ADVIES betreffende wijziging randvoorwaarden erosie
SALV, 31 januari 2014 (nr. 2014-2)
Contactpersoon SALV: Dirk Van Guyze
1
Inleiding
Tijdens de vergadering van 13 december 2013 hechtte de Vlaamse Regering haar principiële goedkeuring aan het besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van de bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen van landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden. Net voor het Kerstreces, op 19 december 2013, ontving de SALV een brief van Vlaams Minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid Kris Peeters met het verzoek om advies te geven over voorliggend ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering. Onmiddellijk na het Kerstreces werd op 8 januari 2014 een hoorzitting georganiseerd, waarbij Hubert Hernalsteen (departement LV, Afdeling Landbouw- en Visserijbeleid) en Martien Swerts (dienst Land en Bodembescherming van het departement LNE) toelichting gaven over de gewijzigde maatregelen in het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering. Vervolgens werden op 14,16 en 22 januari nog 3 bijkomende werkcommissievergaderingen georganiseerd. Het advies werd uiteindelijk bekrachtigd via schriftelijke procedure door de SALV op 31 januari 2014. Alhoewel SALV en Minaraad een gezamenlijk adviesproces opstartten, werd uiteindelijk toch gekozen voor aparte advisering. Natuurpunt onthoudt zich bij dit SALV-advies.
Piet Vanthemsche Voorzitter SALV
SALV-advies over een ontwerp besluit inzake wijzigingen randvoorwaarden erosie
2
2
Krachtlijnen
De Raad erkent dat bodemerosie een belangrijke vorm van aantasting is van de landbouwbodems in een deel van Vlaanderen. Daarom apprecieert de Raad dat de Vlaamse Regering initiatief neemt om de erosieproblematiek in een gefaseerd tijdsbestek aan te pakken. De Raad stelt vast dat de maatregelen uit het ontwerp besluit en de randvoorwaarden reeds als dusdanig op de website van het beleidsdomein Landbouw en Visserij werden gepubliceerd12. Niettemin heeft de Raad nog een aantal bemerkingen en vraagt om hier rekening mee te houden, voornamelijk wat betreft de praktische haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen voor de betrokken land- en tuinbouwbedrijven. Zo vraagt de Raad:
duidelijkheid over de herklassering van percelen indien deze worden opgesplitst of samengevoegd;
individuele bedrijfsbegeleiding te organiseren voor bedrijven die worden geconfronteerd met erosiemaatregelen;
investeringssteun te voorzien door voor de zware investeringen die de landbouwers moeten doen in het kader van de erosiemaatregelen, het hoogste steunpercentage toe te kennen uit het VLIF;
een opsplitsing van de gewaserosiegevoeligheidsklasse voor groenten in open lucht te maken;
duidelijk naar de landbouwer toe te communiceren en de toepassing van retroactiviteit te vermijden;
In het e-loket de verschillende erosieklassen te visualiseren;
de voorgestelde uiterste data om te oogsten en een bodembedekking te voorzien, aan te passen.
rekening te houden met een aantal teelttechnische problemen.
Verder wijst de Raad op het feit dat de waarde van 1,7% koolstof op korte termijn moeilijk haalbaar is voor de erosiegevoelige percelen waarvan het koolstofpercentage zich nu op een lager niveau bevindt. De Raad stelt vast dat ook niet verduidelijkt wordt voor welke diepte het koolstofgehalte moet bepaald worden. De Raad vraagt daarom in het besluit op te nemen dat dit koolstofgehalte moet bepaald worden in de laag 0-10 cm of in de laag 0-30cm, zodat stalen genomen in het kader van andere verplichtingen ook kunnen gebruikt worden voor deze procedure . De Raad vraagt om een socio-economische impactanalyse op te maken voor de landbouwbedrijven die door deze regeling gevat worden, om de beoogde milieukundige effecten te verduidelijken en om de landbouwkundige impact nog in 2014 in kaart te brengen. De Raad meent immers dat in de heuvelachtige regio's heel wat bedrijven zwaar getroffen worden door de nieuwe verplichtingen. Rotatiebeperkingen, teeltverbod, nagenoeg op alle akkerland niet-kerende grondbewerking zijn zeer doortastende ingrepen en hebben een zware impact op de bedrijven. De Raad pleit voor het verder zetten van het stimulerende beleid voor de erosiegevoelige percelen die niet gevat worden door de voorgestelde verplichtingen.
