Bron:
M. Versantvoort, ‘Afstemming van arbeid en zorgtijd in stad en land’, in: L. van der Laan en M. Versantvoort (red.), Netwerken en regionale analyse, Eburon, Delft, 2009, pp. 87-94.
Afstemming van arbeid- en zorgtijd in stad en land Maroesjka Versantvoort Universiteit Leiden Programma Hervorming Sociale Zekerheid Faculteit der Rechtsgeleerdheid Afdeling Economie Steenschuur 25, Leiden E
[email protected] T 071 527 4856 http://www.hsz.leidenuniv.nl
Inleiding Stad en land. De titel van deze bijdrage in het liber amicorum verwijst naar het werk van Bert van der Knaap voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (Van der Knaap, 2002). Hij onderzocht daar ondermeer de gevolgen van veranderingen in de ruimtelijke organisatie van activiteiten van huishoudens voor het te voeren ruimtelijk beleid en stelde daarbij de vraag of sprake is van een noodzaak tot een conceptuele wijziging of bijstelling van (ruimtelijk) beleid. Van der Knaap concludeerde dat het begrip afstand voor huishoudens niet langer een eenduidige fysieke interpretatie heeft, maar samenhangt met de aard van de activiteit en de ruimtelijke schaal waarop deze uitgeoefend wordt. Veraf wordt soms dichtbij en omgekeerd, als gevolg van het toegenomen belang dat aan tijdsbesteding van bepaalde activiteiten wordt gehecht. In deze bijdrage richt ik mij eveneens op de relatie tussen ruimte en tijdsbesteding en poog ik een aanvulling te bieden op de inzichten die van der Knaap op dit terrein verschaft heeft. De focus zal daarbij liggen op de tijd besteed aan zorg voor kinderen, de interactie tussen de tijd die mensen besteden aan zorg voor kinderen, huishoudelijk werk en betaalde arbeid, en de relatie tussen ruimtelijke achtergrond en tijdsbesteding.
Het creëren van mogelijkheden om werk en andere activiteiten te combineren en meer over de levensloop te spreiden is een voorname beleidsdoelstelling van dit kabinet en diens voorgangers . Door middel van regelingen omtrent ouderschaps- en zorgverlof en de levensloopregeling wordt getracht condities te scheppen voor het vinden van een evenwicht tussen verschillende taken en 1
ervoor te zorgen dat tijd en inkomen op de meest ideale momenten beschikbaar komen 1 . Bij de introductie van de levensloopregeling werd voorts de verwachting opgesteld dat de toegankelijkheid van langerdurend verlof in het algemeen zou verbeteren. De doelstelling van de wet op het ouderschapsverlof en later de wet arbeid en zorg is de combinatie van arbeid en zorg makkelijker te maken. Hierdoor kan het voor vrouwen aantrekkelijker worden om te gaan of te blijven werken en worden mannen gestimuleerd om meer zorgtaken op zich te nemen, zo is de idee 2 . Daarnaast zou een dergelijk verlof positieve impulsen kunnen geven aan de ouder-kind hechting.
Bovengenoemde rust op de verwachting dat de via levensloop-, ouderschaps-, en zorgverlofregelingen vrijgekomen arbeidstijd ingevuld wordt met zorgtijd. In deze bijdrage staat deze veronderstelling centraal. Daarbij wordt verder bezien in hoeverre de afstemming tussen betaalde en onbetaalde arbeid (in de vorm van zorg voor kinderen en huishoudelijk werk) afhankelijk is van de ruimtelijke context. Onderzoek naar de relatie tussen locatiefactoren en tijdsbesteding heeft lange tijd nauwelijks aandacht gekregen in de wetenschappelijke discussie 3 . Door middel van een analyse van internationale gegevens over tijdsbesteding poogt deze bijdrage de inzichten in die relatie te vergroten.
