Alles in Christus – In alles als Christus
5
Prekenserie over de brief van Paulus aan de Kolossenzen
Kolossenzen 2:16 – 3:4 Geen scheidsrechters, maar ambassadeurs! Lezen: Kolossenzen 2:16 – 3:4 Grofweg zitten er nu drie soorten mensen afwachtend naar me te kijken: bijvoorbeeld degenen die graag de Joodse feesten vieren en de sabbat houden. Dat vanuit het diepe besef dat de Bijbel alleen goed te begrijpen is vanuit de context van het volk Israël. Gaan we dat alles in deze preek misschien aan de kant vegen…? Dan zijn er de mensen, die juist niet zo veel met Israël en het Jodendom hebben. Sabbat vieren en Joodse feesten moet je hen niet opdringen, want daar zien ze de noodzaak absoluut niet van. Gaan we in deze preek de ‘Israëlfanaten’ eens flink de les zal lezen? En in de derde plaats zijn er vast ook mensen die zich helemaal niet mee bezig houden met dit onderwerp. Het is veel te ingewikkeld en lastig om over dat onderwerp te praten, daar komt alleen maar onenigheid van. Of misschien ben je zelfs onwetend van de discussie op dit gebied en denk je: waar gaat dit eigenlijk over…? Ik geloof gewoon, dat is toch genoeg?
1
Voor de Kolossenzen was de vraag hoe je als Christen moet leven erg actueel. Ze leefden in een religieuze supermarkt: er was keus te over op godsdienstig gebied, maar wat was nu het ware geloof? Wat moet je doen, wat moet je laten? Wat is goed, wat juist slecht? Allerlei godsdienstige mensen hadden elkaar tegensprekende antwoorden klaar op deze vragen. Paulus wijst in deze kakofonie van religieuze geluiden de juiste weg: kijk maar één kant op, naar één Leider, één Voorganger: Christus. Hij is de bron van kennis en wijsheid (2:3), van hoop (1:5) en liefde (1:8, 12), Hij is de eerste, laatste, grootste, belangrijkste (1:15-20). Christus is in het leven van een christen in alles nummer één. Hij is het mysterie van God zelf: je hoeft niet naar God op te klimmen om Hem te vinden, maar Hij kwam zelf naar ons om ons te zoeken. Daarom hoeven we niet meer te zoeken of te doen, we moeten alleen maar Hem volgen: ”Volg de weg van Christus Jezus, nu u Hem als uw Heer aanvaard hebt…” (2:6) In de vorige preek over de Kolossenzenbrief heb ik duidelijk gemaakt wat het verschil is tussen religie en geloof. Religie is alles wat je als mens doet om dichter bij God te komen, geloof is aanvaarden wat God heeft gedaan om dichter bij ons te komen. Ik heb toen ook uitgelegd, dat religie veroordeelt, terwijl geloof verbroedert. In de preek van vandaag werken we dat verder uit, zoals Paulus dat ook doet. Ik zie in dit Bijbelstuk in drie delen: 1. Laat niemand u iets voorschrijven… (2:16-19) over schaduw en werkelijkheid; 2. Als u met Christus dood bent… (2:20-23) over hoe het niet moet; 3. Als u nu met Christus uit de dood bent opgewekt… (3:1-4) over hoe het wél moet.
SCHADUW EN WERKELIJKHEID In hoofdstuk 2 vers 8 schrijft Paulus: “Wees op uw hoede en laat u niet meeslepen door holle en misleidende theorieën die op menselijke tradities zijn gebaseerd en zich richten op de machten van de wereld en niet op Christus.” Nu gaat hij dat concreet maken in het stuk dat wij gelezen hebben. Die menselijke, holle en misleidende theorieën gaan dus over eten, drinken en feestdagen, over zelfvernedering, engelenverering, visioenen en dergelijke.
