Allen Carr’s Easyway ‘stoppen met roken’ als methode voor gedragsverandering op de werkvloer.
Allen Carr’s Easyway ‘to stop smoking’ as method for changing behavior in the workplace.
Leonie Dekkers Interne begeleider: dr. J.M.H. Schellekens Externe begeleider: drs. M. van Kalken Referent: prof. dr. B.M. Wisse Doctoraalscriptie psychologie Rijksuniversiteit Groningen April 2010
Inhoud Samenvatting .................................................................................................................................... 4 Summery ........................................................................................................................................... 5 Inleiding ............................................................................................................................................ 6 Allen Carr’s Easyway ‘stoppen met roken’ ................................................................................... 9 Cognitieve gedragstherapie ........................................................................................................ 12 Theorie of Planned Behavior ...................................................................................................... 17 Vragenlijsten ............................................................................................................................... 18 Onderzoek ................................................................................................................................... 21 Methode ......................................................................................................................................... 24 Analyseprocedure ....................................................................................................................... 27 Resultaten ....................................................................................................................................... 29 Betrouwbaarheid ........................................................................................................................ 29 Hypotheses toetsen .................................................................................................................... 37 Repeated measures MANOVA .................................................................................................... 38 Regressieanalyse ......................................................................................................................... 41 Discussie.......................................................................................................................................... 44 Betrouwbaarheid ........................................................................................................................ 44 Effectiviteit van de Allen Carr training ........................................................................................ 45 Invloed werkcontext ................................................................................................................... 47 Werkzame mechanismen ........................................................................................................... 48 Allen Carr training als voorbeeld om onveilig gedrag tegen te gaan.......................................... 49
2
Beperkingen en richtingen voor vervolgonderzoek ................................................................... 51 Advies verbetering training......................................................................................................... 52 Conclusie ..................................................................................................................................... 53 References ...................................................................................................................................... 54 Bijlage 1 ........................................................................................................................................... 58 Begeleidende brief ...................................................................................................................... 58 Bijlage 2 ........................................................................................................................................... 60 Akkoordverklaring....................................................................................................................... 60 Bijlage 3 ........................................................................................................................................... 61 Vragenlijst 1 (T0) ......................................................................................................................... 61 Vragenlijst 2 (T1) ......................................................................................................................... 68 Vragenlijst 3 (T2) ......................................................................................................................... 75 Bijlage 4 ........................................................................................................................................... 83 Invloed persoon op gemiddelden en standaard error................................................................ 83
3
Samenvatting In dit onderzoek wordt gekeken of Allen Carr’s Easyway ‘stoppen met roken’ als voorbeeld kan fungeren om onveilig gedrag op de werkvloer tegen te gaan. Dit wordt onderzocht door de effectiviteit van de training te meten, de invloed van de werkcontext te onderzoeken en aan de hand van de Theory of Planned Behavior (TPB) te onderzoeken op welke werkzame mechanismen de training is gebaseerd. Het onderzoek is uitgevoerd door de Allen Carr training te geven aan 62 deelnemers van dit “stoppen met roken”-programma. Daarbij werd het rookgedrag op drie momenten gemeten: drie weken voor de training (T0), juist voorafgaande aan de training (T1) en drie weken na de training (T2). Naast het rookgedrag zijn vragenlijsten die betrekking hebben op het TPB-model afgenomen op T1 en T2, en zijn een aantal aspecten van de werkcontext gemeten op T0. De nameting drie weken na de training laat zien dat 65,5 procent van de deelnemers niet meer heeft gerookt na de training, 81,5 procent geeft aan zich niet langer te identificeren met het gemeten gedrag. Geconcludeerd kan worden dat de training op korte termijn effectief is. De afname van het roken blijkt sterker wanneer deelnemers geen collega’s hebben die roken. Het huidige onderzoek heeft geen verband kunnen aantonen tussen de verandering in rookgedrag en de TPB-variabelen. Er is wel een verband van r = 0.42 aangetoond (R2 = 0.18) tussen de verandering tussen T1 en T2 in intentie en de verandering tussen T1 en T2 in attitude, subjectieve norm en self-efficacy zoals ook door het TPB-model wordt beschreven. Met name self-efficacy toonde zich een significante voorspeller van de verandering in het roken. Dit onderzoek heeft geen verband kunnen aantonen tussen de werkcontext-variabele persoon en het verschil in roken. Het onderzoek is er niet in geslaagd om de invloed van de werkcontext-variabelen taakactiviteit, gepercipieerde omgeving en organisatorische sfeer op het verschil in roken te analyseren. Om de bevindingen te ondersteunen is vervolgonderzoek aan te raden. Hierbij zullen zowel het succesresultaat, als de verandering van de verschillende constructen van het TPB-model op lange termijn kunnen worden onderzocht om beter inzicht te krijgen in het verloop van de gedragsverandering. Daarnaast kan de invloed van de verschillende variabelen van de werkcontext nauwgezet worden getest om de invloed van deze variabelen definitief uit te sluiten.
4
Summery This study examines if Allen Carr’s Easyway ‘to stop smoking’ can be used as an example to counter unsafe behavior on the workplace. Therefore, the effectiveness of the training and the influence of the workplace will be measured. In addition, an examination will take place on the basis of the Theory of Planned Behavior (TPB), as to which active mechanisms play a significant role in the training. This study was performed by an Allen Carr smoking cessation training to which 62 people participated. The smoking behavior was measured at three designated points in time: three weeks before training (T0), just prior to the training (T1) and three weeks after the training (T2). Besides the smoking behavior, questionnaires related the TPB model were conducted on T1 and T2. Furthermore, several aspects of the influence of the workplace were measured at T0. The measurement three weeks after the training indicates that 65.5 percent of the participants has not smoked since the conclusion of the training. Moreover, 81.5 percent of the participants no longer indentifies himself with the measured smoking behavior. As can be concluded from these statistics, the training is considered effective on short term. The decrease of smoking is proven higher when participants have no colleagues who smoke. This study has not shown a relationship between the change in smoking behavior and the TPB variables. However, evidence does show (r = 0.42, R2 = 0.18) a relationship among the change as regards intention, the change in attitude, subjective norms and self-efficacy between T1 and T2 as described by the TPB-model. Especially self-efficacy proved to be a significant predictor of smoking behavior. The study did not establish a significant influence of the work context-variable person regarding the change of smoking behavior. Furthermore, this study did not succeed in analyzing the influence of the work context-variables task activity, work environment and organizational atmosphere in the change of smoking behavior. Additional studies are necessary to support current findings, by way of which the success rate as well as the change of the various constructs of the TPB model can be examined on a long term basis. As a result, insights in the progression of behavioral change will be enhanced. Moreover, the influence of various variables of the workplace can be carefully tested in order to definitely exclude the influence of these variables. 5
Inleiding ‘Health and safety at work is now one of the most important and most highly developed aspects of EU policy on employment and social affairs,’ luidt de inleiding van het document Improving quality and productivity at work van de Commission of the European Communities (Commission of the European Communities, 2007). In Europees verband is de ambitie uitgesproken om het aantal arbeidsongevallen in de gehele EU ten opzichte van het jaar 2007 in 2012 met 25 procent terug te dringen. Op basis van onderzoek van onder andere het CBS en TNO vinden in Nederland op jaarbasis naar schatting 200.000 ongevallen plaats die te maken hebben met arbeid. Daarvan zijn er circa 80.000 met letsel, waarvan enkele duizenden met ernstig letsel en tussen de 80 en 100 met dodelijke afloop. Vallen en in aanraking komen met gevaarlijke machines vormen samen meer dan de helft van het aantal ongevallen (Ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid, 2010). De kosten, die gemoeid zijn met werkgerelateerde ongevallen en ziektes, zijn één van de grootste, vermijdbare uitgaven (Loafman, 1996). Naast de onschatbare kosten voor de getroffen werknemers en hun gezinnen in termen van pijn en lijden zijn er ook monetaire uitgaven voor arbeidsongevallen en beroepsziekten. In dit beeld moet loon, productieverlies, medische
kosten,
administratieve
uitgaven,
werknemerskosten,
schade
aan
motorvoertuigen en brandschade worden meegenomen (Itasca, 1997). Uit rapportages van de arbeidsinspectie blijkt dat er een goede wet bestaat die de werknemers beschermt tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten, maar dat het nalevingniveau van werknemers voor belangrijke normen van die wet nog te laag is. Het percentage bedrijven dat tijdens een inspectie in overtreding is op één of meer van de onderzochte veiligheidsrisico’s schommelt tussen de 40 en 60 procent, afhankelijk van de sector (Ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid, 2010). Mensen, en dus werknemers, blijken een bepaalde arrogantie te bezitten als het gaat om de gezondheid. Het principe: het overkomt anderen, het overkomt mij niet lijkt hier te gelden. Men weet dat men het risico op gezondheidsschade verhoogt wanneer ze de veiligheidsvoorschriften niet naleven. Men ziet dit echter niet als een bedreiging voor de eigen gezondheid, zodat het gedrag niet wordt aangepast. Het doel van het huidige onderzoek is te onderzoeken of een gezondheid bevorderingsprogramma onveilig gedrag op de werkvloer kan verminderen.
6
Volgens Neal en Griffin (2004) kan het negeren van veiligheidsvoorschriften in twee groepen worden onderverdeeld: safety errors en safety violations. Safety errors zijn het resultaat van het onbewust niet volgen van veiligheidsregels en -procedures. Safety violations reflecteren de bewuste keuze om het veilige gedrag niet te vertonen, zoals de keuze om een veiligheidshelm of –bril niet te dragen. In de studie wordt geconcludeerd dat sommige individuen meer onbedoelde safety errors vertonen, omdat zij worden afgeleid door de werkcontext. Dit is in overeenstemming met het groeiende bewijs in de literatuur dat stelt dat niet alleen de werknemer invloed heeft op het naleven van de veiligheidsprotocollen, maar dat ook de werkcontext van invloed is op het veiligheidsgedrag van de werknemer (Barling, Loughlin, & Kelloway, 2002; Hofmann & Morgeson, 1999; Probst & Brubaker, 2001; Zohar, 2000). Om de gezondheid en veiligheid op het werk in kaart te kunnen brengen dient er te worden begrepen welke factoren, op de werkplaats en op persoonlijk gebied, gevaarlijk zijn of zelfs ongevallen veroorzaken. Het werkplaats-interactie model van Smith en Sainfort (1989) vat verschillende invloeden van
de
werkcontext
samen
in
een
model
met
vijf
variabelen:
persoon,
technologie/gereedschap/machines, taakactiviteiten, omgeving en organisatorische sfeer. Elke variabele kan afzonderlijk, maar ook door middel van interactie, een gevaarlijke invloed hebben op de veiligheid van de werknemer. De vijf variabelen zijn als volgt te omschrijven. Persoon. De werkintelligentie van een werknemer heeft invloed op de mogelijkheid om gevaar te herkennen en op de mate waarin kan worden getraind om dit gevaar te elimineren. Ervaring helpt hierbij om correct op het gevaar te reageren. Psychologische factoren zoals stress en vermoeidheid zijn belangrijke invloeden op mogelijke ongevallen. Werknemers moeten daarnaast de juiste fysieke bronnen hebben om het werk veilig uit te kunnen voeren. Technologie/gereedschap/machines. De technologie, gereedschap en machineres die gebruikt worden door werknemers kunnen van invloed zijn op potentiële blootstelling aan gevaar of ongevallen. De handeling van de bestuurder of gebruiker en de daaropvolgende actie van de machine moeten aansluiten bij het menselijke waarnemingssysteem en de motorische patronen. De kenmerken van materialen zoals licht ontvlambaarheid of giftigheid en gevaarlijke werkprocessen verhogen eveneens het risico op ongevallen. Bij het
7
werken met deze machines of materialen kan de werknemer voorzichtiger te werk gaan. Adequate kennis over de materialen en eventueel surrogaat hiervan is dan noodzakelijk. Taakactiviteiten. De invloed van werktaken op de concentratie, bevrediging en motivatie van de werknemer kan het gedragspatroon dusdanig beïnvloeden dat het risico op blootstelling en ongelukken kan stijgen. Werktaken kunnen worden onderverdeeld in demands, resources en fysieke benodigdheden. Voor alle drie geldt dat de kans op risico Uvormig is. Zowel een te lage als een te hoge vraag zal zorgen voor een stijgend risico, doordat de werknemer onder- dan wel overgestimuleerd wordt. Omgeving. Om gevaar snel te herkennen, voorzorgsmaatregelen te kunnen treffen en de werktaak op een juiste manier te kunnen uitvoeren moet de gepercipieerde werkomgeving afgestemd zijn op de perceptuele, motorische en energieke mogelijkheden en de motivatie van werknemers. Organisatorische sfeer. Leiderschapsstijlen worden vaak aangeduid als de meest kritische factor in een succesvol veiligheidsprogramma (Smith, Cohen, Cohen, & Cleveland, 1978). Wanneer de personen, die een organisatie leiden, veiligheidsoverwegingen negeren, zullen de werknemers niet gemotiveerd zijn om veilig te werken en omgekeerd. Een consistente factor van de organisatorische sfeer, die tevens ongelukken veroorzaakt, is werkdruk in het kader van grotere productie of snellere output. Het management moet erop toezien dat de werknemers geen onnodige risico’s nemen om het productieniveau veilig te stellen. Ten slotte
is
frequente,
sociale
steun
van
leidinggevenden
belangrijk
voor
het
veiligheidsoptreden van de werknemer. Dit zorgt ervoor dat het klimaat van de organisatie constructief samenwerkt om gevaarlijke situaties op de werkvloer te herkennen en onder controle te krijgen (Smith, Karsh, Carayon, & Conway, 2003).
Werknemers moeten leren zichzelf te beschermen tegen schadelijke invloeden op het werk en de veiligheidsregels naleven, ook wanneer de werkcontext hier negatieve invloed op uitoefent. Om de verbetering van de gezondheid van medewerkers en het terugdringen van de kosten voor gezondheidszorg te bewerkstelligen, moeten werknemers in toenemende mate participeren in gezondheid bevorderingsprogramma’s op de werkplek (Hughes, 2008). Om de training op grote schaal te kunnen toepassen op de werkvloer moet deze weinig tijdrovend zijn en op korte termijn effecten tonen (Armitage, 2007). Een effectieve gedragstraining zou ervoor kunnen zorgen dat werknemers bewuster en blijvend kiezen voor 8
hun gezondheid tijdens het werk en zich minder laten beïnvloeden door de omgeving. Dit zou kunnen leiden tot een vermindering van arbeidsongevallen en beroepsziekten, die er uiteindelijk voor zorgen dat de werknemers gezond en productief blijven. In het huidige onderzoek wordt de Allen Carr training als voorbeeld genomen om te onderzoeken of een gezondheidbevordering programma als voorbeeld kan fungeren om onveilig gedrag op de werkvloer uit te bannen. Het is een trainingsprogramma dat weinig tijd vergt. De Allen Carr methodiek is oorspronkelijk ontwikkeld om mensen te laten stoppen met roken. De vertaalslag van roken naar onveilig gedrag op de werkvloer is te maken doordat er voor beide vormen van gedrag soortgelijke problemen lijken te bestaan: er is sprake van gemakzucht, de neiging om met de groep mee te gaan en een vorm van gezondheidsarrogantie. De goede wil is aanwezig om beter gedrag te gaan vertonen, maar men blijkt dit om onduidelijke redenen niet te kunnen opbrengen. Er is echter een goede reden om dit gedrag wel te moeten willen veranderen. Evenals stoppen met gezondheidsbeschadigend of onveilig gedrag, zorgt het stoppen met roken voor een daling van het persoonlijk risico op (gedrags)gerelateerde ziektes. Stoppen met roken vermindert de afwezigheid, laat de productiviteit stijgen, vermindert de verzekeringskosten en het verbetert het welzijn van de werknemers (Eriksen & Gottlieb, 1998).
