Afstudeerverslag september 2012 Bsc. Bouwkunde
Mark Adam Daniël Ketel
Architectuur Bouwtechniek
ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, BOUWEN EN KENNISOVERDRACHT EEN LITERATUURSTUDIE
Afstudeerproject Bsc. Bouwkunde Hogeschool van Arnhem & Nijmegen Studenten:
Mark Adam 06 16 357 619 Daniël Ketel 06 87 067 795
[email protected]
Begeleiders HAN: J. van der Bij L. van der Kooij
Opdrachtgever:
[email protected] [email protected]
Architecture sans Frontières Eric Selis
[email protected]
INHOUDSOPGAVE 1
2
3
2
Aanpak .............................................................................................................................. 3 1.1
Inleiding ...................................................................................................................... 3
1.2
Doelstelling ................................................................................................................. 3
1.3
Vraagstelling ............................................................................................................... 4
Ontwikkelingshulp.............................................................................................................. 5 2.1
Oriëntatie .................................................................................................................... 5
2.2
Analyse hulpmethodieken ......................................................................................... 13
2.3
Huidige vorm van ontwikkelingshulp ......................................................................... 17
2.4
Politieke standpunten ontwikkelingshulp ................................................................... 19
2.5
Reflectie politieke standpunten .................................................................................. 21
2.6
Madagascar .............................................................................................................. 22
2.7
Standpunt ................................................................................................................. 27
Bouwkunde, ontwikkelingshulp en kennisoverdracht ........................................................ 28 3.1
Verantwoording: waarom de architect een rol kan spelen bij ontwikkelingshulp ........ 28
3.2
Informatie en kennis, verschillen in aanpak tussen de derde wereld en het westen .... 29
3.3
Terugkoppeling op de opdracht. ............................................................................... 33
3.4
Standpunt ................................................................................................................. 36
4
conclusie .......................................................................................................................... 37
5
Referentielijst.................................................................................................................... 38 5.1
Ontwikkelingshulp: ................................................................................................... 38
5.2
Bouwkunde, ontwikkelingshulp en kennisoverdracht ................................................. 39
1 AANPAK 1.1 Inleiding In ons afstudeerproject zullen wij onderzoek doen naar een efficiënte en duurzame oplossing 1 voor sociale woningbouw in Antananarivo (afgekort Tana), de hoofdstad van Madagascar . Deze vraag wordt gesteld uit SONAPAR SA, een publiek private onderneming die zich ten doel heeft gesteld sociale huurwoningen bij te bouwen en te verbeteren. Madagskar heeft in vergelijking met veel westerse landen een laag opleidingsniveau (Central Intelligence Agency, 2011). Dit komt onder andere tot uiting in een gemiddelde opleidingslengte van 11 jaar, vergeleken met 17 resp. 16 jaar in Nederland en België. Ook is de uitgave door de overheid aan educatie in Madagascar percentueel slechts de helft van dat in Nederland en België. Daarnaast is er al sinds lange tijd een braindrain vanuit Afrika naar westerse landen op gang, waardoor degenen die wel hoger opgeleid zijn vaak vertrekken uit de landen waar zij hun opleiding hebben genoten (NASAC, 2009). Volgens Rozeboom (2000) is Madagascar mede hierdoor ‘hulpverslaafd’ geworden. De middelen die in het eigen land afwezig zijn moeten constant worden aangevuld met hulp van buitenaf. Dit zonder dat er, tenminste op het moment van schrijven, een structurele verandering ontstond waardoor het land zelfstandig kan functioneren en het huidige hulpparadigma doorbroken wordt. Het land staat op de ranglijst van ontwikkelingshulpafhankelijke landen dan ook op de vijfde plek. Om de kennis aan te vullen en een Europese visie op de bestaande bouw- en ontwerpwijzen te vergaren, heeft SONAPAR SA een beroep gedaan op pro-bono organisatie Architects sans frontières (ASF). ASF heeft op haar beurt ons ingeschakeld om deze casus verder uit te werken. Uit gesprekken met onze afstudeerbegeleiders en met ASF worden de hierboven genoemde problemen onderschreven. Eric Selis, architect bij ASF zegt hierover in e-mailcorrespondentie: “Er is dus geen twijfel mogelijk dat Madagascar hulp nodig heeft. Deze hulp behelst niet het ‘leveren van vissen’, maar het uitkienen ‘hoe men het best kan leren vissen’.” Ook vanuit de afstudeerbegeleiders op de Hogeschool Arnhem Nijmegen is uitgesproken dat er opgepast moet worden dat we geen ‘modern zendelingenwerk’ verrichten.
Kortom: volgens zowel literatuur, opdrachtgever als begeleiders is er een noodzaak naar een efficiënte en duurzame manier van kennisoverdracht, wil ons project een succes worden. In onze literatuurstudie willen wij onderzoeken wat hiervoor de meest geschikte methode is.
1.2 Doelstelling Het doel van deze studie is tweeledig: 1. Het literatuuronderzoek heeft direct invloed op onze eindproducten: Door de studie willen wij een standpunt innemen wat de meest effectieve manier van kennisoverdracht is. Hierop kunnen wij onze eindproducten aanpassen. Zo zou het kunnen zijn dat onze uitwerking niet bestaat uit het leveren van bouwtekeningen, maar uit een strip die verklaart waarom een goede sociale huurwoning op een dergelijke wijze wordt gebouwd. 2. Door ons te verdiepen in ontwikkelingssamenwerking wordt een duidelijker algemeen kader gevormd waarbinnen ons project zich bevindt. Afwegingen die in het proces ont-
1
3
We houden hier de Franse spelling aan, omdat deze vrijwel over de gehele wereld hetzelfde is.
staan kunnen hiertegen worden afgewogen. Hierdoor kunnen vragen beantwoord worden als: ‐ Waar ligt het zwaartepunt van het ontwerponderzoek? ‐ Welke rol vertegenwoordigen de verschillende partijen in het proces? ‐ Hoe kan het ontwerponderzoek zo effectief mogelijk vormgegeven worden?
1.3 Vraagstelling De vraagstelling voor de literatuurstudie luidt als volgt:
Wat is de meest efficiënte methode van ontwikkelingshulp, bekeken vanuit de mondiale visies over ontwikkelingshulp, die voor het project in Tana, Madagascar kan worden ingezet? Deze vraagstelling kan ontleed worden in twee specifieke peilers:
Vinden wij dat het bieden van hulp aan Madagascar goed is? Door de algemene situatie en meningen over ontwikkelingshulp te bekijken vormen wij een beter beeld over de gang van zaken en de verschillende meningen over de effectiefste methodes. Dit onderdeel wordt uitgevoerd door Daniël Ketel. De deelvraag in Bouwen en kennisoverdracht: Door te bekijken waarom en hoe een architect een rol kan spelen in ontwikkelingshulp en kennisoverdracht, kunnen er criteria opgesteld worden waaraan een effectief bouwhulpproject zou moeten voldoen. Dit onderdeel wordt uitgevoerd door Mark Adam.
Bij allebei de peilers zullen wij de uitkomst vervolgens afzetten tegen ons project . Hierdoor denken wij een standpunt in te kunnen nemen over de verwachte effectiviteit van het project. Daarnaast krijgen wij door het onderzoek meer inzicht in de processen en problemen die spelen binnen het discours van de ontwikkelingshulp.
4
2 ONTWIKKELINGSHULP Vinden wij dat het bieden van hulp aan ontwikkelingslanden goed is? Door Daniel Ketel In hoofdstuk 2 wordt onderzocht wat ontwikkelingshulp inhoud en hoe deze hulp heeft plaatsgevonden in het verleden. De methodieken worden beschreven en de resultaten zullen worden aangetoond. Enkele standpunten uit de Nederlandse politiek over het al dan niet moeten bieden van hulp zullen wij laten zien. Door de situatie in Madagascar te bekijken kan er vervolgens een standpunt gevormd worden over ontwikkelingshulp aldaar
2.1 Oriëntatie 2.1.1 Ontstaan van ontwikkelingshulp Tijdens de wederopbouw van Europa na de tweede wereldoorlog begon de tweede golf van dekolonisatie, vooral in Afrika en Azië. Het jaar 1960 was voor Afrika een belangrijk jaar omdat veel landen zich onafhankelijk lieten verklaren.
Figuur 1. Imperialisme in 1914. (Bron: www.blikopdewereld.nl/Ontwikkeling/geschiedenis)
Rond datzelfde jaar, 1960, zien wij de totstandkoming van ontwikkelingshulpprojecten van de VN over de hele wereld. Dit fenomeen was een reactie op de dekolonisatie. Het zou een soort van schaamte zijn kunnen geweest wat heeft doen bepalen dat wij westerlingen de landen en mensen waar wij gebruik van maakten, op zichzelf konden laten ontwikkelen. Een belangrijk besef van de situatie in gedekoloniseerde landen ontstond bij de opkomst van de televisie. Hierdoor werd onderontwikkeling van verre landen een Nederlands maatschappelijk probleem. Door druk op de overheid werd dit maatschappelijk probleem een politiek probleem en werd ontwikkelingshulp een feit.
5
2.1.2 Oorzaken onderontwikkeling De oorsprong van onderontwikkeling in landen is gecompliceerd. Er zijn twee hoofdtheorieën te onderscheiden over de oorzaken. De afhankelijkheidstheorie is gebaseerd op de verdergaande economische ontwikkelingen in de rijke landen waardoor onderontwikkeling in armere landen ontstaat. De evolutionistische theorieën gaan ervan uit dat landen zich in een evolutionair proces ontwikkelen. Als de randvoorwaarden gunstig zijn, kan die ontwikkeling snel verlopen. De belangrijkste randvoorwaarden hierbij zijn grootgrondbezit, de machtsverdeling in een land en de sociale structuur van een land. Andere randvoorwaarden zijn het bezit van kapitaal, kennis, een hoge scholingsgraad en een goede infrastructuur. (Francort, 2003) In onderontwikkelde landen zou gesteld kunnen worden dat deze randvoorwaarden niet allemaal aanwezig zijn. 2.1.3 Kenmerken onderontwikkeling Alle onderontwikkelde landen samen heten ook wel de derde wereld. De belangrijkste kenmerken van de derde wereld (Francort, 2003) zijn:
Laag Bruto Nationaal Product per hoofd van de bevolking Nationaal inkomen is ongelijk verdeeld Grote tegenstellingen tussen stad en platteland Snel groeiende steden met krottenwijken Lage scholingsgraad Lage algemene levensverwachting Snel groeiende bevolking
2.1.4 Motieven/belangen Het eerder genoemde schaamtegevoel is een motief van de ontstane ontwikkelingshulp. De correcte term hiervoor is het nastreven van principiële gelijkwaardigheid van alle mensen ter wereld. Deze ethische en humanitaire motieven gelden vooral voor de hulpprogramma’s van Europese landen. Ook zijn deze terug te vinden in de Universele verklaring van de rechten van de Mens, ondertekend door de landen die lid zijn van de Verenigde Naties. (Amnesty international, datum onbekend) Toch kan gesteld worden dat deze motieven niet altijd gelden voor de initiatiefnemers van ontwikkelingssamenwerking door rijke landen. Zij hebben vaak ook eigenbelangen bij ontwikkelingshulp. De belangrijkste motieven en belangen zijn onder te verdelen in vier categorieën: (1) economisch en commercieel, (2) politiek en/of strategisch, (3) cultureel en ecologisch. (Francort, 2003) Daarnaast is het zogenaamde (4) vluchtelingenprobleem ook een motief om aan ontwikkelingshulp mee te werken. Voorbeelden belangen van de Westerse, rijke landen: Bij financiële hulpverlening kunnen voorwaarden worden opgesteld die de ontvangende landen dwingt om het bedrag in het donorland te besteden. Of worden voorwaarden gesteld waarmee toegang tot grondstoffen in het ontwikkelingsland worden geëist. De donorlanden krijgen een politiek aanzien door het bieden van hulp.
