"Alléén op stal gehouden melkgeiten, miljoenen vlinderbloemige voederbomen en tonnen stalmest kunnen de Sahel nog redden” Door Remi Schiffeleers en Bart Thoelen
"Denk globaal, eet lokaal!". Ook het eerste deel van onze slagzin vraagt om aandacht. Wereldwijd lijden 950 miljoen mensen honger, hebben nog eens dubbel zoveel mensen een tekort aan vitaminen en mineralen en tonen 186 miljoen kinderen duidelijke indicatoren van ondervoeding. Tegelijkertijd kampen mensen meer dan ooit tevoren met overgewicht en wordt er per Europeaan 179 kilogram aan voedsel verspilt. Als socio-culturele vereniging werkzaam rond voeding kan VZW Voedselteams onmogelijk blind zijn voor dergelijke absurde cijfers. Deze cijfers worden sinds een tiental jaren gegenereerd door tal van internationale organisaties. Worldwatch Institute publiceerde onlangs het rapport Eating Planet 2012, het Barilla Center for Food & Nutrition kwam een week later met straffe analyses en de Europese Rekenkamer berekende de doeltreffendheid van de Europese ontwikkelingshulp voor de voedselzekerheid in Afrika bezuiden de Sahara. Evidence based worden oorzaken en oplossingen voor de mondiale voedselproblematiek tussen de kantoormuren bedacht met cijfers en analyses uit het veld. Ik vroeg me af hoe dergelijke analyses door de boer in het veld werden gemaakt. Noem het boerenwijsheid, niet in functie van, maar als een aanvulling op de wetenschap. Daarvoor zocht ik een Voedselteamproducent op die sinds dertig jaar op een vrij unieke wijze protesteert tegen honger in de wereld. Het begin van een drieluik over mondiale landbouw vanuit het standpunt van de boer. Remi Schiffeleers van geitencoöperatief De Levende Aarde te Alken is sinds jaar en dag een dissidente stem in de samenwerking tussen Noord en Zuid. Net terug uit Burkina Faso, waar hij vijfendertig jaar geleden zijn eerste stappen in de landbouwrealiteit in het Zuiden zette, is hij mijn ideale sparringpartner in globaal denken vanuit voedselperspectief. Vandaag zitten we samen rond tafel om een inventaris op te maken van zijn bevindingen. De tafel waaraan we zitten is zelf een toonbeeld van interculturele uitwisseling. Een uitwisseling waar zowel wetenschap als praktijkervaring centraal staan. Op onze plaats hebben reeds honderden mensen uit de hele wereld naast elkaar gezeten. Hier wordt samen gegeten, gediscussieerd en gelachen ... en vooral kennis uitgewisseld. De tafel van Trakomula is op deze manier een stille getuige in de strijd tegen honger in de wereld vanuit een brede waaier aan perspectieven en culturen. Aan de hand van een interview probeer ik de vrucht van deze jarenlange uitwisseling tastbaar te maken. 1) Een referentiekader
Wat is Trakomula? We hebben dertig jaar geleden gekozen om het [d.i. geïntegreerde, familiale landbouw] zélf te doen in de praktijk. We opteerden om niet enkel een ongesubsidieerde economische activiteit te organiseren, maar hiernaast ook aan kennisoverdracht te doen via uitwisseling en solidariteit. Voor dit tweede, pedagogische, luik werd Trakomula opgericht. Hieronder
verstaan we TRAining & COnsulting MUndiale LAndbouw. De vzw wil samen met mensen die duurzame landbouw in de praktijk willen realiseren naar hun mogelijkheden zoeken. Vervolgens proberen we deze ideeën samen in de praktijk te brengen. Uniek aan ons project is de focus op het Zuiden.
De geiten van De levende Aarde staan klaar om gemolken te worden. Gedurende dertig jaar bezocht je verschillende Afrikaanse landen. Welke landen zijn dit? Mijn verhaal in Afrika loopt van Marokko tot Zuid-Afrika. Onderweg zie je - en dit klinkt misschien een beetje gek - dat vele van de mensen waarmee ik in contact kom, besmet zijn met "ontwikkelingshulp denken" in de zin dat men vooral denkt aan krijgen wanneer men een blanke ziet. Wij zijn echter uitgegaan van het principe van kennis en inzicht leren in de praktijk. In plaats van materialen en geld, schenken wij arbeid. 2) Het Zuiden: De traditie is failliet
Wat zijn de grootste uitdagingen voor de landbouw in deze Afrikaanse landen? Als je West-Afrika bekijkt, zal iedereen je zeggen dat de droogte het grootste probleem is, maar in landen als Congo, Kenia, Kameroen, ... heeft men overal eigenlijk hetzelfde probleem: veel te lage opbrengsten in functie van de beschikbare oppervlakte. In bepaalde gebieden is water het meest zichtbare probleem, maar het fundamentele probleem is het gebrek aan organisch materiaal, organische stof in de grond. Problematisch is dat de opbrengsten hierdoor dalen terwijl net deze landen met een constante demografische groei te maken hebben. In de meeste Afrikaanse landen zie je een demografische groei van 4% per jaar. Dat betekent dat men om de vijfentwintig jaar de opbrengsten net zou moeten laten verdubbelen. Op het eerste gezicht lijkt het alsof het in Afrika allemaal aan het uitdrogen is. We moeten ook de vraag durven stellen naar de oorzaak van deze droogte. Volgens mij is dat, landbouwkundig gezien, niet zo zeer een probleem van water, maar van hoe men met het ecologisch systeem omgaat.