1 2
http://lv.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?id=3467 Brochure randvoorwaarden in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
SALV-advies over een ontwerp besluit inzake wijzigingen randvoorwaarden erosie
3
De Raad wijst op de wenselijkheid van een geïntegreerde aanpak van de bodem, immers, de aanpak van de erosieproblematiek interfereert met ander beleid. De Raad denkt hierbij aan de wenselijkheid van een betere afstemming tussen mestbeleid en bodembeleid. Enerzijds kan het koolstofgehalte in de bodem door toediening van organische mest verhogen, anderzijds moet rekening gehouden worden met de grenzen van het mestbeleid. De Raad vraagt om blijvend in te zetten op een gebiedsgerichte aanpak van de erosieproblematiek en pleit daarbij voor een verdere en versnelde aanpak via de gemeentelijke erosiebestrijdingsplannen door de erosiecoördinatoren.
SALV-advies over een ontwerp besluit inzake wijzigingen randvoorwaarden erosie
4
3
Situering
Het huidig Vlaams erosiebeleid bestaat voornamelijk uit de gemeentelijke erosiebestrijdingsplannen en erosiebestrijdingsmaatregelen - al dan niet verplicht - voor landbouwers. Deze laatste kaderen in de randvoorwaarden voor directe landbouwsteun en worden deels gesubsidieerd door de beheerovereenkomsten erosiebestrijding en deels met VLIF-steun . 3.1
Het ontwerp wijzigingsbesluit erosie
Volgens de bisnota aan de leden van de Vlaamse Regering wordt het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 op 2 vlakken gewijzigd, namelijk “enerzijds met betrekking tot specifieke steunmaatregelen voor de inzet van ongebruikte middelen en anderzijds met betrekking tot de vaststelling van de normen inzake goede landbouw- en milieuconditie en meer bepaald voor wat betreft de erosiemaatregelen, het aanleggen van bufferstroken langs waterlopen en de bescherming van grondwater”. Dit besluit stelt voornamelijk de nieuwe regelgeving en maatregelen voor inzake de erosieproblematiek. Hiermee wordt volgens de bisnota gevolg gegeven aan de resolutie van het Vlaams Parlement betreffende het beheersen van wateroverlast in het kader van een integraal waterbeleid3. Daarnaast voorziet het ontwerpbesluit dat de ongebruikte middelen bij rechtstreekse steunverlening aan de landbouwers in het kader van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid ook in 2014 kunnen worden ingezet voor specifieke steunmaatregelen in uitvoering van artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 van 19 januari 20094. Concreet betekent dit een verlenging van de specifieke steun voor groenbedekkers en voor de specifieke steun voor de instandhouding van het Piétrainras in de varkenssector. Tevens wordt in het ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering voorzien in de invoering van een norm met betrekking tot het respecteren van een gewasbeschermingsmiddelenvrije bufferstrook langs waterlopen en wordt invulling gegeven aan de nieuwe norm inzake bescherming van het grondwater die in bijlage III (goede landbouw en milieuconditie) van Verordening (EG) nr. 73/2009 is opgenomen. Voor wat betreft erosiemaatregelen dringt er zich volgens de bisnota een aanpak op met enerzijds brongerichte maatregelen die moeten voorkomen dat er erosie ontstaat en anderzijds maatregelen die moeten voorkomen dat er specie afstroomt naar waterlopen of bebouwde percelen. In het verleden werd gewerkt met stimulerende maatregelen, maar in de bisnota is vermeld dat het effect daarvan onvoldoende is en een globaal erosiebestrijdingsplan met verplichte maatregelen, met stimulerende maatregelen en begeleiding naar de landbouwers, wenselijk is. 3.2
Aanpassing van de erosiemaatregelen
Momenteel geldt in het kader van de randvoorwaarden enkel de verplichting om op sterk erosiegevoelige percelen (zeer hoog erosiegevoelig - paarse percelen) erosiebestrijdingsmaatregelen te treffen (referentie). In het ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering opteert men echter om niet enkel voor deze sterk erosiegevoelige percelen erosiemaatregelen te verplichten, maar ook voor percelen die qua erosiegevoeligheid één klasse lager liggen. Hiervoor wordt een nieuwe erosiegevoeligheidsklasse ingevoerd: matig/2 erosiegevoelige percelen of hoog erosiegevoelige
3
Resolutie van 7 juli 2011
4
Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot de intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.01.2009)
SALV-advies over een ontwerp besluit inzake wijzigingen randvoorwaarden erosie
5
percelen - rode percelen. Deze klasse bestond reeds op de erosiegevoeligheidskaart en werd vanaf 2013 aangebracht op de verzamelaanvraag. Er wordt geopteerd om gefaseerd in de tijd een aantal bijkomende verplichte maatregelen op te leggen om zo de sector tijd te geven zich aan te passen qua teeltplan en/of teelttechniek. Vanaf 2018 zullen al de verplichte maatregelen ingang kennen. De nieuwe erosiebestrijdingsmaatregelen zijn opgenomen in de bijlagen 1 en 2 bij het ontwerp besluit waar ook deze fasering wordt duidelijk gemaakt.