6
Donorlanden kunnen door een culturele verbintenis prioriteit stellen bij de keus van donatie aan het ontwikkelingsland. Rijke landen ondervinden last van vluchtelingen, om dit terug te dringen zullen ze de situaties in ontwikkelingslanden moeten verbeteren. Naast het feit dat er voor ontwikkelingshulp veel motieven zijn bij de rijke landen, is het uiteindelijke doel ervoor te zorgen dat de onderontwikkeling in derdewereldlanden vermindert ofwel het land ontwikkelt zodat een hogere leefkwaliteit kan worden bereikt. De rijke landen waren aan het beginstadium van de ontwikkelingshulp overtuigd dat het slechts tijdelijk nodig zou zijn, en dat het onderontwikkelde land op zichzelf zouden gaan functioneren. (Molenaers & Renard, 2007) 2.1.5 Initiatief ontwikkelingshulp Dus rond 1960, met al dan niet goede bedoelingen, is de ontwikkelingshulp begonnen. Dit initiatief kwam van verschillende Europese overheden. De initiatieven zijn in 4 categorieën te onderscheiden: Bilaterale ontwikkelingshulp: hulp tussen de regering van het donorland en het ontwikkelingsland. Multilaterale ontwikkelingshulp; hulp door multilaterale instellingen zoals de Wereldbank, de Europese Unie en de Verenigde Naties. Deze instellingen ontvangen geld van overheden. Niet-gouvernementele ontwikkelingshulp; hulp van organisaties, heten ook wel NGO’s en zijn particuliere, onafhankelijke hulporganisaties. Hun inkomsten bestaan uit donaties van particulieren, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Soms ontvangen zij subsidie van de overheid. Particuliere initiatieven; initiatief van kerken, bedrijven, scholen, burgers, verenigingen etc. (Cuyvers & Embrechts & Rayp, 2010) 2.1.6 Landen gegevens ontwikkelingshulp Om duidelijkheid te geven over de huidige stand van zaken, volgt hier een wereldkaart waarop staat aangegeven in hoeverre landen zijn ontwikkeld. Deze informatie komt uit het Human De-
Figuur 2: Mate van ontwikkeling in de wereld, 2011 (Bron: Human Development Report, 2011)
7
velopment Report, opgezet door verschillende hulpinstanties in 2011, op initiatief van de Verenigde Naties. Een iets verdergaande indicatie van de situatie in ontwikkelingslanden zal in de volgende illustraties worden weergegeven. Deze illustraties komen van het programma Gapminder. Dit programma is opgesteld door Hans Rosling, een professor internationale gezondheid op het Karolinska Instituut in Stockholm, Zweden. De vele data is samengesteld met behulp van rapporten van onder andere de VN, de Wereldbank, het IMF, overheden en hulporganisaties.
Figuur 3: Op de y-as staat de hoeveelheid financiële hulp in Amerikaanse dollar tegenover het gemiddelde inkomen per persoon van het ontvangende land (x-as), in 1960.
Duidelijk is dat India verreweg de meeste financiële hulp ontving. Landen als Rusland en het continent Europa zijn nauwelijks opgenomen. Enkele landen in Zuid-Amerika (Brazilië) en Afrikaanse sub-Sahara landen ontvingen net iets minder dan Aziatische landen als Indonesië en China.
Figuur 4: Op de y-as staat de hoeveelheid financiële hulp in Amerikaanse dollar tegenover het gemiddelde inkomen per persoon van het ontvangende land (x-as), in 2008.
8
Duidelijk is dat de landen in sub-Sahara Afrika hogere bedragen heeft ontvangen en Aziatische landen ongeveer eenzelfde hoeveelheid als in 1960. Met uitzondering van India, waarvoor de donor bedragen ongeveer zijn gehalveerd. De horizontale positie van de gekleurde cirkels geeft ook aan welke landen een gemiddeld hoger nationaal inkomen hebben verkregen. Opvallend is dat veel sub-Sahara landen van Afrika in 2008 het laagste gemiddelde inkomen hadden.
Figuur 5: Op de y-as staat de levensverwachting in jaren tegenover het gemiddelde inkomen per persoon op de x-as, in 1960.
De Europese en Noord-Amerikaanse landen hadden deze tijd de hoogste levensverwachting, zo rond de 70 jaar. China, samen met India en veel sub-Sahara landen hadden deze tijd de laagste levensverwachting, gemiddeld rond de 40 jaar. Deze lage uitkomsten hadden onder andere te maken met een slechte gezondheidszorg, ziektes en een hoog kindersterfte.
Figuur 6: Op de y-as staat de levensverwachting in jaren tegenover het gemiddelde inkomen per persoon op de x-as, in 2009.
9
De meest ontwikkelde landen, uit Europa en Noord-Amerika zijn gestegen in de verwachtte levensjaren. Opvallend is China en andere voorheen onderontwikkelde landen, waar de levensverwachting erg is gegroeid. Landen in sub-Sahara Afrika bleven met een lage levensverwachting onderaan de lijst. India heeft op dit gebied ook een positieve vordering gemaakt.
Figuur 7: Op de y-as staat het armoede percentage tegenover het gemiddelde nationaal inkomen op de x-as. Het percentage gaat over het aantal mensen dat van minder dan 2 Amerikaanse dollar per dag leefde.
Wegens onvolledige of ontbrekende cijfers van veel landen is hier de status weergegeven van het jaar 1995, waarvoor wel een goed indicatie kan worden gegeven. Weer is duidelijk dat de landen in sub-Sahara Afrika verreweg de grootste armoede cijfers hadden. Ook China en India staan hier hoog aan de armoede lijst. Zuid-Amerikaanse landen zijn dezer tijd dichter bij de armoede verhoudingen van Europese en Noord-Amerikaanse landen gekomen.
Figuur 8: Op de y-as staat het armoede percentage tegenover het gemiddelde nationaal inkomen op de x-as. Het percentage gaat over het aantal mensen dat van minder dan 2 Amerikaanse dollar per dag leefde in 2002.
10
In de periode 1995-2002 heeft China relatief gezien de grootste progressie geboekt. India heeft deze periode een lichte daling van armoede gekend. De meeste landen onder de Sahara hadden in 2002 nog steeds de hoogste armoede cijfers, met uitzondering van landen als Kenia, Gana en de Ivoorkust.
Figuur 9: Op de y-as staat de economische groei aangegeven (percentage) van de periode 1970-1980 tegenover het gemiddelde nationaal inkomen op de x-as.
Opvallend is dat veel landen een positieve economische groei hebben meegemaakt. China is samen met Indonesië, Taiwan, Noord-Korea en Maleisië economisch veel gegroeid. De Verenigde Arabische Emiraten staan helemaal bovenaan. Ook opvallend is dat ongeveer de helft van de sub-Sahara landen ook een positieve economische groei hebben meegemaakt in deze periode.
Figuur 10: Op de y-as staat de economische groei aangegeven (percentage) van de periode 1990-2000 tegenover het gemiddelde nationaal inkomen op de x-as.
11
De situatie van economische groei in 1990-2000 is relatief gelijk gebleven aan de periode van 1970-1980. Een uitblinker is China, die per persoon veruit de grootste economische groei heeft meegemaakt. Een ander opvallend resultaat is Equatoriaal-Guinea. Redenen waarom het ene land een grotere ontwikkeling heeft doorgemaakt dan het andere, bestaan uit veel factoren. Een reden is bijvoorbeeld het verschil in sociaal kapitaal; in Oost en Zuid Azië ontstonden al duizenden jaren geleden georganiseerde samenlevingen met wetten en regels, rangen en standen en een geformaliseerd machtssysteem. In Afrika is dat proces van staatsvorming pas op gang gekomen na de dekolonisatie in de jaren zestig. Dit onderdeel blijkt voor veel onderzoekers en overheden een lastig vraagstuk. De verdeling van effectiviteit heeft geleid tot heroverwegingen van de aanpak in sub-Sahara Afrika. Wat zeker is te concluderen is dat dit gebied momenteel veruit het meest onderontwikkeld is. (Molenaers & Renard, 2007) Hier volgt een korte toelichting op de soorten steun waarin chronologisch wordt toegelicht welke redenen en gebeurtenissen hebben bijgedragen aan de veranderingen, die betrekking hebben op de geschiedenis van ontwikkelingshulp in sub-Sahara Afrika.
12
2.2 Analyse hulpmethodieken 2.2.1 Hulpmethoden Wanneer wij terugkijken op de afgelopen 50 jaar ontwikkelingshulp, kunnen er verschillende hulpmethoden onderscheden worden, zie het schema hieronder. Periode 1960 ‐ 1980 1980 ‐ 2000 2000 ‐ heden
Soorten steun Projecten Steun aan structurele aanpassingsprogramma’s Budgetsteun
Dit is natuurlijk wel een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid omdat er natuurlijk altijd overlappingperiodes zijn. Er moet worden gezegd dat de toegepaste manier van steun op een bepaalde tijd niet wil zeggen dat de andere soorten steun niet meer werden toegepast. Opvallend is dat de hulp in de vorm van projecten er altijd is geweest, nu nog steeds. De verandering van mening over toepassing van hulp komt door tegenvallende resultaten in Afrika, in het gebied onder de Sahara, waar vaak onderzoek naar gedaan is om de steeds opstapelende problemen te minderen. Dit moet worden aangekaart omdat de ontwikkelingssamenwerking over het algemeen een tweedeling heeft in succes. Ontwikkelingshulp heeft in veel landen tot uitstekende resultaten geleid. Opvallend is het sub-Sahara gebied waar ontwikkelingshulp veelal onsuccesvol is gebleken. (Molenaers & Renard, 2007). 2.2.2 Projecten De ontwikkelingshulp op grote schaal begon met het opzetten van projecten. De meeste projecten bestonden uit investeringen in infrastructuur, zowel in fysisch kapitaal (havens) als in menselijk kapitaal (opleiding van medisch personeel). Deze methode van projecthulp laat toe dat de donor een grote verantwoordelijkheid neemt voor het opleveren van het project. Dit werd in de jaren zestig en zeventig als een groot voordeel gezien. Maar steeds vaker werd vastgesteld dat na de overdracht van het project aan de nationale overheid uiteindelijk geen succes was geboekt. Donorspecialisten zochten naar een verklaring en ontdekten dat veel projecten mislukten om redenen die niet op het projectniveau lagen, maar dat niveau overstegen. Enkele redenen van het mislukken van projecten, zijn inefficiënte en corrupte overheidsbedrijven en een onbekwame beleidsvorming van het ontwikkelingsland. (Molenaers & Renard, 2007) Argumenten die tegen de projectenmethodiek werden aangevoerd zijn o.a.: ‐ ‐
13
Projecten werken beleidsfouten op een hoger vlak niet weg. Hulp kan tot ongewilde resultaten leiden. (Oftewel hulp is fungibel, dit kan het beste worden uitgelegd met een voorbeeld: Op straat zit een bedelaar die lijkt op een alcoho-
‐ ‐ ‐
list. Hij vraagt om geld, maar om te voorkomen dat hij daarvan alcohol koopt, wordt hem een lunchpakket aangeboden. Op dit moment spaart de bedelaar geld uit waarvan hij normaal gesproken eten zou kopen. Nu is er een hoog risico dat de bedelaar met zijn bespaarde geld alcohol koopt…) In de praktijk leidt dit tot het gebrek aan doorgaande project investeringen vanuit de lokale gemeenschap van ontwikkelingslanden. De rijke landen kunnen de prioriteiten van het ontwikkelingsland niet goed inschatten waardoor projecten na oplevering plaatselijk onnodig worden bevonden. Beloften van het ontwikkelingsland worden niet nagekomen. Administratieve chaos door impregnatie van westerse structuren die het ontwikkelingsland zelf geen mogelijkheid geeft om een eigen beleid op te zetten.