Bedenken we ook dat de grond van Marokko tot Zuid-Afrika de laatste honderd jaar nooit meer fatsoenlijk gevoed werd. Deze grond moest immers altijd blijven produceren. Een andere factor is dat de grond ook zwaar getergd wordt door broussebranden en loslopend vee. Dat vee graast alles af, maar geeft niets in de plaats. De plaatselijke fauna is hierdoor zwaar aangetast. Vaak gaat het om een combinatie van factoren: veehouders stoken grote gebieden land af om een nieuwe opkomst van gras te forceren. Een even bepalende factor is de erfenis van koloniale teelten. De intensieve monoculturen van toen zijn vandaag nog steeds medeverantwoordelijk voor droogte en een laag humusgehalte. Kijken we bijvoorbeeld naar het Senegalbekken, het gebied van Kaolack tot voorbij Thiès, dat vele jaren gediend heeft als grote toeleverancier van aardnoten en katoen voor Europa. De grond voor deze teelten werd nooit fatsoenlijk gevoed. Er werd daarentegen nog eens extra veel gekapt om de velden groter te maken. Op die manier krijg je natuurlijk een volledige aantasting van de bodemstructuur en een degradatie van het plaatselijke ecosysteem. Dit heeft een enorme daling, zelfs bijna een afwezigheid, van organisch materiaal oftewel humus in de grond tot gevolg. Op die manier kan er weinig water vastgehouden worden. Hierdoor geraak je als boer al snel in een negatieve spiraal. Als iemand in West-Afrika bijvoorbeeld duizend kilogram gierst per hectare produceert, dan kan je spreken van een fantastische opbrengst. In Congo, een land waar veel meer neerslag valt per jaar, haalt men slechts opbrengsten van hetzelfde niveau. Moeten we dan van een probleem van water spreken? Toegegeven, ze hebben in Congo soms wel twee teelten per jaar, maar op een uitgeputte grond twee teelten per jaar zetten is even catastrofaal. Indien Afrika zichzelf wil voeden is de grote uitdaging volgens mij om na te denken over hoe organisch materiaal, het humusgehalte in hun grond, verbeterd kan worden en dat is uiteraard veel meer dan een beetje water geven. Je ziet het opbouwen van humus als de oplossing, en loslopend vee als een prangend probleem. Toch hoor je bepaalde ngo’s vandaag nog vóór pastoralisme in Afrika pleiten. Pastoralisten spelen perfect in op het veranderende klimaat door rond te trekken met hun kuddes, naargelang de beschikbaarheid van water en weides, zo stellen zij. Een denkfout? Als je een gebied zoals West-Afrika bekijkt, dan zie je dat daar twee maal meer vee is dan voedsel voorradig om dat vee te kunnen voeden en dan gaat het hier nog maar enkel om een voedselvoorraad die dient om het vee te laten overleven. Om dat vee fatsoenlijk te laten produceren heb je nog eens dubbel zoveel veevoeder nodig. Er is immers een groot verschil tussen overlevend vee en productief vee. Ook bij ons geldt dat principe: de geiten die droogstaan krijgen een totaal andere menu dan zij die produceren. Traditionele veehouders redeneren echter dat wanneer zij tweehonderd koeien houden, er na een jaar honderd overblijven, met een mortaliteitsgraad van vijftig procent in het achterhoofd. Als zij driehonderd koeien houden, blijven er nog honderdvijftig over. Meer lijkt dus beter op het eerste gezicht. Ook ngo's werken deze illusie in de hand. Toch zijn al hun vaccinatieprogramma's en het in stand houden van de traditionele veehouderij volgens mij een omgekeerde reactie op de realiteit. Op die manier maakt men de put iedere dag net dieper. De focus ligt immers uitsluitend op overleven op korte termijn,
binnen de beperkte visie van de traditie. Terwijl je volgens mij beter op kleinere schaal vee kan houden, en de kwaliteit van het voeder voor deze kudde moet bewaken. Dat pastoralisme is toch ook een cultureel element. In Senegal staat een grote kudde gelijk aan veel aanzien. Bijna iedereen noemt er zich met enige trots "éleveur", of veeboer. Natuurlijk is dat zo! Want wie is het armste? De veehouder met honderd stuks vee die na ieder jaar nog de helft over kan houden of de akkerbouwer die niets heeft dan een uitgeputte grond? Deze laatste heeft helemaal niets en lijdt honger aan het begin van het regenseizoen. De veeteler daarentegen kan nog altijd een paar stieren verkopen en zo in zijn eigen onderhoud voorzien. Vanuit dat perspectief hebben veehouders inderdaad meer kapitaal en meer overlevingskracht. Maar dat is overleven op korte termijn en ten nadele van iedere akkerbouwer in de regio. Mijn conclusie is dat we moeten stoppen met een systeem te ondersteunen dat failliet is, sterker nog, dat het hele lokale ecosysteem naar beneden haalt. We hebben eerder een radicale ommekeer nodig.
