Vr 4 oktober 2013 T u r n h o u t, B e g i j n h o f k e r k
20:15
LA GALANÍA & RAQ UEL ANDUEZ A sopraan J o s é M anuel N a varr o , Pa b l o P r i e t o viool M ar ta V i la c e l l o Vega M o n t er o c o n t r a b a s J e s ú s F ern á ndez Baena t h e o r b e C é s ar H ualde b a r o k g i t a a r M anuel V i la s h a r p
musica divina
ALMA MIA………Liefdescantates en aria’s door de ogen van priester Antonio Cesti Alma mia uit L’Argia Sinfonia uit La Dori (Scène V) Mie pene uit Orontea Vieni Alidoro uit Orontea Sinfonia avanti il Prologo uit La Dori Che mi consigli uit Il Tito Sinfonia avanti il Prologo uit Il Tito Cantata Non si parli più d’amore Berenice uit Il Tito Sinfonia uit La Dori (Scène XI) Intorno all’Idol mio uit Orontea Sù lieti scherzate uit L’Argia Sinfonia avanti il Prologo uit L’Argia Cantata Ò quanto concorso Amor se la palma uit La Dori Sinfonia uit L’Argia (Act I, scène IV) Disserratevi abissi uit L’Argia Dormi ben mio uit Orontea
Organisatie i.s.m. de Warande en Stad Turnhout
Il Padre C e s t i , m i rac o l o della mu s i ca
…
“Mirakel van de muziek”… zo verwees theaterauteur Francesco Sbarra in 1651 naar Antonio Cesti (1623-1669), een van de belangrijkste Italiaanse componisten van de zeventiende eeuw. Cesti’s doopnaam was eigenlijk ‘Pietro’ — de voornaam waarmee hij de muziekgeschiedenis is ingegaan, nam hij aan toen hij als vijftienjarige intrad in de orde der Franciscanen. In de jaren 1640 was Cesti werkzaam als musicus aan diverse religieuze instellingen: zo werd hij in 1644 aangesteld als organist aan de Santa Croce van Firenze en was hij in 1643 en vanaf 1645 organist en uiteindelijk ook kapelmeester aan de kathedraal van Volterra. Cesti moet gezegend zijn geweest met een aangename tenorstem; die bracht hem in 1647 tot op het podium van het gloednieuwe theater van Siena, waar hij onder auspiciën van de machtige familie de Medici zijn operadebuut maakte. Het avontuur moet hem zijn bevallen, want drie jaar later trad Cesti als ‘tenore provisionato’ van de kathedraal van Pisa voor een laatste maal aan in een religieuze context. Voortaan zou hij zich exclusief toeleggen op het zingen en componeren van opera’s en cantaten — een behoorlijke verandering van levensstijl, die zijn Franciscanerbroeders met lede ogen gadegesloegen. Cesti knipte daarop alle banden door: hij liet niet enkel het monastieke leven achter zich, maar zou ook de kuisheidsgelofte hebben verbroken met ene Signora Anna Maria — mogelijk de zangeres Anna Maria Sardinelli. Een eerste opera van zijn hand verscheen in 1651: Alessandro vincitor di se stesso, gecomponeerd voor het Teatro di SS. Giovanni e Paolo in Venetië. Het jaar daarop werd Cesti geëngageerd door het hof van Innsbruck als directeur van de ‘Kammermusiker’: een groep Italiaanse zangers, overwegend bevolkt door castraten. Hun taak bestond erin om L A GA L AN í A & RA Q UE L ANDUE Z A
89
cantaten en aria’s te vertolken en opera’s uit te voeren ter vermaak van het hof. Het was in deze context dat Cesti onder meer L’Argia (1655), Orontea (1656) en La Dori (1657) schreef. Vooral de twee laatstgenoemde composities moeten succesvol zijn geweest: ze behoren tot de vaakst uitgevoerde opera’s van het Italië van de late zeventiende eeuw! Uit L’Argia stamt Disserratevi abbisi — met zijn over vier akkoorden dalend basso continuomotief, een schitterende illustratie van het typisch Italiaanse genre van het lamento. In de scène waarbinnen deze treurzang moet worden gesitueerd, beklaagt het personage Selino zich omtrent het onrecht dat hem wordt aangedaan — hij is immers door koning Atamante ter dood veroordeeld. Het verhaal vervolgt met de karakteristieke ‘anagnorisis’ — het moment van herkenning — waarin wordt ontdekt dat Selino niemand minder is dan Lucimoro, de lang verloren zoon van Atamante! De opera eindigt op een positieve noot met de hereniging van vader en zoon. Uit een latere opvoering van L’Argia (Teatro di San Salvatore in Venetië, 1669 — enkele maanden voor de dood van Cesti), stamt Alma mia: een prachtige maar intrieste aria voor Solimano, die getroffen is door de beslistheid van zijn protégé Laurindo — een vermomde Argia — om een zwaardduel aan te gaan. Daarmee contrasteert de lichtvoetige aria Vieni Alidoro die op een passacagliabas werd gecomponeerd. Het werk stamt uit de opera Orontea en laat Silandra aan het woord, die haar nieuwe