(Molenaers & Renard, 2007) Deze tegenargumenten waren na de eerste twintig jaar ontwikkelingshulp in de politiek zo populair geworden dat hervorming van het ontwikkelingsbeleid voor sub-Sahara Afrika werd doorgevoerd. 2.2.3 Steun aan structurele aanpassingsprogramma’s De donorinstanties lieten het er niet bij zitten en zagen toekomst in het gebruik van donoren voor structurele hervormingen in het overheidsbeleid van het ontwikkelingsland. In het begin van de jaren tachtig begon de Wereldbank, samen met International Monetary Fund (IMF) leningen te geven ter ondersteuning op de macro-economie en specifieke gebieden als bijvoorbeeld gemeentebestuur. Het ‘echte’ probleem was immers ontdekt: een verkeerd bestuur/beleid. De structurele hervormingen werden opgedragen aan het hoogste bestuur van een ontwikkelingsland. Al deze gestructureerde beleidsvormen zagen er op papier goed uit, maar zijn niet vaak doorgevoerd. Redenen hiervan zijn verschillend: het eigenaarschap van het ontvangende land en het doorzettingsvermogen van de gevende kant. Oftewel het ontvangende land neemt niet de verantwoordelijkheid voor het volk door middel van opgedragen beleidsvoering, en bij het niet halen van de doelen werden door de donoren geen sancties opgelegd. In het kort gezegd profiteerden de regeringen van de derde wereldlanden van al het geld wat ze opgestuurd kregen. Ze maakten hun beloftes niet waar omdat ze niet op eenzelfde manier als de rijke landen geïnteresseerd in de ontwikkeling van hun land waren. De conclusie van deze periode is dat de ingrijpende, noodzakelijke hervormingen die ingaan tegen het onmiddellijke belang van de machthebbers of hun politieke cliënten, niet zijn af te dwingen door ontwikkelingshulp. “Revoluties moeten van binnen komen, van buiten kan je ze wel steunen maar ze niet maken, hoeveel geld je er ook tegenaan gooit” (Molenaers & Renard, 2007) 2.2.4 Crisistijd, donormoeheid en het nieuwe optimisme Een belangrijke gebeurtenis in de jaren tachtig was de inzinking van de wereldeconomie. Dat zorgde voor een nog slechtere situatie in de toen al arme landen. Dit leidde tot extra investeringen vanuit de rijke landen die aangesloten zijn bij de Verenigde Naties. Hierdoor kwam de term ‘welfare-junkies’ steeds meer naar voren: individuen in ontwikkelingslanden die op kosten van de staat leven dus door financiële hulp geen initiatief meer nemen voor zelfvoorziening, ofwel geen baan meer zochten.
14
(www.dieperecessies.nl, 2012) Op het dieptepunt van de wereldeconomische crisis, hadden de rijke landen genoeg van de uiteindelijk onsuccesvolle investeringen. Voor de armste landen met een grote schuldenlast, die Heavily Indebted Poor Countries ofwel HIPC-landen worden genoemd, bleek al snel dat leningen onmogelijk afbetaald konden worden. De extra leningen van onder andere de Wereldbank en IMF zouden niet meer zorgen voor ontwikkeling maar voor de afbetaling van de vorige leningen. (Wereldbank, 2012) Dit zorgde voor het gevoel in Europa dat ontwikkelingshulp niet werkte en het daarom beter zou zijn als schuldaflossing werd uitgevoerd. Dan zou Europa met de ontwikkelingshulp kunnen ‘stoppen’ en de ontwikkelingslanden zelf hun land laten opbouwen. Vanaf het begin van de jaren negentig waren veel schulden afgelost en werd de steun flink ingekrimpt. Rond 1996 veranderde het beeld bij de rijke landen. De rijke landen werden weer optimistisch om door te gaan met ontwikkelingshulp. Dit had te maken met verschillende factoren. Europa besefte dat ze zich niet konden blijven afzonderen van de rest van de wereld. Dit had onder andere te maken met het einde van de koude oorlog waarop een golf van democratisering volgde in het Oostblok, de Arabische wereld en Afrika. Dit leidde niet tot een periode van vrede maar werd juist een periode van steeds groter wordende politieke en militaire instabiliteit. Dit, samen met de verspreiding van aids, de toenemende migratiedruk en de toenemende kans dat de wereld in handen van bandietenstaten zou komen, zorgde onder andere voor het nieuwe optimisme bij de Europeanen om door te gaan met ontwikkelingshulp, zodat ze zich niet afsloten van alle ontwikkelingen die dus mogelijk een dreiging zou kunnen vormen (Snyder, 2000). In 1998 kwam de Wereldbank met een rapport genaamd Assessing Aid: What Works, what doesn’t, and why?’. In dit rapport werd afgerekend met projecthulp en structurele aanpassingsprogramma’s. In september 2000 was de hoop op een goede aanpak weer aanwezig, en werden doelstellingen opgeschreven tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Hierin wordt beloofd om onder andere tegen 2015 het aantal armen dat leeft met minder dan 1 dollar per dag en het aantal ondervoeden in de wereld te halveren. Deze zogenaamde millenniumdoelstellingen zijn ondertekend door 189 overheden maar hebben geen juridische status. Dat wil zeggen dat er geen sancties worden opgelegd aan de donorlanden mochten deze doelstellingen niet worden gehaald. Geleidelijk aan ontstond hierdoor een nieuwe aanpak voor ontwikkelingshulp, wat vorm kreeg in de benadering van de Poverty Reduction Strategy Paper (PRSP), ook wel budgetsteun genoemd. 2.2.5 Budgetsteun Nadat de millenniumdoelen waren opgesteld en ondertekend, werd in het jaar 2000 teruggekeken door de donoren op de projecthulp en de structurele beleidsveranderingen. De PRSP-aanpak kreeg vorm. Deze aanpak bestaat uit gecoördineerde budgetsteun. De belangrijkste regels voor een succesvolle aanpak waren: Het ontwikkelingsland zijn eigen beleidsprioriteiten stellen en niet zomaar aanvaarden wat door donoren wordt opgelegd. De donoren mochten zich niet langer bemoeien met het microbeheer van hun kapitaal. Simpel gezegd moet het ontwikkelingsland zijn eigen beleid gaan voeren.
15
De budgetsteun lijkt in het opzicht van financiering op de structurele beleidshervormingen als voorheen. Wat een groot verschil is, zijn veel minder beleidsvoorwaarden en meer resultaatvoorwaarden. De hulp wordt vanaf nu meer gericht naar de arme landen die hebben aangetoond dat ze de armoede serieus willen aanpakken en resultaten kunnen voorleggen. Hierbij gelden twee centrale procesvoorwaarden: Het ontwikkelingsland moet een eigen strategie op papier zetten over hoe het, onder meer met donorgelden, binnen een redelijke termijn de armoede zal terugdringen. Deze strategie zal in een zogenaamd PRSP document moeten worden gezet. Hieruit moet blijken dat het betreffende derde wereld land potentie heeft om zelf de armoede te verminderen met de hulp van donorgelden. De PRSP moet op een participatieve manier tot stand komen. Hiermee wordt bedoeld dat de civiele maatschappij (vakbonden, kerken, verenigingen etc) betrokken worden bij het opstellen van het beleidsdocument en daarna ook bij het opvolgen van de uitvoering daarvan. De donoren willen op deze manier de ontwikkelingslanden dwingen om zich te verantwoorden naar hun eigen bevolking. De controle op een juiste uitvoering zal door zowel de lokale bevolking als een extern expert van een donorland worden gedaan. (Molenaers & Renard, 2007) ste
Dit was in grote lijnen de geschiedenis van ontwikkelingshulp in de 20 eeuw. De huidige vorm van ontwikkelingshulp zal nu verder worden toegelicht, waarna verschillende inzichten van experts en politieke partijen worden voorgelegd. Hierdoor kan er een eigen mening worden gevormd over ontwikkelingshulp.
16
2.3 Huidige vorm van ontwikkelingshulp Ontwikkelingshulp wordt aangeboden door verschillende partijen en wordt op verschillende manieren gerealiseerd. Wereldwijd zijn alle organisaties uit Europa de grootste donor van ontwikkelingshulp, en is verantwoordelijk voor 55% van de totale donaties. De Europese Commissie EuropeAid zet zich in om hulpmethodieken te analyseren en te verbeteren. Zij zetten zich dus in voor efficiëntie van ontwikkelingshulp. De Europese Commissie staat in nauw contact met de wereldwijde initiatiefnemers van ontwikkelingshulp en monitoren de voortgang. Zij zijn aangesloten bij een wereldwijde organisatie genaamd het Development Co-Operation Directorate (DCD-DAC). Omdat zij verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van ontwikkelingshulp zullen wij in dit hoofdstuk hun beleid toelichten. Uitgangspunten EuropeAid: Eigenaarschap: Ontwikkelingslanden stellen hun eigen strategieën op voor armoede vermindering. (Zie PRSP- aanpak) Afstemming: Donorlanden stemmen zich af op de opgestelde strategie van ontwikkelingslanden en gebruiken lokale systemen. Harmonisatie: Donorlanden coördineren en vereenvoudigen procedures en delen informatie. Resultaten: Nadruk op het meten van ontwikkelingsresultaten. Wederzijdse verantwoording: Donoren en partners zijn verantwoordelijk voor ontwikkelingsresultaten. (EuropeAid, 2011) De aanpak van het helpen ontwikkelen van een land gaat op verschillende manieren. Per project wordt vooraf beoordeeld welke methode het meest effectief zal blijken. EuropeAid heeft 3 verschillende manieren van aanpak: Projectaanpak, sectorale aanpak en begrotingssteun aan lokale overheden. 2.3.1 Projectaanpak Een project is een serie van activiteiten met het doel om gespecificeerde objectieven te behalen binnen een gestelde tijd en budget. Een project moet het volgende hebben: Duidelijk geïdentificeerde belanghebbenden, waaronder de primaire doelgroep en de uiteindelijke begunstigden. Duidelijk omschreven coördinatie, management en financiering. Een controle- en evaluatiesysteem voor de ondersteuning van prestatiemanagement. Een passend niveau van financiële en economische analyse, wat aangeeft dat de baten hoger zijn dan de kosten.
17
Figuur 11: De project aanpak van EuropeAid. (Bron: www.ec.europa.eu)
2.3.2 Sectorale aanpak De Europese Commissie gebruikt de sectorale aanpak als een manier van samenwerking met partner overheden, donoren en andere aandeelhouders. Ofwel multilaterale ontwikkelingshulp. Bij deze aanpak komt het neer op een opgezet model door het ontwikkelingsland die moet worden goedgekeurd door de Europese Commissie. Deze aanpak heeft dezelfde intenties als de PRSP-aanpak. 2.3.3 Begrotingssteun De begrotingssteun bestaat uit dezelfde aanpak van budgetsteun uit de PRSP-aanpak. Voor deze steun aan lokale overheden wordt in samenspraak de ontwikkelingsvoortgang geëvalueerd. Er worden tips gegeven over hoe moet worden omgegaan met financiële middelen nadat het initiatief voor de besteding van de steun door de lokale overheid zelf is gerealiseerd. Aanvullend hierop is de verstrekking van microkredieten aan particulieren. Voor deze kredietverstrekking gelden de resultaatvoorwaarden minder dan beleidsvoorwaarden. Maar voor het blijven verstrekken van microkredieten moet ongetwijfeld resultaat worden geboekt. Financiële steun van particuliere donorinstanties maakt geen deel uit van de begrotingssteun.
