Afstudeerscriptie over online participatie Een exploratief onderzoek naar de verschillende aspecten van online participatie om een beter inzicht te geven hoe aangezet kan worden tot en gebruik gemaakt kan worden van participatie door gebruikers.
Naam: Studentnummer: Cursus: Faculteit Stagetutor: Datum:
Melle Gloerich 3190668 Masterthesis ‘Nieuwe media en digitale cultuur’ Faculteit Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht Mirko Tobias Schäfer 13-08-2008
Inhoud Inhoud .................................................................................................................................. 1 1. Inleiding .......................................................................................................................... 2 1.1. 1.2.
Probleemstelling en onderzoeksvragen ...................................................................................................... 2 Opbouw van het onderzoek ........................................................................................................................ 2
2. Participatie...................................................................................................................... 4 2.1. 2.2. 2.3.
Samen leren ................................................................................................................................................ 4 Samenwerken met een computer ............................................................................................................... 7 Deelconclusie .............................................................................................................................................. 8
3. De gevolgen van grootschalige online participatie ........................................................ 9 3.1. 3.2.
Participatory culture en de gevolgen van grootschalige samenwerking ................................................... 10 Deelconclusie ............................................................................................................................................ 12
4. Participanten ................................................................................................................ 13 4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
Lurkers....................................................................................................................................................... 13 Relatie nieuwkomers en vaste gasten ....................................................................................................... 14 Verschillende groepen participanten ........................................................................................................ 15 Deelconclusie ............................................................................................................................................ 16
5. Redenen van participatie ............................................................................................. 18 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6.
Intrinsieke motivatie en gradaties van extrinsieke motivaties .................................................................. 18 Overzicht van redenen van participatie .................................................................................................... 18 Status ........................................................................................................................................................ 20 Redenen om te lurken ............................................................................................................................... 21 Redenen en motivaties om te lurken én te participeren .......................................................................... 21 Deelconclusie ............................................................................................................................................ 23
6. Ruimtes van participatie ............................................................................................... 24 6.1. 6.2. 6.3. 6.4.
Offline community .................................................................................................................................... 24 Online community ..................................................................................................................................... 24 Levendigheid en echtheid van online ruimtes .......................................................................................... 24 Deelconclusie ............................................................................................................................................ 25
7. Functionaliteiten voor participatie ............................................................................... 26 7.1. 7.2. 7.3.
Vergelijkend schema casestudies .............................................................................................................. 26 Uitleg van de categorieën ......................................................................................................................... 28 Deelconclusie ............................................................................................................................................ 36
8. Conclusies en aanbevelingen ....................................................................................... 38 8.1.
Aanbevelingen........................................................................................................................................... 39
9. Literatuur ...................................................................................................................... 40 10. Bijlage casestudies websites ........................................................................................ 43 10.1. 10.2. 10.3. 10.4. 10.5.
Inhoud
Casestudy Youtube .................................................................................................................................... 43 Casestudy Facebook .................................................................................................................................. 45 Casestudy Rapidshare ............................................................................................................................... 47 Casestudy Ebay ......................................................................................................................................... 48 Casestudy Flickr ......................................................................................................................................... 50
1
1. Inleiding “A power shift is underway, and a tough new business rule is emerging: Harness the new collaboration or perish. Those who fail to grasp this will find themselves ever more isolated – cut off from the networks that are sharing, adapting, and updating knowledge to create value. “(Tapscott and Williams 2006, 12) “Network effects from user contributions are the key to market dominance in the Web 2.0 era.”(O'Reilly 2005b) De citaten hierboven geven aan dat de heilige graal van het huidige internet, het organiseren van toevoegingen door grote groepen gebruikers lijkt te zijn. Dit zou, bij een goede uitvoering, resulteren in een steeds waardevoller product waarbij vooral buitenstaanders toevoegingen doen. Grote voorbeelden van dit soort websites zijn zogenaamde sociale sites zoals Youtube en Flickr. Maar ook ‘oudjes’ zoals Amazon en eBay zijn voornamelijk groot geworden omdat ze manieren hebben gevonden om enorme hoeveelheden mensen mee te laten werken, participeren, aan de site. Sociale sites zijn sites waar mensen een (semi-)publiek profiel hebben, deze mensen een lijst hebben van andere mensen op de site met wie ze iets delen en waar gebruikers elkaar (al dan niet) publieke berichten kunnen sturen (boyd 2006b; boyd and Ellison 2007). Het is niet mijn doel om te onderzoeken of een site een social network site is, het is voldoende als er min of meer aan bovenstaande eisen wordt voldaan. Deze voorbeelden hebben als grote overeenkomst dat ze verrijkt worden door participanten terwijl de inhoud van de sites sterk verschillend is waardoor ook de redenen van gebruik, de gebruikers zelf, de functionaliteiten, de gevolgen, de manier van participeren, en het design anders zullen zijn. Hoewel er in de jaren veel is geschreven over participatie bij politieke en economische besluitvorming, participatie bij televisieprogramma’s en participatie bij het werk is er nog weinig onderzoek gedaan naar participatie in online omgevingen. Vaak richten deze onderzoeken zich op een zeer specifiek onderdeel waarbij participatie plaatsvindt of juist op brede abstracte veranderingen. In dit onderzoek ga ik hiertussen zitten en de verschillende aspecten van participatie in kaart brengen waardoor er inzicht verkregen wordt van de participatie in online omgevingen. Het doel van dit onderzoek is om een beter inzicht te geven in de verschillende aspecten van participatie. Ontwikkelaars van sites kunnen op deze manier beter inspelen op de huidige ontwikkelingen terwijl gebruikers van deze sites beter kunnen worden bediend doordat duidelijk is wat mogelijke redenen zijn om te participeren.
1.1. Probleemstelling en onderzoeksvragen Hoe kan een site aanzetten tot en gebruik maken van de participatie van gebruikers? 1. Wat is participatie? 2. Wat zijn de gevolgen van grootschalige participatie? 3. Wat voor een soorten participanten zijn er? 4. Wat zijn de redenen om te participeren? 5. Wat zijn de ruimtes van participatie? 6. Welke functionaliteiten worden al gebruikt voor participatie?
1.2. Opbouw van het onderzoek De hoofdvraag is een vraag die door veel websiteontwerpers en – eigenaren wordt gesteld, deze vraag is echter zo breed dat een zestal deelvragen stapsgewijs het antwoord hierop vormen. Het antwoord op de hoofdvraag zal echter niet letterlijk beantwoord kunnen worden maar zal juist door de bijbehorende deelvragen en –antwoorden tot inzichten leiden die een beter basis geven voor het creatieve proces dat bij ieder websiteontwerp nodig is. De hoofdstukken zijn opgedeeld aan de hand van de deelvragen zodat deze één voor één worden beantwoord in de volgende hoofdstukken. In het tweede hoofdstuk ‘Participatie’ wordt ingegaan vanuit verschillende perspectieven. Allereerst wordt de intermenselijke variant besproken aan de hand van de theorie van Wenger over Communities of Practice. Daarna wordt participatie bekeken als een interactief proces tussen mens en computer, waarbij interactiviteit slechts een onderdeel blijkt te zijn. Vervolgens wordt in hoofdstuk drie participatie behandeld bij samenwerking op grote schaal waarbij onder andere aandacht is voor discoursbepalende termen als ‘participatory culture’, ‘Wikinomics’ en ‘Crowdsourcing’ met uiteindelijk ook gevolgen en kritieken van deze massale samenwerking die vaak als democratiserend wordt gezien. Bij het vierde hoofdstuk gaat het over de mensen die participeren op sociale sites waarbij de verschillende soorten participanten uit worden gelicht. Speciale aandacht gaat uit naar lurkers, wat participanten zijn die zelden of nooit berichten plaatsen of actief meedoen op een site en bij veel sites een grote meerderheid vormen. Hierna wordt de ontwikkeling besproken die nieuwkomers op een site doormaken wanneer ze meer en meer betrokken raken bij een site.
Inleiding
2
In het vijfde hoofdstuk staan de ‘Redenen van participatie’ centraal. Voordat verschillende redenen worden onderzocht is er aandacht voor verschillende soorten motivatie die aan de basis liggen van de redenen van participatie. Vervolgens worden een aantal onderzoeken naar de redenen van participatie behandeld en vergeleken waarbij ‘Status’ speciaal is behandeld omdat het in veel onderzoeken onderbelicht is. De redenen om te lurken worden ook onderzocht omdat deze belemmeringen om actief te posten ook in mindere mate voor actieve participanten gelden. Uiteindelijk worden de redenen van participeren en lurken gerangschikt aan de verschillende soorten motivatie die er aan ten grondslag liggen. Dit is de aanzet vanuit management- en psychologieliteratuur manieren te bedenken om deze redenen beter aan te moedigen of in het geval van lurken weg te halen. In hoofdstuk zes wordt het ruimtelijk aspect van online participatie behandeld. Hierbij wordt de link gelegd tussen de eigenschappen van een offline communities zoals dorpen of steden en online communities. Daarnaast worden levendigheid en echtheid van online ruimtes besproken waarbij een aantal karakteristieken van levendige offline communities wordt ‘vertaald’ naar karakteristieken voor levendigheid in online communities. In het zevende hoofdstuk, ‘Functionaliteiten voor participatie’, zullen tenslotte de concrete functionaliteiten worden besproken van een vijftal sociale sites. Aan de basis van deze functionaliteiten staat een casestudy de eerder is uitgevoerd. Bij elk van deze functionaliteiten wordt gekeken naar de theorie van de voorgaande hoofdstukken. Zodoende is er een sterke link tussen abstracte theorie en concrete functionaliteiten van sites die zich hebben bewezen. In hoofdstuk 8 worden deze deelconclusies samengevoegd en worden ook de aanbevelingen gedaan.
Inleiding
3
2. Participatie In dit hoofdstuk komen een aantal benaderingen van participatie aan bod om weer te geven hoe hierover wordt gedacht. Uiteindelijk zal hiermee de eerste deelvraag worden beantwoord. Allereerst zal worden ingegaan op participatie als intermenselijk proces, waarbij de theorie van Wenger over ‘Communities of Practice’ (CoP) als basis dient (Wenger 1998b). Hierna wordt gekeken hoe participatie in digitale media omschreven wordt met als basis de theorie van Raessens. Deze twee perspectieven zijn niet goed te verenigen en zullen dan ook als twee verschillende aspecten van participatie worden gezien.
2.1. Samen leren Participeren impliceert dat er wordt samengewerkt, dat een groep mensen gezamenlijk bezig is met een activiteit. Dit kan enerzijds een langdurig verbond zijn, zoals bij het organiseren van mensen en taken in een bedrijf om deze winstgevend te houden, of heel kortstondig zoals bij het reageren op een nieuwsbericht op een website. Toch zijn ze fundamenteel niet verschillend. Wenger noemt deze groepsformaties ‘Communities of Practice’ (Wenger 1998b) waarbij hij participatie en CoP’s benadert vanuit theorieën over sociaal leren. Wenger baseert de theorie van CoP's op de aanname dat we sociale wezens zijn die door te leren en actief participeren in CoP's de wereld ervaren op een betekenisvolle manier en daar ook in meedoen (Wenger 1998b, 4). Het vormen van groepen maakt het mogelijk om kennis te delen en van elkaar leren over aspecten van het werk (Nickols 2003, 2). Hierbij is het participeren een voorwaarde om te leren. Wenger ziet participatie als een betrokkenheid bij communities, waarbij de participatie invloed heeft op zowel de persoon zelf als de community (niet perse werkgerelateerd) waarin deze persoon betrokken is. Deze betrokkenheid bij een community impliceert een ervaring van samenzijn dat tijd en ruimte overbrugt (Wenger et al. 2005, 2; Wright 2004). Nickols geeft aan dat Wengers theorie over CoP’s niet slechts een beschrijving is van hoe mensen met elkaar omgaan maar ook van groot belang kan zijn voor bedrijven. Veel problemen worden namelijk opgelost en veel innovaties in bedrijven worden gedaan door CoP’s. Het is daarom dus van belang is om CoP-vorming te stimuleren (Nickols 2003). Hoewel het ogenschijnlijk lijnrecht tegenover de theorie van Wenger staat, kunnen bedrijven, volgens Nickols, CoP’s ook oprichten. Hij nuanceert het beeld van CoP’s genoeg om te laten zien dat CoP’s niet helemaal ongrijpbaar zijn. Door groepen samen te stellen uit mensen met verschillende functies kan een ‘sponsored’ CoP ontstaan dat als vrij algemeen doel vaak het delen van informatie en leren van elkaar heeft (Nickols 2003, 3-4). Volgens Wenger staat participatie altijd in relatie met ‘verstoffelijking’ of ‘concretisering’. Participatie zit slechts in handelingen en ervaringen die daarbij worden opgedaan. Wenger beoogt te laten zien dat met het verbinden van concretisering aan participatie, participatie verdwijnt als het niet op de een of andere manier wordt opgeslagen. Ze staan echter niet tegenover elkaar maar vereisen elkaar. Een voorbeeld dat hierbij wordt gegeven is dat maatschappelijke waardes worden opgeslagen in een wetstekst (Wenger 1998b, 63-64). Een wetstekst zonder maatschappelijke acceptatie is geen lang leven beschoren en een maatschappelijke verhouding zal op den duur worden verankerd in een wetstekst. Zelfs het onder woorden brengen van een bepaald gedrag is een concretisering, de woorden zullen nooit precies overeenkomen met het gedrag omdat het beschrijvend is en nooit alle nuances van wat er gebeurt kan meenemen. Hierdoor wordt er, bewust of onbewust, overlegd over de betekenis van het gedrag in relatie met wat er over gezegd wordt. Concretisering kan naast woorden ook plaatsvinden, dit is ook goed te zien in symbolische zaken zoals het concretiseren van het vrijheidsideaal in de vorm van het Vrijheidsbeeld. Wenger wijst er zelfs op dat participatie niet perse tegenover concretisering moet worden gezet maar dat bepaald gedrag ook onder concretisering kan vallen door de betekenis die wordt geuit in het gedrag, zoals bijvoorbeeld in het herhaaldelijk negeren van mensen (Wenger 1998b, 70). Afgezien van de relatie tussen participatie en concretisering is het vaak gewenst om bepaalde participatie te concretiseren. Een helpdeskmedewerker die een probleem oplost kan dit bespreken met zijn collega’s maar ook op een intranetpagina zetten waardoor toekomstige medewerkers ook op de hoogte zijn van de oplossing. Participatie beperkt zich niet tot de momenten dat er actieve betrokkenheid is bij een community. Ook als iemand niet actief betrokken is, is iemand er onderdeel van zolang beide partijen deze participatie herkennen (Wenger 1998b, 55-57). Wat Wenger dus zegt is dat participatie niet kan worden gemeten in de tijd dat iemand bezig is met actieve interactie met een community, maar dat als er überhaupt deel wordt uitgemaakt van een community er kan worden gesproken van participatie. Maar ook het totaal niet participeren in een community zegt iets. Wenger beargumenteert dat participeren net zo goed een keuze is als niet participeren en dat beide vormen in zekere zin bepalend zijn voor identiteitsvorming (Wenger 1998b, 164-72). Wanneer er op deze manier over participatie wordt gepraat is dat problematisch te noemen, het heeft namelijk een heel andere betekenis gekregen dan gebruikelijk. Daarnaast is het zo dat een één-op-één vertaling van participation naar participatie waarschijnlijk niet mogelijk is door verschillende connotaties in het Nederlands en het Engels. Wenger biedt
Participatie
4
echter een uitweg om het vervormde begrip van participatie toch werkbaar en bruikbaar te maken zonder zijn volledige theorie te hoeven snappen. In plaats van participation gebruikt hij hier ‘practice as property of a community’ (Wenger 1998b, 73) dat ik hier zal vertalen als ‘beoefeningen als eigenschap van communities’ of kortweg beoefeningen. Met deze beoefeningen worden eigenschappen bedoeld van participatie in communities die een community binden, waarmee het sociale perspectief van Wenger duidelijk te zien is. Hij deelt de beoefeningen (participatie en concretisering) in op drie dimensies: Hoe het functioneert (wederzijdse betrokkenheid, mutual engagement), waar het over gaat (gezamenlijke onderneming, joint enterprise) en welke bekwaamheid het heeft geproduceerd (gedeeld repertoire, shared repetoire) (Wenger 1998a). In de volgende subhoofdstukken wordt hier afzonderlijk op ingegaan.
2.1.1.Wederzijdse betrokkenheid (mutual engagement) Van wederzijdse betrokkenheid wordt gesproken als over mening en betekenis van beoefeningen wordt onderhandeld (Wenger 1998b, 73-77). Het idee dat er deel wordt uitgemaakt van een CoP berust op het feit dat er een wederzijdse betrokkenheid is van soortgelijke beoefeningen, zonder deze beoefeningen maakt men geen deel uit van een CoP (Kloos 2006). Het mogelijk maken van deze beoefeningen is dus essentieel om een CoP mogelijk te maken of te verdiepen. Wenger geeft aan dat voor een gezin bijvoorbeeld het gezamenlijk dineren een belangrijke beoefening is. Het faciliteren van dit gezamenlijke diner door hierover goede afspraken te maken, maakt een goede gezinsband mogelijk. Natuurlijk is in dit voorbeeld niet de volledige gezinsband afhankelijk van een gezamenlijk diner en het af en toe overslaan zal niet tot het uit elkaar vallen van het gezin leiden, maar het regelmatig wederzijds betrokken zijn in dit diner zorgt wel voor een betere band. Daarnaast wijst Wenger op het feit dat betrokkenheid nooit volledig hetzelfde kan zijn omdat iedereen andere ervaringen en kennis heeft waarmee een beoefening wordt gedaan. Zo zal de vader of moeder van een gezin bij het diner bijvoorbeeld denken aan hoe hij of zij vroeger ook met hun vader en moeder aan tafel zaten, terwijl hun dochter nu samen dineren wel leuk vindt omdat zij kan praten over wat er die dag in de klas is gebeurd. Juist de verschillen in betrokkenheid maken, dankzij de overlap, de betrokkenheid interessant of nuttig. Zonder overlap is er echter, zoals hierboven ook is gezegd, geen CoP mogelijk. Bij een langdurige, of intense, wederzijdse betrokkenheid is het volgens Wenger zo dat beoefenaars elkaar op persoonlijker vlak gaan leren kennen en dus een relatie opbouwen die niet alleen meer is gebaseerd op de eigenschappen die nodig zijn om samen iets te beoefenen. Ook zullen ze beter weten hoe ze in hun onderlinge communicatie en beoefeningen dingen iets voor elkaar kunnen krijgen waardoor de wederzijdse betrokkenheid nooit hetzelfde blijft maar altijd in verandering is (Wenger 1998b, 95).
2.1.2.Gezamenlijke onderneming (joint enterprise) Met gezamenlijke onderneming wordt het aspect bekeken van participatie in communities waarbij beoefenaars het grote plaatje voor zich proberen te zien. Hierbij wordt gestart en geëindigd bij wederzijdse betrokkenheid en de volledige complexiteit daarvan zoals hierboven beschreven. Het is echter niet slechts het omschrijven van een doel, maar betrekt daar ook de huidige en gewenste situatie bij. Bij alles wat wordt gedaan, wordt al dan niet bewust rekening gehouden met de wijze waarop de gezamenlijke onderneming in een participant is verankerd. Het is vaak een onbewuste afweging tussen veel verschillende doelen. Zoals duidelijk blijkt uit bovenstaande omschrijving is het woord onderneming hier niet te vervangen door de term bedrijf waarmee bijvoorbeeld Philips aangeduid kan worden. In een bedrijf is het voor iedereen duidelijk dat er winst gemaakt moet worden maar ook dat mensen hun werk leuk moeten vinden om betrokken te blijven bij het bedrijf, ook als dit nooit gezegd of besproken is. Dat verschillende personen ook verschillende andere doelen hebben is vanzelfsprekend en geeft ook mede richting aan de beoefeningen die gedaan worden. Een topsporter die bij een bedrijf werkt zal continu afwegen of een bepaald dagdeel beter gebruikt kan worden om te werken of om te trainen en zal daarbij ook denken aan collega’s die zijn taken moeten overnemen en mogelijke reacties van hen. Het gezamenlijke in een onderneming zit hem in het feit dat om een CoP goed te laten functioneren, en dus te laten bestaan, gezamenlijke doelen duidelijk moeten worden en op elkaar moeten worden afgestemd (Wenger 1998b, 95). Doordat het een gezamenlijke onderneming is moeten de participanten op elkaar kunnen vertrouwen en houden elkaar ook verantwoordelijk om verder te komen naar het doel wat voor ogen staat. Juist omdat het een vaak onbewust proces is, wordt er bij gedrag waaruit blijkt dat afwijkende interpretaties bestaan van de onderneming met elkaar gesproken over wat nu precies de onderneming inhoudt. Zoals Wenger zegt is het gezamenlijke ondernemen een bron van coördinatie, zingeving en wederzijdse betrokkenheid. Dit gaat dus een stuk verder dan wederzijdse betrokkenheid.
2.1.3.Gedeeld repertoire (shared repetoire)
Participatie
5
Een gedeeld repertoire bestaat uit allerlei dingen die belang zijn voor een CoP, zoals routines, woorden, gereedschappen, verhalen, gebaren, concepten, etc. (Wenger 1998b, 82-84). Deze zaken worden geregeld gebruikt in het wederzijdse betrokken zijn met anderen mensen van een CoP en wordt voortdurend aangepast en uitgebreid. Een gedeeld repertoire is een vereiste om betrokken te zijn met anderen in een CoP, er moeten gedeelde artefacten zijn waardoor communicatie mogelijk is. Juist de vaagheid van wat er tot het repertoire behoort en welke betekenis dit heeft is een reden tot herhaalde wederzijdse betrokkenheid waardoor ook de gezamenlijke onderneming wordt behandeld. Als door wordt gegaan op het voorbeeld van het gezamenlijke diner kan bijvoorbeeld de opmerking “Ah, stuiterballen!” van de vader bij het opdienen van een pan met gehaktballen refereren aan een diner van een tijd terug bij een andere familie waarbij de gehaktballen niet goed gelukt waren. Doordat iedereen in het gezin daarbij was, of er van gehoord heeft, zal deze opmerking als grap begrepen worden. Het gezin als CoP zal door de opmerking verstevigen en tegelijkertijd is het ook een compliment aan de moeder die blijkbaar wel goede gehaktballen maakt en dus ook op die manier bijdraagt aan een goed gezin, wat als de gezamenlijke onderneming mag worden verwacht.
2.1.4. Online Communities of Practice Tot nog toe is gesproken over CoP’s zoals die van oudsher ontstonden, tussen mensen. In dit hoofdstuk wordt gekeken of ook gesproken mag worden van CoP’s bij online omgevingen? Zoals Wenger over leren “Learning cannot be designed: it can only be designed for” (Wenger 1998b, 229 originele nadruk) zegt, zo kan dit ook voor CoP’s worden. Gezegd. Cop’s zijn niet grijpbaar en bestaan slechts uit handelingen en gedragingen van mensen. Dat dit soms wordt geconcretiseerd in bijvoorbeeld een standbeeld is geen onderdeel van een CoP maar een resultaat hiervan en een CoP beïnvloedt dit slechts. De manier hoe mensen met elkaar omgaan zegt iets over de CoP maar maakt er geen onderdeel van uit. Dit geldt ook voor CoP’s waarvan de leden via het internet met elkaar communiceren en waarbij de gebruikte technologie de CoP beïnvloedt maar niet doet ontstaan. Het creëert een omgeving waarin een groep mensen met dezelfde leerdoelen met elkaar kunnen communiceren (Ruhleder and Twidale 2000). Johnson laat zien dat er, behalve op het vlak van ruimte en tijd, weinig verschil hoeft te zijn tussen het ontstaan van een virtuele CoP en een traditionele CoP. Hoewel tijd en ruimte veel minder van belang zijn bij virtuele CoP’s dan bij traditionele CoP’s blijkt dit het ontstaan van een CoP niet in de weg te staan. Contact via internet beïnvloedt de CoP echter wel, normen zouden minder belangrijk zijn en het gebrek aan contact in de echte wereld werkt het ontstaan van een virtuele CoP tegen. Wat Johnson echter duidelijk probeert te maken is dat virtuele en traditionele CoP’s slechts verschillen in de beoefeningen (Johnson 2001). Dit blijkt een opvallende conclusie te zijn als stil wordt gestaan bij wat er eigenlijk wordt gezegd: Het maakt niet uit voor een CoP of het online is of niet, natuurlijk is het iets anders maar dus niet wezenlijk. Iedereen die regelmatig gebruik maakt van internet en daarbij ook bij fora en ‘sociale’ sites komt wist dit al lang. Wellicht dat online of virtuele CoP’s in 2001 nog enigszins sceptisch werd bekeken, in 2007 gaat men al grotendeels voorbij aan de vraag of online of virtuele CoP’s wel echte CoP’s zijn. Preston bouwt bijvoorbeeld voort op haar onderzoeken in 1999 en 2005, waarin Mirandanet een volwaardig CoP blijkt, in een casestudie naar ‘verweven teksten’ op Mirandanet (Haythornthwaite et al. 2007). Ruhleder en Twidale geven als een belangrijk voordeel van online CoP’s dat er een ‘opname’ wordt gemaakt van de interacties tussen mensen en dat ze hier naar kunnen verwijzen (Ruhleder and Twidale 2000). Hierbij moet wel worden aangetekend dat er in een vastomlijnde omgeving wordt gewerkt, zoals bijvoorbeeld binnen WebCT. Als men ook via MSN of email correspondeert wordt het moeilijker om te verwijzen naar communicatie in het verleden, omdat het verspreid is en soms niet opgeslagen wordt. Een groot voordeel kan, wat betreft verwijzingen naar oudere communicatie, dus behaald worden als deze vormen (deels) openbaar zijn. Kloos wijst naar een studie van McLure Wasko en Faraj waarin het beschouwen van kennis als algemeen goed aan de basis kan staan voor participeren en het openbaar maken van communicatie (Wasko and Faraj 2000; Kloos 2006). Om met Wenger dit deel af te sluiten: Wenger zelf heeft in 2005 technologie invloeden in CoP’s beschreven in een hoofdstuk in ‘Communities of practice guidebook’ (Wenger et al. 2005). Zoals ook hierboven is weergegeven, het feit dat CoP’s niet gebonden zijn aan ‘face to face’ momenten, begint steeds meer grond te krijgen. Wenger gaat zelfs verder door te stellen dat CoP’s door de grote afstanden die overbrugt worden zelfs rijker en betekenisvoller kunnen zijn met een beperkte ‘face to face’ tijd. Een gevolg hiervan is, volgens Wenger, dat leden van CoP’s zijn steeds vaker ‘multimember’ zijn doordat ze makkelijker kunnen switchen tussen de verschillende CoP’s en hun ervaringen van andere CoP’s kunnen gebruiken (Wenger et al. 2005, 1,2,14). Dit multimembership wordt ook verder onderzocht bij hoofdstuk 6. In dit onderzoek observeert Wenger twee belangrijke trends wat betreft de aangeboden technologieën voor communicatie. De eerste, het verzamelen van functionaliteiten of ‘tools’ in een platform voor communicatie (Blackboard, WebCity), en de tweede is dat veel van de aangeboden technologie zich richt op het verbinden en aanbieden van verschillende communities waar voorheen gebruikers dat moesten doen (RSS, API) (Wenger et al. 2005, 6-9).
Participatie
6
2.2. Samenwerken met een computer Als er over internet wordt gesproken is interactie eigenlijk vanzelfsprekend waardoor bijna vergeten wordt dat het nog niet zo lang mogelijk is om interactie te hebben met het medium. In de afgelopen eeuw is de houding die de gebruiker ten opzichte van een medium heeft, uitvoerig bestudeerd (Gauntlett 1998; Ang 1995; Fiske 1989; Scheufele 1999). Waar ooit van een directe invloed van media(producenten) op een grote massa onbekende individuen werd gesproken is er volgens de huidige theorie veel ruimte voor interpretatie door mediagebruikers (Ang 1995, 210). Met de ruimte voor interpretatie is er ook meer ruimte gekomen voor interactie met het medium. Maar hoe verandert de houding van de gebruiker als deze ook actief betrokken is bij de interpretatie? Raessens behandelt participatie bij een digitaal, interactief medium, de computer game (Raessens 2005). Hoewel hij zich specifiek richt op computer games maakt hij duidelijk dat naast de eigenschappen van digitale media ook wordt gekeken naar hoe games participatievormen van voorgaande media, al dan niet vervormd, in zich hebben. Hij ziet dat in veel teksten interactiviteit en participatie door elkaar worden gebruikt en wijst erop dat ze niet hetzelfde betekenen (Raessens 2005, 378). Interactiviteit is volgens hem een te vage en beperkende omschrijving van de manier hoe we omgaan met digitale media en ziet in participatie een betere term waaronder interactiviteit valt. Raessens onderzoekt participatie op drie verschillende vlakken: interpretatie, reconfiguratie en constructie.
2.2.1.Interpretatie Interpretatie wordt als onderdeel van participatie gezien en valt in de traditie van cultuurstudies waarbij wordt gekeken naar hoe de betekenis van een tekst (boek, televisieprogramma, computergame, etc.) door een gebruiker van die tekst wordt ingevuld. De sociale en culturele omgeving van de gebruiker hebben veel invloed op de wijze waarop een tekst wordt geïnterpreteerd. Een manier van interpreteren die Raessens verder uitwerkt is deconstructie. Met deconstructie wordt de achterliggende betekenissen en regels van een medium onderzocht door de gebruiker. Raessens stelt dat dit karakteristiek is voor computergames waar door een interpretatieproces de regels van het spel worden ‘gedemystificeerd’. Doordat een speler de regels van het spel tot in de puntjes leert te begrijpen, wordt het langzaam duidelijk voor de speler waar de ‘waarheid’ van het spel aan op is gehangen. Raessens nuanceert dat lang niet elke speler op een deconstructieve manier een spel speelt, dat ze vaak aan de oppervlakte van de simulatie blijven en dat bepaalde genres zich beter lenen voor deze vorm van participatie (bijvoorbeeld simulatiespellen zoals Sim City) (Raessens 2005, 376-78).