Allen Carr’s Easyway ‘stoppen met roken’ Allen Carr’s Easyway ‘stoppen met roken’ (1995) is een methode die in één training van ongeveer zes uur een deelnemer definitief laat stoppen met roken. De methode neemt aan dat veel rokers, die gemotiveerd zijn om te stoppen, zich in een vicieuze cirkel bevinden die wordt gevoed door angst, zoals de angst voor een leven zonder te kunnen roken of de angst om ziek te worden. Elke keer wanneer de roker aan stoppen denkt wordt het verlangen naar een sigaret verbonden met de angst om iets te verliezen waarvan ze gewend zijn om het te gebruiken. Deze angst, die gedeeltelijk op het niveau van onderbewustzijn afspeelt, lijkt de wens om een sigaret op te steken te versterken. Tijdens de training blijven de deelnemers roken, zodat er zonder angst kan worden geanalyseerd waarom ze roken. De trainer ontneemt vervolgens de roker zijn angst dat deze zonder zijn rookwaar niet om kan gaan met normaal menselijke emoties, zoals stress. De trainer probeert de vicieuze denkcirkel te doorbreken en laat de roker zich realiseren dat hij dezelfde controle behoudt in zijn functioneren als hij stopt met roken. In plaats van een constant gevoel van gemis moet de 9
roker inzien dat hij zijn vrijheid, zelfvertrouwen, gezondheid en welzijn terugkrijgt. Aan het einde van de training doven alle deelnemers op rituele wijze hun laatste sigaret. Daarna volgt er een ontspanningsoefening en ontvangen de deelnemers voedingsinformatie betreffende gewichtstoename. De deelnemers krijgen tevens een hand-out mee waar instructies in staan voor de weken na de training. De trainers, die de bijeenkomst leiden, zijn ex-rokers die zijn getraind om te allen tijden dezelfde motiverende ondersteuning te geven. Na de training is er mogelijkheid tot follow-ups in de vorm van telefonische coaching en kortere vervolgtrainingen die individueler van aard zijn (Hutter, Moshammer, & Neuberger, 2006; Moshammer & Neuberger, 2007). De Allen Carr methodiek geeft inzicht in het roken en legt de mechanismen uit die een roker doet roken. Daarnaast stelt de methodiek dat het stoppen met roken niet moeilijk is. Er wordt uitgelegd dat rokers nietsvermoedend in een fuik zijn gezwommen die wordt gevoed door de maatschappij en de tabaksindustrie. Door uit te leggen hoe de fuik in elkaar steekt, ontkracht de methodiek de goede eigenschappen die rokers aan de sigaret toeschrijven en blijft er een onaantrekkelijk, verslavend staafje nicotine over. Er zijn twee onderzoeken bekend die de effectiviteit van de methode testen. Het eerste onderzoek (Hutter et al., 2006) evalueert de methodiek van Allen Carr’s bijeenkomsten op de werkvloer in Oostenrijk. Van alle 357 rokers die deelnamen aan de training namen er 308 (86 procent) deel aan een gezondheidsonderzoek. Bij de follow-up, uitgevoerd na drie en twaalf maanden, participeerden 268 (75 procent) en 223 (62 procent rokers. De niet-respondenten verschilden niet van de respondenten met betrekking tot leeftijd, geslacht en educatie. Het enige verschil was het al dan niet samenwonen met een partner: 73 procent van de niet-respondenten in vergelijking tot 83 procent van de respondenten gaven aan samen te wonen met een partner. Analyse werd gedaan door middel van logistische regressies na controle op geslacht. Na één jaar was 40 procent tot 55 procent aanhoudend gestopt met roken. Bij 96 procent van de stoppers was de training van zes uur genoeg om twaalf maanden lang niet te roken. Succesvolle stoppers scoorden na een jaar significant (p = 0.02) beter op de zelfgerapporteerde, algemene gezondheid. In het tweede onderzoek (Moshammer & Neuberger, 2007) werd een longitudinaal onderzoek van drie jaar uitgevoerd om voorspellers van het stoppen met roken te bepalen bij werknemers van een staalfabriek die deelnamen aan de Allen Carr training. Van de 510 10
deelnemers gaven er 262 (51 procent) aan dat ze onafgebroken gestopt waren met roken. In een gerandomiseerde steekproef van 61 deelnemers werd dit resultaat door middel van de concentratie cotinine in de urine bevestigd. Sociale steun bleek de kans op onthouding te vergroten. Dit effect was krachtiger bij mannen en kantoormedewerkers. Vrouwen die terugvielen op het roken lieten geen langdurige vermindering van de sigarettenconsumptie zien. Om te onderzoeken of de Allen Carr training als voorbeeld kan fungeren om onveilig gedrag op de werkvloer uit te bannen zal het huidige onderzoek testen hoe effectief de training is op korte termijn. Tevens zal er worden getest of de aanwezigheid van rokende collega’s invloed heeft op het roken van de deelnemer. Uit de bevinding van Klesges et al. (1988) is gebleken dat deelnemers die voor aanvang van de training rokende collega’s hebben vaker stoppen met roken dan deelnemers die op dat moment geen rokende collega’s hebben. De bevinding werd toegeschreven aan de situatie waarin deelnemers samen met hun rokende collega’s, dus als een team, stopten met roken en het daarom beter volhielden. Dit wordt ondersteund door de werking van modeling. Modeling is het overnemen van het gedrag dat de directe, sociale omgeving vertoont, doordat de persoon geneigd is te doen wat belangrijke anderen doen. In het onderzoek van Klesges et al. (1988) zijn de deelnemers collega’s van elkaar die geneigd zijn elkaar na te doen. Via modeling stoppen zij gezamenlijk met roken en zorgt de gestopte groep er ook voor dat de deelnemers gestopt blijven. In het huidige onderzoek wordt er niet in teams van collega’s gestopt, maar stoppen deelnemers onafhankelijk van elkaar. Er wordt gevraagd of de collega’s waar zij dagelijks mee werken roken, dan wel niet roken. Door middel van de training wordt het stoppen met roken mogelijk gemaakt voor de deelnemers. In het huidige onderzoek wordt er vervolgens gekeken wat de invloed is van de aanwezigheid van wel of niet-rokende collega’s op de effectiviteit van de training. Hieruit zal blijken of de deelnemers geneigd zijn de rokende, dan wel niet-rokende collega’s na te doen. Het werkplaats-interactie model van Smith en Sainfort (1989) zal gebruikt worden om te bepalen welke invloed de werkcontext heeft. Een aanvulling op dit model vormt het onderzoek van Albertsen, Borg en Oldenburg (2006). Hier wordt een systematisch overzicht en kwaliteitsbeoordeling gegeven van alle studies, uitgevoerd in de periode 1980-2004, die de invloed van factoren in de werkcontext op roken hebben onderzocht. De onderzoeken wezen uit dat hoofdzakelijk job demands, job resources en social support van invloed zijn op het stoppen, de terugval en de hoeveelheid die wordt gerookt. Figuur 1 geeft een overzicht 11
van de sterkste invloeden van de werkcontext factoren die gevonden zijn. De bevindingen van Albertsen et al. (2006) worden gebruikt om de taakactiviteit uit het werkplaatsinteractie model (Smith & Sainfort, 1989) te operationaliseren met de variabelen job demands en job resources. Het huidige onderzoek richt zich op de werkcontext in het algemeen en niet op een specifieke werksector. De variabelen fysieke benodigdheden en technologie/gereedschap/machines zullen niet worden meegenomen in het huidige onderzoek aangezien deze afhankelijk zijn van het beroep, de functie en de taak.
Figuur 1 Werkcontext factoren uit de studies van Albertsen et al. (2006).
Cognitieve gedragstherapie Er is nog geen onderzoek gedaan naar de achterliggende theorie bij de Allen Carr methodiek. Door de aanbieders van de methodiek wordt geopperd dat de training mogelijk vergeleken kan worden met cognitieve gedragstherapie. Daar het bewijs nog ontbreekt, zal de werkwijze van de Allen Carr methodiek nu worden vergeleken met de cognitieve gedragstherapie. De cognitieve gedragstherapie, ontwikkeld door Beck (1976), heeft bewezen toepasbaar te zijn op tal van problemen (Butler, Chapman, Forman, & Beck, 2006). De therapie bevat psycho-educatie, een cognitief model van het onderwerp van het probleem, exposureoefeningen en het opsporen en uitdagen van gedachten rond prestatie en beoordeling. De 12
nadruk ligt hierbij op het ervaren van de deelnemer. Daarnaast heeft de cognitieve gedragstherapie een aantal gemeenschappelijke kenmerken en zienswijzen (Korrelboom & Ten Broeke, 2008); er wordt bij voorkeur gewerkt met protocollen, richtlijnen of stappenplannen; de therapeutische veranderingen vinden veelal buiten de behandelkamer plaats en er wordt gecombineerd gebruik gemaakt van zowel cognitieve als gedragsmatige interventies waarbij de overgangen soepel verlopen. Voor een overzichtelijke vergelijking zullen het cognitieve en het gedragsmatige gedeelte apart worden besproken. Cognitieve theorie Volgens de cognitieve theorie worden mentale stoornissen veroorzaakt en behouden door het disfunctioneren van het denkschema. Dit gedeelte van de therapie probeert de locatie van de negatieve, automatische gedachten en logische fouten te vinden, te verbeteren en het schema aan te passen, zodat de negatieve symptomen verdwijnen of worden verlicht. De nadruk ligt hierbij op het ervaren van de persoon. Het is schematisch weergegeven in figuur 2. Voor de Allen Carr training zou het figuur als volgt in te vullen zijn: gebeurtenis; voordat je gaat slapen kom je tot de ontdekking dat je geen sigaretten meer hebt. Automatische gedachte; “ik kan niet meer roken vanavond,” ook al was je dat in eerste instantie niet van plan. Emotionele reactie; paniek! Ik kan niet zonder! Ik moet sigaretten bij de hand hebben! Kernopvatting en intermediaire assumpties: zonder sigaretten heb ik het leven niet onder controle. De benadering van de Allen Carr methodiek probeert deze cognitieve fouten door zijn training te wijzigen.
Figuur 2 Cognitieve conceptualisatie van het ontstaan van disfunctionele emoties
De Allen Carr training gaat voornamelijk in op de onjuiste, cognitieve redenering waaraan de roker onderhevig is. Er wordt gesteld dat er maar één echte reden is om te stoppen, namelijk jezelf bevrijden van de mentale afhankelijkheid van sigaretten, waardoor het stoppen doorgaans als moeilijk wordt ervaren. Stoppen met roken wordt heel vanzelfsprekend als de roker zich ontdoet van de mentale afhankelijkheid. Er is dan geen reden meer om de sigaret 13
op te steken. Tijdens de training ontdoet de deelnemer zich eerst van het mentale verlangen naar de sigaret. Om dit te bewerkstelligen wordt er naar alle redenen gekeken waarom de roker rookt , door zijn verslaving, en er wordt vooral gekeken naar de redenen waarom de roker denkt te roken, door zijn mentale afhankelijkheid. De training sluit nadrukkelijk aan bij de subjectieve ervaring van de roker om deze vervolgens terug te brengen naar de realiteit, de verslaving. De reden dat een roker rookt is niet omdat het zo gezellig is, of omdat het zo aangenaam smaakt, maar omdat een roker angstig wordt en in paniek raakt bij de gedachte dat hij niet kan roken. Deze paniekgevoelens raakt hij niet kwijt met het roken van een sigaret, ze worden veroorzaakt en in stand gehouden door de sigaret. De redenen waarom een roker denkt te roken berusten op de gedachten dat een sigaret iets voor de roker doet. Dat deze een vriend is in moeilijke tijden, dat de sigaret de roker helpt om te ontspannen, te concentreren of te genieten. Deze redeneringen worden tijdens de training geanalyseerd. Er wordt verteld dat de sigaret geen vriend is, maar een vijand die ervoor zorgt dat de roker gaat denken dat hij zich na een sigaret beter kan concentreren dan een niet-roker. Het tegendeel is echter waar. De roker wordt doorgaans afgeleid door de constante vraag naar nicotine door zijn lichaam. Het opsteken van een sigaret geeft hem daarom kortstondig de ervaring dat hij zich beter kan concentreren. De realiteit is echter dat de roker zich door zijn verslaving slechter kan concentreren dan een niet-roker. De enige reden waarom de roker steeds zijn sigaret blijft roken is om de ontwenningsverschijnselen, het lege gevoel, op te heffen die door de vorige sigaret werden veroorzaakt. Het enige prettige dat een roker hoopt te bereiken met het roken van een sigaret is het gevoel te evenaren dat een niet-roker permanent voelt. Door het trainen van de nieuwe denkwijze probeert de Allen Carr methodiek de benadering van de roker op de sigaret te veranderen.
Gedragsmatige theorie In figuur 3 is het gedragsmatige onderdeel weergegeven. Dit onderdeel werkt vanuit een model waar de functieanalyse centraal in staat. In die analyse wordt een verondersteld verband aangegeven tussen disfunctioneel gedrag en de consequenties van dat gedrag. Verwachte, positieve consequenties stimuleren het gedrag, veronderstelde, negatieve
14
consequenties remmen het gedrag (Cuijpers, Van Straten, & Warmerdam, 2007). Naast de functieanalyse wordt er gebruik gemaakt van de betekenisanalyse. Hierin wordt beschreven hoe een specifieke situatie disfunctionele emoties oproept op basis van haar veronderstelde associatie met kennis over andere betekenisvolle gebeurtenissen (Korrelboom & Ten Broeke, 2008). Bij roken zijn de verwachte, positieve consequenties het beter kunnen ontspannen of beter kunnen concentreren, de negatieve consequentie is het lege gevoel dat ontstaat door gebrek aan nicotine. De negatieve consequentie roept spanning op en zorgt ervoor dat de roker een nieuwe sigaret opsteekt om deze spanning te reduceren.
Figuur 3 Gedragstherapeutische conceptualisatie van het ontstaan van disfunctioneel gedrag
Allen Carr’s Easyway ‘stoppen met roken’ gebruikt twee interventies die voortvloeien uit de functieanalyse van de cognitieve gedragstherapie; het herevalueren van de consequenties en het aanleren van een betere coping. Het herevalueren is zojuist besproken: de training analyseert met de deelnemers de positieve consequenties die ervoor zorgen dat de roker vast blijft zitten in een vicieuze cirkel. Deze consequenties worden tijdens de training onderuit gehaald. Er wordt een betere coping gegeven door middel van het bespreken van de verwachte ontwenningsverschijnselen en de opdracht om rokers te observeren. Hierdoor kunnen deelnemers de mentale afhankelijkheid en de rusteloosheid van een roker herkennen in vergelijking met de ontspannen houding van een niet-roker. De training past ook exposure in vitro en in vivo toe, wat de meest toegepaste interventie is binnen de gedragstherapie. Exposure in vitro wordt tijdens de training gezamenlijk beleefd. De trainer schetst verschillende situaties van het niet kunnen roken die door de roker als angstopwekkend of paniekveroorzakend worden ervaren. Deze gezamenlijke beleving is nodig om de mentale afhankelijkheid van de sigaretten te herkennen. Exposure in vivo wordt als opdracht aan de deelnemers meegegeven om na de training toe te passen. De opdracht is om de ‘risicovolle’ situaties op te zoeken en je niet te isoleren van rokers. Tevens is het gezamenlijk roken van de laatste sigaret vanuit de gedachte nooit meer iets te nemen waar 15
nicotine in zit voor veel deelnemers een confronterende gedachte. De trainer geeft begeleiding bij deze laatste sigaret. Ten slotte maken de trainers gebruik van een duidelijk stappenplan. Zowel het blijvend stoppen met roken en de sigaret op een andere manier benaderen als de therapeutische veranderingen vinden plaats buiten de trainingskamer. Tevens wordt er gecombineerd gebruik gemaakt van zowel cognitieve als gedragsmatige interventies waarbij de overgangen soepel verlopen. Er kan worden geconcludeerd dat de Allen Carr training veel overeenkomsten heeft met de cognitieve gedragstherapie; beide benaderingen gaan er vanuit dat het probleem van een persoon wordt veroorzaakt door een onjuiste, cognitieve redenering en beide proberen deze denkschema’s door middel van training of therapie te wijzigen; de nadruk ligt tijdens beide behandelingen op de subjectieve ervaring van de persoon; ze maken allebei gebruik van interventies uit de functie- en betekenisanalyse en beide maken gebruik van exposure in vitro en in vivo. Ten slotte functioneren de beide methoden via een duidelijk stappenplan, vinden de therapeutische veranderingen buiten de trainingskamer plaats en er wordt gebruik gemaakt van zowel cognitieve als gedragsmatige interventies die elkaar tijdens de training afwisselen. Wilskrachtmethodes Opvallend is dat de methode zich duidelijk onderscheidt van de wilskrachtmethodes. Bij deze methodes wordt het voorgenomen gezonde gedrag, niet meer roken, door het handhaven van disciplines bereikt. Deze methode wordt door rokers veelal gebruikt om op eigen kracht te stoppen. De foutieve, cognitieve denkschema’s van de roker blijven echter in tact. Op deze manier wordt het stoppen een krachtmeting van de roker met zichzelf, doordat de roker denkt dat hij iets op moet geven waar hij nog steeds veel waarde aan hecht. De roker voelt zich hierdoor te kort gedaan, waardoor men het moeilijk vindt om blijvend te stoppen met roken. Bij de Allen Carr training worden deze schema’s omgekeerd. Dit zorgt ervoor dat de deelnemer gaan beseffen dat het sigaretje hen niets geeft, maar dat de roker juist offers moet brengen om te kunnen roken. De roker heeft er simpelweg geen behoefte meer aan doordat hij inziet dat het roken hem niets positiefs geeft. Dit zorgt ervoor dat de roker zelf afstand wil nemen van het roken.
16
Theorie of Planned Behavior De Theory of Planned Behavior (TPB) van Ajzen (1991) is een algemeen, gedragsverklarend model dat in de wetenschap veelvuldig is toegepast. Het verklaart grote delen van de variantie in gezondheidsgerelateerde intenties en gedragingen (Armitage & Conner, 2001; Godin & Kok, 1996). Al het gedrag is te beschrijven op basis van het TPB-model, dus ook gedrag dat verandert door cognitieve gedragstherapie. Aangezien er nog geen kennis is over de werkzame mechanismen van de Allen Carr methodiek zal dit in het huidige onderzoek worden onderzocht. Dit wordt gedaan door middel van het TPB-model. Wanneer het gedrag na de Allen Carr training wezenlijk verandert, zal aan de hand van het TPB-model te verklaren zijn op welke variabelen de training invloed uitoefent. De TPB stelt dat de intentie van mensen om bepaald gedrag te vertonen en de sterkte van die intentie de meest directe voorspeller van toekomstig gedrag is. De intentie zelf wordt beïnvloed door attitude, sociale norm en de waargenomen gedragscontrole (figuur 4).
Figuur 4 Systematische weergave van de Theory of Planned Behavior
De attitude wordt gevormd door de verwachting dat bepaald gedrag tot een gewenste uitkomst leidt. De subjectieve norm betreft de perceptie van de persoon over de ideeën die belangrijke anderen over het gedrag hebben en de neiging zich hieraan te conformeren. De waargenomen gedragscontrole wordt bepaald door verwachtingen wat betreft de controle die men ten opzichte van het gedrag denkt te hebben en is zeer vergelijkbaar met het concept van self-efficacy (Bandura, 2000). Hierbij gaat het zowel om de perceptie van eigen bekwaamheden als mogelijkheden binnen de omgeving of situatie. In het huidige onderzoek zullen de constructen attitude, subjectieve norm, self-efficacy, intentie en huidig rookgedrag worden gemeten. Aangezien het huidige onderzoek 17
plaatsvindt bij werknemers zullen bij de subjectieve norm naast partner, familie en vrienden ook collega’s, leidinggevenden en de organisatie als belangrijke anderen worden gedefinieerd. Gegeven dat het gedrag van een persoon mogelijk is gevestigd in en afhankelijk is van het sociale netwerk en organisaties zal het construct sociale steun worden toegevoegd. Sociale steun zorgt ervoor dat de persoon door de omgeving gestimuleerd dan wel afgeremd wordt om bepaald gedrag te vertonen. Een laag zelfvertrouwen kan als belemmerende factor invloed uitoefenen op het vertonen van bepaald gedrag en dit construct zal daarom ook worden toegevoegd.
