Adolf Hitler
Hitler.indd 1
05-08-14 13:03
Hitler.indd 2
05-08-14 13:03
V olker U llr ich
Adolf Hitler D eel 1:
D e jaren van opkomst 1889-1939 Vertaald door Huub Stegeman, Eric Strijbos en Pieter Janssens
Uitgeverij De Arbeiderspers Amsterdam • Antwerpen
Hitler.indd 3
05-08-14 13:03
Copyright © 2013 Volker Ullrich / S. Fischer Verlag GmbH, Frankfurt am Main Copyright Nederlandse vertaling © 2014 Huub Stegeman, Eric Strijbos en Pieter Janssens / bv Uitgeverij de Arbeiderspers, Amsterdam Oorspronkelijke titel: Adolf Hitler Biografie. Band 1: Jahre des Aufstiegs 1889-1939 Uitgave: S. Fischer Verlag GmbH, Frankfurt am Main Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en /of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslagontwerp: Nico Richter Boekverzorging: Asterisk*, Amsterdam isbn
978 90 295 8953 6 nur 320
www.arbeiderspers.nl
Hitler.indd 4
05-08-14 13:03
Inhoud
Inleiding 1 De jonge Hitler 2 Weense jaren 3 De beslissende ervaring van de oorlog 4 Sprong naar de politiek 5 Koning van München 6 Putsch en proces 7 Gevangen in Landsberg – Mein Kampf 8 Een Führer wacht af 9 Shooting star van de Duitse politiek 10 Hitler en de vrouwen 11 Pokeren om de macht 12 De noodlottige maand januari 1933 13 De mens Hitler 14 Instelling van de dictatuur 15 Herziening van Versailles 16 Führercultus en volksgemeenschap 17 Regeerstijl en monumentale architectuur 18 De Berghofgemeenschap 19 Oorlog met de kerken 20 Radicalisering van de ‘Jodenpolitiek’ 21 Op weg naar oorlog Noten Bronnen en literatuur Fotoverantwoording Dankwoord Personenregister
Hitler.indd 5
7 21 39 58 82 100 139 171 192 228 273 296 352 382 415 477 512 564 606 635 654 678 755 923 947 948 949
05-08-14 13:03
Hitler.indd 6
05-08-14 13:03
Inleiding
‘Die kerel is een catastrofe, maar dat is geen reden om zijn karakter en zijn lot niet interessant te vinden.’ Daarom is ook niemand ‘ontheven van de taak zich met deze miezerige figuur bezig te houden’, schreef Thomas Mann in zijn essay Bruder Hitler, dat in 1939 verscheen.1 Toch lag het in de lijn der verwachtingen dat naarmate het ‘Derde Rijk’ verder in het verleden komt te liggen, de belangstelling voor de grote brenger van het onheil in de Duitse geschiedenis geleidelijk zou afnemen. Het tegendeel is echter het geval: het proces waarin de Bondsrepubliek in het reine probeert te komen met haar verleden, vertoont een regelmatig terugkerende belangstelling voor de figuur van Hitler. Sinds de eeuwwisseling lijkt de obsessieve aandacht voor het onderwerp eerder nog te zijn toegenomen. ‘Zo veel Hitler was er nog nooit,’ begon historicus Norbert Frei uit Jena zijn boek 1945 und wir. Das Dritte Reich im Bewußtsein der Deutschen, dat verscheen in 2005, het jaar waarin werd herdacht dat zestig jaar eerder een einde kwam aan de nationaalsocialistische dictatuur en de Tweede Wereldoorlog.2 En inderdaad was er in de media nog nooit zo veel aandacht voor het thema. Op televisie en in de bioscoop, op de voorpagina’s van tijdschriften of in geschiedenisboeken – overal kwam je de figuur van de Führer tegen. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat dit in 2015, zeventig jaar na het einde van de oorlog, anders zal gaan. Inmiddels heeft de wereldwijde amusementsindustrie zich Hitler toegeëigend en tot een ‘icoon van het kwaad’ gemaakt die, wanneer hij maar bombastisch genoeg wordt gepresenteerd, het beste huivereffect oplevert. De Führer van de nationaalsocialisten, die het lot van Duitsland en de wereld twaalf jaar lang doorslaggevend bepaalde, is nog altijd ‘het meest brute middel om aandacht te trekken’.3 De opwinding die hij kan veroorzaken als angstaanjagende figuur, wordt door geen enkele andere historische figuur, afgezien van misschien Stalin, overtroffen. En dat houdt natuurlijk verband met de monsterlijke omvang van de misdaden die onder zijn heerschappij zijn begaan, niet ‘uit naam van de Duitsers’, maar door Duitsers. Parallel aan de amusementsindustrie en nauwelijks daardoor beïnvloed is de internationale geschiedschrijving steeds verder gegaan in het onderzoek naar Hitler en het nationaalsocialisme. Geen historisch onderwerp lijkt beter, uitge-
Hitler.indd 7
05-08-14 13:03
8
ADOLF HITLER