geliefde Alidoro — in werkelijkheid de Fenicische prins Floridano — toezingt, nadat ze haar vorige gezel, Corindo, heeft verlaten. Uit dezelfde opera stammen Intorno all’idol mio en Dormi ben mio: ze markeren enkele van de meest dramatische momenten in de vertelling en voeren Orontea op terwijl ze het stervende lichaam van haar geliefde Alidoro wiegt. Orontea werd nogmaals opgevoerd in Venetië in 1666, met een nieuwe aria — Mie pene — voor Giacinta. Hierin twijfelt ze of ze aan Alidoro zou onthullen dat ze hem ooit heeft proberen te doden… Samen met Orontea, behoort La Dori tot Cesti’s meest beroemde werken — getuige het statement van uitgever Francesco Nicolini, die het werk als “acclamata, & ricchiesta universalmente da ogn’uno” bestempelde. In de strofische aria Amor se la palma betreurt Dori haar lot: het is voor haar onmogelijk om aan de zijde van haar geliefde, de Perzische 90
L A GA L AN í A & RA Q UE L ANDUE Z A
prins Oronte, te vertoeven omdat ze haar identiteit moet verbergen door zich te vermommen als Ali, een eenvoudige slaaf. Een verkleedpartij die intrinsiek deel uitmaakt van het weefsel van Cesti’s plot: alweer! Argia is Laurindo, Giacinta is Ismero, Dori is Ali… Met dit typische narratieve fenomeen schakelen deze verhalen zich in, in de traditie van de zeventiende-eeuwse Spaanse ‘capa y espada’- of mantel-en-degen-komedies, en van literaire œuvres als die van Lope de Vega, Tirso de Molina en Calderon de la Barca. In 1658 begon een volgende fase in Cesti’s carrière: hij verliet Innsbruck en reisde naar Rome om er ontheven te worden van zijn monastieke geloften. Een allerminst evidente onderneming, die toch slaagde toen Cesti in ruil voor deze gunst zijn zangkunsten ten dienste beloofde te stellen van de kapel van paus Alexander VII. In deze fase schreef hij de meeste van zijn cantaten. Daaronder: Non si parli più d’amore en Ò quanto concorso — twee werken waarvan de thema’s perfect passen binnen de toenmalige ethische tendens in Rome: in het eerste wordt de liefde ervan beschuldigd pijn en rouw te veroorzaken en geliefden van hun vrijheid te beroven, het tweede handelt over de grilligheid en onontkoombaarheid van het lot. Hoewel hij op dreiging van excommunicatie werd verzocht om het pauselijke koor niet te verlaten, waagde Cesti het toch om in 1661 terug te keren naar Innsbruck, waar hij als componist verder aan de weg wilde timmeren. Maar de voortijdige dood van aartshertog Sigmund Franz, de laatste telg van de Tiroler tak van de Habsburgers, noopte de hovelingen — en dus ook de musici — ertoe te verhuizen naar het hof van keizer Leopold I in Wenen: een van de meest schitterende cultuur- en muziekcentra van Europa! Cesti liet de Venetiaanse operastijl voor wat hij was, en componeerde voortaan grootschalige, mythologisch geïnspireerde spektakels met uiterst complexe ensceneringen. Het bekendste werk uit deze periode is de opera Il pomo d’oro, waarvan de eerste uitvoering gepland was voor het huwelijksfeest van de keizer en de Spaanse infanta Margarita Teresa in 1666. De première zou echter pas plaatsvinden in 1668, ditmaal om de verjaardag van de infanta — inmiddels keizer-gemalin — te vieren. De grote evenementen aan het Weense hof eisten uiteindelijk hun tol van Cesti; in 1667 besliste hij dan ook om L A GA L AN í A & RA Q UE L ANDUE Z A
91
terug te keren naar Italië, maar nauwelijks twee jaar later overleed hij, slechts 46 jaar oud. De opera Il Tito (1666) stamt uit de laatste fase van Cesti’s leven en werk. Uit het werk (voor het eerst te zien in het Teatro di SS. Giovanni e Paolo van Venetië) stamt een van de mooiste aria’s die Cesti ooit schreef: Che mi consigli Amor, waarin de toekomstige keizer Titus zich vertwijfeld afvraagt of hij zich zou overgeven aan zijn liefde voor de koningin van Judea. Uit dezelfde opera komt een ontroerende aria van het personage Polemone, Berenice, die drie contrasterende secties omvat: een lamento, een recitatief en een ‘aria di furore’. Polemone, koning van Lycia, weegt hierin zijn liefde voor Berenice af tegen de jaloezie die hij voelt wanneer hij zich voorstelt dat ze in Titus’ armen ligt... Deze aria was zo succesrijk, dat hij zelfs in Amsterdam werd gepubliceerd (Scelte delle più belle ariette e canzocine italiane, 1691)! Alle aria’s op dit programma schetsen een emotionele explosie van de geportretteerde personages. Het tentoonspreiden