middenhof en in De Werven ligt de bushalte tussen de Schoolwerf en de Wittewerf. In de nabijheid van het plangebied is een derde bushalte te vinden, namelijk in het centrum van Almere Haven, bij het politiebureau aan de Kruisstraat.
3.2. Ruimtelijke analyse De Hoven en De Werven ligt in het stadsdeel Almere Haven. Almere Haven is vanaf de tweede helft van de jaren zeventig als eerste kern van Almere gebouwd. In de ruimtelijke opbouw van De Hoven en De Werven is de planningstheorie van de jaren '70 te herkennen. De wijk bestaat voornamelijk uit laagbouwwoningen, die gegroepeerd zijn rondom groene hofjes en er is gestreefd naar een zo gedifferentieerd mogelijk woonmilieu. De ontsluitingsstructuur is zo ontworpen dat de auto er "te gast" is. Door de groene wiggen, de groene pleinen en de Lange Wetering met groene oevers die de wijk doorsnijdt, heeft de wijk een erg groene uitstraling. Ondanks het ontbreken van een duidelijk herkenbare structuur, zijn er wel enige structuurbepalende elementen te onderscheiden, zoals de begrenzing, de groenstructuur en de verkeersstructuur. Door deze structuurbepalende elementen en de in de wijk aangebrachte clustering van woningtypes is de wijk te verdelen in een aantal deelgebieden. Begrenzing Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Oosterdreef en de Lange Wetering, aan de oostzijde door de Oosterdreef, aan de zuidzijde door de gracht om het centrum van Almere Haven en aan de westzijde door de Westerdreef en de Uithof. Groenstructuur De hoofdgroenstructuur van Almere Haven wordt gevormd door twee groene wiggen, die beiden hun eindpunt hebben in het plangebied De Hoven en De Werven. De oostelijke groene wig bestaat uit het Vliegerpark, Sportpark De Marken en de Tuinderswerf en eindigt in het plangebied met het groen ten zuiden van de Tuinderswerf.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
22
Figuur 6 Woningtypes
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
23
Deze groene wig zal meegenomen worden in de bestemmingsplanherziening van De Marken en blijft overwegend groen. De westelijke groene wig eindigt in De Hoven met de Uithof. Beide groene wiggen zullen worden meegenomen in de "Visie op parken" die in 2000 wordt ontwikkeld. Hierin wordt bepaald welke accenten de groene gebieden in Almere dienen te krijgen. Diversificatie en identiteit spelen daarbij een belangrijke rol. Ook wordt hierbij bepaald of en in welke mate bebouwing (al dan niet functieversterkend) wordt toegestaan. In het verlengde van de westelijke groene wig ligt er een groene zone tussen de Buitenhof en de Middenhof, die de Uithof verbindt met het groen langs de Voorstraat. Centraal in De Hoven en De Werven, tussen de Stadswerf en de Schoolwerf, ligt een groen park (het Schoolwerfpark), dat de ruimtelijke scheiding vormt tussen de beide wijken. In deze beide groene gebieden zijn een aantal maatschappelijke voorzieningen opgenomen. Dwars door de wijk loopt van oost naar west de Lange Wetering. Deze brede watergang vormt samen met zijn groene oevers een structureel groenelement in de wijk. Tot slot zijn er verspreid over de woonbuurten nog een aantal kleinere groenplekken gerealiseerd (zie figuur 5). In het plangebied liggen een drietal reservelocaties. Het gaat om de Groenhof, Achterwerf en de Wittewerf. Het idee achter reservelocaties is dat de wijken nog niet volgroeid zijn en dat flexibel moet kunnen worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen. Om deze reden is ruimte gereserveerd om, als daar behoefte aan is, voorzieningen te kunnen realiseren. Er wordt met name gedacht aan scholen, kinderopvang, buurtcentra en gezondheidsinstellingen en dergelijke. Het is afhankelijk van initiatieven of deze locaties werkelijk bebouwd zullen worden. Op de locatie aan de Groenhof is een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders gelegd om de bestemming te wijzigen in de bestemming maatschappelijke doeleinden. Dit komt voort uit het vigerende bestemmingsplan. De locaties aan de Achterwerf en de Wittewerf hebben op dit moment de bestemming Groenvoorzieningen, maar blijven in beeld als reservelocaties. Verkeersstructuur Door de Lange Wetering en de busbaan wordt het plangebied onderverdeeld in een binnengebied en een buitenrand. Dit hangt nauw samen met de ontsluiting van de buurten. De buurten in het binnengebied worden namelijk ontsloten vanaf de Voorstraat en de buurten in de buitenrand vanaf de Westerdreef en Oosterdreef. De hoofdverkeersontsluitingswegen van Almere Haven (Westerdreef en Oosterdreef) omsluiten De Hoven en De Werven en vormen een duidelijke begrenzing van de wijk. Door zijn solitaire ligging vormt de busbaan een scheiding tussen verschillende deelgebieden. Dit wordt nog eens versterkt doordat de busbaan begeleidt wordt met achterkanten van woningen. Twee langzaamverkeersroutes hebben daarentegen juist een verbindende functie, namelijk de noordzuidroute door de Middenhof, de Buitenhof en de Groenhof en de oostwestroute door de Schoolwerf, de Wittewerf en de Achterwerf. Woningtypes De verschillende woningtypes in De Hoven en De Werven zijn voornamelijk per type geclusterd. De Schoolwerf, de Wittewerf en een deel van de Achterwerf en de Rozenwerf bestaan uit woningen die in bouwblokken rondom hofjes zijn gegroepeerd (1). In de Achterwerf zijn naast het bovengenoemde type, een achttal vrijstaande woningen
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
24
Figuur 7 Deelgebieden
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
25
met bedrijfsruimten (2) en een appartementencomplex (3) gebouwd. In de Rozenwerf zijn naast het bouwbloktype nog vier andere woningtypes gerealiseerd: eengezinswoningen in één laag in rijtjes van vier woningen (4), een aantal eengezinswoningen die via de garage geschakeld zijn (5), twee complexen met grote geschakelde woningen in drie lagen (6) en een rijtje eengezinswoningen in twee lagen met een schuine kap (7). De Goedewerf bestaat uit twee woningtypes: rijtjeswoningen in twee lagen met een schuine kap (8) en meergezinswoningen in variërende bouwhoogtes (9). De Parkwerf en de Stadswerf en een gedeelte van de Middenhof bestaan uit stroken met eengezinswoningen en gedeeltelijk meergezinswoningen (7). Nabij het centrale groengebied van De Hoven en De Werven staat hier tevens het type eengezinswoning dat ook in Rozenwerf is gerealiseerd, bestaande uit korte rijtjes van vier woningen in een éénlaagse bebouwing (4). Het overige deel van de Middenhof bestaat uit eengezinswoningen die in bouwblokken rondom hofjes zijn gesitueerd (10). De Binnenhof bestaat uit een superblok van meergezinswoningen (11). Aan de zuidzijde en binnenin dit superblok is het woningtype gerealiseerd dat in de Middenhof in een bouwblok is gebouwd (10). De Buitenhof en de Groenhof bestaan uit twee typen rijtjeswoningen (12, 13), een aantal vrijstaande woningen (14) en een woningtype dat zowel als twee-onder-één-kaptype als in rijtjes van vier woningen is gerealiseerd (15). Aan de noordrand van de Groenhof zijn een viertal appartementencomplexen gebouwd (16). Tot slot bestaat de Langshof uit twee woningtypes: blokken met meergezinswoningen die min of meer in elkaars verlengde staan (17) en aan weerszijden hiervan rijtjes met eengezinswoningen in twee lagen met een plat dak (18) (zie figuur 6). Deelgebieden De verschillende deelgebieden kenmerken zich door eenheid in stedebouwkundige structuur en clustering van woningtypes. Er zijn binnen De Hoven en De Werven 9 deelgebieden te onderscheiden (zie figuur 7). Deze deelgebieden worden veelal begrensd door de groenen verkeersstructuur van de wijk. De deelgebieden worden hieronder beschreven. Deelgebied 1 Deelgebied 1 bestaat uit de Buitenhof en de Groenhof en is opgebouwd uit rijenwoningen in twee lagen met een schuine kap en in twee lagen met een schuine kap in dwarsrichting, vrijstaande woningen in één laag met een schuine kap en twee-onder-één-kapwoningen in twee lagen met een schuine kap. Deze twee-onder-één-kapwoningen zijn aan elkaar geschakeld met garages en komen ook in rijtjes van vier woningen voor. Langs de Westerdreef, aan de noordzijde van het deelgebied, zijn een viertal appartementencomplexen gebouwd. Deze appartementencomplexen bestaan uit twee tegen elkaar aangeschoven, trapsgewijs gebouwde, blokken die aflopen van vier naar één laag; de onderste laag is iets opgetild. Het gebied wordt begrensd door de Westerdreef, de Voorstraat, een groene uitloper van de Uithof en de Uithof zelf. In oostwestrichting wordt het gebied doorsneden door de Lange Wetering en in noordzuidrichting worden de twee buurten met elkaar verbonden door een doorgaande fietsroute. Deze fietsroute wordt begeleidt door de voorgevels van de langsliggende rijtjeswoningen. Aan de zuidzijde van het deelgebied staan in de groene uitloper van de Uithof een tweetal scholen (De Polderhof en De Ark) en een sporthal.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
26