De veestapel van een naburige boer trekt door het pas geoogste maïsveld van Chamesdine Bare in Parakou (Benin).
De traditie zoals u het noemt, heeft wellicht niet de juiste antwoorden op de klimatologische veranderingen. Maar tegelijkertijd zou het verdwijnen van lokale landbouwkundige vaardigheden en kennis ook een verschraling kunnen inhouden van de lokale landbouw. Landbouwtechnisch zijn er geen globale antwoorden op lokale problemen. Hoe dan inzetten op beide sporen? Natuurlijk bestaat er zoiets als respect voor lokale en traditionele kennis, en dat heb je uiteraard nodig om aan landbouw te doen. Maar volgens mij is dat iets totaal anders dan een globale visie op een landbouwsysteem dat op lange termijn duurzaam wil zijn. In de praktijk lijkt dat zeer dikwijls tegenstrijdig. Om een duurzaam systeem op te bouwen, heb je lokale kennis nodig. Dat is kennis over de regenval, de verschillende lokale soorten onkruid
of de pedologische samenstelling van de grond. Zulke kennis is zeker noodzakelijk. Het systeem waarin je die lokale kennis inzet, mag volgens mij niet meer traditioneel zijn. Er moet geïnvesteerd worden in een duurzaam systeem met een lange termijnvisie en dat is volgens mij een systeem dat prioriteit geeft aan het verhogen van de humus in de grond. Een andere aspect is het belang van eigendomsrecht, en dat veroorzaakt in Afrika op vele plaatsen problemen. Traditioneel was grond collectief bezit, beheerd door de gemeenschap of door de chef de terre. Nu de druk op grond verhoogt en steeds minder mensen fatsoenlijk te eten hebben, wordt het gevecht om die grond bitsiger. Laat me illustreren met een voorbeeld uit mijn nabije omgeving: Abdoulaye Bah heeft een traditionele veehouderij bij Kindi in Guinée Conakry. Vandaag moet hij honderd kilometer verhuizen naar de Fouta omdat de lokale boeren zijn vee vergiftigen. Zijn veestapel die door de velden trekt veroorzaakt immers schade, en dat zet kwaad bloed bij de lokale akkerbouwers. Akkerbouw en veeteelt komen hierdoor nog scherper tegenover elkaar te staan. Dat is een zeer slechte evolutie omdat net de integratie van veeteelt, akkerbouw en herbebossing de enige manier is om aan duurzame landbouw te doen. Vanuit dat perspectief heeft de druk op land dus net een averechts effect. Hoe moet dat geïntegreerd landbouwsysteem er voor u als boer dan uit zien? Is dat werken in coöperatieven, waarbinnen ieder zijn eigen specialiteit heeft, zoals dit bijvoorbeeld in Guelakh 1 (Senegal) gebeurt? Ondanks het feit dat ik zelf in een coöperatieve structuur werk, meen ik niet dat deze structuur overal werkt. Ik geloof dat goede, familiale landbouw zoals die in Afrika gekend is, een interessant perspectief is om vanuit te vertrekken. De oplossing is volgens mij op stal gehouden melkgeiten, vlinderbloemige voederbomen [legumenosen] en tonnen stalmest. Dat zijn, zeker in een gebied zoals de Sahel er langzaamaan begint uit te zien, de enige sleutels voor de toekomst. Op sommige plaatsen is het al zo droog aan het worden dat de meeste lokale grassen steeds minder gaan produceren omdat hun wortelgestel niet diep genoeg rijkt. De uitzondering hierop is Andropogon gayanus. Mijn voorstel is om de velden te omheinen. Mijn visie op hoe dit zou kunnen gebeuren, is de afgelopen vijftien jaar veranderd. Vroeger lag de nadruk op Acacia nilotica (leguminosen met doorns), maar dit soort hagen voldoen vandaag niet meer. Op dit moment zie ik vooral de mogelijkheden van Jatropha. Dit gewas heeft dan wel geen doorns en is van mindere kwaliteit, maar is zeer droogteresistent en best geschikt voor een levende haag. Ook al heb je maar één hectare, je moet die afsluiten zodat vee noch vuur binnen kan. Op je veld leg je dan couloirs, plantlijnen van vlinderbloemige voederbomen, aan op zes meter van elkaar. Ik heb in deze context heel goede resultaten gezien van Gliricidia sepium en Moringa oleifera, Cajanus cajan en in gebieden met wat meer neerslag Leucaena leucocephale, Erythrina en Albizia lebbeck.