18
2.4 Politieke standpunten ontwikkelingshulp In deze paragraaf worden enkele standpunten van Nederlandse politieke partijen over ontwikkelingshulp genoemd. Er is gekozen voor PVV, CDA en Groenlinks, omdat deze qua ontwikkelingshulp respectievelijk een zeer rechts, een gematigd en een zeer links standpunt innemen. Vervolgens zullen wij onze mening geven over deze uiteenlopende standpunten zodat bekend wordt in welke richting wij denken, als aanzet op ons eigen te formuleren standpunt. 2.4.1 PVV “Ontwikkelingssamenwerking is geldverspilling” Wilders: “De afgelopen halve eeuw is er al veel te veel belastinggeld verspild aan ontwikkelingshulp, laten we ervoor zorgen dat er niet nog meer door u verdiende centen in de bodemloze ontwikkelingshulpput verdwijnen. Stop daarom met de collectieve ontwikkelingshulp, en wel meteen!” Geert Wilders wil ontwikkelingssamenwerking afschaffen. Hij gelooft niet in ontwikkelingssamenwerking, omdat het volgens hem niet vast staat of de miljarden euro’s hebben geholpen. Wilders is wel van mening dat er op microniveau voorbeelden zijn van projecten die (deels) zijn geslaagd, maar daarmee wordt volgens hem nog niet aangetoond dat ontwikkelingssamenwerking in het algemeen werkt. Zeker niet als het gaat over macro-economische resultaten. Ook vindt de PVV dat de landen die Nederland steunt vaak niet goed omgaan met mensenrechten. En dat is nog zacht uitgedrukt, meent Wilders. In de helft van de 36 partnerlanden is homoseksualiteit een strafbaar feit. Ook zijn sommige partnerlanden lid van de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC). Deze conferentie bracht in 1990 ‘Caïro declaratie over mensenrechten in de islam’ tot stand. Hierin staat dat alle mensen ondergeschikt zijn aan Allah en dat alle rechten en vrijheden van de mens onderworpen zijn aan de sharia (islamitische wetgeving). Dit zijn twee belangrijke motieven voor Geert Wilders om ontwikkelingssamenwerking af te schaffen. Het kabinet is de ontwikkelingssamenwerking aan landen die de mensenrechten niet goed naleven, aan het afbouwen. Onder deze landen horen Cambodja, China en Zimbabwe. Geert Wilders vindt ook dat de hulp aan Egypte, Jemen en Vietnam moet worden stopgezet en dit gebeurt dus niet. De Partij voor de Vrijheid heeft dus ook op dit gebied veel kritiek op het kabinet. Zo zegt Wilders in een column op nieuwnieuws.nl: “Dit kabinet zegt in internationaal verband op te komen voor de mensenrechten, maar blijft ondertussen de meest foute regimes gewoon van hulp voorzien en dat kan ik niet anders kwalificeren als ronduit dubbelhartige, hypocriete politiek.” Door het afschaffen van ontwikkelingssamenwerking kan de inkomensbelasting worden verlaagd en zo wil de PVV dan de miljarden terug geven aan de burgers. De burger kan vervolgens zelf bepalen of het geld aan ‘goede doelen’ wordt besteed of niet. Een belangrijk punt: Geert Wilders is wel voor noodhulp. (Bron: geertwilders.webklik.nl, 2012)
19
CDA “In ontwikkelingshulp moet geïnvesteerd worden.” Bij ontwikkelingsamenwerking gaat het allang niet meer alleen maar om solidariteit met mensen in arme landen die het minder hebben dan wij. We hebben zelf ook belang bij die hulp. Het is in ons eigen belang als we armoede, voedselschaarste en ontbossing waar ook ter wereld helpen te bestrijden. We hebben er ook zelf baat bij om te investeren in onderwijs en vrouwenrechten in die landen. Armoede is een belangrijke voedingsbodem voor burgeroorlogen en internationaal terrorisme. Het zorgt ervoor dat er telkens weer stromen vluchtelingen onze kant op komen. Door te investeren in ontwikkelingshulp kunnen we mensen helpen om de problemen in hun eigen land op te lossen. We kunnen ze helpen om zelf ook, politiek en economisch, stabiele en welvarende landen te worden. (Bron: www.cda.nl, 2012)
2.4.2 GroenLinks “GroenLinks wil de hulp aan ontwikkelingslanden juist nu prioriteit geven.” Ontwikkelingslanden hebben de kredietcrisis niet veroorzaakt, maar ontvangen wel de grootste klappen. GroenLinks vindt dat Nederland zich ervoor moet inzetten dat de landen van de Europese Unie en andere rijke landen minstens 0,7% van het Bruto Nationaal Product besteden aan ontwikkelingssamenwerking. Alleen dan kunnen doelen als een drastische vermindering van de kindersterfte, meer schoon drinkwater, betaalbare medicijnen, het beperken van ziektes als aids, malaria en tbc en onderwijs voor ieder kind gerealiseerd worden. Nederland moet zelf het goede voorbeeld geven door minstens 0,8 % van het Bruto Nationaal Product te besteden aan ontwikkelingssamenwerking. Structurele klimaatsteun aan ontwikkelingslanden komt daar bovenop. GroenLinks wil de huidige ontwikkelingshulp verbeteren. Beleid van de overheid en Nederlandse nongouvermentele organisaties (NGO’s) die geld krijgen van de overheid moeten elkaar meer versterken, doelstellingen moeten haalbaar zijn en controle beter geregeld. Betere coördinatie van de hulp is belangrijk, GroenLinks wil dat elk ontvangend land nog maar aan één leidende donor verantwoording af legt. Nederland legt zich toe op enkele speerpunten: voedselzekerheid & behoud biodiversiteit, seksuele en reproductieve gezondheid, emancipatie van minderheden en corruptiebestrijding. GroenLinks is voorstander van het stimuleren van het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden. Van de huidige programma’s voor het bedrijfsleven profiteren vooral Nederlandse bedrijven. GroenLinks wil dat juist lokale bedrijven in ontwikkelingslanden gestimuleerd worden. Bijvoorbeeld door kleine ondernemers microkredieten te verstrekken. Naast ontwikkelingshulp is vooral eerlijke handel belangrijk. (Bron: www.standpunten.groenlinks.nl, 2012)
20
2.5 Reflectie politieke standpunten In de politiek is duidelijk het verschil te zien in de standpunten over ontwikkelingshulp. Kort gezegd wil de PVV dat de Nederlandse ontwikkelingshulp stopt. Het CDA vind dat de huidige vorm van ontwikkelingshulp goed is en de investering gelijk moet blijven. GroenLinks wil juist dat de investering verhoogd moet worden. Al deze standpunten kunnen wij niet bestempelen als ‘goed’ of ‘fout’ zijnde. Immers heeft elke partij zijn eigen beredenering hoe met ontwikkelingshulp om moet worden gegaan. Deze beredeneringen berusten allen op de werkelijkheid. Dat komt door de tegenstrijdige resultaten van ontwikkelingshulp. Wat dat betreft heeft dus een ieder gelijk. Wel kunnen wij onze mening geven: PVV Wij vinden dat de PVV niet genoeg stilstaat bij de welvaart die wij hebben verkregen. Onze welvaart zou niet mogelijk zijn geweest als wij de derdewereldlanden niet hadden uitgebuit. Om dan nu te zeggen dat die mensen het zelf moeten uitzoeken, vinden wij cru. Wat dit betreft denkt de PVV alleen aan zelfverrijking. Deze egocentrische wereldvisie lijdt volgens ons alleen maar tot grotere problemen en een afstandelijke, individuele en harde maatschappij. Er valt wat te zeggen voor het feit dat er veel geld verdwijnt zonder resultaat. Echter lijkt dit met de komst van de PRSP-aanpak een verouderd standpunt. CDA Wij vinden dat het CDA met hun standpunt de plank misslaat: het eigen belang om terrorisme te voorkomen weegt naar onze mening minder zwaar dan de solidariteit die wij met deze landen zouden moeten hebben. Dit lijkt ons een wanhopige poging om zo weinig mogelijk kiezers te verliezen door op te schuiven naar het rechterspectrum, omdat solidariteit in het verleden bij het CDA juist veel belangrijker was. Hun motieven zijn we het niet mee eens. maar de drang om ontwikkelingshulp voort te zetten omdat wij een verantwoordelijkheid hebben, daar kunnen wij ons in vinden. GroenLinks GroenLinks wil de donorgelden juist verhogen. Hierbij kaarten zij bijzonder veel problemen aan in de ontwikkelingslanden, en presenteren zij een verhoging van het budget als de heilige graal waarmee dit wordt opgelost. Uit ons voorgaande verhaal over de falende hulpmethodieken kan worden gesteld dat het niet zo eenvoudig werkt. Simpelweg meer geld investeren is volgens ons dan ook absoluut niet de juiste manier. Anderzijds kaarten zij wel enkele interessante ideeën aan hoe de hulp efficiënter kan worden vormgegeven. Bijvoorbeeld door elk hulpbehoevend land slechts een donorland te laten hebben. Al met al lijkt ons hun voorstel het meest constructieve.
21
2.6 Madagascar Zoals veel sub-Sahara landen in Afrika heeft Madagascar geen sterke ontwikkeling meegemaakt sinds 1960. Een minder goed gevormd sociaal kapitaal en de Afrikaanse ‘braindrain’ van de afgelopen decennia zijn in Madagascar realiteit. Volgens Rozeboom (2000) is Madagascar mede hierdoor hulpverslaafd geworden. De middelen die in het eigen land afwezig zijn moeten constant worden aangevuld met hulp van buitenaf. Dit zonder dat er een structurele verandering ontstond waardoor het land zelfstandig kan functioneren en het huidige hulpparadigma doorbroken wordt. Het land staat op de ranglijst van ontwikkelingshulpafhankelijke landen dan ook op de vijfde plek. 2.6.1 Madagascar action plan Vanaf het opstellen van de millenniumdoelstellingen heeft de overheid van Madagascar in moeten zien om zelf plannen op te stellen voor een verbetering van de leefkwaliteit in het land. Het nieuwe beleid voor ontwikkelingshulp, de PRSP-aanpak, heeft dus ook in Madagascar vorm gekregen. In 2006 is de zogenaamde Madagascar Action Plan (MAP) opgesteld, waarmee de overheid zich veiligstelde voor het blijven ontvangen van donorgelden.
Figuur 12: De realisatie van het nieuwe ontwikkelingshulp systeem in Madagascar. (Bron: Madagascar Action Plan, 2006)
De inhoud van de MAP beslaat grotendeels de uitleg over de zelf opgestelde doelstellingen aan de hand van de 8 ‘commitments’. Hieruit blijk dat de vraag naar hulp nodig is, en niet alleen bestaat uit het ontvangen van donorgelden.