SALV-advies over een ontwerp besluit inzake wijzigingen randvoorwaarden erosie
6
Tabel1: erosiebestrijdingsmaatregelen zoals vermeld in artikel 3, §2 en §3 uit het ontwerp besluit van de Vlaamse Regering betreffende wijziging randvoorwaarden erosie (bron: bisnota)
SALV-advies over een ontwerp besluit inzake wijzigingen randvoorwaarden erosie
7
SALV-advies over een ontwerp besluit inzake wijzigingen randvoorwaarden erosie
8
4
Advies
4.1 Algemene appreciatie [1] De Raad erkent dat bodemerosie een belangrijke vorm van aantasting is van de landbouwbodems in een deel van Vlaanderen5. De mate van erosie overschrijdt in een aantal streken wat wenselijk is op landbouwkundig vlak. De bodemerosieproblematiek heeft ook een ongewenste maatschappelijke en milieukundige impact. Daarom apprecieert de Raad dat de Vlaamse Regering initiatief neemt om de erosieproblematiek in een gefaseerd tijdsbestek aan te pakken. [2] De Raad stelt vast dat de maatregelen uit het ontwerp besluit en de randvoorwaarden reeds als dusdanig op de website van het beleidsdomein Landbouw en Visserij werden gepubliceerd67. Niettemin heeft de Raad nog een aantal bemerkingen en vraagt om hier rekening mee te houden, voornamelijk wat betreft de praktische haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen voor de betrokken land- en tuinbouwbedrijven. [3] De Raad wijst op de wenselijkheid van een geïntegreerde aanpak van de bodem, immers, de aanpak van de erosieproblematiek interfereert met ander beleid. De Raad denkt hierbij aan de wenselijkheid van een betere afstemming tussen mestbeleid en bodembeleid. Enerzijds kan het koolstofgehalte in de bodem door toediening van organische mest verhogen, anderzijds moet rekening gehouden worden met de grenzen van het mestbeleid. Dit werd ook reeds gesteld in het gezamenlijk SALV-Minaraad advies over het ontwerp Actieprogramma nitraatrichtlijn 2011-2014 (ontwerp MAP4) (2011): “De landbouwpraktijk werkt niet alleen met een benadering vanuit individuele elementen (onder andere N en P), maar bekijkt ook de bodem en de bodemkwaliteit als geheel. In dat verband is te weinig geweten over hoe de in het ontwerpMAP4 voorgestelde bemestingspraktijken zich verhouden tegenover de aanwezigheid van organische koolstof in de bodem en tegenover de werking en het bufferend vermogen van de bodem.” De Raad vraagt de voordelen van stalmest en compost op de organische koolstof en de biodiversiteit ook in andere wetgevingen mee te nemen zodat het gebruik van stalmest en compost en de productie van compost op het landbouwbedrijf zelf op eenvoudige wijze kunnen toegepast worden. De SALV beveelt dan ook aan om naast aandacht voor de erosiebestrijdingsmaatregelen in de randvoorwaarden, verder werk te maken van de maatregelen voor bodembiodiversiteit, organisch stofgehalte en bodemverdichting, conform de doelen uit Minaplan 4. Tot slot is ook de koppeling met het waterbeleid een aandachtspunt: erosiebestrijdingsmaatregelen dragen immers ook bij tot het verbeteren van de waterkwaliteit. [4] De Raad vraagt om blijvend in te zetten op een gebiedsgerichte aanpak van de erosieproblematiek. De Raad pleit voor een verdere en versnelde aanpak via de gemeentelijke erosiebestrijdingsplannen door de erosiecoördinatoren. In deze plannen werden op gemeentelijk niveau de knelpunten geïnventariseerd en oplossingen, zowel brongericht als remediërend, aangereikt. Door de lokale benadering in de plannen kan, veel meer dan bij de voorgestelde generieke maatregelen, ook rekening gehouden worden met de problemen gelinkt aan het ruimtelijk ordeningsbeleid (zoals woningen die werden ingeplant in gebieden met een hoge kans op overstromingsproblemen) en het lokale waterbeheer.