Dat zijn blijkbaar concrete zaken waardoor onenigheid in de gemeente ontstaat. Ach, helaas herkennen we dat wel: discussies over het vieren van de sabbat, over het wel of niet drinken van alcohol of over het roken, over het vieren van kerst of chanouka, over zondagse kleding, enzovoorts. Wanneer dergelijke discussies in de kerk belangrijk worden, ontstaat er verdeeldheid en scheuring. Dat moet voor ons direct een oranje zwaailicht zijn: we zijn op gevaarlijk terrein! Hier dreigt het gevaar van religie! Wanneer dergelijke discussies niet verbroederen, leggen we het accent verkeerd. Het accent moet in de kerk altijd liggen op Christus. Daarom is Paulus zo duidelijk: laat je op die gebieden niets voorschrijven! Het draait alleen om Christus, Hij is de werkelijkheid. Maar… hoe zit het dan toch met bijvoorbeeld de sabbat…? Laat Paulus die vraag nu helemaal liggen? Nee, maar onze eigen ideeën daarover kleuren helaas hoe we vers 16 en 17 lezen. Wie zelf geen sabbat viert, ziet hier waarschijnlijk een bevestiging van zijn idee: zie je wel, Paulus zegt dat een Christen geen sabbat moet vieren! Maar… staat dat er wel? Lees eens nauwkeurig! Paulus verbiedt het vieren van de sabbat helemaal niet. Hij zegt ook niet dat de Joodse wetten over eten, drinken en feestdagen slecht of minderwaardig zijn. Hij zegt alleen, dat niemand je iets mag voorschrijven (vers 16) en hij zet de wetten in het juiste perspectief, namelijk dat van Christus. (vers 17)
2
Helaas werkt de vertaling niet mee om Paulus goed te verstaan. Er staat in veel vertalingen van vers 17 een woordje te veel, ook in de NBV. “Dit alles is slechts een schaduw van wat komt – de werkelijkheid is Christus.” Dat woordje ‘slechts’ is er door de vertalers bij gezet, maar dat heeft Paulus niet geschreven! ‘Slechts’ heeft de klank van ‘minder waard’. Letterlijk staat er in vers 17: “Dit alles is een schaduw van het komende, het lichaam is Christus.” Maar dat klinkt nogal vreemd... Wat wil Paulus hier mee zeggen? Stel je even voor dat je in de zon ergens dromerig naar staat te kijken. In gedachten ben je bij je geliefde, die ver weg is. Opeens verschijnt er naast je op de grond een schaduw. Wat doe je? Automatisch kijk je naar opzij om te zien wie er naast je staat. Want die schaduw hoort bij het lichaam van een mens. Niemand kijkt alleen maar naar de schaduw, je kijkt naar de persoon, het lichaam, de werkelijkheid die de schaduw veroorzaakt. En wie staat daar… degene waar je van droomde, je geliefde! Wie val je dan om de hals, wie bedek je met kussen? De schaduw op de grond? Nee toch zeker! Je valt je geliefde om de hals – de letterlijke hals, horend bij het lichaam! Zó moet je ook de Joodse wetten zien: ze zijn niet onbelangrijk, maar juist onlosmakelijk verbonden aan Christus. Alles in de Thora van God draait om Hem! Alle Joodse feesten vieren het leven van Jezus. Alle wetten over eten en drinken vinden hun vervulling in Hem. (vergelijk Johannes 6:55) De wetten zijn dus niet slecht en minderwaardig, maar je moet er niet naar blijven staren. Kijk omhoog, naar het lichaam dat die schaduwen veroorzaakt. Kijk naar de werkelijkheid: Christus. Daarmee is het vieren van Joodse feesten en het houden van de sabbat niet veroordeeld als fout en slecht. Je mag best de sabbat houden, als je dat maar doet met Christus in het oog. Het gaat niet om de regeltjes en geboden op zich. Het gaat om de vrijheid die bij Christus hoort. Dat is de échte Shabbat Shalom.