Deelgebied 2 Dit deelgebied bestaat uit de Binnenhof en een groot deel van de Middenhof en wordt begrensd door de Uithof, de groene uitloper van de Uithof, waarin de twee hierboven genoemde scholen zijn gesitueerd, de busbaan, het centrum van Almere Haven en de noordzuidfietsroute door de Middenhof. Het gebied is vrij compact bebouwd met gesloten bouwblokken met eengezinswoningen in twee lagen met een schuine kap. Op de hoeken van de bouwblokken bevinden zich steeds twee woningen in twee lagen met een plat dak. Het zuidelijk deel van dit deelgebied bestaat uit een superblok met meergezinswoningen in drie en vier lagen met een plat dak. Aan de zuidzijde is er een opening in dit superblok, deze opening is opgevuld met een rij eengezinswoningen in twee lagen met een schuine kap (hetzelfde type als in het noordelijke deel van dit deelgebied staat). Van dit type zijn er tevens twee rijtjes binnenin het superblok gerealiseerd. Deelgebied 3 Ten zuiden van de busbaan ligt de Langshof. Deze buurt vormt door zijn ligging, stedebouwkundige structuur en woningtypes een deelgebied op zich zelf. In oostwestrichting zijn een aantal bouwblokken met meergezinswoningen in drie en vier lagen in elkaars verlengde gebouwd. Dwars daarop staan rijtjes eengezinswoningen in twee lagen met een plat dak. Het gebied wordt begrensd door de busbaan, de Westerdreef en de gracht langs Almere Haven-centrum. Deelgebied 4 De zuidelijke rand van de Uithof vormt deelgebied 4. Hier bevindt zich de Eerste Almeerse Montessorischool. Het gebied wordt begrensd door de Westerdreef, de busbaan en twee fietsroutes. Voor het deel ten oosten van de Montessorischool vindt momenteel planvorming plaats ten behoeve van de bouw van maximaal 18 woningen. Deelgebied 5 Deelgebied 5 ligt centraal in het plangebied en bestaat uit de Parkwerf, de Stadswerf en een deel van de Middenhof. Het gebied wordt begrensd door de Lange Wetering, de Voorstraat, het fietspad door de Middenhof, de Schoolstraat en de oostrand van het Schoolwerfpark. Binnen het deelgebied komen twee woningtypes voor. Het grootste deel bestaat uit rijtjes eengezinswoningen die vrijwel allemaal licht geknikt zijn. Binnen dit type zijn er drie varianten te onderscheiden: woningen uit één laag met een schuine kap, woningen uit twee lagen met een schuine kap, waarvan de begane grond iets terug ligt en woningen in één laag met een schuine kap en boven op de kap nog een derde verdieping met een plat dak. Langs de Voorstraat zijn in dezelfde architectuur een aantal blokken met meergezinswoningen gerealiseerd. Aan de oostzijde van het deelgebied, grenzend aan het park, staat een negental rijtjes van elk 4 woningen in een tweede woningtype van één laag met een schuine kap. In het park bevinden zich een zwembad, een sporthal, een dierweide en een parkeerterrein. Naast dit parkeerterrein staat een snackbar. Deelgebied 6 Deelgebied 6 bestaat uit de Schoolwerf, de Wittewerf en een groot deel van de Achterwerf en wordt begrensd door de Lange Wetering, de busbaan, de Oosterdreef, het groengebied in de Achterwerf, het groengebied ten zuiden van de Wittewerf, de gracht langs Almere Haven-centrum en het Schoolwerfpark. Dit deelgebied bestaat uit één woningtype wat uit 6 varianten bestaat: eengezinswoningen in twee lagen met een plat dak, twee lagen met een schuine kap, één laag met een schuine kap, één laag met een plat dak en gestapelde wo-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
27
ningen in twee lagen met een plat dak en twee lagen met een schuine kap. De woningen zijn in bouwblokken gebouwd die samen een raster vormen. Dit raster verdraait een paar keer. De gestapelde woningen zijn op de hoeken van de bouwblokken gesitueerd. De verschillende buurten binnen het deelgebied zijn met elkaar verbonden door een fietsroute die in oostwestrichting door het deelgebied loopt. In noordzuidrichting wordt het deelgebied doorsneden door de busbaan en de Lange Wetering. Deelgebied 7 Dit deelgebied bestaat uit de Rozenwerf en wordt duidelijk begrensd door de Oosterdreef, de Voorstraat, de Lange Wetering en de Tuinderswerf. Qua stedebouwkundige structuur en woningtypes is het gebied een combinatie van deelgebied 5 en 6 met daaraan toegevoegd nog twee andere woningtypes. Het westelijke deel bestaat grotendeels uit de rijtjes met telkens vier woningen in één laag met een schuine kap, zoals die ook langs het centrale groengebied in deelgebied 5 voorkomen. Hier staat tevens een rijtje in één en twee lagen met een schuine kap en in het midden twee woningen in drie lagen met een plat dak, in het type wat overwegend voorkomt in deelgebied 5. Aan de noordzijde zijn een aantal witte woningen in rijtjes van drie en vier woningen gerealiseerd in twee lagen met een schuine kap. Deze woningen zijn aan elkaar geschakeld met garages. Aan de oostrand van het deelgebied staan twee complexen met grote eengezinswoningen in drie lagen met een plat dak. Tot slot staan er in dit deelgebied vier bouwblokken in twee lagen met een plat dak van het woningtype, wat ook in deelgebied 6 gerealiseerd is. Deelgebied 8 Tussen de busbaan en de Lange Wetering en ten zuiden van de Wittewerf ligt deelgebied 8. Het deelgebied bestaat geheel uit Goedewerf en wordt omsloten door de busbaan, de ontsluitingsweg tussen Wittewerf en Goedewerf, de Lange Wetering en de gracht langs Almere Haven-centrum. Het gebied bestaat uit twee woningtypes: eengezinswoningen in twee lagen met een schuine dwarskap en meergezinswoningen met een variërende hoogte van twee tot vier lagen. Aan de noordzijde van het deelgebied ligt Kinderdagverblijf Tummetot. Deelgebied 9 Deelgebied 9 is het zuidelijk deel van Achterwerf en bestaat uit een groot groen plantsoen met gras en bomen, met daarlangs bebouwing. Aan de westzijde zijn acht woonwerkwoningen gerealiseerd en een automatiseringsbedrijf. Aan de zuidzijde staat een appartementencomplex in vier lagen en aan de oostzijde staat een ongeveer even hoog kantoorgebouw.
3.3. Beeldkwaliteit en welstand De beeldkwaliteit van een gebied heeft betrekking op het karakter en de kwaliteit van de openbare ruimte en het karakter en de kwaliteit van de aangrenzende bebouwing, dan wel aangrenzende onbebouwde gronden en is daarmee bepalend voor de herkenbaarheid van een gebied. In het algemeen hangt beeldkwaliteit nauw samen met die ruimtelijke elementen in een gebied, die bepalend zijn voor de ruimtelijke structuur van dat gebied, of wel de structurerende elementen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
28
Figuur 8 Beeldbepalende elementen
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
29
In deze paragraaf worden eerst enkele algemene nadere eisen geformuleerd ten aanzien van beeldbepalende elementen. Daarna volgt een opsomming van deze elementen. Voorzover aan de orde, is daarbij aangeven welke eisen in het bestemmingsplan zijn opgenomen ter handhaving van deze beeldkwaliteit en zijn criteria geformuleerd, waaraan in het welstandstoezicht zal worden getoetst. Eisen aan beeldkwaliteit In overeenstemming met de nota "Ruimtelijk Beleid ten aanzien van woninguitbreidingen/bijgebouwen" zijn, met het oog op handhaving van een goede beeldkwaliteit, voor woningen in beeldbepalende wanden aan de voorzijde geen dakkapellen toegestaan. Het is ook niet toegestaan dat op deze woningen een dakopbouw wordt gerealiseerd. Wanneer beeldbepalende elementen worden gevormd door een strakke wand van aaneengebouwde woningen is het van belang het karakter van deze woningen te handhaven. Beeldbepalende elementen De beeldbepalende elementen zijn de wanden of de onbebouwde ruimten langs een aantal structurerende elementen, waarvan de beeldkwaliteit en het karakter bepalend zijn voor de herkenbaarheid van het plangebied. In De Hoven en De Werven zijn zes beeldbepalend elementen te onderscheiden, namelijk de hoofdentree van de wijk (de Voorstraat), de entree van de Achterwerf, de Lange Wetering het Schoolwerfpark en twee langzaamverkeersroutes. Deze beeldbepalende elementen zullen hieronder beschreven worden, evenals de wijze waarop de beeldkwaliteit wordt gewaarborgd (door middel van het bestemmingsplan en/of welstandstoezicht). De Voorstraat De Voorstraat loopt vanaf de Oosterdreef het plangebied in en is op te splitsen in drie delen: een noordelijk deel, tussen de Oosterdreef en de Lange Wetering; een middendeel, tussen de Lange Wetering en de Middenhof; een zuidelijk deel, langs de Middenhof, tot aan de Schoolstraat. Het noordelijk deel heeft een groen karakter door de beplanting met bomen aan weerszijden van de weg. Door deze bomen worden de erachter liggende woningen grotendeels aan het zicht onttrokken. Voor deze woningen zijn dan ook geen nadere eisen opgenomen in het bestemmingsplan. In het middendeel wordt de Voorstraat aan de oostzijde begeleidt door een wand met aaneengesloten bebouwing en ligt aan de westzijde een groot groen grasveld met bomen. De bebouwing aan de oostzijde vormt een beeldbepalende wand en bestaat uit een geknikte rij eengezinswoningen. Deze woningen behoren tot één woningtype; binnen dit type zijn drie varianten te onderscheiden. Het meest noordelijke deel van het rijtje bestaat woningen in één laag met een schuine kap. Op de knik en aan het einde van het rijtje zitten twee woningen in drie lagen (één laag met een schuine kap, met daarop nog een bouwlaag met een plat dak) en de woningen ten zuiden van de knik bestaan uit twee lagen met een schuine kap, waarvan de onderste verdieping terug ligt. Vanaf de Middenhof wordt de Voorstraat aan beide zijden begeleid door beeldbepalende wanden met woningen. Deze woningen behoren tot hetzelfde woningtype als de hierboven beschreven woningen. De wand aan de westzijde wordt gevormd door twee geknikte rijen woningen. De noordelijke rij bestaat uit woningen in één laag met een schuine kap en woningen met twee lagen met een schuine kap en
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
30
Figuur 9 Lange Wetering
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
31