5
Achtergronddocument bodem – MIRA http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/mira-t/milieuthemas/bodem/ “De inwerking van de neerslag op onvoldoende beschermde bodem op hellend terrein kan de vruchtbare toplaag volledig doen verdwijnen en kloven van meer dan 1 meter diep doen ontstaan. Daarnaast draagt het bewerken van bodems ook bij tot het verschuiven van bodemdeeltjes op een hellend perceel landbouwgrond.” 6 7
http://lv.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?id=3467 (vanaf 21/01/2014) Brochure randvoorwaarden in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
SALV-advies over een ontwerp besluit inzake wijzigingen randvoorwaarden erosie
9
[5] De Raad vraagt om een socio-economische impactanalyse op te maken voor de landbouwbedrijven die door deze regeling gevat worden en om de beoogde milieukundige effecten te verduidelijken. Met dit besluit worden de bestaande verplichtingen inzake erosie op twee vlakken uitgebreid: de bestaande maatregelen voor de zeer hoog erosiegevoelige percelen worden verstrengd doordat de bestaande keuzemogelijkheden beperkt worden, en het areaal waarop de maatregelen van toepassing worden, wordt uitgebreid van 9.842ha (enkel zeer hoog erosiegevoelige percelen) naar 49.269ha (ook de hoog erosiegevoelige percelen). Deze verplichtingen zijn gekoppeld aan de randvoorwaarden voor directe landbouwsteun en kunnen dus een grote impact hebben. De SALV stelt vast dat in de Bisnota aan de leden van de Vlaamse Regering (p. 13) wordt gesteld dat een impactanalyse niet nodig wordt geacht omwille van het “beperkt inhoudelijk karakter van de wijzigingen”, “het dringende karakter ervan” en “de beperkte beleidsruimte die Europa toestaat”. De Raad vraagt echter om wel een socio-economische impactanalyse uit te voeren en de beoogde milieukundige effecten in kaart te brengen. De Raad vraagt om de landbouwkundige impact nog in 2014 in kaart te brengen. De Raad meent immers dat in de heuvelachtige regio's heel wat bedrijven zwaar getroffen worden door de nieuwe verplichtingen. Rotatiebeperkingen, teeltverbod, nagenoeg op alle akkerland niet-kerende grondbewerking zijn zeer doortastende ingrepen en hebben een zware impact op de bedrijven. Een landbouwkundige impactanalyse die duidelijkheid geeft over het aantal bedrijven met welk percentage van hun oppervlakte en welke teelten onder de maatregelen vallen, is dan ook belangrijk om zicht te krijgen op de nood aan bedrijfsbegeleiding. Daarnaast vindt de Raad het belangrijk dat de praktische haalbaarheid van de maatregelen en de vertaling naar het bedrijfsniveau wordt meegenomen in de voorziene evaluatie van dit beleid. [6] Voor de erosiegevoelige percelen die niet gevat worden door de voorgestelde verplichtingen pleit de Raad voor het verder zetten van het stimulerend beleid. In de NARA beleidsevaluatie (2013) van het INBO8 werd immers gesteld dat een effectief erosiebeleid het best focust op het volledige spectrum van beschikbare technieken. Afhankelijk van locatie en teelt kan de landbouwer zo de ideale combinatie van erosiebestrijdende maatregelen inzetten. De voorgestelde verplichtingen beperken die combinatiemogelijkheden zeer sterk en bemoeilijken daardoor de bedrijfsvoering in bepaalde gebieden. Daarom vindt de Raad het belangrijk dat die keuzevrijheid voor de landbouwer op de overige erosiegevoelige percelen behouden blijft. De Raad meent bovendien dat de voorgestelde maatregelen ook een gunstig effect zullen hebben op de overige erosiegevoelige percelen, doordat landbouwers verplicht zijn aangepaste machines aan te schaffen, meer vertrouwd zullen raken met erosiebestrijdende maatregelen en deze dus ook op hun overige percelen kunnen toepassen.