Vragenlijsten In het huidige onderzoek wordt nagegaan wat de effectiviteit van de training is, welke variabelen uit de werkcontext hier invloed op uitoefenen en wat de werkzame mechanismen achter de methode zijn voor zover deze meetbaar zijn met behulp van de TPB-variabelen. Daartoe worden verschillende vragenlijsten gebruikt. Om de effectiviteit van de training te bepalen voor deelnemers met en zonder directe collega’s die roken worden er vragen gesteld over het huidig rookgedrag van de deelnemer. Tevens wordt er aan de deelnemers gevraagd met hoeveel rokende, directe collega’s zij werken. Als er wordt aangegeven dat de deelnemer nul rokende, directe collega’s heeft kan dit betekenen dat de deelnemer geen directe collega’s heeft of het betekent dat de deelnemer geen directe collega’s heeft die roken. Met directe collega’s wordt bedoeld collega’s waar de deelnemer dagelijks contact mee heeft. Hier vallen ook leidinggevenden en ondergeschikten onder. Het meten van de effectiviteit zal drie weken na de training plaatsvinden. De eerste meting zal het percentage deelnemers bepalen dat na de training geen enkel trekje van een sigaret heeft genomen versus het percentage dat na de training ten minste één trekje van de sigaret heeft genomen (continu abstinent). De tweede meting zal het percentage deelnemers bepalen dat drie weken na de training aangeeft een niet-roker te zijn versus het percentage dat aangeeft een roker te zijn (punt-prevalentie). Een niet-roker is iemand die niet (meer) rookt. Het is belangrijk om de punt-prevalentie te meten doordat deelnemers gebruik kunnen maken van hulpmiddelen telefonisch coachen en vervolgtraining, wat in het verlengde ligt van de training. Wanneer een deelnemer na de training gebruik moet maken van de hulpmiddelen om vervolgens definitief te kunnen stoppen met roken is de training 18
voor die deelnemer effectief te noemen. Ook al heeft de deelnemer misschien enkele sigaretten na de training gerookt. De reden om op deze manier te meten ligt in de training zelf. De training stelt dat het roken van één sigaret niet bestaat. Met het nemen van die ene sigaret zal de roker weer spoedig het oude rookgedrag vertonen. Een vermindering van het roken zal volgens de Allen Carr methodiek geen standhouden en zal daarom niet als effectief worden gezien. De statistische analyse om een significante verandering in het roken over tijd aan te tonen dient als statistische ondersteuning voor de gemeten effectiviteit. De analyse zal het verschil in aantal sigaretten en het verschil in huidig rookgedrag meten om op twee manieren te benaderen of er door de Allen Carr training een significante daling in het roken is veroorzaakt. De aanwezigheid van rokende, directe collega’s wordt als between subject factor aan de analyse toegevoegd. Om te bepalen of de werkcontext invloed heeft op het verschil in aantal sigaretten per dag en huidig rookgedrag tussen T1-T2 ten opzichte van T0-T1, wordt er gebruik gemaakt van het werkplaats-interactie model van Smith en Sainfort (1989). Dit model geeft aan dat in de werkcontext een aantal factoren zijn te onderscheiden: de persoon, taakactiviteit, gepercipieerde omgeving en organisatorische sfeer. De bevindingen uit het artikel van Albertsen et al. (2006) deelt de taakactiviteit op in job demands en job resources. Er is geen vragenlijst bekend die het werkplaats-interactie model meet. Om deze reden is er een vragenlijst geconstrueerd die de bovengenoemde factoren kan meten. Persoon meet de werkintelligentie en psychologische factoren zoals stress en vermoeidheid. Taakactiviteit wordt gemeten door job demands en job resources. Job demands meet in welke mate het werk om aandacht vraagt en emotionele inspanning met zich meebrengt. Job resources meet de fysieke, psychologische, sociale en organisatorische factoren van het werk om het werk uit te kunnen voeren. De gepercipieerde omgeving meet in hoeverre het roken mogelijk wordt gemaakt door het bedrijfsterrein, zoals rookverbod en aanwezigheid van rookruimtes. Organisatorische sfeer meet in hoeverre de organisatie het roken tegengaat. Alle vragen zijn afgeleid uit onderzoeken, beschreven in het artikel van Albertsen et al. (2006). Om de psychometrische kwaliteiten van de vragenlijst te bepalen zal er na de vragenlijstafname een factoranalyse worden uitgevoerd en zal de Cronbach’s alpha worden berekend. Om te kunnen bepalen op welke werkzame mechanismen de Allen Carr methodiek is gebaseerd, wordt er gebruik gemaakt van een vragenlijst die constructen van de Theory of 19
Planned Behavior meet. Immers, volgens deze theorie wordt alle gedrag in sterke mate bepaald door intentie en de eerder beschreven daarop van invloed zijnde variabelen selfefficacy, attitude en subjectieve norm. Dit moet dus ook gelden voor roken. Er is echter geen TPB-vragenlijst bekend die zich richt op het stoppen met roken. Er zijn wel TPB-vragenlijsten bekend met een aangetoonde, hoge betrouwbaarheid die andere onderwerpen betreffen. De TPB-vragenlijst ‘Voorspellers voor Werkhervatting’ (Schellekens et al., 2008) is hier een voorbeeld van. Dit is een samengestelde TPB-vragenlijst, opgebouwd uit onder andere items met betrekking tot de constructen: attitude, subjectieve norm, sociale steun, self-efficacy, intentie, huidig gedrag en zelfvertrouwen. Er is gekozen om deze vragenlijst te gebruiken voor het huidige onderzoek. De vragenlijst is passend gemaakt door de woorden ‘werk te vinden’ te vervangen door ‘stoppen met roken’. De psychometrische kwaliteiten van de aangepaste
vragenlijst
zullen
achteraf
worden
onderzocht
met
betrekking
tot
betrouwbaarheid. Deze wordt vastgesteld door middel van een factoranalyse en de Cronbach’s alpha. Verwacht mag worden dat elk construct wordt weerspiegeld door een homogene factor. Ten slotte worden er enkele vragen gesteld met betrekking tot geslacht, leeftijd, leeftijd waarop men begonnen is met roken, en aantal en duur van eerdere, ondernomen stoppogingen (Hutter et al., 2006). Deze gegevens kunnen mogelijk van invloed zijn op de effectiviteit van de training en de invloed van werkcontext op deze effectiviteit. In het huidige onderzoek wordt er gebruik gemaakt van de begrippen: aantal sigaretten per dag, huidig rookgedrag en roken. Met het aantal sigaretten wordt bedoeld het aantal sigaretten wat de deelnemer per dag rookt. Als er één trekje van een sigaret wordt gerookt geldt dit als een hele sigaret. Met huidig rookgedrag wordt bedoeld het vertoonde rookgedrag gemeten door de TPB-vragenlijst, zoals het aannemen van een sigaret of het roken omdat een ander rookt. Roken wordt gebruikt wanneer zowel het aantal sigaretten als het huidig rookgedrag wordt bedoeld.
20
Onderzoek Het doel van het huidige onderzoek is om na te gaan of Allen Carr’s Easyway ‘stoppen met roken’ onwenselijk gedrag op de werkvloer zoals roken kan uitbannen. Dit wordt onderzocht door de effectiviteit van de Allen Carr training te toetsen, de mogelijke invloed van de werkcontext te bepalen en kennis te vergaren over de invloed van de training op de variabelen van het TPB-model. De volgende deelvragen dienen daarom te worden beantwoord. 1. Wat is de effectiviteit van de Allen Carr training op het gedrag van werknemers met en zonder directe collega’s die roken? 2. Welke invloed hebben variabelen uit de werkcontext op de effectiviteit van de methode? 3. In hoeverre kunnen de effecten van de Allen Carr methodiek beschreven worden door het model dat is gebaseerd op de Theory of Planned Behavior? Om deze vragen te beantwoorden zullen er per deelnemer verschillende vragenlijsten op drie momenten worden afgenomen; in principe drie weken voor de training (T0); één dag voor de training (T1) en drie weken na de training (T2). Op deze manier ontstaat er de mogelijkheid om het verloop van bepaalde variabelen per persoon over de tijd te testen. T0 en T1 vormen de baseline en T2 laat de invloed van de training op de variabelen zien. Om de effectiviteit van de training te kunnen meten zullen op alle drie de meetmomenten vragen worden afgenomen over het huidige rookgedrag en het aantal sigaretten per dag (tabel 1). De aanwezigheid van rokende, directe collega’s wordt voor aanvang van de training gemeten, dus op T1. De gemeten verschillen tussen T0-T1 en T1-T2 in aantal sigaretten en huidig rookgedrag vormen de afhankelijke variabelen van een multivariate (bivariate) variantie-analyse waarbij meetmomenten de within subject factor is van het repeated measurement design en de groep trainingsdeelnemers met wel versus niet-rokende, directe collega’s vormt de between subject factor. Hoewel niet van belang voor de beantwoording van de vraag wordt verder, om de continu abstinent te meten, op T2 gevraagd naar het aantal sigaretten dat is gerookt na het deelnemen aan de Allen Carr training. Voor het meten van de punt-prevalentie wordt op T2 gevraagd of de deelnemer zichzelf op dat moment als een niet-roker of roker ziet.
21
De variabelen met betrekking tot de werkcontext te weten persoon, taakactiviteit, gepercipieerde werkomgeving en organisatorische sfeer zijn redelijk stabiel over een korte tijdsspanne. Deze zullen daarom alleen op T0 worden gemeten. Alvorens de invloed van de werkcontext op het trainingseffect wordt onderzocht, zal er een analyse worden uitgevoerd om de correlatie te berekenen tussen de werkcontext en de mate van roken bij deelnemers, voordat zij aan de training hebben deelgenomen (T0). Op deze manier kan er inzicht worden verkregen over de samenhang van de mate van roken en de verschillende factoren van de werkcontext. De verwachting is dat alle variabelen van de werkcontext gerelateerd zijn aan zowel het aantal sigaretten als huidig rookgedrag. Er wordt tevens verwacht dat de samenhang bij kan dragen aan de interpretatie van de vraag welke invloed de variabelen uit de werkcontext op de effectiviteit van de methode hebben. Vervolgens wordt er bepaald of de werkcontext invloed heeft op het verschil in aantal sigaretten per dag en huidig rookgedrag tussen T1-T2 ten opzichte van T0-T1. Om de invloed van context op gerookte aantal sigaretten per dag en rookgedrag te bepalen worden de werkcontext-variabelen als covariabelen in de MANOVA opgenomen. Om de mogelijke werkzaamheid van de methode te bepalen volgens de Theory of Planned Behavior zullen de constructen attitude, subjectieve norm, self-efficacy en intentie door middel van een vragenlijst gebaseerd op de Theory of Planned Behavior worden afgenomen op T1 en T2. Sociale steun en zelfvertrouwen zijn hieraan toegevoegd. De verschilwaarden tussen T1-T2 van deze variabelen worden gebruikt als onafhankelijke variabelen in een multiple regressieanalyse waarbij de gemeten verschillen tussen T0-T1 en T1-T2 in aantal sigaretten en huidig rookgedrag de afhankelijke variabelen vormen. Vragenlijst 1, afgenomen op T0, bevat dus vragen die alleen op T0 worden gevraagd en vragen, betreffende een voormeting (tabel 1). In het huidige onderzoek zal er gesproken worden over T0, ondanks dat niet alle vragen van deze vragenlijst worden beschouwd als voormeting.
22
Tabel 1 Onderzoeksopzet en relatie vragenlijsten-vraagstellingen.
Vraagstelling effectiviteit training
Vragenlijsten per meetmoment T0 T1 huidig rookgedrag huidig rookgedrag
T2 huidig rookgedrag
aantal sigaretten
aantal sigaretten
aantal sigaretten aanwezigheid rokende, directe collega’s
(continu abstinent) (punt-prevalentie) invloed werkcontext op effectiviteit
aantal sigaretten na de training roker / niet-roker persoon taakactiviteit (job demands, job resources) gepercipieerde omgeving organisatorische sfeer
invloed training op TPB variabelen
attitude
attitude
self-efficacy subj norm intentie zelfvertrouwen
self-efficacy subj norm intentie zelfvertrouwen
sociale steun
sociale steun
Er wordt verwacht dat de Allen Carr training effectief is met een succesresultaat van rond de 50 procent (Hutter et al., 2006; Moshammer & Neuberger, 2007). In lijn met de werking van modeling wordt er tevens verwacht dat de training effectiever is voor deelnemers met niet-rokende collega’s dan deelnemers met rokende collega’s. Dit komt doordat de deelnemers geneigd zijn om te doen wat significante anderen doen. De Allen Carr training stelt de deelnemers mogelijk in staat om te stoppen met roken waardoor dit nadoen mogelijk wordt (hypothese 1). Er wordt tevens verwacht dat verschillende factoren uit de werkcontext (persoon, taakactiviteit, gepercipieerde omgeving en organisatorische sfeer) invloed hebben op de effectiviteit van de training (Albertsen et al., 2006; Smith & Sainfort, 1989) (hypothese 2) Ten slotte wordt er verwacht dat de Allen Carr training daadwerkelijk aanzet tot een gedragsverandering aangezien de Allen Carr training vergelijkbaar is met de cognitieve gedragstherapie en de training heeft bewezen effectief te zijn. Aangezien het TPB-model de pretentie heeft de belangrijkste determinanten van gedrag en gedragsverandering te beschrijven wordt verwacht dat de werkzame mechanismen van de Allen Carr training zijn te beschrijven middels het TPB-model (hypothese 3).
23
Methode Deelnemers Aan het huidige onderzoek hebben 62 personen deelgenomen, waarvan 27 (44 procent) mannen en 35 (56 procent) vrouwen met een leeftijd variërend van 19 tot en met 75 jaar (43.9, 11.7). Van de deelnemers gaven er 58 (94 procent) aan te werken van wie 4 deelnemers voornamelijk lichamelijk inspannende taken uitvoerden, 9 geestelijk en lichamelijk inspannende taken en 44 voornamelijk geestelijk inspannende taken. Één deelnemer gaf aan dat haar werk niet in deze verdeling in te passen was. Alle deelnemers rookten op moment van benadering en hadden zich aangemeld om in de maanden januari of februari 2010 deel te nemen aan de Allen Carr training, aangeboden door A.C.E. B.V., onderdeel van Bewegen Werkt Holding B.V.. Er zijn in totaal 116 personen benaderd van wie 12 deelnemers na benadering afvielen doordat de betreffende training, door toedoen van zichzelf of van A.C.E. BV, werd geannuleerd of werd verplaatst naar een datum buiten de testmaanden. Voor het invullen van de derde vragenlijst hebben drie deelnemers besloten zich terug te trekken uit het onderzoek en vijf deelnemers hebben de derde vragenlijst niet teruggestuurd. In tabel 2 zijn deze gegevens overzichtelijk weergegeven. Tabel 2 Overzichtstabel gegevens deelnemers (percentage varieert van 0-100).
aantal geslacht Man Vrouw werk ja nee soort werk lichamelijk inspannend Geestelijk en lichamelijk inspannend Geestelijk inspannend benaderd deelgenomen afgevallen afgezegd
percentage
totaal 62
27 35
44 56
58 4
94 6
4 9 44
7 16 76
62 20 34
54 17 29
62
57
116
24
Procedure Om deelnemers te werven heeft A.C.E. BV een mail verstuurd naar bedrijven die in januari en februari meedoen aan de Allen Carr training met daarin de vraag voor toestemming voor deelname aan het onderzoek. Deelnemers die niet via een bedrijf deelnamen aan de training werden direct benaderd door de onderzoeker. De meerderheid van de deelnemers (95 procent) ontving een brief per e-mail met de vraag om deelname, de overige deelnemers (5 procent) ontving deze vraag per post door het ontbreken van een juist e-mailadres. Bij uitblijven van een reactie zijn er twee herinneringsmails verstuurd met de vraag of ze alsnog deel zouden willen nemen aan het onderzoek. Elke deelnemer ontving drie vragenlijsten ten behoeve van de meting op T0, T1 en T2. De begeleidende brief (bijlage 1) en de akkoordverklaring (bijlage 2) werden met de eerste vragenlijst meegestuurd. Het streven was om drie weken voorafgaande aan de training een startmeting (T0) uit te voeren. Dit is door late inschrijving niet bij alle deelnemers gelukt, de periode van de startmeting varieert daarom van drie weken tot 1 dag voor de training. De vragenlijsten werden verstuurd met de vraag om deze binnen vier dagen te retourneren. De vierde dag viel samen met T0, T1 of T2. Bij het uitblijven van de retourzending met de ingevulde vragenlijst werden er twee herinneringsmails verstuurd: één op de gevraagde invuldatum en één twee dagen later. Bij het niet terugsturen van de vragenlijst werden de respondenten gebeld met de vraag of ze de vragenlijst alsnog zouden willen invullen en terugsturen. De trainers benadrukten tijdens de training de essentie van het tijdig invullen van de vragenlijsten. De drie vragenlijsten werden door middel van de naam van de deelnemers aan elkaar gekoppeld, waarna de naam werd verwijderd om de anonimiteit te waarborgen.
Vragenlijsten Er zijn drie vragenlijsten gegenereerd voor de verschillende momenten van afname, achtereenvolgens T0, T1 en T2 (bijlage 3). De vragenlijsten verschillen onderling enigszins. In tabel 1 wordt overzichtelijk weergegeven welke variabelen de vragenlijsten meten. Hieronder wordt per construct aangegeven welke vragen hier toe behoren. Algemeen: er werden algemene vragen gesteld. In de eerste vragenlijst (T0) betrof dit de vragen: persoonsgegevens, 1, 2, 3, 14 en 39. In de tweede (T1) vragenlijst betrof dit vraag 13 en in de derde vragenlijst (T2) betrof dit de vragen 13, 53, 54 en 55.
25
Aantal sigaretten: het aantal sigaretten dat de deelnemer per dag rookte werd in de eerste vragenlijst gemeten door vraag 13. In de tweede vragenlijst betrof dit de vragen 10, 11 en 12 en in de derde vragenlijst betrof dit de vragen 10, 11, 12, 50, 51 en 52. Rokende, directe collega’s: in de tweede vragenlijst werd er door vraag 46 gemeten of de deelnemer werkt met rokende, directe collega’s.
De vragenlijst om het werkplaats-interactie model te testen bestond uit de onderdelen persoon, taakactiviteit, te weten job demands en job resources, gepercipieerde omgeving en organisatorische sfeer. Persoon: de vragen omtrent de persoon betrof in de eerste vragenlijst de vragen 25, 26, 27 en 28 Taakactiviteit: job demands werd in de eerste vragenlijst gemeten door de vragen 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38 en 46. Job resources werd in de eerste vragenlijst gemeten door de vragen 40, 41, 42, 43, 44, 45, 47, 48 en 49. Gepercipieerde omgeving: dit werd in de eerste vragenlijst gemeten door de vragen 19, 20, 21 en 22. Organisatorische sfeer: dit werd in de eerste vragenlijst gemeten door de vragen 17, 18, 23 en 24, in de derde vragenlijst betrof dit de vragen 48 en 49
Het vragenlijstonderdeel gebaseerd op de Theory of Planned Behavior werd per construct in de tweede en derde vragenlijst gemeten. Attitude: dit werd gemeten door de vragen 14, 15, 16 en 17. Subjectieve norm: dit werd gemeten door de vragen 19, 20, 21, 22, 23, 24, 26, 27, 28, 29, 30 en 31. Sociale steun: dit werd gemeten door de vragen 32, 33, 34 en 35. Huidig rookgedrag: dit werd in de eerste vragenlijst gemeten door de vragen 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12. In de tweede en derde vragenlijst betrof dit de vragen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 in de eerste kolom van de kolomvragenlijst. Self-efficacy: dit werd in de tweede en derde vragenlijst gemeten door de vragen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 in de tweede kolom van de kolomvragenlijst en vraag 10. Intentie: dit werd in de tweede en derde vragenlijst gemeten door de vragen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 in de derde kolom van de kolomvragenlijst en vraag 12. 26
Zelfvertrouwen: dit werd in de tweede en derde vragenlijst gemeten door de vragen 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44 en 45.