een terug liggende begane grondverdieping. Op de knik en aan het zuidelijke uiteinde van de rij bevinden zich twee woningen in drie lagen (één laag met een schuine kap en daarbovenop nog een bouwlaag met een plat dak). De zuidelijke rij bestaat uit een vierde variant op hetzelfde woningtype, namelijk gestapelde woningen in 4 lagen (twee lagen met een schuine kap en daarbovenop nog een bouwlaag met een plat dak). De trappenhuizen zijn hierbij voor de voorgevel geplaatst. De wand aan de oostzijde van de Voorstraat bestaat uit drie rijen met woningen. De noordelijke rij bestaat uit woningen in één laag met een schuine kap, die met de achterzijde naar de Voorstraat zijn gericht. De middelste rij bestaat uit woningen in twee lagen met een schuine kap en een terug liggende begane grond. Op de knik en aan het zuidelijke uiteinde van deze rij bevinden zich twee woningen in drie lagen (één laag met een schuine kap en daarbovenop nog een bouwlaag met een plat dak). De zuidelijke rij bestaat uit de gestapelde woningen in 4 lagen. Deze rij is met de achterzijde naar de Voorstraat gericht, maar presenteert zich gedeeltelijk als voorzijde. Op de begane grond van deze woningen zijn voorzieningen gerealiseerd, die hun voorkant aan de Voorstraat hebben. Bij al deze woningen, die de Voorstraat in aaneengebouwde wanden begeleiden, zijn geen dakopbouwen en dakkapellen toegestaan (zie figuur 8). De entree van de Achterwerf De Achterwerf ligt helemaal aan de oostzijde van het plangebied. De entree van deze buurt loopt vanaf de Oosterdreef de wijk in en ontsluit tevens de Goedewerf en de Wittewerf. De entree splitst zich vrijwel direct in twee wegen. Deze twee wegen omsluiten een groen gebied bestaande uit gras met bomen, waardoor de entree een ruime opzet heeft. De bebouwing aan de noordzijde van de entree beslaat drie bouwblokken, bestaande uit één woningtype met vier varianten. De wand wordt grotendeels gevormd door woningen in twee lagen met een schuine kap en daarop een grote doorlopende en mee-ontworpen dakkapel. De eerste twee woningen na binnenkomst van de wijk zijn twee lagen met een plat dak en daar waar de wanden knikken zijn gestapelde varianten in twee en drie lagen met een plat dak gerealiseerd. Aan de voorzijde van de woningen zijn schuurtjes met een opvallend blauw dak gebouwd. Aan de zuidkant van de groene ruimte zijn twee grootschaligere complexen gerealiseerd in 4 bouwlagen, namelijk een kantoorgebouw en een appartementencomplex. Aan de westzijde wordt de groene ruimte beëindigd met een rij van 8 gelijke vrijstaande woonwerkwoningen. Deze woningen hebben een moderne architectuur en een opvallende werkruimte. De woningen rondom de entree vormen beeldbepalende wanden. Dakkapellen en dakopbouwen zijn hier niet toegestaan, met uitzondering van de reeds bestaande en mee-ontworpen dakkapellen op de woningen aan de noordzijde van de entree. De Lange Wetering De Lange Wetering is van belang voor de ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteit van de wijk. De Lange Wetering is een brede watergang, die in oostwestrichting door de wijk loopt. Een groot deel van de buurten grenst aan deze watergang. Aangezien vrijwel alle woningen met hun zij- of achterkant op het water gericht zijn, zijn hier geen beeldbepalende wanden aangewezen. De kwaliteit wordt hier bepaald door het water met daarlangs groene oevers en niet door de bebouwing. De Lange Wetering wordt vooral ervaren vanuit de aangrenzende achtertuinen en vanaf de langzaam verkeersroutes die de watergang kruisen (zie figuur 9). Om de groene oevers langs de Lange
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
32
wetering te beschermen, is een deel van de aan het water grenzende achtertuinen als tuin bestemd, in plaats van erf. Het Schoolwerfpark Centraal in De Hoven en De Werven, tussen de Stadswerf en de Schoolwerf ligt een park. Dit park is met name van belang voor het middengebied van de wijk, is ruim van opzet en draagt in belangrijke mate bij aan het groene karakter van de wijk. Net als de Lange Wetering is dit park wel belangrijk voor de beeldkwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit, maar wordt deze niet bepaald door de aangrenzende woningen. De woningen staan hier namelijk veelal met de zijkant naar het park gericht. Er zijn dan ook geen nadere eisen ten aanzien van de woningen opgenomen. Langzaamverkeersroutes De langzaamverkeersroute die in noordzuidrichting door de Middenhof, de Buitenhof en de Groenhof loopt en de langzaamverkeersroute die in oostwestrichting door de Schoolwerf, de Wittewerf en de Achterwerf loopt, hebben een belangrijke structuurbepalende werking en verbinden de verschillende buurten onderling met elkaar. Deze routes worden veelal begeleidt door voorgevels van woningen. Aangezien er langs de route door de Middenhof, de Buitenhof en de Groenhof al regelmatig uitbouwen aan de voorzijde (entree) zijn gerealiseerd en aangezien er bij het woningtype langs de route door de Schoolwerf, de Wittewerf en de Achterwerf aan de voorzijde bergingen zijn geplaatst, worden er geen nadere eisen aan de bebouwing gesteld. Wel zal hier extra welstandstoezicht gelden.
3.4. Nieuwe ontwikkelingen Binnen het plangebied is sprake van een aantal nieuwe ontwikkelingen, zoals de uitbreiding van scholen en kinderopvang, de bouw van woningen in de Schoolwerf en de Uithof en het veranderen van de toegang tot Stadswerf 67 t/m 70. Daarnaast wordt er in het Schoolwerfpark een speeltuin aangelegd en wordt er rekening gehouden met het aanleggen van extra JOP's. Uitbreiding scholen In het verlengde van het rijksbeleid is bij het basisonderwijs momenteel een proces van groepsgrootteverkleining gaande. In dit kader is er bij de PC De Ark en de Eerste Almeerse Montessorischool door middel van het toekennen van een groter bebouwingspercentage een uitbreiding van de school mogelijk gemaakt. Bij PC De Ark is er in oostelijke en westelijke richting uitbreiding mogelijk gemaakt met een oppervlakte van circa 315 m² bvo. Bij de Eerste Almeerse Montessorischool is er een uitbreiding van in het totaal 210 m² bvo in noordelijke en oostelijke richting mogelijk gemaakt. De uitbreiding met 315 m² bvo van de Polderhof is mogelijk gemaakt door de gronden tussen de school en de gymzaal te bestemmen voor maatschappelijke doeleinden. Naast de bovenstaande uitbreidingen is, in verband met de kwaliteitsimpuls onderwijs, voor alle scholen een maximale bouwhoogte van 8.00 m opgenomen. Hierdoor ontstaan meer flexibiliteit en ruimtelijke mogelijkheden. Seniorenwoningen In de Schoolwerf worden momenteel 14 patiowoningen (seniorenwoningen) gebouwd. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een woonbestemming opgenomen met een maximale bouwhoogte van 6.00 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
33
Woningen in Uithof Ten oosten van de Montessorischool zullen maximaal 18 vrijesectorwoningen worden gebouwd. Het gaat hierbij om vrijstaande en halfvrijstaande woningen met een maximale bouwhoogte van 9.00 m. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een globale woonbestemming opgenomen. Kinderopvang Het Kinderdagverblijf Tummetot zal uitgebreid worden met een los gebouw ten behoeve van naschoolse opvang. Dit gebouw zal ten westen van de bestaande bebouwing worden gerealiseerd. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is het bestemmingsvlak ten behoeve van Maatschappelijke Doeleinden vergroot. De maximaal toegestane bouwhoogte is 6.00 m. Stadswerf 67 t/m 70 Aan de achterzijde van de gestapelde bebouwing aan Stadswerf 67 t/m 70 zullen een hellingbaan en een trap worden opgericht, zal het terras worden vergroot en zal een hek worden geplaatst ten behoeve van de toegang tot de hier gevestigde winkels. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is de bestemming Gemengde Doeleinden vergroot. Speeltuin Aan de zuidzijde van het Schoolwerfpark, ten noorden van het parkeerterrein, zal een speeltuin worden ontwikkeld van omstreeks 2.200 m². Langs de oost- en zuidkant van de speeltuin is het binnen een strook van 10.00 m breedte mogelijk bebouwing te realiseren met een maximale oppervlakte van 25 m² en een maximale goothoogte van 4.00 m. Deze bebouwingsstrook ligt langs de bestaande padenstructuur. De ontsluiting van de speeltuin dient vanaf deze padenstructuur plaats te vinden. Rondom de speeltuin mag een hek met een maximale hoogte van 1.50 m gerealiseerd worden. Op het terrein zullen twee bouwwerken van 8.00 en 9.00 m worden gerealiseerd. Het betreft twee speelconstructies in de vorm van een vuurtoren en een piratenschip. Uitbreiding JOP's In het plangebied is behoefte aan uitbreiding van het aantal jongerenontmoetingsplaatsen. Over de mogelijke situering van deze ontmoetingsplaatsen is thans nog geen overeenstemming. Ten behoeve van de realisering wordt door middel van een vrijstelling ruimte in het bestemmingsplan gereserveerd. Zwembad De verwachting is dat het zwembad, gelegen aan de Parkwerf, op termijn zal worden vervangen door woningbouw. Binnen dit bestemmingsplan is hiervoor niet de mogelijkheid opgenomen. De plannen zijn hiervoor nog niet concreet genoeg.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
34