1
Zie volgend artikel in deze reeks over mondiale landbouw.
Uiteraard zijn er voor iedere regio specifiek ook nog andere keuzes te maken op basis van de kennis van de lokale boer. Toch nemen de keuzemogelijkheden hierin iedere dag af door de verschraling van de grond en door de droogte. Ik pleit daarom voor het systeem van agro-forestry. Je moet zien dat er schaduw in het veld wordt gegenereerd door planten die nuttig zijn. Planten gebruiken die niet als veevoeders kunnen dienen, is niet te verantwoorden aan iemand die honger lijdt. In de couloirs kan je dan gierst, maïs of sorghum, aardnoten of bonen telen. In het droge seizoen kan je er aan groenteteelt doen. Ik geloof dat groenteteelt met de opkomende droogte intensiever moet.
Levende haag in Burkina Faso
De dieren moeten op stal gehouden worden, en hun mest moet via een goed afgedekte mestput in het begin van het plantseizoen tussen de couloir inwerken in de grond. Dat zijn de voorwaarden voor de opbouw van het organisch materiaal in de couloirs. Ik opteer verder ook voor melkgeiten, van nature struikeneters, kunnen veel beter de voederbomen verteren dan koeien. Voederbomen zijn tweemaal interessant: hun wortels gaan veel dieper en de boom kan meer volume produceren. Dergelijke bomen moeten zeer intensief, op een meter van elkaar, geplant worden. Indien er in de regio een waterput is, kan je in het droge seizoen ook groenten kweken en het vee op stal voorzien van water. Tot slot moet je zoveel mogelijk droog materiaal van grassen, stengels van gierst of rijststro, ... wat er lokaal voor handen is, genereren. Dit materiaal moet onder het vee gegooid worden om zo de mest op te kunnen vangen. Ik pleit dus niet voor een veestapel van honderd overlevende dieren, maar voor het houden van twintig producerende dieren. Ik constateer dat wij op vijftien hectare, en hier groeit alles uiteindelijk ook maar zes maanden per jaar, honderdduizend liter melk kunnen produceren. Om dit volume bij elkaar te krijgen in de Sahel, heb je momenteel honderden dorpen nodig.
Productieve geiten op stal in Guelakh, Senegal.
Tillen we het verhaal op een internationaal niveau: Je hebt enerzijds VN-rapporteur voor voedselzekerheid Olivier Deschutter die net als u pleit voor agro-forestry. Anderzijds hoor je internationale zwaargewichten als de Wereldbank, de G20 en OESO pleiten voor informatiesystemen over de graanvoorraden, betere weersvoorspellingen, sterkere sociale vangnetten, efficiëntere Wereldvoedsel-programma's. Tegenstrijdige of complementaire visies volgens u? Ik weet niet of je een keuze moet maken. In de Sahel zijn er heel wat dorpen die al jaren overleven op voedselhulp, dus wil ik dat zeker niet afschaffen. Maar we kunnen niet eeuwig steeds meer mensen laten overleven met voedselhulp. We kunnen ze, om het simpel te zeggen, niet allemaal op het OCMW zetten. Dat zulk OCMW-systeem nog een tijdje doorwerkt, is noodzakelijk. Maar ik denk dat Olivier De Schutter nagels met koppen slaat wanneer hij een systeem voorstaat dat volgens mij, na dertig jaar ervaring, het enige werkbare is voor Afrika. We zouden natuurlijk ook eens aan De Schutter moeten vragen hoe zijn pleidooien voor agro-ecologie er in de praktijk dan wel uitzien. En daar denk ik dat wij, aangezien we reeds ideologisch aansluiten, een serieuze inbreng kunnen leveren. Onze praktijkervaring, vertrekkend vanuit de eigen ervaring en de uitwisseling met verschillende boeren over heel de wereld, kan hier zeker vorm aan geven. Kijk, er zijn geen honderd wegen om de honger in de wereld terug te dringen. Het verhaal van de Wereldbank lijkt natuurlijk zeer aanlokkelijk binnen het vrije marktdenken. Maar als je naar de geschiedenis kijkt: Welk land heeft zich weten te ontwikkelen? Dat zijn toch net de landen die hun markt hebben afgesloten! Toch zijn vele huidige maatregelen er op gericht om ontwikkelingslanden te integreren in de wereldmarkt. En dit omdat het Westen een vorm van voldoende economische welvaart heeft bereikt. Dat is de afschuwelijke neo-liberale schande die iedere dag een enorme honger in de wereld veroorzaakt.