2.2.2.Reconfiguratie Met reconfiguratie wordt een vervormende houding van de participant aangegeven, bij het reconfigureren van informatie zorgt de gebruiker dat het aan zijn wensen wordt aangepast maar kan hierbij slechts kiezen tussen een beperkte en vooraf bedachte opties. Een speler van bijvoorbeeld Quake kan zelf kiezen welke kant hij oploopt, maar kan slechts binnen de grenzen van een level blijven. De speler blijft dus binnen de grenzen die door ontwikkelaars zijn bedacht (Raessens 2005, 380-81). Interactiviteit hoort bij deze vorm van participatie en op deze vorm van participatie wordt door de ontwikkelaars vaak primair aangestuurd en de meeste spelers zullen onder deze vorm van participatie vallen (Raessens 2005, 381) Een computerspel wordt in eerste instantie gespeeld volgens een gegeven narratief die niet door interactiviteit of reconfiguratie aangepast kan worden (Ryan qtd. in Raessens 2005, 380). De reconfiguratieve houding wordt ook bij ‘3 De gevolgen van grootschalige online participatie’ geobserveerd. De scheppende houding die eerder al werd genoemd wordt daar gebruikt om bijvoorbeeld de voorkeuren van grote groepen gebruikers te weten te komen. In een spel kan een algoritme worden aangepast als uit de statistieken blijkt dat bijvoorbeeld een bepaalde kunstmatige tegenstander een stuk moeilijker te verslaan is dan verwacht.
2.2.3.Constructie Met constructie wordt een scheppende houding van de gebruiker aangegeven waarbij werkelijk nieuwe toevoegingen of aanpassingen worden gemaakt in het medium. Deze toevoegingen en aanpassingen worden vaak mods genoemd (Postigo 2007). Een klein gedeelte van de spelers zal tot deze vorm van participatie overgaan, velen zullen echter gebruik maken van de toevoegingen die door deze groep spelers gemaakt worden. Zo zijn nieuwe levels van games vaak toevoegingen die door de ontwerpers van het spel worden toegestaan maar toevoegingen die zorgen dat een gekopieerd spel blijft werken juist niet (Raessens 2005, 381). De problematische houding van ontwikkelaars ten opzichte van dit soort participatie wordt onder andere beschreven in ‘Made by users: How Users Improve Things, Provide Innovation and Change Our Idea of Culture’ van Schäfer (2004). Toch is er voordeel te behalen voor gameontwikkelaars dankzij dit soort participatie, in ‘’ wordt bij de actieve samenwerking dit verder uitgewerkt. In games kan deze grootschalige samenwerking bijvoorbeeld worden gezien bij het ontwikkelen van nieuwe en zeer geavanceerde levels.
Participatie
7
Postigo wijst er terecht op dat deze constructieve houding deel is van een groter geheel omtrent content ontwikkeling (Postigo 2007). Hier horen ook de door Jenkins waargenomen producties uit fanculturen bij zoals boeken, websites en bijeenkomsten over games bij (Jenkins 2006a). Zowel Jenkins als Postigo wijzen erop dat de passie en overgave van participanten met deze houding enorm bijdraagt aan het realisme of rijkheid van het spel en dat ontwikkelaars van spellen steeds vaker vertrouwen op de bijdrages van participanten (Taylor 2006).
2.3. Deelconclusie Om deelvraag 1, ‘wat is participatie?’ te kunnen beantwoorden is in dit hoofdstuk op twee manieren naar participatie gekeken. Allereerst is een deel van het antwoord vanuit een sociaal leren perspectief bekeken en vervolgens vanuit het perspectief van communicatie met een computer. Samenvattend wordt hier antwoord op gegeven. Bij de theorie van het sociaal leren komt naar voren dat CoP’s grote voordelen kunnen opleveren wat de samenwerking en betrokkenheid van participanten betreft. CoP’s en daarmee participatie, zijn niet te ontwerpen maar op het ontstaan kan zeker aangestuurd worden door enerzijds de juiste mensen met elkaar in contact te brengen en anderzijds genoeg mogelijkheden te bieden om participanten met elkaar te laten praten over wat ze nu bindt, wat ze als doel hebben en wat voor een termen ze daarvoor gebruiken. Online CoP’s verschillen niet fundamenteel van de oorspronkelijk CoP’s, en kunnen zelfs veel rijker en betekenisvoller zijn doordat leden makkelijker tussen verschillende CoP’s switchen en hun ervaringen meenemen naar andere CoP’s. Het behandelen van participatie als samenwerking met een computer heeft een aantal verschillende soorten participatie verduidelijkt: interpretatie, reconfiguratie en constructie. Hierbij wordt een oplopende mate van creativiteit en kritiek waargenomen die uiteindelijk ter verduidelijking dienen voor de veranderende houding en omgang met media, de zogenaamde ‘participatory culture’. Daarnaast biedt het ook inzicht in hoe gebruikers omgaan met digitale media, waarbij het duidelijk geworden is dat de wijze waarop met digitale media geparticipeerd wordt zeer verschillende vormen kan aannemen die allen van belang zijn om tot grootschalige samenwerking te komen.
Participatie
8
3. De gevolgen van grootschalige online participatie De wijze waarop gebruikers meehelpen aan de centraal staande content van een site staat de laatste jaren sterk in de belangstelling. Een simpele reden hiervoor is dat sites met behulp van de inspanningen van gebruikers erg hoog staan in de lijst met meest bezochte sites ter wereld(Alexa Internet 2008). Daarbij komt dat weblogs (blogs) deels inspelen op deze inspanningen en ook grote sites die voorheen geen gebruik maakten van deze inspanningen zijn gaan zoeken naar manieren om dit toch te gaan doen. Om dit fenomeen niet alleen vanuit de casestudies in ‘hoofdstuk 7 Functionaliteiten voor participatie’ te bekijken wordt hieronder het discours besproken waarbij de inspanningen van gebruikers centraal staan. De verandering van passieve gebruiker (lezer) van een site naar een persoon die (bewust of onbewust) invloed uitoefent op dit medium staat hier centraal. Als leidraad van het bestuderen van deze discoursbepalende teksten (Wikinomics, Crowdsourcing, Produsage, Participatory Culture) wordt vastgehouden aan het framework dat Benkler opstelt in The Wealth of Networks’ (Benkler 2006, 1-5). Dit framework heeft een basis waarop drie punten staan: Als basis staat het goedkoper worden van rekenkracht en communicatie terwijl de westerse economieën steeds meer gaan leunen op informatie, kennis en cultuur. Het eerste punt is de niet eigendomsgebaseerde productie van deze zaken. Als tweede punt geeft Benkler aan dat iedereen de mogelijkheid heeft om miljoenen mensen te bereiken en dat dit vaak niet marktgericht is. Het derde punt is de effectieve grootschalige samenwerking bij het produceren van informatie, kennis en cultuur. De basis van het framework dat Benkler schets is de alsmaar goedkoper wordende processors die zorgen voor goedkopere communicatie die steeds uitgebreider wordt. Al zo’n 40 jaar geldt Moore’s Law, die stelt dat het aantal transistors (en daarmee de rekenkracht) op een chip grofweg elke twee jaar verdubbelt en dus exponentieel toeneemt (Intel 2008). In die 40 jaar is de rekenkracht dus ongeveer een miljoen keer zo groot geworden. Deze toename alleen zegt niet zoveel, het is bij het toepassen van deze enorm toegenomen kracht of de enorm afgenomen prijs waar het revolutionaire karakter duidelijk wordt. Wat zou bijvoorbeeld het maatschappelijke gevolg zijn als auto’s eenzelfde ontwikkeling gehad zouden hebben en dus in z’n 10 secondes een rondje om de aarde hadden kunnen maken? Deze enorme ontwikkeling vindt plaats in de tijd dat westerse economieën zich meer en meer richten op informatieverwerking (bijvoorbeeld financiële diensten, boekhouding, software en wetenschap) en cultuurproductie (bijvoorbeeld films en muziek). Deze diensten lenen zich perfect voor distributie door middel van communicatiemiddelen en versterken elkaar dan ook. Carr laat in ‘The Big Switch’ zien hoe door de enorme inhaalslag die bandbreedte aan het maken is ten opzichte van computerkracht, het hebben van computerkracht steeds minder een competitief aspect is. Iedereen kan er zeer makkelijk aan komen door bijvoorbeeld Amazon S3-webservices (Amazon.com 2008). Ook de zogenaamde ‘LAMP (Linux, Apache, MySQL en PHP) software stack’ zorgt voor een basis waarop iedereen gratis kan bouwen (Dougherty 2001). Dit zorgt ervoor dat bij het ontwikkelen niet telkens het wiel (serversoftware, databasesoftware, etc.) opnieuw uit hoeven te vinden voordat ze verder kunnen gaan met wat ze echt nieuw hebben bedacht. Zoals duidelijk mag zijn, zal er geen sprake van online participatie mogelijk zijn zonder de aanwezigheid van deze basis en de lokale beschikbaarheid van die technologieën. Dit houdt in dat grote delen van de wereld bij de basis al buiten worden gesloten. Wanneer echter de kosten om te communiceren marginaal zijn, kan dit tot samenwerking leiden die totaal niet voorzien waren zoals het met onbekende mensen muziek uitwisselen op wereldwijde schaal wat mogelijk werd door Napster (Tapscott and Williams 2006, 25-27). Het eerste punt van Benkler’s framework geeft aan dat de reden van samenwerken en het soort samenwerking in de laatste 150 jaar niet is veranderd dat de productie- en publicatiekosten wel enorm gedaald zijn zoals is aangegeven in de vorige alinea. Het is nu voor zo’n miljard mensen mogelijk is om informatie of cultuur op grote schaal te produceren en te publiceren. Redenen om wetenschap te bedrijven, culturele uitingen te doen of politieke debatten te voeren waren van oudsher niet gevormd om een eigendomsrecht. In de afgelopen 150 jaar is het dan wel grootschalig geworden maar met een prijskaartje eraan. Eigendomsrechten op niet materiële producten, het auteursrecht dus (‘Intellectual property’), was vereist om de productie en publicatie terug te verdienen. Nu dit met een technologie zoals internet goedkoop en grootschalig mogelijk is, is het auteursrecht voor veel mensen een onnatuurlijke vastlegging en belemmering. Lessig heeft in 2004 de discussie over eigendomsrechten op scherp gezet bij het uitbrengen van Free Culture waarbij hij pleit voor een aantal gradaties van eigendomsrecht op culturele producties. Zonder deze gradaties en met het wereldwijde publiceren wat door internet zo gewoon is geworden zou het hergebruik van culturele producties of zelfs het laten inspireren hierdoor zo goed als illegaal worden gemaakt. In een maatschappij waarbij internet een belangrijke rol speelt, een maatschappij die Benkler ‘genetwerkte informatie-economie’ noemt, zou dit een ernstige beperking zijn (Lessig 2004). Bruns heeft dit punt als centrale thema bij het beschrijven van zijn term ‘Produsage’. Hierin is het produceren niet meer de juiste term voor het verbeteren en tot stand komen van producten, het is vaak iets wat ontstaat door het gebruik waarbij productie niet het doel is (Bruns 2005; Bruns 2008). Dit komt overeen met hoe Nielsen in hoofdstuk 4.1 over
De gevolgen van grootschalige online participatie
9
zijdelingse creatie spreekt (Nielsen 2006). Door bijvoorbeeld een boek te bestellen bij Amazon, wordt de aankoopgeschiedenis aangevuld en bij andere gebruikers als statistieken gebruikt (“Customers Who Bought This Item Also Bought…”). Bruns geeft dus een andere term om buiten het paradigma van produceren te stappen. In Wikinomics wordt het opheffen van het eigendomsrecht impliciet genoemd. Het zou namelijk essentieel zijn, bij het grootschalig laten samenwerken van personen, om producten (in principe altijd informatie) te kunnen delen (Tapscott and Williams 2006, 25-27). Ook bij Produsage zijn twee van de vier eigenschappen van een ‘produsaged’ artefact erop gericht dat het eigendomsrecht ontbreekt en niet toegepast kan worden. Punt twee van het framework van Benkler ligt in het verlengde van het eerste punt. Hoewel iedereen altijd al op een niet-commerciële of marktgerichte wijze kon produceren, bijvoorbeeld een clubblad, is het nu mogelijk voor individuen om miljoenen mensen te bereiken. Niet alleen wat de productiekosten betreft was dit vroeger een moeilijke opgave maar ook wat betreft het bereiken van de juiste mensen. Het is nu mogelijk, door bijvoorbeeld een zoekmachine, voor personen in andere werelddelen met dezelfde hobby om met elkaar in contact te komen. Howe wijst ook op het belang van diversiteit in groepen om tot goede oplossingen te komen en benadrukt dit aspect van Crowdsourcing in presentaties (Howe 2006; Howe 2008). In Wikinomics wordt vooral het belang van het werkelijk globaal ondernemen onderstreept dat door communicatietechnologieën zoals internet nu zonder geografische grenzen mogelijk is. In multi-nationals werden voorheen divisies en regio’s als aparte takken van een groot bedrijf gezien, met internet worden bijvoorbeeld CoP’s die uit mensen van verschillende landen komen mogelijk. Hierbij zijn de grenzen zo onzichtbaar dat het lijkt alsof de gehele onderneming in 1 pand zit (Tapscott and Williams 2006, 28-30). Het derde en laatste punt wat Benkler onderscheidt is dat het gevolg van de eerste drie punten is dat er effectieve en op grote schaal opererende samenwerkingsverbanden die informatie, kennis en cultuur produceren. Dit zijn de fenomenen waar Wikinomics, Crowdsourcing en Produsage zich op richten. Waar Benkler zich dus uitvoerig het ontstaan en de oorzaken van deze grootschalige samenwerking in kaart brengt, geven Tapscott en Williams, Howe en Bruns vooral voorbeelden van hoe het in te zetten is voor bedrijven en hoe dit aangeeft dat mensen bepaalde verwachtingen, gebruik en normen en waarden hebben bij online producties en publicaties. Het is dit derde punt die aan de basis van de genetwerkte informatie-economie staat. Benkler zegt dat dit derde punt wordt getypeerd door het ontstaan van gratis open-source software. Het is interessant dat dit soort software, bijvoorbeeld de LAMP-stack die eerder is genoemd, de basis van het framework verstevigt en ontwikkelingen hierin versnelt. De culturele en maatschappelijke gevolgen van dit derde punt en dus de duidelijk herkenbare aspecten worden in het volgende hoofdstuk verder besproken.
3.1. Participatory culture en de gevolgen van grootschalige samenwerking De gevolgen die Benkler bij punt drie in het vorige hoofdstuk herkent kunnen worden samengevat onder de term ‘Participatory Culture’. Hoewel deze zogenaamde ‘participatory culture’ de laatste jaren een enorme vlucht heeft genomen, heeft Jenkins het al aan het einde van de jaren tachtig zien ontstaan bij de vorming van fanculturen. Hij omschrijft een aantal eigenschappen van deze cultuur die eigenlijk online CoP’s omschrijven met als uitbreiding dat het meer gericht is op artistieke expressie en burgerlijke betrokkenheid, waar ook Benkler op wijst (Jenkins et al. 2005; Benkler 2006). Deze observaties staan aan de basis van andere ontwikkelingen zoals het meer democratisch worden en verbeteren van de publieke sfeer. Hierbij zegt Benkler dat de academische discussie of het internet voldoet aan de criteria van een publieke sfeer zoals die is beschreven door bijvoorbeeld Habermas van minder belang is dan de vergelijking van de publieke sfeer met die uit de tijd van de massamedia. Daarnaast laat hij zien dat functies van massamedia zoals filteren van meningen en het verwijzen naar bronnen meer en meer collaboratieve en niet-marktgerichte alternatieven kent waardoor het moeilijker is om aandacht te krijgen (of kopen) voor bepaalde zaken als deze zaken niet interessant zijn voor een groep personen die sterk zijn betrokken bij het onderwerp. Nog moeilijker is het om een bepaalde mening tegen te houden. Geld als voorwaarde voor het uitdragen van een mening via de media is dus steeds minder van belang. Ook Raessens wijst bij zijn kijk op ‘participatory culture’ op de verandering van de computergame als product: “I consider participatory culture the [..] more active attitude that [..] makes special demands concerning the interpretation, the reconfiguration, and the construction of computer games. Negotiated, oppositional, and deconstructive readings (more so than dominant ones), configuration and selection (more so than exploration), and construction (more so than reconfiguration) are all, in their own specific way, part of what I call participatory media culture. Computer games are not just a game, never just a business strategy for maximizing profit, but always also a battlefield where the possibility to realize specific, bottom-up, heterogeneous forms of participatory media culture is at stake.” (Raessens 2005, 383-84) Dit ‘battlefield’ zoals Raessens het omschrijft wordt verduidelijkt door Jenkins wanneer hij met de term ‘convergence culture’ een uitbreiding van participatory culture geeft: “the emergence of new media technologies is producing a world where corporate, non-profit, civic, alternative, and amateur media production co-exists and interacts in ever more complex ways and generates new forms of participation.” Hierbij vermeld Jenkins dat die participatie niet het einde van commerciële cultuur betekent maar dat de kracht zit in het aanpassen, aanvullen, uitbreiden en opnieuw in omloop
De gevolgen van grootschalige online participatie
10
brengen van deze commerciële uitingen (Jenkins 2006a). Er kan hier wellicht worden gesproken van het remediëren van culturele content (Bolter and Grusin 1999). Content wordt aangepast, vervormd en in andere mediavormen gegoten terwijl de oorspronkelijke content zich hier ook op in gaat stellen door makkelijk te gebruiken stukken aan te bieden ter vermenigvuldiging (bijvoorbeeld door soundbites). In deze participatory culture heeft een persoon of gebruiker van media een andere verhouding hiermee dan voorheen. De opkomst van de genetwerkte informatie-economie, en daarmee de participatory culture, vergroot de autonomie van de individu op drie manieren, legt Benkler uit. Allereerst kan een persoon meer alleen doen en voor hemzelf betekenen, zoals ook Raessens herkent met reconfiguratie en vooral constructie als vorm van participatie. Ten tweede kunnen individuen makkelijker in losse verbanden samenwerken zonder dat hierbij prijsafspraken en hiërarchische structuren worden gemaakt, zoals bij CoP’s. Dit punt wordt bij Wikinomics als het ‘samenwerkingsprincipe’ aangeduid waarbij de gelijkheid van mensen een belangrijk aspect is voor grootschalige samenwerking (Tapscott and Williams 2006, 23-25). Als derde zullen individuen beter in staat zijn om mee te werken in organisaties die niet marktgericht zijn. Jenkins legt uit dat hij een verschil ziet in interactiviteit en participatie, interactiviteit is een eigenschap van een technologie, zoals ook Raessens het dus ziet, terwijl participatie het resultaat is van culturele handelingen rond een technologie. Kijkende naar de fancultuur geeft hij aan dat hoewel televisie nauwelijks interactief is, deze wel goed blijkt te zijn in het aanzetten tot participatie. Opvallend aan wat Jenkins vertelt is de geringe aandacht voor de technologie, waar ook Bogost op wijst (Bogost 2006; Jenkins 2006b). Zo beschrijft hij keer op keer hoe verschillende content via verschillende media bij elkaar komt waardoor een groter geheel ontstaan en beschrijft hij dat mensen daar betekenis aan geven en er weer op reageren door het uit te breiden. Wat echter nauwelijks besproken wordt zijn de technologieën die daarvoor gebruikt worden en het blijft vaak in algemene omschrijvingen steken: Internet, games, internetfora, mobiele telefoon. Al deze media zijn al meer dan 10 tot 20 jaar beschikbaar. Kennelijk is de technologie nauwelijks van invloed op de participatory culture. Natuurlijk kan niet ontkend worden dat er nieuwe manieren van participeren ontstaan met het ontstaan van nieuwe technologie maar blijkbaar is het omgaan met content en media belangrijker dan hoe het gedaan wordt. Dit laatste punt onderschrijft Jenkins impliciet door te stellen dat “Not every story should be told across all media. Not every experience is enhanced by moving it between platforms.” Toch is het spreiden van een verhaal over meerdere media vaak een goede ontwikkelingen: “I do see the movement of stories across media as opening up new points for consumers to intervene, as opening up some greater space for cultural expression in response to commercially produced and circulated stories. In that sense, convergence can and often does expand expressive possibilities. Transmedia processes can also deepen cultural experiences as we add together pieces that may seem superficial in a single medium but fit to form a more complex world when read across media.” (Jenkins 2006b) Deze aggregatie van stukjes informatie hoeven niet alleen bij fanculturen tot een betere kijk op een complexe wereld te leiden. Bij elke intelligente en precieze verzameling van informatie, waarbij ook zelf content gemaakt kan worden (al is het door sortering), kan een betere kijk op de complexheid van de wereld verkregen worden.
3.1.1.Negatieve gevolgen Bovenstaande visies geven allemaal een positieve kijk op de ontwikkelingen van Web 2.0 en samenwerking op grote schaal. Petersen plaatst daar een stevige kanttekening bij, waarbij hij aangeeft dat ondanks de door velen geroemde democratiserende werking van Web 2.0 de arbeid van de gebruiker min of meer wordt gevangen gehouden waardoor bedrijven kunnen meeliften op deze arbeid (Petersen 2008). Hoewel veel sites door API’s de content beschikbaar maken voor externe partijen is de content niet het enige wat de gebruiker in de databases van deze sites heeft gestopt. Alle verbanden die aan content ‘vastzitten’ horen namelijk ook bij de content, zoals tags, verwijzingen van andere sites naar de content en commentaar op content. Petersen wijst erop dat API’s vaak net niet open genoeg is om te migreren en al deze data mee te nemen. Wanneer een gebruiker besluit om zijn content te verplaatsen naar zijn eigen site verliest hij een deel van deze context- en metadata. Een gebruiker kan slechts verwijderen en recreëren maar niet verplaatsen waarbij alle verbanden vast blijven zitten en geüpdate worden en dus naar de nieuwe locatie wijzen. Een bekende gebeurtenis waarbij precies dit probleem aan de kaak werd gesteld is toen Scoble, een bekende blogger over technologie, zijn gehele ‘social graph’ van Facebook naar een andere soortgelijke site wilde verplaatsen. Social graph is een niet duidelijk omschreven term waarbij de connecties en alle eigenschappen daarvan met andere personen bedoeld wordt die bij een bepaalde service zoals Facebook bekend zijn. Facebook zette Scoble’s account tijdelijk op inactief en verbood hem door te gaan met het verplaatsen van deze data omdat de data van andere gebruikers zou zijn, althans dat is de officiële reden dan Facebook de migratie verhinderde (McCarthy 2008). Het zou ook zo kunnen zijn dat ze, net zoals met hun API, het gewoon niet mogelijk willen maken om gebruikers te laten verhuizen zonder verlies van hun gegeven en dus zonder echte ‘switching costs’. Petersen ziet in de door Benkler aangestipte mogelijkheid om samen te werken zonder gebruik te maken van eigendomsrechten een mogelijkheid om aan de uitbuiting van bedrijven te ontsnappen. Hierbij zou goed moeten worden opgelet dat kapitalisme niet weer meelift en dat openheid steeds gepromoot moet worden.
De gevolgen van grootschalige online participatie
11
Een ander fenomeen dat gezien wordt bij Web 2.0 sites, met name social networking sites, is dat er een ‘participatory surveillance’ cultuur ontstaat (Albrechtslund 2008). Hierbij wordt duidelijk gemaakt dat mensen vrijwillig veel informatie over hun privéleven opgeven zodat ze deze gegevens van andere mensen ook kunnen zien. Vaak wordt dit als een onwenselijk gezien maar Albrechtslund probeert te laten zien dat dit niet perse zo hoeft te zijn omdat de surveillance niet van bovenaf komt zoals gebruikelijk was bij surveillance vroeger maar meer een onderlinge surveillance. De openheid van het privéleven is niet precies de openheid die Petersen wenst maar wel een indicatie van hoe open onze cultuur al aan het worden is. Daarbij geeft Albrechtslund aan dat waar surveillance vooral ging over informatie inwinnen dit nu meer als het delen van je identiteit woordoor een bepaalde mate van exhibitionisme juist als bevrijdend en sturend kan worden gezien. Als wij al veel details uit ons leven openbaar maken, waarom zouden bedrijven deze verdere openbaring door mogelijke datamigratie in de weg gaan staan? Luke omschrijft in ‘Phoneur: Mobile Commerce and the Digital Pedagogies of the Wireless Web’, zeer pessimistisch, de huidige en toekomstige online leefwereld als ‘Habit@’ (Habitat). In deze Habit@ wordt elke stap opgeslagen en gebruikt om de gebruiker nog beter te kunnen overhalen tot consumptie. In de Habit@ wordt de mens niet gezien als individu met een eigen wil maar wordt alleen gekeken “how we will actualize ourselves as desiring-machines” (Deleuze and Guattari qtd. in Luke 2005, 2). In deze leefwereld is de identiteit van personen een id-nummer geworden in een database en “as the standin for the person, is a portal proxy and the representation of desire” waarbij de ‘id:entity’ fungeert als een mediator tussen “the individual and the network configuration(s) of desire and commodity exchange” (Luke 2005, 12). Ontsnappen aan deze wereld kunnen we hier volgens Luke maar moeilijk, we kunnen hoogstens een stapje terug doen en kritisch reflecteren en bewust zijn van de manier waarop wij gezien worden in de Habit@. Dit gaat nog een stuk verder dan bovenstaande kritiek op Web 2.0 en doet sterk denken dat we langzaam richting een Matrix-achtige wereld gaan waarbij we niets meer zijn dan een batterij die denkt dat hij een echt leven heeft. In de Habit@ worden personen op een zelfde manier gevangen gehouden als Petersen beschrijft, namelijk door termen te gebruiken als openheid, democratie en sociaal wordt de gebruiker overtuigd van zijn vrijheid terwijl er bedrijven alle handelingen uitbuiten.
3.2. Deelconclusie Bij het onderzoeken van deelvraag twee, wat de gevolgen zijn van grootschalige participatie, is de het framework van Benkler als leidraad gebruikt om de oorzaken stapsgewijs in kaart te brengen. Het culturele gevolg werd vervolgens besproken met daarbij ook de negatieve gevolgen die in veel teksten over hoofd worden gezien. Aan de basis van de gevolgen van grootschalige participatie staat het goedkoper worden van processorkracht en de gevolgen die dit heeft voor andere (communicatie)technologieën. Het auteursrecht komt door het vrijkomen van productie en publicatie voor een groot deel van de mensen op gespannen voet te staan met de natuurlijke uitwisseling van cultuur. Ook het bereiken van een globaal publiek is hierdoor mogelijk voor mensen met een alleen een computer en internettoegang. De gevolgen van deze punten is het ontstaan van grootschalige samenwerkingsverbanden en een ‘participatory culture’ waarmee deels de basis wordt versterkt middels open source software. Een aantal eigenschappen van deze grootschalige samenwerking of participatie zijn de verandering van een consument van content naar producent of gebruiker van content, het bestaan van minder hiërarchische structuren en het ontstaan van niet-marktgerichte samenwerkingsverbanden. De democratiserende werking van de grootschalige participatie is echter niet algemeen aanvaard en wordt in twijfel getrokken door te wijzen op wie er werkelijk verdient aan deze samenwerking en hoe de gebruikers opgesloten worden bij het platform waar ze participeren. Daarnaast wordt ook een vergaande mate van openheid waargenomen die zowel vrijwillig als identiteitvormend is maar waar tegelijkertijd bijna niet aan te ontsnappen valt. Ondanks deze kritiek wordt er niet getwijfeld aan de toename van mogelijkheden waarop meningen verkondigd en verspreid kunnen worden. Het ‘battlefield’ waar Raessens bij de omschrijving van Participatory Culture op wijst blijkt een goede omschrijving te zijn voor de continue strijd rondom eigendomsrechten, dataportability, identiteitsconstructie en cultuuruitwisseling tussen de producenten volgens de ‘oude’ definitie en ‘produsers’.
De gevolgen van grootschalige online participatie
12
4. Participanten Van oudsher werd bij het bestuderen van het gebruik van ICT door personen de lijn getrokken tussen de “haves” en “have nots”, de zogenaamde ‘digital divide’. Naarmate computers en internet vaker werden gebruikt verschoof deze lijn, werd deze nader bestudeerd en zijn er verschillende gradaties van ‘haves’ onderscheiden. Zo kan gekeken worden of men überhaupt toegang tot een computer en internet heeft, of men vrij gebruik hiervan kan maken, of men toegang heeft tot assistentie en wat voor een vaardigheid iemand met computers en internet heeft (Hargittai 2002). Recent onderzoek toont aan dat in de VS 50% van de mensen weinig gebruik maakt van ICT, sommigen daarvan zouden wel meer gebruik willen maken van ICT maar zijn erg onervaren (Horrigan 2007). In Nederland heeft 46% van de mensen die internet gebruiken (88% van alle Nederlanders) weinig of geen internetvaardigheden (Veen et al. 2008, 201, 08-10). Bij het onderzoeken van online participatie worden alleen de ‘haves’ bekeken, toegang tot ICT is namelijk een vereiste om online te participeren. Het onderzoeken van ‘have nots’ wordt om die reden hier buiten beschouwing gelaten, maar omdat ongeveer de helft van de mensen hieronder valt is het onderzoeken van barrières tot ICT van deze mensen zeker een andere studie waard. Allereerst worden de participanten bekeken die niet actief meedoen, de lurkers. Vervolgens wordt de beweging van nieuwkomer naar ‘vaste gast’ aan de hand van de theorie van Wenger besproken en tenslotte worden een aantal soorten participanten onderscheiden die in recente studies naar voren kwamen.