3
Maar wie op die Christocentrische manier de sabbat houdt en de Joodse feesten viert, mag daar anderen niet iets in voorschrijven. Laat elkaar daarin vrij, hoe enthousiast je zelf misschien ook bent over de zegeningen die je erin ontvangt ! Elkaar vrij laten is de andere kant van het verhaal. Hij schrijft over dit ‘probleem’ ook aan de Romeinen. (vgl. Galaten 4:9-16) Een aantal citaten uit Romeinen 14: “De een gelooft dat hij alles mag eten, maar iemand die een zwak geloof heeft eet alleen groenten. Wie alles eet mag niet neerzien op iemand die dat niet doet, en wie niet alles eet mag geen oordeel vellen over iemand die dat wel doet, want God heeft hem aanvaard. … De een beschouwt bepaalde dagen als een feestdag, voor de ander zijn alle dagen gelijk. Laat iedereen zijn eigen overtuiging volgen. Wie een feestdag viert, doet dat om de Heer te eren; wie alles eet, doet dat om de Heer te eren, en hij dankt God voor zijn voedsel. Wie iets niet wil eten, laat het staan om de Heer te eren, en ook hij dankt God. … Laten we elkaar daarom niet langer veroordelen, maar neem u voor, uw broeder en zuster geen aanstoot te geven en hun niet te ergeren. Omdat ik één ben met de Heer Jezus weet ik, en ben ik ervan overtuigd, dat niets op zichzelf onrein is, maar dat iets onrein is voor wie het als onrein beschouwt. … Uw overtuiging is een aangelegenheid tussen u en God. Gelukkig is wie zich niet schuldig voelt over zijn overtuiging, maar wie twijfelt of hij alles mag eten, is op het moment dat hij alles eet al veroordeeld. Want het komt niet voort uit geloof, en alles wat niet uit geloof voortkomt is zondig.” Dat is een waarschuwing voor alle gelovigen die wel de sabbat houden en de Bijbelse feesten vieren: leg het niet aan anderen op alsof dat beter is. Het draait in het geloof niet om de schaduw, maar om de werkelijkheid van de verlossing in Christus: God heeft jou en ook de ander aanvaard. Dat verbroedert. Wie kan een ander aanklagen, als God het zelf niet doet? Laten we elkaar dus vrij laten en al helemaal niet veroordelen. Het gaat al snel om wat die eerbiedige en voorbeeldige broeder en zuster X en Y vinden, en niet meer om Christus. Want wie een ander wil overtuigen van zijn eigen gelijk, zet zichzelf op de eerste plaats. Die richt zich niet naar het Hoofd, zegt Paulus in vers 19. Zulke mensen binden daarom niet samen, maar ze ontwrichten het lichaam. Dus: wel of niet koosjer eten, wel of geen sabbat, wel of geen Bijbelse feesten – het is niet de hoofdzaak van het geloof. Daarin mogen we elkaar vrij laten. Dan kunnen we ons samen richten op een veel groter mysterie: het geheim dat God mens werd als wij (1:26-27), het cadeau van Gods genade dat al onze zonden zijn kwijtgescholden (2:13).
DOOD MET CHRISTUS – HOE HET NIET MOET De reden dat de schaduw niet meer centraal staat, is dat het Lichaam openbaar is geworden: Christus zelf is nu de werkelijkheid. In vers 20 schrijft Paulus, dat we nu dood zijn voor de machten van de wereld. Als je dood bent, hebben de geboden van de wereld niets meer over je te zeggen. Je moet je dus niet meer bezighouden met dingen die de aandacht van Christus af halen, door jezelf van alles te ontzeggen. Want dan ben je ten diepste bezig met het strelen van jezelf: “O, wat ben ik toch goed bezig!” Dan eer je in feite jezelf en niet God. Het is alleen maar religieuze zelfbevrediging. (2:23) Omdat Christus de Heer van de werkelijkheid is, moeten we geen voorschriften en wetten boven Hem plaatsen. Laat je dus niet veroordelen door mensen die dat wel doen.
