Anekdotes uit Zaandam-Zuid en Rosmolenwijk opgetekend door Chris Kabel - uit de rubriek Zaanse Wijken
Crisis
Bron: Zaanse Wijken Zaandam-Zuid, 11 maart 2009
Ik denk dat iedereen in zijn leven, in ieder geval, met drie dingen te maken krijgt: economische crisis, zeer strenge winter en als je pech hebt: oorlog. Als je maar lang genoeg leeft ben je aan de beurt. Je weet alleen nooit wanneer zoiets komt, hoe lang het duurt en of het jou treft. Als ik die bewering op mijn leven toepas dan klopt die redenering als een bus. Ik heb vier strenge winters meegemaakt (een strenge winter is een winter die minstens drie maanden aanhoudt). Ik noem ze maar even: 1928/29, 1941, 1943 en 1962/63. Oorlog maakte ik ook mee. Dat was de tweede wereldoorlog en onze oorlog in Indië. Van de economische crisis heb ik ook mijn deel gehad. Dat was de crisis van 1930 en latere jaren, de Koreacrisis in 1954, de oliecrisis in 1973 en die van 1980 en latere jaren. Zoals U weet worden wij nu langzamerhand wakker in een volgende crisis. Deze crisis pakt vrij snel uit en wordt wel vergeleken met die van 1930 en latere jaren. Deze laatste was ook wel de ergste en pakte voor mijn ouders en mij slecht uit. In 1930 verhuisden wij daardoor van een mooie woning in de Russische buurt naar een goedkopere woning op de Eendrachtstraat (f.3,50 per week). In 1932 was dat alweer te duur en verhuisden wij naar een huis in de Prinsenstraatbuurt met een huur van f. 3.10. Mijn vader verdiende toen f. 22,- per week en veertig cent was een hoop geld. Het was maar goed dat ze dat gedaan hebben want in 1933 kreeg iedereen te maken met een verplichte loonsverlaging van 10% waardoor zijn weekloon onder de twintig gulden kwam. De crisis werd steeds erger. In 1936 werd mijn vader uiteindelijk werkloos. Ik weet nog, dat hij op een zaterdag verslagen thuis kwam en het mijn moeder vertelde. Beiden zaten ze te huilen. Zijn ontslag had hij onder meer ook te danken aan het feit, dat hij een vervelende ziekte had waardoor hij niet altijd goed functioneerde. Als je in die tijd ziek, zwak of misselijk was, werd je zonder meer ontslagen. Ziekte was een prachtige reden voor ontslag. Vader moest zich melden bij de Gemeente, afdeling Sociale Zaken. In mijn herinnering was dat een kantoortje aan het begin van de Zuiddijk bij de Oostzijderkerk. Er kwam een ambtenaar bij ons thuis die alles noteerde en vooral ook controleerde wat zoal in huis was. Zelfs mijn spaarbankboekje van de Nutsspaarbank met een tegoed van drie gulden ontkwam niet aan zijn noteerzucht. Daarna moest vader weer naar Sociale zaken om over zijn steun (uitkering) te praten. De beslissing daarover hing van individuele ambtenaren af. Je had geen enkel recht ergens op. Hoogstens besliste de Gemeente in de persoon van een dergelijk ambtenaar of je wat steun kreeg. De namen van die beslisambtenaren kende iedereen. In ons geval
was dat Mijnheer Spuiman. Mijn vader ging helemaal staan als hij die naam uitsprak. Je moest namelijk voorzichtig zijn want zijn beslissing betekende: wel of geen steun of met andere woorden: wel of geen eten. Bei mir bist die scheun. . . Als kind hadden wij die zorgen niet. Wij zongen onbekommerd het liedje: Bei mir bist die scheun, wij leven van de steun, en van het crisiscomité, enzovoort. Gelukkig maar zeg ik achteraf. -------Crisis (vervolg 1) Bron: Zaanse Wijken Zaandam-Zuid, 8 april 2009