4.1. Lurkers Wanneer Wenger spreekt van CoP's ziet hij participanten als leden van een groep die door zowel zichzelf als de ander herkend worden (Wenger 1998b, 55-57). Maar bij een cultuur die steeds meer is gericht op openbaar publiceren in plaats van privé converseren, zoals ook Lawrence Lessig in 'Free Culture' duidelijk maakt, komt het idee van groepsleden onder druk te staan (Lessig 2004). Want in hoeverre wordt iemand die slechts luistert of meekijkt naar de andere groepsleden, de zogenaamde lurker, herkend als onderdeel van die groep en dus als participant (Soroka and Rafaeli 2006)? Soroka en Rafaeli richten zich met name op deze meekijkende 'participant', de lurker. Zij zien in deze meekijkende persoon een nuttige toevoeging aan het medium in de zin dat de discussie een publiek krijgt en pleiten, net als Preece, Nonnecke en Andrews, juist voor een prettige omgeving voor lurkers (Preece, Nonnecke and Andrews 2004). Ze stellen zelfs dat als iedereen zou participeren in een discussie er teveel ruis zou ontstaan wat dus juist destructief in plaats van constructief is. Precieze cijfers over het aandeel van lurkers bij een medium verschillen per medium maar over het algemeen wordt er vanuit gegaan dat er veel meer mensen kijken dan deelnemen aan een discussie (Soroka and Rafaeli 2006, 164). Dit is zeer gebruikelijk als bijvoorbeeld aan een krant wordt gedacht en moet dus ook niet als een nadeel worden gezien en getracht te worden opgelost. Het is een volkomen natuurlijk evenwicht. Nonnecke en Preece beschrijven in ‘Why lurkers lurk’ een aantal theorieën over lurkers waarbij wordt aangegeven dat lurkers eigenlijk al deel uitmaken van de groep maar zich nog vooral richten op de werking van de groep zodat ze later wellicht actief mee kunnen doen (Nonnecke and Preece 2001, 3). De beweging van toeschouwer tot actief lid wordt verder beschreven in ‘4.2 Relatie nieuwkomers en vaste gasten’ aan de hand van Lave en Wengers theorie over ‘Peripheral participation’ met betrekking tot CoP’s. Nonnecke, Preece en Andrews wijzen er in een soortgelijke studie op dat lurkers zeker deel uitmaken van een groep en dat ze niet de ‘free-riders’ zijn die ze door sommigen worden genoemd maar dat er toch verschillen zijn in houding met participanten die wel reageren. ‘Reageerders’ zijn over het algemeen positiever, ze vinden dat ze meer krijgen van de community, ze voelen zich meer betrokken bij de community en waarderen andere leden van de community positiever. Daarnaast zien de meeste posters de lurkers als leden van de community (Preece, Nonnecke and Andrews 2004, 221). Het is dus voor de waardering van de community en de betrokkenheid van de reagerende participanten goed om meer lurkers te betrekken en ze tot posten te bewegen. Door onderscheid te maken in verschillende soorten lurkers laten Lee, Cheng en Jiang zien dat lurkers wat betrokkenheid niet perse onder hoeven doen aan Reageerders (Lee, Chen and Jiang 2006). Ze geven aan dat er in het discours van lurken teveel nadruk wordt gelegd op het relatief weinig posten van berichten door lurkers terwijl daarbij niet wordt gekeken naar hoe vaak deze lurkers inloggen en online zijn. Lurkers zouden als ze vaak inloggen niet als passieve participanten gezien moeten worden maar als vaardige participanten die zonder veel uit te drukken toch betrokken blijven bij de groep en daar onderdeel van uit maken. Een vereiste hiervoor, dat niet echt wordt uitgelicht in hun onderzoek, is dat participanten een zeker digitaal spoor moeten achterlaten en daarmee zichtbaar moeten zijn. De reagerende participanten moeten kunnen zien dat de lurkers aanwezig zijn om ze tot de groep te kunnen rekenen. Dit ligt keurig in lijn met hoe Wenger over het groepsleden en participatie in CoP’s spreekt. Dit digitale spoort laat zien dat de ‘Couch potato’ van het televisietijdperk nauwelijks meer te vergelijken is met een digitale lurker (Ang 1995, 211). Want waar bij de 'oude' media zoals krant, radio en tv op een one-to-many manier wordt
Participanten
13
gecommuniceerd, is het op internet mogelijk om terug te praten, wat Reageerders dus al doen (Soroka and Rafaeli 2006, 163). Toch hoeft dit niet op een actieve manier, het systeem kan hier ook voor zorgen. Zowel een Reageerder als een lurker moeten zich namelijk allebei melden bij de site om de pagina te ontvangen, dit ligt aan de basis van het internet. Wanneer een pagina dus wordt opgevraagd of wanneer er op een link wordt geklikt weet het systeem dat een bepaald persoon een bepaalde pagina bekijkt. Een site kan daardoor een functionaliteit implementeren waardoor te zien is hoeveel mensen die pagina gezien hebben, of er mensen zijn die dit in de afgelopen paar minuten hebben gedaan en zelfs wie er op dit moment kijkt. Youtube laat bijvoorbeeld zien hoeveel mensen een filmpje hebben bekeken en wie er op dit moment kijkt, als die persoon die functionaliteit heeft geactiveerd. Ook Flickr laat zien hoeveel mensen in totaal een foto hebben gezien. Nielson maakt ook onderscheid tussen participanten en lurkers en laat zien waarom de grenzen tussen deze groepen niet helemaal duidelijk meer zijn op internet. Actieve participanten hebben als primair doel om iets mede te creëren (bv. tekst toevoegen aan Wikipedia) en bij lurkers, de passieve participanten, leidt het gedrag juist indirect tot creatie (Nielsen 2006). Deze indirecte creatie is net zoals hierboven is beschreven bij het aangeven wie er kijkt naar een Youtube video. Amazon was een van de eersten die met dit soort zijdelingse creatie experimenteerde, door bijvoorbeeld een boek te kopen bij Amazon worden er automatische aanbevelingen gecreëerd. Bij het kopen van een boek krijgt Amazon informatie over de boeken die deze persoon goed vindt waardoor Amazon aan andere gebruikers tips kan geven over boeken (“Customers Who Bought This Item Also Bought”). Hierbij zijn de lurkers van Soroka en Rafaeli niet meer de machteloze 'couch potato' van het televisietijdperk maar worden hun stappen systematisch opgeslagen en geanalyseerd. Dit soort zijdelingse participatie ligt vaak aan de basis van de grootschalige samenwerking zoals die is bekeken bij hoofdstuk 3 ‘De gevolgen van grootschalige online participatie’ maar is ook een oorzaak van privacy gerelateerde issues. De echt passieve lurker, die hoogstens tussen de discussies zapt alsof hij wisselt tussen televisiekanalen, blijkt uit de verschillende studies dus haast niet meer te bestaan op internet. Toch is duidelijk geworden dat een grote meerderheid van de participanten slechts zijdelings of weinig constructief participeert. Het traject dat wordt afgelegd door participanten van het geheel niet participeren naar centraal staande participant wordt in het volgende hoofdstuk behandeld aan de hand van de theorie van Lave en Wenger.
4.2. Relatie nieuwkomers en vaste gasten Lave en Wenger schrijven in ‘Situated Learning: Legitimate Peripheral Participation’ (Lave and Wenger 1991) over de relatie tussen nieuwkomers (peripherals) en ‘vaste gasten’. De theorie die ze hier ontwikkelen vormt de basis van het eerder genoemde werk ‘Communities of Practice’. De CoP centreert zich om bepaalde kenniscentra welke continu veranderen doordat er ‘beoefening’ plaatsvindt. Lave en Wenger laten zien dat er mensen in de CoP zijn die veel van deze centra afweten en in de CoP als experts te boek staan en dat er mensen zijn die weinig afweten van wat er centraal staat. De manier hoe beide deel uitmaken van de groep verschilt enorm. Lave en Wenger behandelen de beweging van nieuwkomer naar expert in een CoP. Voor nieuwkomers is het in eerste instantie vaak niet het belangrijkst om te leren van wat er wordt gezegd, maar om te leren hoe ze deel kunnen nemen aan de CoP en dus om te leren hoe ze moeten praten. Dit zien Nonnecke en Preece ook waarbij ze aangeven dat lurkers door te lurken vertrouwen opbouwen om mee te doen in de groep (Preece, Nonnecke and Andrews 2004, 211). Deze groep gebruikers worden door bovenstaande teksten beschreven als lurkers en Lave en Wenger geven dus ook impliciet aan dat lurkers deel uitmaken van een groep participanten, zoals ook Nonnecke en Preece zeggen. Ook is het van belang dat zij gezien worden als legitieme participanten, ook al zijn ze net nieuw (Wenger 1998b, 10001). De legitimiteit kan verkregen worden door het vertrouwen van experts, dit komt overeen met punt 3 van de eigenschappen voor participatory culture van Jenkins (zie hoofdstuk 3.1). Het vertrouwen in de nieuwkomers kan worden getoond doordat experts adviseren en kennis overdragen over de gang van zaken in groep (Preece, Nonnecke and Andrews 2004, 217). Lave en Wenger zien dat het voor de ontwikkeling van nieuwkomer naar expert van cruciaal belang is om beschikking te hebben over hetzelfde repertoire als experts en dus werkelijk te delen in het ‘gedeelde repertoire’ van hoofdstuk 2.1.3 ‘Gedeeld repertoire (shared repetoire)’ (Wenger 1998b, 166). Dit repertoir wordt door Soroka en Rafaeli ook wel ‘embodied cultural capital’ genoemd naar de verschillende vormen van cultural capital die Bourdieu onderscheidt. Dit embodied cultural capital is nodig om bepaalde grappen te kunnen snappen maar ook bepaalde waardes die aanwezig zijn in een community. Hoe meer een participant weet van het cultural capital van een community hoe groter de kans is dat deze voordeel kan behalen in het gebruik van een community en intelligente keuzes kan maken wat betreft participatie (Soroka and Rafaeli 2006). Wanneer nieuwkomers of lurkers geen goede toegang hebben tot het gedeelde repertoire of het cultural capital zal de waarde van de community voor hen wellicht te gering en te onduidelijk zijn om nog langer moeite voor te doen. Ze zullen in dat geval de community verlaten. In het onderzoek van Soroka en Rafaeli blijkt dat bij een participant wiens cultural capital toeneemt ook het aantal postings zal toenemen. De kans dat een participant gaat posten wanneer die nog nooit eerde heeft gepost neemt geleidelijk met de tijd af. Deze twee conclusies samen maken duidelijk dat het van belang is om een participant snel inzicht te geven in
Participanten
14
het cultural capital van de community en te bewegen tot posten om vervolgens zijn embodied cultural capital verder rustig op te laten bouwen (Soroka and Rafaeli 2006, 169).
4.3. Verschillende groepen participanten Nu de tegenstelling tussen participanten en lurkers verkend is en waarbij duidelijk geworden is dat een groot deel van de participanten min of meer onzichtbaar is maar wel bij de participanten hoort, is het mogelijk om wat meer verschillen in participanten te onderzoeken. Onderzoeksbureau Forrester heeft bij een onderzoek naar ‘social technologies’ (zoals blogs) zes soorten participanten weten te onderscheiden: Creators, Critics, Collectors, Joiners, Spectators en Inactives (Bernoff 2008). Om achteraan te beginnen, de Inactives zjin de mensen die in het geheel niet gebruikmaken van sociale technologieën. Spectators zijn de lurkers zoals die hierboven beschreven staan maar specifiek voor sociale sites, Joiners maken gebruik van 1 2 social networking sites zoals Facebook en Hyves. Collectors maken gebruik van RSS-aggregators (iGoogle , Netvibes ), voegen tags toe bij sites voor bijvoorbeeld foto’s (Flickr) en stemmen op websites zodat ze gerangschikt worden bij sites als 3 Digg . Critics reageren op blogartikelen, reageren op webfora, passen wiki-berichten aan en waarderen en maken reviews van artikelen en services. Als laatste en meest participerende groep zijn er de Creators, zij hebben een blog of een eigen website, uploaden videos, foto’s of muziek en schrijven artikelen of verhalen (Bernoff 2008). Hierbij is ook onderzocht hoe groot het deel van de bevolking is dat in deze groepen is in te delen. In Europa is 53% van de mensen in te delen bij de Inactives. De overgebleven 47% maakt dus wel gebruik van sociale technologieën. Van deze 47% zit ruim 85% in de Spectators groep en ruim 40% hoort bij de Critics. Slechts 10% van de totale bevolking, en dus 21% van de Actives hoort bij Creators. Deze overlappen natuurlijk deels omdat iemand bijvoorbeeld niet alleen artikelen schrijft maar ook leest en bookmarkt. Onduidelijk is echter waarom niet 100% van de actives als spectator wordt gezien, het zou logisch lijken wanneer de andere groepen voortbouwen op de spectatorsgroep. ("What's the Social Technographics Profile of Your Customers?" 2008). Tabel 1 Groepen participanten in Europa ("What's the Social Technographics Profile of Your Customers?" 2008) Groep % van totaal Inactives (geen participatie) 53 % van actives Spectators 40 85 Joiners 13 28 Collectors 9 19 Critics 19 40 Creators 10 21
Tabel 2 Distinct group of users of ICT (Horrigan 2007, ii) Groep % van de Uitleg van groep Amerikanen Elite Tech 31 Hebben meeste ICT, maken veel gebruik van internet en mobiele telefonie en zijn op Users verschillende niveaus betrokken met door gebruikers gemaakte content en zijn over het algemeen zeer tevreden over de rol die ICT speelt. Middle-of20 Gebruiken ICT voornamelijk voor communicatie en niet voor zelfexpressie. Een deel theroad Tech vindt het gebruik van ICT prettig maar een deel vindt het ook lastig. Users Few Tech 49 ICT wordt zelden of nooit in hun dagelijkse bezigheden gebruikt. Hoewel sommige assets het nuttig vinden gebruiken andere alleen telefoon en televisie.
Forrester en Horrigan (die aan het begin van dit hoofdstuk is genoemd) onderzoeken niet precies hetzelfde, Forrester de mate van sociale participatie en Horrigan het gebruik van ICT. Toch zijn er parallellen te ontdekken. Wanneer de tabel van Forrester wordt vergeleken met de data van het onderzoek van Horrigan, dan is duidelijk te zien dat de ‘digital divide’ bij beide op ongeveer 50% ligt. Dit wijst erop dat de mensen die gebruik maken van ICT zo goed als allemaal gebruik maken van sociale diensten. Dit klinkt niet vreemd als wordt gedacht aan diensten zoals Hyves. Hyves heeft dan ook een bereik van 52,3% bij Nederlanders die ouder dan 12 zijn (STIR 2008). In die 52.3% zitten alleen de mensen die een account bij Hyves hebben, en dus volgens de definitie in de groep van Joiners zitten. Als gekeken wordt naar de data van de CBS waar wordt aangegeven dat 88% van de mensen in 2007 toegang heeft tot internet, dan moeten er veel mensen (zo’n 40% van de 1
http://www.google.com/ig http://www.netvibes.com 3 http://www.digg.com 2
Participanten
15
internetgebruikers) zijn die óf geen Hyvesaccount hebben maar wel zulk soort sites bekijken (Spectators) óf wel toegang tot internet hebben maar dit niet gebruiken (oa. Inactives) (Veen et al. 2008). De rest van de data is moeilijker te vergelijken omdat Forrester participanten niet exclusief opdeelt en participanten dus in meerdere groepen voor kunnen komen terwijl dat bij Horrigan niet mogelijk is. De groep van ‘Elite tech users’ (31%) van Horrigan komt wat definitie betreft overeen met de gecombineerde groepen Joiners, Collectors, Critics en Creators van Forrester waarbij echter alleen duidelijk is dat deze groep tussen de 47% en 19% van de mensen uitmaakt. Als we terugkijken naar Raessens’ beschrijving van participatie en de drie vlakken waarop dit plaatsvindt zijn de verschillende groepen van participanten ook grof op te delen in Raessens’ groepen. Inactives doen in het geheel niet mee en Spectators (Lurkers) zijn te plaatsen op het interpretatievlak omdat ze slechts de teksten lezen van anderen en deze interpreteren . Joiners en Collectors hebben een vormende houding en voegen bestaande informatie naar hun wensen samen waardoor ze in te delen zijn bij reconfiguratie. De laatste twee groepen zijn scheppend bezig en vallen daardoor in de constructiegroep (Raessens 2005, 374-281). Zowel Nielson en Raessens merken op, in contrast met de data van Forrester, dat de creërende of actief participerende groep in aantal verreweg het kleinst is, maar dat ze als groep essentieel zijn. Nielson onderscheidt in deze actieve groep twee soorten, de grote groep af en toe participerende mensen en een klein groepje dat een groot aandeel heeft in de totale activiteit van het medium. Raessens merkt op dat de constructieve groep een belangrijke groep is omdat hun toevoegingen of creaties door de andere groepen gebruikt worden, dat dit de kleinste groep is strookt niet met de data van Forrester. Als gekeken wordt naar het hoofdstuk 3 dan blijkt dat Collectors en Critics een belangrijke rol spelen in het selecteren van belangrijke of relevante content, naast de sporen die elke Joiner nalaat en tot zijdelingse participatie leiden. Dus hoewel vaak de nadruk ligt op de Critics en Creators zijn het wat grootschalige samenwerking betreft vaak de Collectors en Critics die deze samenwerking mogelijk maken. In een onderzoek naar hoe participatie wordt aangemoedigd (bij communities in Korea) blijkt dat het plaatsen van berichten sterk wordt beïnvloed door offline activiteiten en dat het kijken naar berichten wordt beïnvloed door het waargenomen nut van de site. Geconcludeerd wordt vervolgens dat ontwerpers de verschillende soorten participatie in acht moet nemen waarbij gebruikers kunnen kiezen tussen verschillende rollen die deze participatie verschillend benaderen. De rol die een participant aanneemt moet niet aan het toeval worden overgelaten maar ze moeten een bewuste keuze maken zodat ze anders behandeld worden en gerichter kunnen worden aangemoedigd tot de participatie waarvoor ze gekozen hebben (Koh et al. 2007). Hierbij kan ook gedacht worden om snel en makkelijk te kunnen wisselen tussen de verschillende ‘views’ omdat, zoals Bruns duidelijk maakt over produsers, participanten snel wisselen tussen de verschillende rollen (Bruns 2008). Het klinkt logisch dat wanneer participanten een ander doel hebben ook de interface op dit doel ingesteld moet worden om dit zo makkelijk mogelijk te maken.
4.4. Deelconclusie In dit hoofdstuk is antwoord gegeven op deelvraag 3 waarbij werd gevraagd wat voor participanten er zijn. Hier is gekeken naar de soorten participanten die te onderscheiden zijn bij online participatie. Hierbij is met name ingegaan op de participanten die bij sociale sites voorkomen. Hierbij zijn allereerst het gedrag van de lurker of Spectator onderzocht omdat dit de grootste deelgroep binnen de participanten is, waarbij duidelijk is geworden dat het geen ‘couch potatoes’ zijn die buiten de groepsprocessen staan. Veel van de lurkers zijn zich aan het oriënteren op de groep om later mogelijk te posten. Daarnaast is de inlogfrequentie een maatstaaf voor de betrokkenheid van de lurker bij de groep en zorgt het bij een hogere frequentie voor een betere acceptatie door de groep wanneer het zichtbaar is dat de lurker online is. Deze indirecte of zijdelingse participatie, zoals dat bij hoofdstuk 4.1 is besproken, staat aan de basis van de acceptatie van de lurker in de groep. Het vertrouwen wat de ‘vaste gasten’ of experts van een groep hebben in nieuwkomers is essentieel om nieuwkomers het gevoel te geven erbij te horen. Daarnaast moeten de nieuwkomers het cultural capital of gedeelde repertoire van een groep zich eigen maken waardoor ze op één lijn komen met de groep en langzaam van nieuwkomer tot ‘vaste gast’ kunnen groeien. Wanneer ze niet snel genoeg toegang tot dit gedeelde repertoire hebben neemt de kans af dat ze bij de groep betrokken zullen blijven. Vervolgens zijn de volgende participanten onderscheiden: Joiners, Collectors, Critics en Creators. Waarbij ze in oplopende mate van participatie staan. Hierbij spelen de Collectors, diegenen die RSS-feeds lezen, tags toevoegen en sites ‘diggen’, een grotere rol wat betreft de gevolgen die dit soort participatie tot gevolg heeft dan Raessens en Nielson inschatten. De participatie van Collectors en Critics zorgt voor een groot deel voor de grootschalige samenwerking zoals die is besproken in hoofdstuk 3.. De nadruk die het discours over het aanzetten tot participatie ligt op de Creator of Critic zou dus bijgesteld moeten worden naar Collector en Critic. Als gevolg van de verschillende rollen die participanten hebben zijn er ook verschillende doelen wat betreft de participatie. Deze doelen vereisen vaak een (iets) andere interface en bij het ontwerpen van een site moet er dus ingespeeld worden op de verschillende rollen om elke soort participanten het zo aangenaam mogelijk te maken om te
Participanten
16
participeren op hun manier. Hier moet echter makkelijk tussen worden kunnen geschakeld omdat participanten ook snel van rol wisselen.
Participanten
17
5. Redenen van participatie In voorgaand hoofdstuk zijn de verschillende rollen besproken die een participant kan hebben, maar hoe zijn ze überhaupt aangezet om te participeren? Bij het behandelen van de vierde deelvraag, ‘wat zijn de redenen van participatie?’ wordt hierop antwoord gegeven. Hierbij worden de ‘Inactives’ van het model van Forrester en de ‘have nots’ natuurlijk niet behandeld bij het bespreken van de redenen van participatie omdat ze in het geheel niet participeren of online zijn. Ook de passieve variant die Nielsen beschrijft wordt hierbij buiten beschouwing gelaten omdat bij die groep de intentie er niet is om te participeren en dus niet besproken kunnen worden in het licht van de redenen van participatie. Enkel de actieve, en dus bewuste, vorm van participatie komt in dit hoofdstuk aan bod. Dit is inclusief de lurker die, zoals hierboven is duidelijk geworden, niet zozeer creëert maar wel participeert en deel uitmaakt van de groep met participanten. Redenen om te blijven lurken blijken ook hindernissen te zijn voor mensen die bijvoorbeeld wel berichten posten waardoor het onderzoeken van redenen om niet te participeren nieuwe inzichten kan brengen. Door eerst motivatietheorieën uiteen te zetten en gradaties aan te brengen tussen intrinsieke en extrinsieke motivaties kunnen uiteindelijk de redenen van participatie en van lurken hierop ingedeeld worden. Hierdoor kan er beter worden ingeschat wat voor een houding participanten hebben ten opzichte van het participeren en de taken die ze uitvoeren. Wanneer meer participatie wordt gewenst door de sitebeheerders is de houding van de participant van belang voor het selecteren van de juiste stimulans.
5.1. Intrinsieke motivatie en gradaties van extrinsieke motivaties Voordat er gekeken kan worden naar redenen van participatie moet er kort gekeken worden naar waarom mensen überhaupt dingen uit vrije wil doen en waarom men dus tot (vrijwillige) participatie over kan gaan. Door de verschillen in soorten motivatie te onderzoeken kan het duidelijk worden dat bepaalde redenen van participeren aanleiding kunnen zijn om functionaliteiten aan te passen. Tussen niet gemotiveerd worden om iets te doen en deze taak (intrinsiek) interessant en leuk te vinden zitten een aantal gradaties waarbij externe factoren de soort motivatie bepalen. Gagné en Deci onderscheiden vier van deze gradaties van externe motivatie en inclusief de intrinsieke motivatie zijn dit de vijf gradaties waarbij de redenen van participatie zijn in te delen. De vijf gradaties in oplopende volgorde van extrinsiek motivatie: 1. Bij intrinsieke motivatie wordt een taak gedaan omdat deze door de persoon als leuk en interessant wordt ervaren. Per definitie een autonome keuze en motivatie 2. Bij ‘Integrated regulation’ is de taak niet zozeer leuk of interessant maar essentieel voor de persoonlijke doelen en deze taken horen bij de hoe de persoon zichzelf ziet, deze extrinsieke motivatie ligt zeer dicht bij intrinsieke motivatie (een kok die vlees snijdt). Ook autonome motivatie genoemd. 3. ‘Identified regulation’ behelst taken die belangrijk worden gevonden maar die niet als leuk of interessant worden ervaren (thuis altijd gezond eten koken). Dit is gedeeltelijk autonoom. 4. Weer iets verder van intrinsieke motivatie af ligt ‘Introjected regulation’ waarbij extrinsieke waardes de persoon sturen in het doen van bepaalde taken (netjes met mes en vork eten). Ook gedeeltelijk gecontroleerde motivatie genoemd. 5. De laatste en meest extrinsieke motivatie is ‘External regulation’ die inhoudt dat mensen dingen doen vanwege een beloning of het uitblijven van bestraffing (een kind dat zijn bord moet leegeten of anders geen televisie mag kijken). Dit wordt gecontroleerde motivatie genoemd (Gagné and Deci 2005, 333-36). De soort motivatie die ten grondslag ligt aan een bepaalde taak verschilt per persoon, waar een kok een deel van zijn eigenwaarde haalt uit het snijden van vlees zal iemand anders, bijvoorbeeld een overtuigd vegetariër, pas vlees gaan snijden als hij wordt beloond daarvoor. Taken kunnen dus niet onderverdeeld worden in deze groepen omdat ze persoonsafhankelijk zijn. De redenen dat deze taken gedaan worden kunnen echter wel verdeeld worden over de vijf soorten motivaties. Dit maakt de abstracte theorie van motivaties concreter en beter inzichtelijk voor online participatie. In het volgende hoofdstuk worden een aantal onderzoeken naar redenen van online participatie behandeld en vervolgens verdeeld over de vijf soorten motivaties.
5.2. Overzicht van redenen van participatie In het vorige hoofdstuk zijn verschillende soorten motivaties genoemd, in dit hoofdstuk worden de redenen van participatie die in onderzoeken naar voren komen hierop ingedeeld. Omdat, zoals in het vorige hoofdstuk is gezegd, de motivaties bij taken persoonsgebonden zijn en dus niet in te delen zijn op de soort motivatie die voor een taak nodig is, kunnen bij een taak verschillende motivaties gegeven worden. Deze verschillende motivaties bij het uitvoeren van een taak maken het niet makkelijker om taken middels bepaalde functionaliteiten mogelijk te maken en vorm te geven.
Redenen van participatie
18
Toch is het noodzakelijk om deze verschillende motivaties in acht te nemen omdat de motivatie, logischerwijs, invloed heeft op hoe de taak uitgevoerd wordt. Iemand die met intrinsieke motivatie en dus volledige overgave aan de slag gaat met het schrijven van een blogartikel zal anders met blogsoftware en -functionaliteiten omgaan dan iemand die het als onderdeel van zijn werk ziet. De tijd die het kost om een bepaalde taak uit te voeren zal bij iemand met intrinsieke motivatie niet uitmaken maar bij iemand die het voor een beloning doet wel, die wil er zo snel mogelijk mee klaar zijn. Voor de eerste persoon zijn vele functionaliteiten die het uitvoeren van de taak tot in de puntjes kunnen bepalen fijn en zullen waarschijnlijk goed gebruikt worden. Voor de tweede persoon is het juist verwarrend omdat de taak niet heel belangrijk wordt gevonden en vergaande functionaliteiten zullen niet gebruikt worden omdat de taak niet zo minutieus wordt uitgevoerd. Bovengenoemde voorbeelden geven inzicht in waarom het kijken naar de motivaties waarbij de redenen horen van belang kunnen zijn als functionaliteiten of sites worden ontworpen. Hieronder wordt verder ingegaan op de redenen die in verschillende onderzoeken naar voren komen. Mclure Wasko en Faraj hebben in 2000 onderzoek gedaan naar de redenen van participatie bij grote online communities maar hebben zich helaas deels theoretisch gebaseerd op een onderzoek van bovengenoemde Deci uit 1972 terwijl Deci in 1999 een groot onderzoek heeft gedaan waar delen van zijn onderzoek uit 1972 onderuit zijn gehaald (Gagné and Deci 2005, 332). Juist op het vlak dat deels werd aangepast, het verschil in motivatie als gevolg van tastbare en niettastbare resultaten, maken Mclure Wasko en Faraj onderscheid. Daarbij introduceren ze een derde categorie, interactie met de community, die geen theoretische basis heeft en zonder problemen onderverdeeld zou kunnen worden tussen tastbaar en niet-tastbare opbrengsten. De resultaten van hun studie staan in Tabel 3 hieronder. Tabel 3 Categorieën van opbrengsten van participatie bij online communities (Wasko and Faraj 2000). Tangible returns Intangible returns Interaction with a community Useful & info valuable Enjoyment / entertaining Multiple viewpoints Answer to specific question Learn Peer group Personal gain Altruism/pro-social behavior Reciprocity Advance the community De reden dat ze onderscheid maken tussen tastbare en niet-tastbare beloningen is omdat met ‘Cognitieve Evaluatie Theorie’ (CET) sinds de jaren ’70 veel onderzoek erop gericht was om dit verschil te onderzoeken. CET wierp de suggestie op dat tastbare factoren altijd de autonomie van een persoon en daarmee de intrinsieke motivatie ondermijnden terwijl niettastbare factoren soms het gevoel van competentie of autonomie en daarmee de intrinsieke motivatie versterkten (Gagné and Deci 2005, 332-33). Dit werd in de studie van Deci et al. in 1999 deels ontkracht: wanneer een tastbare beloning onafhankelijk van de taak wordt gegeven (bijv. loon) of wanneer een tastbare beloning niet werd verwacht dan had dit geen negatieve invloed op de intrinsieke motivatie. Niet-tastbare factoren zoals evaluaties of competitie zorgen echter wel voor een verminderde motivatie. In ‘Why we tag: motivations for annotation in mobile and online media’ onderscheiden Ames en Naaman soortgelijke redenen om tags toe te voegen aan online foto’s (Ames and Naaman 2007). Hoewel dit maar een klein onderzoek is (N=13) komen drie soorten redenen van taggen duidelijk naar voren. De meeste mensen taggen foto’s zodat hun foto’s georganiseerd worden voor het publiek waardoor de foto’s in bepaalde groepen komen, vaker bekeken worden en mogelijk hun reputatie verhoogt. Een tweede soort reden die wordt aangegeven door veel mensen is het taggen voor persoonlijke organisatie. Dit wil zeggen dat de foto’s bij later gebruik makkelijk bij elkaar worden gezet doordat ze dezelfde tag hebben, ook helpen ze mensen eigenschappen van een foto, bijvoorbeeld namen of steden, te onthouden. De derde en laatste groep gebruikte deze communicatiemogelijkheden van tags, het benoemen van de personen in de foto bijvoorbeeld, om kennissen en familie informatie te geven over de foto’s. De tags worden hier dus voornamelijk gebruikt als steekwoorden bij een verhaal. In een onderzoek naar waarom bedrijven Open Source Software (OSS) producten en diensten aanbieden uit 2005 wordt ook gekeken naar waarom ontwikkelaars meehielpen met het bouwen van OSS (Rossi and Bonaccorsi 2005). Ze hebben een overzicht gegeven van de onderzoeken die bepaalde motivaties waarnamen en opgedeeld in intrinsieke en extrinsieke motivaties, deze staan in Tabel 4 uiteengezet. Opvallend is dat ‘sense of belonging to the community’ als een intrinsieke motivatie wordt neergezet. Bij de definitie van Gagné en Deci zou dit bij integrated regulation horen omdat hierbij de taak niet zozeer als leuk of interessant wordt ervaren maar het hoort bij hoe de persoon zichzelf ziet: als onderdeel van de community. Om dezelfde reden hoort ook ‘Fight against proprietary software’ niet bij de intrinsieke motivatie.