4.2 Aanbevelingen omtrent de maatregelen [7] De SALV wijst op het feit dat de waarde van 1,7% koolstof op korte termijn moeilijk haalbaar is voor de erosiegevoelige percelen waarvan het koolstofpercentage zich nu op een lager niveau bevindt. Artikel 3, § 1 in het ontwerpbesluit stelt dat “landbouwers die kunnen aantonen dat het koolstofgehalte in de bodem 1,7% of meer bedraagt en de pH zich in de optimale zone voor het bodemtype in kwestie bevindt, overeenkomstig de Code van Goede Praktijk Bodembescherming bij de bevoegde entiteit kunnen aanvragen om de erosiegevoeligheid van het betreffende perceel dat geen blijvend grasland is, met één klasse te laten dalen”. Volgens de potentiële bodemerosiekaart zijn ongeveer een kwart van de Vlaamse landbouwpercelen in meerdere of mindere mate onderhevig aan bodemerosie. De grootste risico’s situeren zich
8
http://www.inbo.be/files/bibliotheek/19/241019.pdf
SALV-advies over een ontwerp besluit inzake wijzigingen randvoorwaarden erosie
10
voornamelijk in Haspengouw, het Hageland, het Pajottenland en de Vlaamse Ardennen. De grondsoort in deze streken bestaat voornamelijk uit zandleem en leem. In het MIRA (achtergronddocument bodem9) wordt in tabel 3 Beoordeling van het koolstofgehalte voor akkerland in functie van de textuurklasse gesteld dat het koolstofgehalte voor deze regio’s tussen 1,2% en 1,6% ligt. Vanaf 1,7´% is er sprake van “tamelijk hoog koolstofgehalte”. De Raad wijst erop dat het ten minste 10 tot 15 jaar duurt om het koolstofgehalte met enkele tienden van een percent te verhogen10. De Raad stelt vast dat ook niet verduidelijkt wordt voor welke diepte het koolstofgehalte moet bepaald worden. De Raad vraagt daarom in het besluit op te nemen dat dit koolstofgehalte moet bepaald worden in de laag 0-10 cm of in de laag 0-30 cm, zodat stalen genomen in het kader van andere verplichtingen ook kunnen gebruikt worden voor deze procedure. [8] Organiseer individuele bedrijfsbegeleiding voor bedrijven die worden geconfronteerd met erosiemaatregelen. In de bisnota aan de Vlaamse Regering zijn de krijtlijnen voor acties uitgetekend voor een voorlichtingsplan ‘erosie’ in samenwerking tussen de Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen (ALBON) van LNE en de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling van het departement LV. Het betreft volgende 9 acties: •
“train de trainers”;
•
Oprichting van een erosieloket;
•
Aandacht voor erosieproblematiek en nieuw beleid terzake tijdens studievergaderingen;
•
Sensibilisering grote landbouwpubliek via demonstraties;
•
Verspreiden van brochures en voorlichtingsmateriaal;
•
Opname erosieprojecten in programma praktijkcentra;
•
Brochures aanpassen en actualiseren;
•
Katern erosie in de Praktijkgids water;
•
Demonstratieprojecten.
De SALV vindt dat de samenwerking voor wat betreft de vooropgestelde acties zich niet enkel mag beperken tot deze twee overheidsinstanties maar ruimer moet gezien worden. Ook bij provincies, proefcentra en andere is er expertise rond bodembeheer en erosiebestrijding. De Raad is ook van mening dat naast deze acties individuele bedrijfsbegeleiding nodig is, zeker voor bedrijven waar de erosiemaatregelen een zware impact op de bedrijfsvoering hebben. Zo kunnen de nieuwe verplichtingen bijvoorbeeld teeltrotatie moeilijk tot onmogelijk maken. De Raad wijst op het feit dat de begeleiding via het bestaande Bedrijfsadviessysteem (BAS)11 ,via de bedrijfsbegeleidingsdiensten van de VLM en via het CVBB12 kan georganiseerd worden en vindt dat hierop maximaal moet worden ingezet.