3.5. Milieu Wegverkeerslawaai In het kader van de Wet geluidhinder zijn de Oosterdreef, Westerdreef en de busbaan van belang. In de Uithof, direct ten noorden van de busbaan, is uitbreiding van de Montessorischool mogelijk door vergroting van het bebouwingspercentage binnen de bestemming Maatschappelijke Doeleinden. Ook is hier nieuwbouw van woningen mogelijk binnen de bestemming Woongebied. Zowel scholen als woningen worden in de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidsgevoelige bestemming. Aangezien deze nieuwe ontwikkelingen beide binnen de geluidszone van de busbaan en de Westerdreef liggen, is hiervoor akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het akoestisch onderzoek voor de nieuwbouw van de woningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet wordt overschreden. Een procedure in het kader van de Wet geluidhinder hoeft derhalve niet gevoerd te worden. Voor de berekeningen wordt verwezen naar het in bijlage 4 opgenomen Akoestisch onderzoek Asielzoekerswoningen (d.d. 16 januari 2001). Uit het akoestisch onderzoek voor de uitbreiding van de Montessorischool blijkt dat de 50 dB(A)-contouren (op 1.50 m en 5.00 m hoogte) ten gevolge van de Westerdreef en de busbaan deels over de locatie liggen. Uitbreidingen kunnen derhalve alleen plaatsvinden buiten deze contouren (zie bijlage 4, Akoestisch onderzoek Montessorischool, d.d. 16 januari 2001). Leidingen Langs de busbaan ligt aan beide zijden een hoofdroute van kabels- en leidingen ten behoeve van de wijk van circa 5.00 meter breed. Deze leidingen zijn planologisch niet relevant. Bodem De bodemopbouw ter plaatse van De Hoven en De Werven bestond oorspronkelijk uit holocene klei-, zavel en veenlagen, gelegen op een pleistoceen zandpakket. Voorafgaande aan de bouwactiviteiten, is in het gebied op de bodem circa 1.00 m zand opgebracht. Het opgebrachte zand is afkomstig uit het Markermeer. Voor De Hoven zijn geen bodemonderzoeksgegevens bekend. Historisch gezien is er geen reden om te veronderstellen dat de bodem in het gebied verontreinigd is. In De Werven is op twee locaties een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op de locatie van de voormalige Bijenkorfschool aan de Schoolwerf is naar aanleiding van brand en nieuwbouw van seniorenwoningen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Witteveen+Bos, 28-4-1998; nummer Alr222-1.001). Ter plaatse van het Marokkaans Ontmoetingscentrum aan de Schoolstraat is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Oranjewoud, 10 december 1998, 17795-53568). Tijdens deze onderzoeken zijn geen noemenswaardige verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetroffen. Ook historisch gezien is er geen reden om te veronderstellen dat de bodem in het gebied verontreinigd is. Waterhuishouding De bodem in Almere-Haven bestaat uit een 2 tot 5 meter dikke laag van klei en veen, met daaronder een Pleistoceen zandpakket. Bij de ontwikkeling van de wijk is de bodem met een meter zand opgehoogd. De waterstructuur in het plangebied wordt gedomineerd door een drietal grachten die door het gebied slingeren. Zij spelen een belangrijke rol bij de afwatering van het gebied. Het door het waterschap Zuiderzeeland gevoerde waterbeheer is afgestemd op de stedelijk functie van het gebied. Door middel van water af- en aanvoer wordt in Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
35
de noordelijk en zuidelijk gelegen grachten een streefpeil van 4.80 m -NAP gehandhaafd. Ter hoogte van Schoolwerf wordt het peil met een pompinstallatie opgezet tot 2.95 m -NAP. Beide grachten wateren via een stuw af op de Lange Wetering. In deze Wetering, welke in verbinding staat met de Hoge vaart, wordt een peil van 5.20 m -NAP gehandhaafd. De drie grachten hebben ieder een eigen karakter. Het beheer en de inrichting van de waterlopen is vastgelegd in het Beheersplan Stadswateren. De noordelijke gracht, aangeduid als "groene as", is natuurvriendelijker ingericht en heeft daarmee een belangrijke ecologische functie. De waterloop heeft tevens een functie voor extensieve toeristische en stedelijke recreatie. Bij de zuidelijk gracht ("wijkgebonden water") ligt het accent meer op een parkfunctie. Een mengeling van verblijfs-, natuur- en esthetische functies staat hierbij voorop. De Lange Wetering ("Blauw/groene ader") is tegelijkertijd hoofdvaarroute en ecologische verbindingzone. Natuur en recreatie gaan hier samen. Als gevolg van de lage ligging van het gebied ten opzichte van het IJmeer en de daarmee samenhangen grondwaterstroming staat het gebied onder invloed van kwel. Het kwelwater is zoet maar tevens nutriënt- en ijzerrijk. Met het kwelwater komen daardoor meststoffen uit het grondwater in het oppervlaktewater. Dit heeft negatieve effecten op de kwaliteit van het water. Om deze effecten te beperken is in de grachten een afdichtende laag aangebracht. Uit metingen blijkt dat de waterkwaliteit niet voldoet aan de daarvoor gestelde normen (zie MTR-normen uit 4e nota waterhuishouding). In het plangebied is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Deze bestaat uit vuilwaterstelsel, waarmee huishoudelijk afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI op de Vaart) wordt afgevoerd en een regenwaterstelsel. Met het regenwaterstelsel wordt neerslag en drainagewater (via uitstroombakken) naar het oppervlaktewater afgevoerd. Met het regen en drainagewater wordt het oppervlaktewater belast met afspoelende (diffuse) verontreinigingen. Dit heeft een negatief effect op de waterkwaliteit. De conclusie uit het voor Almere-Haven opgestelde Waterplan is dat het watersysteem ruim voldoende gedimensioneerd voor het afvoeren en bergen van (regen)water, ook in natte perioden. In het licht van de klimaatveranderingen (nattere winters, drogere zomers, heviger buien) zijn daarom voor de toekomst geen knelpunten te verwachten voor water betreft de waterkwantiteit. Luchtkwaliteit Op 19 juli 2001 is het Besluit luchtkwaliteit in werking getreden. Hierdoor zijn overheden bij besluiten waarbij het aspect luchtkwaliteit aan de orde is, verplicht de grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit in acht te nemen voor gevoelige bestemmingen. Met name de nieuwe normstelling voor de maatgevende stof stikstofdioxide valt op. Deze norm is aanmerkelijk aangescherpt tot 40 µg/m³ als jaargemiddelde. Een standaard rekenprogramma voor het berekenen van stikstofdioxide als jaargemiddelde is nog niet beschikbaar. Om toch inzicht te kunnen krijgen in de toekomstige luchtkwaliteit is het mogelijk een schatting te maken door middel van een omrekeningsfactor uit het CAR-programma (Calculation of Air pollution from Road traffic, versie 2.0). Dit geeft voor het jaar 2010 een waarde van 84 µg/m³ als uurgemiddelde. Deze waarde kan wel berekend worden met het CAR-programma.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Functionele en ruimtelijke analyse
36
Gevoelige bestemmingen Het Besluit luchtkwaliteit geeft niet expliciet aan wat gevoelige bestemmingen zijn. Daarom is gezocht naar andere bronnen waarin het begrip gevoelige bestemmingen voor luchtkwaliteit is uitgewerkt (onder andere Handreiking luchtkwaliteit en ruimtelijke ordening, provincie Zuid-Holland, oktober 1999 en CAR-handleiding, RIVM, januari 1998). Op basis hiervan worden de volgende functies beschouwd als gevoelige bestemming: woonbestemmingen (inclusief tuin); scholen, ziekenhuizen, verzorgingshuizen en andere gebouwen waar zich gevoelige groepen bevinden (inclusief tuinen en verblijfsruimten); sportvelden, fietspaden en wandelpaden. Uitgangspunten berekeningen Bij het maken van de berekeningen ("Berekeningen luchtkwaliteit 2010", Bureau Goudappel Coffeng, oktober 2001) voor de luchtkwaliteit in Almere zijn de volgende uitgangspunten gebruikt: er wordt gerekend met het huidige CAR-programma, dit betekent dat alleen luchtconcentraties voor stikstofdioxide en benzeen worden berekend; er wordt uitgegaan van verkeersintensiteiten voor 2010, conform het beschikbare verkeersmodel van de gemeente Almere; bij de berekeningen wordt bepaald wat de afstand (contour) is vanaf de wegas waar een bepaalde grenswaarde wordt overschreden. In het plangebied worden de grenswaarden op basis van de beschikbare gegevens niet overschreden in 2010.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
4. Juridische planbeschrijving
37
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven. De verschillende aanwezige functies in het plangebied zijn overeenkomstig hun huidig gebruik bestemd. Een aantal regelingen behoeft echter nadere toelichting. Wonen De basis voor de regeling van de woonfunctie is een regeling die uit drie bestemmingen bestaat: Woondoeleinden, Erven en Tuinen. Het is daarbij mogelijk dat in ondergeschikte mate beroepen aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. De regeling is het resultaat van de afweging tussen enerzijds een maximaal woongenot voor de bewoners en anderzijds de opgaaf van het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast is het gemeentelijk beleid, zoals verwoord in de eerder genoemde Nota Ruimtelijk Beleid ten aanzien van woninguitbreiding/bijgebouwen en de Nota Welstandscriteria Kleine Bouw, meegewogen. De regeling van de Woningwet aangaande vergunningvrije en de meldingsplichtige bouwwerken is mede bepalend geweest voor het toekennen van de met het wonen samenhangende bestemmingen. Er is uitgegaan van de volgende definities voor hoofdgebouw, uitbouwen en bijgebouwen: hoofdgebouw: een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmeting of functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken; aan- en uitbouw: een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw; bijgebouw: een vrijstaand afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden, op hetzelfde bouwperceel gelegen, gebouw. Kaartbeeld De bestemming Woondoeleinden is in principe toegekend aan de gronden waar de hoofdgebouwen zich bevinden. De aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan op de gronden met de bestemming Erven. Op de gronden met de bestemming Tuinen is geen bebouwing toegestaan. Daar waar aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor de voorgevellijn zijn gebouwd, is de bestemming Woondoeleinden toegekend. De bestemming Woondoeleinden II is toegekend aan de grond waarop een bouwvlak voor vrijstaande woningen is gelegen. De ligging van de voorgevelrooilijn en die van het zij- en achtererf zijn in het kader van de Woningwet en daarop gebaseerde besluiten bepalend voor de mogelijkheden voor het oprichten van vergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken zoals erfafscheidingen en bijgebouwen en aan- of uitbouwen. Door in dit bestemmingsplan aan de gronden met de bestemming Tuinen de functie voortuin toe te kennen, wordt tot uitdrukking gebracht dat het hier gronden betreft, die dienen te worden beschouwd als zijnde gelegen voor de voorgevelrooilijn. De grens tussen de bestemmingen Tuinen en Erven en tussen de bestemmingen Tuinen en Woondoeleinden is dientengevolge in feite de voorgevelrooilijn zoals bedoeld in de Woningwet c.a..