Redenen van participatie
19
Tabel 4 Motivaties van Open Source ontwikkelaars (Rossi and Bonaccorsi 2005). Intrinsiek Extrinsiek Creative pleasure (fun to program)
Low opportunity cost
Altruism Sense of belonging to the community Fight against proprietary software
Monetary rewards Reputation among peers Future career benefits Learning Contributions from the community Technological concerns Filling an unfilled market
5.3. Status Lampel en Bhalla verbazen zich erover dat volgens veel onderzoeken de wederkerigheid en het altruïsme aan de basis staan van veel online interactie. Ze gaan daarbij specifiek in op de ‘informatiegiften’ die participanten geven aan de community of bepaalde personen daarvan in de vorm van opinie, informatie en advies. Ze zeggen dat het niet de wederkerigheid of het altruïsme is dat deze interactie voortstuwt maar dat status en het verkrijgen van status de motor is hierachter. Hierbij wordt status gedefinieerd als “a formal property of social, economic, and professional systems” en reputatie als “informal process that is based on interpretation and attribution” (Lampel and Bhalla 2007). In hun onderzoek steunen ze op het idee dat verkrijgen van status een sociale passie is die er voor zorgt participanten tijd en moeite investeren om hun ervaring te delen met anderen zonder dat er iets concreets tegenover staat. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat de passie die hier aanwezig is een betrouwbare bron van voortdurende participatie is waardoor een community kan voortbestaan en groeien. Ze gebruiken voor hun onderzoek veel andere onderzoeken waarbij gekeken is naar offline communities en waar giften sterk verbonden waren met het verkrijgen van status. Ze onderschrijven hierbij veel recente onderzoeken in die zin dat ze er vanuit gaan dat er geen fundamentele breuk is tussen online en offline communities, net zoals dat in hoofdstuk 6 hieronder wordt gedaan (Lampel and Bhalla 2007). Lampel en Bhalla concluderen dat wederkerigheid of altruïsme niet nodig is voor participanten zolang hun gift wordt vergezeld van een bericht over henzelf waarbij hun (gewilde) status wordt getoond en dus wordt bekend gemaakt (zoals op een forum) (Lampel and Bhalla 2007). Dit is precies wat ook Smith en Kollock al in 1999 schrijven bij het behandelen van motivaties om bij te dragen aan online communities. Zij geven aan dat bij zowel wederkerigheid, reputatie en het bijdragen aan de community geen altruïsme aan de basis hoeft te staan en dat het nastreven van persoonlijke belangen hiervoor genoeg is (Kollock 1999). Participanten die vaker nuttige informatie geven vallen op in een groep die in beginsel bestaat uit gelijken. De door het geven van giften verhoogde reputatie en daardoor hun verhoogde status van resulteert in imitatie wat als gevolg van de wil tot verhoogde status tot meer participatie leidt van anderen. Dit is een informeel proces waarbij vooral de interpretatie van de giften door andere participanten leidt tot een verhoogde reputatie en daarmee eventueel later tot een verhoogde status. Andersom, dus van verhoogde status naar verhoogde reputatie komt vooral voor bij een formeel systeem van het 4 waarderen van giften (zoals bij Amazon ). Hier kan gestemd worden op reviews (giften) van participanten waardoor er werkelijk rangen of standen ontstaan. De ontstane rang of stand van de participant zorgt vervolgens voor de reputatie bij andere participanten. Een voordeel van dit formele systeem is dat het een veel helderder feedback aan de geeft giftgevers waarmee zij actiever worden geprikkeld. Een verondersteld nadeel van dit systeem is dat het de nonchalante informele sfeer van een community in gevaar brengen kan waardoor sommige participanten (zowel lurkers als ‘gevers’) worden ontmoedigd om te participeren. Dit is precies hetzelfde als ook Gagné en Deci zeggen, door tastbare beloningen te introduceren wordt de intrinsieke motivatie nooit hoger en gaan mensen waarschijnlijk eerder participeren om die hogere status te behalen dan vanwege het plezier van het participeren waarmee per definitie het plezier wordt weggenomen. Een laatste observatie de Lampel en Bhalla maken is dat bij een community die draait om bepaalde zaken die sterk worden geassocieerd met status in de offline wereld, zoals boeken, films en muziek, zich beter lenen voor een formeel systeem dan zaken die daarbij minder geassocieerd worden, zoals reizen en software. Daarbij zeggen ze dat een bepaalde mate van exclusiviteit van een community middels een drempel in de aanmeldingsprocedure (bijvoorbeeld abonnementsgeld of een uitnodiging) de prestige en dus het verkrijgen van status versterkt waardoor participatie aangemoedigd wordt. Dit laatste was al bij Mark Twain bekend in 1876 toen hij ‘The adventures of Tom Sawyer’ schreef: “There are wealthy gentlemen in England who drive four-horse passenger-coaches twenty or thirty miles on a daily line, in the summer, because the privilege costs them considerable money” (Twain and Teacher 1997)
4
http://www.amazon.com
Redenen van participatie
20
5.4. Redenen om te lurken Nonnecke en Preece hebben zich gefocust op de redenen van lurkers om niet actief te participeren. Hierbij wordt dus het uitblijven van de transformatie van Spectator naar een andere vorm van actieve participant onderzocht. De eerste aanzet om van Inactive naar Active te gaan wordt hierbij overgeslagen. Ze hebben hierbij gekeken naar wat de belemmeringen zijn om actief te participeren en wat het lurken alsnog oplevert. Hierbij zijn de redenen opgesplitst in vier groepen. Hun kwalitatieve onderzoek is gedaan door het afnemen van interviews bij 10 respondenten die waren geselecteerd om balans te hebben in zowel leeftijd als sekse (Nonnecke and Preece 2001).
Tabel 5 Redenen van lurken die door 50% of meer van de respondenten wordt aangegeven (n=10) (Nonnecke and Preece 2001, 7) Karakter van lid Wil anoniem blijven of privacy en veiligheid behouden Te verlegen om publiekelijk te posten Karakater van groep Te hoog of laag volume van berichten Lage kwaliteit van berichten, bv. Offtopic Stadium van lidmaatschap Wanneer de groep verlaten wordt (minder interesse en betrokkenheid met groep) Wanneer men in het begin leert omgaan met de groep Externe beperkingen Werk gerelateerde zaken Tijdstekort
5.5. Redenen en motivaties om te lurken én te participeren Een belangrijke opmerking die ze bijna terloops in de conclusie maken is dat de redenen om te lurken deels ook aanwezig zijn bij actieve participanten waarmee wordt geïmpliceerd dat er bepaalde zaken zijn die deze actieve leden alleen kunnen verkrijgen door actief te zijn. Ze zouden dus actief zijn ondanks de nadelen die actief participeren met zich meebrengt en die lurkers er van weerhoudt om actief te worden. Ze zeggen dat het verlagen van de drempels die lurkers er van weerhouden om actief te participeren ook de activiteit verhoogt van niet-lurkers. In een andere studie waar Nonnecke en Preece bij zijn betrokken, worden de redenen van lurken anders gegroepeerd (Preece, Nonnecke and Andrews 2004). Deze studie is recenter en is gedaan met veel meer respondenten (N=219). De reden dat ze voor een andere groepsindeling hebben gekozen is omdat ze ontwerpers van communities willen helpen de verschillende vereisten van een actieve community in kaart te brengen als een soort checklist (209-210). De reden dat in onderstaande tabel gekozen is voor een drempel van 7,5% van de respondenten is vanwege de het lage aantal respondenten dat voor de derde groep kiest en deze anders niet in de tabel zou voorkomen. Tabel 6 Redenen van lurken die door meer dan 7,5% van de respondenten wordt aangegeven (n=219) (Preece, Nonnecke and Andrews 2004) Hoefde niet te posten Alleen lezen of browsen is genoeg (53,9%) Geen verplichting om te posten (21,5%) Was niet van plan om te posten (13,2) Moest bekend worden met de groep Nog aan het leren over de groep (29,7%) Wilde behulpzaam zijn Niets aan te bieden (22,8%) Anderen hebben het al gezegd (18,7) Kreeg de software niet aan de gang Niet genoeg tijd (9,1%) Weet niet hoe te posten (7,8%) Vond het geen goede groep qua Verlegen of bang om te posten (28,3%) dynamiek of past niet bij de groep Wil anoniem blijven (15,1%) Groep heeft geen waarde voor lurker (11,0%) Berichten zijn van lage kwaliteit (7,8%) Als wordt gekeken naar Tabel 5 en Tabel 6 dan is er veel overlap, toch zijn er een aantal redenen van lurken die wat meer aandacht verdienen. Beide tabellen geven aan dat de begin- en eindstadia van het lidmaatschap van een community belangrijke momenten zijn waar wordt gelurkt, in Tabel 6 staan deze stadia genoemd als ‘nog aan het leren over de groep’ en ‘groep heeft geen waarde voor lurker’. Dit wordt ook herkend door Wenger bij het bespreken van ‘peripherality’ en ‘marginality’ waarbij het non-participeren (ofwel passief participeren) voortvloeit uit het gekozen of gedwongen aan de zijlijn staan van een community. Periphirality geeft aan dat door non-participatie participatie in de hand wordt gewerkt, bijvoorbeeld door te leren over groepsprocessen
Redenen van participatie
21
zoals in 4.2 ’Relatie nieuwkomers en vaste gasten’. Marginality wordt gebruikt om aan te geven dat participatie belemmerd kan worden en tot non-participatie kan leiden (Wenger 1998b, 165-67). De eerder genoemde redenen om te participeren of om te lurken, in Tabel 3 tot en met Tabel 6, zijn te rangschikken naar de soort motivatie zoals die in hoofdstuk 5.1 zijn genoemd. Wanneer duidelijk is wat de redenen van participatie of lurken zijn op een site, kan door het soort motivatie wat hier bij hoort beter ingeschat worden wat de houding van een participant is. Hierdoor is ook beter in te schatten hoe een participant tot meer participatie aan is te zetten en hoe het juist niet moet. Zoals in hoofdstuk 5.2 is genoemd, zal het aanmoedigen middels het beloven van materiële beloningen aan personen met een intrinsieke motivatie juist een negatief effect hebben en het plezier wat ze hebben om te participeren wegnemen. Het bedenken van methodes om participanten met een bepaald soort motivatie aan te moedigen om meer te participeren is echter een creatief proces dat onder andere afhankelijk is van de site, de soort participanten en de functionaliteiten die tot de beschikking staan. Het indelen van redenen van participatie bij verschillende soorten motivatie is slechts de aanzet om uitgebreider onderzoek te kunnen doen met behulp van management- of psychologieliteratuur waar deze soorten motivaties gangbaar zijn. Het streven hierbij is natuurlijk tot een intrinsieke motivatie bij de participant te komen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het onderstrepen van het sociale belang of behoren tot een gewilde community naast de vaak duidelijk te adverteren redenen zoals het nut, geldelijke opbrengsten of de verbeterde carrière mogelijkheden. Tabel 7 Gecombineerde motivaties voor actieve participatie Intrinsic motivation Integrated Identified regulation regulation Enjoyment/entertaining Learning Multiple viewpoints Creative pleasure
Peer group
Altruism/pro-social behavior
Organiseren van informatie voor gebruiker zelf
Introjected regulation Reputation among peers Organiseren van informatie voor publiek Meta-informatie toevoegen voor publiek
Advance the community Sense of belonging to the community Technological concerns Tabel 8 Gecombineerde motivaties voor passieve participatie (Lurken) Intrinsic Integrated regulation Identified Introjected regulation motivation regulation Verlegenheid Anonimiteit/privacy en Heeft geen nuttige kennis veiligheid behoud voor de groep of iemand anders heeft het al gezegd weinig betrokken bij de groep Te weinig kennis van onderwerp
External regulation reciprocity Useful & info valuable
Answer to specific question Personal gain/monetary rewards/future career benefits Low opportunity cost
External regulation Teveel berichten om bij te houden of te weinig waardoor vergeten Lage kwaliteit van berichten Te weinig tijd Geen noodzaak om te posten Weet niet hoe te posten
Redenen van participatie
22
5.6. Deelconclusie Deelvraag vier, welke redenen er zijn voor participatie, wordt in dit hoofdstuk beantwoord door allereerst in te gaan op de verschillende soorten motivatie die participanten hebben wanneer ze participeren op sites. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen intrinsieke motivatie en vier verschillende soorten extrinsieke motivaties. Vervolgens is een overzicht gegeven van de redenen van participatie die naar voren komen in verscheidene onderzoeken naar online participatie. Omdat status, een van de redenen van participatie, bij veel onderzoeken te weinig aandacht krijgt maar juist aan de basis staat van veel gedrag wordt hier speciaal aandacht aan gegeven. Lurkers, zo bleek in hoofdstuk 4.1, zijn een grote groep participanten die niet actief participeren. De redenen die ze geven om niet te participeren zijn universeel; ook andere participanten zien deze redenen als obstakels voor participatie maar hebben een grotere motivatie om toch te participeren. Worden deze obstakels echter weggenomen of verkleind dan zullen niet alleen de lurkers maar ook de actieve participanten sneller of makkelijker overgaan tot participatie. Wanneer de redenen om te lurken en om te participeren in kaart zijn gebracht, kunnen ze worden verdeeld over de vijf soorten motivaties om beter inzicht te krijgen in de houding van de participant. Wanneer dit inzicht is verkregen kan beter ingespeeld worden op het aanmoedigen van participatie met behulp van technieken en methodes uit management en psychologieliteratuur. Hierbij is een verschuiving naar een intrinsieke motivatie gewenst. Een overzicht van de redenen van actieve en passieve participatie waarbij ze zijn verdeeld over de vijf soorten motivaties staan in onderstaande tabellen. Tabel 9 Gecombineerde motivaties voor actieve participatie Intrinsic motivation Integrated Identified regulation regulation Enjoyment/entertaining Learning Multiple viewpoints Creative pleasure
Peer group
Altruism/pro-social behavior
Organiseren van informatie voor gebruiker zelf
Introjected regulation Reputation among peers Organiseren van informatie voor publiek Meta-informatie toevoegen voor publiek
Advance the community Sense of belonging to the community Technological concerns Tabel 10 Gecombineerde motivaties voor passieve participatie (Lurken) Intrinsic Integrated regulation Identified Introjected regulation motivation regulation Verlegenheid Anonimiteit/privacy en Heeft geen nuttige kennis veiligheid behoud voor de groep of iemand anders heeft het al gezegd weinig betrokken bij de groep Te weinig kennis van onderwerp
External regulation reciprocity Useful & info valuable
Answer to specific question Personal gain/monetary rewards/future career benefits Low opportunity cost
External regulation Teveel berichten om bij te houden of te weinig waardoor vergeten Lage kwaliteit van berichten Te weinig tijd Geen noodzaak om te posten Weet niet hoe te posten
Redenen van participatie
23
6. Ruimtes van participatie Participatie speelt zich niet in het abstracte, maar in concrete ruimtes af. Bij offline participatie zoals overleg op het werk speelt het zich af in fysieke ruimtes die mogelijk zijn ontworpen om samen te werken, bij online participatie is niet meer te spreken van fysieke ruimtes maar ze zijn daardoor niet minder concreet, websites zijn allerminst abstracte ruimtes. Dat ruimtes invloed hebben op ons gedrag behoeft nauwelijks uitleg, toch is het interessant om te bekijken vanuit het perspectief van participatie omdat een plek het eerste contact is met een gebruiker. Voordat er participatie plaats vinden kan moet men eerst ergens zijn. Dat zal dus als eerste een indruk geven van de sfeer en dus op die manier invloed hebben op het begin van de participatie. Van online participatie kan pas slechts enkele decennia worden gesproken, offline participatie is zo oud als de mens. Het is dus goed om voordat we gaan kijken naar online participatie in bredere zin te kijken naar de ruimtes van offline participatie en de manieren hoe die participatie wordt ontworpen. Dat offline en online participatie niet wezenlijk verschillen zal duidelijk worden door participatie te plaatsen in de gedragingen in een community.
6.1. Offline community Hoe moeten we kijken naar de onzichtbare verbindingen die de basis vormen van wat een community is? Een van de meest invloedrijke stukken over wat een community psychologisch inhoudt is geschreven door Chavis en McMillan (Wright 2004, 12-19). Zij onderscheiden vier basiseigenschappen die elke community heeft: Lidmaatschap, invloed, integratie en vervulling van wensen en behoeftes en een gedeelde emotionele band. In één zin is dit samen te vatten tot: “Sense of Community is a feeling that members have of belonging, a feeling that members matter to one another and to the group, and a shared faith that members’ needs will be met through their commitment to be together.” (Chavis and McMillan qtd. in Wright 2004) De manier waarop er deel wordt uitgemaakt van een community was oorspronkelijk plaatsgebonden, maar e veranderde al langzaam rond het begin van de 19 eeuw (Purcell 2006, 1-5). Het deel uitmaken van een community, het lidmaatschap dus, werd bepaald door de locatie, waarbij iedereen van je community zich bevond in de directe omgeving.
6.2. Online community e
ste
De verandering van de wijze waarop een community bestond veranderde gedurende de 19 en 20 eeuw naar een ‘glocalized’ community (Wellman 2001; Purcell 2006) waarbij mensen soms uren moesten reizen voor werk. Dit was slechts de eerste stap, waarbij de locatie nog steeds een belangrijke rol speelde. Met de komst van moderne communicatiemiddelen verdween het aspect van een gedeelde locatie als lidmaatschap van een community. Purcell et. al. signaleren dat het verlies van dit fysieke aspect lijkt te zorgen voor zowel de keuze van dit soort ‘nieuwe’ communities als het omvormen van ‘oude’ communities. De meest recente stap zou die naar “Person-to-Person Networked Individualism” communities zijn (Wellman 2001; Purcell 2006). Een aardig voorbeeld van de wijze waarop we naar meer gebruik van dit soort communities toegaan is al te lezen in 1993: “When I first found my way into the WELL *ed. zelfbenoemde online/virtuele community], I was looking for information and I found it. By that time, I realized that the people who have the information are more interesting than the information alone.” (Rheingold 1993) Om goed te kunnen begrijpen wat die laatste stap betekent, moeten we eerst kijken naar wat de specifieke eigenschappen zijn van online communities. Lazar en Preece hebben karakteristieken van online communities onderzocht en geconcludeerd dat ze op vier manieren zijn in te delen: Typerende eigenschappen, gebruikte software, de mate van binding met de fysieke wereld en de verhouding tussen sociale relaties binnen en buiten de online community (Lazar 1998). Naast deze specifieke eigenschappen blijft het model van Chavis en McMillan echter bruikbaar. Het zal bij de geciteerde tekst van hen hierboven dan ook niet vreemd zijn om in plaats van community ‘online community’ te lezen. Opvallend aan de karakteristieke eigenschappen van online communities is dat het aspect van de fysieke wereld aanwezig blijft en ook bij bijvoorbeeld Facebook is dat het geval wanneer daar offline activiteiten worden geïnitieerd en wanneer men als deel van het profiel de woonplaats opgeeft (Lampe 2006). Ook Youtube en Flickr hebben sterke banden met de offline wereld, veel video’s en foto’s zijn van werkelijke objecten en niet volledige gemaakt met behulp van een computer. Er zullen online communities zijn waarbij dit nauwelijks een rol speelt, maar pas wanneer er van totale ontlichaming sprake is, is het fysieke aspect niet meer noodzakelijkerwijs aanwezig.
6.3. Levendigheid en echtheid van online ruimtes
Ruimtes van participatie
24
De punten van Chavis en McMillan geven aan wat een community is, maar het blijft een ongrijpbaar begrip. Als er gekeken wordt naar wat er bij 'online community' aan nieuwe eigenschappen voor een online community wordt gegeven, valt op dat zoiets als de gebruikte software ook naar offline communities is te transformeren. Offline communities hebben altijd een ruimtelijk aspect in zich omdat het communiceren bij offline communities noodzakelijkerwijs lokaal is. Zo kan worden gezegd dat een stedelijke omgeving, een buurt of een stad een offline community is die straten, verkeer en regelgeving heeft als onderliggende software. Maar als we kijken naar straten, gebouwen en regelgeving van de Romeinen of Tsjernobyl dan laat dit zien dat de infrastructuur geen garantie is voor een daadwerkelijke community. Toch zien we bij online communities niets anders dan wat de software, de infrastructuur dus, ons voorschotelt. Er moet dus iets zijn in wat de software van online communities ons laat zien waardoor wij deze infrastructuur (en daarmee de community) toch als daadwerkelijk zien. Ik denk dat levendigheid en daarmee participatie precies is wat ruimtes daadwerkelijk maakt. Jane Jacobs heeft gekeken naar hoe de levendigheid valt te verbeteren in relatief nieuwe steden zoals die zijn te vinden in de VS, Canada en Australië. Allereerst ziet Jacobs dat het gebied meerdere functies moet hebben om de hoeveelheid mensen op straat te verspreiden over de dag zodat er zo min mogelijk ‘stille’ momenten zijn, tegelijkertijd zorgt dit voor meer verschillende soorten mensen hetgeen levendigheid ook bevordert. Daarnaast moeten de stratenblokken klein zijn om aan te moedigen dat mensen meerdere routes kunnen nemen en zo hun buurt beter leren kennen. Als laatste moeten oude en nieuwe gebouwen afwisselend door elkaar staan om verschillende soorten winkels en kantoren door elkaar te laten staan hetgeen verschil in functionaliteit weer vergroot (Jacobs 1972, 150-51). De vraag is dus of deze vereisten voor levendigheid ook voor online communities bruikbaar zijn en als dat zo is wat zegt dat dan over de echtheid van online ‘ruimtes’? Zonder teveel in te gaan op specifieke online communities kan wel gezegd worden dat de vereisten vrij goed over zijn te zetten naar deze communities: Zo is er op Facebook de hele dag te zien wat vrienden doen (status updates: wat is de ‘staat’ van deze persoon, wallposts: korte publieke berichtjes, etc.). Ook is er de mogelijkheid om in groepen te communiceren ongeveer zoals dat bij webfora ook gaat en is vooral bij internationale groepen een activiteit die vierentwintig uur per dag doorgaat. De stratenblokken zijn misschien wat moeilijker te plaatsen in online communities aangezien het idee van hyperlinks kan zorgen voor zeer korte routes waardoor eigenlijk elke plek van een community in hetzelfde blok zit of toegevoegd kan worden. Toch wordt er voor het overzicht vaak voor gekozen om een bepaalde structuur aan te houden wat er voor zorgt dat vanaf ‘huis’ vaak meerdere kruispunten gepasseerd moeten worden om bij iets aan te komen. Bijvoorbeeld, in het geval van Facebook kost het drie klikken om vanaf de hoofdpagina bij een discussie te komen. De mogelijkheid van levendigheid bij online communities is dus zeker wel aanwezig als wordt gekeken vanuit het perspectief van Jacobs. Misschien is het juist deze waargenomen levendigheid van websites rond 2004/2005 die de term Web 2.0 (O'Reilly 2005a) introduceerde en de metafoor van plek naar community inleidde. Van echtheid is moeilijk te spreken omdat dit voornamelijk doet denken aan het fysiek bestaan van objecten. Maar als we de echt omschrijven als: “*Real is when+ something exists independently, so that other people can verify its existence” (R. Shields qtd. in Schwartz 2006) dan is het weldegelijk echt. Hoe echt online communities kunnen zijn is zelden beter verwoord dan door Julian Dibbel: “the more seriously I took the notion of virtual rape, the less seriously I was able to take the notion of freedom of speech, with its tidy division of the world into the symbolic and the real.” (Dibbel 1993) In dit licht is ook te zien wat Lefebvre bedoelt met de productie van ruimtes door mentale en materiële acties, en dat ruimtes mogelijk zijn ondanks het grotendeels ontbreken van een fysieke component (Elden 2004, 6). De plek waar een community is, hoeft alleen deels fysiek te bestaan om als ruimte te bestaan. De website van bijvoorbeeld Facebook is slechts de nauwelijks fysieke (de locatie van atomen op de harde schijf van de webserver, pixels van het beeldscherm, etc.) maar vooral visuele uitwerking van de ruimte van een community die we voornamelijk construeren in onze gedachten.
6.4. Deelconclusie Bij het beantwoorden van deelvraag vijf, wat de ruimtes van participatie zijn, is het duidelijk geworden dat een van de belangrijkste kenmerken van de menselijke soort, groepsgedrag, zich verplaatst door middel van moderne communicatiemiddelen van lokaal naar globaal. Een community bestaat niet slechts uit het groepsgevoel van personen die deel uitmaken van zo'n community, de omgeving waarin deze personen zich bevinden drukt een stempel op de manier van verbondenheid en soort communicatie die (makkelijk) mogelijk is. De omgeving speelt ook bij offline communities een grote rol in de vorm en inhoud van communicatie. Dit wil echter niet zeggen dat het fysieke aspect wat vooral met lokaliteit geassocieerd wordt niet meer van belang is, het is nog steeds onderdeel ervan. Als gekeken wordt naar de eigenschappen die een offline omgeving nodig heeft om levendig te zijn, een eigenschap die een omgeving echt maakt, dan blijken die ook op online omgevingen te zijn toe te passen.
Ruimtes van participatie
25
7. Functionaliteiten voor participatie In de voorgaande hoofdstukken is vanuit de theorie ingegaan op de verschillende aspecten van participatie, participanten, redenen van participatie en de ruimtes van participatie terwijl in dit hoofdstuk juist de bestaande functionaliteiten van participatie in online omgevingen wordt besproken. Hierbij wordt voortgebouwd op de theorieën en conclusies van de vorige hoofdstukken en wordt bij de functionaliteiten waarbij dit relevant is hiernaar verwezen. Dit maakt de voorgaande hoofdstukken concreet en maakt duidelijk waarom bepaalde functionaliteiten werken. De functionaliteiten die hier worden besproken komen voort uit een casestudie naar populaire sites die wat betreft ‘user generated content’ voorop lopen. Deze casestudie is in de bijlage van hoofdstuk 10 terug te vinden. Een veelgebruikte ranglijst om de populariteit van een website weer te geven is Alexa (Alexa Internet 2008). Uit hun ‘Global 500’ ranglijst zijn een aantal sites gekozen die het vooral moeten hebben van content die door gebruikers van de e e site wordt gegenereerd en die niet teveel overlap hebben met elkaar: Youtube (3 bij Alexa), Facebook (8 bij Alexa), e e e Rapidshare (12 bij Alexa), Ebay (18 bij Alexa) en Flickr (39 bij Alexa). Hierbij moet wel opgemerkt worden dat Google tien keer voorkomt voor Flickr omdat de landenversies van Google als verschillende sites gezien worden.
7.1. Vergelijkend schema casestudies Dit schema biedt een overzicht van de opvallendste, veelgebruikte eigenschappen of functionaliteiten van veel bezochten websites. Aan de hand van dit schema kan ook gekeken worden naar andere sites en de eigenschappen en mogelijkheden van die sites vergelijken met deze topsites. Het is niet zozeer een opsomming van ‘best practices’ maar wel ‘practices of succesful sites’ wat kan zorgen voor een nieuwe kijk op deze zaken. Functionaliteit
Youtube
Facebook
Rapidshare
eBay
Flickr
Tabs
Home, Videos, Channels, Community
Home, Profile, Friends, Inbox
Home, Kopen, Verkopen, Mijn eBay, Community, Hulp
Home, You, Organize, Contacts, Groups, Explore
Weblog
Ja, dagelijks, nieuwe functionaliteiten en over de invloed van Youtube Ja, bij video’s, commentaar Ja, bij de blog en videopagina, in de video’s en bij de profielpagina Ja, video’s
Ja, wekelijks, vooral gericht op nieuwe functionaliteiten
Home, News, Premium zone, Freezone, RapidGames, RapidTools, Support, Rappidshare AG Nee alleen sporadisch belangrijke nieuwsberichte n Nee
Nee, alleen sporadische belangrijke nieuwsberichten
Ja, dagelijks met leuke foto’s of nieuwe functionaliteiten Nee
Ja, bij de foto-, groeps- en profielpagina en bij applicaties Nee
Nee
Ja, van video’s
Nee
Ja, download queue
Ja, bij koper en verkoper, Ja, bij transacties wat bij gebruikers komt te staan en bij communitypagina Ja, kopers en verkopers Ja, volgen van een aanbieding
Relevante content
Ja, op videopagina
Nee
Ja, geschiedenis van bekeken producten
Content op andere site plaatsen Identiteit showen
Ja, API, videoembedded, mail, digg etc. Ja, uitgebreide profielpagina
Ja, de News Feed laat relevante berichten zien Ja, API en url van foto’s
Ja, url van downloads
Ja, API en product-url op andere sites
Ja nieuwe foto’s van contacts, en ‘everyone’ Ja, Interestingness, contacts en everyone. Ja, API en fotoembedded
Ja, Facebook gaat hierover
Nee
Ja, bij verkopers en minimaal bij kopers
Ja, uitgebreide profielpagina
Waardering geven Commentaar
Favoriete content To do
Functionaliteiten voor participatie
Nee
Nee
Ja, bij groeps-, profiel- en fotopagina Ja, foto’s
26
Functionaliteit
Youtube
Facebook
Rapidshare
eBay
Flickr
Nuttig zonder inloggen
Ja, maar geen commentaar of content toe te voegen Ja, Gmail
Nee, alleen foto’s zijn te zien
Ja
Ja, maar er kan niets gekocht of verkocht worden
Ja, AIM, MSN, Thunderbird, Gmail, etc. Ja, News en Mini Feed
Nee
Nee
Ja, maar geen commentaar of content toe te voegen Ja, Yahoo, Gmail en Hotmail
Nee
Ja, Mijn eBay
Ja, op Home-, You-, en Contactspagina
Ja
-
Nee
Ja
Ja Ja, alleen door de uploader te selecteren Ja, officiële mobiele applicatie en applicaties op basis van API
Ja Nee
Nee Nee
Nee Nee
Ja Ja, iedereen
Ja, aantal officiële applicatie en applicaties op basis van API
Enkele eigen applicaties voor uploaden
Ja, applicaties op basis van API
Nee Ja: mail, comments bij videos, profiel, channel Ja, sommige pagina’s of functionaliteiten Ja, veel soorten feeds en uitleg over het maken van feeds Amateurvideo uitwisseling
Nee Ja: mail, comments bij profiel en groepen, chat Ja, hoofdpagina
Nee Nee
Ja, aantal officiële applicaties voor verkopers en applicaties op basis van API Ja Ja: mail, comments bij profiel en groepen
Ja, sommige pagina’s
Ja, veel soorten feeds en uitleg over het maken van feeds Vriendschappen onderhouden
Nee
Ja, elke pagina bevat meer uitleg over de functionaliteiten Ja, alleen bij zoekopdrachten, winkels en discussiepagina’s Marktplaats
Contacten invoeren andere sites Nieuwsupdates
Vrienden zichtbaar groepen Tags
Externe applicaties/API
Status Communicatie op de site Tips/uitleg
Rss
Metafoor voor offline functionaliteit
Ja, Homepagina, Subscriptions, Friends. Ja
Ja bij de collectorszone
Cd’s uitwisseling
nee Ja: mail, comments bij fotos en groepen
Ja, veel soorten feeds en uitleg over het maken van feeds. fotoalbum
Tabs: Welke tabbladen worden door de site gebruikt? Weblog: Heeft de site een weblog, op wat voor een manier wordt er gecommuniceerd? Waardering geven: Kunnen gebruiker content ‘waarderen’? Welke? Commentaar: Kunnen gebruikers commentaar toevoegen? Op welke manieren Favorites: Kan een gebruiker een groep met favoriete content opbouwen? To do: Kan een gebruiker een lijst met content opbouwen die nog niet bekeken is? Relevante content: Wordt een gebruiker gewezen op andere relevante content? Content op andere site plaatsen: Wordt er content van de site op andere sites geplaatst of gebruikt? Identiteit showen: Hoe wordt de identiteit van de gebruiker getoond, kan hiermee ‘geshowed’ worden? Nuttig zonder inloggen: Wat kan er zonder in te loggen door de gebruiker op de site gedaan worden? Contacten invoeren andere sites: Kunnen contactgegevens van andere sites ingevoerd worden? Nieuwsupdates: Hoe wordt relevant nieuws aan de gebruiker medegedeeld? Vrienden zichtbaar: Hoe worden vriendschappen getoond aan andere gebruikers? Groepen: Kan een gebruiker deel uitmaken van een groep en wat kan hier mee mogelijk worden? Tags: Kan content gesorteerd worden door middel van Tags en hoe zijn deze te gebruiken? Externe applicaties/API: Is het mogelijk om externe applicaties gebruik te laten maken van de site? Status: Worden gebruikers ‘gewaardeerd’ en hoe is dit zichtbaar? Communicatie op de site: Hoe kunnen gebruikers met elkaar communiceren en hoe worden ze op berichten geattendeerd? Tips/uitleg: Worden de gebruikers door middel van tips geholpen? RSS: Is het mogelijk om als gebruiker een RSSfeed van de content te krijgen? Welke content is beschikbaar? Metafoor voor offline functionaliteit: Is er een duidelijk metafoor van de functionaliteit van de website?