Analyseprocedure Betrouwbaarheid Per vragenlijst is er een factoranalyse uitgevoerd, tevens is de betrouwbaarheid van de vragenlijst berekend door middel van de Cronbach’s alpha. Als vuistregel wordt doorgaans gehanteerd dat een variabele goed op een factor laadt als deze een communaliteit heeft > 0.50 (Ellis, 2009). Volgens de COTAN zijn de Cronbach’s alpha waarden > 0.50 bij onderzoek op individueel niveau voldoende betrouwbaar (Evers, Vliet-Mulder, & Groot, 2000). De uitkomsten van deze analyses zullen bij de resultaten worden besproken. Overige analyses De gegevens werden verwerkt met behulp van het statistische verwerkingsprogramma SPSS. Voor wat betreft vraag 1 (Hoe effectief is de Allen Carr training en wat is de invloed van wel of niet rokende, directe collega’s?) is in het huidige onderzoek gekozen voor een repeated measurement MANOVA design waarbij meetmomenten de within subject factor vormt. Het hebben van rokende dan wel niet-rokende directe collega’s, geslacht en eerder ondernomen stoppoging vormen de between subject factoren. Verwacht wordt dat het hebben van nietrokende, directe collega’s tot een beter trainingseffect leidt dan het hebben van rokende, directe collega’s. De afhankelijke variabelen zijn het verschil in aantal sigaretten tussen T0-T1 en T1-T2 en het verschil in huidig rookgedrag tussen T0-T1 en T1-T2. Door het gebruik van een repeated measurement design kan de variantie van de error, veroorzaakt door individuele verschillen, worden gereduceerd en neemt de power bij een stijgend aantal deelnemers toe. Eerst is er nagegaan hoe het aantal sigaretten per dag en het huidig rookgedrag over de tijd is veranderd door verschillende meetmomenten met elkaar te vergelijken. Er is onderzocht of het verschil in aantal sigaretten en huidig rookgedrag tussen meetmoment T0 en T1, de fluctuatie zonder tussenkomst van de Allen Carr training, significant verschilt van het verschil in roken tussen meetmoment T1 en T2, de fluctuatie met tussenkomst van de training. Op deze manier wordt er onderzocht of de training significante invloed heeft op het veranderen van het roken. De extra factor geslacht wordt toegevoegd aan de analyse
27
waardoor variantie samenhangend met de factor geslacht uit het model wordt gehaald. Hierdoor kan zuiverder worden getoetst of de overblijvende factoren, aantal sigaretten en huidig rookgedrag, werkelijk verschillen laten zien als gevolg van de training. Om te testen of de werkcontext van invloed is op de effectiviteit van de training (vraag 2: welke invloed hebben variabelen uit de werkcontext op de effectiviteit van de training) worden aan bovenstaande analyse werkcontext-variabelen toegevoegd als covariabelen. De covariabelen zijn persoon, taakactiviteit, te weten job demands en job resources, gepercipieerde omgeving en organisatorische sfeer. De vraag is welke invloed de werkcontext heeft op het verschil in aantal gerookte sigaretten per dag en huidig rookgedrag tussen T1-T2 ten opzichte van T0-T1. De correlatie tussen de werkcontext-variabelen en de mate van roken op T0 wordt berekend om de samenhang tussen roken en deze werkcontext-variabelen in beeld te brengen. Om vraag 3 (In hoeverre kunnen de effecten van de training worden beschreven door het TPB-model) te beantwoorden is een meervoudige regressieanalyse (backward) gebruikt. Hierbij zijn de afhankelijke variabelen het verschil T1-T2 in aantal sigaretten en huidig rookgedrag. De onafhankelijke variabelen zijn het verschil in de waarden van de TPB-variabelen bij T1-T2. Verwacht wordt dat intentie de grootste variantie verklaart van het verschil T1-T2 in aantal sigaretten en huidig rookgedrag en dat de verschillen T1-T2 in attitude, subjectieve norm en self-efficacy een significante hoeveelheid variantie verklaren van intentie. Voor deze analyse zijn alle variabelen eerst omgezet in rangscores. Hierdoor wordt het effect van mogelijke outliers op de data verminderd. De data voldoen aan de aannames van de MANOVA te weten onafhankelijke waarnemingen; de afhankelijke variabelen zijn multivariaat normaal verdeeld en ten minste van intervalniveau; de variantie-covariantiematrix van de afhankelijke variabelen is in elke groep gelijk. De MANOVA is een tweezijdige test. Een eenzijdige toets is van toepassing op de huidige data. Daarom geldt er in dit onderzoek dat resultaten met p-waarden ≤ 0.10 als significant worden beschouwd voor zover daarover hypotheses zijn geformuleerd.
28
Resultaten Betrouwbaarheid Om de betrouwbaarheid van de vragenlijsten vast te stellen per construct is een factoranalyse uitgevoerd en de Cronbach’s α vastgesteld. Persoon Bij de factoranalyse blijken in de vragenlijst ‘Persoon’ twee factoren te onderscheiden: factor 1 bestaande uit de items 2 tot en met 4 en factor 2 gevormd door item 1. De Cronbach’s α is 0.69 (tabel 3). De inhoud van factor 1 kan het beste worden omschreven als werkgerelateerde, psychologische belasting. Factor 2 kan worden omschreven als werkintelligentie. De totale Cronbach’s α geeft aan dat er sprake is van voldoende coherentie tussen de items van de vragenlijst.
Tabel 3 Factorladingen (met onderaan kolom de verklaarde variantie per factor) van de vragenlijst Persoon. In de laatste kolom staat de “α if item is deleted” en de totale Cronbach’s α. (Factorladingen < 0.20 zijn niet weergegeven.)
Item
Itembeschrijving van Persoon
1 werkintelligentie
huidige werksituatie
2 mentaal
mijn werk vraagt mentaal veel van mij
3 concentratie 4 hoge werkdruk
factor 1
factor 2
α if item deleted
0,92
0,75
0,86
0,25
0,44
mijn werk vergt alle concentratie van mijn
0,81
0,32
0,49
ik ervaar een hoge werkdruk op mijn werk
0,78
-0,38
0,69
52,80
26,77
0,69
Verklaarde variantie per factor (italic) en totale Cronbach’s α (normaal schrift)
Job Demands Bij de factoranalyse blijken in de vragenlijst ‘Job Demands’ drie factoren te onderscheiden: factor 1 bestaande uit de items 1 tot en met 5, 9 en 10, factor 2 gevormd door de items 6 tot en met 8, en factor 3 bestaande uit item 11. De items 6 en 7 zijn voor de analyse gespiegeld. De Cronbach’s α is 0.78 (tabel 4). Item 6 laadt niet duidelijk op één factor wat betekent dat dit item overlap heeft met twee factoren. De inhoud van factor 1 kan het beste worden omschreven met stress door onduidelijkheid in werk. Factor 2 heeft vooral te maken met taakbelasting. Factor 3 is wellicht te omschrijven
29
als werkonzekerheid. De totale Cronbach’s α geeft aan dat er sprake is van voldoende coherentie tussen de items van de vragenlijst. Tabel 4 Factorladingen (met onderaan kolom de verklaarde variantie per factor) van de vragenlijst Job Demands. In de laatste kolom staat de “α if item is deleted”en de totale Cronbach’s α. (Factorladingen < 0.20 zijn niet weergegeven.)
Item
Itembeschrijving van Job Demands
factor 1
factor 2
factor 3
α if item deleted
1
angst
sommige taken roepen angst bij mij op
0,69
2
stress
ik ervaar veel stress op mijn werk
0,65
3
rolverwarring
ik weet vaak niet welke rol van mij verwacht word
0,81
4
weinig duidelijkheid
ik krijg weinig duidelijkheid over mijn opdrachten
0,78
5
werkthuis
lastig mijn thuissituatie met mijn werk te combineren
0,81
6
hoeveelheid werk
ik heb een grote hoeveelheid werk te doen
0,61
0,55
0,79
7
lange uren
tijdens mijn werk maak ik lange uren
0,75
-0,22
0,81
8
verveel
ik verveel me vaak op mijn werk
0,34
0,71
0,76
9
monotoon
mijn werk is erg monotoon
0,38
0,74
0,75
10
gedoe
ik ervaar veel gedoe op mijn werk
0,67
-0,24
11
onzekere sector
ik werk in een onzekere sector Verklaarde variantie per factor (italic) en totale Cronbach’s α (normaal schrift)
36,54
0,76 -0,32
0,45
0,76
-0,24
0,74
0,24
0,74 0,74
18,71
0,44
0,75
0,90
0,77
12,61
0,78
Job Resources Bij de factoranalyse blijken in de vragenlijst ‘Job Resources’ drie factoren te onderscheiden: factor 1 bestaande uit de items 2 tot en met 5 en 9, factor 2 gevormd door de items 1, 7 en 8, en factor 3 bestaande uit item 6. De items 8 en 9 werden voor de analyse gespiegeld. De Cronbach’s α is 0.79 (tabel 5). De inhoud van factor 1 kan het beste worden omschreven met zelfstandig werken. Factor 2 heeft vooral te maken met werkbegrenzing. Factor 3 is wellicht te omschrijven als communicatie op het werk. De totale Cronbach’s α geeft aan dat er sprake is van voldoende coherentie tussen de items van de vragenlijst.
30
Tabel 5 Factorladingen (met onderaan kolom de verklaarde variantie per factor) van de vragenlijst Job Resources. In de laatste kolom staat de “α if item is deleted” en de totale Cronbach’s α. (Factorladingen < 0.20 zijn niet weergegeven.)
Item
Itembeschrijving van Job Resources
factor 1
factor 2
factor 3
α if item deleted
1
controle
controle over mijn werktaken
0,26
0,73
-0,36
0,78
2
beslissingsruimte
ik heb _ beslissingsruimte
0,76
0,35
-0,22
0,75
3
beslissingen nemen
ik moet _ beslissingen nemen
0,89
0,75
4
verantwoordelijke taken
ik voer _ verantwoordelijke taken uit
0,86
0,75
5
vaardigheden
_ vaardigheden nodig voor mijn werk
0,77
6
communicatie
_ communicatie over opdrachten
7
bevredigend
ik vind mijn werk erg bevredigend
8
beperkt
ik word in het uitvoeren beperkt
9
voorspelbaar
mijn werk is erg voorspelbaar Verklaarde variantie per factor (italic) en totale Cronbach’s α (normaal schrift)
0,27
0,75 0,93
0,22
0,83
0,82 0,80
0,77 0,23
0,78
0,62 43,53
0,78 15,97
11,95
0,79
Gepercipieerde omgeving In de vragenlijst ‘Gepercipieerde Omgeving’ blijken bij de factoranalyse twee factoren te onderscheiden: factor 1 bestaande uit de items 3 en 4, factor 2 gevormd door de items 1 en 2. De Cronbach’s α is 0.43 (tabel 6). De inhoud van factor 1 kan het beste worden omschreven als fysische omgeving en factor 2 kan het beste worden omschreven als regelgeving. De Cronbach’s α geeft aan dat er sprake is van onvoldoende coherentie tussen de items van de vragenlijst.
Tabel 6 Factorladingen (met onderaan kolom de verklaarde variantie per factor) van de vragenlijst Gepercipieerde Omgeving. In de laatste kolom staat de “α if item is deleted” en de totale Cronbach’s α. (Factorladingen < 0.20 zijn niet weergegeven.)
Item
Itembeschrijving van Gepercipieerde Omgeving
factor 1
factor 2
α if item deleted
1
regelgeving
regelgeving roken op het bedrijfsterrein
0,83
0,42
2
naleving
naleving roken op het bedrijfsterrein
0,84
0,51
3
prettig
de rookruimte op het bedrijfsterrein is een prettige ruimte
0,87
0,22
4
locatie
de rookruimte op het bedrijfsterrein is dichtbij mijn werkplek
0,86
0,13
Verklaarde variantie per factor (italic) en totale Cronbach’s α (normaal schrift)
38,14
34,60
0,43
31
Organisatorische sfeer In de vragenlijst ‘Organisatorische Sfeer’ blijken bij de factoranalyse twee factoren te onderscheiden: factor 1 bestaande uit de items 3 en 4, factor 2 gevormd door de items 1 en 2. De Cronbach’s α is 0.26 (tabel 7). De inhoud van factor 1 kan omschreven worden door de houding van de organisatie ten opzichte van het roken. Factor 2 kan het beste worden omschreven door houding van collega’s ten opzichte van het roken. De Cronbach’s α geeft aan dat er sprake is van onvoldoende coherentie tussen de items van de vragenlijst.
Tabel 7 Factorladingen (met onderaan kolom de verklaarde variantie per factor) van de vragenlijst Organisatorische Sfeer. In de laatste kolom staat de “α if item is deleted” en de totale Cronbach’s α. (Factorladingen < 0.20 zijn niet weergegeven.)
Item
Itembeschrijving van Organisatorische sfeer
factor 1
factor 2
α if item deleted
-0,23
0,73
0,39
0,81
0,24
1
gestopt
directe collega's die gestopt zijn
2
moet stoppen
directe collega's zeggen dat je moet stoppen
3
volgens collega’s
roken in bijzijn van collega's is volgens directe collega's
0,88
0,02
4
volgens u
roken in bijzijn van directe collega's is volgens u
0,88
0,14
Verklaarde variantie per factor (italic) en totale Cronbach’s α (normaal schrift)
41,57
28,98
Attitude In de vragenlijst ‘Attitude’ blijkt dat er bij de factoranalyse één factor wordt gevormd. De Cronbach’s α is 0.58 (tabel 8). De Cronbach’s α zou toenemen tot 0.71 als item 2 zou worden verwijderd. De factoranalyse bevestigt dat de items hetzelfde gedrag testen: attitude. De Cronbach’s α geeft aan dat er sprake is van voldoende coherentie tussen de items van de vragenlijst. Tabel 8 Factorladingen (met onderaan kolom de verklaarde variantie per factor) van de vragenlijst Attitude. In de laatste kolom staat de “α if item is deleted” en de totale Cronbach’s α.
Item
Itembeschrijving van Attitude
factor 1
α if item deleted
1
voordelig
stoppen met roken vind ik voor mezelf voordelig
0,83
0,37
2
prettig
stoppen met roken vind ik voor mezelf prettig
0,49
0,71
3
nodig
stoppen met roken vind ik voor mezelf nodig
0,75
0,53
4
nuttig
stoppen met roken vind ik voor mezelf nuttig
0,76
0,47
51,62
0,58
Verklaarde variantie per factor (italic) en totale Cronbach’s α (normaal schrift)
32
0,26
Subjectieve Norm Bij de factoranalyse blijken in de vragenlijst ‘Subjectieve Norm’ drie factoren te onderscheiden: factor 1 bestaande uit de items 4 tot en met 6 en 10 tot en met 12, factor 2 wordt gevormd door de items 1 tot en met 3 en 7, en factor 3 bestaande uit de items 8 en 9. De Cronbach’s α is 0.90 (tabel 9). Item 10 laadt niet duidelijk op één factor. De inhoud van factor 1 kan het beste worden omschreven als de invloed van belangrijke naasten binnen de organisatie. Factor 2 heeft vooral te maken met de invloed van directe naasten (privé) en factor 3 is te omschrijven als de invloed van kennissen. De totale Cronbach’s α geeft aan dat er sprake is van voldoende coherentie tussen de items van de vragenlijst.
Tabel 9 Factorladingen (met onderaan kolom de verklaarde variantie per factor) van de vragenlijst Subjectieve Norm. In de laatste kolom staat de “α if item is deleted” en de totale Cronbach’s α. (Factorladingen < 0.20 zijn niet weergegeven.)
Item
Itembeschrijving van Subjectieve Norm
factor 1
factor 2
factor 3
α if item deleted
1
familie, partner
belangrijk om te stoppen: familie en partner
2
vrienden, kennissen
vrienden en kennissen
0,25
0,77
0,31
0,89
3
mensen in de buurt
mensen in de buurt
0,35
0,69
0,29
0,89
4
collega’s
collega’s
0,84
0,30
5
directe
directe leidinggevende
0,91
0,89
6
leidinggevende organisatie
organisatie
0,88
0,89
7
familie, partner
is deze mening belangrijk: familie en partner
0,65
0,20
0,90
8
vrienden, kennissen
vrienden en kennissen
0,42
0,74
0,90
9
mensen in de buurt
mensen in de buurt
0,25
0,86
0,89
10
collega’s
collega’s
0,71
0,57
0,88
11
directe
directe leidinggevende
0,80
0,43
0,88
12
leidinggevende organisatie
organisatie
0,80
0,45
0,88
10,28
0,90
Verklaarde variantie per factor (italic) en totale Cronbach’s α (normaal schrift)
0,88
47,52
18,79
0,90
0,88
Sociale Steun In de vragenlijst ‘Sociale Steun’ blijkt bij de factoranalyse één factor te vormen. De Cronbach’s α is 0.67 (tabel 10). De factoranalyse bevestigt dat de items allemaal het gedrag sociale steun testen. De Cronbach’s α geeft aan dat er sprake is van voldoende coherentie tussen de items van de vragenlijst.
33
Tabel 10 Factorladingen (met onderaan kolom de verklaarde variantie per factor) van de vragenlijst Sociale Steun. In de laatste kolom staat de “α if item is deleted” en de totale Cronbach’s α.
Item 1 aangemoedigd
Itembeschrijving van Sociale Steun ik word door directe collega’s aangemoedigd om te stoppen
factor 1
α if item deleted
0,57
0,67
ik heb contact met directe collega’s die me kunnen helpen met 2 helpen
stoppen met roken
0,75
0,55
3 nuttige informatie
ik krijg nuttige informatie van collega’s om te stoppen met roken
0,77
0,58
0,76
0,59
51,22
0,67
er zijn collega’s die mij praktische hulp bieden bij het stoppen met 4 praktisch hulp
roken Verklaarde variantie per factor (italic) en totale Cronbach’s α (normaal schrift)
Huidig Rookgedrag Bij de factoranalyse blijken in de vragenlijst ‘Huidig Rookgedrag’ drie factoren te onderscheiden: factor 1 bestaande uit de items 3 tot en met 5 en 9, factor 2 wordt gevormd door de items 1 en 2. Item 6 laadt nagenoeg vergelijkbaar op factoren 1 en 2. Factor 3 bestaat uit items 7 en 8. De Cronbach’s α is 0.71 (tabel 11). De inhoud van factor 1 kan het beste worden omschreven als de mogelijkheid hebben, factor 2 als invloed andere rokers en factor 3 is te omschrijven als invloed groepsproces. De totale Cronbach’s α geeft aan dat er sprake is van voldoende coherentie tussen de items van de vragenlijst.
Tabel 11 Factorladingen (met onderaan kolom de verklaarde variantie per factor) van de vragenlijst Huidig Rookgedrag. In de laatste kolom staat de “α if item is deleted” en de totale Cronbach’s α. (Factorladingen < 0.20 zijn niet weergegeven.)
Item
Itembeschrijving van Huidig Rookgedrag
factor 1
factor 2
factor 3
α if item deleted
1 aannemen 2 vragen
komt het volgende bij u voor: sigaret aannemen
3 achter de hand
sigaretje aannemen pakjes sigaretje achter de hand hebben
0,82
0,66
4 asbakvoorzienin
asbakvoorziening bij de hand hebben
0,81
0,65
5 gvaste tijden
roken op vaste tijden
0,67
0,38
6 vaste
roken bij vaste gelegenheden
0,56
0,57
gelegenheden rookt 7 ander
roken omdat een ander rookt
0,43
0,36
8 erbij horen
roken om erbij te horen
9 aansteken
de ene sigaret met de andere aansteken Verklaarde variantie per factor (italic) en totale Cronbach’s α (normaal schrift)
sigaretje vragen
-0,23
0,75
0,71
0,77
0,72
0,50 56,65
17,53
0,24
0,63 0,64
0,60
0,65
0,88
0,72
-0,26
0,70
12,04
0,71
34
Self-efficacy In de vragenlijst ‘Self-efficacy’ blijkt bij de factoranalyse één factor te vormen. De Cronbach’s α is 0.91 (tabel 12). De factoranalyse bevestigt dat de items allemaal het gedrag self-efficacy testen. De Cronbach’s α geeft aan dat er sprake is van voldoende coherentie tussen de items van de vragenlijst. Tabel 12 Factorladingen (met onderaan kolom de verklaarde variantie per factor) van de vragenlijst Self-efficacy. In de laatste kolom staat de “α if item is deleted” en de totale Cronbach’s α.