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Juridische planbeschrijving
38
In hoeksituaties kan het voorkomen, dat een woning beschikt over twee voortuinen en daarmede over twee voorgevelrooilijnen. Deze aanpak sluit aan bij de "voor- en achterkantbenadering" van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtvergunningsplichtige bouwwerken, dat op 1 januari 2003 in werking zal treden. Deze benadering komt erop neer dat met het oog op stedenbouw en welstand verschil moet worden gemaakt tussen het bouwen aan de voorkant of aan de achterkant. Vanuit welstandsoptiek is het bouwen aan de voorkant in het algemeen kwetsbaarder dan het bouwen aan de achterkant. Dit heeft als resultaat dat voor het bouwen aan de achterkant geen bouwvergunningsvereiste geldt, onder voorwaarden als genoemd in het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtvergunningsplichtige bouwwerken, voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen, carports, dakkapellen en erfafscheidingen. In dat geval zijn deze bouwwerken wel bouwvergunningsplichtig. Het betreft over het algemeen de gronden met de bestemming Erven waarop de achterkantbenadering van toepassing is. Aan de voorkant zal voor bovengenoemde bouwwerken een bouwvergunning vereist zijn. Het zal in dit geval veelal gaan om de gronden met de bestemming Tuinen, waarop het bouwen van erfafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1.00 m weer vergunningsvrij is. De bestemming Erven bevindt zich in principe op 3.00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw. Daar waar al voor deze lijn is gebouwd, is afhankelijk van de breedte van de bij de woning behorende zijtuin de grens van bestemming Erven in het verlengde van de aanwezige aan- of uitbouw of het bijgebouw gelegd dan wel op 3.00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw. Bouwvoorschriften Met betrekking tot de hoofdgebouwen op de gronden met de bestemming Woondoeleinden geldt dat de kaart zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de daarbij in acht te nemen verticale en horizontale maten. Woonbebouwing waar in gestapelde vorm wordt gewoond, is voorzien van de nadere aanwijzing (g). Op deze locaties is uitsluitend gestapelde woonbebouwing toegestaan. Voor de overige woongebouwen in het plangebied geldt dat in het algemeen de maximaal toelaatbare hoogte van gebouwen de goothoogte is. De goothoogte kan worden overschreden door een kap. Daarmee wordt in het kader van afstemming tussen de ruimtelijke kwaliteit en de gebruikerswensen voor het gehele gebied eenheid gecreëerd tot een bepaalde hoogte (de goothoogte) en wordt via de mogelijkheid tot de bouw van een kap enige flexibiliteit geboden. Voor gebouwen met min of meer platte afdekking welke beeldbepalend is en gehandhaafd dient te worden geldt een maximale bouwhoogte. Op de gronden met de bestemming Woondoeleinden II zijn zowel hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen als bijgebouwen toegestaan. Deze bestemmingen zijn gebaseerd op de vigerende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd en er dient een afstand tot de zijerfscheiding te worden aangehouden van ten minste 3.00 m. De inhoud van het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen mag ten hoogste 1.000 m³ bedragen. Daarnaast zijn bijgebouwen toegestaan met een oppervlak van ten hoogste 40 m². Op de gronden met de bestemming Erven mag het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 50% van het aanwezige zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 60 m². Ten minste 25 m² van het zij- en achtererf dient altijd onbebouwd en onoverdekt te blijven.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Juridische planbeschrijving
39
De diepte van aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw van twee- of meer dan twee- aaneengebouwde woningen mag, gemeten vanuit de achtergevel of het verlengde daarvan ten hoogste 3.00 m bedragen. De breedte van de aan- en uitbouwen mag ten hoogste 3.00 m bedragen, gemeten vanuit de zijgevel van de woning of het verlengde daarvan. Indien de aan-, uit- en bijgebouwen niet in de erfscheiding worden gebouwd dient de afstand tot de zijerfscheiding ten minste 1.00 m te bedragen. Voor aan- en uitbouwen is de maximale goothoogte op 3.00 m bepaald. Dit betekent dat op deze aan- en uitbouwen een kap kan worden geplaatst met dien verstande dat dit achter de achtergevellijn of het verlengde daarvan niet is toegestaan. Voor aan- en uitbouwen achter de achtergevel mag de bouwhoogte ten hoogste 3.25 m bedragen. Naast de woning zal de plaatsing van een kap geen afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit en voor betrokkenen een groter woongenot betekenen. Het uiteindelijke resultaat zal de welstandstoets moeten doorstaan. Voor vrijstaande bijgebouwen is een maximale bouwhoogte van 3.00 m geregeld. Op de bijgebouwen en aanen uitbouwen zijn balkons of dakterrassen in verband met de privacy niet toegestaan. Deze regeling is conform de voorgestelde regeling in de Nota Ruimtelijk Beleid. Langs beeldbepalende elementen zijn dakkapellen aan de voorzijde van de aan- en uitbouwen niet toegestaan. Binnen de bestemming Tuinen zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder erfafscheidingen zijn toegestaan. Beroepen aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten Binnen de woonfunctie is het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit direct mogelijk, mits de woonfunctie blijft prevaleren, geen hinder optreedt voor de woonomgeving en er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 25% van het vloeroppervlak worden benut ten behoeve van de kantoor, praktijk- of bedrijfsruimte. Kleurverschieten Binnen de bestemming Woondoeleinden is het mogelijk de woonfunctie in de onderste bouwlaag van daartoe aangewezen gestapelde woningen te veranderen in kantoren, dienstverlenende en maatschappelijke voorzieningen. Hiertoe is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen aan weerszijden van het zuidelijk deel van de Voorstraat. Per vestiging mag het brutobedrijfsvloeroppervlak ten hoogste 65 m² bedragen. De belangrijkste voorwaarden waar bij wijziging aan dient te worden voldaan zijn dat er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dat geen detailhandel mag plaatsvinden. Een afwijking van het brutobedrijfsvloeroppervlak tot ten hoogste 130 m² is mogelijk indien dit geen onevenredige hinder voor bestaande woningen en slechts een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking met zich meebrengt. Woongebied Voor één bouwproject waarvan het bouwplan nog niet in detail is uitgewerkt, is de bestemming Woongebied (WG) opgenomen. De gronden zijn aangewezen voor het wonen en in samenhang daarmee de uitoefening van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, tuinen, erven, verkeersdoeleinden en verblijfsgebied, groen en water. Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming hoofdgebouwen, bijge-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Juridische planbeschrijving
40
bouwen en aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouw. Het aantal hoofdgebouwen mag ten hoogste 18 bedragen. De woningen mogen uitsluitend vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd. De bouwhoogte mag ten hoogste 9.00 m bedragen. Voor het bouwen en het gebruik van bijgebouwen en aan- en uitbouwen gelden dezelfde bouw- en gebruiksvoorschriften zoals hiervoor beschreven onder de bestemming Erven. Beeldkwaliteit In de woon- en erfregeling is vorm gegeven aan de regeling voor woningen langs beeldbepalende elementen. In afwijking van de algemene regeling is het in geval van beeldbepalende elementen niet toestaan om dakkapellen aan de voorzijde van zowel het hoofdgebouw als de aan-, uit- en bijgebouwen te bouwen. Een figuur met beeldbepalende elementen is als bijlage 3 opgenomen in de voorschriften. Gemengde Doeleinden Op grond van hetgeen in de Nota Detailhandel 1995-2000 is bepaald (zie hoofdstuk 3 van de toelichting) is gekozen om de diverse bestaande dienstverlenende bedrijvigheid in De Hoven en De Werven te bestemmen als Gemengde Doeleinden (zonder detailhandel). Het grote blok aan de Binnenwerf en de flat aan de Achterwerf krijgen als geheel de bestemming Gemengde Doeleinden waarbinnen uitsluitend op de begane grond kantoren, maatschappelijke doeleinden, dienstverlening en kleinschalige bedrijvigheid behorende tot ten hoogste categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten mogen worden gevestigd. Detailhandelsdoeleinden De in het plangebied aanwezige detailhandelsvestigingen zijn overeenkomstig het huidige gebruik binnen de bestemming Gemengde Doeleinden positief bestemd door middel van de subbestemming GDd. Verdere uitbreiding en versnippering van de detailhandel in de wijk wordt, conform het beleid zoals is neergelegd in de Nota Detailhandel 1995-2000, hierdoor tegengegaan. Horeca Het beleid zoals vastgelegd in de horecanota weert zoveel mogelijk horeca uit de woongebieden. De bestaande zelfstandige horecavestiging aan de Schoolstraat is conform het huidige gebruik bestemd als horeca behorende tot en met categorie 1a van de Staat van Horecaactiviteiten. In de sporthal aan de Parkwerf mogen horeca-activiteiten tot en met categorie 2 plaatsvinden. Dit is middels een subbestemming Mh (horeca) in de bestemming Maatschappelijke doeleinden mogelijk gemaakt. Bedrijfsdoeleinden De woon-werkwoningen aan de Achterwerf zijn voor een deel bestemd als Woondoeleinden (W) en voor een deel als Bedrijfsdoeleinden (B) waarbij ten hoogste activiteiten behorende tot en met categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden toegelaten. De nutsvoorzieningen die op verschillende plaatsen in het plangebied aanwezig zijn worden conform het huidige gebruik bestemd door middel van de subbestemming Bn (nutsvoorzieningen). Recreatieve doeleinden In het plangebied komen drie recreatieve functies voor. De volkstuinen aan de rand van de Wittewerf zijn als zodanig bestemd door mid-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Juridische planbeschrijving
41
del van de subbestemming Rvt. Binnen deze bestemming worden ten behoeve van het gebruik van de gronden slechts bouwwerken met beperkte omvang en bouwhoogte toegestaan. De in het plangebied aanwezige kinderboerderij is als zodanig bestemd door middel van de subbestemming Rdw (dierenweide), waarbij een maximaal bebouwingsoppervlak voor dierenverblijven en andere gebouwen van 75 m² is toegestaan, met een bouwhoogte van ten hoogste 3.00 m. De speelplaats is als zodanig bestemd door middel van de subbestemming Rs (speelplaats), waarbij aan de rand gebouwen mogen worden gebouwd met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 25 m² met een goothoogte van ten hoogste 4.00 m. De hoogte van de terreinafscheidingen mag ten hoogste 1.50 m bedragen. Binnen deze subbestemming wordt de oprichting van 2 hogere bouwwerken mogelijk gemaakt ten behoeve van speeltoestellen. Openbaar gebied In het openbaar gebied wordt een veelheid aan daarin passende functies toegestaan. Het gaat daarbij om de bestemmingen Verkeersdoeleinden, Verblijfsgebied en Groenvoorzieningen. De bestemming Verkeersdoeleinden wordt toegekend aan die wegen die een structuurbepalend karakter hebben. In dit plangebied betreft het een deel van de Voorstraat en de met de subbestemming Vov bestemde busbaan. De overige gebieden met een verkeers- of verblijfsfunctie zijn tot Verblijfsgebied bestemd. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en ook de JOP's, de jongeren ontmoetingsplaatsen. De grote eenheden groen met een structurerende functie en kleinere opzichzelfstaande groeneenheden die belangrijk zijn voor de woonkwaliteit en waar flexibiliteit bij de inrichting van de openbare ruimte minder noodzakelijk is, zijn bestemd voor Groenvoorzieningen. De kleinere eenheden groen zoals snippergroen zijn, in verband met de nodige flexibiliteit, bestemd voor Verblijfsgebied. Veranderingen in de inrichting van het openbaar gebied zullen echter niet plaatsvinden zonder participatie van bewoners/omwonenden. Binnen de bestemming Groenvoorzieningen zijn een beperkt aantal gebruiksvormen toegestaan zoals groen, voet- en fietspaden, water, speelvoorzieningen, afvalverzamelplaatsen, nutsvoorzieningen en kunstobjecten alsmede JOP's. Er mogen binnen deze bestemming in principe slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Regelmatig komen er verzoeken van bewoners om snippergroen aan te kopen van de gemeente. Deze gronden hebben meestal de bestemming Verblijfsgebied. Om deze gronden dan ook te kunnen gebruiken als erf dan wel tuin is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegd ex artikel 11 WRO opgenomen. Op grond van deze bevoegdheid is het mogelijk de bestemming Verblijfsgebied te wijzigen in de bestemming Erven of Tuinen. Een besluit tot wijziging is mogelijk, wanneer in het kader van het verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist. Regeling JOP's De JOP wordt als gebruik toegestaan in het openbaar gebied in de bestemmingen Verblijfsgebied en Groenvoorzieningen. Vrijstelling kan worden verleend voor de oprichting van een klein gebouwtje ten behoeve van dit gebruik. De volgende eisen worden gesteld aan een dergelijke vrijstelling:
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Juridische planbeschrijving
-
42
de plaats moet makkelijk bereikbaar zijn voor jongeren uit de directe omgeving; in de directe nabijheid moet sprake zijn van activiteit; de ontmoetingsplaats moet uit het oogpunt van sociale veiligheid een open karakter hebben; de plaats moet bij voorkeur meerdere in- en uitgangen hebben; de omvang dient zodanig te zijn dat er voldoende ruimte is voor meerdere groepen jongeren; de plaats moet minimaal 50.00 m van woonbebouwing worden gerealiseerd.
Uitbreiding speelterrein Binnen de bestemming Groenvoorziening is een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO opgenomen om een uitbreiding van het speelterrein tot 5.000 m² mogelijk te maken met een grondoppervlak van gebouwen tot ten hoogste 160 m² en een bouwhoogte van maximaal 4.00 m. Overige functies De overige functies zijn overeenkomstig hun huidige dan wel gewenste gebruik bestemd. De bouwvoorschriften stemmen overeen met de bestaande maten en laten waar gewenst een geringe mate van uitbreiding toe.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
5. Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
43
5.1. Economische uitvoerbaarheid Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de uitvoering van werken door de gemeente. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond.