Functionaliteiten voor participatie
27
7.2. Uitleg van de categorieën Het schema dat staat in hoofdstuk 7.1 wordt in dit hoofdstuk verder uitgewerkt en uitgelegd. Hierbij wordt specifiek ingegaan op de verschillende categorieën waarbij relevante onderzoeken worden aangehaald om op die manier de band tussen werkelijkheid en theorie te verstevigen en te verduidelijken. Ook wordt er verwezen naar de verschillende aspecten van participatie die in de vorige hoofdstukken aan de orde gekomen is.
7.2.1.Tabs Tabs bepalen voor een deel de manier van navigeren door een site, alle vijf de sites uit de casestudie maken hier gebruik van. Deze manier van navigeren is dus bij het grote publiek bekend en zal voor herkenning zorgen mocht een site deze manier van navigeren aanbieden. Waar de verschillende tabs naar verwijzen geeft aan waar de belangrijkste gebieden van een website liggen. De termen die worden gebruikt in de voorgaande zinnen geven al aan dat tabs een sterk ruimtelijke invloed hebben. Ze bepalen de routes die een gebruiker kan nemen en zijn herkenbaar als ‘deur’ naar een andere plek op de site. Een van de problemen met tabs is dat als er nieuwe gebieden op de site toegevoegd worden, deze ook een tab opeisen. Zo kan het voorkomen dat bij elke uitbreiding er een tab bijkomt en het onoverzichtelijk wordt (Wroblewski 2005). Web-usability-expert Nielsen wijst op een aantal eigenschappen waar op gelet moet worden bij het ontwerpen van tabs. Zo geeft hij aan dat content door tabs logische opgedeeld moet worden, gebruikers niet de inhoud van twee tabs tegelijk hoeven te zien en tabs een wisselende kijk binnen dezelfde context moeten bieden. Met het laatste punt wordt bedoeld dat er gefocust moet worden op een ander aspect van dezelfde content (bij Youtube is dat de video, de gebruikers met hun video’s en de community eromheen) en niet op totaal andere onderdelen zoals de mail- of helpagina (Nielsen 2007). Het gebruiken van tabs zou geplaatst kunnen worden bij de interpretatieve vorm van participatie van Raessens, waarbij een gebruiker meer zicht krijgt op waar het bij de site omgaat. Daarnaast kan het ook worden geplaatst bij de reconfiguratieve vorm omdat het een verkennende vorm van participatie is en de participant een beperkt aantal mogelijkheden heeft om de data te presenteren. Als aangenomen wordt dat elke participant een Spectator is (hoewel Forrester zegt dat slechts 85% van de participanten dat is) dan kunnen we stellen dat alle participanten gebruik maken van tabs. Omdat tabs volgens Nielsen, een verschillende kijk binnen dezelfde context moeten bieden is het, voortbouwend op de conclusies van Koh et. al. in hoofdstuk 4.3, wellicht een mogelijkheid om voor elke soort participant een tab te maken waarmee er beter ingespeeld kan worden op de specifieke wensen (Koh et al. 2007).
7.2.2.Weblog Weblogs bestaan pas enkele jaren en zijn voornamelijk omarmd door individuen die op hun blog hun persoonlijke mening over hun interesses geven, maar ook bedrijven of websites kunnen een blog gebruiken om mensen te bereiken op een wat persoonlijkere manier. Technisch zijn blogs niets anders dan een Content Management System (CMS) die bepaalde kenmerkende eigenschappen heeft zoals het bovenaan plaatsen van een nieuw bericht en de mogelijkheid om te reageren op een bericht. In onderzoek naar blogs werden vijf succesfactoren aangeduid: Cultuur, transparantie, tijd, dialoog en aangename en persoonlijke schrijfstijl. Deze eigenschappen vereisen van de schrijver van een blog dat deze eerlijk, open, met passie en humor schrijft over zaken die niet perse over het bedrijf gaan waardoor uiteindelijk de lezer betrokken raakt en reageert. Als dit oprecht gebeurt zal de discussie zich niet alleen op deze blog plaatsvinden, maar ook op andere plekken en de schrijver van de blog doet er goed aan om ook daar te reageren (Cass and Carl 2006). In een ander onderzoek worden 3 vereisten aangemerkt: Kunde (in schrijven en creativiteit), tijd (regelmatig schrijven en betrokken blijven kost tijd) en kennis (van bedrijf en industrie). Hierbij wordt opgemerkt dat slechts twee van de vijf succesfactoren die Cass en Carl onderscheiden (cultuur en transparantie) een rol moeten spelen om te beginnen met bloggen, de andere factoren moeten door de bloggers geregeld worden (Wolf 2007). Daarnaast moet er gekeken worden naar mogelijke voordelen van bloggen en moet dit uitgezet worden tegenover andere methodes. Du en Wagner wijzen naast het belang van goede content ook op het belang van de gekozen software (CMS) van de blog, deze bepaalt mede het succes en interactiviteit van de blog. De software van succesvolle wordende blogs in 2006 maakte in ieder geval het gebruik van ‘permalink, trackback, categorization, syndication (RSS), blogroll’ en vaak ook van ‘breadcrumbs, pingbacks, intrasite messaging’ (Du and Wagner 2006). Bij Youtube en Flickr wordt een blog gebruikt om snel en op een persoonlijke en informele manier in te haken op gebeurtenissen die te maken hebben met wat er gebeurt op de site of met betrekking tot de invloed ervan. Bij Facebook worden bepaalde ontwerpbeslissingen toegelicht, zoals waarom mensen gevraagd worden om hun sekse te selecteren terwijl het niet verplicht is omdat bepaalde groepen erop wezen dat voor sommigen de keuze uit hij of zij te beperkt is. Het komt er op neer dat een blog een plek is die min of meer buiten de site ligt en waar ontwikkelaars en bedenkers van een site gewoon weer mensen zijn die hun ervaringen delen. Scoble bijvoorbeeld is een bekend blogger en was bij Microsoft in dienst als ‘Technical evangelist’ waarbij hij Microsoft een aardigere aanblik gaf mede doordat hij ook kritiek durfde te uiten op Microsoft (Economist 2005).
Functionaliteiten voor participatie
28
Weblogs voorzien bijna elke soort participant op een andere manier, een Creator maakt de blog, een Critic kan hierop oa. Reageren, Collectors kunnen de blog ‘Diggen’ en Spectators lezen de blog en de comments. Alleen de Joiners zien hun voornaamste gedrag niet mogelijk bij een blog. Persoonlijke weblogs zijn wellicht zo’n succes omdat niemand begint met het schrijven op hun eigen blog wanneer ze daar geen plezier uit zouden halen, een duidelijk intrinsieke motivatie ligt bij persoonlijke blogs dus aan de basis. Ook het plaatsen van commentaar op een website gebeurt omdat mensen dit leuk vinden, over het algemeen wordt dit niet gedaan als men het een vervelende aangelegenheid vindt en het komt zelden voor in werkverband. Omdat het een plezierige taak is, is de tijd die het kost voor een participant hier niet zo belangrijk, dit komt ten goede aan de kwaliteit en laat in ieder geval vaak de passie van de participant zien. Bij Corporate blogs is bloggen en mogelijk reageren wel een taak die gedaan wordt omdat de baan dit verplicht. In het gunstigste geval, wanneer de persoon zijn passies direct in lijn heeft liggen met het werk, zal het de ‘intergated regulation’ motivatie zijn. Wanneer iemand het schrijven van blogberichten niet bij zijn baan vindt passen of wanneer hij dit met tegenzin doet zal hij dit hoogstens doen omdat zijn baas dit van hem vereist waardoor het ‘extrinsic regulation’ motivatie is. Voor een corporate blog is het dus van groot belang om de juiste persoon te kiezen voor het schrijven van blogberichten om zodoende verzekerd te zijn dat deze berichten passie, eerlijkheid en openheid bevatten.
7.2.3.Waardering geven Het geven van waarderingen geeft aan welke ervaring men heeft gehad bij het gebruik van het gewaardeerde object. In interessante kijk op reputaties wordt gegeven door Picci die drie gevolgen van reputatie herkent: als eerste ziet hij dat reputatie het mogelijk maakt om te kiezen tussen twee gelijksoortige zaken. Vervolgens zorgt deze op reputatie gebaseerde keuze voor het verdwijnen of overbodig worden van zaken van mindere kwaliteit wat tenslotte tot de derde reden tot gevolg heeft dat er een extra reden is om te zorgen dat deze zaken van hoogwaardige kwaliteit zijn (Picci 2007). De tweede reden is een duidelijk reconfiguratief gevolg van participatie wat zorgt dat niet alleen de presentatie van de data voor de gebruiker verandert maar mogelijk ook voor andere gebruikers, zoals Bruns aangeeft is dit laatste nodig voor makkelijk adoptie door participanten (Bruns 2008). De mogelijkheid om waarderingen te geven hebben gevolgen voor verschillende participanten. Zo is de eerste reden van Picci van belang voor Spectators, de tweede reden voor Collectors en Critics en de derde reden voor Creators. Het geven van waarderingen is een simpele handeling en zal van zichzelf niet vaak vanuit een intrinsieke motivatie gedaan worden. Het is een vorm van organisatie, dus ‘organiseren van informatie voor publiek’ waarmee het een ‘introjected regulation’ motivatie is. Daarnaast is deze functionaliteit ook een soort ‘pro-social’ gedrag, waardoor het ook bevorderd kan worden door in te spelen op ‘integrated regulation’. Zo zijn bij Youtube video’s te beoordelen en is bij eBay de mogelijkheid om kopers en verkopers te waarderen. Bij eBay wordt reputatie (en dus niet de status, zoals op blz. 34) voornamelijk gebruikt om tussen een koper en verkoper vertrouwen op te bouwen zodat toekomstige (ver)kopers hier rekening mee kunnen houden en zich minder zorgen maken bij een transactie. Ook worden de (ver)kopers die een slechte reputatie hebben door eBay op non-actief gezet zodat de kans op problemen bij transacties wordt geminimaliseerd. In welke mate Youtube hun video’s sorteert op waardering is niet duidelijk maar het lijkt een logische stap om bij een zoekterm juist die video’s te laten zien die zowel voldoen aan de zoekterm als een hoge waardering hebben.
7.2.4.Commentaar Commentaar geven op verschillende delen van de site wordt steeds gewoner en kan goed bijdragen aan een genuanceerdere of aanvullende kijk op wat het onderwerp is waarop wordt gereageerd. Daarnaast kan gezegd worden dat het voor websites zo goed als triviaal is om een community te verkrijgen. Deze functionaliteit van participatie is volgens het model van Raessens een duidelijke constructieve vorm van participatie. Ook vervult het een duidelijke rol in het wederzijds betrokken raken of blijven en bij het duidelijk maken van de gezamenlijke onderneming volgens het model van Wenger. Commentaar geven is een van de specifieke gedragingen die wordt toebedeeld aan de Critics groep van Forrester en springt bij veel sites direct in het oog. Vaak wordt bij blogs vooral op dit soort participatie gedoeld omdat het de site zelf waardevoller kan maken door bijvoorbeeld een genuanceerder of uitgebreider beeld te schetsen bij het artikel waarop gereageerd wordt. Zoals in hoofdstuk 4.1 en 4.2 is gezegd, zorgt het posten voor een betere band met de site en zijn Reageerders over het algemeen positiever en hebben ze het gevoel dat ze meer uit de community halen. Het kunnen posten van commentaar is dus van grote invloed op hoe participanten een site beleven. De verschillende vormen van motivatie zijn ook allemaal mogelijk, zo kan het reageren gedaan worden door het gevoel van wederkerigheid of omdat ze verwachten dat ze er iets voor terug krijgen. Daarnaast kan het zorgen voor een betere reputatie en kan het de community verder helpen, de betrokkenheid bij de groep tonen en versterken en kan iemand het gewoon leuk vinden om te reageren. Ook kan het geven van commentaar als belangrijk worden gevonden terwijl men niet leuk of interessant (meer) vindt.
Functionaliteiten voor participatie
29
7.2.5.Favoriete content Het selecteren van favoriete content is vooral van belang bij sites die leunen op niet-actuele content. Als iets alleen relevant is wanneer het actueel is, is er geen reden tot bewaren van de content. In zekere zin is het aanleggen van een archief van favoriete content een manier van het geven van waarderingen (zoals op blz 29) met als verschil dat het maar twee waardes kan hebben. Door een archief van favoriete content aan te leggen wordt het mogelijk voor een gebruiker om deze content makkelijk terug te vinden en dit maakt het ook mogelijk om aan de hand van deze content een bepaalde identiteit uit te dragen wanneer het zichtbaar is voor andere gebruikers. Daarnaast zal door het waarderen van favoriete content de mogelijkheid bestaan dat een site bij de zoekalgoritmes rekening houdt met favoriete content. De meest voor de hand liggende manier is dat een site favoriete content hoger plaatst dan laag gewaardeerde content. Er kan echter ook rekening gehouden worden met de zoekende gebruiker door te kijken naar wat deze als favoriete content in zijn profiel heeft staan waardoor zoekresultaten dus persoonsgebonden zijn (Röhle 2007). Als bij de favoriete content bijvoorbeeld veel video’s of foto’s van beroemde mensen staan dan zal het zoeken naar ‘Paris’ resulteren in foto’s of video’s van Paris Hilton en niet van de stad Parijs. Net als het geven van waarderingen is hier sprake van een reconfiguratieve wijze van participatie en meer nog dan het geven van waarderingen, omdat het selectiever is, vult het selecteren van favoriete content het gedeelde repetoire van een CoP. Daarnaast is dit, net als het geven van waarderingen, een typische functionaliteit van participatie die zich goed leent voor grootschalige samenwerking (door Collectors en Critics).
7.2.6.To do To do is misschien niet een erg goede naam voor wat er mee wordt bedoeld, het doelt op de content die relevant is voor de gebruiker waarbij de gebruiker niet perse zelf items in de to do lijst hoeft te plaatsen. Het zelf vullen van een to do lijst is eigenlijk alleen nodig als de content of de taken die gedaan moeten worden tijd in beslag nemen. Zo is het zelf plaatsen van foto’s in een to do lijst niet erg nuttig tenzij er iets met die foto’s gedaan moet worden omdat ze bij het selecteren ook al bekeken moeten zijn. Wanneer de foto’s hier echter automatisch in geplaatst worden is een slideshow wel een goede optie. Zo worden bij Youtube bij een abonnement op een bepaalde gebruiker automatisch de nieuwe video’s in een lijst geplaatst. Flickr kent een soortgelijk systeem. Ook kunnen bij Youtube video’s in een lijst worden geplaatst zodat tijdens het kijken van video’s links naar andere video’s die op de pagina staan tijdelijk bewaard worden. Een zekere mate van reconfiguratieve participatie is het maken van een to do lijst wel maar omdat het persoonlijk is en niet openbaar in veel gevallen zal het slechts blijven bij participatie met een computer en niet als intermenselijke proces. Toch is het denkbaar dat het selecteren van content voor een to do lijst ook zijdelingse participatie mogelijk maakt, content die namelijk geselecteerd wordt lijkt een bepaalde waarde te hebben voor een gebruiker, hierdoor is het wellicht door het systeem te gebruiken als een marginale vorm van waarderen (zoals bij hoofdstuk 7.2.3) en kan gezegd worden dat het maken van een to do lijst bij de activiteit van een Collector en Critic hoort.
7.2.7.Relevante content Relevante content is per definitie afhankelijk van de gebruiker en in meer of mindere mate van aantal zaken zoals de huidige content, de populariteit en het tijdstip. Relevante content kan gezien worden als een zoekvraag op basis van de huidige content in combinatie met andere zaken zoals die hiervoor zijn vermeld. Door relevante content te tonen, wordt het de gebruiker makkelijk (en verleidelijk) gemaakt om deze content ook te bekijken omdat deze waarschijnlijk voldoet aan de wensen van de gebruiker. Een site krijgt door het aanbieden van relevante content ook veel meer dwarsverbanden tussen verschillende gebruikers en groepen waardoor content op deze manier bereikbaar is terwijl die voorheen alleen via het specifiek zoeken ernaar bereikbaar was. De duidelijkste vorm van participatie is hier de mens-media vorm waarbij de participant telkens nieuwe content voorgeschoteld krijgt om zo de voornamelijk passieve en interpretatieve participatie te ondersteunen. De wederzijdse betrokkenheid wordt hierbij hoogstens geïnitieerd als door de dwarsverbanden nieuwe gelijkgestemden worden gevonden. Het tonen van relevante content voorziet dus voornamelijk in de behoefte van Spectators. Doordat een site zoals Youtube het profiel en de bekeken video’s van een gebruiker kent, kan het relevante content selecteren. Facebook weet wie vrienden zijn van de gebruiker en laat actuele informatie over hen zien en Flickr laat de tags van de foto zien, de groepen waarin een foto geplaatst is en de verkleinde foto voor en na de huidige in een van de groepen. Relevante content vereist van de site dat deze in zekere mate snapt wat de huidige content is. Het aanwezig zijn van tags bij de content zorgt dat de content aan andere content wordt gelinkt.
Functionaliteiten voor participatie
30
7.2.8.Content op een andere site plaatsen Content op een andere site plaatsen is een tactiek om mensen te bereiken die niet op de site zelf zitten. De vijf besproken sites hebben allemaal mogelijkheden hiervoor en ze maken het zo makkelijk mogelijk om content, of links ernaar, op andere sites of programma’s te krijgen. De mogelijkheden zijn eindeloos maar er zijn een aantal manieren te onderscheiden: de meest voor de hand liggende optie is het doorsturen van de link naar bekenden, vaak door op een knopje te klinken met ‘send to a friend’ waarmee een standaard mailtje met de link erin wordt gegenereerd en automatisch wordt ondertekend met de huidige gebruikersnaam. Een tweede manier die vaak gebruikt wordt is het doorsturen van de content door het te waarderen of bewaren op een andere site (respectievelijk bijvoorbeeld digg.com en del.icio.us) waar andere mensen het onder ogen krijgen. Als derde wordt het makkelijk gemaakt om content te embedden in de blog van de gebruiker, Youtube biedt een stuk code aan die als die gepost wordt op een blog de video laat zien en Flickr kan na het instellen van de bloggegevens met 1 klik een blogpost maken. De laatste optie is het aanbieden van een API waarmee ontwerpers op een erg gemakkelijke en veelzijdige manier de database van een website kunnen aanspreken. Dit maakt het mogelijk om zowel programma’s en websites te ontwerpen die op een dynamische manier gebruik maken van de (meta-)content van de API-aanbiedende site. Verderop wordt verder gegaan op het aanbieden van een API. Bij het plaatsen van content op een andere site is sprake van een configuratieve vorm van participatie. Maar omdat content in heel andere contexten gebruikt wordt kan beargumenteerd worden dan er niet slechts sprake is van configuratieve participatie maar ook van constructieve participatie. Het plaatsen van een Flickr foto op een blog is niet slechts een verandering in de database van Flickr of de weblog maar construeert een volledig nieuw blogbericht. In die zin in die zin is het duidelijk onderdeel van wat Creators doen. Wordt er echter alleen een link doorgestuurd of door middel van het ‘diggen’ van iets content op een andere site gezet dan is dit meer het werk van Collectors. De mensen die in aanraking komen met de content die op welke manier dan ook is doorgestuurd zijn de Spectators. Alle genoemde vormen van content op een andere site zetten hebben gevolgen voor de manier hoe een gebruiker de site binnentreedt, dit is namelijk vaak niet via de ‘hoofdingang’ van de frontpage maar via soms ver weg gestopte zijdeurtjes. Een API verweeft verschillende sites nog sterker omdat dit het mogelijk maakt om de databases van verschillende sites te koppelen.
7.2.9.Showen van identiteit Het showen van identiteit lijkt net zoals het geven van waardering in eerste instantie vooral nuttig te zijn voor artistieke content zoals bij Youtube of Flickr. Toch kan het zoals bij eBay ook gebruikt worden om vertrouwen te krijgen, waar dus een duidelijk nut voor het tonen van de identiteit is gevonden. Het inzichtelijk maken van het, deels door de gebruiker opgestelde en deels gegenereerde, profiel kan ook zorgen voor snellere communicatie tussen gebruikers wanneer het beter zichtbaar is dat het mogelijk iemand is die dezelfde smaak heeft wat video’s of foto’s betreft. Het showen van de identiteit wordt belangrijker naarmate de participatie van de gebruiker toeneemt aangezien het profiel steeds verder aangevuld wordt en de gebruiker meer betrokken raakt met de site en dus met de gebruikers ervan. Hoe meer de site een deel van het leven van een gebruiker gaat uitmaken, hoe waarschijnlijker het is dat de gebruiker zijn persoon op de een of andere manier wilt tonen. In een onderzoek naar het gebruik van Facebook bij universiteitsstudenten in de VS blijkt dat studenten vinden dat hun Facebookprofiel hen goed beschrijft en dat het een positieve beschrijving is van hun persoon. Daarnaast werd geconcludeerd dat er veel gezocht wordt naar mensen die studenten in het dagelijks zijn tegengekomen, waardoor de noodzaak van een goede en positieve beschrijving van de persoon in het profiel duidelijk is (Lampe, Ellison and Steinfield 2006). Het showen van de identiteit is een scheppende houding die zonder meer als constructief gezien moet worden, belangrijker is echter de intermenselijke vorm van participatie. Identiteit wordt door Wenger onlosmakelijk verbonden met e alle aspecten van CoP’s en hij besteedt dan ook grofweg 1/3 van zijn boek aan hoe identiteit van invloed is op CoP’s (Wenger 1998b, 143-222). Een sterke nadruk op identiteit zal slechts zelden de vorming van CoP’s en de participatie die hiermee gepaard gaat in de weg staan. Juist omdat het zo dichtbij de kern van een persoon staat zal het showen van de identiteit meestal gedaan worden vanuit een intrinsieke of ‘integrated regulation’ motivatie. Aangezien het showen van identiteit voornamelijk voor komt op Social Networking Sites zoals Facebook wordt dit met name gedaan door Joiners. Maar ook bij sites als Youtube en Flickr wordt identiteit geshowd door bepaalde video’s te plaatsen door daar commentaar bij te plaatsen of bij een site als Digg een bepaalde soort websites te diggen. Alleen Spectators laten niet zien wie ze zijn of hoe ze zich willen presenteren.
7.2.10. Verplichting om een account te hebben De verplichting om een account te hebben en in te loggen voordat de content van een site zichtbaar is, kan voor een gebruiker een drempel teveel zijn. Alleen Facebook verhindert de toegang tot de content van de site voor mensen zonder account en laat alleen de profielpagina’s van mensen zien die elkaar als vriend hebben. Het kan wel zo zijn dat applicaties
Functionaliteiten voor participatie
31
door middel van de API delen van de site bereikbaar maken voor mensen zonder account, bij Facebook zijn de foto’s bijvoorbeeld wel toegankelijk voor iedereen. Over het algemeen kan echter wel gezegd worden dat mensen gedwongen worden in een Joiners rol, willen ze gebruik maken van de site, ook al kijken ze daar alleen rond als een Spectator. Belangrijkste reden om content te blokkeren voor niet-gebruikers lijkt privacy te zijn, maar bij bijvoorbeeld Flickr worden zelfs delen voor gebruikers afgesloten. Alleen de 200 meest foto’s die gebruikers zonder pro-account (à $ 24,95 per jaar) op Flickr hebben staan zijn zichtbaar vanaf Photostream. Ook Rapidshare maakt op een bijzonder manier gebruik van blokkades van content, betalende gebruikers kunnen direct en zeer snel files downloaden terwijl niet-betalende gebruikers 1 file tegelijk kunnen downloaden en maar een beperkt aantal MB per uur. Het doel is bij beide om mensen te bewegen om een betaald account te nemen. De verplichting van een account heeft niet echt wat te maken met welke vorm van participatie dan ook, hoewel gezegd kan worden dat er data geconfigureerd wordt is dit niet echt de reconfiguratie die Raessens lijkt te bedoelen. Ook CoP’s of grootschalig samenwerken heeft niets te maken met het hebben van een account. De motivatie die zorgt voor het nemen van een account is een duidelijk beloning, dus external regulation. Een site waar niet alle content publiekelijk is, heeft een meer besloten gevoel in de zin dat het het gevoel geeft dat niet iedereen kan meekijken, ook al heeft de site miljoenen gebruikers. Soms is het ook onduidelijk welke gedeeltes wel en welke gedeeltes niet openbaar zijn zoals met het foto-platform van Facebook dat wel openbaar is terwijl andere gedeeltes van de site niet openbaar zijn.
7.2.11. Contacts van andere sites Het invoeren van contacts van andere sites is een makkelijke en slimme manier om de contacts van een gebruiker bij een andere site of van zijn e-mailprogramma over te nemen. Dit heeft echter behoorlijke potentiële privacy gevolgen en een gebruiker moet er van overtuigd zijn dat zijn gegevens met respect worden behandeld. Nadat de contacts zijn overgenomen is het vaak direct duidelijk wie van de contacts al lid is van de site en kan de gebruiker kiezen of deze personen ook op deze site zijn contacts of vrienden moeten zijn. Daarnaast bieden de sites de mogelijkheid om deze mensen een uitnodiging te sturen om ook lid te worden van de site. Omdat zo’n uitnodiging uit naam van de gebruiker wordt gedaan is het een stuk persoonlijker en betrouwbaarder dan een willekeurige uitnodiging. Het helpt om mensen van de site op de hoogte te brengen en door de persoonlijke uitnodiging zal groepsdruk wellicht meespelen bij het aanmelden bij van de site. Net zoals de API zorgt een eenmalige implementatie voor een makkelijke uitbreiding doordat anderen het eigenlijke werk uitvoeren. Gebruikers zullen dit ook snel doen omdat het dicht bij de identiteit en persoonlijke doelen ligt en de motivatie zal om die redenen tussen ‘integrated regulation’ en ‘identifeid regulation’ liggen. Youtube, Facebook en Flickr ondersteunen het importeren van contacts, waarbij Facebook en Flickr snel gezien kan worden of contacts al bij de site zitten. Hoewel het maar een kleine handeling is, kan het sterk de mate van participatie in al bestaande CoP’s beïnvloeden. Wanneer de participatie van een bestaande CoP voor een deel naar een nieuwe site verplaatst, kan het zorgen voor een exponentiële groei in hoeveelheid van participatie doordat de participatie niet geïnitieerd of aangemoedigd hoeft te worden maar alleen mogelijk gemaakt hoeft te worden, in dit geval door de leden van een CoP uit te nodigen voor de site. Wanneer de uitgenodigde leden van een CoP ook weer mensen uitnodigen kan er een sneeuwbaleffect optreden. Vanuit de theorie van CoP’s gezien is deze functionaliteit een must-have.
7.2.12. Nieuwsupdates Het aanbieden van nieuwsupdates zorgt dat de gebruiker nieuwe functionaliteiten of nieuwe relevante content inzichtelijk krijgt aangeboden. Wanneer een gebruiker regelmatig op de site komt biedt dit een snelle manier voor de gebruiker om up-to-date te geraken. Nieuwsupdates zijn een combinatie van het aanbieden van relevante content en to do lijsten, een gebruiker zal namelijk bij het zien van nieuwe content van zijn contacts het gevoel hebben dat deze bekeken moeten worden. Dit zorgt ervoor dat een gebruiker door nieuwsupdates van zowel zijn vrienden als andere bronnen direct na het inloggen sterk wordt aangemoedigd content te bekijken. Sommige sites mailen of bieden de mogelijkheid tot het automatisch mailen van nieuwsupdates wat ook een sterke aanmoediging is zelfs als de gebruiker niet op de site is. Zowel, Youtube, Facebook en Flickr hebben nieuwsupdates als voornaamste component op de hoofdpagina staan. Youtube heeft zelfs aanbevolen video’s op de hoofdpagina staan waardoor een gebruiker altijd iets te zien heeft wanneer hij in een onbewaakt moment even snel op de site kijkt ziet hij altijd iets relevants en wordt zo automatisch geleid naar meer en andere ‘relevante’ video’s. Nieuwsupdates zijn vaak de gevolgen van participatie van anderen, zij construeren content die op het moment van publicatie allerlei nieuwsupdates veroorzaakt bij mensen die op hun beurt aangemoedigd worden om met deze content op interpretatieve wijze te participeren (dus door Spectators). Bij het tonen van relevante content werd wederzijdse betrokkenheid mogelijk geïnitieerd, bij nieuwsupdates zijn deze banden al geïnitieerd en ondersteund het de wederzijdse betrokkenheid. Omdat deze band er al is, wordt over de gezamenlijke betrokkenheid en gedeeld repertoire onderhandeld middels dit soort updates.