van een brede waaier aan affecten was dan ook het hoofddoel van de zeventiendeeeuwse librettisten, die de steeds complexere plots slechts als vehikel voor een psychologisch-expressieve lading gebruikten. Voor de zangers, die in deze periode een steeds hogere status genoten, boden zulke aria’s dan ook de ideale gelegenheid om hun individuele talenten te etaleren. Vandaag onthullen ze, samengebracht in een rijk mozaïek, het opmerkelijke leven van een opmerkelijke man: Franciscaner monnik en kerkorganist, maar ook stertenor en operacomponist en misschien zelfs samenzweerder en moordslachtoffer… Gelukkig is Cesti niet zozeer om die sterke verhalen, dan wel om zijn muziek de geschiedenis ingegaan. Een eresaluut, in de woorden van uitgever Steffano Curti (1666), is dan ook niet meer dan gepast: “goderai della Musica celeste del Signor Cavalier Antonio Cesti, & per ogni rispetto ne riceverai i diletti maggiori”. Raúl Angulo, Antoni Pons Vertaling & redactie: Sofie Taes
92
L A GA L AN í A & RA Q UE L ANDUE Z A
T U R N H O U T, H E I L I G K R U IS K E R K Hoewel pas in 1340 voor het eerst melding wordt gemaakt van het Turnhoutse begijnhof, dateerde de eerste begijnhofkerk vermoedelijk uit de dertiende eeuw. Deze kerk werd rond 1620 vergroot om amper vijftig jaar later te worden afgebroken na de voltooiing van de nieuwe kerk in 1667. Hieronder volgt een kleine greep uit de rijke kunstschatten die de kerk herbergt. Vooreerst is er het neoclassicistische witstenen hoofdaltaar (1880) van de hand van de Turnhoutse beeldhouwer Van Opstal-Pauwels. In elke zijbeuk staat een gemarmerd houten portiekaltaar uit de zeventiende eeuw met salomonszuilen en een rijke bekroning. Het zuidelijke zijaltaar is gewijd aan Sint-Anna. Het altaarstuk toont Anna die Maria leert lezen terwijl Barbara en Catharina toekijken. Het noordelijke zijaltaar werd gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw met op het altaarstuk een Tenhemelopneming van Maria. In elke zijbeuk staat een rijk gesculpteerde biechtstoel, aan de kerk geschonken door Maria Munnincx in 1667. De biechtstoel in de noordelijke zijbeuk is versierd met beelden van Petrus, een personificatie van het geloof, een figuur met een Veronicadoek en koning David. De andere biechtstoel toont Maria Magdalena, twee personificaties van het gebed en Barbara. Verder zijn verspreid in de kerk vier beelden uit de achttiende eeuw van de Antwerpse beeldhouwer W. Pompe te vinden (HH. Agnes, Helena, Donatus en Johannes Nepomucenus).
L A GA L AN í A & RA Q UE L ANDUE Z A
93
L a G alanía La Galanía is een Spaans ensemble rond de flamboyante sopraan Raquel Andueza. Het jonge collectief realiseerde in 2011 een opgemerkte debuutcd, Yo soy la Locura, met Castilliaans repertoire uit de zeventiende eeuw. Niet alleen zorgde de opname voor een herontdekking van composities die in sommige gevallen eeuwenlang onder het stof hadden gelegen, ook bood ze de gelegenheid om de invloed van de Castilliaanse muziek op gelijktijdige artistieke ontwikkelingen in Frankrijk, Italië en Engeland, te meten. La Galanía was reeds te horen op belangrijke (oude muziek-) festivals binnen en buiten het Iberische Schiereiland, en is de komende maanden te gast op diverse podia in Vlaanderen. R aquel A ndueza De Spaanse sopraan Raquel Andueza studeerde muziek in haar thuisstad Pamplona en aan de Guildhall School of Music and Drama in Londen. Haar krachtige, transparante, maar bovenal warme stem, waarmee ze een breed spectrum van kleuren en timbres kan bestrijken, trok al snel de aandacht van internationale programmatoren en ensembles. Zo werkte ze inmiddels samen met L’Arpeggiata, Gli Incogniti, B’Rock, Al Ayre Español, Orquesta Barroca de Sevilla, El Concierto Español en Private Musicke, en met dirigenten als William Christie, Fabio Biondi, Jacques Ogg, Monica Huggett, Eduardo López-Banzo, Richard Egarr en Sir Colin Davis. Sinds 2003 maakt ze deel uit van het vocale kwartet La Colombina en met echtgenoot-theorbespeler Jesús Fernández Baena vormt ze La Galanía. Andueza treedt geregeld aan op de belangrijkste oude muziekfestivals en concertpodia ter wereld, van Wenen over Hong Kong tot New York. Naast zangcursussen aan het Teatro Real in Madrid en aan de conservatoria van Burgos en Alcalá de Henares, geeft ze wereldwijd masterclasses aan jong muzikaal talent.
94
L A GA L AN í A & RA Q UE L ANDUE Z A