In mijn vorige aflevering vertelde ik U over de zware crisis van de jaren dertig van de vorige eeuw. Alhoewel ik denk, dat die niet te vergelijken is met de huidige crisis, haalt dit toch veel herinneringen uit die tijd bij mij naar boven. In de jaren voor de oorlog zat de maatschappij heel simpel in elkaar. Gewone mensen telden niet mee. Je moest werken voor de kost en voor de rest kop dicht. Zo niet dan had je geen werk en dus geen eten. Als je werkloos werd dan had je pech. Was je langdurig ziek dan werd je ontslagen en was je ook werkloos. Je was dan echter wel een werkloze die niet kon werken. Dat was dubbele pech. Dat laatste overkwam mijn vader zoals ik U al vertelde. Dat was in 1936. Als het honderd jaar eerder was geweest dan was ons gezin waarschijnlijk van de honger dood gegaan maar in dat jaar hielden ze je net in leven. Je kon dan steun halen bij het Armbestuur van de Gemeente. Dat was de afdeling ziekte en zeuren van Sociale Zaken. Mijn ouders kregen voor hun gezin met drie kinderen twaalf gulden steun per week. Aan vaste lasten zoals huur, verwarming, gas, verzekeringen etc. waren wij ongeveer zes gulden kwijt. Van de overige zes gulden moesten wij de hele week in leven blijven. Dat was circa vijfentachtig cent per dag. Twee broden kostten ongeveer vierendertig cent dus hield mijn moeder ruim vijftig cent per dag over voor de rest van het eten. Naast de steun in geld waren er ook allerlei veredelde voedseluitdel ingen. Voor tien cent konden wij tweemaal per week een tas groenten ophalen. Dat was doorgedraaide groente van de veiling. Er viel weinig te kiezen. Als er veel andijvie was doorgedraaid dan at je enige dagen achtereen hetzelfde. Wij konden ook voor een paar centen vlees halen bij het slachthuis. Dat was zogenaamd Vrijbankvlees. Je stond dan in de Slachthuisstraat urenlang in de rij. Voor zover ik mij herinner hoorden wij altijd hardnekkige geruchten, dat er ook vlees van noodslachtingen bij was. Dat heet krengenvlees. Dat vlees werd dan, indien nodig, gestoomd om ziektekiemen te doden. Het was bruinig van kleur. Ik droom er nog wel eens van. Bij de slager kocht mijn moeder schapenvlees. Dat was het allergoedkoopste. Dat moest urenlang op een peteroliestelletje staan om gaar te worden. Ook kochten wij wel schapenreuzel. Dat kostte erg weinig en je had toch vet. Schapenvlees verspreidt een onaangename, sterke lucht. Dat rook je door het hele huis. Ik droom er gelukkig niet van maar als ik het nu ruik dan denk ik wel aan vroeger. U weet wel: die goeie ouwe tijd. Voor broodbeleg kregen wij margarinebonnen. Je kon dan een pakje margarine kopen
voor twee en een halve cent. Wij noemden het vandeBergJurgens pastei. Zo heette namelijk de fabrikant. Wij hadden twee soorten broodbeleg. Als je zoetigheid wilde dan was er suiker: gewone, bruine of basterd. Ook stroop was favoriet. Als je een hartige hap wilde dan was een beetje zout op de margarine best lekker. Het zijn gelukkig maar herinneringen uit lang vervlogen tijden. Crisis (vervolg 2) Bron: Zaanse Wijken Zaandam-Zuid, 6 mei 2009
In voorgaande Kabeltjeskranten ging ik met U naar mijn herinneringen aan de economische crisis in de jaren dertig van de vorige eeuw. Door langdurige ziekte van mijn vader waren wij aan de beurt en trokken wij jarenlang van de ‘steun’. Zo heette dat toen. De crisis was hevig en duurde eindeloos waardoor de armoede van de mensen steeds groter werd. Er kwam ook letterlijk geen einde aan. Na tien jaar ging die crisis over in de Tweede Wereldoorlog en werd het eigenlijk nog erger. Om arme mensen in die crisistijd te helpen waren er allerlei instanties actief die sociaal werk gingen doen. Er kwam een crisiscomité naast een maatschappij van algemeen nut. Tevens waren er ook diverse ‘clubs’ die zich met dat werk gingen bezig houden. Zo kon het gebeuren, dat wij