Functionaliteiten voor participatie
32
7.2.13. Vrienden Vrienden zijn een onderdeel van de identiteitsvorming (zoals is besproken bij 7.2.9) en het tonen hiervan helpt mee de identiteit van een gebruiker te vormen, het toevoegen en tonen hiervan is dus gemotiveerd door een ‘integrated regulation’ motivatie. Om online te bestaan moet men allereerst zichzelf tot bestaan schrijven om vervolgens zijn community en context tot bestaan te ‘bevrienden’. Boyd verwoordt mooi hoe een netwerk van vrienden onderwerp gebaseerde groepen vervangen door vriendschap gebaseerde informatiedeling (boyd 2006a). Hoe centraal dit moet staan hangt uiteraard af van de toepassing, bij Facebook is het een eerste prioriteit terwijl bij Flickr en Youtube meer op content en communities van gelijkgestemden wordt ingezet. FriendFeed is een zeer treffend voorbeeld van deze vriendschap gebaseerde informatiedeling. Het is een nieuwe site die de activiteiten van vrienden op hun blog, Facebookprofiel, Digg, Flickr, Youtube, del.icio.us, Twitter, etc. samenvoegt waardoor er een continue stroom van informatie van vrienden ontstaat. Uit onderzoek naar studenten die Facebook gebruiken blijkt dat de mogelijkheid om vrienden te maken op sociale sites vooral voor studenten met een laag levensgeluk en eigenwaarde aan wordt gegrepen om hun netwerk te vergroten en meer ‘social capital’ te benutten (Ellison, Steinfield and Lampe 2007). Andere studies concluderen juist dat sociaal sites juist als aanvulling worden gebruikt en niet als compensatie, toch hebben verlegen mensen relatief vaak intiemer online sociaal contact dan niet-verlegen mensen (Birnie and Horvath 2002). Hoewel LinkedIn niet is opgenomen in de casestudies is de manier waarop daar met het tonen van vrienden wordt omgegaan toch het vermelden waard: Het netwerk van vrienden kan ingezet worden om aan een baan te komen. Als een gebruiker een vacature heeft gevonden staat bij de vacature wie van de vrienden van de gebruiker je in contact kan brengen met de aanbieder van de baan. Bij het toevoegen van vrienden aan het profiel van de participant wordt deze vriend niet gecreëerd maar wordt er slechts een link aangemaakt met een andere gebruiker, op deze manier is te zien dat het een duidelijk configuratieve vorm van participatie is. Daarbij maakt deze verbinding het vaak makkelijker voor gebruikers om met hun vrienden contact te onderhouden wat de wederzijdse betrokkenheid verbetert en daarmee ook de gezamenlijke onderneming en gedeelde repertoire. Omdat het selecteren van vrienden, ondanks de reconfiguratieve aard ervan, toch net iets anders is dan het selecteren van bepaalde content zoals Collectors doen. Daarom denk ik dat het expliciet vastleggen van vrienden op een site meer bij Joiners past, ook omdat het gebruik maken van social networking sites zoals Joiners doen dit verondersteld.
7.2.14. Maken van groepen In dezelfde lijn als het tonen van vrienden ligt het maken van groepen waarbij het ook gemakkelijker is om de gebruiker relevante content te tonen omdat groepen vaak een bepaald onderwerp hebben. Tevens wordt een gebruiker meer betrokken bij andere gebruikers van de site en wordt er meer content gegenereerd door externe partijen. Voor sites die een duidelijke nadruk hebben liggen op bepaalde content, zoals de besproken sites, bieden fora een backchannel voor informele discussies over zaken die deels te maken hebben met de site maar waar vaak ook totaal andere onderwerpen aan bod komen. Groepen hoeven echter niet formeel te bestaan, ook zonder precies te weten wie lid is en zonder naam of omschrijving kunnen groepen bestaan, onder andere zoals door Wenger CoP’s worden beschreven, met mensen die net een kijkje komen nemen en mensen die tot de kern van de groep behoren (Wenger 1998b). Beheerders van een site zien meestal op tegen de rompslomp die het onderhouden van groepen of fora vereisen, maar sites als Facebook en Youtube maken gebruik van een ‘flag’-functie waarbij gebruikers zelf content kunnen aanvinken als spam of overbodig waardoor na een aantal van deze meldingen de content wordt verstopt. Slashdot, niet in de casestudies bekeken, heeft ook een ingenieus systeem waardoor deels willekeurige gekozen gebruikers de reacties beoordelen en het zo mogelijk maken alleen die reacties te tonen die boven een door de gebruiker gekozen drempel uitkomen qua waarde. Dezelfde soorten participatie en motivatie (‘integrated regulation’) als bij het bespreken van vrienden zijn ook van toepassing op het maken van groepen. Het zijn echter niet alleen Joiners die groepen maken maar hierbij ook Collectors. De scheidslijn is echter niet heel duidelijk hierbij.
7.2.15. Tags Tags zijn informatie over informatie: meta-informatie. Tags maken het mogelijk om content te sorteren aan de hand deze met-informatie en kunnen daardoor op een niet hiërarchische wijze content sorteren. Net zoals het geven van waarderingen zijn tags dus in te delen bij ‘introjected regulation’ en ‘integrated regulation’. Tags zijn pas recentelijk in opkomst buiten de professionele of persoonlijke kringen en vooral sites met veel losse contentpagina’s als Youtube en Flickr hebben voordeel bij het gebruik van tags. Hoewel het gebruik van meta-informatie niet nieuw is om informatie te schikken, bibliotheken doen dit al eeuwen, de wijze hoe tags aangemaakt worden is wel nieuw. Vroeger waren het experts die deze meta-informatie toevoegden, nu plaatsen gebruikers zelf tags bij content die ze maken of bekijken waardoor het mogelijk is om zeer veel informatie te beoordelen. Het met een grote groep mensen tags toevoegen aan content wordt ‘social tagging’ genoemd en heeft naast voordeel dat iedereen tags kan toevegen ook het nadeel dat er nauwelijks afspraken zijn over hoe tags toegewezen moeten worden (Marlow et al. 2006)
Functionaliteiten voor participatie
33
Het loslaten van een hiërarchische structuur is vaak een fundamentele verandering en zal niet makkelijk worden gedaan bij sites die zo zijn opgebouwd, bij een volgende versie zal echter wel nagedacht kunnen worden hierover omdat het, zoals Flickr en Youtube laten zien prima kan werken. Het loslaten van een hiërarchische structuur is niet perse noodzakelijk want tags kunnen ook ‘bovenop’ zo’n structuur werken, maar in ieder geval is het toevoegen van tags het overwegen waard. Het plaatsen van tags ligt in dezelfde lijn als het selecteren van favoriete content en het geven van waarderingen doordat het informatie bevat over de content (meta-informatie) en heeft ook de reconfiguratieve vorm van participatie hoewel dit al een creatiever en dus constructiever proces is dan het plaatsen van een waardering. Daarnaast is het een veelbesproken functionaliteit in het licht van grootschalige samenwerking, zoals hierboven is besproken en is het een duidelijke functionaliteit die door Collectors wordt uitgevoerd. Ook Creators kunnen gebruik maken van tags wanneer ze bijvoorbeeld een foto bij Flickr uploaden, een video bij Youtube plaatsen of een blogbericht schrijven.
7.2.16. Publieke API In de casestudies is duidelijk naar voren gekomen dat het gebruik van een publieke API sterk is aan te raden om externe ontwikkelaars functionaliteiten en applicaties te laten maken op basis van de geopende database. Dit is echter geen makkelijke implementatie en moet goed doordacht worden zodat er niet een letterlijke kopie van de database gemaakt kan worden en een andere partij hiermee door kan werken bijvoorbeeld. Ook schuilt er gevaar in ‘bevuiling’ van de database door een slechte externe applicatie. Een API is echter zeer belangrijk gebleken voor de onderzochte sites en is dus zeker het overwegen waard. Belangrijk is wel om te bedenken dat een API juist door het externe gebruik moeilijk is te veranderen of stop te zetten als het eenmaal publiekelijk toegankelijk is (Bloch 2007). Modulaire opbouw van een API is essentieel om het precies dezelfde functies te blijven aanbieden terwijl er wel geupdate kan worden (Venners 2004). Een tussenstap kan het ontwikkelen van eigen applicaties zijn maar ook hiervoor is een API nodig, alleen is deze niet publiek. Het kan echter de aanzet zijn om de API te openen. Zoals bij 7.2.8 ‘Content op een andere site plaatsen’ is gezegd, bindt een API de databases van verschillende sites en maakt zo de scheidslijn tussen deze sites een stuk minder. Het gebruik van een API kan alleen gedaan worden door ontwikkelaars en is voor bijna alle gebruikers veel te moeilijk, implementatie van functionaliteiten die gebruik maken van de API kunnen echter wel vaak door ‘gewone’ gebruikers gebruikt kunnen worden. Het maken van nieuwe functionaliteiten aan de hand van de API is een duidelijk en vergaande constructieve vorm van participatie die, zoals hierboven is beschreven, veel kan betekenen voor het gebruik van een site of van de database van een site en wordt gedaan door Creators. Bij het implementeren van deze functionaliteiten is alleen sprake van een mens-machine participatie. Bij het gebruik van de functionaliteiten kunnen echter wel andere vormen van participatie plaatsvinden maar dat hangt af van deze functionaliteiten. Juist omdat het gebruik van een API vrij ingewikkeld is, zal het slechts door gebruikers worden gedaan worden die er plezier in hebben of omdat ze het voor hun werk moeten doen. Dus ofwel intrinsiek gemotiveerd ofwel ‘external regulated’.
7.2.17. Status Het gebruik van status kan voor vertrouwelijke zaken, zoals het kopen van een product van een gebruiker nodig zijn om vertrouwen te krijgen, het is dan ook alleen bij het wat serieuzere eBay zichtbaar in gebruik. Dit maakt ook het verschil tussen status en reputatie duidelijk, status is een expliciete omschrijving van de impliciete reputatie. Status en reputatie beïnvloeden elkaar dan ook sterk in de offline wereld, aldus Lampel en Bhalla, maar in de online wereld zorgt reputatie voor een hogere status en zelden andersom (Lampel and Bhalla 2007). In combinatie met het tonen van identiteit (waarbij alleen een naam voldoende kan zijn) en/of groepen wordt altijd reputatie van gebruikers gevormd. Ook op gigantische sites als Youtube zijn er bekende mensen of mensen die bekend zijn in kleinere kring. Het verkrijgen van een hogere status ligt aan de basis van veel participatie maar moet wel ondersteund worden door de technologie waarbij die verschillende rangen mogelijk en inzichtelijk maakt (Lampel and Bhalla 2007). In fora is het vaak goed gebruik dat gebruikers die veel participeren in discussies af en toe een hogere status krijgen waardoor ze meer aanzien hebben. Dit kan een motivatie en een beloning voor een gebruiker zijn die veel van zijn tijd investeert in het participeren bij een site. Ook zou het zo geïmplementeerd kunnen worden dat gebruikers die veel blijken te weten van een bepaald onderdeel tot expert gepromoveerd worden bij dat onderdeel waardoor hun kennis op dat vlak zwaarder gaat wegen. De manier hoe een hogere status wordt verkregen bepaalt in die zin dan ook de soort participant die er voor zorgt of door beïnvloed wordt. Soms is het al genoeg om regelmatig in te loggen en berichten te bekijken om een hogere status te krijgen, dit is dus ook mogelijk voor Spectators. Aan de andere kant kan het ook zo zijn dat alleen het schrijven van hoogwaardige artikelen tot een verhoging van de status van de participant leidt. Daarnaast kan een status ook door stemmen verkregen worden, waarbij Collectors en Critics dus aan de basis staan van een hogere status van een participant. Status is een duidelijk aspect van intermenselijke participatie en kan een plaats hebben binnen een CoP. Hoewel het bij een CoP vaak gaat om de reputatie binnen de groep, waarbij de formele status (in de hiërarchie van bijvoorbeeld een bedrijf) minder van belang is. De expliciete status kan wel van invloed zijn op de wijze hoe content geïnterpreteerd wordt doordat status van invloed is op het auteurschap wat bepaalt wat wordt verwacht van content wanneer alleen bekend is wie de producent is van de content. Status kan op die manier als een filter werken waardoor content van mensen met een
Functionaliteiten voor participatie
34
hoge status binnen de community voorrang krijgt op andere content. Daarbij kan een bepaalde status het gevolg zijn van grootschalige samenwerking, zoals bij eBay duidelijk het geval is. De strijd om een hogere status of reputatie zijn in principe hetzelfde, is duidelijk geworden in hoofdstuk 5.3 en zoals in Tabel 9 Gecombineerde motivaties voor actieve participatie’ staat is reputatie een ‘introjected regulation’ motivatie.
7.2.18. Communicatie op de site tussen gebruikers Communicatie op de site tussen gebruikers is essentieel om te kunnen spreken van een community of van een zogenaamde sociale site. Hoewel communicatie via computers vroeger vaak negatief werd besproken is dit in de laatste jaren steeds minder het geval. Computer Mediated Communication (CMC) faciliteert en verbetert relationele banden waarbij mensen die pas de laatste jaren in aanraking met internet komen vaker sociale doelen nastreven als ze internet gebruiken (Stefanone and Jang 2007). De wijze waarop communicatie mogelijk is, is standaard via een mailsysteem op de site en vaak via commentaar bij content- of gebruikerspagina’s. Het toestaan van gebruikers om met elkaar te communiceren is waarschijnlijk de eerste stap die zichtbaar is voor een gebruiker als een site tot meer participatie oproept. Bij blogs is commentaar geven op berichten een van de functionaliteiten die bloggen tot een mainstream activiteit hebben gemaakt, daarvoor was email al bijna twee decennia een belangrijke reden voor het gebruik van internet. Facebook heeft als enige site de mogelijkheid om synchroon met elkaar te praten. De reden dat andere sites dit niet hebben is niet duidelijk maar het kan zo zijn dat de drempel om te praten met een vriend, of in ieder geval iemand die de gebruiker kent, lager is dan met onbekende mensen. Wanneer communicatie tussen gebruikers openbaar is, zoals bij een forum of bij reacties op een video, zijn er andere interpretaties mogelijk dan wanneer het tussen twee gebruikers plaatsvindt omdat het gedeelde repertoire bij het communiceren tussen twee personen beter ingeschat kan worden. Desondanks is communiceren een constructieve bezigheid waarbij alle vormen van participatie in CoP’s mogelijk zijn. Hierdoor wordt het ook door alle soorten participanten die actief zijn gedaan waarbij alleen de Spectators groep buiten valt. Ook alle vormen van motivatie kunnen aan de basis staan van communicatie tussen gebruikers, net zoals bij het geven van commentaar in 7.2.4.
7.2.19. Tips en uitleg Tips en uitleg op de site kunnen volledige helppagina’s zijn maar ook kleine berichtjes naast een tekstveld of pop-up berichtjes. Op momenten waarop de gebruiker iets niet lukt, onduidelijk is of zoekt naar bepaalde mogelijkheden biedt een goede site middels dit soort functionaliteiten hulp. Het kan helpen om gebruikers niet af te laten haken bij bijvoorbeeld het uploaden van een video of foto en over bepaalde drempels te helpen door te wijzen op manieren waarop de privacy bewaard blijft. Natuurlijk zou het best zijn als dit soort hulp niet nodig is, maar het is onwaarschijnlijk dat dit ooit zal lukken voor alle gebruikers bij alle functionaliteiten van een site. Een opmerkelijke vorm van uitleg is geïmplementeerd bij Activeworlds.com waarbij een werknemer van het bedrijf, de zogenaamde ‘immigration officer’, meekijkt met nieuwkomers en zonodig vragen stelt en suggesties doet (Preece, Nonnecke and Andrews 2004, 217). Alle besproken sites maken gebruik van tips en helppagina’s, het lijkt dan ook een redelijk simpel te implementeren functionaliteit die zorgt voor minder afvallers in het participatieproces. Tips en uitleg zijn manieren die de makers van de site gebruiken om de participatie van de gebruiker op de site zo probleemloos mogelijk te maken, hierbij wordt over het algemeen de configuratieve en construerende vorm van participatie bedoeld omdat er actie wordt verwacht van de gebruiker maar het kan ook gebruikt worden voor extra informatie voor de interpretatieve vorm. Waar de tips en uitleg bij staan bepaalt de intermenselijke participatie die hier wordt ondersteund hoewel bijvoorbeeld Flickr nog wel eens geroemd wordt omdat het zo’n vriendelijk taalgebruik heeft en op die manier de betrokkenheid van een gebruiker met de hele Flickr-community versterkt. Juist omdat het voor allerlei soorten participatie geschikt is, zijn tips en uitleg ook voor allerlei participanten nuttig. Hierboven is er op gewezen dat tips en uitleg met name handig zijn voor een configuratieve en construerende vormen van participatie waardoor vooral Creators, Critics en Collectors hier voordeel van hebben. Wanneer bij een FAQ (Frequently Asked Questions) speciaal aandacht wordt gegeven aan bepaalde termen die op een site voorkomen kan dit helpen om nieuwkomers snel bekend te maken met het gedeelde repertoire (cultural capital) om zodoende kans dat ze posten te verhogen.
7.2.20. RSS (Real Simple Syndication) RSS is een manier om data te presenteren en helpt gebruikers om op de door hun gewenste manier updates en inzicht te krijgen van wat er op de site gebeurt. Door veel verschillende feeds aan te bieden, of zelfs gebruikers de mogelijkheid te geven deze samen te stellen kan ingespeeld worden op de manier hoe gebruikers omgaan met informatie. Gebruikers kunnen zich abonneren op de site en krijgen via hun RSS-lezer (iGoogle, Netvibes) te zien wanneer er bijvoorbeeld nieuwe items door een bepaald persoon geplaatst zijn of wanneer er een artikel geplaatst is van een bepaalde categorie. Deze functionaliteit wordt specifiek geplaatst bij Collectors. Vier van de vijf sites uit de casestudie maken hier flink gebruik van en maken content op vele manieren beschikbaar via RSS.
Functionaliteiten voor participatie
35
Om de kracht van RSS en daarmee het open aanbieden van data te illustreren: Onderzoekers van Princeton University pleiten ervoor om alle overheidsinformatie in XML-formaat aan te bieden met daaraan een RSS-feed gekoppeld zodat andere partijen de presentatie van deze gegevens op zich kunnen nemen. Dit zou de informatievoorziening van overheidsinstantie drastisch verbeteren en voor veel meer mensen beschikbaar kunnen maken (Robinson et al. 2008). Precies zoals hierboven is uitgelegd kunnen gebruikers de data van een site op hun eigen manier samenstellen, configuratief dus. Omdat het samenstellen van RSS-feeds een persoonlijke en technische aanpassing is van de data is grootschalige samenwerking niet van toepassing, ook zal er geen directe verandering van de participatie met CoP’s zijn. Wel zal de verhouding van de gebruiker met de content van een site veranderen en op die manier ook met de participatie op de site en met de gebruikers. Bij het maken van een blog wordt tegenwoordig bij software als Wordpress en Drupal automatisch de RSS-functie toegevoegd, sommige Creators weten niet eens dat deze functie bestaat ondanks dat ze de directe aanleiding zijn dat RSSfeeds aangepast worden. Het gebruik hiervan is typische voor Collectors. Zij zullen ook een heel andere (ruimtelijke)ervaring van een site hebben wanneer ze de content van een site via een RSS-reader lezen omdat het de tekst en mogelijk ook plaatjes op een heel andere manier weergeeft, vaak zonder extra opmaak.
7.2.21. Metafoor voor een offline functionaliteit Een metafoor voor een de offline functionaliteit, of de online variant van een bestaand gebruik of ding, van een site zorgt voor een gemakkelijke uitleg ervan aan gebruikers. Apple heeft in hun ‘Human interface guidelines’ speciaal aandacht voor het gebruik van metaforen en geven aan dat bij het gebruik van een metafoor een bepaald gebruik van een element gesuggereerd wordt maar dat de mogelijkheden van dat element niet uitsluitend tot dit gebruik beperkt hoeven te blijven (Apple 2008). Het gebruik van metaforen is bij interfacedesign van computers gemeengoed, zo spreken we over desktop of bureaublad, e-mail, inbox, website, eBay, Facebook en Youtube. Behalve de naam of functionaliteit kan een site ook door bijvoorbeeld woord- en pictogramgebruik een bepaalde handeling verduidelijk door het te vergelijken met iets wat de gebruiker al kent. Youtube houdt bijvoorbeeld sterk vast aan televisiemetaforen door te spreken over kanalen, broadcasting, video’s en hun logo. Metaforen vervullen een functie in het begrip van bepaald dingen waardoor het inspeelt op de interpretatieve vorm van participatie. Daarnaast is het een typische voorbeeld wat in een gedeeld repertoire kan voorkomen. Alleen de eigenaar van de site (de Creator) kan deze expliciete metafoor kiezen.
7.3. Deelconclusie In dit hoofdstuk is aantal functionaliteiten bekeken van sociale sites. Hierbij is de relatie gelegd met de theorie uit de voorgaande hoofdstukken en is die theorie in de praktijk ingebed. Hiermee is het mogelijk geworden om antwoord te geven op de zesde deelvraag, over welke functionaliteiten al gebruikt worden voor participatie. Hieronder worden de hoofdpunten van dit hoofdstuk onder de aandacht gebracht. Bij het schrijven voor een succesvolle corporate weblog is de juiste persoon essentieel. Deze moet met passie, eerlijkheid en openheid over zijn eigen passies praten waar het bedrijf deel van uit maakt. Het geven van waarderingen en favoriete content is een snelle en kleine taak die informatie laat ordenen door grote groepen mensen en zo kan motiveren om kwalitatief hoogwaardigere content te creëren. Tags kunnen ook door grote groepen participanten toegevoegd worden maar beoordelen, in tegenstelling tot waarderingen en favoriete content, niet de kwaliteit van de content maar bepalen de aard van de content en zorgen daarmee voor een niet-hiërarchische sortering van content. Het posten van commentaar is een belangrijke manier om participanten beter te betrekken bij een site waarbij op veel soorten motivaties wordt ingespeeld. Daarnaast kan het zorgen voor een genuanceerde of uitgebreidere kijk op het onderwerp waarop wordt gereageerd en is het zo goed als onmisbaar bij sociale sites. De mogelijkheden van het plaatsen van content op andere sites is zeer belangrijk om groepen mensen die niet bekend zijn met de site te bereiken en om de overstap van een andere site zo klein mogelijk te maken. Een API zorgt voor een vergaande verweving van sites en kan veel extra functionaliteiten aanbieden door gebruik te maken van de database van de site door middel van de participatie van externe ontwikkelaars. Ook RSS-feeds bieden de mogelijkheid om content op andere plekken dan de site zelf te zien en maken het door hun minimalistische opmaak mogelijk om te worden getoond op een site als Netvibes of via een RSS-reader. Wanneer een sociale site meer plek gaat innemen in het leven van een participant wordt het belangrijk om daar ook een identiteit te kunnen uitdragen. Voor samenwerkingsverbanden is het essentieel om een beeld te kunnen krijgen van personen en dit beeld van jezelf te laten zien. Het invoeren van contacts van een andere site is daarom ook een must-have. Het zorgt ervoor dat mensen zonder teveel moeite hun opgebouwde netwerk (en daarmee hun identiteit) kunnen meenemen en zonder belemmeringen door kunnen gaan met communiceren/participeren. Dit kan vervolgens leiden tot een sneeuwbaleffect wat aanmeldingen betreft. Om
Functionaliteiten voor participatie
36
van enig nut te kunnen zijn moet er tussen de gebruikers onderling ook gecommuniceerd kunnen worden, bijvoorbeeld door een on-site mailsysteem. In het verlengde van het tonen van de identiteit van een participant en het meenemen van contacts ligt het tonen van vrienden. Vrienden bepalen voor een deel de identiteit van een participant en zijn voor de participant andere betrouwbare participanten van de site. Wanneer participanten elkaar beter leren kennen gaat status een rol spelen in de mate van participatie, hier kan op ingespeeld worden door formele titels te geven aan die participanten die bepaalde kwaliteit leveren om het zo mogelijk te maken dat ze hun status kunnen uitdragen. Het tonen van nieuwsupdates zorgt ervoor dat een participant nooit met lege handen komt te staan wanneer deze de site bezoekt. De mate waarin dit gedaan moet worden hangt natuurlijk sterk van het karakter van de site af.
Functionaliteiten voor participatie
37
8. Conclusies en aanbevelingen De hoofdvraag van dit paper luidde ‘Hoe kan een site aanzetten tot en gebruik maken van de participatie van gebruikers?’ en het antwoord daarop is een optelsom van de antwoorden van de verschillende deelvragen: 1. Wat is participatie? 2. Wat zijn de gevolgen van grootschalige participatie? 3. Wat voor een soorten participanten zijn er? 4. Wat zijn de redenen om te participeren? 5. Wat zijn de ruimtes van participatie? 6. Welke functionaliteiten worden al gebruikt voor participatie? Deze deelvragen zijn stuk voor stuk behandeld in de hoofdstukken 2 tot en met 7 en voor een uitgebreidere conclusie per deelvraag is het raadzaam om deze hoofdstukken er op na te slaan. Deelvraag een maakte duidelijk dat participatie zowel een intermenselijke als een mens-computer aspect bevat. De combinatie van deze participatie en het goedkoper worden van processorkracht heeft grootschalige participatie en een participatory culture tot gevolg is naar voren gekomen bij het beantwoorden van deelvraag twee. Of dit ten goede of ten slechte gaat komen voor de meeste mensen moet nog blijken maar het ontstaan van grootschalige minder hiërarchische en niet-marktgerichte samenwerkingsverbanden vindt al plaats en lijkt een grote toekomst te hebben. De mate van het gebruik door participanten van deze nieuw samenwerkingsverbanden verschilt sterk zoals bij de volgende deelvraag zal blijken. Door deelvraag drie te beantwoorden in hoofdstuk 4 zijn verschillende soort gedragingen onderscheiden van participanten en het is mogelijk gebleken om de scheiding die van oudsher tussen ‘haves’ en ‘have-nots’ te nuanceren. De zogenaamde lurker heeft een veel belangrijkere rol dan voorheen werd aangenomen, zeker als wordt gekeken naar de frequentie van het inloggen dan is het duidelijk dat een lurker zeer betrokken kan zijn bij de groep. De groep participanten waar vaak op wordt gefocust omdat die het meest participeren, door onder andere zelf video’s te uploaden en blogberichten te schrijven, blijken veel minder te betekenen voor grootschalige samenwerking. Het is in veel gevallen de zijdelingse creatie, de creatie die onbewust en/of als bijproduct van een andere participatie, die aan de basis staan veel onderdelen van sociale sites. Nadat het verschil in participanten en hun gedragingen duidelijk is gemaakt bij deelvraag twee, wordt bij deelvraag drie ingegaan op de verschillende redenen van participatie. Hierbij zijn allereerst vijf verschillende soorten motivatie in kaart gebracht, van intrinsiek tot extern gereguleerd. Hierbij is de intrinsieke motivatie het meest gewenst. Vervolgens is ingegaan op de redenen om te lurken en om te participeren waarbij status een veel centralere rol speelt dan in veel onderzoeken tot dusver naar voren komt. Om vervolg onderzoek of directe maatregelen om tot participatie aan te zetten beter te kunnen nemen zijn de verschillende redenen ingedeeld bij de verschillende motivaties. Dit maakt het mogelijk om met kennis van psychologie of management in te kunnen schatten hoe participanten het best gemotiveerd kunnen worden. Deelvraag vier heeft gezorgd voor onderbouwing van de aanname dat online en offline omgevingen gelijksoortig (en werkelijk) zijn en dat dus ook de participatie veel overeenkomsten heeft. Hierbij is een sterke parallel te trekken naar stedelijke omgevingen en de oorzaken van levendigheid hierin. Afwisseling in zowel soorten mensen, gebouwen (content) en routes blijken hierbij belangrijke aspecten die dus ook voor online omgevingen gelden. Tot en met deelvraag vijf is voornamelijk vanuit de theorie naar de aspecten van participatie gekeken. Deelvraag zes komt vanuit de praktijk en benoemd 21 functionaliteiten die op sociale sites voorkomen. Enkele opvallende of cruciale functionaliteiten worden hier kort uitgelicht, voor een uitgebreidere bespreking hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 7. Het sorteren en ordenen van een site met veel content is een bijna onbegonnen zaak, door grootschalige samenwerking mogelijk te maken middels het laten geven van waarderingen, laten selecteren van favoriete content en het laten aanbrengen van tags door participanten kan dit echter verrassend goed worden geordend. Het sociale van sociale sites komt voor een groot deel voort uit de mogelijkheid om te kunnen reageren op content en andere participanten waardoor de mogelijkheid van het plaatsen commentaar een essentieel onderdeel is van een sociale site. Identiteit, vrienden, groepen en daarmee status spelen een belangrijke rol bij het participeren op sociale sites, hierdoor is het invoeren van contacts van een andere site een must-have om al bestaande ‘sociale netwerken’ voort te laten bestaan. Tenslotte maken de verschillende sites uit de casestudy het mogelijk om content van die sites op andere sites te plaatsen zodat niet alleen gebruikers van de site in contact komen met de content maar wordt dit ook door mensen op andere sites gezien. Door het aanbieden van dit soort functionaliteit neemt de waarde van een site neemt sterk toe voor gebruikers. De deelvragen maakten duidelijk dat veel verschillende aspecten de manier van participeren beïnvloeden, er is dus niet één antwoord te geven op de het deel van de hoofdvraag over het aanzetten tot participatie van gebruikers. Elke site, elke soort participant en elke functionaliteit die meer gebruikt dient worden vereist een andere aanpak. Met de kennis over de verschillende aspecten van participatie is beter te begrijpen hoe aangezet kan worden tot participatie. Dit bedenken van
Conclusies en aanbevelingen
38
een manier om aan te zetten tot participatie is echter een creatief proces en niet door bijvoorbeeld een checklist voor te schrijven. Bij het beantwoorden van deelvraag twee, drie en vier is in hoofdstuk 3-5 ingegaan op hoe gebruik kan worden gemaakt van de participatie van een gebruiker. Hierbij is zijdelingse participatie een belangrijke vorm die gebruikt kan worden door een site. Ook moet een participant in een korte tijd iets kunnen bijdragen zodat de drempel om te participeren minimaal is. Een community onderhouden en beheren is echter waar de moeilijkheid ligt. Hierbij moeten bepaalde waardes van een bedrijf aansluiten met hoe participanten verwachten dat een bedrijf omgaat met onder andere de voordelen die behaald worden door de inzet van participanten. Openheid, samenwerken en delen zijn hierbij de belangrijkste termen.