5.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid Heeft u nog wensen? Teneinde bij de besluitvorming en het opstellen van het bestemmingsplan al in een vroeg stadium de bewoners van de buurt te betrekken, heeft de gemeente een advertentie geplaatst in "'t Groene Weekblad" van zaterdag 25 juni 2000 met als titel: Heeft u nog wensen? Middels deze advertentie zijn bewoners uitgenodigd hun wensen met betrekking tot De Hoven en De Werven kenbaar de maken. Ook zijn diverse belangen- en bewonersverenigingen, woningstichtingen en dergelijke door middel van een brief op de hoogte gesteld van de herziening van het bestemmingsplan. Dit heeft geresulteerd in vijf reacties. In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan is aandacht geschonken aan deze vorm van voorinspraak. In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening is op 12 juni 2001 een informatieavond gehouden. Het voorontwerpbestemmingsplan d.d 18 mei 2001 is van 5 juni 2001 tot en met 3 juli 2001 ter inzage gelegd. Binnen deze periode zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun reacties kenbaar te maken. De terinzagelegging heeft geresulteerd in een aantal inspraakreacties. In bijlage 5 zijn de reacties samengevat en van commentaar voorzien.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
44
101.9468.00
45
6. Overleg ex artikel 10 Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 10 Bro aan de volgende personen en instanties toegezonden: 1. Inspectie Ruimtelijke Ordening Noord-West; 2. Inspectie Volkshuisvesting Noord-Holland en Flevoland; 3. Hoofd Afdeling ROV van de provincie Flevoland; 4. Inspectie Milieuhygiëne Regio Noord-West; 5. Waterschap Zuiderzeeland; 6. Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied; 7. Nederlandse Spoorwegen RIB, afdeling GJZ, Bureau Planologie; 8. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Flevoland; 9. Ministerie van Economische Zaken, Regio Noord-West; 10. Vrouwenadviescommissie voor de woningbouw; 11. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek; 12. N.V. NUON; 13. N.V. Nederlandse Gasunie; 14. Tennet B.V.; 15. Flevolandse Drinkwater Maatschappij; 16. KPN Telecom, Vastgoed & Facilities; 17. Brandweer Almere; 18. Politie district Almere, Preventieadviseur Keurmerk veilig wonen; 19. Vereniging Bedrijfskring Almere; 20. Milieuraad Almere. Van de onder 1, 3, 5, 7, 8, 9, 13, 14 en 17 genoemde instanties is schriftelijk een reactie ontvangen. De instanties onder 1, 7, 8, 9, 13, 14, 17 hebben laten weten dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van op- of aanmerkingen. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen. Onderstaand zijn de reacties samengevat en van commentaar voorzien.
1. Hoofd Afdeling ROV van de provincie Flevoland 1. Reactie De provincie geeft aan dat het plan de paragraaf inzake de waterhuishouding mist. Antwoord De paragraaf inzake de waterhuishouding is inmiddels ingevoegd. 2. Reactie De provincie geeft aan dat in artikel 17, lid 6 van de voorschriften regels worden gegeven voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid III (van groenvoorzieningen naar maatschappelijke doeleinden). Het verdient aanbeveling daarin op te nemen dat voor nieuw te bouwen maatschappelijke voorzieningen, die ingevolge het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen als geluidsgevoelige bestemming moeten worden aangemerkt, de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden. Antwoord De wijzigingsbevoegdheid III (van groenvoorzieningen naar maatschappelijke doeleinden) is geschrapt. Opname van de aanbeveling van de provincie is om deze reden niet meer van toepassing.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Overleg ex artikel 10 Bro
46
2. Waterschap Zuiderzeeland 1. Reactie Het waterschap geeft aan dat op de plankaarten slechts het wateroppervlak is bestemd voor Water. De oevers van de watergangen hebben de bestemming Groenvoorzieningen. Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt behoren de oevers tot aan de insteek met het maaiveld tot het waterhuishoudkundig systeem. In een nog op te stellen legger voor stedelijk waterbeheer zullen de watergangen als zodanig worden opgenomen. Daarnaast wordt door gemeente en waterschap een waterplan voor Almere opgesteld waarin aandacht wordt besteed aan waterbeheer waarbij flexibel peilbeheer en oeverinrichting aandachtspunten zijn. Belangrijke veranderingen in het profiel van de watergang passen dan niet meer in het bestemmingsplan. Het waterschap verzoekt de watergangen van insteek tot insteek de bestemming water te geven. Antwoord In het ontwerpbestemmingsplan zijn de oevers van de watergangen tot aan de insteek met het maaiveld niet opgenomen in de bestemming Water. Uit ruimtelijk oogpunt is dit niet wenselijk. Deze aanpak staat niet in de weg van flexibel peilbeheer en oeverinrichting. Nagenoeg op alle plaatsen grenst de bestemming Water aan de bestemming Groenvoorzieningen. Binnen de bestemming Groenvoorzieningen is de functie water toegestaan. Voor belangrijke profielveranderingen is echter in het plangebied nagenoeg geen ruimte. Kleine veranderingen kunnen binnen de bestemmingen Water en Groenvoorzieningen worden gerealiseerd. 2. Reactie Op grond van de Verordening Waterhuishouding Flevoland behoort ook in bestemmingsplannen voor bestaande wijken een paragraaf over de waterhuishouding te worden opgenomen. Het waterschap verzoekt de paragraaf alsnog in het plan op te nemen. Antwoord Aan de toelichting is een waterparagraaf toegevoegd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
1
Bijlage 1. Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten
Inleiding In dit bestemmingsplan wordt de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt voor de milieuzonering in het kader van bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang: geluid; geur; stof; gevaar (met name brand- en explosiegevaar). De hier gebruikte lijst deelt de bedrijven in in zes gewone categorieën (waarbij twee categorieën nog zijn onderverdeeld in subcategorieën) en drie A-categorieën. Categorie 1 heeft betrekking op bedrijven die geen hinder van belang veroorzaken en categorie 6 op zeer zware industrie. De drie A-categorieën (categorieën 4.1A/4.2A, 5A en 6A) bevatten de inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder. Gebruikte bronnen Als belangrijkste bron bij het opstellen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebruikgemaakt van de lijst van bedrijfstypen uit de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 1999. In deze lijst worden voor een groot aantal bedrijfstypen en -activiteiten richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk gegeven. Daarbij is ervan uitgegaan dat de bedrijven ter voorkoming van hinder en/of gevaar die technieken toepassen, die thans als de meest gebruikelijke worden beschouwd. De lijst is ten behoeve van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met behulp van andere bronnen en praktijkervaringen verder verfijnd (o.a. differentiatie naar grootte). De Staat van Bedrijfsactiviteiten wijkt dus op een aantal punten af van de lijst van bedrijfstypen van de VNG. In deze Staat van Bedrijfsactiviteiten is voor de indeling van de bedrijven naar activiteiten, net als in de VNG-publicatie, uitgegaan van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) uit 1993. Categorie-indeling en criteria voor de toelaatbaarheid van bedrijven In de VNG-publicatie zijn de 10 richtafstanden van de lijst van bedrijfstypen teruggebracht tot zes categorieën. Met het oog op de praktische toepassing zijn in deze Staat van Bedrijfsactiviteiten de categorieën 3 en 4 nader onderverdeeld in elk twee subcategorieën. De richtafstanden en het aspect verkeersaantrekkende werking zijn vertaald naar de volgende (ruimtelijke) criteria voor de toelaatbaarheid: categorie 1:
bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn in woonwijken.
categorie 2:
bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing, echter alleen in gebieden met gemengde functies.
categorie 3:
bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving in enige mate ruimtelijk gescheiden dienen te zijn van woonwijken en dienen te zijn voorzien van een eigen autoverbinding met de hoofden/of verzamelwegen:.subcategorie 3.1: toelaatbaar aan de rand van woonwijken, echter in het algemeen gescheiden door een weg of een groenstrook;. subcategorie 3.2: gescheiden door een andere niet of weinig gevoelige functie (afstandsindicatie 100 meter).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Bijlage 1. Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten
categorie 4:
2
bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving op behoorlijke afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn: . .
subcategorie 4.1: afstandsindicatie 200 meter; subcategorie 4.2: afstandsindicatie 300 meter.