Inzichten uit de literatuur Relatie tijd besteed aan arbeid en tijd besteed aan zorg Verschillende empirische tijdsbestedingsstudies geven aan dat werkzame moeders minder tijd besteden aan zorg voor kinderen dan niet-werkzame moeders, maar dat het verschil in tijd besteed aan zorg veel minder is dan het verschil in tijd besteed aan betaalde arbeid. Hoewel eenduidigheid bestaat in de verschillende studies over de richting van de relatie tussen arbeidsparticipatie en zorg voor kinderen, zijn de schattingen van de verschillen in tijd besteed aan zorg voor kinderen tussen werkzame en niet-werkzame moeders nogal verschillend. Daar de schattingmethodieken die door de verschillende onderzoekers gebruikt zijn nogal verschillen, is het niet ondenkbaar dat deze verschillen daarmee in verband staan. Volgens berekeningen van Nock en Kingston (1988) betekent elk uur participatie tussen 15:00 en 18:00 uur een reductie van 42 minuten in tijd besteed aan zorg voor kinderen, terwijl elk uur participatie tussen 9:00 en 15:00 uur een reductie van 22 minuten betekent. Zick en Bryant (1996) komen tot een reductie van drie minuten in tijd besteed 1
Memorie van Toelichting Wetsvoorstel Levensloopregeling, 2003. Memorie van Toelichting Wet op het Ouderschapsverlof. 3 Recent onderzoek van Schwanen, Ettema en Timmermans (2007) toont de relevantie van dergelijk onderzoek echter overtuigend aan. 2
2
aan directe zorg voor kinderen van elk extra uur besteed aan betaalde arbeid. Sandberg en Hofferth (2005) komen tot de conclusie dat kinderen van 0-12 jaar van moeders die werkzaam zijn op de arbeidsmarkt gemiddeld 14 procentpunt minder tijd doorbrengen met hun moeders dan kinderen van 0-12 jaar wiens moeder niet participeert. Andere studies, zoals van Gauthier et al. (2004) laten zien dat voor mannen de relatie tussen tijd besteed aan betaalde arbeid en tijd besteed aan zorg voor kinderen niet noodzakelijk negatief is. Gauthier et al. tonen voor Canada aan dat de daling in tijd besteed aan werk voor mannen evenals de daling in “persoonlijke” tijd samenging met een stijging van tijd besteed aan zorg. Bij vrouwen ging de stijging in tijd besteed aan betaalde arbeid samen met een daling in “persoonlijke” tijdsbesteding en niet met een daling in tijd besteed aan zorg voor kinderen. Richten we ons op de aandelen van mannen en vrouwen in het uitvoeren van onbetaalde arbeid binnenshuis (waaronder een substantieel deel wordt besteed aan de zorg voor kinderen), dan toont internationaal vergelijkend onderzoek van Gershuny en Sullivan (2003) aan, dat hoewel het aandeel van vrouwen in betaalde arbeid sterk steeg de afgelopen decennia in verschillende landen het aandeel van mannen in het uitvoeren van onbetaalde arbeid daarbij achterblijft. Zij laten verder zien dat het aandeel van mannen in het uitvoeren van onbetaalde arbeid convergeert in de tijd voor de verschillende Europese landen, Noord-Amerika en Canada. Zij plaatsen, gelet op de grote verscheidenheid in het sociaal beleid in de onderzochte landen, vraagtekens bij de invloed van sociaal beleid op het aandeel van mannen in het uitvoeren van onbetaalde arbeid. Meer recent stellen Sullivan en Coltrane (2008) evenwel dat niet alleen de landen convergeren, maar dat ook de aandelen van mannen en vrouwen in het uitvoeren van onbetaalde arbeid in huishoudens convergeren voor de Verenigde Staten. De idee dat de invloed van sociaal beleid op de aandelen van mannen en vrouwen in de tijd die besteed wordt aan zorg voor kinderen beperkt is (zie Gershuny en Sullivan; 2003), wordt verder ondersteund door Knudsen en Waerness (2008). Zij concluderen dat die aandelen met name bepaald worden door micro-factoren. Voorts geeft hun onderzoek enige ondersteuning aan de “discount” hypothese dat het effect van de kenmerken van de man toeneemt met empowerment van de vrouw, wat een “discount” effect van vrouwen in minder egalitaire landen impliceert. Onderzoek van Hook (2006) concludeert echter dat indicatoren van sociaal beleid als recht op en duur van ouderschapsverlof wel degelijk van invloed zijn op de tijd die mannen aan onbetaalde arbeid besteden. Deze studie toont daarnaast evenwel ook aan dat beleid gericht op stimulering van zorgverlof voor vrouwen het aandeel van mannen in het uitvoeren van onbetaalde arbeid doet dalen.