8.1. Aanbevelingen Onderzoek naar ‘have nots’. Een groot gedeelte van de mensen heeft geen internet of weet er nog te weinig van om er goed gebruik van te kunnen maken. De manieren hoe ook deze mensen betrokken kunnen worden in de huidige informatiesamenleving moeten onderzocht worden. Een grootschalig en inzichtelijk onderzoek moet de verschillende soorten participanten en hun gedragingen beter in kaart brengen, hierover is vooralsnog alleen kleinschalige, selectieve of niet-wetenschappelijk onderzoek gedaan. Gebleken is dat participanten verschillende houdingen en gedragingen hebben, hierop kan beter ingespeeld worden door het aanbieden van een andere interface per soort participant. Het moet verder onderzocht worden hoe dit precies moet worden gedaan.
Conclusies en aanbevelingen
39
9. Literatuur Albrechtslund. "Online Social Networking as Participatory Surveillance." First Monday 13.3 (2008). Alexa Internet. "Top Sites ". 2008. 2008.
. Amazon.com. "Amazon Simple Storage Service (Amazon S3)". 2008. 2008. . Ames, and Naaman. "Why We Tag: Motivations for Annotation in Mobile and Online Media." CHI '07: Proceedings of the SIGCHI conference on Human factors in computing systems: ACM Press, 2007. 971-80. Ang. "The Nature of the Audience." Questioning the Media. A Critical Introduction. Eds. Downing, Mohammadi and Sreberny-Mohammadi. London: Sage, 1995. 207-20. Apple. "Human Interface Design Principles". 2008. 2008. . Arrington. "Facebook Launches Facebook Platform; They Are the Anti-Myspace". 2007. 13-06-2007. . Beaver. "The Facebook Blog - Facebook Photos Infrastructure". 2007. 13-06-2008. . Benkler. The Wealth of Networks : How Social Production Transforms Markets and Freedom. New Haven [Conn.]: Yale University Press, 2006. Bernoff. "Social Technographics Defined". 2008. Forrester Research Inc.2008. . Birnie, and Horvath. "Psychological Predictors of Internet Social Communication." Journal of Computer-Mediated Communication 7.4 (2002). Bloch. "How to Design a Good Api and Why It Matters." Google Tech Talks: Google, 2007. Bogost. "Review of Convergence Culture, by Henry Jenkins". 2006. 13-06-2008. . Bolter, and Grusin. Remediation : Understanding New Media. Cambridge, Mass.: MIT Press, 1999. boyd. "Friends, Friendsters, and Myspace Top 8: Writing Community into Being on Social Network Sites." First Monday 11.12 (2006a): Retrieved February 19, 2008, from http://www.firstmonday.org/issues/issue11_12/boyd/. boyd. "Social Network Sites: My Definition". 2006b. (10-11-2006): 2008. . boyd, and Ellison. "Social Network Sites: Definition, History, and Scholarship." Journal of Computer Mediated Communication 13.1 (2007): 210. Bruns. "Henry Jenkins Interviews Axel Bruns". 2008. 13-06-2008. . Bruns. "Some Exploratory Notes on Produsers and Produsage". 2005. 13-06-2008. . Cass, and Carl. Blogging Success Story. Boston: Northeastern University, 2006. Dibbel. "A Rape in Cyberspace." The Village Voice 23-12-1993 1993. Dougherty. "Lamp: The Open Source Web Platform". 2001. (26-01-2001): O'Reilly. 12-08-2008 2008. . Du, and Wagner. "Weblog Success: Exploring the Role of Technology." International Journal Human-Computer Studies 64.9 (2006): 789-98. Economist. "Robert Scoble, Microsoft's Celebrity Blogger". 2005. (10-02-2005): The Economist. 12-07-2008. . Elden. ""There Is a Politics of Space Because Space Is Political" : Henri Lefebvre and the Production of Space". 2004. 10-162007. . Ellison, Steinfield, and Lampe. "The Benefits of Facebook "Friends:" Social Capital and College Students' Use of Online Social Network Sites." Journal of Computer-Mediated Communication 12.4 (2007): 1143-68. Facebook. "Perskamer - Facebook Weetjes". 2008. 13-06-2008. . Fiske. Understanding Popular Culture. Boston: Unwin Hyman, 1989. Gagné, and Deci. "Self-Determination Theory and Work Motivation." Journal of Organizational Behavior 26 (2005): 331-62. Gauntlett. "Ten Things Wrong with the 'Effects' Model". 1998. website. 25-09-2007 2007. . Google. "Google to Acquire Youtube for $1.65 Billion in Stock ". 2006. 13-06-2008. . Hargittai. "Second-Level Digital Divide: Differences in People's Online Skills." First Monday 7.4 (2002). Haythornthwaite, et al. "Theories and Models of and for Online Learning." First Monday 12.8 (2007). Horrigan. A Typology of Information and Communication Technology Users. Washington: Pew / Internet, 2007. Howe. Ed. Gloerich. Social Strategy Talk, Amsterdam, 2008.
Literatuur
40
Howe. "The Rise of Crowdsourcing " Wired.14.06 (2006). Hu. "Yahoo Buys Photo-Sharing Site Flickr". 2005. 13-06-2008. . Inc. "Alle Games". 2007. 13-06-2008. . Intel. "Moore's Law". 2008. 12-08-2008 2008. . Jacobs. The Death and Life of Great American Cities. Harmondsworth: Penguin, 1972. Jenkins. Convergence Culture : Where Old and New Media Collide. New York: New York University Press, 2006a. Jenkins. "Response to Bogost (Part Three)". 2006b. 13-06-2006. . Jenkins, et al. "Confronting the Challenges of Participatory Culture: Media Education for the 21st Century". 2005. 13-062008. . Johnson. "A Survey of Current Research on Online Communities of Practice." Internet and Higher Education 4 (2001): 45-60. Kane. "Ebay Picks up Paypal for $1.5 Billion". 2002. 13-06-2008. . Kloos. "Comm.Unities.Of.Prac.Tice 2.0 - How Blogs, Wikis, and Social Bookmarking Offer Facilities That Support Learning in Practice in Communities of Practice." Universiteit van Amsterdam, 2006. Koh, et al. "Encouraging Participation in Virtual Communities." Communities of the ACM 50.2 (2007): 69-73. Kollock. "The Economies of Online Cooperation: Gifts and Public Goods in Cyberspace " Communities in Cyberspace. Eds. Smith and Kollock. London ; New York: Routledge, 1999. x, 323 p. Lampe. "A Face(Book) in the Crowd: Social Searching Vs. Social Browsing." Computer Supported Cooperative Work (2006): 167-270. Lampe, Ellison, and Steinfield. "A Face(Book) in the Crowd: Social Searching Vs. Social Browsing." Proceedings of CSCW 2006 (2006): 167-70. Lampel, and Bhalla. "The Role of Status Seeking in Online Communities: Giving the Gift of Experience." Journal of ComputerMediated Communication.12 (2007): 434-55. Lave, and Wenger. Situated Learning : Legitimate Peripheral Participation. Learning in Doing. Cambridge; New York: Cambridge University Press, 1991. Lazar. "Classification Schema for Online Communities." Baltimore: University of Maryland Baltimore County, 1998. Lee, Chen, and Jiang. "Lurking as Participation: A Community Perspective on Lurkers' Identity and Negotiability." International Conference on Learning Sciences. Bloomington, Indiana: International Society of the Learning Sciences, 2006. Lessig. Free Culture : How Big Media Uses Technology and the Law to Lock Down Culture and Control Creativity. New York: Penguin Press, 2004. Luke. "The Phoneur: Mobile Commerce and the Digital Pedagogies of the Wireless Web." Communities of Difference: Culture, Language, Technology. Ed. Trifonas. New York: Palgrave Macmillan, 2005. Marlow, et al. "Ht06, Tagging Paper, Taxonomy, Flickr, Academic Article, to Read." HYPERTEXT '06: Proceedings of the seventeenth conference on Hypertext and hypermedia: ACM Press, 2006. 31-40. McCarthy. "The Scoble Scuffle: Facebook, Plaxo at Odds over Data Portability". 2008. (03-01-2008): CNet2008. . Nickols. Communities of Practice - an Overview: Distance consulting, 2003. Nielsen. "Participation Inequality: Encouraging More Users to Contribute". 2006. (09-10-2006): 2008. . Nielsen. "Tabs, Used Right". 2007. (17-09-2007): 2008. . Nonnecke, and Preece. "Why Lurkers Lurk." Americas Conference on Information Systems. Boston, MA, 2001. O'Reilly. "What Is Web 2.0: Design Patterns and Business Models for the Next Generation of Software". 2005a. 28-10-2007 2007. . O'Reilly. "What Is Web 2.0: Design Patterns and Business Models for the Next Generation of Software". 2005b. (09/30/2005): O'Reilly. 7-02-2008. . Petersen. "Loser Generated Content: From Participation to Exploitation." First Monday 13.3 (2008). Picci. "Reputation–Based Governance." First Monday 12.9 (2007). Postigo. "Of Mods and Modders: Chasing Down the Value of Fan-Based Digital Game Modifications." Games and Culture 2.4 (2007): 15. Preece, Nonnecke, and Andrews. "The Top Five Reasons for Lurking: Improving Community Experiences for Everyone." Computers in Human Behavior.20 (2004): 201-23. Press. "Microsoft Invests $240 Million in Facebook". 2008. 13-06-2008. . Purcell. Networked Neighbourhoods : The Connected Community in Context. London: Springer, 2006. Raessens. "Computer Games as Participatory Media Culture." Handbook of Computer Game Studies. Ed. Joost Raessens. Cambridge, MA: MIT Press, 2005. 373-88. Rheingold. The Virtual Community : Homesteading on the Electronic Frontier. Reading, Mass.: Addison-Wesley Pub. Co., 1993. Robinson, et al. "Government Data and the Invisible Hand." Yale Journal of Law & Technology 11 (2008).
Literatuur
41
Röhle. "Desperately Seeking the Consumer: Personalized Search Engines and the Commercial Exploitation of User Data." First Monday 12.9 (2007). Rossi, and Bonaccorsi. "Intrinsic Vs. Extrinsic Incentives in Profit–Oriented Firms Supplying Open Source Products and Services." First Monday 10.5 (2005). Ruhleder, and Twidale. "Reflective Collaborative Learning on the Web: Drawing on the Master Class " First Monday 5.5 (2000). Schäfer. "Made by Users: How Users Improve Things, Provide Innovation and Change Our Idea of Culture." Read_Me, Software Art and Cultures 2004. Eds. Goriunova and Shulgin: Center for Digital Æstetik-forskning, 2004. 62-77. Scheufele. "Framing as a Theory of Media Effects." Journal of Communication 49.1 (1999): 103-22. Schwartz. "Fantasy, Realism, and the Other in Recent Video Games." Space and Culture 2006: 313. Shankland. "Flickr Reaches 2 Billion Photos". 2007. 13-06-2008. . Soroka, and Rafaeli. "Invisible Participants: How Cultural Capital Relates to Lurking Behavior." Proceedings of the 15th international conference on World Wide Web. Edinburgh, Scotland: ACM, 2006. 163 - 72. Stefanone, and Jang. "Writing for Friends and Family: The Interpersonal Nature of Blogs " Journal of Computer-Mediated Communication 13.1 (2007). STIR. "Mei 2008." Ed. 2008. Baarn: Stichting Internet Reclame, 2008. Tapscott, and Williams. Wikinomics : How Mass Collaboration Changes Everything. New York: Portfolio, 2006. Taylor. "Beyond Management: Considering Participatory Design and Governance in Player Culture." First Monday.special issue 7 (2006). Twain, and Teacher. The Unabridged Mark Twain. Birmingham, Ala.: Sweetwater Press, 1997. Veen, et al. De Digitale Economie 2007. Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek, 2008. Venners. "Joshua Bloch: A Conversation About Design". 2004. Javaworld.com2008. . Wasko, and Faraj. ""It Is What One Does": Why People Participate and Help Others in Electronic Communities of Practice." Journal of Strategic Information Systems 9 (2000): 155-73. Wellman. "Physical Place and Cyber Place: The Rise of Personalized Networking." International Journal of Urban and Regional Research.25 (2001). Wenger. "Communities of Practice - Learning as a Social System." The Systems Thinker 9.5 (1998a). Wenger. Communities of Practice : Learning, Meaning, and Identity. Learning in Doing. Cambridge, U.K. ; New York, N.Y.: Cambridge University Press, 1998b. Wenger, et al. "Technology for Communities " Communities of Practice Guidebook. CEFRIO, 2005. "What's the Social Technographics Profile of Your Customers?" 2008. Forrester Research Inc.2008. . Wolf. Business Value of Blogging. Eindhoven: Lewis Global Public Relations, 2007. Wright. "Exploring Psychological Sense of Community in Living-Learning Programs and in the University as a Whole." dissertation. University of Maryland, 2004. Wroblewski. "The History of Amazon’s Tab Navigation". 2005. (2007): Functioning Form. . Yahoo! "Ebay Inc. (Ebay) - Key Statistics". 2008. 13-06-2008. . YouTube. "Company History". 2008a. 13-06-2008. . YouTube. "Help Centre - Youtube Glossary". 2008b. 13-06-2008. . YouTube. "Video Results 1 - 20 of Millions ". 2008c. 13-06-2008. . YouTube. "Youtube Fact Sheet". 2008d. 13-6-2008. .
Literatuur
42
10.
Bijlage casestudies websites
10.1.
Casestudy Youtube
Youtube is een platform voor videofragmenten waar gebruikers zelf hun video’s op zetten. Deze video’s hebben ze opgenomen van de televisie of zelf gemaakt met behulp van een webcam of een schermopnamen. Als ze de video’s hebben geupload kan deze video gratis bekeken worden. Dagelijks worden er honderden miljoenen video’s bekeken en honderdduizenden video’s geplaatst (YouTube 2008d). In februari 2005 is Youtube opgericht en werd vanaf november dat jaar ook functioneel en zijn gevestigd in San Bruno in de VS. In november 2006 werd Youtube verkocht aan Google voor 1,65 miljard dollar(YouTube 2008a; Google 2006). Het aantal gebruikers is niet bekend maar zal in de miljoenen zitten gezien de hoeveelheid profielpagina’s op Youtube (YouTube 2008c).
10.1.1. Overzichtspagina De hoofdpagina van Youtube vormt vooral een overzichtspagina met daarop een drietal gegroepeerde video’s: video’s die nu bekeken worden door andere gebruikers, promoted video’s en speciaal onder de aandacht gebrachte (featured) video’s. Zowel de gepromote als de featured video’s worden op een ondoorzichtige manier uitgekozen door Youtube. De gepromote video’s zijn vaak video’s met een (meer) professionele aanpak en van de originele makers die zich hiervoor aangemeld moeten hebben. De featured video’s zijn door Youtube uitgekozen omdat ze verwachten dat de gebruikers van Youtube dit goede video’s vinden (YouTube 2008b). Naast deze video’s staat een bericht over nieuwe functionaliteiten op Youtube die voor de communicatie van Youtube met de gebruikers zorgt. Hierop wordt ook gewezen op de Youtubeblog waarop meestal dagelijks een filmpje wordt uitgelicht en wordt opgeroepen om nieuwe films te maken of waarbij een gebeurtenis met Youtubefilms wordt verrijkt. Vaak zijn het video’s van onbekende mensen waardoor het lijkt alsof ze nauw betrokken zijn met de gebruikers van de site, ondanks de vele miljoenen gebruikers van de site. Bovenin het scherm zijn een aantal tabs geplaatst vooral om je eigen account te beheren, naar andere specifiekere pagina’s te gaan (video’s, channels en community), een knop om een video te uploaden en een zoekgedeelte. Alles wat bovenin staat blijft zichtbaar vanaf elke pagina op Youtube, waarbij het op sommige pagina’s verkleind staat weergegeven. Hierdoor blijft het voor gebruikers gemakkelijk om te navigeren. Onderin elk scherm is een knop geplaatst waarbij er een Youtubewidget geplaatst kan worden bij iGoogle, een gepersonaliseerde startpagina. Hier staat ook nog een zoekvenster, net zoals bovenin. Daarbij staan ook klein links naar verschillende subcategorieën van ‘Your account’, ‘Help & info’ en ‘Youtube’. Alle bovenstaande functionaliteiten en design gecombineerd lijkt de hoofdpagina vooral bedoeld om een gebruiker zo snel mogelijk op een pagina met een video te laten komen die interessant is en in mindere mate om een gebruiker bekend te laten worden met nieuwe functionaliteiten en manieren om het bezoek van Youtube zo waardevol mogelijk te maken. Waar het echt om draait bij Youtube zijn de video’s, daarom in het volgende stuk een analyse van de videopagina.
10.1.2. Videopagina Wanneer iemand op de pagina van het filmpje staat, is te zien dat het scherm is opgedeeld in verschillende functionaliteiten waaronder: informatie over de persoon die het filmpje heeft geupload, informatie over het filmpje, andere filmpjes van deze persoon, gerelateerde filmpjes, waardering, aantal keer bekeken, share-mogelijkheden, wie nog meer dit filmpje aan het kijken is en commentaar. De informatie over het filmpje en de persoon zijn zo klein mogelijk gehouden en het commentaar is zo geplaatst dat het op de meeste computerschermen buiten beeld staat waardoor er vooral ruimte is voor links naar andere filmpjes op Youtube en voor het doorsturen van het filmpje. De focus is dus tweeledig: Zorgen dat mensen die niet op de site zijn in contact komen met Youtubevideo’s en de mensen die wel op de site zijn andere filmpjes laten zien.
10.1.2.1.
Gebruikers vasthouden
De meest in het oog springende functionaliteiten op de videopagina hebben betrekking op de focus om de gebruikers vast te houden op de site. Dit gebeurt met name door het groeperen van plaatjes van andere video’s op Youtube op een manier die handig is voor de gebruiker, de video’s zijn gegroepeerd op video’s van de zelfde maker, video’s die gerelateerd zijn, video’s als reactie op de huidige video, video’s in de playlist en video’s die gepromoot worden. Stuk voor stuk zorgen deze video’s weer voor eenzelfde videopagina en worden er weer plaatjes van video’s getoond die waarschijnlijk door de gebruiker als relevant worden ervaren.
Bijlage casestudies websites
43
Ook is het mogelijk door op een klein plusje te klikken in het plaatje van een video, de video in de playlist van de gebruiker te zetten. Een lijst die dus door de gebruiker zelf wordt bijgehouden en relevante video’s bevat die de gebruiker nog wilt zien of wilt herhalen. Dit is eigenlijk een soort ‘todolijst’ voor de gebruiker en zorgt zelfs voor relevante links als een gebruiker op een videopagina komt die niet aan de wensen van de gebruiker voldoet. Daarnaast zorgt het ervoor dat er makkelijk teruggegaan kan worden naar een video die de gebruiker al gezien heeft en dus in de gaten wilt houden, bijvoorbeeld om reacties te bekijken. Op een video kan ook commentaar gegeven worden, zowel door zelf een video te maken en deze als een videoreactie te plaatsen of door een reactie te schrijven en onder de video te plaatsen. Als er een reactie komt op het geplaatste bericht dan wordt de gebruiker hier per mail van op de hoogte gebracht en op deze manier betrokken bij plekken die deze in het verleden bijzonder genoeg vond om een reactie te plaatsen. Het videoscherm zelf bevat ook een aantal functies om gebruikers gemakkelijk de volgende video te laten kiezen. Aan het einde van een video scrollen, twee aan twee, plaatjes van de gerelateerde video’s over het beeld waar de video staat met informatie over de waardering en de maker van de video. Daarbij staan ook twee knoppen in beeld waarbij er één de video laat herhalen en de ander de share-mogelijkheden onder de aandacht brengt. Hier is dus ook die tweedeling in focus terug te zien: De film bij andere mensen onder de aandacht brengen, of verder gaan met video’s bekijken. Over de sharemogelijkheden staat in het volgende gedeelte meer.
10.1.2.2.
Andere mensen bereiken
Zoals hierboven is aangegeven staan er op de videopagina ‘share-mogelijkheden’, wat neerkomt op een aantal verschillende manieren om de video te delen met andere mensen. Als er op het envelopje onder de video geklikt wordt dan wordt de mogelijkheid geboden om iemands emailadres of gebruikersnaam van Youtube in te vullen en eventueel een klein berichtje waarna dit als email verzonden wordt naar deze persoon. Emailadressen of gebruikersnamen die al een keer zijn gemaild hiermee, worden opgeslagen waardoor het de volgende keer nog makkelijker wordt om een video naar deze persoon te sturen. Ook is het mogelijk om een video aan je ‘Facebook posted items’ (over Facebook wordt later in dit hoofdstuk ook een casestudy gedaan) toe te voegen. Als je al ingelogd bent op Facebook op het moment van toevoegen hoef je niet meer in te loggen en kan je, met of zonder commentaar, direct de video toevoegen. Als je nog niet ingelogd bent wordt je doorverwezen naar een inlogscherm van Facebook in een ander venster waar je je gebruikersnaam en password moet invoegen, als dit gedaan is kan je een eventueel commentaar toevoegen en de video toevoegen. Soortgelijke functies zijn ook voor Myspace, Digg, Del.icio.us, Live Spaces, Reddit, Stumbleupon en Mixx beschikbaar. Ook is de mogelijkheid om een video direct op je blog te posten, mits je een blog hebt bij één van de grote blogsites (Blogger, Wordpress, LiveJournal, Friendster of Freewebs). Deze functies worden ook onder de aandacht gebracht aan het einde van een video zodat de mogelijkheid om de video te delen, nadat deze bekeken is nog een keer benadrukt wordt. Behalve deze ‘share–mogelijkheden’ is er ook een vakje dat duidelijk zichtbaar naast de video is geplaatst waarin een HTML-code is geplaatst. Deze code maakt het mogelijk om de video direct in een website te ‘plakken’ door de code te kopiëren. Het is mogelijk om de kleur van de randen van het filmpje aan te passen door voor het kopiëren op ‘customize’ te klikken, dit maakt het mogelijk om de randen netjes te laten aansluiten bij het kleurgebruik van de site. Wanneer op de playknop wordt geklikt in het videovenster op de een site buiten Youtube begint de video te laden en af te spelen. Wanneer op het filmpje wordt geklikt maar niet op de playknop, opent de browser de Youtubepagina van het filmpje een nieuw venster. Bovenstaande functionaliteiten zorgen ervoor dat Youtube na het programmeren van de share-mogelijkheden functionaliteit eigenlijk niets meer te doen om een groot bereik te krijgen buiten hun site. Mensen met een eigen website zorgen er zelf voor dat de code op hun homepage staat omdat zij dit een meerwaarde vinden hebben. De personen die dus een filmpje op hun site zetten maken op die manier reclame voor Youtube en tegelijkertijd zorgen ze er voor dat bezoekers van hun site met één klik op de site van Youtube belanden. Op deze manier spreidt Youtube zijn tentakels uit over het internet, terwijl Youtube er nauwelijks moeite meer voor hoeft te doen. Dit alles maakt het waarschijnlijk dat de eerste keer dat een persoon in aanraking komt met Youtube waarschijnlijk niet door naar de site van Youtube te gaan is maar doordat de filmpjes die op Youtube gehost worden bij andere sites ingebed worden.
10.1.3. Profiel/kanaalpagina Hoewel er op de hoofdpagina of de videopagina niet echt duidelijk naar verwezen wordt, bieden deze pagina’s veel verwijzingen naar de profielpagina (ook wel kanaalpagina); Elke gebruikersnaam is aanklikbaar en linkt naar de profielpagina. De profielpagina is, logischerwijs, gericht op het toonbaar maken van de persoon achter de gebruikersnaam. Op de profielpagina staat linksboven in beeld wat informatie over de gebruiker zoals bijvoorbeeld hoe lang de gebruiker al een account bij Youtube heeft, wanneer deze voor het laatst heeft ingelogd en waar de gebruiker vandaan
Bijlage casestudies websites
44
komt. Direct daaronder staan de manieren hoe anderen zich kunnen binden met de gebruiker door bijvoorbeeld een email te sturen, commentaar te plaatsen of als vriend toe te voegen. Vrienden kunnen ook uitgenodigd worden via het verkrijgen van contactinformatie van Google. Hieronder staan de mensen waarop de gebruiker geabonneerd is en waarvan hij dus een melding krijgt als die gebruiker een nieuwe video plaatst. Hieronder is er ruimte voor bulletins, ofwel berichten van mensen aan hele groepen mensen. Naast deze gebruikersinformatie staat een video geplaatst van deze gebruiker, die hij heeft uitgekozen om extra onder de aandacht van anderen te brengen. Aan het einde van de video worden ook niet, zoals bij de videopagina, relevante andere video’s getoond maar slechts de mogelijkheid geboden om het opnieuw af te spelen of te delen met andere mensen. Onder de video is zijn plaatjes van andere video’s van de gebruiker te zien met daarbij de duur, de titel, hoelang het geleden is dat de video geplaatst is, en hoeveel views de video heeft. Daaronder zijn plaatjes van video’s van ander gebruikers te zien die de gebruiker als te favoriet heeft geselecteerd. Daaronder weer staan de vrienden van de gebruiker en daaronder reacties van andere gebruikers. Naast de standaard verwijzingen naar video’s, zoals op de andere pagina’s, is er op de profiel vooral ruimte om gebruikers met elkaar in contact te laten treden en om iemands identiteit uiting te geven. Het abonneren op mensen of het in contact komen ermee kan zorgen voor een sterker groepsgevoel en voor bekendwording van video’s die door vrienden aangeraden worden. Beide zaken kunnen zorgen voor een regelmatigere terugkomst en/of een langer bezoek aan Youtube.
10.1.4. API Naast de pagina’s die hierboven zijn besproken biedt Youtube ook een API (Application Programming Interface) aan waarmee externe programmamakers gebruik kunnen maken van de database van Youtube waardoor ze deze op een andere manier kunnen presenteren en kunnen aanvullen. De API zorgt dus voor programma’s en websites die niet alleen een video door middel van een link kunnen embedden zoals bij ‘10.1.2.2 Andere mensen bereiken’ is besproken maar dat ze direct toegang hebben tot de database. Electronic Arts is entertainment software bedrijf en hebben veel bekende spellen gemaakt zoals Need for Speed en Simcity (Inc. 2007), zij hebben bij een Spore Youtubefunctionaliteit toegevoegd waarmee in het spel door een gamer direct een video geupload kan worden naar Youtube van bijvoorbeeld een mooie actie. Bovenstaande implementatie van de Youtube API geeft aan hoe dankzij de API veel content makkelijk op Youtube geplaatst kan worden.
10.2.
Casestudy Facebook
Facebook is een zogenaamde Social Networking Site waarbij mensen elkaar kunnen ‘bevrienden’ en daardoor verbonden worden met andere mensen. Door allerlei functionaliteiten die hieronder besproken worden is het mogelijk voor gebruikers om op een gemakkelijke manier contact te onderhouden met vrienden of bekenden en te zien waar die personen mee bezig zijn in hun leven. Hierbij is het natuurlijk een voortzetting van hoe mensen dagelijks met elkaar omgaan en hun zogenaamde ‘social graph’, het netwerk van connecties en relaties tussen personen. Facebook is in februari 2004 ontstaan in Palo Alto in de VS en gebruikt door studenten van Harvard en groeit snel wanneer studenten van andere universiteiten en highschools ook toegang verleend wordt. In september 2006 mag iedereen lid worden. In 2005 en 2006 zijn er 3 relatief kleine investeringen gedaan (respectievelijk 0,5, 12,7 en 27,5 miljoen dollar) in Facebook (Facebook 2008). In oktober 2007 koopt Microsoft een klein deel (1,6%) van Facebook en waardeert de waarde van Facebook daarmee op zo’n 15 miljard (Press 2008). Op dit moment zijn er zo’n 70 miljoen gebruikers die in ieder geval 1 keer per maand inloggen. In de rest van dit hoofdstuk wordt regelmatig vrienden gebruikt, deze term staat op ietwat losse schroeven omdat iedereen die een officiële connectie legt via Facebook met een andere persoon zo wordt genoemd. Er zijn geen gradaties van vrienden te maken maar het is wel mogelijk om de basis van de vriendschap uit te leggen. Dit kan gedaan worden nadat beide partijen elkaar hebben goedgekeurd als ‘vriend’, er verschijnt dan een scherm waar bijvoorbeeld gekozen kan worden uit ‘lived together’ of ‘through a friend’. Facebook vereist voor het grootste gedeelte van de site dat er ingelogd wordt, toch heeft de pagina waar ingelogd moet worden al functionaliteit om mensen zonder Facebookaccount over de streep te trekken. Behalve een korte samenvatting van wat er mogelijk wordt als men een (gratis) account aanmaakt (‘hou contact met vrienden en familie’, ‘deel foto’s en video’s’, ‘beheer privacy online’, ‘hernieuw het contact met oud-klasgenoten’), kan men ook al zoeken op namen van mensen om te kijken of die al lid zijn van Facebook. Op deze pagina staat ook een link naar een uitgebreidere zoekfunctie waarbij onder andere toegang tot de email van een gebruiker wordt gevraagd van bijvoorbeeld services van Gmail, Hotmail, Yahoo, etc. Hierbij staat vermeld dat ze met niemand contact opnemen of de inloggegevens bewaren zonder expliciete toestemming van de gebruiker. Ook kan toegang
Bijlage casestudies websites
45
verleend worden tot de contactenlijst van AIM of MSN. Om bij veel voorkomende namen wat gerichter te kunnen zoeken kan ook binnen bepaalde scholen of bedrijven gezocht worden Omdat Facebook verder niet toegankelijk is als men er geen account heeft zijn onderstaande beschrijvingen van een gebruiker met een account.