9
http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/mira-t/milieuthemas/bodem/
10
Bron: Hofman & Van Ruymbeke (1980). Evolution of soil humus content and calculation of global humification coefficients on different organic matter treatments during a 12-year experiment with Belgian silt soils. Soil Science, 129(2), 92-94. 11
Land- en tuinbouwers die advies willen aanvragen over hoe te voldoen aan de randvoorwaarden, hoe de veiligheid op het bedrijf te verhogen en hoe de bedrijfsvoering te optimaliseren, kunnen een beroep doen op het Bedrijfsadviessysteem (BAS). 12
VLM = Vlaamse Landmaatschappij en CVBB= Coördinatiecentrum Voorlichting en Begeleiding duurzame Bemesting
SALV-advies over een ontwerp besluit inzake wijzigingen randvoorwaarden erosie
11
[9] Voorzie investeringssteun. Omwille van de voorgestelde maatregelen zullen heel wat landbouwers zware investeringen moeten doen (bijvoorbeeld aangepaste machines). Om deze reden vraagt de Raad om voor dergelijke investeringen het hoogste steunpercentage toe te kennen uit het VLIF. [10] Geef duidelijkheid over de herklassering van percelen indien deze worden opgesplitst of samengevoegd. De herklassering van een perceel loopt volgens het ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering per kalenderjaar. Een perceelwijziging wordt aangegeven in de verzamelaanvraag. Op het ogenblik van de aangifte (het indienen van de verzamelaanvraag gebeurt tot 21 april en kan nog gewijzigd worden tot 31 mei) kennen de landbouwers de erosiegevoeligheid van het gewijzigd perceel niet. Dit is volgens de Raad wel noodzakelijk om gepaste maatregelen te kunnen nemen in het kader van de bedrijfsvoering en het milieu. De SALV vraagt daarom duidelijkheid over de te gebruiken erosieklasse in het jaar waarop een perceel wordt gesplitst of samengevoegd. Tevens vraagt de Raad ook om duidelijk te communiceren over de voorziene beroepsprocedure. [11] Maak een opsplitsing van de gewaserosiegevoeligheidsklasse voor groenten in open lucht13. Als erosiegevoelige gewassen worden gewassen beschouwd met een C-factor >0,25. De Raad heeft vragen bij de keuze van een uniforme factor die voor alle groenten in open lucht wordt gehanteerd, namelijk 0,50. De SALV vraagt een verdere differentiatie naargelang het soort groente in open lucht, de plantdatum en de bodembedekking. Daarbij zouden erwten en spinazie bijvoorbeeld bij zomergranen kunnen worden gevoegd. Kolen (spruitkolen, savooikolen, rode kolen,…) die gedurende de hele winter op het perceel staan, zijn volgens de Raad ook geen echt erosiegevoelige gewassen. Daarnaast is het voor de SALV niet duidelijk of er bij deze dimensieloze schalingsfactor door het beleid een onderscheid wordt gemaakt tussen groenten in open lucht als hoofd- of nateelt. [12] Communiceer duidelijk naar de landbouwer toe en vermijdt de toepassing van retroactiviteit. Artikel 10 van het ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering stelt dat het besluit uitwerking heeft vanaf 1 januari 2014, met uitzondering van het artikel over het naleven van het verbod van lozen van gevaarlijke stoffen in het grondwater, dat reeds vanaf 22 december uitwerking heeft. Enkele van de voorgestelde maatregelen die vanaf 2014 verplicht worden zijn maatregelen die voor bepaalde teelten en bedrijfstypes al een grote wijziging van de bedrijfsvoering vragen. De Raad vraagt dat de overheid de definitief goedgekeurde randvoorwaarden op zeer korte termijn (voor de start van het teeltseizoen) op een actieve manier naar de betrokkenen communiceert. Specifiek voor wat betreft de bomenteelt merkt de SALV op dat vanaf 2014 meer dan 80% gras of andere waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen verplicht is op sterk erosiegevoelige percelen. Aangezien dit betekent dat de bodembedekking er reeds op 1 januari had moeten zijn, wordt gevraagd om deze nieuwe maatregel pas ingang te doen vinden vanaf 2015 en om dit duidelijk te communiceren naar de landbouwer toe. De Raad stelt vast dat de voorwaarden uit de bijlagen bij het ontwerp besluit niet integraal werden overgenomen in de tabel met ersosiebestrijdingsmaatregelen opgenomen in de bisnota, bijvoorbeeld
13
In het Milieurapport Vlaanderen (MIRA) wordt gesteld “Gewassen en gewasresten beschermen de bodem tegen de erosieve eroderende werking van regendruppels en afstromend regenwater. Bovendien zorgen de toevoer van organisch materiaal en de wortelgroei voor een verhoogde weerstand van de bodem tegen bodemerosie. De mate waarin de bodem bedekt wordt door de gewassen (bedekkingsgraad), bepaalt de gewaserosiegevoeligheid (C-factor) uit de RUSLE vergelijking. De C-factor is een dimensieloze schalingsfactor tussen 0 en 1, waarbij 1 betekent dat er evenveel bodemverlies is als op een braakliggend terrein zonder vegetatieve bedekking. Deze indicator toont de gewaserosiegevoeligheid van landbouwpercelen.”