3
Relatie tijd besteed aan arbeid en ontwikkeling kinderen Verschillende studies zijn gewijd aan de relatie tussen werkstatus van ouders en ontwikkeling van hun kinderen. Dit wordt door sommigen beschouwd als het resultaat van tijd besteed aan kinderen. De empirische resultaten blijken evenwel tegenstrijdig (zie voor een uitgebreid overzicht, Pailhé en Solaz (2008, p.214). Zo vinden Hill et al. (2005) een negatieve impact van het uitvoeren van betaalde arbeid door de moeder op de ontwikkeling van de kinderen, met name gedurende het eerste levensjaar van de kinderen. Ook Belsky en Eggebeen (1991) komen tot deze conclusie. Stafford (1987) vindt een negatief effect van de arbeidsparticipatie van de moeder op de schoolresultaten van basisschoolleerlingen. Vandell en Corasaniti (1990) concluderen dat relatief lage testscores voor achtjarige meisjes mede veroorzaakt worden door de arbeidsparticipatie van de moeder in de eerste levensjaren van deze kinderen. Parcel en Menaghan (1994) concluderen daarentegen dat slechts sprake is van een negatieve relatie tussen werkstatus van de moeder en cognitieve en intellectuele ontwikkeling van het kind wanneer het werk van de moeder samenvalt met een andere “stressvolle” situatie, zoals extreem lange werkdagen van de vader of de geboorte van een ander kind. Ook James-Burdumy (2005) stelt dat er slechts gering bewijs is dat betaalde arbeid door de moeder negatieve effecten heeft op de schoolresultaten van jonge kinderen. Vandell en Ramanan (1992) komen als één van de weinigen tot de conclusie dat betaalde arbeid door de moeder hogere (PIAT – Peabody Individual Achievement Test) scores van de kinderen impliceert. Hun steekproef beperkte zich echter tot de lagere inkomensgroepen. De idee dat juist voor lage inkomensgroepen de arbeidsparticipatie van de moeder de ontwikkeling van de kinderen op een positieve manier beïnvloed werd in een eerdere studie ook aangetoond door Cherry en Eaton (1977).
Op basis van bovenstaand overzicht kan gesteld worden dat internationaal onderzoek op hoofdlijnen laat zien dat: (1) de relatie tussen arbeidstijd en tijd besteed aan zorg voor kinderen negatief is voor vrouwen, hoewel bij toename van arbeidstijd de hoeveelheid ingeleverde zorgtijd kleiner is dan de hoeveelheid extra arbeidstijd; (2) het verschil in zorgtijd tussen werkende en niet-werkende vrouwen beperkt is; (3) de relatie tussen tijd besteed aan betaalde arbeid en tijd besteed aan zorg voor kinderen niet noodzakelijk negatief is voor mannen; (4) de tijd besteed aan zorg voor kinderen in de tijd lijkt te convergeren voor mannen en vrouwen; (5) voor mannen een tijdelijke reductie van arbeidstijd niet automatisch tot een toename van zorgtijd leidt, terwijl een tijdelijke reductie van arbeidstijd voor vrouwen tot een stijging in hun aandeel in het uitvoeren van onbetaalde arbeid leidt en (6) het effect van arbeidsparticipatie door vrouwen op de ontwikkeling van kinderen negatief is, de laagste sociale klassen uitgezonderd;.
4
Data – beschrijvende analyse In deze en de volgende paragraaf analyseren we de relatie tussen betaalde arbeid, onbetaalde arbeid en zorg voor kinderen in een ruimtelijk perspectief. We analyseren in hoeverre voltijdwerkende, deeltijdwerkende en niet-werkende vrouwen en mannen verschillen in de tijd die zij besteden aan zorg en welke factoren daaraan ten grondslag liggen. De data zijn ontleend aan de Multinational Time Use Study (MTUS). De landen die we in beschouwing nemen zijn Nederland, de Verenigde Staten en Noorwegen. Door de keuze voor deze landen kunnen we verschillende typen welvaartstaten meenemen en een vergelijkbare range van jaren .Voor deze drie landen zijn 80.262 records beschikbaar voor de periode 1975-79 tot en met 2000-04.