22
Figuur 13: De 8 kernpunten uit de MAP. (Bron: Poverty Reduction Strategy paper, 2007)
Elk commitment heeft een bepaalde aanpak. Deze strategieën zijn in het rapport genoteerd. Wat in dit rapport naar voren komt zijn de grote veranderingen die plaats zouden vinden tussen 2007 en 2012. Vijf jaar tijd om de doelen te halen. Uit de inhoud van de beloften die gedaan worden, is af te leiden dat Madagascar door het opzetten van hun eigen actieplan, met professionele hulp uit westerse landen, en het ontvangen van donorgelden zo ongeveer alle problemen van het land binnen een paar jaar op kan lossen. 2.6.2 Eigen mening MAP Dit PRSP document lijkt in onze ogen niks anders dan een propaganda instrument met als publiek de Wereldbank en Westerse donorlanden. Alle doelen zijn beloftes en simpelweg te mooi om waar te maken. Deze rapportage vinden wij op een document lijken wat misbruik maakt van het doorzettingsvermogen van donorlanden. Om zichzelf zeker te stellen van het blijven ontvangen van donorgelden is dit document over-the-top gemotiveerd. De illustraties doen niks minder: foto’s van lachende kinderen met handschuddende presidentiële taferelen ofwel het proberen te paaien van eigenlijk iedereen; het eigen volk maar vooral de donoren… Toch is uit het MAP te herleiden dat niet alleen financiële hulp gewenst is. Door de uitleg over de verbetering die zal moeten plaatsvinden blijkt dat de doelstellingen niet zonder westerse expertise zijn te halen. Dit wordt in het MAP erkend waardoor wij in ieder geval weten dat de overheid heeft aangegeven op welke gebieden hulp gewenst is, in een andere vorm dan donorgelden.
23
Enkele afbeeldingen uit de MAP, ter indicatie:
Figuur 14: Illustratie voorbeelden: bedrijvigheid en ontwikkeling. (Bron: Poverty Reduction Strategy Paper, 2007)
24
2.6.3 De resultaten van de MAP. Na tussentijdse resultaat metingen van de ontwikkeling in Madagascar is een rapport opgesteld. Het meest recente rapport is die van 17 Maart 2011, opgesteld door de Wereldbank waar wij de volgende informatie uit hebben gehaald. De MAP heeft sinds 2007 lang niet al zijn tussentijdse doelen behaald. De PRSP-aanpak heeft bij negatieve resultaten het terugschroeven van donorgelden tot gevolg. En dit is in Madagascar onder andere het geval geweest. Zie in Figuur 15 een tabel met de donorgelden van de jaren 2008 - 2010. Voor een inhoudelijk verslag met ontwikkelingsresultaten van Madagascar verwijzen wij naar rapporten opgesteld door de Wereldbank, het IMF en de Europese Commissie. De redenen voor het niet behalen van alle doelen zijn zeer divers en ingewikkeld. Omdat deze aanpak nog recent is doorgevoerd, is er geen duidelijk zicht op de precieze redenen voor het falen van de PRSPaanpak in Madagascar, maar mogelijke verklaringen zijn de incompetentie van bestuurders, het gebrek aan ervaring om resultaat te boeken en corruptie.
Figuur 15 Donorgelden aan Madagascar 2008-2010. (Bron: rapport Wereldbank met onderzoeksresultaten van de UN, 2011)
2.6.4 Eigen ervaring na studiereis Wat wij na onze studiereis hebben kunnen concluderen is dat door de machtsovername van de huidige president de relaties tussen de Madagassische overheid en de Westerse landen is verslechterd. Deze ‘coup’ geeft voor de Westerse landen het idee dat een zeer instabiele politieke situatie in het land heerst, wat volgens hun zeker niet ten goede komt aan de bevolking. De bevolking zelf daarentegen is grotendeels juist blij met de nieuwe tijdelijke president. Over het algemeen hebben ze het gevoel gekregen dat de tijdelijke president een eerlijk persoon is die het beste voor heeft met de bevolking. Doordat deze tijdelijke president ingaat tegen het beleid van de afgetreden president, maar zelf niet de macht heeft om het beleid compleet te veranderen, kan weinig ontwikkeling plaatsvinden. Bovenop het feit dat Amerika samen met andere donorlanden na deze machtsovername de donorgelden heeft teruggedrongen, lijkt het alsof de ontwikkeling op dit moment stil staat. Dit wekt bij de Malagasissche bevolking woede op waardoor er steeds meer demonstraties plaatsvinden. Wat de bevolking wil zijn zo snel mogelijk nieuwe verkiezingen. Dit zou onder andere de relaties met de Westerse landen kunnen verbeteren zodat meer ontwikkelingshulp kan worden gerealiseerd. Er is dus zeker een behoefte aan ontwikkelingshulp. Het antwoord van de meeste
25
mensen op de vraag hoe zij denken dat ontwikkelingshulp het beste kan worden aangeboden, is door het geven van geld. De algemene gedachte van de Malagasissche bevolking, van wat wij daarvan hebben gehoord en gezien, is dat het niet goed is om door westerlingen te worden verteld hoe de ontwikkeling moet worden gerealiseerd. De PRSP-aanpak lijkt wat dat betreft dus tegemoet te komen aan de wensen van de bevolking, maar doordat de doelen niet gehaald worden worden de hulpgelden teruggeschroefd.
2.6.5 Conclusie De ontwikkelingshulp zoals wij die kennen is in zijn huidige vorm – volgens ons – een logisch gevolg op de negatieve resultaten van onze voorgaande hulp pogingen (methodieken), maar heeft tot nog toe lang niet op alle vlakken geleid tot een positief resultaat in Madagascar. De kans dat de PRSP-aanpak succesvol zal worden aan het eind van 2012, is dan ook zeer klein. Tegelijkertijd heeft de bevolking wel behoefte aan hulp op deze manier. Wellicht dat na nieuwe verkiezingen een regering aan de macht komt die betere resultaten boekt.
26
2.7 Standpunt Uit de geschiedenis blijkt dat ontwikkelingshulp zowel effectief als ineffectief is geweest. Vooral de sub-Sahara landen zijn na de realisatie van verschillende hulpmethoden niet verder ontwikkeld. Het lijkt erop dat de nieuwste hulpmethode de probleemgebieden van de vorige methoden allemaal heeft aangepakt, en een oplossing aandraagt voor een écht effectief systeem. Maar ook nu leert de geschiedenis ons dat bij het uitvoeren van oplossingen onvoorspelbare aspecten naar voren kunnen komen die ontwikkeling niet toe laat. Het belang van een ontwikkelingsland is niet altijd gelijk geweest aan het belang van de donorlanden. Dus kunnen wij nu niet met zekerheid stellen dat de huidige methode effectief zal zijn. Voor Madagascar is dit in ieder geval nog niet geheel gebleken. De instabiele overheid heeft hier sterk aan bijgedragen. Na de laatste machtsovername zijn de ontwikkelingsgelden met ongeveer dertig procent gedaald. De ineffectieve en soms zelfs slechtere resultaten dan voorheen leiden ons tot de vraag of wij wel door moeten gaan met het investeren in hulp. In Nederlandse politieke landschap is dit een belangrijk thema in de aanloop naar de aankomende verkiezingen. Verschillende partijen hebben verschillenden meningen. Hieruit valt op te maken dat de rechterkant van het spectrum voornamelijk hamert op bezuinigingen omdat ontwikkelingshulp te weinig resultaat heeft in vergelijking met de kosten, terwijl de linkerkant benadrukt dat er een morele verantwoording is om de armere landen te helpen. Door de PRSP-aanpak kan echter voorkomen worden dat geld in een bodemloze put wordt gestort. Volgens ons weegt daarom het morele aspect zwaarder dan de soms negatieve resultaten. Dit brengt ons tot het eerste standpunt 2.7.1
Standpunt: Vinden wij dat het bieden van hulp aan ontwikkelingslanden goed is?
Alhoewel een egalitaire wereld een utopie is, en wellicht niet eens wenselijk, is de schrijnende armoede in Madagascar vaak mensonterend, en niet zelden een gevolg van Westers beleid of het neoliberale systeem waar de grote economieën in de wereld voornamelijk van profiteren. Wanneer wij in staat zijn om anderen elders ter wereld te steunen zodat deze mensen ten minste de voorzieningen voor basisbehoeften kunnen verkrijgen, moeten wij daar ons voor inzetten. Alleen door het blijven bieden van hulp en het intensief reflecteren op de in het verleden behaalde resultaten is er kans dat er in de toekomst vooruitgang geboekt kan worden. Daarom vinden wij ontwikkelingshulp noodzakelijk.
27
3 BOUWKUNDE, ONTWIKKELINGSHULP EN KENNISOVERDRACHT De rol van de architect in ontwikkelingssamenwerking Door Mark Adam
3.1 Verantwoording: waarom de architect2 een rol kan spelen bij ontwikkelingshulp De meningen over de effectiviteit en de beste aanpak van ontwikkelingshulp zijn ernstig verdeeld. Niet iedereen is het er feilloos over eens dat ontwikkelingshulp bijdraagt aan hun belangen (wat deze ook mogen zijn) of aan de belangen van de derde wereld. Wat dat betreft blijft de legitimatie van ontwikkelingshulp voornamelijk een politiek standpunt. Hierin is vooral de tegenstelling tussen geld en moraal overheersend. In het vorige hoofdstuk is reeds gesteld dat de PRSP-aanpak genoeg controle geeft over het uit te geven geld, waardoor onze mening is dat ontwikkelingshulp moet gebeuren. Deze mening impliceert dat meteen de volgende vraag: Hoe moet deze ontwikkelingssamenwerking vorm gegeven worden? En in het kader van dit onderzoek: Wat is de betekenis van de gebouwde omgeving binnen het discours? Alhoewel elke NGO in principe zijn eigen beleid en dus prioriteiten kan vaststellen, hebben bijna alle landen ter wereld gezamenlijke doelen opgesteld onder mandaat van de Verenigde Naties. Een direct voorbeeld hiervan is artikel 25 van de universele verklaring van de rechten van de mens (UN General Assembly, 1948). Hierin wordt huisvesting expliciet benoemd als basisbehoefte:
“Een ieder heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder inbegrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten.” Een recenter voorbeeld zijn de millenniumdoelen (UN General Assembly, 2000). Deze zijn in het jaar 2000 opgesteld door de Verenigde Naties, en stellen 7 doelen voor het jaar 2015 om de armoede in de wereld te halveren. Een specifiek streven wat direct in verband te brengen is met bouwkunde is het verbeteren van de leefsituatie van 100 miljoen sloppenwijkbewoners in 2020. Maar ook bij andere doelen, zoals basiseducatie voor iedereen, kan eenvoudig een bouwkundige randvoorwaarde geformuleerd worden. In dit geval dus het bouwen van scholen. Dit kader geeft dus een motivatie waarom de gebouwde omgeving een belangrijke plek inneemt in de globale doelen om armoede op te lossen. Het zegt echter niks over de noodzaak om bij deze behoefte naar gebouwen architecten en bouwkundig ingenieurs in te zetten. Sterker nog: als gekeken wordt naar de mondiale gebouwde omgeving, hebben architecten slechts aan 3 procent hiervan bijgedragen (Aquilino, 2011). Frankrijk heeft zo’n 50.000 architecten, in 2
Nederland is een van de enige landen waar Architecten en bouwkundig ingenieurs twee gescheiden beroepen zijn. Daarom schakelen we in deze studie deze twee begrippen aan elkaar gelijk. Moet er echter een onderscheid worden gemaakt, dan lijken architecten een betere bijdrage te kunnen leveren. Zij zijn namelijk meer gewend naar de grote lijnen te kijken, ook buiten hun eigen vakgebied. Er zal in deze literatuurstudie uitgebreid naar voren komen dat dit een vereiste is voor efficiënte kennisoverdracht.