3) Het Westen: Helpen is moeilijk
De interactie tussen Noord en Zuid wordt echter iedere dag intenser. U stelt zeer streng dat we moeten stoppen met het verkopen van illusies. Is dit de grootste rem op de echte ontwikkeling naar voedselzekerheid in het Zuiden volgens u? We hebben eerst een agrarische opdracht. Maar een tweede fundamenteel probleem in het Zuiden is het ongeloof in zichzelf. Daarom moeten we de klassieke verhoudingen die zich voordoen in Afrika, tussen blank en zwart, de gever en de nemer, leren breken. Ook aan de verhoudingen tussen zwart en zwart schort vaak iets, daar moeten we niet naïef in zijn. Mijn belangrijkste pedagogische project is het stimuleren van het geloof in zichzelf, ongeacht je afkomst. Ik ben er van overtuigd dat het geloof in jezelf enkel kan stijgen als je ziet dat jouw project wel degelijk werkt. Er zijn mensen van bij ons die vandaag nog durven beweren dat ze ginds in Afrika te lui zijn, en dat is een afschuwelijk racistische stelling. De realiteit is dat velen in het Zuiden vaak niet weten hoe aan landbouw te doen die aangepast is aan de noden van vandaag. Dat is toch niet verwonderlijk? Als je in je hele leven nooit de kans hebt gehad om los te komen van je geboortedorp, hoe zou je dan ooit met innoverende ideeën kunnen komen? Als ik dat met mijn eigen situatie vergelijk: wij waren boerenzonen, zijn tot vijfentwintig jaar naar school mogen gaan en hebben honderden specialisten van overal ter wereld kunnen uitnodigen om bepaalde details te verbeteren binnen onze algemene visie op duurzame landbouw. Dat zijn allemaal kansen die ze in het Zuiden niet krijgen. Dus daar is een gigantisch gebrek aan kennis, geen onwil. Wel moeten we een realistisch pedagogisch model bieden dat aansluit bij de eigen leefomgeving. Met de honderden boeren die hier ooit op stage kwamen, maken we na een week een eerste evaluatie. De opmerking die steeds terugkomt is: "We hadden nooit gedacht dat jullie zo hard werken.". Van waar komt de idee dat de blanke niet hard moet werken? De historische verhouding tussen Noord en Zuid treft schuld. Het is dan ook een gigantisch pedagogisch werk om deze beeldvorming voor zowel blank als zwart weer tot realistische proporties te herleiden. Nederlands landbouwsocioloog Jan Douwe van der Ploeg pleitte ooit om minder ontwikkelingsdeskundigen naar het Zuiden te sturen, maar des te meer voormannen met technische kunde en organisatietalent. Toch wordt er voornamelijk geïnvesteerd in traditionele ontwikkelingssamenwerking: een snelle overschrijving op de rekening van de grote ngo's. Kapitaal in plaats van kennis. Wat is werkelijke ontwikkelingshulp volgens u? Ik denk dat Jan Douwe van der Ploeg tweehonderd procent gelijk had. Als ik het leger aan mensen zie die ooit naar de Derde Wereld vertrokken, al die “goedbedoelende papierenmensen” die ooit gingen helpen. Veel van die mensen mogen van mij niet eens gratis komen helpen op de boerderij! Zij weten vaak niet waarover het gaat. Ondanks hun diploma en hun theoretische kennis is hun inzicht ontoereikend voor het soort landbouw dat de droogte in het Zuiden moet bestrijden. Een boer in het Zuiden die vaak niet kan lezen of schrijven, kan een landbouwmodel enkel begrijpen indien hij het kan zien, voelen en ruiken. De theoretische