Item
Itembeschrijving van Self-efficacy
factor 1
α if item deleted
1
aannemen
acht u uzelf in staat om te stoppen met: sigaretje aannemen
0,55
0,92
2
vragen
aannemen sigaretje vragen
0,73
0,91
3
achter de hand
pakjes sigaretje achter de hand hebben
0,79
0,90
4
asbakvoorziening
asbakvoorziening bij de hand hebben
0,84
0,90
5
vaste tijden
roken op vaste tijden
0,71
0,91
6
vaste gelegenheden
roken bij vaste gelegenheden
0,71
0,91
7
ander rookt
roken omdat een ander rookt
0,82
0,90
8
erbij horen
roken om erbij te horen
0,83
0,90
9
aansteken
de ene sigaret met de andere aansteken Verklaarde variantie per factor (italic) en totale Cronbach’s α (normaal schrift)
0,87
0,89
58,93
0,91
Intentie In de vragenlijst ‘Intentie’ blijkt bij de factoranalyse één factor te vormen. De Cronbach’s α is 0.96 (tabel 13). De factoranalyse bevestigt dat de items allemaal het gedrag intentie testen. De Cronbach’s α geeft aan dat er sprake is van voldoende coherentie tussen de items van de vragenlijst.
35
Tabel 13 Factorladingen (met onderaan kolom de verklaarde variantie per factor) van de vragenlijst Intentie. In de laatste kolom staat de “α if item is deleted” en de totale Cronbach’s α.
Item
Itembeschrijving van Intentie
factor 1
α if item deleted
1
aannemen
ik ben van plan het volgende wel te doen: sigaretje aannemen
0,86
0,95
2
vragen
sigaretje aannemen vragen
0,86
0,95
3
achter de hand
pakjes sigaretje achter de hand hebben
0,87
0,95
4
asbakvoorziening
asbakvoorziening bij de hand hebben
0,87
0,95
5
vaste tijden
roken op vaste tijden
0,86
0,95
6
vaste
roken bij vaste gelegenheden
0,86
0,95
7
gelegenheden ander rookt
roken omdat een ander rookt
0,87
0,95
8
erbij horen
roken om erbij te horen
0,86
0,95
9
aansteken
de ene sigaret met de andere aansteken Verklaarde variantie per factor (italic) en totale Cronbach’s α (normaal schrift)
0,84
0,95
74,28
0,96
Zelfvertrouwen In de vragenlijst ‘Zelfvertrouwen’ blijkt bij de factoranalyse twee factoren te vormen: factor 1 bestaande uit de items 3, 6, 7, 8, 9 en 10 en factor 2 wordt gevormd door de items 1, 2 en 4. De items 3, 5, 8, 9 en 10 werden voor de analyse gespiegeld. De Cronbach’s α is 0.90 (tabel 14). Item 5 laadt niet duidelijk op één factor. De inhoud van factor 1 kan het beste worden omschreven als vergenoegd en factor 2 is te omschrijven door competenties. De Cronbach’s α geeft aan dat er sprake is van voldoende coherentie tussen de items van de vragenlijst.
36
Tabel 14 Factorladingen (met onderaan kolom de verklaarde variantie per factor) van de vragenlijst Zelfvertrouwen. In de laatste kolom staat de “α if item is deleted” en de totale Cronbach’s α. (Factorladingen < 0.20 zijn niet weergegeven.)
factor 1
factor 2
0,21
0,84
0,89
0,91
0,89
0,56
0,46
0,89
ik vind dat ik net zoveel kan als andere mensen
0,26
0,67
0,89
trots
ik vind dat ik weinig om trots op te zijn
0,57
0,57
0,88
6
positief
ik ben positief over mezelf
0,79
0,32
0,88
7
tevreden
alles bij elkaar genomen ben ik tevreden over mezelf
0,66
0,42
0,88
8
respect
meer respect had voor mezelf
0,77
0,89
9
nutteloos
soms voel ik me nutteloos
0,80
0,89
10
niets te bieden
soms denk ik dat ik helemaal niets te bieden heb Verklaarde variantie per factor (italic) en totale Cronbach’s α (normaal schrift)
0,83
0,20
0,88
54,06
12,38
0,90
Item
Itembeschrijving van Zelfvertrouwen
1
moeite waard
ik vind mezelf evenzeer de moeite waard als anderen
2
kwaliteiten
ik vind dat ik een aantal goede kwaliteiten bezit
3
mislukt
ik heb het gevoel dat alles mislukt
4
net zoveel kan
5
α if item deleted
Hypotheses toetsen Enkele deelnemerskenmerken zijn weergegeven in tabel 15. Er nemen 27 mannen en 35 vrouwen deel aan dit onderzoek (N = 62), van wie 85 procent al eens eerder een stoppoging heeft ondernomen. Op T0 en T1 rookt 100 procent van de deelnemers, op T2 is dit aantal gedaald naar 19 procent. 69 procent werkt met directe collega’s die roken, 31 procent geeft aan geen rokende directe collega’s te hebben. Van de 19 deelnemers die na de Allen Carr training een trekje van een sigaret heeft genomen, heeft 68 procent dit in de eerste week na de training gedaan. Van de deelnemers geeft 85 procent aan geen gebruik te hebben gemaakt van de telefonische coach en 98 procent geeft aan geen vervolgcursus te hebben gevolgd.
37
Tabel 15 Demografische gegevens van deelnemers afgenomen door vragenlijsten op T0, T1 en T2 (percentage varieert van 0-100).
geslacht man vrouw stoppogingen 0 keer > 1 keer roker T0 T1 T2 rokende directe collega’s aanwezig afwezig eerste trekje na training week 1 week 2 week 3 telefonische coaching 0 keer > 1 keer Vervolgcursus 0 keer > 1 keer
aantal
percentage
27 35
44 56
9 53
15 85
62 62 10
100 100 19
43 19
69 31
13 5 1
68 26 5
46 8
85 15
totaal 62
62
62 62 54 62
19
54
52 51 1
98 2
Repeated measures MANOVA Effectiviteit van de Allen Carr training In de eerste analyse is er onderzocht of het verschil in roken tussen meetmoment T0 en T1, significant verschilt van het verschil in roken tussen meetmoment T1 en T2. Een bivariate variantieanalyse (MANOVA) is uitgevoerd met als afhankelijke variabelen aantal gerookte sigaretten per dag en huidig rookgedrag. Meetmoment is de within subject factor. De between factoren zijn wel/niet-rokende collega’s en geslacht (man/vrouw). De laatste factor is in het model ingevoerd om de variantie samenhangend met de variantiebron geslacht uit het statistisch model te partialiseren. De gemiddelden en standaard error voor de afhankelijke variabele aantal gerookte sigaretten per dag is gepresenteerd in tabel 16a, de afhankelijke variabele huidig rookgedrag is gepresenteerd in tabel 16b. De MANOVA liet een significant sterkere afname in het rookgedrag zien in de periode T1T2 ten opzichte van de baseline T0-T1 [multivariaat meetmoment: F(2,46) = 73.21, p < 0.001], hetgeen zowel is te zien in het aantal gerookte sigaretten [aantal sigaretten: meetmoment: F(1,47) = 139.00, p < 0.001] als in het huidige rookgedrag [huidig rookgedrag: 38
meetmoment: F(1,47) = 69.52, p < 0.001]. Dit verschil tussen baselineverandering (T0-T1) en verandering gedurende de trainingsperiode (T1-T2) is sterker bij de deelnemers met nietrokende collega’s dan die met rokende collega’s *multivariaat meetmoment * wel/nietrokende collega’s: F(2,46) = 6.94, p < 0.050]. Dit effect is te vinden bij zowel het aantal gerookte sigaretten [gerookte sigaretten meetmoment * wel/niet-rokende collega’s: F(1,47) = 14.15, p < 0.001] als het huidige rookgedrag [huidig rookgedrag meetmoment * wel/nietrokende collega’s: F(1,47) = 3.55, p < 0.100]. Het huidige onderzoek had omtrent de variabele geslacht geen verwachting gevormd. Om deze reden is hier een tweezijdige test van toepassing, waarbij een resultaat met p-waarden van ≤ 0.05 als significant wordt beschouwd. Het gevonden interactie-effect tussen meetmoment en geslacht blijkt dus niet significant [multivariaat meetmoment * geslacht: F(2,46) = 2.84, p = 0.069].
Tabel 16a Verschil in aantal sigaretten uitgesplitst naar wel/niet rokende collega’s en geslacht weergegeven per meetmoment.
verschil aantal sigaretten Rokende Collega’s Niet-rokende collega’s Wel-rokende collega’s Geslacht man vrouw totaal
T0-T1 Mean
SE
T1-T2 Mean
Totaal SE
-1.59 0.31
0.80 0.52
26.07 14.58
2.68 1.73
12,24 7.44
-0.49 -0.79 -0,64
0.69 0.66 0,48
19.85 20.81 20,33
2.31 2.20 1,60
9,68 10,01
Tabel 16b Verschil in huidig rookgedrag uitgesplitst naar wel/niet rokende collega’s en geslacht weergegeven per meetmoment.
verschil huidig rookgedrag Rokende Collega’s Niet-rokende collega’s Wel-rokende collega’s Geslacht man vrouw totaal
T0-T1 Mean
SE
T1-T2 Mean
Totaal SE
0.07 0.14
0.09 0.06
1.22 0.87
0.14 0.09
0,64 0.51
0.23 -0.01 0,11
0.08 0.07 0,05
0.91 1.18 1,04
0.12 0.11 0,08
0,57 0,58
39
Invloed werkcontext In de tweede analyse is er een analyse uitgevoerd die de correlatie berekent tussen de werkcontext en het aantal sigaretten en het huidig rookgedrag op T0. De resultaten zijn weergegeven in tabel 17. Het aantal sigaretten op T0 blijkt te correleren met het huidig rookgedrag op T0 [rs = 0.456; p < 0.01]. De twee maatstaven voor roken zijn dus positief aan elkaar gerelateerd. Tevens blijkt het huidig rookgedrag positief te correleren met persoon [rs = 0.296; p < 0.05].
Tabel 16 Correlaties tussen variabelen gemeten op T0, 2-tailed. N ligt tussen de 45 en 62.
aantal sigaretten aantal sigaretten huidig rookgedrag *
p < .05;
**
huidig rookgedrag
1 **
0,456
**
0,456
1
persoon
job demands
job resources
gepercipieerde omgeving
organisatorische sfeer
0,177
0,162
0,114
0,105
0,045
*
0,121
0,021
0,175
0,171
0,296
p < .01.
Het was niet mogelijk om in de analyse, beschreven in voorgaande paragraaf, tegelijkertijd de werkcontext-variabelen als covariabelen toe te voegen vanwege een te gering aantal vrijheidsgraden in het model. Om deze reden is de analyse uitgevoerd met toevoeging van de werkcontext-variabele persoon. De werkcontext-variabelen job demands, job resources, gepercipieerde omgeving en organisatorische sfeer worden niet in de analyse meegenomen. Deze variabelen blijken niet gerelateerd te zijn aan het aantal gerookte sigaretten en huidig rookgedrag en zullen onafhankelijk van elkaar reageren. Zodoende kon er een bivariate covariantieanalyse (MANCOVA) uitgevoerd met als afhankelijke variabelen aantal gerookte sigaretten per dag en huidig rookgedrag. Meetmoment is de within subject factor en persoon is de covariabele. De between factoren zijn wel/niet-rokende collega’s, geslacht (man/vrouw). Het interactie-effect tussen meetmoment en persoon blijkt niet significant te zijn [multivariaat meetmoment * persoon: F(2,44) = 9.31, p < 0.001]. Het interactie-effect tussen het meetmoment en wel/niet-rokende collega’s wordt door de toevoeging van de covariabele persoon versterkt [multivariaat meetmoment * wel/niet-rokende collega’s: F(2,44) = 9.31, p < 0.001]. Dit effect is te vinden bij zowel het aantal gerookte sigaretten [gerookte sigaretten meetmoment * wel/niet-rokende collega’s: F(1,45) = 18.84, p < 0.001]
40
als het huidige rookgedrag [huidig rookgedrag meetmoment * wel/niet-rokende collega’s: F(1,44) = 4.79, p < 0.050]. De toevoeging van de covariabele persoon zwakt het interactie-effect tussen meetmoment en geslacht af [multivariaat meetmoment * geslacht: F(2,44) = 2.44, p = 0.099].
Regressieanalyse Verandering TPB-variabelen Om te onderzoeken wat de invloed van de TPB-modelvariabelen intentie, self-efficacy, subjectieve norm en attitude is op het verschil in het aantal sigaretten en huidig rookgedrag tussen T2 ten opzichte van T1 is er gebruik gemaakt van een backward regressieanalyse. De regressieanalyse onderzoekt hoe goed de score van een afhankelijke variabele kan worden voorspeld aan de hand van één of meer onafhankelijke variabelen. De onafhankelijke variabelen zijn de verschilvariabelen tussen T2 ten opzichte van T1, T1-T2, van het TPBmodel, te weten intentie, attitude, subjectieve norm en self-efficacy. De gemiddelden en standaarddeviaties voor de afhankelijke variabelen zijn gepresenteerd in tabel 18a. De variabelen zijn voor de analyse veranderd in rangorde variabelen. De afhankelijke variabelen zijn het aantal sigaretten en huidig rookgedrag tussen T2 ten opzichte van T1. De TPB-variabelen blijken geen significante invloed te hebben op het verschil in het aantal sigaretten tussen T2 ten opzichte van T1 (tabel 18b). De bèta van attitude en subjectieve norm zijn negatief. Volgens het model werd verwacht dat intentie de grootste voorspellende waarde zou hebben ten aanzien van het aantal gerookte sigaretten. Dit resultaat is niet gevonden. De TPB-variabelen blijken tevens geen significante invloed te hebben op het huidig rookgedrag (tabel 18c). Opgemerkt kan worden dat de invloed van attitude het significantieniveau nadert, p = 0.11. De bèta van intentie, self-efficacy en subjectieve norm zijn hier negatief. Het toevoegen van de variabelen zelfvertrouwen en sociale steun aan de regressieanalyse blijkt geen verandering in de resultaten te geven. Geen van beide variabelen hebben een significante invloed op de afhankelijke variabelen aantal gerookte sigaretten en huidig rookgedrag. 41
Tabel 18a Gemiddelden en Standaard Error per groep bij de verschilmeting T1 en T2.
measure
meetmoment gemiddelde Standaard Error
attitude self-efficacy subjectieve norm Intentie sociale steun zelfvertrouwen
T1
1.51
0.10
T2
1.43
0.09
T1
4.29
0.19
T2
3.94
0.26
T1
3.44
0.17
T2
3.78
0.21
T1
1.92
0.25
T2
1.46
0.12
T1
2.09
T2
2.09
0.15
T1
4.09
0.12
T2
4.03
0.17
0.14
Tabel 18b Regressieanalyse tussen verschil in aantal sigaretten (T1-T2) en de TPB-verschilvariabelen (T1-T2).
Regressieanalyse Unstandardized Coefficients Model 1
(Constant)
N
B
47
23,03
Standardized Coefficients Beta
Sig. R Square 0,022
Rank of intentie12
0,21
0,19
0,241
Rank of attitutde12
-0,23
-0,21
0,180
0,20
0,18
0,267
-0,01
-0,01
0,943
Rank of self-efficacy12 Rank of subjectieve norm Regression
0,362
0,09
Tabel 18c Regressieanalyse tussen verschil in huidig rookgedrag (T1-T2) en de TPB-verschilvariabelen (T1-T2).
Regressieanalyse Unstandardized Coefficients Model 1
(Constant)
N
B
47
24,92
Standardized Coefficients Beta
Sig. R Square 0,011
Rank of intentie12
-0,09
-0,09
0,593
Rank of attitutde12
0,27
0,26
0,111
Rank of self-efficacy12
-0,05
-0,05
0,764
Rank of subjectieve norm
-0,08
-0,09
0,560
Regression
0,473
0,08
42
Om te onderzoeken in hoeverre de onafhankelijke variabelen attitude, subjectieve norm en self-efficacy het verschil in intentie voorspellen tussen T2 ten opzichte van T1 is er gebruik gemaakt van een backward regressieanalyse. De onafhankelijke variabelen zijn de verschilvariabelen attitude, subjectieve norm en self-efficacy tussen T1-T2. De afhankelijke variabele is het verschil in intentie tussen T1-T2. De regressie blijkt significant te zijn (p < 0.05) met een verklaarde variantie van 18 procent. In tabel 18d is te zien dat de variabele self-efficacy hierbij significant is, p < 0.05. De bèta van self-efficacy is negatief. Tabel 18d Regressieanalyse tussen verschil in intentie (T1-T2) en verschil in attitude, self-efficacy en subjectieve norm (T1-T2).
Regressieanalyse Unstandardized Coefficients Model 1
(Constant) Rank of attitutde12 Rank of self-efficacy12 Rank of subjective Norm Regression
N
B
47
28,38
Standardized Coefficients Beta
Sig. R Square 0,000
0,13
0,13
0,381
-0,34
-0,35
0,021
0,07
0,08
0,576 0,035
0,18
43
Discussie Het doel van het huidige onderzoek was om te onderzoeken of de Allen Carr methodiek als een effectieve voorbeeldmethode kan fungeren om onveilig gedrag op de werkvloer tegen te gaan. Dit werd onderzocht door de effectiviteit van de Allen Carr training te testen, de werkzame mechanismen achter de methode te achterhalen en de invloed van de verschillende factoren van de werkcontext te onderzoeken. Achtereenvolgens zullen worden besproken: de psychometrische kwaliteiten van de vragenlijsten, de antwoorden op de drie deelvragen en het antwoord op de vraag of de Allen Carr methodiek als een effectieve voorbeeldmethode kan fungeren om onveilig gedrag op de werkvloer tegen te gaan. Ten slotte zullen de beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden besproken.