thuis bezoek kregen van dames van het crisiscomité. Nu waren dat uiteraard dames uit de ‘betere’ (betaalde) kringen want voor gewone mensen was in zo’n comité geen plaats. De dames kwamen de mensen vertellen hoe zij hun situatie konden verbeteren. Zij namen geen geld of goederen mee maar goede raad. De grondgedachte was kennelijk: als je arm bent dan komt dat ook omdat je niet met geld om kan gaan. Anders was je niet zo arm. Mijn moeder zei altijd: “…omdat je arm bent denken zij dat je achterlijk bent…”. De dames spraken altijd keurig Nederlands en dat vonden wij deftig. Iedereen in onze buurten sprak min of meer Zaans. Als kind luisterden en keken wij met open mond. Een van de dames kwam met een idee om zelf goedkope jam te maken van sinaasappelschillen. Met haar deftige stem legde zij uit, dat zoiets heerlijk was. Wij grilden al van de gedachte. Mijn moeder maakte gauw een eind aan het idee met de nuchtere opmerking: “…wij hebben geen geld om sinaasappelen te kopen, dus hebben wij ook geen schillen..”. Dat behoedde ons voor een potje ‘heerlijke’ sinaasappelschillenjam. De regering probeerde ook op háár manier aan opvoeding (betutteling) van arme mensen te doen. Arme mensen moesten leren sparen. Zo kwam de Minister van Sociale Zaken op een lumineus idee. Zijn naam was Romme en hij kwam uit een echte regentenfamilie. Hij bedacht het volgende: als een steuntrekker een kwartje per week spaart dan legt de regering er een kwartje bij. Ja, U leest het goed: een kwartje per week. Prompt kreeg het de naam: het kwartje van Romme. Wat werd die man gehaat. Hij ging iets geven wat onbereikbaar was. Je moest namelijk eerst sparen van een uitkering die hoogstens dertig/veertig procent van een laag inkomen was. Het doet een beetje denken aan het kwartje van Kok. Dat is nog niet zo lang geleden. Die verhoogde de dieselprijs met een kwartje met de belofte dat dit na een paar jaar zou worden teruggedraaid. Uiteraard gebeurde dat niet. Het kreeg toen die naam: het kwartje van Kok. Zo zie je maar dat er nooit iets nieuws onder de zon is.
Crisis (vervolg 3) Bron Zaanse Wijken Zaandam-Zuid, 3 juni 2009
In de dertiger jaren van de vorige eeuw was er een nooit eindigende economische crisis. Ik schreef er ook al over in vorige afleveringen. Doordat het aantal werklozen ontzettend hoog was werden overal initiatieven ontplooid om hen te helpen en bezig te houden. Zo was er werklozenvoetbal op het Zilvermeeuwenveld. Dat veld lag aan het einde van de Krugerstraat en Wetstraat, ongeveer op de plaats van het huidige Mennistenerf. Op doordeweekse dagen werden dan onderlinge wedstrijden gespeeld. Op hetzelfde veld werd ook veel voor de jeugd gedaan. De meeste kinderen hadden echter geen voetbalschoenen om aan wedstrijdjes mee te doen. Er was thuis domweg geen geld voor. Als er toch werd gespeeld dan kwam er een jeugdleider van Zilvermeeuwen met een jutezak vol gebruikte kindervoetbalschoenen. De zak werd leeg gekieperd en de kinderen zochten een paar passende schoenen uit. De voetbalclub Zaanlandia verhuisde in die jaren van de Rosmolenstraat naar een veld in het verlengde van de Veeringstraat. Veel werklozenleden waren in die jaren behulpzaam bij het inrichten van het veld en de accommodatie. In die tijd speelde ZFC (tegenwoordig Hellas) in de hoogste klasse van de voetbalbond. Regelmatig kwamen Ajax en Feijenoord en dat soort clubs op bezoek. Ik wilde er altijd graag heen maar de entree-prijs was voor mij te hoog. Het kostte een dubbeltje. Ik probeerde het dan met twee centen. Ik zei dat mijn vader was werkloos en legde de centen neer. “….Van wie ben jij er dan een?