10.2.1. ‘News Feed’pagina Dit is de pagina die standaard na het inloggen verschijnt. Linksboven staat het Facebook logo waarmee wanneer er op geklikt wordt naar de hoofdpagina gegaan wordt. Rechts daarnaast zijn een aantal tabs die het mogelijk maken om snel naar een andere algemene pagina te gaan zoals de profielpagina en de profiel-edit link (beide hieronder beschreven), de vriendenpagina en de inbox. Direct naast de tab van de profielpagina en de tab van de inbox staan kleine driehoekjes waar als er op geklikt wordt een menuutje uit komt waarmee naar subpagina’s van deze tabs gegaan kan worden. Rechtsboven staan vier kleine links waarmee teruggekeerd kan worden naar de hoofdpagina, instellingen aangepast kunnen worden, het privacyreglement gelezen kan worden en waarmee uitgelogd kan worden. Belangrijker dan de mogelijkheden helemaal bovenin is de News Feed die direct onder de tabs zit. Deze News Feed wordt gevuld met gebeurtenissen van vrienden, groepen of netwerken van de gebruiker en loopt ver door naar beneden en wordt gevoed door de Mini-Feed op de profielpagina. Zo is er bijvoorbeeld te zien welke vrienden nieuwe vrienden hebben gemaakt of welke foto’s online zijn gezet door bepaalde vrienden. Ook is er te lezen wanneer een vriend er bericht heeft geplaatst bij een andere vriend van de gebruiker of informatie over een applicatie die een vriend heeft geïnstalleerd of gebruikt op Facebook, hierover bij hoofdstuk 10.2.3 meer. Eigenlijk komt deze News Feed neer op het verzamelen van gebeurtenissen van vrienden. Lang niet alles van de Mini-Feed komt echter op de News Feed terecht, de gebruiker kan zijn voorkeuren opgeven over wat voor een soort berichten er meer en welke minder op de News Feed moeten komen (bijvoorbeeld relatie-updates meer en applicatie-installaties van vrienden minder). Aan de rechterkant van de hoofdpagina zijn ook kleine blokjes met informatie over vrienden te vinden. Daar helemaal bovenaan kan de status van de gebruiker geüpdate worden, wat neerkomt op het afmaken van de zin ‘Gebruikersnaam is…’. Standaard staat er al ‘is’ maar het is sinds kort ook mogelijk om ‘is’ weg te laten of aan te passen. Hieronder staan de statussen van drie vrienden die deze het meest recent hebben aangepast. Ook staat er een link bij naar de vriendenpagina waar alles statusupdates van vrienden staan weergegeven van de laatste dagen. Onder de status updates staan de verjaardagen van vrienden die binnenkort jarig zijn, met ook weer een link naar een pagina waarop de verjaardagen van alle vrienden zijn te zien. Hieronder een link naar een pagina om vrienden uit te nodigen bij Facebook te komen en een link om mensen op te zoeken die al wel een account bij Facebook hebben maar nog geen vriend van de gebruiker zijn. Aan de linkerkant van het scherm staat direct onder het Facebooklogo een zoekvenster waarmee een naam van een vriend ingetypt kan worden en makkelijk geselecteerd kan worden om naar de profielpagina te gaan van deze vriend. Daaronder staan de namen van applicaties die door de gebruiker zijn geïnstalleerd, waaronder een aantal applicaties die standaard geïnstalleerd staan als men zich aanmeldt voor Facebook (zoals Photos, Groups en Events). Niet alle namen van applicaties zijn direct te zien, de gebruiker kan er een aantal verbergen en tevoorschijn roepen door op ‘more’ te klikken. Al deze applicaties hebben een eigen instellingenpagina en hebben vaak een plekje op de profielpagina. Onder de applicaties staat een advertentie die aangepast is op de thuislocatie die de gebruiker heeft opgegeven. Over applicaties wordt later dieper ingegaan. Helemaal onder in beeld, ook als er naar beneden gescrolled wordt, is recentelijk een balk toegevoegd waarop gezien kan worden welke vrienden nu ook online zijn op Facebook. Vervolgens kan er gechat kan worden met hen. Ook kan de eigen status aangepast worden en recente berichten bekeken worden. Het chatvenster blijft bovenop de rest van Facebook staan, ook als er van pagina veranderd wordt (dus bijvoorbeeld van hoofd- naar profielpagina).
10.2.2. Profielpagina De boven-, onder- en rechterkant van het scherm op de profielpagina zijn identiek aan die van de hoofdpagina. Het middelste gedeelte van de site bestaat uit twee kolommen, waarin allerlei informatie staat over de gebruiker, zijn vrienden en gebeurtenissen. In de linkerkolom is bovenaan een foto te zien die de gebruiker als profielfoto heeft gekozen en is vaak een foto van de gebruiker zelf. Direct hieronder zijn een aantal links getoond die door Facebookapplicaties die de gebruiker heeft geïnstalleerd daar neer worden gezet. Zo staat er een link naar de foto’s van de gebruiker (‘View Photos of Me (aantal foto’s)’) en een link naar de vrienden van de gebruiker (‘View My Friends (aantal vrienden)’). Door op het kruisje achter de link te klikken (die alleen te zien is als er overheen wordt bewogen) kan er gekozen worden door de gebruiker om de link
Bijlage casestudies websites
46
daar weg te halen of om de applicatie te de-installeren. Ook staan er onder de links kleine icoontjes die ook geplaatst zijn door zulke applicaties. Daaronder staat een blok met een aantal foto’s en namen van wederzijdse vrienden, dus mensen die zowel vriend zijn van de gebruiker als de persoon van wie het profiel is. De blokken hieronder staan niet op een vaste plek en kunnen verplaatst worden door de gebruiker en dus aangepast worden naar de eigen smaak. Er kan bijvoorbeeld gekozen worden om een blok met foto’s van de gebruiker onder het blok met vrienden uit het netwerk te zetten en daaronder een blok van een andere applicatie zoals ‘what I’m listening to’ waarin in combinatie met een account bij Last.fm de laatste muzieknummers die een gebruiker heeft geluisterd getoond worden. Standaard staat er ook een blok met daarin aangegeven van welke groepen de gebruiker deel uit maakt. Die groepen kunnen door gebruikers zelf gemaakt worden en gaan dan ook over zeer diverse dingen. Als naar het profiel wordt gegaan van iemand de gebruiker zelf staan er in plaats van wederzijdse vrienden de vrienden uit het netwerk, wat doorgaans (maar zelfgekozen) de stad of land is waar de gebruiker woont. In de bredere rechterkolom op de pagina staat bovenaan (naast de profielfoto) wat informatie over de persoon. Direct onder de naam staat zijn status, wat ingevuld wordt door de persoon van wie het profiel is. Dit geeft meestal aan waar mensen mee bezig zijn of wat ze meegemaakt hebben. Vaak wordt er een uitdagende status gekozen om reacties te krijgen of mensen het in ieder geval op te laten merken. Daaronder staan de netwerken waar de persoon in zit (land, stad, universiteit, etc.) en informatie over bijvoorbeeld een relatie (of het zoeken ernaar), verjaardag, woonplaats, politieke kleur, religie, etc. Hieronder staat de Mini-Feed, waar op de hoofdpagina de News Feed ging over vrienden gaat het hier alleen over de persoon van het profiel. De News Feed op de hoofdpagina wordt gevoed door wat er op de Mini-Feed van personen voorkomt. Op de Mini-feed komt informatie over bijvoorbeeld het wijzigen van het profiel van de gebruiker, het plaatsen van foto’s informatie van applicaties die gebruikt worden door de gebruiker, statusupdates en berichten die geplaatst worden bij vrienden of foto’s. Onder de Mini-Feed staat een blok met contactinformatie van de gebruiker zoals het emailadres en telefoonnummer. Het profiel is aan te passen door bovenin beeld te klikken op ‘edit’ naast profiel. Alle persoonlijke informatie is in het profiel in te stellen, zo is ook aan te geven wie welke informatie mag zien (vrienden, vrienden van vrienden, netwerk, etc.).
10.2.3. Applicaties Een van de grootste sprongen die Facebook maakte in de adoptie van de site buiten universiteiten nadat het mogelijk was om in te schrijven zonder universiteits emailadres, kwam doordat het mogelijk werd om applicaties te ontwerpen zonder tussenkomst van Facebook (Arrington 2007). Middels een API is het mogelijk om applicaties te maken die gebruik maken van bepaalde functionaliteiten en databases van Facebook. Facebook maakt het voor gebruikers makkelijk om een applicatie uit te zoeken en te installeren, dit gaat allemaal via de site van Facebook en er hoeft niets gedownload te worden. Na het uitkiezen van een applicatie wordt een gebruiker naar de Facebookpagina van de applicatie genomen en krijgt het meer informatie over de applicatie met ook het commentaar van andere mensen. Boven in beeld staat ‘install application’ en moet er gekozen worden waar (en of) de applicatie op het profiel van de gebruiker komt te staan, ook moet gekozen worden of updates in de Mini-Feed mogen komen van de gebruiker. Zoals gezegd kunnen applicaties door middel van een API gebruik maken van het Facebook platform doordat gebruikers toegang verlenen tot hun gegevens. Dit geeft applicaties ook de mogelijkheid om data die normaal alleen binnen Facebook toegankelijk is te exporteren. Zo zijn er programma’s die namen, verjaardagen, woonplaats, etc. van vrienden van de gebruiker van de applicatie exporteren naar een CVS bestand dat geopend kan worden door bijvoorbeeld Excel. Een andere applicatie, een van de applicaties die gemaakt zijn door Facebook zelf, is ‘Photos’. Met deze applicatie kunnen foto’s gedeeld worden met vrienden, die het in hun News Feed gepost zien worden maar ook met mensen die geen account hebben bij Facebook, als dit bij het maken van een fotoalbum wordt toegestaan. Door een link naar de foto te sturen naar iemand zonder Facebook account kan deze de foto’s van het album bekijken.
10.3.
Casestudy Rapidshare
Rapidshare is een website waarmee files gedeeld kunnen worden met andere gebruikers. Het is in 2006 opgericht en is gevestigd in Cham in Zwitserland. Veel meer gegevens zijn niet officieel bekend. Het zou gezegd kunnen worden dat Rapidshare de online variant is van het uitwisselen van cd’s of het uitlenen en kopiëren van software zoals dat tot enkele jaren geleden vaak ging.
10.3.1. Het delen van een file
Bijlage casestudies websites
47
De hoofdpagina van Rapidshare is behoorlijk kaal, hetgeen wat direct opvalt is de aanmoediging om files te uploaden via een teksvakje waarin de file op de computer geselecteerd kan worden. Hierboven staat een tweestappenplan: “1: Select your file and press upload” en “2: Receive download-link and share it”. Dit is kortweg de wijze waarop iemand die een bestand wilt delen met andere mensen gebruik maakt van Rapidshare. Hieronder staat een reclamebanner voor een site van Rapidshare waar legaal (previews van) games gedownload kunnen worden en waar reclame voor gameproducenten wordt gemaakt. Nadat een bestand is gekozen en is geüpload, wordt je doorgestuurd naar een volgende pagina met daarop de volgende gedeeltes: download- en deletelink, mogelijkheid om mail te sturen met daarin de link naar bekenden en de mogelijkheid om een collectorsaccount aan te maken. Zowel de downloadlink als de deletelink zijn unieke url’s en kunnen gebruikt worden om zonder account de file te downloaden of te deleten. Hiermee wordt het zelfs voor mensen die niet veel files denken te gaan uploaden gemakkelijk en snel gemaakt. De barrière om een account aan te maken wordt hiermee omzeild. Hieronder is een gedeelte gereserveerd voor het plaatsen van drie e-mailadressen van mensen die de link mogen ontvangen (en dus het bestand kunnen downloaden) en voor het plaatsen van de naam van de afzender. Onderin beeld kan een gratis collectorsaccount gemaakt worden, waarboven de voordelen uitgelegd zijn. In het kort komen de voordelen neer op het volgende: Gemak. Bestanden kunnen makkelijker beheerd en toegevoegd worden zonder dat de links allemaal opgeschreven moeten worden omdat de bestanden na het inloggen overzichtelijk geplaatst zijn. Daarnaast is het voor mensen mogelijk om voor een gratis premium account te sparen door veel mensen met een gratis account de files te laten downloaden. Gebruikers met en zonder account hebben ook de mogelijkheid om mappen te maken voor files, om zo een beter overzicht te geven aan de downloader (en uploader). Ook hiervoor is het gaan naar de link van de map genoeg om toegang te krijgen tot de map, hoewel een gebruiker hier een password op kan zetten. Het maken van een map is iets persoonlijker dan alleen het geven van een link naar een bestand, de selectie van files is door een gebruiker gemaakt, maar verder wordt er niets gedaan met het persoonlijker maken van deze pagina. Er kan geen commentaar toegevoegd worden en de gebruiker kan alleen mappen en files ordenen maar geen persoonlijk tintje hieraan geven.
10.3.2. Het downloaden van een file Downloaden kan maar op een manier, middels het krijgen van een link naar het bestand. Als naar de URL wordt gegaan moet er gekozen worden tussen twee download varianten, met een premium account of gratis en zonder account. Voor mensen zonder account is het wel mogelijk om een bestand te downloaden maar daar zitten beperkingen aan zoals de hoeveelheid data die per uur vanaf een bepaald IP-adres gedownload mag worden, maximaal één download tegelijk, geen ondersteuning voor downloadversnellers of de mogelijkheid om verder te gaan met afgebroken downloads, geen downloadmogelijkheid voor het download van een server met het maximum aantal gebruikers. De voornaamste beperking is dat als men twee files binnen een bepaalde tijd wil downloaden er bij de tweede file gewacht moet worden totdat de hoeveelheid data per uur niet meer overschreden gaat worden. Samen met de beperking dat er niet meerdere files tegelijk gedownload kunnen worden zorgt dit er voor dat gebruikers die bijvoorbeeld in een forum een aantal links krijgen voor mp3’s van een band een behoorlijke tijd (tientallen minuten tot enkele dagen) moeten wachten voordat ze allemaal gedownload kunnen worden. Bij een betaald account is deze beperking er niet. Doordat er elke keer als er een file gedownload gaat worden op de beperkingen van gratis downloaden wordt gewezen en op de mogelijkheden om deze te omzeilen door een betaald account probeert Rapidshare gebruikers te bewegen om te betalen voor de service. Rapidshare heeft een drietal programma’s waarmee gecheckt kan worden of de files nog online staan en het vergemakkelijkt het up- en downloaden.
10.4.
Casestudy Ebay
Ebay is een online marktplaats voor allerlei goederen en services voor particulieren en bedrijven. Deze particulieren en bedrijven kunnen zowel verkopen als kopen. Van de sites die voor de casestudies zijn gebruikt is eBay verreweg de langst bestaande, sinds 1995. Op dit moment zijn er ongeveer 84 miljoen actieve gebruikers en heeft eBay lokale versies van de sites in tientallen landen. Ze zijn gevestigd in San Jose in de VS en zijn momenteel gewaardeerd op ruim 32 miljard dollar (Yahoo! 2008). Omdat de lokale versie gekoppeld is aan het adres waarop de gebruiker staat ingeschreven bespreek ik de Nederlandse versie van eBay.
Bijlage casestudies websites
48
Omdat ook eBay een API heeft zijn er veel programma’s door externe partijen ontwikkeld voor zowel kopers als verkopers. Daarnaast heeft eBay enkele officiële programma’s voor verkopers. Helemaal boven in beeld staan, op elke pagina, de vijf categorieën waarin eBay is op te delen: Kopen, verkopen, mijn eBay, community en hulp. De twee rollen die een gebruiker op eBay kan hebben zijn verkoper en koper en op de acties die bij deze twee rollen horen wordt verder ingezoomd. Mijn eBay, community en hulp zijn worden vooral gebruikt als er problemen zijn of instellingen veranderd dienen te worden.
10.4.1. Kopen De hoofdsite van eBay is gericht op kopers, er staan op de hele pagina aanbiedingen van te koop staande producten en manieren om naar andere aanbiedingen te zoeken. Boven elke pagina staat naast de vijf categorieën ook altijd een zoekvakje waarin producten gezocht kunnen worden. Bij elk product staan een informatie die van belang is voor de koper en de gang van zaken bij eBay. Zo is op de productenpagina productinformatie te zien en wat het huidige bod is in de valuta van de verkoper (met daarbij ook de berekende valuta van de koper). Direct daaronder staat het maximumbod, dit kan door de gebruiker ingevuld worden, met daarachter een knop ‘bod plaatsen’. Hieronder staat hoelang het product nog geveild wordt met daarbij de einddatum en -tijd. Hieronder staan onder andere de verzendkosten, objectlocatie en geschiedenis. De geschiedenis is aanklikbaar en laat het bodverloop zien bij het product, er wordt ook aangegeven hoeveel bieders er zijn en hoeveel biedingen deze in totaal hebben gedaan, van wat voor een bedrag en op welk tijdstip. De aanbieders zijn anoniem weergegeven. Onder de geschiedenis is de hoogste bieder te zien, en is met het aanklikken van zijn naam te zien hoe vaak hij heeft geboden op het product en in totaal de afgelopen 30 dagen, in welke categorieën, etc. Een gebruiker kan onder de hoogste bieder op de knop ‘Dit object volgen’ klikken om zich te abonneren op het product, om de biedingen op dit product op de pagina van ‘mijn eBay’ terug te zien. Hierdoor kan het product in de gaten gehouden worden en op het laatste ogenblijk nog hoger geboden worden. Behalve informatie over het product is er ook informatie over de verkoper, zo is te zien hoeveel mensen de verkoper hebben beoordeeld en hoeveel procent daarvan de verkoper positief beoordeelde. Ook is te zien hoelang de verkoper al lid is van eBay. Daaronder staat ook een link naar gedetailleerde informatie over de feedback die gegeven is door kopers van deze gebruiker, een link om de verkoper toe te voegen aan de een lijst van favoriete verkopers van de gebruiker en een link om andere producten van de verkoper te bekijken. De link daaronder geeft de mogelijkheid om in contact te treden met de verkoper. Daarbij staan ook 2 stappen gemeld om veilig te kopen, namelijk het controleren van de reputatie van de verkoper en de manier hoe je beschermd wordt door de manier waarop je betaalt (bijvoorbeeld met Paypal tot 200 euro). Onder de beschrijving van het product staan objecten van dezelfde verkoper met een plaatje, de prijs, een korte beschrijving, hoeveel biedingen al zijn gedaan en hoelang de veiling nog open is voor dit product. Onder de beschrijving van het product staan nog een aantal velden die vooral te maken hebben met de verkoper zoals, de manier en prijs van verzenden, het retourbeleid, betalingsgegevens, informatie voor veilig handelen en een bod uitbrengen. Als de gebruiker een product heeft gevonden die voor een acceptabele prijs aangeboden wordt kan de gebruiker een bod uitbrengen. Dit kan gebeuren via het tekstvak ‘maximumbod’. eBay plaatst een bod dat (altijd) hoger is dan andere biedingen maar slechts minimaal. Mocht er echter iemand anders een maximumbod hebben ingesteld dat 10 euro hoger is dan zal eBay achter de schermen automatisch het bod verhogen totdat het maximumbod van de andere gebruiker is overschreden of dat het maximumbod van de gebruiker is bereikt. Als het maximumaanbod van de gebruiker niet genoeg is om het maximumaanbod van een andere gebruiker te overstijgen dan wordt er gevraagd om het maximumbod te verhogen maar kan van de koop worden afgezien omdat een andere gebruiker eerder heeft aangegeven dit bedrag te willen betalen. Als er een bod is uitgebracht komt het product automatisch bij ‘mijn eBay’ te staan om het makkelijker in de gaten te blijven houden. Als er over het maximumbod wordt heengegaan door een nieuwe gebruiker dan krijgt de gebruiker daar bericht van en dus de kans om weer hoger te bieden. De manier waarop eBay de gebruiker op de hoogte stelt hiervan kan op verschillende manieren: Niet, realtime per email en via express berichten via Skype of Windows live messenger. Wanneer het einde van de veiling voor het product nadert, en de gebruiker het hoogste bod heeft, maar al op de hoogte van het maximumbod zit meldt eBay dat slechts één bod van een andere gebruiker nodig is om het product niet te krijgen. Er wordt aangeraden een hoger maximum in te stellen om zo de kans te vergroten dat de veiling wordt gewonnen. Als er dan toch verloren wordt doordat de gebruiker te laat reageert of gewoon niet hoger wil bieden dan krijgt deze uiteindelijk een mailtje met daarin de melding dat er verloren is maar dat er mogelijk vergelijkbare producten zijn die nog wel te koop zijn. Naast die melding staat een grote knop die gelinkt is aan de zoekpagina van eBay met daarbij aan de rechterkant een product dat speciaal onder de aandacht wordt gebracht omdat het overeenkomsten heeft met het product dat uiteindelijk niet gekocht is.
Bijlage casestudies websites
49
De manier waarop een bod wordt uitgebracht zorgt ervoor dat er vaak een lagere huidige prijs voor een product staat dan dat er achter de schermen als optie staat wat potentiële kopers verleidt om een bod uit te brengen. Pas als een gebruiker heeft besloten een bod uit te brengen, en dus bereid is meer te betalen dan de huidige prijs is er een zeker drempel overschreden, de persoon heeft gekozen om actief te participeren. Wanneer blijkt dat het maximumbod niet genoeg is zal, denk ik, eerder een hoger bod worden uitgebracht dan wanneer het maximumbod al als prijs stond aangegeven voordat er een bod werd geplaatst. Kopers kunnen feedback geven over de verkoper en daarbij aangeven of hun ervaring positief of negatief was. De gemiddeldes komen bij de naam van een verkoper te staan en geven een indicatie over de geleverde kwaliteit van een verkoper en of deze verkoper te vertrouwen is.
10.4.2. Verkopen Om te kunnen verkopen moet er een verkopersaccount worden aangemaakt waarbij bankinformatie moet worden ingevuld. Daarna is het verplicht voor verkopers om zich aan te melden bij Paypal zodat betaling online kunnen geschieden. In 2002 is Paypal door eBay overgenomen (Kane 2002) en het is in die zin niet vreemd dat eBay verkopers verplicht zich hier voor aan te melden. Op de pagina waarbij het product omschreven kan worden staat met heldere kleuren en cijfers aangegeven welke informatie ingevuld kan worden met daarnaast af en toe tips om een betere verkoopprijs te kunnen krijgen (bijvoorbeeld door een foto toe te voegen). Er zijn 6 stappen aangeven:producttitel, een productcategorie, productfoto’s, productomschrijving, startprijs en verzendwijze en uiteindelijk de manier van betalen. Hieronder staat de prijs om het product te plaatsen. Uiteindelijk wordt er een percentage van de verkoopprijs ingehouden met een maximum van 7,5% waarbij het percentage richting de 1,9% gaat hoe hoger het bedrag is. Als het product eenmaal geplaatst is, is men verplicht om met de verkoop door te gaan. Wanneer dit niet gedaan wordt en kopers klachten indienen kan eBay overgaan tot het beperken van het verkopersaccount. Daarnaast beperkt eBay het kopersaccount wanneer meer dan 5% van de kopers ontevreden is. Wanneer meer dan 10% van de kopers negatieve feedback geeft kan eBay besluiten dat de koper geen verkopen meer kan doen. EBay raadt een verkoper aan om goed te communiceren met de gebruiker zodat deze op de hoogte blijft van de status van de verzending. Ook andersom wordt de verkoper aangeraden te bellen als de gebruiker een paar dagen na de sluiting van de veiling niet van zich heeft laten horen. Wanneer de koper heeft betaald wordt de verkoper aangeraden om de producten te versturen en deze zo goed mogelijk in te pakken. Nadat dit gedaan is wordt de verkoper gevraagd om ook feedback te geven over de koper, bijvoorbeeld over de snelheid van betalen.
10.5.
Casestudy Flickr
Flickr is een site waarbij foto’s online geplaatst kunnen worden en bekeken door andere mensen. Standaard kunnen foto’s door iedereen bekeken worden maar de maker van de foto kan een aantal beperkingen instellen. Een duidelijke online variant van het aan bekenden laten zien van het fotoalbum of dia’s. In maart 2005 werd Flickr overgenomen door Yahoo voor een niet medegedeeld bedrag (Hu 2005). Eind 2007 waren er al meer dan 2 miljard foto’s op Flickr te zien (Shankland 2007). Opvallend is dat Facebook rond die tijd ongeveer evenveel foto’s had, zo’n 1,7 miljard (Beaver 2007). Hoewel Flickr ook bezocht kan worden door mensen zonder account wordt er bij deze casestudy gekeken naar de mogelijkheden van een gebruiker met account. Aanmelden gaat betrekkelijk ingewikkeld, voordat er een Flickr account aangemaakt kan worden moet er een account bij Yahoo worden genomen. Als een gebruiker echter eenmaal aangemeld is, kan er veel meer op de site gedaan worden. Foto’s plaatsen, reacties bij foto’s zetten of foto’s taggen zijn een aantal van de mogelijkheden die later wat uitgebreider besproken worden. Flickr heeft ook een API waarmee applicaties door derden gemaakt kunnen worden waarbij toegang verleend wordt tot de database van Flickr. Bovenaan het beeld van de meeste pagina’s staan een aantal categorieën: Home, You, Organize, Contacts, Groups en Explore. Daarnaast staat een zoekvakje, waar onder meer gezocht kan worden op foto’s van iedereen, contacts, vrienden, locaties en leden van Flickr. Boven het zoekvakje staat in het klein onder welke naam is ingelogd een link naar de inbox, help en een link om uit te loggen. Met Home keert men terug naar de hoofdpagina, met You gaat de gebruiker naar zijn eigen foto’s zoals die ook te zien zijn door andere gebruikers, met Organize gaat men naar een pagina waar foto’s kan organiseren en makkelijk in groepen tags kan toevoegen, met Contacts wordt een pagina getoond met daarop de recente nieuwe foto’s van contacts, Groups
Bijlage casestudies websites
50
laat de groepen zien waarbij de gebruiker zit en Explore laat op een deels dynamische manier geselecteerde gedeeltes van Flickr zien. Bij elk van deze categorieën (behalve Home) staat er een klein driehoekje naast waarmee naar een subgedeelte gegaan kan worden van die categorie. Ook bij de meeste pagina’s staat onderin een link naar del.icio.us en My Yahoo om de pagina ook op andere sites onder de aandacht te brengen. Daarnaast is er ook de mogelijkheid om je te abonneren via RSS op de pagina waarbij updates gemeld worden via een RSS reader van de gebruiker en de mogelijkheid om van updates een email te krijgen.
10.5.1. Overzichtspagina De hoofdpagina is opgedeeld in twee kolommen waarbij in de linkerkolom een vrolijke welkomstgroet in wisselende talen staat, daaronder staat Flickrnieuws en een link naar de blog van Flickr. Direct hieronder staat algemene reclame en reclame voor het upgraden van je account zodat beperkingen in bijvoorbeeld het aantal uploads per maand of toegang tot oudere foto’s worden opgeheven. Hieronder een blokje met wisselende tips en een verwijzing naar een nieuw gedeelte op de Flickr waar video’s geplaatst kunnen worden. In de rechterkolom staan vooral foto’s gerangschikt op de eigen foto’s (en of er reacties op zijn), die van de contacts en die van iedereen. Bovenaan echter staat een link naar de pagina waar de gebruiker foto’s kan uploaden en onderaan staat of er nieuwe berichten zijn in de groepen waar de gebruiker deel van uitmaakt.
10.5.2. Contactsbeheer en -updates Op de contactspagina zijn bekenden van de gebruiker te onderhouden. Zo is het makkelijk om te zien wat voor een foto’s vrienden recentelijk geplaatst hebben. Daarnaast kan men hieraan mensen toevoegen van wie men de foto’s erg mooi vindt en zo altijd de nieuwste foto’s direct kan zien. Er kan ook bekeken worden wie de gebruiker heeft toegevoegd als contact en we dus de gebruiker volgt. Er zijn drie mogelijkheden vanaf de contactspagina om al bekende mensen te vinden op Flickr. Allereerst gewoon via het zoekvakje dat altijd bovenin de pagina te zien is. Als tweede via het uitnodigen van mensen door hun emailadres op te geven waarbij Flickr ze een email stuurt met de vraag of ze ook lid worden en dat ze naast de foto’s van de gebruiker ook foto’s van over de hele wereld kunnen bekijken. De derde optie is door aan te geven dat Flickr mag kijken in de contactlijst van Yahoo, Gmail of Hotmail. Hierbij importeert Flickr de contactgegevens en kijkt of in die lijst e-mailadressen staan die geregistreerd staan in Flickr bij een gebruiker. Bij het selecteren van contacts kan worden aangegeven of een contact een vriend is en of het familie is. Deze subgroepen hebben speciale rechten bij het bekijken van foto’s, wat uitgelegd wordt bij ‘10.5.4 Uploaden’.
10.5.3. Groupsbeheer en-updates De gebruiker kan op de groepspagina groepen selecteren en daar lid van worden. Op deze manier kunnen foto’s met een bepaald onderwerp (bijvoorbeeld ‘Texas architecture’) bij elkaar geplaatst worden. Als iemand lid is van een groep mag deze foto’s plaatsen in de groep waardoor bij de fotopagina ook een melding komt dat de foto in die groep geplaatst is. Iedereen kan een groep beginnen en kan daarbij kiezen uit drie soorten groepen: Voor iedereen toegankelijk en iedereen mag lid worden (en dus foto’s plaatsen), voor iedereen toegankelijk maar mensen kunnen slechts op uitnodiging lid worden en een gesloten groep waarbij alleen mensen die lid zijn de foto’s kunnen zien en men kan alleen lid worden door uitgenodigd te worden. Bij groepspagina’s kunnen ook discussies gevoerd worden en kunnen foto’s op een landkaart geplaatst worden.
10.5.4. Uploaden Het uploaden van foto’s wordt uitgelegd in drie stappen: Het uitkiezen van foto’s, uploaden en uiteindelijk titels, tags, beschrijving en groepen maken. Bij het uitkiezen van de foto’s moet ook gekozen worden of de foto publiekelijk toegankelijk is of dat alleen de gebruiker, vrienden of familie het mag zien. Voor het makkelijker maken van het uploaden van foto’s heeft Flickr ook losse programma’s hiervoor gemaakt voor Windows en Mac. Ook kunnen foto’s gemaild worden naar een uniek Flickr-emailadres waardoor ze direct op Flickr geplaatst worden. De titel van de email wordt de titel van de foto en tekst in de body van de email kan voor een beschrijving of voor tags gebruikt worden.
Bijlage casestudies websites
51