Betrouwbaarheid De factoranalyses van de constructen attitude, sociale steun, self-efficacy en intentie gaven één onderliggende factor per construct aan en toonden voldoende coherentie, hetgeen bevestigt dat deze vragenlijsten op dit punt betrouwbare meetinstrumenten zijn. De factoranalyse van de overige constructen lieten twee (persoon, gepercipieerde omgeving, organisatorische sfeer en zelfvertrouwen) dan wel drie (job demands, job resources, subjectieve norm en huidig rookgedrag) onderliggende factoren zien. De coherentie van gepercipieerde omgeving en organisatorische sfeer waren onvoldoende. Ondanks
de
tegenvallende
resultaten
van
de
factoranalyses
en
de
betrouwbaarheidstesten is er besloten om door te gaan met de huidige vragenlijsten om de volgende redenen. Alle vragenlijsten zijn afgeleid van vragenlijsten met voldoende psychometrische kwaliteiten, waardoor het vermoeden ontstaat dat de tegenvallende resultaten deels zijn te wijten aan invloeden buiten de vragenlijst (Albertsen et al., 2006; Schellekens et al., 2008). Zo heeft dit onderzoek te maken met een klein deelnemersaantal (N=62) en een selectieve steekproef, namelijk rokende mensen die van plan zijn om met behulp van de Allen Carr training te stoppen met roken. Deze omstandigheden kunnen de factoranalyse en betrouwbaarheidstest negatief beïnvloeden, waardoor de psychometrische kwaliteiten van de meetinstrumenten tegenvallen. Dit vermoeden wordt bevestigd door de vragenlijst ‘Zelfvertrouwen’ van Rosenberg (1965) die is opgenomen in het huidige
44
onderzoek. In het onderzoek van Frank et al. (2008) wordt middels een confirmatieve factoranalyse aangetoond dat deze vragenlijst is gebaseerd op één achterliggende factor. Er werd tevens een twee-factormodel gevonden, waarbij de items die negatief zijn verwoord de tweede factor vormen. Het tweede model was echter minder goed van toepassing op de vragenlijst dan het één-factormodel. In het huidige onderzoek laat dezelfde vragenlijst twee onderliggende factoren zien. De items die de tweede, achterliggende factor vormen komen niet allemaal overeen met de items die in de vragenlijst negatief zijn verwoord. De bevindingen van het huidige onderzoek zijn dus niet in overeenstemming met de bevindingen van het onderzoek van Frank et al. (2008). In dit onderzoek is er besloten om de vragenlijsten voor het huidige onderzoek te behouden op basis van eerdere onderzoeken, waarbij deze vragenlijsten als betrouwbare meetinstrumenten zijn beoordeeld.
Effectiviteit van de Allen Carr training In het huidige onderzoek is de effectiviteit van de Allen Carr training gemeten. Er werd verwacht dat de training effectief zou zijn met een succesresultaat van rond de 50 procent (Hutter et al., 2006; Moshammer & Neuberger, 2007). In lijn met de werking van modeling werd er tevens verwacht dat de training effectiever is voor deelnemers met niet-rokende collega’s dan deelnemers met rokende collega’s. Uit de demografische gegevens blijkt dat tijdens de follow-up, drie weken na de training, 81,5 procent van de deelnemers zich identificeert met een niet-roker (punt-prevalentie). Daarnaast heeft 65,5 procent van de deelnemers na de Allen Carr training geen enkel trekje van een sigaret genomen (continu abstinent). Met de behaalde succesresultaten blijkt de Allen Carr training op korte termijn effectief te zijn. Deze effectiviteit wordt statistisch bevestigd door de herhaalde metingen analyse waarbij er een significant verschil is gevonden in het verschil in huidig rookgedrag en het aantal sigaretten na de Allen Carr training (T1-T2) ten opzichte van het verschil in huidig rookgedrag en het aantal sigaretten voor de training (T0-T1). Bijgevolg is dat dit verschil is toe te schrijven aan de Allen Carr training. Er is tevens een significant interactie-effect gevonden voor het hebben van rokende, directe collega’s en de afname van roken over de trainingsperiode. Deelnemers met niet-rokende, directe collega’s laten een sterkere afname zien in het huidig rookgedrag en het aantal sigaretten ten opzichte van deelnemers die werken met directe collega’s die roken. 45
De kanttekening die bij het gevonden resultaat is te plaatsen betreft de baseline (T0-T1) die door praktische redenen niet bij elke deelnemer dezelfde periode beslaat als de periode van drie weken tussen T1-T2. Dit komt doordat veel deelnemers op het laatste moment besluiten om deel te nemen aan de training. De eerste twee metingen volgen elkaar dan korter op dan drie weken. Zodoende is er niet met volledige zekerheid vast te stellen dat er statistische ondersteuning is gevonden voor de verwachting dat de Allen Carr training verantwoordelijk is voor de daling in het aantal sigaretten en het huidig rookgedrag. Deze toeschrijving aan de training is gezien het hoge succesresultaat echter wel waarschijnlijk. Eerdere studies vonden een succesresultaat van rond de 50 procent (Hutter et al., 2006; Moshammer & Neuberger, 2007). Het verschil in succesresultaat is waarschijnlijk toe te schrijven aan het moment van follow-up; in het huidige onderzoek vond dit plaats drie weken na de training terwijl dit bij eerdere studies drie maanden (Hutter et al., 2006) tot drie jaar na de training plaatsvond (Moshammer & Neuberger, 2007). Als deelnemers het nieuwe gedrag niet internaliseren zal dit gedrag niet lang worden volgehouden. Internaliseren betekent het eigen maken van nieuw gedrag. Het korte termijn effect kan om deze reden hoger uitvallen dan het effect op lange termijn. Zes maanden wordt doorgaans als norm gehouden voor het internaliseren van nieuw gedrag in de volhoudfase (Armitage, 2005). Een follow-up na zes maanden is daarom wenselijk om meer inzicht te krijgen in het verloop van de gedragsverandering en om te onderzoeken welk percentage deelnemers na de training het gedrag kan volhouden op de lange termijn. Toch is de huidige effectiviteitmeting niet irrelevant. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat het stadium van volhouden eerder kan worden bereikt dan de zes maanden die vaak wordt gehanteerd (Prochaska & DiClemente, 1983). Dit geldt in het bijzonder voor gedrag dat een hoge frequentie van voorkomen heeft (Armitage, 2005) waar roken een voorbeeld van is. Tevens toont het onderzoek van Hutter et al. (2006) aan dat bij de follow-up van een jaar, 46 procent van de rokers binnen één week na de Allen Carr training terugviel op het frequent roken van sigaretten. Kortom een groot aantal van de deelnemers die terugvallen in het oude gedrag zijn reeds inbegrepen in het succesresultaat van het huidige onderzoek. Het gevonden interactie-effect laat zien dat deelnemers mee gaan in het gedrag dat de omgeving, de directe collega’s, vertoont. Dit komt overeen met de werking van modeling. Op basis van het huidige onderzoek kan worden geconcludeerd dat deelnemers het nieuwe gedrag beter aanleren wanneer zij omgeven zijn door mensen die dit gedrag reeds vertonen. 46
Vervolgonderzoek naar de invloed van collega’s op het aan te leren gedrag van deelnemers door de Allen Carr training kan inzicht geven over de werking hiervan. Dit zou uiteindelijk kunnen leiden tot het creëren van een omgeving waarin de effectiviteit van de training kan worden verhoogd.
Invloed werkcontext Alvorens de analyse is uitgevoerd die de invloed van de werkcontext op het verschil in roken over de trainingsperiode trachtte te meten, is de correlatie tussen de werkcontextvariabelen en het aantal sigaretten en huidig rookgedrag op T0 berekend. Er is aangetoond dat het huidig rookgedrag op T0 positief is gerelateerd aan de werkcontext-variabele persoon. Persoon is hier te definiëren als werkgerelateerde, psychologische belasting. Dit betekent dat een hoge score op persoon, dus een hoge psychologische belasting, samengaat met een hoge score op het huidig rookgedrag. Er is in dit onderzoek niet aangetoond dat de overige werkcontext-variabelen, te weten taakactiviteit, gepercipieerde omgeving en organisatorische sfeer, significant correleren met huidig rookgedrag of het aantal sigaretten. Persoon correleert in dit onderzoek niet met het aantal sigaretten. Het niet aantonen van een significante correlatie duidt erop dat de variabelen betrekkelijk onafhankelijk van elkaar reageren. Door dit resultaat en door de analyseproblemen met 5 covariabelen in een analyse werd besloten om persoon als enige werkcontext-variabele mee te nemen in de analyse. Er is geen regressie-effect gevonden van persoon op het statistisch model. Dit laat zien dat de werkgerelateerde, psychologische belasting op zichzelf niet (voldoende) invloed heeft om de verandering in rookgedrag over de trainingsperiode significant te veranderen. De toevoeging van de covariabele resulteert wel in een (weliswaar niet significante) versterking van het meetmoment en het interactie-effect tussen meetmoment en het wel of niet hebben van rokende collega’s. De verschillen in gemiddelden op T1 en T2 die tot dusver zijn gevonden worden door toevoeging van de covariabele versterkt (bijlage 4). Het blijkt dat de covariabele de extreme waarden en dus ook de verschillen enigszins vergroot. Blijkbaar vertoont een werknemer die een hoge, psychologische belasting ondervindt meer rookgedrag, dus een hoger aantal sigaretten per dag en een hogere score op huidig rookgedrag. De training kan dan voor een sterkere afname in het vertoonde gedrag zorgen. Bij werknemers met een lage, psychologische belasting is dit trainingseffect minder groot. De rol van rokende collega’s blijft in grote lijnen hetzelfde. 47
Het huidige onderzoek is er niet in geslaagd om de invloed van de werkcontextvariabelen taakactiviteit, gepercipieerde omgeving en organisatorische sfeer op het verschil in roken te analyseren. Bij vervolgonderzoek zal eerst moeten worden aangetoond dat de variabelen van de werkcontext aan het roken gerelateerd is, voordat er overgegaan kan worden tot een dergelijke analyse.
Werkzame mechanismen Er is onderzocht in hoeverre de effecten van de Allen Carr methodiek beschreven kunnen worden door het model dat is gebaseerd op de Theory of Planned Behavior. Het TPB-model stelt dat de veranderingen in gedrag van attitude, subjectieve norm en self-efficacy bijna volledig worden gemedieerd door intentie, alleen self-efficacy kan een eigen bijdrage aan verandering van gedrag leveren. Hierdoor is intentie de belangrijkste voorspeller van de gedragsverandering. De TPB-variabelen blijken geen significante invloed te hebben op zowel het verschil in het aantal sigaretten als het huidig rookgedrag tussen T2 ten opzichte van T1. Volgens het model werd verwacht dat intentie de grootste, voorspellende waarde zou hebben ten aanzien van het aantal gerookte sigaretten en huidig rookgedrag. Dit resultaat is niet gevonden. De verschilvariabelen attitude, subjectieve norm en self-efficacy tussen T1-T2 blijken wel een significante invloed te hebben op het verschil in intentie tussen T1-T2. Deze variabelen voorspellen de intentie voor 18 procent, waarbij self-efficacy een unieke bijdrage levert. Selfefficacy heeft een negatieve relatie met intentie als gevolg van de contraire stellingen in de vragenlijsten. In werkelijkheid zijn de twee variabelen niet tegengesteld en leidt een stijging in de self-efficacy tot een stijging in de intentie ten opzichte van het stoppen met roken. Het niet kunnen aantonen van een verband tussen de rookgedragsverandering en de TPBvariabelen en de lage verklaarde variantie kunnen worden veroorzaakt doordat de nameting kort na de training volgde. Een gedragsverandering heeft tijd nodig om zich te ontplooien tot de volhoudfase, waarbij gedrag volledig is overgenomen en geïnternaliseerd (Armitage, 2005). Het is dus mogelijk dat de gedragsverandering meer tijd nodig heeft dan de gestelde drie weken om zich volledig te ontwikkelen. Daarnaast beperkt de Allen Carr methodiek zich niet tot de trainingsmiddag om gedrag te veranderen, maar reikt deze verder door het geven van handvatten waarmee de deelnemers na de training aan de slag kunnen. Het aanleren van nieuw gedrag beslaat een langere periode dan de zes uur waarin de training plaatsvindt. 48
Er is geen inzicht in het precieze verloop van dit leerproces waardoor het mogelijk is dat de gedragsverandering via de verschillende constructen ten tijde van de meting nog doorwerkte. Een goede baseline met meerdere nametingen over een langere periode kan inzicht geven in de veranderingen over tijd van de constructen van het TPB-model. Dit kan tevens meer duidelijkheid geven over de ontwikkeling van het gedrag van de deelnemer tot in de volhoudfase. Dus, er kan wel worden gesteld dat een verandering in roken heeft plaatsgevonden onder invloed van de training, alleen worden deze veranderingen niet verklaard vanuit de TPBvariabelen. Dit impliceert dat de invloed van training op de TPB-variabelen niet kan worden aangetoond. De logica dat elk gedrag en elke gedragsverandering vanuit het TPB-model voorspelt moet kunnen worden zou de conclusie rechtvaardigen dat een onderzoek met meer deelnemers mogelijk een ander beeld oplevert en wel relaties laat zien. In een afzonderlijke MANOVA waarin de TPB-variabelen gemeten op T1 en T2 met elkaar worden vergeleken, blijken wel significante verschillen naar voren te komen. Het probleem is echter dat door het ontbreken van een baseline deze verschillen niet zonder meer aan de training kunnen worden toegeschreven. Op basis van dit onderzoek kunnen de werkzame mechanismen van de Allen Carr methodiek dus niet aan de hand van de TPB-variabelen worden beschreven. De verwachting is dat vervolgonderzoek met een groter deelnemersaantal en een valide baseline dit wel in beeld zou kunnen brengen.
Allen Carr training als voorbeeld om onveilig gedrag tegen te gaan De centrale vraag van het huidige onderzoek is of de Allen Carr training als voorbeeld kan fungeren om onveilig gedrag op de werkvloer tegen te gaan. Een effectieve gedragstraining zou ervoor kunnen zorgen dat werknemers bewuster en blijvend kiezen voor hun gezondheid tijdens het werk en minder worden beïnvloed door de omgeving. Dit zou kunnen leiden tot een vermindering van arbeidsongevallen en beroepsziekten, die er uiteindelijk voor zorgt dat de werknemers gezond en productief blijven (Sloos, 2008). Om de training op grote schaal te kunnen toepassen op de werkvloer moet deze weinig tijdrovend zijn en op korte termijn effecten tonen (Armitage, 2007). Het huidige onderzoek heeft ervoor gekozen om de Allen Carr training als voorbeeld te nemen, omdat deze training slechts zes uur duurt
49
en een hoog succesresultaat heeft laten zien bij een follow-up van drie maanden (Hutter et al., 2006). Dit onderzoek heeft statistische ondersteuning gevonden voor een hoog succesresultaat, (65,5 procent) drie weken na aanvang van de training. Deelnemers met niet-rokende, directe collega’s laten een sterkere afname zien in het huidig rookgedrag en het aantal sigaretten ten opzichte van deelnemers die werken met directe collega’s die roken. Het huidige onderzoek heeft geen verband kunnen aantonen tussen de rookgedragsverandering en de TPB-variabelen. Er is wel aangetoond dat de intentie voor 18 procent wordt verklaard door de attitude, subjectieve norm en self-efficacy, zoals ook door het TPB-model wordt beschreven. Dit onderzoek heeft geen verband aan kunnen tonen tussen de werkcontextvariabele persoon en het verschil in roken. Het onderzoek is er tevens niet in geslaagd om de invloed van de werkcontext-variabelen taakactiviteit, gepercipieerde omgeving en organisatorische sfeer op het verschil in roken te analyseren. Het huidige onderzoek geeft bewijs dat de Allen Carr training effectief is tegen roken. Dit geeft goede hoop dat deze methodiek perspectiefvol kan zijn om andere, onwenselijke gedragingen op de werkvloer tegen te gaan. Beseft moet worden dat dit onderzoek een vertrekpunt vormt voor dit thema. Er is vervolgonderzoek nodig om helder te krijgen wat het succesresultaat is over de lange termijn en of de constructen van het TPB-model over tijd significant verschillen zoals bij een aanhoudende gedragsverandering (Ajzen, 1991). Tevens is er vervolgonderzoek nodig om te testen of de werkcontext-variabelen taakactiviteit, omgeving en organisatorische sfeer daadwerkelijk geen samenhang hebben met het roken, welke nodig zijn om de invloed van deze variabelen verder te analyseren. Er zal ook onderzocht moeten worden hoe verschillende gedragingen uit te leggen zijn via de Allen Carr methodiek, om een goede vertaalslag te kunnen maken naar een training die werknemers aanleert om te stoppen met verschillende onveilige gedragingen op de werkvloer. Het streven zou hierbij moeten zijn om één leidraad te ontwikkelen waardoor alle gedragingen eenvoudig kunnen worden vertaald naar een training volgens de Allen Carr methodiek.
50
Beperkingen en richtingen voor vervolgonderzoek Het is wenselijk een aantal beperkingen van het huidige onderzoek te benoemen. Ten eerste telde het onderzoek slechts 62 deelnemers. De power van de analyses is gering bij een klein aantal deelnemers en kan dus zeer profiteren van een grotere steekproef. Bovendien bestaat er een kans dat dit kleine aantal deelnemers geen goede representatie is van de populatie werkend Nederland met onwenselijk gedrag op de werkvloer. Voor vervolgonderzoek is aan te raden om te werken met een grote, aselecte steekproef waarvan met zekerheid te zeggen valt dat deze representatief is voor de populatie. Ten tweede is er in het huidige onderzoek gewerkt met vragenlijsten waarvan de psychometrische kwaliteiten niet bij elk construct als voldoende kan worden beoordeeld. In het huidige onderzoek is aangenomen dat het kleine deelnemersaantal en de selectieve steekproef verantwoordelijk kunnen zijn voor dit resultaat. Voor aanvang van vervolgonderzoek is aan te raden om de vragenlijsten te testen op de psychometrische kwaliteiten en te zorgen dat de psychometrische kwaliteiten voldoende zijn alvorens wordt overgegaan tot onderzoek. Het succesresultaat van het huidige onderzoek is gebaseerd op de follow-up die plaatsvond drie weken na het deelnemen aan de training. Dit is een erg korte termijn resultaat. Om een succesresultaat over een langere termijn te kunnen geven zal er een follow-up moeten volgen die een langere termijn beslaat. Aangezien het volhouden van gezond gedrag vaak vastgesteld is op zes maanden na de oorsprong van het gedrag (Armitage, 2005) is een follow-up van zes maanden na de training aan te raden. De statistische ondersteuning om de Allen Carr training verantwoordelijk te stellen voor de daling in het aantal sigaretten en het huidig rookgedrag is in dit onderzoek niet met zekerheid vast te stellen, doordat bij niet alle deelnemers een voldoende lange periode voorafgaande aan T1 is genomen. De baseline bij de constructen van het TPB-model was in dit onderzoek afwezig aangezien deze alleen op T1 en T2 zijn gemeten, waardoor er geen zicht is op het veranderen van deze constructen buiten de periode van het Allen Carr programma. Bij vervolgonderzoek is het verstandig om een valide baseline te gebruiken, zodat de verschilmetingen tussen T1 en T2 kunnen worden afgezet tegen die in de periode T0 en T1.