breider en vanuit meer invalshoeken te zijn onderzocht dan dit. Er zijn inmiddels hele bibliotheken over volgeschreven. Niettemin blijven ook professionele historici onverminderd geïnteresseerd in deze ‘miezerige figuur’. De raadselachtige opkomst van Hitler, hoe en waarom hij aan de macht kon komen en die meer dan een decennium lang kon uitoefenen – met de bekende catastrofale gevolgen – het vraagt steeds opnieuw om een verklaring. Het ontbreekt niet aan pogingen het ‘fenomeen’ biografisch te benaderen. Tegelijk zijn er slechts enkele, eigenlijk maar vier, die werkelijk betekenisvol en steeds weer inspirerend kunnen worden genoemd: Konrad Heidens eerste biografie die hij in de jaren dertig in ballingschap in Zwitserland schreef, Alan Bullocks klassieker Hitler. Leven en ondergang van een tiran, uit het begin van de jaren vijftig, Joachim Fests grote portret van Hitler en zijn tijdperk, voor het eerst gepubliceerd in 1973, en tot slot het tot nu toe grootste en meest bepalende werk van Ian Kershaw (in twee delen uit 1998 en 2000).4 Konrad Heidens biografie was een poging ‘de historische betekenis van het fenomeen Hitler te onderkennen terwijl het nog volledig werkzaam’ was.5 Als correspondent van de liberale Frankfurter Zeitung in München in de periode 1923 tot 1930 was de schrijver in de gelegenheid de opkomst van Hitler als nationale figuur van dichtbij te volgen. Behalve op zijn eigen bevindingen was zijn boek gebaseerd op getuigenissen van zegslieden uit de directe omgeving van de volksmenner uit München. Heiden liet zich er niet toe verleiden Hitler te mystificeren of belachelijk te maken: ‘De “held” van dit boek is noch een Übermensch noch een boeman,’ benadrukt hij in het voorwoord uit augustus 1935, ‘maar een interessante tijdgenoot die, getalsmatig gezien, de grootste volksmassa’s ooit in beweging weet te krijgen.’6 Ook al zijn veel biografische details inmiddels aan de hand van onderzoek bijgesteld, toch blijft het nog altijd een innemend werk dankzij de vele treffende oordelen en slimme analyses, bijvoorbeeld van de effectiviteit van Hitler als spreker en het eigenaardige ‘dubbelwezen’ van zijn bestaan.7 In kringen van ballingen werd dit vroege werk enthousiast ontvangen. ‘Iedereen heeft het over Konrad Heidens schitterende Hitler-biografie,’ noteerde Thea Sternheim, de gescheiden tweede vrouw van toneelschrijver Carl Sternheim, eind oktober 1935. ‘Schijnwerpers op Duitsland. Plotseling dankt men God voor het bestaan van dit fraaie geweten. Is dit boek niet de eerste, beslissende bres die wordt geslagen in de hemeltergende misdaad die in Duitsland wordt gepleegd?’8 En ook Harry graaf Kessler, mecenas en diplomaat, die eveneens in ballingschap leefde in Frankrijk, schreef lovend: ‘Een verstandig en verhelderend boek. “Een mislukte man en een mislukt volk vinden elkaar.” Treffend.’9 De Gestapo en de Sicherheitsdienst (sd ) stelden een onderzoek naar de auteur in, maar toen de Wehrmacht in 1940 Frankrijk binnenmarcheerde, lukte het Heiden via Lissabon te ontkomen naar de Verenigde Staten.10
Hitler.indd 8
05-08-14 13:03
i n leidi n g
9
Alan Bullocks vlammende debuut van 1952 vormde het uitgangspunt voor alle verdere wetenschappelijke studie van het ‘fenomeen Hitler’. Hiervoor kon de Britse historicus gebruikmaken van de in beslag genomen Duitse documenten die tijdens de processen van Neurenberg als bewijsmateriaal waren aangevoerd en kort daarna gepubliceerd.11 Bullock schilderde de Duitse dictator af als een ‘volstrekt principeloze opportunist’ die enkel zou zijn gedreven door de ‘wil tot macht’, en wel ‘in zijn ruwste en zuiverste vorm’.12 In zijn slotwoord beriep Bullock zich nadrukkelijk op de getuigenis van de voormalige Senaatsvoorzitter van Danzig, Hermann Rauschning, die met zijn in 1938 in ballingschap gepubliceerde boek Revolution des Nihilismus een tijdlang bepalend was voor het oordeel over Hitler. Daarin stelde hij onder meer dat het nationaalsocialisme een ‘beweging bij uitstek was, absolute vorm van dynamiek, revolutie met een wisselende noemer, te allen tijde bereid die in te ruilen’. Eén ding was het echter niet: ‘een wereldvisie en een doctrine’.13 Deze these van de opportunistische machtspoliticus Hitler is in het