SALV-advies over een ontwerp besluit inzake wijzigingen randvoorwaarden erosie
12
de voorwaarden inzake bodembedekking bij ruggenteelt (bijlage 1, 5° ruggenteelt van aardappelen is niet terug te vinden in de overzichtstabel). Het zaaien volgens de hoogtelijnen is naar toepassing in de praktijk voor landbouwers niet altijd even duidelijk. [13] Visualiseer in het e-loket de verschillende erosieklassen. In het ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering (artikel 3) zijn zes erosiegevoeligheidsklassen opgenomen: zeer hoog, hoog, medium, laag, zeer laag en verwaarloosbaar. De erosiegevoeligheid van een perceel wordt jaarlijks meegedeeld in de papieren verzamelaanvraag. De SALV vraagt om via het e-loket de verschillende erosieklassen zo eenvoudig mogelijk beschikbaar te stellen en te visualiseren, desgewenst ook via de verzamelaanvraag, zodat de individuele landbouwer een goed beeld heeft van de erosiegevoeligheid van zijn percelen, eventueel aangeduid op de kaarten. [14]
Houd rekening met volgende teelttechnische problemen.
De verplichting om te oogsten en om een bodembedekking te voorzien op 1 oktober, zal regelmatig niet gehaald worden omwille van klimatologische omstandigheden. Daarom vraagt de Raad om deze uiterste datum van 1 oktober door te schuiven naar 15 oktober. Ook de datum voor korrelmaïs, die geoogst moet worden voor 1 november zal vaak moeilijk haalbaar zijn. Daarom dient volgens de Raad ook hier de datum verschoven te worden naar 15 november.
Bijkomend blijken de aardappeldrempels voor de bioteelt praktisch moeilijk haalbaar omwille van de mechanische onkruidbestrijding. De Raad vraagt hier een oplossing voor te voorzien.
Niet kerende bodembewerking is niet steeds 100 percent zaligmakend: o
Door natte weersomstandigheden ontstaat op het land soms diepe insporing waardoor volgens de Raad ploegen aangewezen is.
o
Daarnaast is er het voordeel dat bij ploegen minder of geen glyfosaat nodig is om bodembedekking in het voorjaar te laten afsterven.
o
Niet kerende bodembewerking kan leiden tot specifieke onkruiddruk.
o
De biologische sector moet voor onkruidbestrijding inzetten op vruchtwisseling en mechanische onkruidbestrijding. Niet kerende grondbewerking leidt in sommige gevallen tot een hoger aantal bewerkingen om de vertering van de voorvrucht mogelijk te maken.
o
Omwille van fytosanitaire redenen (schimmelinfecties) kan het eveneens aangewezen zijn om te ploegen.
Voorgaande punten wijzen erop dat het soms aangewezen is na verschillende jaren niet kerende grondbewerking toch eens een jaar te ploegen. De Raad pleit voor een flexibelere toepassing en verwijst daarbij ook naar de nieuwe erosieverordening in Nederland, Zuid-Limburg (inwerkingtreding 1 september 201314) waar men, na jaren het systeem van niet-kerende bodembewerking te hebben verplicht, opnieuw de mogelijkheid om te ploegen toelaat. Daarnaast is het aangewezen de regelgeving in nauwe samenwerking met de vooruitschrijdende inzichten uit het onderzoek op te volgen.
14
http://wetten.overheid.nl/BWBR0033743/geldigheidsdatum_22-01-2014
SALV-advies over een ontwerp besluit inzake wijzigingen randvoorwaarden erosie
13