uiteenzettingen van een propere blanke in een dure auto stimuleert net het ongeloof in zichzelf. Daarom proberen wij net om met de beste boeren van ginder hier samen uit te zoeken hoe het in de praktijk kan. Achteraf gezien ben ik tevreden over de resultaten die we samen met deze mensen hebben geboekt. Praktijkervaring is voor mij onnoemelijk belangrijk. Maar de vraag is welke praktijkervaring je wilt delen. De landbouw in Europa van de afgelopen veertig jaar is mijns inziens ook geen groot licht. Als we morgen de subsidiekraan dicht draaien, wil ik nog wel eens zien hoeveel boeren er in mijn dorp overblijven. Het gaat in mijn visie dus over boeren die in staat zijn om een degelijke analyse te maken van de realiteit van landbouw in het Zuiden en hun eigen ervaringen kunnen inpassen in deze realiteit. Het inzetten van een veearts die heel sterk is in ziektebestrijding is prima. Maar die ziektebestrijding moet kaderen binnen een visie op duurzame landbouw, en niet voor het verheerlijken van epidemiebestrijding als de oplossing voor het Zuiden. Zo zijn er veel schakels en kennis nodig voor een lokaal duurzaam landbouwproject. Een goede bosbouwer is fantastisch. Maar indien deze vandaag gaat herbebossen terwijl een jaar later zijn hele werk wordt afgegeten door loslopend vee - en zo is het bij veel projecten van herbebossing in Afrika die ik gezien heb, verlopen - dan zie je niet meer waar het project ooit geweest is. Toch kennen deze bosbouwers hun vak. Wat mist is een degelijk inzicht in de globale problematiek. Jan Douwe van der Ploeg ziet inzake voedselzekerheid een rol weggelegd voor internationale organisaties zoals de VN. Wat betekent een Centres Songhai2 voor u? Wat in dergelijke initiatieven vaak fout zit, is het teveel aan externe middelen om de zaak draaiende te houden. Het gaat hier dikwijls om een demonstratieboerderij waar de lokale boer zijn dagelijkse realiteit niet in herkent. Er is draad, er zijn machines, ... noem maar op. Maar ieder project waar zaken uitgedeeld worden die men niet aan iedereen kan geven, is gevaarlijk, afgunstwekkend en zelfs vernederend op lange termijn. Ik geloof dat ieder initiatief dat men onderneemt repetitief zou moeten zijn. Er zou geen enkele boer moeten kunnen zeggen dat hij het niet kan nadoen. Toch wil men met veel extra middelen alles sneller doen gaan om het voorbeeld bij uitstek te kunnen zijn. Het gevolg is dat het gepropageerde systeem mislukt bij de boer die verstoken blijft van al die extra middelen. En dit terwijl hij toch net het doelpubliek van dergelijke projecten is. Een voorbeeld: Vorige maand kreeg ik een rondleiding in een middelbare landbouwschool in Bingo (Burkina Faso). In de tuin van de school stond helemaal niets terwijl deze mooi was afgespannen met draad; iets wat een gewone boer uit de regio zich niet kan permitteren. De directeur verklaarde dat de pomp van de put stuk was gegaan, en dat ze daarom dit jaar geen groenten konden telen. Enkele meters verderop heeft boer Mathias van Paysants Sans Frontières een klein veldje van 50 op 50 meter vol mooie peterselie en kolen. Dit veld werd niet omheind met draad maar met een dode haag zoals wij dat vijftien jaar geleden samen bespraken. Zijn veld is gedekt met takken, zodat in de schaduw kan worden geteeld. Met een touw trekt hij het water uit zijn put. 2
Zie volgend artikel in dit drieluik over mondiale landbouw.
De tuin van Mathias (Burkina Faso)
Boer Mathias presteerde met eigen, lokale middelen wat de grote, kapitaalkrachtige demonstratieboerderij niet kon. Boeren uit Bingo gaan beter naar de hof van Mathias in plaats van naar demonstratieboerderij want ook hij kan zoiets als Mathias neerzetten. Een put met een pomp erop, dat kan hij zich waarschijnlijk nooit veroorloven. Een dode haag maken, dat kan hij wel.
Zonnepanelen naast het veld van het VN-initiatief Centre de Songhai in Parakou (Benin).
