Alle woorden in Klankie aai aal aan aap aas acht af als angst ark arm arts as baai baal baan baard baars baas bad bak bal balk band bang bank barst bed beek beeld been beer beest beet bek bel berg berk berm bes best beu beuk beurt bier biet big bij bijl bil bink bips blaar
blaas blad blank blauw bleek blij blijf blik blind bloed bloei bloem blok blond bloot blos bluf blut bocht bod boe boef boei boek boel boem boer bof bok bol bom bon bont boog boom boon boor boord boos boot bord borst bos bot bouw box braaf braam brand breed breng breuk brief
bril broek broer brok bron brood brug bruid bruin bui buik buil buis buit bult burcht bus buur buurt cel cent chef clown coach daad daar dag dak dal dam damp dan dank dans dar darm darts das dat dauw de deeg deel dek den denk deuk deur dicht dief dienst diep dier
dij dijk dik ding dit doe doeg doei doek doel doen dof dok dol dolk dom dons dood doof dooi doop door doos dop dor draad draag draai draak draf drang drank dreef dreun drie drift drijf dring drink droeg drol dronk droog droom drop druif druip druk drum drup duf duif duik
duim duin duit dun dus dut duur duw dwaal dwaas dwang dwars dweil dwerg dwing eb echt een eend eens eerst eet eeuw ei eik eind elf elk els en eng er erf erg erwt ex fee feest feit fel fiets fijn fik film fit flap flauw fles flink flits flop fluit flut
foei fooi fop fors fort fout fraai fret fries friet fris fruit fuif fuik fut fuut gaaf gaan gaap gaar gaas gaf gang gans gas gast gat gauw geef geel geen geest geeuw gein geit gek geld gesp geul geur gids giek gier giet gif gil gips glad glans glas gleuf glijd glim
gloed gluur god goed golf gom gong gooi goor goot goud graaf graag graai graan graat gracht graf gram grap gras grens griep griet grijns grijp grijs grind groei groen groep groet grof grom grond groot grot gul gulp gum gunst gup guur gym haai haak haal haan haar haard haas haast haat hak hal
half hals halt ham hand hang hap hard hark harp hart heb heeft heel heer heet heg hei hek heks held helft helm help hem hemd hengst herfst hert het heup hiel hier hij hijg hijs hik hing hoe hoed hoef hoek hoen hoes hof hoi hok hol hond hoofd hoog hoogst hooi hoop hoor
hoorn hor houd hout huid huig huil huis hulp huls hun hup hut huur iel iep iets ijs ik in is jaag jaar jacht jas jeugd jeuk jok jong jou jouw juf juist jurk kaak kaal kaars kaart kaas kak kalf kalk kalm kam kamp kan kans kant kap kar kas kast kat kauw keel
keer kei kelk ken kerk kers kerst keus kiem kier kies kieuw kijk kil kin kind kip kist klaag klaar klacht klad klank klant klap klas klauw kleed klei klein klem klep klets kleur klier klim klink klok klomp klonk klont kloof klop kluis kluit kluns klus knaag knaap knal knap knecht kneep knel knie
knijp knik knip knoei knol knoop knor knots knul kocht koe koek koel koest koets kok kom kon kont kooi kook kool koop koor koord koorts kop korf korst kort kost kots kou koud kous kraag kraai kraak kraal kraam kraan krab kracht kramp krans krant krap kras krat kreeft kreek kreet krent kreuk kreun
krijg krijs krijt krimp kring kroeg krom kroon krop krot kruid kruik kruin kruis kruk krul kuch kuif kuil kuip kuit kunst kurk kus kust kuur kwaad kwaal kwal kwart kwast kweek kwijt kwis laag laan laars laat laatst lach laf lag lak lam lamp land lang langs lans lap larf las lat leef leeg
leek leen leer lees leest leeuw lef leg lek lel lens les leuk leun licht lied lief lieg lift lig lijf lijk lijm lijn lijst lik links lint lip loei lof lol lomp long lood loods loog loon loop los lot lucht lui luid luik luis lus lust maag maai maak maal maan maand maar