28
Tsjaad zijn er slechts 20. Dat betekent echter niet dat er hierom minder gebouwd wordt in Tsjaad dan in Frankrijk. Waarom er ondanks deze realiteit toch een noodzaak is voor architecten en bouwkundig ingenieurs kan wellicht het beste aan de hand van harde cijfers worden uitgelegd: Bij de aardbeving in Haïti, begin 2010, vielen meer dan 200.000 doden en meer dan anderhalf miljoen mensen werden dakloos. Hetzelfde jaar was er een nóg krachtigere aardbeving in een vergelijkbaar gebied in Chili. Hierbij vielen ongeveer 500 doden. Het grote verschil tussen het dodental in Chili en Haïti had een menselijke oorzaak: onveilige gebouwen (Aquilino, 2011). Dit voorbeeld geeft de essentie weer waarom architecten een grote toegevoegde waarde kunnen hebben in ontwikkelingslanden: kennis. Over het algemeen kan gesteld worden dat niet alleen de natuurrampen mensen doden, maar dat juist onveilige en dus instortende gebouwen dat doen. (DFID, 2006). Ook op plekken waar natuurrampen niet of weinig voorkomen, zijn er ontelbaar veel voorbeelden hoe bouwkundige en stedenbouwkundige systemen slecht of niet functioneren door het gebrek aan kennis en organisatie. Dit manifesteert zich in de sloppenwijken, waar gebrekkige infrastructuur zorgt voor grote problemen en die vaak gebouwd zijn op de gevaarlijkste plekken van de stad (steile heuvels, rivierbeddingen etc.). Net zo goed kan dit zich echter voordoen in nieuw gebouwde suburbane wijken. Door slechte of afwezige planning of te weinig kennis ontstaan wijken die er op het oog goed uitzien, maar die op de lange termijn in bouwkundig en stedenbouwkundig opzicht volledig falen. vaak worden gloednieuwe huizen neergezet door NGO’s zonder tussenkomst van architecten en bouwkundigen. Het komt niet zelden voor dat deze binnen afzienbare tijd weer worden verlaten, omdat ze niet voldoen aan de eisen van de bewoners, voornamelijk het voorzien in levensonderhoud (Harris, 2011).
Architects can find solutions that make structures more efficient, cheaper, more resilient, and better suited for their purpose (Victoria L. Harris, Article 25 Architects)
3.2 Informatie en kennis, verschillen in aanpak tussen de derde wereld en het westen Nu duidelijk is geworden dat architecten en bouwkundigen met hun kennis een bijdrage kunnen leveren aan het succes van ontwikkelingswerk, is het de vraag hoe deze kennis het meest effectief kan worden ingezet. In dit kader is het van belang om een verschil te maken tussen informatie en kennis. Informatie kan worden gedefinieerd als “al wat door overdracht van gegevens tot iemand komt (Boon, Sijs, & Geeraerts, 2008).” Kennis daarentegen is een veel breder begrip: “it can be regarded as a complex system of learning and understanding, with many different facets and components”. En het omvat “experiences, skills and techniques … perceptions, observations, actions, analyses, conceptual constructs, Figuur 16:kennisniveau en informatieoverdracht tussen verschillende partijen in het westen (eigen ill.) attitudes, and worldviews” (Turner, 2008)
29
Wordt er gekeken vanuit de praktijk van de westerse architect, dan moet er geconcludeerd worden dat er hier overwegend informatieoverdracht plaatsvindt. Hét overdrachtsmiddel van de Westerse architect is de CAD-tekening. Deze draagt informatie over, maar zegt niks over de wijze hoe deze tekening geïnterpreteerd moet worden. De kennis die al aanwezig is bij zowel zender als ontvanger zorgt voor een goed verloop van het bouwproces, zie hiervoor Figuur 16 In ontwikkelingslanden kan er niet vanuit worden gegaan dat deze kennis al aanwezig is. Vaak is er een groot verschil tussen de (bouwkundige) kennis van westerse architecten en dat van de lokale actoren. Dit uit zich onder meer in de volgende voorbeelden (Desai, 2011):
Lokale gemeenschappen bouwen
vaak al generaties op dezelfde maFiguur 17: bouwkundige kennisoverdracht van architect naar lokale bevolking in ontwikkelingslanden (eigen ill.) nier, zonder precies te weten waarom. Aannemers hebben een globaal idee van de toe te passen materialen, maar weten niet waaróm ze dat doen. Planners en ontwerpers houden rekening met enkele factoren maar zijn niet in staat een integraal ontwerp te maken, omdat ze hiervoor de kennis niet hebben.
Voor een effectievere en duurzame ontwikkeling zal er dus bouwkundige kennis moeten worden geleerd aan de lokale actoren (Aquilino, 2011; Harris, 2011). Zie Figuur 17. Dit is echter een eenzijdige visie op het kennisprobleem. Zoals Paulo Freire (1970) reeds opmerkte in Pedagogy of the oppressed, kunnen er grote vraagtekens gezet worden bij zo’n soort ‘opleidingssysteem’. Naast het feit dat het de afhankelijkheid van de Westerse wereld verder stimuleert, benadrukt het volgens hem juist de machtsverschillen die historisch gezien de relatie bepaalden tussen ontwikkelings- en geïndustrialiseerde landen. Dit terwijl zulke hiërarchische structuren niet zelden juist de oorzaak zijn van de armoede en het onvermogen van de mensen die we met onze kennisoverdracht willen dienen. Freire adviseert om Figuur 18:Kennisniveau m.b.t. tot lokale omstandighede traditionele machtsverhoudingen van ontden en kennisoverdracht van de lokale actoren richting de architect in ontwikkelingslanden. (eigen ill.) wikkelingswerk te herzien op een manier die een “wederzijdse inspiratie en beïnvloeding” mogelijk maakt.
30
Alhoewel lokale actoren vaak niet over de benodigde bouwkundige kennis beschikken, hebben zij een grote voorsprong op de Westerse architect wat betreft andere zaken. Zo kennen zij de lokale cultuur, gebruiken, systemen, processen, bouwmethodes, economie, woonvormen, etc. Wat betreft al deze factoren zou er kennisoverdracht kunnen plaatsvinden richting de westerse architect, zoals in Figuur 18 is weergeven. Er zou dus een wederzijdse beïnvloeding moeten plaatsvinden tussen architect en lokale actoren. Dit is precies wat Gibson et al. (2008) ook stellen in hun onderzoek over kennisoverdracht. Zij verbeelden hun systeem voor ideale kennisoverdracht in Figuur 19. Hier is duidelijk te zien hoe route A kennis van zoveel mogelijk actoren betrekt en integreert om daarna pas een beslis-
Figuur 19: Ideale kennisoverdracht volgens Gibson, Haedrich, Kennedy, Vodden, and Wernerheim (2008). Route A is de ideale weg, route B hoe het helaas nog te vaak mis gaat.
sing te maken. Dit leidt vervolgens tot duurzame gemeenschappen. Route B daarentegen kiest de “top-down aanpak” en leidt tot gebreken. Harris (2011) zegt hierover: “Good community consultation and planning can be a powerful engine for change.” 3.2.1 Samenwerking Hoe kan deze wederzijdse inspiratie en beïnvloeding plaatsvinden? De reële oplossing lijkt te zijn: probeer in samenwerking met de gemeenschappen aldaar tot ontwerpen te komen waar iedereen achter staat, een aanpak die bekend staat als “Community driven development”. (Aquilino, 2011; Harris, 2011). Dit is in veel humanitaire- en ontwikkelingshulpprojecten dan ook een sterk opkomende aanpak. In het stuk Learning from Aceh, beschrijft Fitrianto (2011) haar ervaringen met deze manier van werken in een wederopbouwproject na de Tsunami van 2004. Ze zegt hierover: “We found that, although participatory reconstruction, tied to community development, is slow in the beginning, it picks up speed with experience, becomes efficient through training, and is sustainable precisely because time is invested in developing experience and skills within the community.” 3.2.2 Aanwezig zijn op de hulpplek Ter plekke zijn heeft nog een ander voordeel. Het geeft de kans om kennis op een manier over te dragen die beter past bij de lokale wijze van leren. Met een kennisniveau wat de basisschool vaak niet overstijgt, kan er niet verwacht worden dat men gewend is om te leren of dezelfde basisvaardigheden heeft als in de westerse wereld. In ontwikkelingslanden kan er bijvoorbeeld vanuit worden gegaan dat de meerderheid van de mensen geen kaart kan lezen (Stephenson & Ahmed, 2011), laat staan informatie van deze kaart te verwerken of toe te passen. Om kennis
31
over te dragen is het volgens Chantry and Norton (2011) dan ook essentieel om ter plekke te zijn en bijvoorbeeld workshops te geven:
“This wall-to-wall approach is the key to generating a common understanding of prevention among local builders and hamlet leaders. We offer one-and-a-half-day training sessions in which nearly all the builders in a commune learn about safer construction alongside community leaders. This is the first formal training many builders have had. They learn how to build for the future.” 3.2.3 Langer aanwezig zijn. Verder wijzen meerdere auteurs op het belang van de meerwaarde om langer op een plek te zijn (Chantry & Norton, 2011; Fimmers, Gharaati, & Onuma, 2011; Gaventa & Cornwall L, 2001). Dit heeft meerdere redenen. Zo stippen Chantry and Norton (2011) het belang aan van een lokaal netwerk. Het contact met politici, instanties, en andere actoren dat kan worden opgebouwd in de loop der tijd is volgens hen een grote factor voor succes. Daarnaast speelt de opbouw van tacit-kennis een grote rol bij langdurig succes van ontwikkelingshulp. Tacit-kennis is een dieper soort kennis dan expliciete kennis, gevormd door factoren als persoonlijke ervaring, geloofsystemen en intuïtie. Het verkrijgen van tacit-kennis vergt hierdoor veel tijd. Het is echter essentieel voor een continuïteit van de kennis als de ontwikkelingswerkers weg zijn. Fimmers et al. (2011) zeggen hierover:
“Knowing what to do or how to do it may get the job done. Yet to guarantee that resistant buildings practices are applied with aptitude and conviction over the long run , builders need to know why what they are learning is critical to future safety. This requires tacit knowledge. […] Acquiring tacit knowledge is also time-consuming, based on patience and long-term commitment, and requires different sorts of conversations. 3.2.4 Werken met generieke principes Chantry and Norton (2011) stippen het belang aan van principes. In hun stuk “More to lose, the paradox of vulnerability” beschrijven zij hun ontwikkelingswerk op het gebied van orkaanbestendig bouwen in Viëtnam. Naast het uitwerken van ontwerpen in samenwerking met de bevolking, richten zij zich volledig op het overbrengen van tien basisprincipes die helpen een orkaan te doorstaan. Door deze principes te blijven herhalen, door formele opleiding maar ook door workshops, demonstraties, radio-uitzendingen, de verspreiding van strips, etc. ontstaat er een collectief bewustzijn voor deze punten. Het voordeel van principes is dat ze generiek zijn. Hierdoor kunnen ze op veel projecten toegepast worden. Maar, net zo belangrijk laten principes ruimte over voor eigen interpretatie, toepassing en dus autonomie. Hiermee stimuleren ze de kennisopbouw en doorbreken ze het klassieke leraar-leerling systeem waar Freire (1970) zich tegen verzet (Ellerman, 2006). Zoals de nobelprijswinnaar Bernard Shaw reeds zei: “ If you teach a man everything, he will never learn.” 3.2.5 Focus op breder veld dan bouwkunde. Behalve de bovenstaande criteria, is er een belangrijke randvoorwaarde te benoemen voor het slagen van deze kennisoverdracht: politieke daadkracht (Venkatachalam, 2011). “Make no mistake: it is the manifestation of political will, reflected in policies, that determines the reach and effectiveness of actions at the local level.“
32
In hun tekst over de wederopbouw van Muzzafarabad, na de aardbeving in Kashmir, Pakistan in 2005, beschrijven Stephenson and Ahmed (2011) de treurige werkelijkheid van de lokale politieke incompetentie, de kansen die hierdoor zijn blijven liggen en de risico’s die ontstaan. Een voorbeeld: na de ramp werd hier een stedelijk masterplan uitgewerkt, waarin no-building zones waren opgenomen. Dit vanwege breuklijnen waar een extreem hoge kans was op instorting bij een toekomstige aardbeving. Door slechte implementatie en handhaving en de afwezigheid van beleid behoren deze no-building zones helaas juíst tot de snelst groeiende bebouwde gebieden in de stad. Zij zeggen hierover: “we failed to grasp an essential reality: weak local authorities, left to explain, defend and advocate for critical technical priorities, were unable to effect decisions on the ground.“ Om uit deze impasse te komen, pleiten meerdere auteurs voor een kritische herziening van de klassieke (passieve) rol van de architect. Anders dan alleen plannen verzinnen, zou de architect ook proactief moeten zijn: vragen moeten stellen, (ongevraagd) adviseren, zich inmengen in processen, en geïnteresseerd en aanwezig zijn op de locatie (Stephenson & Ahmed, 2011). Door zich niet tot zijn eigen proces te beperken maar deel te nemen aan een breder gesprek (met b.v. antropologen, economen, sociologen, constructeurs, etc.) kan de architect zijn keuzes beter verdedigen, een netwerk opbouwen en meer tegenwicht bieden tegen politiek onvermogen (Aquilino, 2011). In dat licht is de mening van Terry Cruz (2011) interessant:
“A project of social justice and activism in architecture usually translates into symbolic, problem-solving relief efforts that do nothing to interrupt the backward policies that produced the crisis in the first place. In this context, emergency-relief efforts are biased toward fixing short-term problems, not lifting communities in the long term. I believe that expanded models of practice depend on a reversal of thinking, embracing the idea that architects […] can be designers of political processes, economic models, and collaborations across institutions and jurisdictions.”