Allereerst analyseren we of sprake is van verschillen in tijd besteed aan zorg voor kinderen vanaf 1995 voor voltijdwerkende, deeltijdwerkende en niet werkende mannen en vrouwen in de drie onderscheiden landen. Daartoe is een One Way ANOVA analyse uitgevoerd. Tabel 1 en 2 geven de resultaten hiervan weer. Allereerst is getoetst of voltijd werkende, deeltijdwerkende en nietwerkende vrouwen en mannen met kinderen jonger dan 5 jaar verschillen in de gemiddelde tijd besteed aan zorg voor kinderen. De testresultaten geven aan dat inderdaad sprake is van significante verschillen in tijd besteed aan zorg voor kinderen door niet-werkende, in deeltijd en voltijd werkende vrouwen en mannen. Echter, de groep die verhoudingsgewijs de meeste tijd besteed aan zorg voor kinderen wordt niet gevormd door de niet-werkende, maar door de in deeltijd werkende vrouwen. Ook bij mannen zien we dat niet de niet-werkende mannen verhoudingsgewijs de meeste tijd besteden aan, maar de voltijdwerkenden. Deze resultaten komen overeen met de bevinding uit de literatuur dat het verschil in zorgtijd tussen werkende en niet-werkende vrouwen beperkt is (voor de drie onderzochte landen gemiddeld hooguit 16 minuten per dag) en dat de relatie tussen tijd besteed aan betaalde arbeid en tijd besteed aan zorg voor kinderen niet noodzakelijk negatief is voor mannen. Het verschil in tijd besteed aan zorg voor kinderen tussen voltijdwerkende en niet-werkende vrouwen biedt ondersteuning aan de idee dat tijd besteed aan zorg negatief beïnvloed wordt door tijd besteed aan arbeid. Echter, deze relatie lijkt niet op de te gaan wanneer de focus verschoven wordt naar de deeltijdwerkzame vrouwen en evenmin wanneer de focus ligt op mannen.
5
Tabel 1: ANOVA-analyse, tijd besteed aan zorg voor kinderen voor verschillende personen met kinderen jonger dan 5 jaar, periode 1995-2004 Vergelijkingsgroepen Vrouwen niet werkzaam Vrouwen deeltijd werkzaam (1-31 uur per week) Vrouwen voltijd werkzaam (32 uur per week of meer) Mannen niet werkzaam Mannen deeltijd werkzaam (1-31 uur per week) Mannen voltijd werkzaam (32 uur per week of meer)
Mean 32 39 23 6 7 15
F 112,69**
P 0,00
221,26**
0,00
Tabel 2: ANOVA-analyse, tijd besteed aan zorg voor kinderen voor verschillende personen met kinderen jonger dan 5 jaar, periode 1995-2004, in stedelijke en rurale woonomgevingen Vergelijkingsgroepen Vrouwen niet werkzaam, urbaan/suburbaan Vrouwen niet werkzaam, ruraal/semi-ruraal Vrouwen deeltijd werkzaam , urbaan/suburbaan Vrouwen deeltijd werkzaam, ruraal/semi-ruraal Vrouwen voltijd werkzaam, urbaan/suburbaan Vrouwen voltijd werkzaam, ruraal/semi-ruraal Mannen niet werkzaam, urbaan/suburbaan Mannen niet werkzaam, ruraal/semi-ruraal Mannen deeltijd werkzaam, urbaan /suburbaan Mannen deeltijd werkzaan, ruraal/semi-ruraal Mannen voltijd werkzaam, urbaan/suburbaan Mannen voltijd werkzaam, ruraal/semi-ruraal
Mean 35 29 39 40 24 25 6 5 7 5 17 12
F 12,36**
P 0,00
0,084
0,77
0,181
0,67
0,854
0,36
1,48
0,22
33,15**
0,00
**
Significant met 99 procent zekerheid. Significant met 95 procent zekerheid. Bron: eigen berekeningen op basis van Multinational Time Use Study data.