“Laat u niet veroordelen…” of (in de NBG’51) “Laat niemand u de prijs doen missen…” – er staat letterlijk ‘laat je niet terugfluiten’. Denk maar aan de scheidsrechter bij voetbal: die fluit bij een overtreding. Een voetballer die buitenspel staat en de bal toch het doel in schiet, wordt teruggefloten. Het doelpunt telt niet, het wordt gediskwalificeerd. Dat gebeurt ook wanneer mensen elkaar veroordelen: jij deugt niet, want jij houdt je niet aan de regels. Jij wordt gediskwalificeerd, uitgesloten, afgekeurd. Zo komt de eenheid in de gemeente in het gedrang, de onderlinge liefde bekoelt. Terwijl die liefde toch juist een kenmerk van de Gemeente is. (Johannes 13:35)
4
Verdeeldheid, haat, zelfbedachte godsdienst – het valt onder ‘de wereld’. Maar door te sterven met Christus val jij daar niet meer onder. Waarom laat je je dan nog veroordelen? Religie heeft geen macht over een gelovige. Laat je niet aanklagen, want “Hij heeft het document met voorschriften waarin wij werden aangeklaagd, uitgewist en het vernietigd door het aan het kruis te nagelen.” (2:14) Als God ons aanvaardt en niet meer veroordeelt, waarom doen wij dat dan wel bij elkaar? Laten we niet elkaars scheidsrechter zijn als de Hemelse Hoofdscheidsrechter niet fluit. Laten we elkaar niet steeds terugfluiten waardoor we de prijs missen, maar elkaar liever aanmoedigen om de prijs te winnen – om Christus te winnen. Neem daarin een voorbeeld aan Paulus, die schrijft daarover aan de Filippenzen schrijft: “Ik werd besneden toen ik acht dagen oud was en behoor tot het volk van Israël, tot de stam Benjamin, ik ben een geboren Hebreeër met de wetsopvatting van een Farizeeër en heb de gemeente fanatiek vervolgd. Aan wat er in de wet over gerechtigheid staat, voldeed ik volledig. Maar wat voor mij winst was, ben ik omwille van Christus als verlies gaan beschouwen. Sterker nog, alles beschouw ik als verlies. Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles. Omwille van Hem heb ik alles prijsgegeven; ik heb alles als afval weggegooid. Ik wilde Christus winnen en één met Hem zijn – niet door mijn eigen rechtvaardigheid omdat ik de wet naleef, maar door die van God, de rechtvaardigheid die er is door het geloof in Christus. Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan Hem gelijk worden in zijn dood, in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan. Niet dat ik al zover ben en mijn doel al heb bereikt. Maar ik houd vol in de hoop eens dat te kunnen grijpen waarvoor Christus Jezus mij gegrepen heeft.” (Filippenzen 3:5-12)
OPGESTAAN MET CHRISTUS – HOE HET WEL MOET Nadat Paulus heeft uitgelegd hoe het niet moet, vertelt hij in hoofdstuk 3 hoe het wél moet. We zijn namelijk niet alleen dood gegaan, maar ook opgewekt! We kijken daarom niet meer naar het donker van de schaduw, maar naar het licht van Christus. Er is dan geen ruimte meer voor veroordelen. Want wie niet meer om zich heen kijkt, ziet niet eens wat de ander doet. Die let alleen maar op wat Christus doet. Net als bij een popconcert: je let toch niet op het vreemde gedans in het donker van de mensen naast je? Je blik is gericht op de ster die op het podium staat in het felle licht van de spots! In vers 1 en 2 van het derde hoofdstuk gebruikt Paulus twee woorden om ons nieuwe gedrag te beschrijven: streven en richten. Je streeft naar wat boven is en je richt je op wat boven is. Want boven ligt ons leven verborgen met Christus in God. Ons nieuwe, eeuwige leven is nog niet zichtbaar, het is verborgen als in een goed bewaarde schatkist in het paleis van de machtigste Koning. Nu zie je dat nog niet, maar straks wordt het openbaar: we zijn Kinderen van de Levende God. (vers 3-4) Daarom is ook onze hoop naar boven gericht.