51
Het huidige onderzoek kon verschillende variabelen van de werkcontext niet meenemen in de analyse doordat de variabelen niet significant gerelateerd bleken aan huidig rookgedrag en het aantal sigaretten. Bij vervolgonderzoek zouden deze variabelen op een andere manier gemeten kunnen worden waardoor deze samenhang wel kan worden aangetoond, vooropgesteld dat ze wel met het huidig rookgedrag en het aantal sigaretten samenhangen. Tevens is het voor de analyse wenselijk om de variabelen van de werkcontext meerdere malen te meten. Op deze manier kan er een repeated measurement MANOVA design worden gebruikt om de data te analyseren om zo inzicht te krijgen in de invloed van de werkcontext op de effectiviteit van de training. Er kan er worden gekeken of het wenselijk is om naast zelfbeoordeling ook gebruik te maken van beoordelingen gedaan door naasten, omdat deze meting vaak als meer objectief wordt gezien. Voordat de Allen Carr methodiek als voorbeeld kan worden gebruikt om onveilig gedrag op de werkvloer tegen te gaan zal er onderzocht moeten worden hoe de vertaalslag naar andere gedragingen kan worden gemaakt. Het streven zou dan moeten zijn om de vertaalslag te standaardiseren, zodat deze eenvoudig is in te zetten voor vele gedragingen.
Advies verbetering training Ondanks dat de effectiviteit van de Allen Carr training in het huidige onderzoek is bevestigd en het succesresultaat op 65,5 procent is vastgesteld is er een opmerking bij de training te plaatsen. Het is opvallend dat deelnemers die na de Allen Carr training weer begonnen met roken, bijna geen gebruik maakten van de telefonische coach of van de vervolgcursus. Slechts acht deelnemers (15 procent) hebben gebruik gemaakt van de telefonische coach en één deelnemer (2 procent) is naar een vervolgcursus geweest. Dit is opmerkelijk aangezien A.C.E. BV voorziet in een geld-terug garantie voor mensen die niet zijn gestopt met roken met behulp van de Allen Carr training. De voorwaarde die hier wordt gesteld is dat er minimaal twee vervolgsessies zijn bijgewoond. Hoewel de vervolgsessies en het telefonisch coachen kosteloos zijn, is de drempel om extra hulp te vragen na de training voor veel mensen blijkbaar te hoog. Om de effectiviteit van de training te verhogen en de nazorg te verbeteren kan er worden nagedacht over een vast begeleidingstraject dat na de training plaatsvindt. Hierbij kan gedacht worden aan het telefonisch coachen van personen in de eerste week na de training, waarbij de trainers de deelnemers bellen. De deelnemers die 52
aangeven alweer te roken kunnen vervolgens, met instemming van de deelnemer, direct worden geplaatst in een vervolgtraining. Op deze manier wordt de drempel van het vragen om hulp weggenomen, omdat de verantwoordelijkheid hiervan bij de trainers komt te liggen en niet bij de rokers. Personen die nog onzeker blijken kunnen tijdens dit telefoongesprek worden gecoacht op punten die hen nog moeite kosten.
Conclusie Het huidige onderzoek geeft bewijs dat de Allen Carr training effectief is tegen roken. Dit geeft goede hoop dat deze methodiek perspectiefvol kan zijn om andere, onwenselijke gedragingen op de werkvloer tegen te gaan. De nameting drie weken na de training laat zien dat 65,5 procent van de deelnemers het ongewenste gedrag na de training niet meer hebben vertoond en 81,5 procent geeft aan zich niet langer te identificeren met het gemeten gedrag. De training is op korte termijn dus zeer effectief te noemen. De afname van het onwenselijke gedrag blijkt sterker wanneer deelnemers niet-rokende, directe collega’s hebben in plaats van rokende, directe collega’s. Het huidige onderzoek heeft geen verband kunnen aantonen tussen de rookgedragsverandering en de TPB-variabelen. Er is wel aangetoond dat de intentie voor 18 procent wordt verklaard door de attitude, subjectieve norm en self-efficacy, zoals ook door het TPB-model wordt beschreven. Dit onderzoek heeft geen verband aan kunnen tonen tussen de werkcontext-variabele persoon en het verschil in roken. Het onderzoek is er tevens niet in geslaagd om de invloed van de werkcontextvariabelen taakactiviteit, gepercipieerde omgeving en organisatorische sfeer op het verschil in roken te analyseren. Om de gevonden bevindingen te ondersteunen is een vervolgonderzoek aan te raden. Hierbij zullen zowel het succesresultaat als de verandering van de verschillende constructen van het TPB-model op lange termijn kunnen worden onderzocht om beter inzicht te krijgen in het verloop van de gedragsverandering. Daarnaast kan de invloed van de verschillende variabelen van de werkcontext nauwgezet worden getest om de invloed van deze variabelen definitief uit te sluiten.
53
References Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50(2), 179-211. Albertsen, K., Borg, V., & Oldenburg, B. (2006). A systematic review of the impact of work environment on smoking cessation, relapse and amount smoked. Preventive Medicine: An International Journal Devoted to Practice and Theory, 43(4), 291-305. Armitage, C. J. (2005). Can the theory of planned behavior predict the maintenance of physical activity? Health Psychology, 24(3), 235-245. Armitage, C. J. (2007). Efficacy of a brief worksite intervention to reduce smoking: The roles of behavioral and implementation intentions. Journal of Occupational Health Psychology, 12(4), 376-390. Armitage, C. J., & Conner, M. (2001). Efficacy of the theory of planned behaviour: A metaanalytic review. British Journal of Social Psychology, 40(4), 471-499. Bandura, A. (2000). Health promotion from the perspective of social cognitive theory. In M. Conner (Ed.), Understanding and changing health behaviour: From health beliefs to selfregulation. (pp. 299-339). Amsterdam Netherlands: Harwood Academic Publishers. Barling, J., Loughlin, C., & Kelloway, E. K. (2002). Development and test of a model linking safety-specific transformational leadership and occupational safety. Journal of Applied Psychology, 87(3), 488-496. Beck, A. T. (1976). Cognitive therapy and the emotional disorders. New York, International Universities Press, Butler, A. C., Chapman, J. E., Forman, E. M., & Beck, A. T. (2006). The empirical status of cognitive-behavioral therapy: A review of meta-analyses. Clinical Psychology Review, 26(1), 17-31. Carr, A. (1995). Stoppen met roken. (E. d. Mooij Trans.). (8e ed.) Amsterdam: forum boekerij.
54
Commission of the European Communities. (2007). Improving quality and productivity at work : Community strategy 2007-2012 on health and safety at work.62 Retrieved from http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/site/en/com/2007/com2007_0062en01.pdf Cuijpers, P., Van Straten, A., & Warmerdam, L. (2007). Behavioral activation treatments of depression: A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 27(3), 318-326. Ellis, J. L. (2009). Inleiding op klassieke latente variabelen modellen. Eriksen, M. P., & Gottlieb, N. H. (1998). A review of the health impact of smoking control at the workplace. American Journal of Health Promotion, 13(2), 83-104. Evers, A., Vliet-Mulder, J. C. v., & Groot, C. J. (2000). Documentatie van tests en testresearch in nederland. Assen: van Gorcum. Franck, E., De Raedt, R., Barbez, C., & Rosseel, Y. (2008). Psychometric properties of the dutch rosenberg self-esteem scale. Psychologica Belgica, 48(1), 25-35. Godin, G., & Kok, G. (1996). The theory of planned behavior: A review of its applications to health-related behaviors. American Journal of Health Promotion, 11, 87-98. Hofmann, D. A., & Morgeson, F. P. (1999). Safety-related behavior as a social exchange: The role of perceived organizational support and leader–member exchange. Journal of Applied Psychology, 84(2), 286-296. Hughes, M. C. (2008). Health behavior change in employee populations. ProQuest Information & Learning). Dissertation Abstracts International: Section B: The Sciences and Engineering, 69 (5-) Hutter, H. P., Moshammer, H., & Neuberger, M. (2006). Smoking cessation at the workplace: 1 year success of short seminars.79(1), 42. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/sites/entrez Itasca, I. A. (1997). Accident facts, 1996 edition. National Safety Council,
55
Klesges, R. C., Brown, K., Pascale, R. W., Murphy, M., Williams, E., & Cigrang, J. A. (1988). Factors associated with participation, attrition, and outcome in a smoking cessation program at the workplace. Health Psychology, 7(6), 575-589. doi:10.1037/0278-6133.7.6.575 Korrelboom, K., & Ten Broeke, E. (2008). Geintegreerde cognitieve gedragstherapie. handboek voor theorie en praktijk. (1st ed.). Bussum: uitgeverij coutinho. Loafman, B. (1996). Rescue from the safety plateau. Performance Management Magazine, 14(3), 3-10. Ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid. (2010). Jaarplan 2010: Arbeidsinspectie. Moshammer, H., & Neuberger, M. (2007). Long term success of short smoking cessation seminars supported by occupational health care. Addictive Behaviors, 32, 1486-1493. Neal, A., & Griffing, M. A. (2004). Safety climate and safety at work. The Psychology of Workplace Safety, , 15-34. Probst, T. M., & Brubaker, T. L. (2001). The effects of job insecurity on employee safety outcomes: Cross-sectional and longitudinal explorations. Journal of Occupational Health Psychology, 6(2), 139-159. Prochaska, J. O., & DiClemente, C. C. (1983). Stages and processes of self-change of smoking: Toward an integrative model of change. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 51(3), 390-395. Rosenberg, M. (1965). Society and the adolescent self-image. Princeton: Princeton University Press., Schellekens, J. M. H., Steegen, D., Havinga, H., Brakel, K. v., Bakker, R., & Brouwer, S. (2008). Voorspellers voor werkhervatting bij werkloosheid. Groningen: RUG, Amsterdam: UWV, Sloos, E. E. (2008). Leidt stoppen met roken tot een verhoging van de productiviteit op het werk? Erasmus Universiteit Rotterdam, Smith, M. J., Cohen, H. H., Cohen, A., & Cleveland, R. J. (1978). Characteristics of successful safety programs. Journal of Safety Research, 10(1), 5-15. 56
Smith, M. J., Karsh, B. T., Carayon, P., & Conway, F. T. (2003). Controlling occupational safety and health hazards. In L. E. Tetrick (Ed.), Handbook of occupational health psychology. (pp. 35-68). Washington, DC US: American Psychological Association. Smith, M. J., & Sainfort, P. C. (1989). A balance theory of job design and for stress reduction. International Journal of Industrial Ergonomics, 4, 67-79. Zohar, D. (2000). A group-level model of safety climate: Testing the effect of group climate on microaccidents in manufacturing jobs. Journal of Applied Psychology, 85(4), 587-596.
57
Bijlage 1 Begeleidende brief
58
59
Bijlage 2 Akkoordverklaring
60
Bijlage 3 Vragenlijst 1 (T0)
Vragenlijst 1 Allen Carr’s Easyway Stoppen met roken
61
Toelichting vragenlijst
Lees alle vragen goed door voordat u ze invult Vul alstublieft alle vragen in Uw naam wordt alleen gebruikt voor het koppelen van de vragenlijsten. De verwerking is volledig anoniem! Er is duidelijk aangegeven wanneer er meerdere antwoordopties mogelijk zijn. Hartelijk bedankt voor uw medewerking
KLIK OP HET VAKJE DAT UW ANTWOORD HET BESTE WEERGEEFT, ZODAT ER EEN KRUIS VERSCHIJNT: of GA MET UW CURSOR IN HET GRIJZE BALKJE STAAN EN TYP DAAR UW ANTWOORD. EEN FOUT ANTWOORD VERWIJDERT U DOOR NOGMAALS OP HET VAKJE TE KLIKKEN.
Persoonsgegevens ACHTERNAAM: VOORNAAM:
M/
V
GEBOORTEDATUM: INVULDATUM:
Let op! In de vragen worden er vaak sigaretten genoemd. Voor sigaretten kunt u ook andere rookwaren zoals sigaar, pijptabak, cigarillo’s, joints etc. lezen.
1
Hoe oud was u toen u begon met roken?
2
Heeft u in het verleden wel eens een poging gedaan om te stoppen met roken?
jaar
Nee Ja, 3
keer (aantal invullen s.v.p.)
Hoe lang heeft u uw poging om te stoppen met roken volgehouden? Heeft u vaker dan drie keer een poging gedaan om te stoppen, vul dan de onderstaande vraag in op basis van de drie langst volgehouden pogingen om te stoppen met roken. Poging 1
Poging 2
Poging 3
Minder dan een week 1 tot 2 weken 2 tot 4 weken 1 tot 3 maanden 4 tot 6 maanden 7 tot 12 maanden Langer dan 12 maanden Niet van toepassing
62
Rookgedrag De volgende vragen gaan over uw rookgedrag. Komen de volgende zaken op dit moment bij u voor? (bijna) soms nooit 4
Aannemen van sigaretten van anderen
5
Sigaretje vragen aan anderen
6
Één of meer pakjes sigaretten achter de hand hebben, zodat ik altijd wat te roken hebt.
7
Asbakvoorzieningen bij de hand hebben
8
Vaste rooktijden hebben (bij opstaan, na ontbijt, etc.)
9
Roken bij vaste gelegenheden (bij stress, gezelligheid/feestjes, als ik niets te doen heb/uit tijdverdrijf)
10
Roken omdat een ander ook rookt
11
Roken om erbij te horen
12
De ene sigaret met de andere aansteken
13
Wat is het aantal sigaretten dat u op dit moment per dag rookt? 1 pakje sigaretten bevat 20 sigaretten. 1 baaltje shag (50gr.) levert gemiddeld 50 sigaretten op. Wanneer u maar één trekje per dag neemt kunt u dit vermelden als 1 sigaret.
vaak
(bijna) altijd
sigaretten per dag.
14
Maakt u op dit moment gebruik van; Meerdere antwoordopties mogelijk. Nicotinepleisters Nicotinekauwgom Laser
Acupunctuur Cursus / training (anders dan Allen Carr’s Easyway)
Overig, nl. Ik gebruik geen van deze mogelijkheden
Medicijnen
63
Werkomgeving De volgende vragen gaan over uw werkomgeving. Mocht u op dit moment geen werk hebben dan bent u klaar met het invullen van de vragenlijst. Op pagina acht kunt u de lezen hoe u de vragenlijst terug kunt sturen. Bent u actief in een eenmanszaak sla dan de vragen 15 tot en met 24 over. U kunt verdergaan met vraag 25. Hoeveel van uw directe collega’s roken? 1 Met directe collega’s wordt bedoeld; collega’s waar u dagelijks contact mee heeft. Hier 15 vallen ook uw leidinggevende(n) en ondergeschikte collega’s onder. directe collega’s
16
1 Hoeveel directe collega’s heeft u in totaal? directe collega’s
17
1 Kent u directe collega’s die gestopt zijn met roken? Nee, niemand Ja, een enkele Ja, sommigen Ja, vrij veel Ja, heel veel 1
18
Hebben directe collega’s wel eens tegen u gezegd dat u zou moeten stoppen met roken? Nee, nooit Zelden Af en toe Geregeld Ja, zeer vaak
19
1 Op het bedrijfsterrein… Meerdere antwoordopties mogelijk
mag overal gerookt worden. zijn er afspraken over waar wel en niet gerookt mag worden. mag alleen worden gerookt in ruimten die daar speciaal voor zijn aangewezen. is er een volledig rookverbod.
64
2 Op het bedrijfsterrein worden beperkingen wat betreft het roken op de werkvloer streng 20
nageleefd. Zeer mee oneens Oneens Niet eens / niet oneens Mee eens Zeer mee eens
21
2 onprettige
De ruimte op het bedrijfsterrein waar ik rook is een ___ ruimte. Kruis aan wat volgens u het beste op de ___ ingevuld kan worden. Is er geen rookruimte op het bedrijfsterrein aanwezig kruis dan het hokje n.v.t. aan. 1 2 3 4 5 n.v.t. prettige De locatie van die rookruimte is ___ mijn werkplek. 1 2 3 4 5
22
2 ver weg van
n.v.t.
dichtbij
Roken in het bijzijn van collega’s is volgens uw directe collega’s… 2 Ga er hierbij vanuit dat rokers de regels, die op het roken van toepassing zijn, naleven. 23 Het roken op de rookvrije werkplek moet dus buiten beschouwing gelaten worden. in alle situaties sociaal acceptabel. in de meeste situaties sociaal acceptabel. soms wel en soms niet sociaal acceptabel. in de meeste situaties niet sociaal acceptabel. in geen enkele situatie sociaal acceptabel. Welke van de volgende stellingen geeft het beste uw persoonlijke mening weer over het roken in het bijzijn van uw directe collega’s? 2 24
Roken in het bijzijn van directe collega’s vind ik… in alle situaties sociaal acceptabel. in de meeste situaties sociaal acceptabel. soms wel en soms niet sociaal acceptabel. in de meeste situaties niet sociaal acceptabel. in geen enkele situatie sociaal acceptabel.
65
Werksituatie De volgende vragen gaan over u huidige werksituatie. 25
2 Welke van de volgende mogelijkheden omschrijft uw werk het best? Voornamelijk lichamelijk inspannende taken. Zowel geestelijk (psychisch) als lichamelijk inspannende taken. Voornamelijk geestelijk (psychisch) inspannende taken. zeer mee oneens oneens
2 26 2 27 2 28 29 30
niet eens /niet oneens
Zeer mee eens
eens
Mijn werk vraagt mentaal veel van mij. Mijn werk vergt alle concentratie van mij. Ik ervaar een hoge werkdruk op mijn werk.
2Ik heb een grote hoeveelheid werk te doen. 3 Tijdens mijn werk maak ik lange uren. 3
31 3 32 3 33
Sommige taken roepen angst bij mij op. Ik ervaar veel stress op mijn werk. Ik ervaar veel gedoe op mijn werk.
3 Tijdens mijn werk weet ik vaak niet welke 34
rol van mij verwacht word. 3 Op mijn werk krijg ik weinig duidelijkheid 35 over mijn opdrachten. 3 Ik vind het lastig mijn thuissituatie met mijn 36 werk te combineren. 3 37 3 38 3 39
Ik verveel me vaak op mijn werk. Mijn werk is erg monotoon. Ik werk in ploegendienst
Nee
Ja
66
zeer weinig 4 40 4 41
weinig
niet weinig/ niet veel
zeer veel
veel
Ik heb ___ controle over mijn werktaken. Op mijn werk heb ik ___beslissingsruimte.
4 Op mijn werk moet ik ___ beslissingen 42
nemen. 4 Op mijn werk voer ik ___ taken uit die erg 43 verantwoordelijk zijn. 4 Om mijn werk goed uit te voeren moet ik 44 beschikken over ___ vaardigheden. 4Mijn collega’s en ik communiceren ___ 45 met elkaar over de opdrachten en taken. zeer mee oneens oneens 4 46 4 47
niet eens/ niet oneens
mee eens
Ik werk in een onzekere sector. U mist de zekerheid dat uw baan blijft bestaan / kans op werk groot blijft Ik vind mijn werk erg bevredigend.
4 Ik word in het uitvoeren van mijn werk 48
beperkt. 4
49
Mijn werk is erg voorspelbaar.
Bedankt voor het invullen van de vragenlijst! Controleert u alstublieft nog eenmaal of u alle vragen heeft ingevuld. Sla de vragenlijst op alvorens u de vragenlijst retourneert. Wanneer u dit niet doet kunnen door de lay-out van de vragenlijst gegevens verloren gaan! U kunt de vragenlijst retourneren naar
[email protected].