Moeten we dus in te zetten op organisaties zoals Paysans Sans Frontières? Organisaties die niet breed geïnstitutionaliseerd zijn, maar opgericht door boeren uit het Zuiden? De boeren van Paysans Sans Frontières geloven niet in de trend van exode rurale, de emigratie naar het westen. Zij zijn overtuigd dat zij thuis op hun boerderij de toekomst voor het Zuiden zelf moeten realiseren en deze vervolgens aantrekkelijk moeten maken voor de komende generaties. Wij proberen deze mensen geregeld samen te brengen om aan kennisuitwisseling te doen. Een voorbeeld: Vijftien jaar geleden waren we samen met de boeren van Burkina Faso in Kenia. Afgelopen maand vond ik in het veld van Yero, één van de Burkinabezen die toen met ons meeging, vier bomen terug die hij meegebracht had uit Zuid-Nyanza [Kenia]. Dit waren planten die ginder in Kenia gebruikt werden. Na vijftien jaar gebruikte ook Yero uit Burkina Faso ze nog steeds. Een boer is niet dom. Als hij iets ziet wat hij zelf de eigen lokale context ook kan gebruiken, dan neemt hij dit mee. En dergelijke uitwisseling is honderd maal interessanter dan de gangbare kennisuitwisseling. Geef je mensen de kans om kennis te vergaren bij iemand die vanuit dezelfde startpositie is vertrokken, dan zal hij hier waardevolle dingen mee doen. Met Chamesdine, een boer uit Parakou [Benin], reed ik tot in Kaya [Burkina Faso]. Dat is dus vanuit centraal Benin tot op de rand van de woestijn. Achteraf vertelde hij mij dat dit de meest bewustmakende reis uit zijn leven is geweest. "Als ik zie hoe het er hier aan toe is! Ik had nooit gedacht dat het al zo erg was, hoe het bij ons zal zijn als we niet oppassen!" zo vertelde hij mij. Dat is voor mij vorming: indrukken opdoen die blijven en activeren. Onze ministerraad keurde recentelijk twee miljoen euro steun goed in de strijd tegen de dreigende voedselcrises in het Sahel-gebied. Minister van Ontwikkelingssamenwerking Paul Magnette beloofde tevens ook te blijven pleiten voor oplossingen op lange termijn aangaande honger in de wereld. Hoe dat pleiten zal worden ingevuld, werd nog niet duidelijk. Wanneer het aandeel voor landbouw in het federale budget voor ontwikkelings-samenwerking zou toenemen, hoe zou u dit dan besteden? Vooreerst zou ik de uitwisseling en kennisoverdracht tussen boeren stimuleren. Steun aan lokale boerenorganisaties is belangrijk, maar niet door er enkel vreemde middelen in te pompen. Vervolgens zou ik stoppen met "witte konijntjes", de pas afgestudeerde Europese theoretici, op te sturen. Tot slot zou ik voor ieder project steeds vertrekken vanuit het autonomie-idee: wat is hier ter plaatse waarmee we moeten werken? Op welke manier ben ik zo min mogelijk afhankelijk van externe input? Zo eindig je met een landbouwmodel dat voor een breed doelpubliek herhaalbaar is. Er zijn veel zaken die extra aandacht verdienen. Dierlijke trekkracht is bijvoorbeeld iets waar ik sterk in geloof. Een lastdier eet immers wat je zelf teelt en produceert op zijn beurt nog eens mest die je kan recupereren op het eigen veld. In een tractor daarentegen, moet je steeds dure benzine pompen. Het dier betaalt zichzelf iedere dag terug, een tractor kan door de meesten enkel aangekocht worden met externe middelen. Ook kennis van het aanleggen van voedselvoorraden voor het vee in het droogseizoen is cruciaal. Denken we hierbij aan het maken van vers en voordroog hooi van gras, bladeren en
jonge twijgen van voederbomen. Eenvoudige technieken, zoals deze in Europa vijftig jaar geleden toegepast werden, zijn onontbeerlijk om de overgang van overlevend vee naar producerend vee te realiseren. 4) Bank of boer? Speculatie op de internationale markt als oorzaak van honger in de wereld.
De liberalisering van de wereldhandel in voedselproducten zorgt er dagelijks voor dat vrijwel overal de strategische voedselvoorraden worden afgebouwd. Het rendement voor grote investeerders in de landbouw wordt ook steeds vaker "veelbelovend" genoemd. Welke maatregelen zijn er op de wereldmarkt nodig om voedselcrises te voorkomen? Produceren voor de wereldmarkt is waanzin! Hoe zou de arme boer uit Mali of Niger voor de wereldmarkt gaan produceren indien hij het vandaag niet rond kan krijgen om zelfvoorzienend te boeren? Het is niet omdat een mondiaal en liberaal systeem inzake voedselproductie het westen goed uitkomt, dat we de wereld ermee vooruit helpen. En toch pleit men steeds opnieuw voor deze weg, terwijl daar duizenden mensen iedere dag opnieuw honger voor moeten lijden. Kijk, iedere economische ontwikkeling is begonnen met het beschermen van de eigen markt. Het is vooral belangrijk dat mensen proberen om zoveel mogelijk hun eigen voedsel te produceren. En Afrika zou hierin moeten kunnen slagen, gezien het geringe aantal mensen in functie van de beschikbare oppervlakte. Maar omdat er geen aangepast landbouwsysteem is, slaagt het continent er net iedere dag minder en minder in. De huidige westerse landbouwsysteem is ook geen model voor ginds, omdat het veel te kapitaalintensief. Geen enkele Afrikaanse boer kan zich dit permitteren. Hij heeft geen kapitaal, dus hij genereert geen kapitaal. Hij heeft enkel een lapje uitgeputte grond. Ons model staat dan ook haaks op wat Afrika nodig heeft. De enige weg is, en daar heeft Olivier De Schutter helemaal gelijk in, familiale agro-ecologie.