categorieën 5 en 6: bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op grote afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn. De aan te houden afstanden dienen per geval te worden bepaald (richtafstanden van bedrijven uit categorie 5: 500 - 1.000 meter, categorie 6: 1.500 meter). Met name bij bedrijven uit categorie 3.1 is er van uitgegaan dat bij de inrichting van het terrein (wijze van ontsluiting, situering van bebouwing) voldoende rekening wordt gehouden met mogelijke hinder in de directe omgeving. Dit kan in voorkomende gevallen worden afgedwongen door middel van de in de voorschriften opgenomen bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan onder meer de situering van de bebouwing. De bedrijven uit categorieën 4.1A/4.2A, 5A en 6A komen voor wat betreft de mate van hinder en gewenste afstand overeen met de categorieën 4.1/4.2, 5 en 6 maar zijn alleen toelaatbaar als op het betreffende terrein een geluidszone ex artikel 41 en verder respectievelijk 53 en verder van de Wet geluidhinder wordt vastgesteld. Bij de bovenbeschreven criteria voor de toelaatbaarheid is (behalve voor categorie 2) uitgegaan van zonering ten opzichte van een rustige woonwijk. Voor andere omgevingstypen zoals incidentele woonbebouwing, woonbebouwing in een stedelijke omgeving, andere gevoelige functies of stiltebehoevende gebieden met natuurwaarden kunnen, indien de situatie daartoe aanleiding geeft, de richtafstanden worden aangepast. Dit zal per geval beoordeeld moeten worden. Opzet van de Staat In de Staat zijn twee verschillende soorten categorie-indelingen toegepast (zie ook de inhoudsopgave): indeling op grond van bedrijfsactiviteiten (hoofdstuk I); indeling op grond van het opgestelde elektromotorisch vermogen (hoofdstuk II). In beginsel zijn beide indelingen van toepassing. De indeling van hoofdstuk I is de belangrijkste. Hiervoor is gebruikgemaakt van de SBI. Deze indeling wordt hier gebruikt om bedrijfsactiviteiten in te kunnen delen. Het kan dus voorkomen dat de activiteiten binnen een bedrijf in twee of meer verschillende groepen volgens de SBI-indeling vallen. In die gevallen geldt dan de hoogste categorie van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten. Indien de bedrijfsonderdelen duidelijk ruimtelijk van elkaar kunnen worden gescheiden, kunnen de bedrijfsonderdelen echter ook apart worden ingedeeld. Bij sommige activiteiten wordt ook onderscheid gemaakt naar de omvang van de activiteiten. Dit betreft in de eerste plaats de afbakening van de A-categorieën. Daarnaast worden veel voorkomende kleinere bedrijven op grond van hun oppervlak of capaciteit apart ingedeeld om te voorkomen dat dergelijke relatief weinig hinderlijke bedrijven zich alleen op grootschalige bedrijventerreinen kunnen vestigen. Dit oppervlak betreft de bij het bedrijf c.q. voor de betreffende bedrijfsactiviteit in gebruik zijnde gronden, ongeacht of de gronden bebouwd zijn of niet. De indeling op grond van het opgestelde elektromotorisch vermogen (hoofdstuk II) is altijd aan de indeling volgens hoofdstuk I gekoppeld en is slechts in een beperkt aantal gevallen bepalend voor de uiteindelijke indeling van bedrijven. Het gaat hierbij om inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en om bedrijfsactiviteiten die in de indeling volgens hoofdstuk I de aanduiding * hebben gekregen. De laatstgenoemde aanduiding is gebruikt bij bedrijfstypen waar vaak kleinere, weinig hinderlijke bedrijven voorkomen die op deze wijze rechtstreeks in een lagere categorie kunnen worden ingeschaald. Bij deze activiteiten is het aspect geluid bepalend en daarom geeft het elektromotorisch vermogen een betere maat voor de hinderlijkheid dan bijvoorbeeld het bedrijfsoppervlak.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Bijlage 1. Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten
3
Flexibiliteit De Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. Het is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In het bedrijvenartikel van de planvoorschriften is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een vrijstelling een categorie lager kunnen indelen (dus bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2 of van categorie 4 naar 3); bij de categorieën met een onderverdeling in subcategorieën wordt daarbij bedoeld dat vrijstelling tot de laagste van de subcategorieën mogelijk is (dus van categorie 4 naar maximaal 3.1). Om een vrijstelling te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op de in de staat aangegeven maatgevende milieuaspecten. Voor de bedrijven uit de A-categorieën is alleen maar een vrijstelling mogelijk voor de indeling in een lagere A-categorie. Bij sommige bedrijfsactiviteiten is bij de indeling uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de staat aangegeven met een "C" in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via bovengenoemde vrijstellingsmogelijkheid een categorie lager in te delen. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegelaten bedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een vrijstelling worden verleend.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Bijlage 2. Toelichting op de Staat van Horecaactiviteiten
1
Milieuzonering van horeca-activiteiten De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de voorschriften opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder: geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving; (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk. Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden: indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën; onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid; uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar. De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan. Gehanteerde criteria Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNGpublicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria: de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden1); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen; de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt. Categorieën van horeca-activiteiten Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën): 1. "lichte horeca": Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:
1)
Er wordt hier nadrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken verbonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstijden van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar middels de vergunning op grond van de APV.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Bijlage 2. Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
2.
3.
2
1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen; 1b. overige lichte horeca: restaurants; 1c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives e.d. "middelzware horeca": Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. "zware horeca": Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.
Flexibiliteit De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planvoorschriften is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een vrijstelling één categorie lager kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat vrijstelling tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een vrijstelling te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een vrijstelling worden verleend.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Bijlage 3. Advertentie: Denkt u mee?
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Bijlage 4. Akoestisch onderzoek
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
101.9468.00
Gemeente Almere
Akoestisch onderzoek Asielzoekerswoningen t.b.v. Vervangende nieuwbouw
Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Milieu Rapport Akoestisch onderzoek Asielzoekerswoningen
TM, 16-1-2001
Gemeente Almere
SAMENVATTING Ten behoeve van de vervangende nieuwbouw van de tijdelijke asielzoekerswoningen gelegen in gebied 1M1, in Almere-Haven is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het doel is de akoestische situatie in het plangebied in kaart te brengen, de optredende geluidbelastingen te toetsen en de gevolgen voor het plan te beschrijven. Er zijn 9 bouwblokken met in totaal 18 woningen gepland. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer over de Westerdreef en de nabij gelegen busbaan in de toekomst 2010/15 is onderzocht. Voor de uitgangspunten is uitgegaan van de gegevens verstrekt door de afdeling Verkeer&Vervoer. De geometrie in de omgeving is ter plaatse geïnventariseerd. Bij de berekeningen is uitgegaan van een maximale bebouwingshoogte van 9m (3 bouwlagen). De grenswaarde voor nieuwbouw bedraagt 50 dB(A) etmaalwaarde. De geluidbelasting gedurende nachtperiode ten gevolge van de busbaan is maatgevend. Op de woningen die het meest dichtbij zij gesitueerd langs de busbaan treed een maximale geluidbelasting op van 48,3 dB(A). De verderop gelegen Westerdreef resulteert in een geluidbelasting van maximaal 41,2 dB(A). Voor de geluidbelasting op de eerste verdieping dient uitgegaan te worden van de contouren berekend op 5m boven het maaiveld voor de begane grond van de contouren op 1,5m boven maaiveld. Geconcludeerd wordt dat er geen akoestische bezwaren zijn tegen het vervangen van de asielzoekerswoningen door woningen.
2
Gemeente Almere
INHOUDSOPGAVE
1 2 3 4 5 6 7
Inleiding .................................................................................................... 4 Wettelijk kader............................................................................................ 4 2.1 Wegverkeerslawaai........................................................................................................ 4 2.2 Aftrek artikel 103 van de Wet geluidhinder ....................................................................... 4 Uitgangspunten........................................................................................... 4 3.1 Wegverkeer .................................................................................................................. 4 Rekenmodel................................................................................................ 5 4.1 Wegverkeerslawaai........................................................................................................ 5 Berekeningen.............................................................................................. 5 5.1 Inleiding ...................................................................................................................... 5 Resultaten .................................................................................................. 6 6.1 Wegverkeerslawaai........................................................................................................ 6 6.2 Toetsing wegverkeerslawaai ........................................................................................... 6 Conclusie ................................................................................................... 6
3
Gemeente Almere
1
Inleiding
Ten behoeve van de vervangende nieuwbouw van de tijdelijke asielzoekerswoningen gelegen in gebied 1M1, in Almere-Haven is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het doel is de akoestische situatie in het plangebied in kaart te brengen, de optredende geluidbelastingen te toetsen en de gevolgen voor het plan te beschrijven. Er zijn 9 bouwblokken met in totaal 18 woningen gepland.
2
Wettelijk kader
2.1
Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder zijn grenswaarden opgenomen voor de geluidsbelasting van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. De gevelbelasting van nieuw te projecteren woningen binnen een geluidzone dient aan de voorkeursgrenswaarde getoetst te worden. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 50dB(A) etmaalwaarde. De geluidsbelasting in de nachtperiode is in de onderhavige situatie voor de busbaan maatgevend voor de etmaalwaarde.
2.2
Aftrek artikel 103 van de Wet geluidhinder
Bij de bepaling van de geluidsbelasting van een weg mogen conform artikel 103 van de Wet Geluidhinder de berekende niveaus voor wegen met een maximum snelheid tot 70 km/h met 5 dB(A) verlaagd worden alvorens toetsing aan de normen plaatsvindt (Westerdreef en Busbaan). Bij de toetsing aan de eisen voor het binnenniveau mag geen gebruik worden gemaakt van de aftrek conform artikel 103 van de Wgh. Tevens dient er bij het vaststellen van de benodigde gevelwering rekening te worden gehouden met de kruispuntcorrectie.
3
Uitgangspunten
3.1
Wegverkeer
De gehanteerde wegverkeersintensiteiten zijn ontleend aan een verkeersonderzoek dat in 1990 is verricht door Adviesbureau Goudappel Coffeng b.v. De verkeersgegevens zijn prognoses voor het jaar 2010 wanneer naar verwachting Almere 180.000 inwoners zal hebben. Voor de Westerdreef en de busbaan is de dagperiode (07.00-19.00) van belang. De percentages voor de uurintensiteiten en de verdeling over de voertuig-categorieën zijn afkomstig uit het geluidplan (1983) van de afdeling Verkeer. Tabel 3. Wegverkeersintensiteiten, maatgevende periode. Weg
Etmaal
Uurintensiteit
intensiteit
Verdeling lichte mvt
middel-zware mvt
zware mvt
Westerdreef (Dagperiode)
6.500
455,0 (7%)
432,3 (95%)
19,3 (4,2%)
3,4 (0,8%)
Busbaan (Nachtperiode)
439,6
4,7 (1,1%)
n.v.t.
4,7 (100%)
n.v.t.
De dagperiode is bij de Westerdreef maatgevend. De nachtperiode is bij de busbaan maatgevend.
4
Gemeente Almere
4 4.1
Rekenmodel Wegverkeerslawaai
De Westerdreef is voorzien van asfalt met een fijne oppervlakte structuur. De weg ligt grotendeels op gelijke hoogte met het maaiveld in de omgeving (zie ook bijlage 1). De Westerdreef kruist de busbaan ten zuidwesten van het plan gelijkvloers. Er liggen enkele lage geluidswallen langs de Westerdreef. De geometrie zijn bij de berekeningen conform het reken- en meetvoorschrift meegenomen.
5 5.1
Berekeningen Inleiding
De geluidbelasting ten gevolge van de Westerdreef en de busbaan zijn berekend conform Standaardrekenmethode II van het Meet- en Rekenvoorschrift Verkeerslawaai. Voor de emissie van de Westerdreef en de busbaan is één rijlijn gemodelleerd. De wegdekken zijn als verhardingsvlakken ingevoerd. De berekening van de gemiddelde maaiveldhoogtes gebeurt met behulp van de ingevoerde maaiveldlijnen. De aanwezige bebouwing zijn als reflecterende en afschermende objecten ingevoerd. Akoestische harde bodemgebieden zoals wegverharding, waterpartijen en grote parkeer-/ speelterreinen zijn beschouwd in het overdrachtsgebied. In bijlage 2 is een plot van het gebruikte berekeningsmodel opgenomen. Bij de berekeningen zijn 2 reflecties meegenomen. Dit wijkt af van de richtlijn van het VOAB. De aanwezigheid van afschermende wallen nabij het plan vormen de noodzaak met meer dan één reflectie (VOAB) te rekenen.
5
Gemeente Almere
6 6.1
Resultaten Wegverkeerslawaai
In de bijlage zijn de geluidscontouren ten gevolge van de Westerdreef en de busbaan weergegeven. Tabel 3a. Resultaten prognose 2010, woningen (resulterende etmaalwaarden na aftrek van 5 dB(A) volgens artikel 103 Wgh).. Waarneempunt
Wnp 1 (woningen blok A, westgevel) Wnp 2 (woningen blok A, zuidgevel) Wnp 3 (woningen blok D, zuidgevel)
Waarneemhoogte [m] 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5
Busbaan Nachtperiode [dB(A)] 37.0 38.7 39.0 41.2 42.6 42.9 41.9 43.1 43.4
Westerdreef Dagperiode [dB(A)] 40.5 42.0 43.7 42.0 43.5 44.9 35.9 37.1 38.4
Etmaalwaarde [dB(A)] 42.0 43.7 44.0 46.2 47.6 47.9 46.9 48.1 48.4
Voor de indicatieve geluidbelasting op de eerste verdieping dient uitgegaan te worden van de contouren berekend op 5m boven het maaiveld voor de begane grond van de contouren op 1,5m boven maaiveld. (zie figuren in de bijlage).