Streven naar wat boven is heeft te maken met je wil: je wilt alleen wat Christus wil. Daarom staat er ook dat we moeten streven naar wat boven is, “waar Christus zit aan de rechterhand van God.” Met die bekende uitdrukking wordt de Koninklijke macht van Jezus aangegeven. Dus: Hij heeft het voor het zeggen, zijn wil geschiede in de hemel en op de aarde. Ik wil niet meer wat de wereldse machten willen, maar Jezus’ wil is wet. Gericht zijn op wat boven is heeft te maken met je denken: je leert te denken op de manier van God en niet op de aardse manier. Aards denken is allereerst ik-gericht: ik wil het zo goed en aangenaam mogelijk hebben. Maar hemels denken is gericht op de Ander en de anderen. Denken op de manier van God is gedachten hebben van vrede, liefde, genade, vergeving, trouw, hoop, toekomst. (zie o.a. Jeremia 29:11) Maar… moeten we dan maar een beetje in een hoekje gaan zitten denken aan de hemel? Zoals een oud gezang zegt: ‘Hoog, omhoog, het hart naar boven! Hier beneden is het niet…’? (Evangelische gezangen nr. 43) Is ascese dan toch de manier? Stilletjes mijmeren en wegdromen over het goede wat straks in de hemel komt? Nee, dat is uiteraard niet de bedoeling. We moeten met beide benen op de grond blijven staan, hier beneden, in deze wereld. Maar we zijn daarbij wel in dienst van de hemelse Koning. Ook al is Hij hier niet lichamelijk aanwezig, we gehoorzamen Hem en zijn op zijn wil gericht. We willen op zijn manier denken en in dit leven staan.
5
Daarmee zijn we in feite ambassadeurs van Christus! Een ambassadeur behartigt de belangen van zijn regering in een ander land. De Nederlandse ambassadeur in Duitsland zit echt niet de hele dag in zijn kantoor op een stoel met gesloten ogen aan het mooie Nederland te denken. Nee, hij is juist druk bezig met de Nederlandse belangen. Hij vertegenwoordigt Nederland, komt op voor Nederlanders en hun rechten, zorgt voor een goede verstandhouding met de Duitsers en probeert de vriendschap en samenwerking te bevorderen. De ambassade is een stukje Nederland in het buitenland, waar Nederlandse regels en wetten gelden. Tegelijkertijd houdt de ambassadeur zich aan de regels van het land waar hij verblijft, zolang ze niet in strijd zijn met de regels van Nederland. Op die manier zijn wij ambassadeurs van Jezus: we zijn “bijwoners en vreemdelingen” in deze wereld, zegt Petrus. (1 Petrus 2:11 NBG’51) Maar als hemelburgers (Filippenzen 3:20) behartigen we hier op aarde de belangen van ons Staatshoofd in het hemelse Vaderland. We houden in deze wereld de naam van Christus hoog. Ons hele gedrag is daarop gericht: ‘Wij willen dat Jezus wordt verhoogd en dat Hij gezien wordt in dit land!’ (Opwekking 468) In ons leven gelden de regels van Koning Jezus, maar tegelijkertijd houden we ons aan de regels van deze wereld, zolang ze niet in strijd zijn met Gods regels. Zo zien we, dat Paulus opnieuw Christus centraal zet. Hij is de werkelijkheid achter de schaduw. Kijkend naar Hem komen we niet in verleiding om elkaar te veroordelen of regels voor te schrijven. Als we onze wil en ons denken op Hem richten, leren we ook hoe we ons dienen te gedragen in deze wereld. Niet als fluitende scheidsrechters met rode kaarten, maar als vriendelijke (Filippenzen 4:5) ambassadeurs van de Hoogste Koning. Amen Soest, 23 augustus 2009