*
Vervolgens toetsen we in tabel 2 hoeverre personen met kind(eren) jonger dan 5 jaar woonachtig in urbane/suburbane woonomgevingen dan wel rurale/semi-rurale woonomgevingen verschillen in tijd besteed aan zorg voor kinderen. Daarbij houden we geslacht en werkstatus constant. Uit de resultaten in tabel 2 blijkt dat de woonomgeving slechts van invloed is op de tijd besteed aan zorg voor kinderen voor niet werkzame vrouwen en voor voltijd werkende mannen. Voor deze groepen lijkt de urbanisatiegraad de tijd besteed aan zorg voor kinderen positief te beïnvloeden.
Tobit-analyse Om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen tijd besteed aan zorg voor kinderen en tijd besteed aan betaalde arbeid, en de invloed van ruimte hierop en eveneens rekening te houden met een aantal controle variabelen voeren we een Maximum Likelihood schatting van een Tobit-regressie uit. De resultaten van deze analyse zijn weergegeven in tabel 3. De resultaten suggereren dat, na controle voor verschillende individuele kenmerken, de tijd die mannen en vrouwen besteden aan zorg voor kinderen is toegenomen gedurende afgelopen decennia. Verder suggereren de Tobit-
6
analyses een negatief verband tussen tijd besteed aan arbeid en tijd besteed aan zorg, zowel voor mannen als voor vrouwen., In overeenstemming met bevindingen uit de internationale literatuur (zie bijvoorbeeld Bianchi, 2000, Booth et al., 2002), leidt een verhoging van de arbeidstijd tot een veel geringere verlaging van de zorgtijd. Wordt meer tijd besteed aan huishoudelijk werk, dan leidt dat eveneens tot een reductie in tijd besteed aan zorg voor kinderen voor vrouwen. Voor mannen vinden we een tegengesteld effect. Verhoging van de tijd besteed aan huishoudelijk werk gaat samen met een verhoging van de tijd besteed aan zorg voor kinderen. Opleiding geeft de effecten die ook in de literatuur veelvuldig gevonden zijn (zie Gauthier et al., 2004 voor een overzicht). Een hogere opleiding leidt ertoe dat substantieel meer tijd wordt besteed aan de zorg voor kinderen. Verder laten de resultaten in tabel 3 zien dat de werkstatus van een eventuele partner slechts van invloed is op de tijd die mannen aan zorg voor kinderen besteden. Opvallend is verder dat vrouwen in de Verenigde Staten en Noorwegen ruim 20 minuten tot ruim drie kwartier per dag meer tijd besteden aan zorg voor kinderen dan Nederlandse vrouwen. Dit terwijl in internationale studies de Nederlandse “zelfzorgethos” vaak als verklarende factor genoemd wordt voor de geringe participatiegraad in uren voor Nederlandse vrouwen. Ook Noorse mannen besteden beduidend meer tijd aan de zorg voor hun kinderen dan Nederlandse mannen. Amerikaanse mannen besteden per dag minder tijd aan hun kinderen, hoewel het verschil met Nederland gering is. Hoewel een hogere opleiding ertoe leidt dat meer tijd besteed wordt aan zorg voor kinderen, betekent een hoger inkomen betekent niet dat meer tijd besteed wordt aan zorg. Voor vrouwen geldt dat een hogere inkomensklasse negatief samenhangt met tijd besteed aan zorg door kinderen. Dit hangt overigens mogelijkerwijs samen door de mogelijkheden tot uitbesteding van zorg bij hogere inkomensklassen.