Agro-ecologie in de praktijk in Parakou, Benin.
Kijken we ook even in eigen boezem: hoe kunnen we in Vlaanderen boeren zonder roofbouw te plegen op het Zuiden? Laten we eerst het probleem schetsen. De huidige veeteelt in Europa, en ik veralgemeen nu wel wat, heeft nooit haar eigen eiwitten voor het maken van krachtvoeder gewonnen. Dit terwijl eiwitten toch één van de belangrijkste elementen in het voeder van de veestapel zijn. Tot op vandaag importeren wij liever onze eiwitten dan ze zelf te produceren. We hebben hiervoor vijftig jaar lang heel West-Afrika helpen droogleggen. Neem bijvoorbeeld het aardnotenschroot: Devos Lemmens kreeg de olie en onze varkens en koeien kregen de pindacake. Wanneer deze bron van eiwitten uitgeput raakte, trokken we naar Brazilië voor de soja omdat deze nog beter bleek te zijn. Maak de analyse maar eens bij de doorsnee Vlaamse boer: de eiwitten voor hun veevoeders komen allemaal uit Brazilië. Vandaag wordt er al naar alternatieven als Argentinië gekeken, omdat Brazilië hoe langer hoe meer begint te letten op haar eigen productie. Op onze boerderij hebben we ervoor gekozen om onze eigen eiwitten te produceren. Daarom maakten we de keuze voor melk en geiten. Ruwvoeder werd bij ons niet enkel een mengsel van gras, maar van gras-klaver. Iedereen lachte ons toen uit. Vandaag komen ze van over heel de wereld het systeem bestuderen. Al ons veevoeder wordt gewonnen op de eigen vijftien hectare land zodat we zelf niets moeten aankopen. Daarmee produceren wij jaarlijks honderdduizend liter melk en zeven ton vlees. De voederresten van onze melkgeiten gaan naar schapen en vleeskoeien. De wei van de kaas gaat naar de varkens. Onze dieren zitten in ingestrooide potstallen en daarom hebben we ook geen kunstmest nodig. Een volstrekt gesloten systeem dus. Bij opstart maakten we de keuze om geen beslag te leggen op ecosystemen in het Zuiden. De gangbare Westerse landbouw doet dat wel. Nu de grond ginds is uitgeput, willen we de hele zaak liberaliseren. Dat is voor mij een werkelijke schande. Tijdens onze opstart, werd eveneens gekozen om te boeren zonder subsidies. Het zou inconsequent zijn om mensen uit het Zuiden aan te tonen dat men kan leven van de eigen grond terwijl we zelf zouden overleven op subsidies. Daarom hebben wij steeds iedere subsidie waar we recht op hadden pertinent geweigerd omdat we integer wilden zijn in onze boodschap. Geld kan je altijd gebruiken, maar op een bepaald ogenblik gaat het om principes. Ofwel boer je om fatsoenlijk eten te maken, ofwel boer je om zoveel mogelijk geld te verdienen. Dat zijn twee totaal verschillende uitgangspunten. Kijk Bart, het zijn mijn ervaringen in Afrika geweest die mij hebben doen boeren vanuit deze principes. Toen ik vijfentwintig jaar was, dacht ik dat ik de kleine, arme Afrikaan moest gaan helpen. Ik ben toen naar Burkina Faso getrokken, waar ik heb moeten vaststellen dat het allemaal toch niet werkte zoals ik had verwacht. Ik heb er moeten concluderen dat indien ik een bijdrage wilde leveren tot het terugdringen van honger in de wereld, ik dit thuis zelf moest gaan doen. Daarom ben ik ook dankbaar dat ik de Afrikaanse realiteit ben tegengekomen. Dat heeft mijn geest, mijn denken, geopend. Dat heeft me vrienden gegeven van overal ter wereld. Je kan eng of breed in deze wereld staan, dat is jouw keuze. Afrika heeft voor mij de horizon verbreed.
Remi, Chamesdine en Yero in Burkina Faso