3.3 Terugkoppeling op de opdracht. Uit de hier bovenstaande tekst zijn criteria gekomen die het slagen van bouwontwikkelingshulp kunnen bevorderen. In dit hoofdstuk zal per punt gekeken worden hoe onze projectopdracht hier op aansluit. 3.3.1 Samenwerking Als eerste criterium wordt er benoemd dat een samenwerking met de lokale gemeenschappen (Community driven development) de geschiktheid van het eindproduct voor de eindgebruikers positief kan beïnvloeden terwijl er sprake is van een “wederzijdse beïnvloeding en inspiratie” (Freire, 1970). De geïnventariseerde projecten uit de literatuur hebben echter allen betrekking op een rurale omgeving (Fitrianto, 2011; Harris, 2011) of reeds bestaande gemeenschappen in de stad (Stephenson & Ahmed, 2011). Dit verschilt dan ook wezenlijk van het kader van onze opdracht, waar een geheel nieuwe uitbreidingswijk in de periferie van Antananarivo is gepland. Venkatachalam (2011) benoemt de grote verschillen tussen deze twee scenario’s. Mensen in de stad hebben minder ervaring met het bouwen van woningen, de landrechten zijn gecompliceerder en mensen hebben het vaak drukker met het voorzien in hun levensonderhoud. Door deze verschillen zal in een stedelijke context de geplande bouw meestal worden uitgevoerd door
33
aannemers. Hierdoor concludeert ze dat Community driven development niet eenvoudig kan worden ingezet in een gepland stedelijk nieuwbouwscenario. De vraag is nu: hoe kan in deze context toch een duurzame samenwerking tot stand komen zoals voorgesteld in Figuur 19 door Gibson et al. (2008)? Ten eerste de kennisoverdracht van Westerse architect richting lokale actoren. Hier betreft het voornamelijk bouwkundige kennis. Degenen die in deze context van de bouwkundige kennis kunnen profiteren zijn bouwkundige partijen zoals projectontwikkelaar, ontwerper en aannemer. Het ligt dus voor de hand bouwkundige kennisoverdracht tussen Westerse architect en deze partijen te laten plaatsvinden. Ten tweede de input van overige (lokale) kennis in de planning en besluitvorming. Er kan niet vanuit gegaan worden dat deze specifieke kennis volledig aanwezig is bij de lokale bouwkundige partijen. In dat opzicht is het onderzoek van Regina Muchai (2009) interessant. Hierin vergelijkt zij de Community-driven development in een sloppenwijk met de top-down planning in een nieuwbouwwijk. Beide wijken bevinden zich in de periferie van Kisumu, Kenia. Zij benadrukt de voordelen van top-down planning in termen van tijd en geld. Maar omdat de planningsstructuren, -documenten en -kennis in Kenia minder ver ontwikkeld zijn dan in Westerse landen, leidde deze vorm tot een resultaat wat op enkele kritische punten niet voldeed aan de wensen van de bewoners. Hierbij valt te denken aan infrastructuur en voorzieningenniveau. Tegelijkertijd stelt zij voorop dat Community-driven planning een realistischer resultaat kan bewerkstelligen op het gebied van socioeconomische en ruimtelijke wensen.. Niet zelden kunnen hierdoor juist kosten op lange termijn worden bespaart. Zij stelt hierom voor een platform in te stellen waar alle lokale actoren kunnen onderhandelen over de toekomstige wijk. Richtlijnen en planningstructuren van de projectontwikkelaar en overheid kunnen hierdoor elke keer gefinetuned worden op de specifieke situatie. Alhoewel in dit onderzoek geen rekening is gehouden met de rol van de Westerse Figuur 20:Voorstel voor duurzame kennisoverdracht en opbouw. Gebaseerd op architect, benadrukt het wel de resultaten van de case-study van Muchai (2009) en de ideale duurzame kende voordelen van lokale ken- nisoverdracht van Gibson et al. (2008) (Eigen ill.) nis op het bouwproces. Aan de hand van de hier beschreven aandachtspunten stellen wij een samenwerking voor zoals te zien is in Figuur 20, gebaseerd op hiervoor genoemde studies (Freire, 1970; Gibson et al., 2008; Muchai, 2009).
34
3.3.2 Aanwezig zijn op de hulpplek\ Langer aanwezig zijn op dezelfde plek De verwachting is dat deze beide punten moeilijk geïntegreerd kunnen worden in ons project. Alhoewel het plan is om naar Madagascar te gaan, is het niet de bedoeling om daarheen te gaan om daadwerkelijk kennis over te dragen. Zeker het langer aanwezig zijn op dezelfde plek om tacit-kennis over te dragen is dus voor ons niet mogelijk. In andere projecten van Architects sans Frontiers lijkt deze strategie ook niet aanwezig te zijn. Daarom hebben wij Dick Urban Vestbro, de voorzitter van Architects sans Frontiéres, gevraagd te reflecteren op ons standpunten dat deze twee uitgangspunten zeer belangrijk zijn voor kennisoverdracht. Hierop schrijft hij het volgende:“ASF does not aim to transfer Western knowledge but to learn about local condi-
tions and work with local NGOs with an orientation towards social habitat, sustainable and social development. We try to train professionals according to our goals” (Dick Urban Vestbro, persoonlijke communicatie, 4 april 2012) Dat lijkt een tegenstelling te zijn, men wil geen Westerse kennis overdragen maar wel sociaal en duurzaam ontwikkelen en mensen ter plekke trainen. Anthony Folkers (2010) beschrijft in zijn boek ‘Modern architecture in Africa’ de problemen die hij met deze werkwijze heeft gehad. Ook hij was slechts projectmatig gebonden aan een plek en daarom voor een korte periode aanwezig. In deze tijd heeft hij zonneboilers en innovatieve rioolsystemen opgenomen in zijn ontwerpen. Al deze interventies bleken enkele jaren later niet meer gebruikt te worden, omdat ze niet waren ingebed in de locale cultuur. Dit is precies het probleem van tacit-knowledge waar Fimmers et al. (2011) op doelen. Samenvattend kunnen we concluderen dat de effecten van ons project voor een duurzame (tacit-)kennisontwikkeling ongeschikt zijn. Willen we toch een verbetering bereiken in de plaatselijke situatie, dan zullen we oplossingen moeten aandragen die zeer dicht staan bij de plaatselijke cultuur en gebruiken, die niet makkelijk kapot gaan en waar mensen eenvoudig de meerwaarde van inzien. 3.3.3 Werken met generieke principes Dit is een aspect wat goed kan worden ingepast in ons project. Aan de hand van gedegen onderzoek naar de situatie en de mogelijkheden ter plaatse en de kennis die Sonapar wil vergaren kunnen generieke principes worden opgesteld die een effectiever ontwerp mogelijk maken. De locatie die ons in Tana zal worden aangewezen voor dit project kan als testplek functioneren om deze generieke leidraad toe te passen in een specifiek ontwerp. Ten eerste zullen er door ons aan het eind van de studiefase eerst uitgangspunten worden aangeboden om de situatie ter plaatse te verbeteren. Deze uitgangspunten, onderbouwd door eigen onderzoek, literatuur over Madagascar en literatuur over bouwkunde en ontwikkelingshulp, kunnen in principe door elke architect ter plekke worden gebruikt om te gebruiken en in te zetten om zijn eigen ontwerpen tegen het licht te houden en mogelijk te herzien. Daarna zal aan het eind van de ontwerpfase niet enkel een set tekeningen worden overgedragen, maar ook de uitleg hoe wij vanuit de uitgangspunten op dit ontwerp zijn gekomen. 3.3.4 Focus op breder veld dan bouwkunde. Er zijn meerdere manieren hoe wij dit aspect hebben ondervangen in ons project. Ten eerste deze literatuurstudie. Deze staat voor een groot deel los van bouwtechnische kennis maar richt zich juist op een mondiaal vraagstuk wat onze opdracht omkaderd. Hierin komen politieke standpunten, structuren en visies aan de orde en worden zowel ervaringen uit de ontwikkelingspraktijk benoemt als kennis uit de theoretische gebieden zoals pedagogie, kennispsychologie, antropologie en filosofie. Door deze zaken te bekijken denken wij het zwaartepunt van de
35
opdracht te kunnen definiëren maar ook de beste vorm voor kennisoverdracht en onze eindproducten. Ook is er ondertussen een breed veld van experts aangeschreven om ons te voorzien van commentaar. Dit is de bredere discussie waar Stephenson and Ahmed (2011) op doelen. Verder zullen wij proberen de opdracht breder te trekken dan enkel bouwtechnische uitwerking. De slagingskansen van deze en andere projecten hebben voor een groot deel te maken met het functioneren van (politieke) structuren en systemen. Daarom proberen wij ook een beeld te krijgen van de proces- en besluitvorming, de planningsstructuren en de uitvoering hiervan, etc. Wij koesteren in het geheel niet de verwachting dat wij deze structuren kunnen veranderen. Zelfs voor de grootste ontwikkelingsorganisaties is dat een zeer moeilijk thema (Ellerman, 2006). Wel hopen wij een beter beeld te krijgen van de (on)mogelijkheden binnen ons project. Dit zal mede bepalen wat de randvoorwaarden zijn om te bouwen in Antananarivo.