6.2
Toetsing wegverkeerslawaai
Het plangebied en de directe omgeving van het plangebied is als 30 km per uur gebied opgenomen in het Uitvoeringsplan 30 km per uur gebieden (1999). Wegen in 30 km per gebieden zijn van geluidzonering vrijgesteld. De Westerdreef en de busbaan hebben wel wettelijke zones. Op de woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) vanwege wegverkeerslawaai nergens overschreden. Voor wegverkeergeluid is derhalve geen procedure voor een hogere grenswaarde noodzakelijk.
7
Conclusie
Voor de planologische beoordeling van de geluidaspecten is uitgegaan van de toekomstige situatie. Uit de berekening blijkt dat de geluidsbelasting van de Westerdreef op de woningen 40 dB(A) bedraagt. De geluidsbelasting van de busbaan bedraagt maximaal 48 dB(A). Op de woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) vanwege wegverkeerslawaai nergens overschreden. Voor de woningen is derhalve geen procedure voor een hogere grenswaarde noodzakelijk.
6
Gemeente Almere
Bijlagen: Bijlage 1. Bijlage 2. Bijlage 3.
Figuur 1: Overzicht rekenmodel; Figuur 2a: Waarneempunten en contouren op 1,5m hoogte t.g.v. Westerdreef; Figuur 2b: Waarneempunten en contouren op 5m hoogte t.g.v. Westerdreef; Figuur 3a: Waarneempunten en contouren op 1,5m hoogte t.g.v. Busbaan; Figuur 3b: Waarneempunten en contouren op 5m hoogte t.g.v. Busbaan;
7
Gemeente Almere
Akoestisch onderzoek Montessorischool t.b.v. Uitbreidingsplan
Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Milieu Rapport Akoestisch onderzoek Montessorischool
TM, 16-1-2001
Gemeente Almere
SAMENVATTING Ten behoeve van de uitbreidingsplannen van de Eerste Almeerse Montessorieschool gelegen in gebied 1M1, in Almere-Haven is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het doel is de akoestische situatie rond de school in kaart te brengen en de mogelijke uitbreiding mogelijkheden te beschrijven. De huidige school bestaat uit een aantal aaneen geschakelde gebouwen met een hoogte van circa 3m. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer over de Westerdreef en de nabij gelegen busbaan in de toekomst 2010/15 is onderzocht. Voor de uitgangspunten is uitgegaan van de gegevens verstrekt door de afdeling Verkeer&Vervoer. De geometrie in de omgeving is ter plaatse geïnventariseerd. De grenswaarde voor uitbreidingen van scholen bedraagt 50 dB(A) etmaalwaarde. De Eerste Almeerse Montessorieschool betreft een school met alleen dagonderwijs. Daarom beperkt dit onderzoek zich tot het vaststellen van de akoestische situatie in de dagperiode (7-19uur). Geconcludeerd wordt dat er in noordoostelijke richting geen akoestische bezwaren zijn tegen het uitbreidingsplan. Voor een uitbreiding in de vorm van een opbouw dient uitgegaan te worden van de contouren berekend op 5m boven het maaiveld voor de uitbreidingen met één bouwlaag van de contouren op 1,5m boven maaiveld. Mochten er concrete uitbreidingsplannen zijn dan is actualisatie van het onderzoek naar de gevelbelasting vereist.
2
Gemeente Almere
INHOUDSOPGAVE
1 2 3 4 5 6 7
Inleiding .................................................................................................... 4 Wettelijk kader............................................................................................ 4 2.1 Wegverkeerslawaai ................................................................................................... 4 2.2 Aftrek artikel 103 van de Wet geluidhinder ............................................................... 4 Uitgangspunten........................................................................................... 4 3.1 Wegverkeer.............................................................................................................. 4 Rekenmodel................................................................................................ 5 4.1 Wegverkeerslawaai ................................................................................................... 5 Berekeningen.............................................................................................. 5 5.1 Inleiding .................................................................................................................. 5 Resultaten .................................................................................................. 6 6.1 Wegverkeerslawaai ................................................................................................... 6 6.2 Toetsing wegverkeerslawaai...................................................................................... 6 Conclusie ................................................................................................... 6
3
Gemeente Almere
1
Inleiding
Ten behoeve van de uitbreidingsplannen van de Eerste Almeerse Montessorieschool gelegen in gebied 1M1, in Almere-Haven is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het doel is de akoestische situatie rond de school in kaart te brengen en de mogelijke uitbreiding mogelijkheden te beschrijven. De huidige school bestaat uit een aantal aaneen geschakelde gebouwen met een hoogte van circa 3m.
2
Wettelijk kader
2.1
Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder zijn grenswaarden opgenomen voor de geluidsbelasting van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. De gevelbelasting van nieuw te projecteren scholen binnen een geluidzone dient aan de voorkeursgrenswaarde getoetst te worden. De grenswaarden bestaan uit een ondergrens en een bovengrens. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 50dB(A). De geluidsbelasting in de dagperiode is voor dagonderwijs maatgevend.
2.2
Aftrek artikel 103 van de Wet geluidhinder
Bij de bepaling van de geluidsbelasting van een weg mogen conform artikel 103 van de Wet Geluidhinder de berekende niveaus voor wegen met een maximum snelheid tot 70 km/h met 5 dB(A) verlaagd worden alvorens toetsing aan de normen plaatsvindt (Westerdreef en Busbaan). Bij de toetsing aan de eisen voor het binnenniveau mag geen gebruik worden gemaakt van de aftrek conform artikel 103 van de Wgh. Tevens dient er bij het vaststellen van de benodigde gevelwering rekening te worden gehouden met de kruispuntcorrectie.
3
Uitgangspunten
3.1
Wegverkeer
De gehanteerde wegverkeersintensiteiten zijn ontleend aan een verkeersonderzoek dat in 1990 is verricht door Adviesbureau Goudappel Coffeng b.v. De verkeersgegevens zijn prognoses voor het jaar 2010 wanneer naar verwachting Almere 180.000 inwoners zal hebben. Voor de Westerdreef en de busbaan is de dagperiode (07.00-19.00) van belang. De percentages voor de uurintensiteiten en de verdeling over de voertuig-categorieën zijn afkomstig uit het geluidplan (1983) van de afdeling Verkeer. Tabel 3. Wegverkeersintensiteiten, nachtperiode maatgevend. Weg
Etmaal
Uurintensite it
intensiteit
Verdeling lichte mvt
middelzware mvt
zware mvt
Westerdreef (Dagperiode)
6.500
455,0 (7%)
432,3 (95%)
19,3 (4,2%)
3,4 (0,8%)
Busbaan (Dagperiode)
439,6
29,4 (6,7%)
n.v.t.
29,4 (100%)
n.v.t.
4
Gemeente Almere
4 4.1
Rekenmodel Wegverkeerslawaai
De Westerdreef is voorzien van asfalt met een fijne oppervlakte structuur. De weg ligt grotendeels op gelijke hoogte met het maaiveld rond de school (zie ook bijlage 1). De Westerdreef kruist de busbaan ten zuidwesten van de school gelijkvloers. Er liggen enkele lage geluidswallen langs de dreef. De geometrie zijn bij de berekeningen conform het reken- en meetvoorschrift meegenomen.
5 5.1
Berekeningen Inleiding
De geluidbelasting ten gevolge van de Westerdreef zijn berekend conform Standaardrekenmethode II van het Meet- en Rekenvoorschrift Verkeerslawaai. Voor de emissie van de Westerdreef en de busbaan is één rijlijn gemodelleerd. De wegdekken zijn als verhardingsvlakken ingevoerd. De berekening van de gemiddelde maaiveldhoogtes gebeurt met behulp van de ingevoerde maaiveldlijnen. De aanwezige bebouwing zijn als reflecterende en afschermende objecten ingevoerd. Akoestische harde bodemgebieden zoals wegverharding, waterpartijen en grote parkeer-/ speelterreinen zijn beschouwd in het overdrachtsgebied. In bijlage 2 is een plot van het gebruikte berekeningsmodel opgenomen. Voor een uitbreiding in de vorm van een opbouw dient uitgegaan te worden van de contouren berekend op 5m boven het maaiveld voor de uitbreidingen met één bouwlaag van de contouren op 1,5m boven maaiveld. Mochten er concrete uitbreidingsplannen zijn dan is actualisatie van het onderzoek naar de gevelbelasting vereist. Bij de berekeningen zijn 2 reflecties meegenomen. Dit wijkt af van de richtlijn van het VOAB. De aanwezigheid van afschermende wallen nabij het plan vormen de noodzaak met meer dan één reflectie (VOAB) te rekenen.
5
Gemeente Almere
6 6.1
Resultaten Wegverkeerslawaai
In de bijlage zijn de geluidscontouren in de dagperiode ten gevolge van de Westerdreef en de busbaan nabij de school weergegeven.
6.2
Toetsing wegverkeerslawaai
De wegen binnen de wijken zijn als 30 km per uur gebied opgenomen in het Uitvoeringsplan 30 km per uur gebieden (1999). Wegen in 30 km per gebieden zijn van geluidzonering vrijgesteld. De Westerdreef en de busbaan hebben wel een wettelijke zones. Op de uitbreidingen van de school wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) vanwege wegverkeerslawaai nergens overschreden indien er buiten de aangegeven 50 dB(A)-contour wordt gebouwd.
7
Conclusie
Voor de planologische beoordeling van de geluidaspecten is uitgegaan van de toekomstige situatie. Op de uitbreidingen van de school wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) vanwege wegverkeerslawaai nergens overschreden indien buiten de 50 dB(A)-contour wordt gebouwd. Voor een uitbreiding in de vorm van een opbouw dient uitgegaan te worden van de contouren berekend op 5m boven het maaiveld voor de uitbreidingen met één bouwlaag van de contouren op 1,5m boven maaiveld. Mochten er concrete uitbreidingsplannen zijn dan is actualisatie van het onderzoek naar de gevelbelasting vereist.
6
Gemeente Almere
Bijlagen: Bijlage 1. Bijlage 2.
Figuur 1: Overzicht rekenmodel; Figuur 2a: Waarneempunten en contouren op 1,5m hoogte t.g.v. Westerdreef; Figuur 2b: Waarneempunten en contouren op 5m hoogte t.g.v. Westerdreef; Bijlage 3. Figuur 3a: Waarneempunten en contouren op 1,5m hoogte t.g.v. Busbaan; Figuur 3b: Waarneempunten en contouren op 5m hoogte t.g.v. Busbaan;
7