7
Tabel 3 Tobit regressie voor tijd besteed aan zorg voor kinderen (in minuten per dag) voor vrouwen en mannen met tenminste één kind jonger dan 5 jaar, 1975-2000 Variabele
Vrouwen b
Mannen t **
Jaar
2.02
111.25
Tijd besteed aan betaalde arbeid
-0.15
-20.13**
b
t
1.63
78.14**
-0.079
-18.37**
**
Tijd besteed aan huishoudelijk werk
-0.002
-0.25
0.064
4.91**
Leeftijd
-0.65
-5.47**
-0.02
-0.23
18.59
6.75**
a
**
Opleiding = medium
29.60
9.96
Opleiding = hooga
50.84
14.80**
34.99
11.71**
Partner werkendb
70.64
19.78**
103.33
31.93**
Partner niet werkend
58.58
9.61**
103.85
33.22**
Verenigde Statenc
23.66
7.23**
Noorwegen
47.08 d
Inkomensklasse hoog
-13.04
-5.00
-1.76
**
22.87
8.48**
**
0.34
0.11
**
14.55 -3.67
Inkomensklasse midden
-7.70
-2.78
-0.02
-0.008
Aantal kinderen jonger dan 18 jaar
-0.50
-0.46
1.58
1.77
Ruraal/semi-ruraal
-3.29
-0.88
-21.76
-6.19**
Constante
-3962.60
-109.02**
-3319.93
-77.05**
N-cases
7024
5128
Left censored
704
1758
Log likelihood
-38648
-20783
Pseudo R2
0.19
0.17
AIC
11.009
8.112
b = niet gestandaardiseerde regressie coefficienten; t=t-waarden. * significant met 95 procent zekerheid; **significant met 99 procent zekerheid. a De referentie categorie is lager dan Medium. Medium is middelbaar beroepsonderwijs, HAVO en VWO. Hoog is hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. b De referentiecategorie is geen partner. c De referentiecategorie is Nederland. d De referentiecategorie is inkomensklasse laag (laag = 25 procent huishoudens met laagste inkomens, hoog = 25 procent hoogste inkomens, midden = 50 procent middeninkomens). e De referentiecategorie is urbaan/suburbaan. Bron: eigen berekeningen op basis van Multinational Time Use Study data, w552.
Het aantal kinderen jonger dan 18 jaar in het huishouden lijkt niet samen te hangen met de tijd besteed aan zorg voor kinderen. Een hoger aantal kinderen in een huishouden betekent niet dat de tijd die besteed wordt aan zorg voor kinderen toeneemt, noch voor vrouwen noch voor mannen. Een mogelijke verklaring hiervoor is de samenhang tussen huishoudelijke arbeid en aantal kinderen; naarmate het aantal kinderen stijgt, stijgt ook de benodigde tijd voor huishoudelijke arbeid, welke de tijd besteed aan zorg voor kinderen drukt voor vrouwen (hoewel niet significant). Last but not least tonen de analyses aan dat de tijd die vrouwen besteden aan zorg voor kinderen niet afhangt van een al dan niet rurale woonomgeving. Voor mannen vinden we echter wel een 8
duidelijk negatief effect voor een rurale woonomgeving. Hier besteden mannen minder tijd aan zorg voor de kinderen, Deze bevinding komt overeen met Schwanen et al. (2007).
Conclusies Tijd besteed aan zorg voor kinderen wordt niet meegenomen als productiviteitsmaatstaf en wordt ook niet opgenomen in de nationale rekeningen, maar kan evenwel beschouwd worden als een substantiële vorm van investering in kinderen (zie ook Gauthier et al., 2004). Zo concludeert een meerderheid van de door ons in beschouwing genomen internationale studies dat –uitgezonderd de laagste sociale klassen- een verhoging van de tijd besteed aan zorg voor kinderen door de ouders in positieve zin bijdraagt aan de ontwikkeling van de kinderen, hoewel niet voor de laagste sociale klassen. De resultaten in dit paper geven in lijn met de literatuur aan dat verlaging van de arbeidstijd in algemeenheid leidt tot een toename van de tijd besteed aan zorg voor kinderen, zowel voor mannen als voor vrouwen. Echter, deze toename staat niet in verhouding tot het verlies aan arbeidstijd; 100 minuten arbeidsparticipatie leidt tot een daling van zorgtijd van 7 minuten voor mannen en 15 minuten voor vrouwen. Dit paper laat verder zien dat de ruimtelijke woonomgeving van invloed is op de tijd die mannen besteden aan zorg voor kinderen; een meer verstedelijkte woonomgeving leidt tot meer betrokkenheid van mannen. Voor vrouwen blijkt de ruimtelijke context evenwel niet van invloed. Persoonlijke achtergrondkenmerken en voorkeuren blijken de zorgactiviteit te bepalen. Zoals onderzoek van Van der Knaap (2002) en Versantvoort (2000) aangetoond heeft, komen moderne en gematigd moderne (door Versantvoort als transitioneel aangemerkte) huishoudens zowel in de stad als op het platteland in sterk wisselende combinaties voor. Deze bevindingen bieden ondersteuning aan de door Van der Knaap (2002) opgeworpen vraag in hoeverre het in het ruimtelijk beleid nodig is te (blijven) kiezen voor scheiding tussen stad en land. Immers, stad en land kennen beide een grote diversiteit aan leeftstijlen en gedragsvoorkeuren van zijn bewoners. Daarnaast blijkt de invloed van de ruimtelijke omgeving op zorggedrag an sich beperkt.