maart maat macht maf mag mals mam man mand mank map markt mars mast mat mee meel meer meet meeuw mei meid melk mens mep merk mes mest met mier mij mijn min minst mis mist mocht moe moet mok mol mond mooi moord mop mos mot mouw mug muil muis munt mus muts muur
naakt naald naam naar naast nacht nam nat nauw nee neef neem neer nek nep nest net neus nicht nier nies niet niets nieuw nieuws niks nog nood nooit noord noot nou nul nut oef oei oen of om ons oog oogst ooi ooit ook oom oor oost op os oud paal paar paard paars
pad pak pan pang pap park paus pauw pech peen peer pels pen pest pet peuk piek piep pijl pijn pijp pil pink pit plaag plaat plaats plak plan plank plant plas plat plee plein plek plicht ploeg plons pluim pluis pluk plus poel poen poep poes pols pomp poort poos poot pop post pot
praat prak prei prent pret prijs prik prins print proef prooi proost prop pruik pruim puin puist punt put puur raaf raak raam raap raar rails ram ramp rand rang rasp rat recht rechts ree reep reis rek rem ren rest reu reuk reus riem riep riet rij rijk rijm rijp rijst ring rit rits
roep roer roest roet rog rok rol rond rood rook roos rot rots rug ruig ruil ruim ruit rund rups rust saai sap saus schaak schaal schaap schaar schaats schat scheef scheel scheen scheer schelp schep scherf scherm scherp scheur schiet schijf schijn schil schild schip schoen school schoon schoot schop schor schort schot schreeuw
schrift schrijf schrik schroef schrok schud schuim schuin schuld schuur sik sint sip sjaal slaan slaap slak slang slap slecht slechts slee sliert slijm slik slim sloeg sloep slof slok sloom slot sluis slurf smaak smak smal smeer smelt smoes snaar snee sneeuw snel sneu snij snik snoek snoep snoer snoet snor snot snuit soep
sok soort sop spaak spaans spaar specht speel speels speen speer spek spel speld spier spijt spin spons spook spoor sport spraak spreek spreeuw sprei spring sprint sproet sprong spruit spuit spul spuug staaf staal staan staart staat stad staf stal stam stand stang stank stap start steek steel steen steil stel stem step ster
sterf sterk steun stier stijf stik stil stink stip stoei stoel stoep stoer stoet stof stok stom stomp stond stoom stop storm stout straal straat straf strak straks strand streep streng strijd strik strook stroom stroop strot struik stuk stuur taai taak taal taart tak tam tand tang tas te teen teil tekst tel tent
test thee thuis tien tijd tik til toch tocht toen toer toets tof tol ton tong toon tor tot touw traag traan train trap tree trein triest tril trim troep trom troon troost tros trots trouw trui tuin tulp twaalf twee u ui uil uit uur uw vaak vaar vaas vacht vak val valk vals
van vang vast vat vecht veeg veel veer vel veld vent ver verf vers vest vet viel vier vies vijf vind ving vink vis vlaai vlag vlak vlam vlecht vlees vlek vlieg vlo vloed vloer vloog vlot vlucht vlug vocht voel voer voet vol volg volk voor vork vorm vorst vos vouw vraag vriend vrij
vrouw vrucht vuil vuist vul vuur waar wacht waf wak wal wang want warm was wat we web weeg week weer wees weet weg wei wel welk welp wens werk wesp west wet wie wieg wiel wij wijk wijn wil wild win wip wit wol wolf wolk won wond woog woon woord worm worst woud
zaad zaag zaai zaak zaal zacht zag zak zal zalf zalm
zand zang zat ze zee zeef zeem zeep zeer zeeuw zeg zei
zeil zeis zelf zes zet zeur zich zicht zie ziek ziel zien
zij zijn zin zing zink zit zo zocht zoek zoen zoet zon
zooi zoon zorg zout zucht zuid zuig zus zuur zwaai zwaan zwaar
zwaard zwak zwart zweef zweep zweer zweet zwem zwerf zwerm zwijg zwijn