3.4 Standpunt Na de belangrijkste punten te hebben gevonden voor effectieve kennisoverdracht voor de gebouwde omgeving in ontwikkelingslanden en deze te hebben afgezet tegen ons project, is het nu tijd om een standpunt te formuleren. Van de hierboven beschreven punten kunnen slechts 3 van de 5 effectief in ons project geïntegreerd worden. Zowel het nadenken over een breder verhaal, het samenwerken met de lokale bevolking als het werken met generieke principes in plaats van specifieke oplossingen sluit goed aan op ons project. De overige twee punten: aanwezig zijn op plek zelf en aanwezig zijn voor langere tijd, Zijn echter minder goed uit te voeren. ASF werkt enkel met kortlopende projecten, en voorziet bijna nooit in middelen om ter plekke te helpen of te kijken. Uit de voorbeelden die hiervoor genoemd zijn, lijkt dit een gemiste kans te zijn. Een breed scala van eerdergenoemde experts op het gebied van bouwen, kennisoverdracht, psychologie, etc. deelt de mening dat dit van groot belang is (Chantry & Norton, 2011; Fimmers et al., 2011; Gaventa & Cornwall L, 2001). Het is daarom typisch dat ASF van deze mening afwijkt. Wellicht is hier door hen nooit intensief over nagedacht. Toch lijkt het eeuwig zonde te zijn om elke keer opnieuw projecten te doen die na maximaal een aantal jaar weer aflopen, waardoor er geen continuïteit is. De vraag rijst dan wie dit meer helpt: de mensen ter plekke of het geweten van de vrijwilligers. Binnen ons project kunnen wij hier helaas weinig aan veranderen. Hierom zullen wij proberen de valkuilen, mede beschreven door Folkers (2010) te voorkomen en zo veel mogelijk de overige principes proberen aan te houden.
36
4 CONCLUSIE Nu er reeds per deelvraag standpunten zijn gevormd, kan ook de Hoofdvraag beantwoord worden.Deze luidt: Wat is de meest efficiënte methode van ontwikkelingshulp, bekeken vanuit de
mondiale visies over ontwikkelingshulp, die voor het project in Tana, Madagascar kan worden ingezet? Mondiaal gezien wordt de PRSP-aanpak op dit moment gezien als de meest efficiënte aanpak van ontwikkelingshulp, omdat deze de verantwoordelijkheid neerlegt bij zowel donor, overheid van het ontvangende land alsmede leden van de bevolking. Ook in Madagascar maakt men gebruik van deze aanpak en staat de bevolking achter het principe dat het land zelf met een hulpvraag moet komen. De hoofdvraag in ons hoofdverslag is een voorbeeld van een vraag die uit het land zelf is gesteld. Deze aanpak heeft in Madagascar tot nog toe niet geleid tot het gewenste resultaat, o.a. door een zwakke overheid maar ook doordat kennis afwezig is om de projecten tot een goed einde te brengen. De architect kan een belangrijke rol spelen binnen ontwikkelingshulp, omdat de gebouwde omgeving grote invloed heeft op de kansen die de bevolking heeft. Hij kan daarmee de facilitator zijn van bouwkundige kennis. Tegelijkertijd kan de lokale bevolking hem ook in voorzien in verschillende soorten kennis. Door deze gelijkwaardige samenwerking is er een grotere kans op slagen van het project. Daarnaast is het belangrijk dat vooral de generieke principes worden aangedragen die leiden tot het ontwerp en dat een veel breder spectrum wordt bekeken dan slechts de bouwkunde. Binnen ons project leidt dit tot een voorstel voor een kennisplatform, waarin alle actoren kunnen overleggen en op deze manier kennis kunnen verduurzamen. Een intensieve samenwerking met Sonapar is hier een goed begin van. Verder zal het eindproduct van het hoofdverslag niet slechts moeten bestaan uit een ontwerp, maar juist uit de principes erachter. Door in het gehele ontwerp een zeer breed spectrum aan factoren te bekijken die op elkaar inwerken, wordt een efficiënt ontwerp gerealiseerd. Twee andere aspecten die belangrijk zijn voor kennisoverdracht, aanwezig zijn op de plek zelf en langer aanwezig zijn op dezelfde plek kunnen niet geïntegreerd worden in het project. Dit is een gemiste kans die wellicht in de toekomst door ASF kan worden heroverwogen.
37
5 REFERENTIELIJST 5.1 Ontwikkelingshulp: Literatuur: Cuyvers, L., Embrechts, R., Rayp, G. (2010): Internationale economie Francort, B.M.J. (2003): Ontwikkelingssamenwerking Janssen, W. Proefschrift Universiteit Twente (2009): Ontwikkelingshulp moet radicaal anders Molenaers, N. & Renard, R. (2007): Ontwikkelingshulp faalt Rozeboom, A. (2000). Madagascar mensen, politiek, economie, cultuur, milieu. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen. Snyder, J. (2000): From voting to violence Rapporten: European Commission, EuropeAid: Accountability report (2011) Retrieved from: http://ec.europa.eu/europeaid/how/accountability/eu‐annual‐accountability ‐reports/documents/eu‐accountability‐review‐2011_en.pdf European Commission, EuropeAid: Delivering aid effectively and efficiently (2012). Retrieved from: http://ec.europa.eu/europeaid/how/delivering‐aid/index_en.htm Europese Unie, The European Consensus on Development. Retrieved from: http://ec.europa.eu/europeaid/how/accountability/eu‐annual‐accountability‐ re‐ ports/documents/working‐document‐vol2_en.pdf International Monetary Fund (2007): Republic of Madagascar: Poverty Reduction Strategy Paper,
IMF
Country Report No. 07/59
United Nations (2006): Madagascar Action Plan (MAP) Retrieved from: http://www.un.org/esa/coordination/Alliance/MADAGASCAR%20ACTION%20PLAN.htm United Nations: Human Development Report: Sustainability and Equity: A Better Future for All (2011) Wereldbank (March 17, 2011): MADAGASCAR ECONOMIC UPDATE: AID EFFECTIVENESS DUR-
ING POLITICAL INSTABILITY
Software: Gapminder (2011) Bijdrage van professoren voor samenstellen wereldcijfers: Ambassador Gun‐Britt Andersson, Paris Professor Christer Gunnarsson, Lund University Professor Bo Sundgren, Stockholm School of Economics Professor Hans Wigzell, Karolinska Institute, Stockholm Websites: Artikel 450 van het Wetboek van Strafrecht. Retrieved from: http://www.wetboekonline.nl/wet/Sr/450.html Artsen Zonder Grenzen over de derde wereld. Retrieved from: http://www.artsenzondergrenzen.nl/over‐ons/derde‐wereld.aspx Bilaterale ontwikkelingshulp (2010) Retrieved from: http://www.geosfeer.nl/index.php?view=entry&year=2010&month=04&day=02&id=36%3Ab ilaterale‐ontwikkelingshulp&option=com_lyftenbloggie CDA standpunten. Retrieved from: http://www.cda.nl/Waar_staan_we_voor/Standpunten/Ontwikkelingssamenwerking.aspx Centrum voor mondiaal burgerschap (NCDO), particuliere initiatieven voor ontwikkelingshulp (2005). Retrieved from: http://www.cbf.nl/Uploaded_files/Zelf/NCDO%20‐ %20Onderzoek%208%20(2005).%20Particuliere%20initiatieven%20op%20het%20terrein%20 van%20ontwikkelingssamenwerking.pdf
38
Europese Unie, The European Consensus on Development. Retrieved from: http://europa.eu/legislation_summaries/development/general_development_framework/r1 2544_en.htm GroenLinks standpunten. Retrieved from: http://standpunten.groenlinks.nl/ontwikkelingssamenwerking PVV standpunten. Retrieved from: http://geertwilders.webklik.nl/page/standpunten Recessie jaren ’80. Retrieved from: http://www.dieperecessies.nl/recessie_jaren_tachtig.html Rijksoverheid over ontwikkelingssamenwerking. Retrieved from: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ontwikkelingssamenwerking Tissen, R. Het kwijtschelden van schulden wereldwijd. Retrieved from: http://www.rtl.nl/components/financien/rtlz/redactie/column/tissen/0127_tissen_het_kwijt schelden_van_schulden_wereldwijd.xml Universele verklaring van rechten van de mens, 1948. Update met bindende VN‐verdragen, 1966. Retrieved from: http://www.amnesty.nl/mensenrechten/encyclopedie/universele‐verklaring‐ de‐rechten‐de‐mens‐uvrm Wereldbank, HIPC landen. Retrieved from: http://web.worldbank.org/WBSITE/EXTERNAL/TOPICS/EXTDEBTDEPT/0,,contentMDK:202604 11~menuPK:64166739~pagePK:64166689~piPK:64166646~theSitePK:469043,00.html Wereldbank, World Development Indicators. Retrieved from: http://data.worldbank.org/country/madagascar
5.2 Bouwkunde, ontwikkelingshulp en kennisoverdracht Aquilino, M. J. (2011). Preface. In M. J. Aquilino (Ed.), Beyond Shelter, Architecture for Crisis (pp. 303 blz.). London: Thames and Hudson. Boon, T., Sijs, N., & Geeraerts, D. (Eds.). (2008) Van Dale groot woordenboek der nederlandse taal. Leeuwarden: Wolters Noordhoff. Central Intelligence Agency. (2011, 03‐03‐2012). The World factbook Retrieved 06‐03‐2012, 2012, from https://www.cia.gov/library/publications/the‐world‐factbook/ Chantry, G., & Norton, J. (2011). More to lose: the paradox of vulnerability. In M. J. Aquilino (Ed.), Beyond Shelter, Architecture for Crisis. London: Thames and Hudson. Cruz, T. (2011). Camouflaging disaster: 60 linear miles of local transborder urban conflict. In M. J. Aquilino (Ed.), Beyond Shelter, Architecture for Crisis. London: Thames and Hudson. Desai, R. (2011). Citizen Architects. In M. J. Aquilino (Ed.), Beyond Shelter, Architecture for Crisis. London: Thames and Hudson. DFID. (2006). Reducing the risk of disasters‐helping to achieve sustainable poverty reduction ina vulnerable world: A DFID policy paper. London: DFID. Ellerman, D. (2006). Knowledge‐based development assistance. Knowledge, technology and policy, 12(4), 17‐43. Fimmers, G., Gharaati, M., & Onuma, K. (2011). Sustainable knowledge and internet technology. In M. J. Aquilino (Ed.), Beyond Shelter, Architecture for Crisis. London: Thames and Hudson. Fitrianto, A. (2011). Learning from Aceh. In M. J. Aquilino (Ed.), Beyond Shelter, Architecture for Crisis. London: Thames and Hudson. Folkers, A. (2010). Modern architecture in Africa. Amsterdam: SUN. Freire, P. (1970). Pedagogy of the oppressed. New York: Continuum. Gaventa, J., & Cornwall L, A. (2001). Power and knowledge. In P. Reason (Ed.), Handbook of action research. London: Sage. Gibson, J., Haedrich, R., Kennedy, J., Vodden, K., & Wernerheim, M. (2008). Barriers and diversions to knowledge flow. In J. Lutz & B. Neis (Eds.), Making and moving knowledge. Victoria: McGilll‐ Queen's press. Harris, V. L. (2011). The architecture of risk. In M. J. Aquilino (Ed.), Beyond Shelter, Architecture for Crisis. London: Thames and Hudson.
39
Muchai, R. N. (2009). Community participation in determining standards in spatial planning. the case of peri‐urban Kisumu. (Master of urban planning and management), Twente, Enschede. NASAC. (2009). Brain drain in Africa. Rozeboom, A. (2000). Madagascar mensen, politiek, economie, cultuur, milieu. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen. Stephenson, M., & Ahmed, A. (2011). What about our cities, rebuilding Muzaffarabad. In M. J. Aquilino (Ed.), Beyond Shelter, Architecture for Crisis. London: Thames and Hudson. Turner. (2008). Ebb and Flow. In J. N. Lutz, B. (Ed.), Making and moving knowledge. Victoria: McGilll‐ Queen's press. UN General Assembly. (1948). Universal Declaration of Human Rights. (A/RES/217). New York: Retrieved from http://www.un.org/en/documents/udhr/index.shtml. UN General Assembly. (2000). Millenium Declaration. (A/RES/2055). New York: Retrieved from http://www.un.org/en/documents/udhr/index.shtml. Venkatachalam, T. (2011). When people are involved. In M. J. Aquilino (Ed.), Beyond Shelter, Architecture for Crisis. London: Thames and Hudson.
40