67
zeer mee eens
Vragenlijst 2 (T1)
Vragenlijst 2
Allen Carr’s Easyway Stoppen met roken
68
Toelichting vragenlijst
Lees alle vragen goed door voordat u ze invult Vul alstublieft alle vragen in Uw naam wordt alleen gebruikt voor het koppelen van de vragenlijsten. De verwerking is volledig anoniem! Er is duidelijk aangegeven wanneer er meerdere antwoordopties mogelijk zijn. Hartelijk bedankt voor uw medewerking
KLIK OP HET VAKJE DAT UW ANTWOORD HET BESTE WEERGEEFT, ZODAT ER EEN KRUIS VERSCHIJNT: of GA MET UW CURSOR IN HET GRIJZE BALKJE STAAN EN TYP DAAR UW ANTWOORD. EEN FOUT ANTWOORD VERWIJDERT U DOOR NOGMAALS OP HET VAKJE TE KLIKKEN.
Persoonsgegevens ACHTERNAAM: VOORNAAM: INVULDATUM : Let op! In de vragen worden er vaak sigaretten genoemd. Voor sigaretten kunt u ook andere rookwaren zoals sigaar, pijptabak, cigarillo’s, joints etc. lezen. In sommige vragen wordt naar uw gedrag voor de komende drie weken gevraagd. Hiermee wordt de periode bedoeld van de training tot drie weken na de training.
69
Rookgedrag De volgende vragen gaan over uw rookgedrag. Per kolom wordt een vraag gesteld die u dient te beantwoorden. Er zijn drie kolommen dus elke vraag, 1 t/m 9, dient u drie keer te beantwoorden Kolom: ‘Komen de volgende zaken op dit moment bij u voor?’ Vraag: ‘Aannemen van sigaretten van anderen’ Let op! Deze pagina is liggend afgebeeld en kan deels uit het beeld verdwijnen. Met de schuifbalk onderaan uw beeld kunt u het beeld verschuiven. Komen de volgende zaken op dit moment bij u voor? (bijna) soms vaak nooit
1
Aannemen van sigaretten van anderen
2
Sigaretje vragen aan anderen
3 4 5
6
(bijna) altijd
Acht u zichzelf in staat om te stoppen met het volgende: zeker niet
waarschijn lijk niet
misschien wel/ niet
waarschijn lijk wel
Ik ben van plan om in de komende 3 weken het volgende wel te doen: Dat ga ik:
zeker echt wel niet doen
waarsch misschien niet wel/niet doen doen
waarsch doen
zeker doen
Één of meer pakjes sigaretten achter de hand hebben, zodat ik altijd wat te roken hebt. Asbakvoorzieningen bij de hand hebben Vaste rooktijden hebben (bij opstaan, na ontbijt, etc.) Roken bij vaste gelegenheden (bij stress, gezelligheid/feestjes, als ik niets te doen heb/uit tijdverdrijf)
7
Roken omdat een ander ook rookt
8
Roken om erbij te horen
9
De ene sigaret met de andere aansteken
70
Voor de volgende vragen geldt: als u maar één trekje per dag rookt kunt u dit vermelden als 1 sigaret. Als u niet meer rookt of niet meer van plan bent om te gaan roken kunt u 0 sigaretten per dag invullen. 1 pakje sigaretten bevat 20 sigaretten. 1 baaltje shag (50gr.) levert gemiddeld 50 sigaretten op. 1 1In hoeverre denkt u in staat te zijn om uw rookgedrag te veranderen in de komende 3 weken? 10 U kunt dit aangeven aan de hand van het aantal sigaretten dat u per dag denkt te gaan roken in de komende 3 weken. sigaretten per dag (in komende drie weken). 11
Wat is het aantal sigaretten dat u op dit moment per dag rookt? sigaretten per dag.
12
Ik ben van plan om in de komende 3 weken
13
Maakt u op dit moment gebruik van; Meerdere antwoordopties mogelijk. Nicotinepleisters Nicotinekauwgom Laser
sigaretten per dag te roken.
Acupunctuur
Overig, nl.
Cursus / training (anders dan Allen Carr’s Easyway)
Ik gebruik geen van deze mogelijkheden
Medicijnen
Houding De onderstaande uitspraken gaan over uw mening over stoppen met roken. Op elke regel staan twee tegengestelde meningen weergegeven. Kies bij elke regel het hokje dat het beste bij uw mening past.
14
Het stoppen met roken vind ik voor mijzelf: 1 2 3 Voordelig
15
Prettig
Onprettig
16
Nodig
Onnodig
17
Nuttig
Nutteloos
4
5 Nadelig
Hoe belangrijk vinden de volgende mensen dat u stopt met roken? Heeft u geen contact met deze mensen, kies dan de optie ‘niet van toepassing’. zeer onbelangrijk
18
Ikzelf
19
Uw naaste familie en partner
20
Uw vrienden en kennissen
21
Mensen bij u in de buurt
22
Uw collega’s
23
Uw directe leidinggevende De organisatie waarin u werkzaam bent
24
onbelangrijk
niet belangrijk / niet onbelangrijk
belangrijk
zeer belangrijk
n.v.t
belangrijk
zeer belangrijk
n.v.t
Hoe belangrijk is de mening van deze personen voor u? zeer onbelangrijk
25
Ikzelf
26
Uw naaste familie en partner
27
Uw vrienden en kennissen
28
Mensen bij u in de buurt
29
Uw collega’s
30
Uw directe leidinggevende De organisatie waarin u werkzaam bent
31
Onbelangrijk
niet belangrijk / niet onbelangrijk
Sociale steun De volgende vragen gaan over de sociale steun van directe collega’s. Mocht u op dit moment geen werk hebben of bent u actief in een eenmanszaak sla dan de vragen 32 tot en met 35 over. U kunt verdergaan met vraag 36. Met directe collega’s wordt bedoeld; collega’s waar u dagelijks contact mee heeft. Hier vallen ook uw leidinggevende(n) en ondergeschikte collega’s onder. 32
Op mijn werk word ik door directe collega’s aangemoedigd om te stoppen met roken. Zeer mee oneens Oneens Niet een / niet oneens Mee eens Zeer mee eens
72
33
Ik heb contact met directe collega’s die me kunnen helpen met stoppen met roken. (bijna) nooit soms vaak (bijna) altijd
34
Ik krijg nuttige informatie van directe collega’s om te stoppen met roken. (geven tips, motiveren mij, etc.) (bijna) nooit soms vaak (bijna) altijd
35
Er zijn directe collega’s die mij praktische hulp bieden bij het stoppen met roken. (asbakken weghalen, voorkomen dat ik ga roken tijdens de pauze, etc.) (bijna) nooit soms vaak (bijna) altijd
Zelfvertrouwen zeer mee oneens oneens 36 37 38 39 40 41 42 43
niet eens /niet oneens
eens
Ik vind mezelf evenzeer de moeite waard als anderen. Ik vind dat ik een aantal goede kwaliteiten bezit. Ik heb het gevoel dat alles wat ik aanpak mislukt. Ik vind dat ik net zoveel kan als andere mensen. Ik vind dat ik weinig heb om trots op te zijn. Ik ben positief over mezelf. Alles bij elkaar genomen ben ik tevreden over mezelf. Ik zou willen dat ik meer respect voor mezelf had.
44
Soms voel ik me nutteloos.
45
Soms denk ik dat ik helemaal niets te bieden heb.
73
Zeer mee eens
Werkomgeving De volgende vragen gaan over uw werkomgeving. Mocht u op dit moment geen werk hebben of bent u actief in een eenmanszaak sla dan de vraag 46 en 47 over. U bent dan klaar met het invullen van de vragenlijst. Onder vraag 47 kunt u de lezen hoe u de vragenlijst terug kunt sturen. 46
Hoeveel van uw directe collega’s roken? directe collega’s
47
Hoeveel directe collega’s heeft u in totaal? directe collega’s
Bedankt voor het invullen van de vragenlijst! Controleert u alstublieft nog eenmaal of u alle vragen heeft ingevuld. Sla de vragenlijst op alvorens u de vragenlijst retourneert. Wanneer u dit niet doet kunnen door de lay-out van de vragenlijst gegevens verloren gaan! U kunt de vragenlijst retourneren naar
[email protected].
74
Vragenlijst 3 (T2)
Vragenlijst 3
Allen Carr’s Easyway Stoppen met roken
75
Toelichting vragenlijst
Lees alle vragen goed door voordat u ze invult Vul alstublieft alle vragen in Uw naam wordt alleen gebruikt voor het koppelen van de vragenlijsten. De verwerking is volledig anoniem! Er is duidelijk aangegeven wanneer er meerdere antwoordopties mogelijk zijn. Hartelijk bedankt voor uw medewerking
KLIK OP HET VAKJE DAT UW ANTWOORD HET BESTE WEERGEEFT, ZODAT ER EEN KRUIS VERSCHIJNT: of GA MET UW CURSOR IN HET GRIJZE BALKJE STAAN EN TYP DAAR UW ANTWOORD. EEN FOUT ANTWOORD VERWIJDERT U DOOR NOGMAALS OP HET VAKJE TE KLIKKEN.
Persoonsgegevens ACHTERNAAM: VOORNAAM: INVULDATUM : Let op! In de vragen worden er vaak sigaretten genoemd. Voor sigaretten kunt u ook andere rookwaren zoals sigaar, pijptabak, cigarillo’s, joints etc. lezen. In sommige vragen wordt naar uw gedrag voor de komende drie weken gevraagd. Hiermee wordt de periode bedoeld van de training tot drie weken na de training.
76
Rookgedrag De volgende vragen gaan over uw rookgedrag. Per kolom wordt een vraag gesteld die u dient te beantwoorden. Er zijn drie kolommen dus elke vraag, 1 t/m 9, dient u drie keer te beantwoorden Kolom: ‘Komen de volgende zaken op dit moment bij u voor?’ Vraag: ‘Aannemen van sigaretten van anderen’ Let op! Deze pagina is liggend afgebeeld en kan deels uit het beeld verdwijnen. Met de schuifbalk onderaan uw beeld kunt u het beeld verschuiven. Komen de volgende zaken op dit moment bij u voor? (bijna) soms vaak nooit
1
Aannemen van sigaretten van anderen
2
Sigaretje vragen aan anderen
3 4 5
6
(bijna) altijd
Acht u zichzelf in staat om te stoppen met het volgende: zeker niet
waarschijn lijk niet
misschien wel/ niet
waarschijn lijk wel
Ik ben van plan om in de komende 3 weken het volgende wel te doen: Dat ga ik:
zeker echt wel niet doen
waarsch misschien niet wel/niet doen doen
waarsch doen
Één of meer pakjes sigaretten achter de hand hebben, zodat ik altijd wat te roken hebt. Asbakvoorzieningen bij de hand hebben Vaste rooktijden hebben (bij opstaan, na ontbijt, etc.) Roken bij vaste gelegenheden (bij stress, gezelligheid/feestjes, als ik niets te doen heb/uit tijdverdrijf)
7
Roken omdat een ander ook rookt
8
Roken om erbij te horen
9
De ene sigaret met de andere aansteken
77
zeker doen
Voor de volgende vragen geldt: als u maar één trekje per dag rookt kunt u dit vermelden als 1 sigaret. Als u niet meer rookt of niet meer van plan bent om te gaan roken kunt u 0 sigaretten per dag invullen. 1 pakje sigaretten bevat 20 sigaretten. 1 baaltje shag (50gr.) levert gemiddeld 50 sigaretten op. 10
In hoeverre denkt u in staat te zijn om uw rookgedrag te veranderen in de komende 3 weken? U kunt dit aangeven aan de hand van het aantal sigaretten dat u per dag denkt te gaan roken in de komende 3 weken. sigaretten per dag (in komende drie weken).
11
Wat is het aantal sigaretten dat u op dit moment per dag rookt? sigaretten per dag.
12
Ik ben van plan om in de komende 3 weken
13
Maakt u op dit moment gebruik van; Meerdere antwoordopties mogelijk. Nicotinepleisters Nicotinekauwgom Laser
sigaretten per dag te roken
Acupunctuur
Overig, nl.
Cursus / training (anders dan Allen Carr’s Easyway)
Ik gebruik geen van deze mogelijkheden
Medicijnen
Houding De onderstaande uitspraken gaan over uw mening over stoppen met roken. Op elke regel staan twee tegengestelde meningen weergegeven. Kies bij elke regel het hokje dat het beste bij uw mening past.
14 15
Het stoppen met roken vind ik voor mijzelf: 1 2 3 Voordelig Prettig
16
Nodig
Onnodig
17
Nuttig
Nutteloos
4
5 Nadelig Onprettig
Hoe belangrijk vinden de volgende mensen dat u stopt met roken? Heeft u geen contact met deze mensen, kies dan de optie ‘niet van toepassing’. zeer onbelangrijk
18
Ikzelf
19
Uw naaste familie en partner
20
Uw vrienden en kennissen
21
Mensen bij u in de buurt
22
Uw collega’s
23
Uw directe leidinggevende De organisatie waarin u werkzaam bent
24
onbelangrijk
niet belangrijk / niet onbelangrijk
belangrijk
zeer belangrijk
n.v.t
belangrijk
zeer belangrijk
n.v.t
Hoe belangrijk is de mening van deze personen voor u? zeer onbelangrijk
25
Ikzelf
26
Uw naaste familie en partner
27
Uw vrienden en kennissen
28
Mensen bij u in de buurt
29
Uw collega’s
30
Uw directe leidinggevende De organisatie waarin u werkzaam bent
31
Onbelangrijk
niet belangrijk / niet onbelangrijk
Sociale steun De volgende vragen gaan over de sociale steun van directe collega’s. Mocht u op dit moment geen werk hebben of bent u actief in een eenmanszaak sla dan de vragen 32 tot en met 35 over. U kunt verdergaan met vraag 36. Met directe collega’s wordt bedoeld; collega’s waar u dagelijks contact mee heeft. Hier vallen ook uw leidinggevende(n) en ondergeschikte collega’s onder. 32 Op mijn werk word ik door directe collega’s aangemoedigd om te (blijven) stoppen met roken. Zeer mee oneens Oneens Niet een / niet oneens Mee eens Zeer mee eens
79
33
Ik heb contact met directe collega’s die me kunnen helpen met stoppen (blijven) met roken. (bijna) nooit soms vaak (bijna) altijd
34
Ik krijg nuttige informatie van directe collega’s om te (blijven) stoppen met roken. (geven tips, motiveren mij, etc.) (bijna) nooit soms vaak (bijna) altijd
35
Er zijn directe collega’s die mij praktische hulp bieden bij het (blijven) stoppen met roken. (asbakken weghalen, voorkomen dat ik ga roken tijdens de pauze, etc.) (bijna) nooit soms vaak (bijna) altijd
Zelfvertrouwen zeer mee oneens oneens 36 37
38 39 40 41 42 43
niet eens/ niet oneens
eens
Ik vind mezelf evenzeer de moeite waard als anderen. Ik vind dat ik een aantal goede kwaliteiten bezit. Ik heb het gevoel dat alles wat ik aanpak mislukt. Ik vind dat ik net zoveel kan als andere mensen. Ik vind dat ik weinig heb om trots op te zijn. Ik ben positief over mezelf. Alles bij elkaar genomen ben ik tevreden over mezelf. Ik zou willen dat ik meer respect voor mezelf had.
44
Soms voel ik me nutteloos.
45
Soms denk ik dat ik helemaal niets te bieden heb.
80
zeer mee eens
Werkomgeving De volgende vragen gaan over uw werkomgeving. Mocht u op dit moment geen werk hebben of bent u actief in een eenmanszaak sla dan de vragen 46 tot en met 49 over. U kunt verdergaan met vraag 50. 46
Hoeveel van uw directe collega’s roken? directe collega’s
47
Hoeveel directe collega’s heeft u in totaal? directe collega’s
48
Kent u directe collega’s die gestopt zijn met roken? Nee, niemand Ja, een enkele Ja, sommigen Ja, vrij veel Ja, heel veel
49
Hebben directe collega’s wel eens tegen u gezegd dat u zou moeten stoppen met roken? Nee, nooit Zelden Af en toe Geregeld Ja, zeer vaak
Huidige situatie Voor de volgende vragen geldt: Wanneer u maar één trekje heeft genomen kunt u dit vermelden als 1 sigaret. 50
Hoeveel sigaretten heeft u in totaal gerookt in de eerste week na Allen Carr’s Easyway? sigaretten in de eerste week.
51
Hoeveel sigaretten heeft u in totaal gerookt in de tweede week na Allen Carr’s Easyway? sigaretten in de tweede week.
52
53
Hoeveel sigaretten heeft u in totaal gerookt in de derde week na Allen Carr’s Easyway? sigaretten in de derde week. Heeft u gebruik gemaakt van de telefonische coaching na Allen Carr’s Easyway? meerdere antwoordopties mogelijk
Nee Ja, in week één Ja, in week twee Ja, in week drie
keer keer keer
81
ja
54
Heeft u na de training gebruik gemaakt van een vervolgsessie? Zo ja, hoe vaak? keer
55
Bent u op dit moment een niet-roker?
nee
Ja, ik ben op dit moment een niet-roker. Nee, ik ben op dit moment een roker.
Bedankt voor het invullen van de vragenlijst! Controleert u alstublieft nog eenmaal of u alle vragen heeft ingevuld. Wilt u na afronding van het onderzoek een kopie ontvangen van het onderzoeksrapport? Ja, graag, Nee, bedankt.
SLA DE VRAGENLIJST OP alvorens u de vragenlijst retourneert. Wanneer u dit niet doet kunnen door de lay-out van de vragenlijst gegevens verloren gaan! U kunt de vragenlijst retourneren naar
[email protected].
82
Bijlage 4 Invloed persoon op gemiddelden en standaard error
Tabel 19a Gemiddelden en Standaard Error per groep bij de verschilmeting T1 en T2.
meetmomen t verschil in huidig rookgedrag
T0-T1 T1-T2
verschil in aantal sigaretten
T0-T1 T1-T2
mean Rokende Collega’s niet-rokende collega’s rokende collega’s niet-rokende collega’s rokende collega’s niet-rokende collega’s rokende collega’s niet-rokende collega’s rokende collega’s
0,07 0,14 1,22 0,87 -1,59 0,31 26,21 14,58
standaard error 0,09 0,06 0,13 0,08 0,79 0,51 2,67 1,73
Tabel 19b Gemiddelden en Standaard Error per groep bij de verschilmeting T1 en T2 met covariabele persoon.
meetmomen t verschil in huidig rookgedrag
T0-T1 T1-T2
verschil in aantal sigaretten
T0-T1 T1-T2
mean Rokende Collega’s niet-rokende collega’s rokende collega’s niet-rokende collega’s rokende collega’s niet-rokende collega’s rokende collega’s niet-rokende collega’s rokende collega’s
0,07 0,14 1,34 0,87 -1,86 0,27 28,34 14,65
standaard error 0,10 0,06 0,15 0,09 0,92 0,52 2,79 1,60
83