…” was dan de eerste vraag. Vol trots vertelde ik dan, dat mijn vader ook nog bij ZFC had gespeeld. Meestal mocht ik doorlopen. Uiteraard moest ik wel twee centen betalen. Er was ook werklozenbioscoop. Voor heel weinig geld kon je dan de hoofdfilm bekijken. Dat gebeurde op aparte tijden en de voorstelling heette dan deftig matinee. Een heel ander punt was het belastingplaatje voor werklozen. In die jaren was er een fietsbelasting ingevoerd. Dat kostte per fiets f. 2,50 per jaar. Je kreeg dan een soort koperen plaatje dat je goed zichtbaar moest dragen. Het liefst op je jas. Werklozen konden zo’n plaatje voor half geld kopen. Wij hadden thuis drie fietsen maar eigenlijk alleen geld voor één werklozenplaatje. Mijn vader of moeder konden dus nooit samen gaan fietsen. Er werd in zo’n werklozenplaatje een gaatje geponst. Als je dan op straat reed kon iedereen zien dat er een werkloze of een familielid van hem langs kwam. Als je afstapte stopte je gauw je plaatje weg. Je schaamde je rot. U moet zich voorstellen, dat je nu zoiets zou invoeren. Als mensen met een uitkering verplicht zouden zijn een insigne te dragen. De hoogwaardigheidsbekleders van toen zaten daar niet zo mee. Arme mensen moesten hun plaats kennen in de maatschappij. Ik heb mij aangewend om altijd met een glimlach naar het verleden te kijken en er over te schrijven. Als ik echter aan het belastingplaatje denk, dan wordt mijn glimlach: een grimlach!
Klaas P. Bron: Zaanse Wijken Zaandam-Zuid, 11 februari 2009
In vorige afleveringen ging ik met U naar de Peperstraat. Ik vertelde U, dat de eigenaar van de meeste panden op die straat een zekere Robert G. is, wonende in Spanje. Deze miljonair wordt ervan verdacht, dat hij de financiering van genoemde panden met “gestolen” geld uit de ontvoeringszaak Heineken heeft geregeld. Hoe die man werkelijk heet, waar hij echt woont en of hij wel eens in Zaandam komt, dat mogen wij als gewone burgers niet weten. Althans, de pers noemt hem Mijnheer G. Het argument hiervoor is, dat de privacy van Mijnheer G. en van diens familie beschermd moet worden. Het niet voluit namen en adressen noemen van dieven, moordenaars en dat soort mensen is een afspraak van persmensen. Als U wie dan ook vermoord heeft, dan hoeft U niet bang te zijn. Uw naam komt niet voluit in de krant. Zo wordt de moordenaar van Gerrit Heijn nog altijd Ferry E. genoemd. Mijnheer E. ging wandelen met de Heer Heijn, schoot hem neer en sneed van hem een vinger af. Hij deed die in een enveloppe en verstuurde deze naar de familie Heijn en vroeg om losgeld. Hij heet voor altijd Ferry E. Later werd Pim Fortuyn neergeschoten door G., en Theo van Gogh werd afgeslacht door Mohammed B. Stel dat er nu een lid van de koninklijke familie zou worden vermoord door een zekere Klaas dan horen wij eeuwenlang dat het Klaas P. was. Vroeger was dat wel anders. Toen was het heel gewoon, dat misdadigers met naam en toenaam bekend waren Meer dan vierhonderd jaar geleden werd Willem van Oranje vermoord door Baltasar Gerarts en niet door Baltasar G. In mijn jeugd was dat ook nog zo. Je wist precies wie een dief was en de families die “diefachtig” waren. Op school zeiden wij gewoon tegen een jongetje: ..”Jouw vader is een dief..” De jongen bevestigde dat en wij speelden gewoon verder. Daders van een misdrijf maken deel uit van onze maatschappij en waarom moet voor hen een uitzondering worden gemaakt? Ik vind trouwens, dat je als inwoner van een wijk er recht op hebt om te weten wie er in je omgeving woont. Ik wil als inwoner mijn privacy beschermen tegen inbrekers en niet andersom. De