9
Literatuur Belsky, J. en D. Eggebeen (1991). Early and extensive maternal employment and young children’s socioemotional development, Journal of Marriage and the Family, 53(4): 1083-1110.
Booth, C., A. Clarke-Stewart, D.L. Vandell, K. McCartney en M.T. Owen (2002). Child-care Usage and Mother-Infant “Quality Time”, Journal of Marriage and the Family, 64(1): 16-26.
Cherry, F.F. en E.L. Eaton (1968). Physical and Cognitive Development in Children of LowIncome Mothers Working in the Child’s Early Years, Child development, 48(1): 158-166.
Desai, S., P. L. Chase-Lansdale en R. Michael (1989). Mother or Market? Effects of Maternal Employment on Intellectual Ability of 4-year-old Children. Demography, 26(4): 545-561.
Gauthier, A., T. M. Smeedeng en F.F. Furstenberg jr. (2004), Are Parents Investing Less Time in Children?, Population and Development Review, 30(4), 647-671.
Gershuny, J. en O. Sullivan (2003). Time Use, Gender, and Public Policy Regimes, Social Politics, 10(2): 205-228.
Hill, J.L., J. Waldfogel, J. Brooks-Gunn en W. Han (2005). Maternal employment and child development: A fresh look using newer methods, Developmental Psychology, 41(6): 833-850.
Hook, J. (2006). Care in Context: Men’s Unpaid Work in 20 countries, 1965-2003, American Sociological Review,71(4): 639-660.
James-Burdumy, S. (2005). The effect of maternal labour force participation on child development, Journal of Labour Economics, 23 (1), 177-211.
Knaap, G.A. van der (2002), Stedeliijke bewegingsruimte : over veranderingen in stad en
land, WRR-voorstudie nr. 113, WRR: Den Haag. Knudsen, K. en K. Waerness (2008). National Context and Spouses’Housework in 34 Countries, European Sociological Review, 24(1): 97-113.
10
Nock, S.L. en P.W. Kingston (1988). Time with children: The impact of couples’work-time commitments, Social Forces, 67(1): 59-85.
Pailhé, A. en A. Solaz (2008). Time with children: Do fathers and mothers replace each other when one parent is unemployed?, European Journal of Population, 24: 211-236.
Parcel, T.L. en E.G. Menaghan (1994). Early parental work, family social capital, and early childhood outcomes, American Journal of Sociology, 99, 972-1009.
Sandberg, J.F. en S.L. Hofferth (2005). Changes in Children’s Time With Parents: A Correction, Demography, 42(2): 391-395.
Schwanen, T., D. Ettema en H. Timmermans (2007). If you pick up the children, I’ll do the groceries: spatial differences in between-partner interactions in out-of-home household activities, Environment and Planning A, 39: 2754-2773.
Stafford, F. (1987). Women’s work, sibling competition, and children’s school performance, American Economic Review, 77,(5): 972-980.
Sullivan en Coltrane (2008). Men’s Changing Contribution to Housework and Childcare, Discussion Paper on Changing Family Roles, prepared for the 11th Annual Conference of the Council on Contemporary Families, University of Illinois: Chicago.
Versantvoort, M.C. (2000). Analysing labour supply in a life-style perspective, dissertatie Erasmus Universiteit Rotterdam, Thela Thesis: Amsterdam.
Zick, C.D. en W.K. Bryant (1996). A New Look at Parents’Time Spent in Child Care: Primary and Secondary Time Use. Social Science Research, 25: 260-280.
11