inbreker schendt namelijk mijn vertrouwen. Ik denk altijd nog met walging aan de vele inbraken die wij zelf thuis hebben gehad. Dieven zijn zelfs – tijdens onze afwezigheid wegens vakantie – ongestoord in ons huis bezig geweest en hebben alles doorgesnuffeld. Ik verzeker U: je gaat over je nek van ellende als je thuis komt. Het kan dan gebeuren, dat jij als slachtoffer met naam en straatnaam in de krant staat en dat de dader (als hij opgepakt wordt) recht op privacy heeft. Dit is de wereld op zijn kop. U ziet, het Peperstraat gebeuren heeft heel wat bij mij los gemaakt. Ik heb echter niet de illusie dat het anders zal worden. U wel? Peperstraat
Bron: Zaanse Wijken Zaandam-Zuid, 14 januari 2009
Peperstraat (vervolg)
In mijn vorige aflevering ging ik met U naar de Peperstraat. U weet wel, die woon- en winkelstraat in onze wijk. Zoals U wellicht weet zou het eigendom van tweehonderd woningen, winkels en kantoren op die straat gefinancierd zijn met geld afkomstig uit het losgeld van de zogenaamde “Heinekenontvoering”. De eigenaar zou een zekere Rob G. zijn, woonachtig in Spanje. De rechterlijke macht heeft op alle panden beslag laten leggen en zal proberen te bewijzen, dat er een verband bestaat tussen het losgeld en de financiering op de Peperstraat. Dit laatste kan een zaak van een hele lange adem worden en of dat bewijs ooit geleverd gaat worden moeten we maar afwachten. Bovenstaande gegevens lees je in de kranten en uiteraard op internet. Als je op Google ‘Peperstraat Zaandam’ intikt en wat verder zoekt dan krijg je een golf van informatie over je heen, dat wil je niet weten. Het is een aanrader voor U om het te doen. Maar de naam van de eigenaar krijg je niet te weten. Je komt niet verder dan Rob.G, woonachtig in Spanje. Wel staat er, dat hij is gearresteerd op verdenking van het witwassen van dat losgeld. Maar zoals altijd is hij op vrije voeten gesteld. Zo heet dat. In ons land word je aan de voordeur gearresteerd en meestal meteen aan de achterdeur weer vrij gelaten. Wij mogen dus niet weten wat de echte naam van de eigenaar van de Peperstraat is. Je praat wel over iemand die miljonair is. Reken maar uit: tweehonderd woningen, kantoren en winkels tegen een gemiddelde prijs van zeg maar: driehonderdduizend euro per stuk. Dan kom je al gauw op een waarde van zestig miljoen euro uit! Maar als deze eigenaar door zijn Peperstraat loopt dan kent niemand hem. Ik stel mij zo voor, dat hij dan een krant koopt in de sigarenwinkel. Hij maakt een gezellig praatje (ze kennen hem toch niet) en loopt de winkel uit. Toevallig fietst de makelaar, die de panden verhuurt, net langs en schrikt zich rot. Heel schuchter steekt hij zijn hand op en groet met de kreet: Robbie…. en fietst gauw weg. Stel je voor, dat de andere bewoners zijn naam te weten komen. Eindelijk hebben wij een uniek iemand in onze wijk, maar niemand kent hem. Robbie G. lacht zich rot. Hij is zakenman in de “bovenwereld” maar hij is anoniem. Een ideale situatie voor hem. Wat zou het toch heerlijk zijn als wij zijn naam en adres wisten. Dan kon het Wijkbeheer van Zaandam-Zuid en Rosmolenwijk bij hem te warskip gaan. Deze mensen sappelen om de buurten bewoonbaar te houden en dan is zo’n miljonair nooit weg. Het is ook zijn zakelijk belang, dat de wijken groeien en bloeien. Maar niets daarvan want de privacy van Robbie G. gaat boven alles. Ik overweeg om voortaan mijn Kabeltjeskrant om te dopen tot K. krant, met anekdotes opgetekend door Chris. K. Dan kan ik ook ongezien en onbekend door de Peperstraat wandelen. Schrijf ik dan iets verkeerd dan is mijn naam: Chris H. (Chris Haas).