onderzoek van de daaropvolgende decennia herzien. Dat was vooral de verdienste van historicus Eberhard Jäckel uit Stuttgart, die met overtuigende bewijzen kwam dat Hitler in al zijn ideologische krankzinnigheid wel degelijk over een consistente ‘wereldvisie’ beschikte en dat die bepalend zou zijn geweest voor zijn handelen. De twee belangrijkste elementen van deze wereldvisie waren volgens Jäckel de ‘verwijdering van de Joden’ en de verovering van ‘Lebensraum im Osten’ – axiomatische strijdpunten waaraan Hitler zich vanaf de jaren twintig onwrikbaar vast zou blijven klampen.14 Dat fundamentele inzicht is zowel door Fest als door Kershaw overgenomen en wordt ook in dit werk bevestigd. Joachim Fests biografie van Hitler, die meer dan twintig jaar na die van Bullock verscheen, was niet alleen indrukwekkend vanwege haar literaire kwaliteit – ‘Sinds Thomas Mann heeft niemand meer in zulk goed Duits over Hitler geschreven,’ prees Eberhard Jäckel het werk15 – maar ook ‘door het vermogen van de schrijver te komen tot gedetailleerde en tegelijk omvattende interpretaties’, aldus Karl-Dietrich Bracher, die met zijn baanbrekende werken Die Auflösung der Weimarer Republik, Die nationalsozialistische Machtergreifung en Die deutsche Diktatur in de jaren vijftig en zestig zelf de basis had gelegd voor een intensievere, kritischere benadering van het ontstaan, de structuur en de gevolgen van de nationaalsocialistische heerschappij.16 Enigszins beschaamd vroegen Duitse historici zich af waarom niet een van hen maar juist een buitenstaander als de journalist Fest dit voor elkaar had gekregen.17 Fest gaf niet alleen een tot dan toe onovertroffen beschrijving van Hitlers persoonlijkheid, hij plaatste hem bovendien in de context van zijn tijd. Als belangrijkste voorwaarde voor Hitlers doorbraak beschreef hij het samenvallen van
Hitler.indd 9
05-08-14 13:03
10
ADOLF HITLER
persoonlijke en algemene omstandigheden, ‘die moeilijk te decoderen relatie tussen de man en de tijd, en de tijd en de man’.18 Om deze samenhang aannemelijk te maken, nam hij in de chronologische behandeling ‘tussentijdse beschouwingen’ op, waarin hij de individuele biografie in verband bracht met de algemene ontwikkelingen. Daaruit trok hij de paradoxale conclusie dat Hitler, hoewel hij de revolutie zou hebben verafschuwd, toch de ‘Duitse belichaming van de revolutie’ was geworden waarin moderne en conservatieve trekken zich op een eigenaardige manier hadden vermengd.19 Er zijn veel kritische kanttekeningen geplaatst bij Fests interpretatie, waarvoor hij niet uit nieuwe archiefbronnen maar uit de tot dan toe gepubliceerde literatuur putte. Zo is terecht opgemerkt dat de rol van de conservatieve elite die voor Hitler de deur naar de macht openzette, duidelijk onderbelicht blijft.20 Daarnaast mag niet worden miskend dat veel auteurs in hun commentaar, bijvoorbeeld op de stijl van Hitlers Mein Kampf, nogal zwaar doorslaan in hun burgerlijk-intellectuele hoogmoed ten opzichte van de maar halfgeleerde parvenu.21 Sterker weegt echter dat Fests interpretatie van de rol die Hitler had gespeeld, in sterke mate werd beïnvloed door zijn belangrijkste zegsman, Hitlers favoriete architect en latere minister van Bewapening, Albert Speer, die bij zijn in 1969 gepubliceerde memoires werd geholpen door de vlot schrijvende journalist, en die op zijn beurt Fest bij het schrijven van zijn Hitler-biografie van informatie had voorzien. Sommige fabels die Speer vertelde, zijn klakkeloos overgenomen in het werk van Fest, bijvoorbeeld hoe hij zich voordeed als de apolitieke vakman die hulpeloos ten prooi was gevallen aan de verleidingskunsten van de dictator.22 Toch kunnen al deze bezwaren niet verdoezelen dat Fest een groot succes had geboekt. Met deze baanbrekende prestatie zou men ‘nu toch wel voor langere tijd over het ultieme boek over Adolf Hitler beschikken’, voorspelde historicus Klaus Hildebrand uit Bonn in een recensie.23 Het zou inderdaad vijfentwintig jaar duren voordat zich opnieuw een historicus, ditmaal de Engelsman Ian Kershaw, waagde aan een grote biografie van Hitler. Het eerste deel verscheen in 1998, slechts twee jaar later gevolgd door deel twee. Kershaw kon gebruikmaken van bronnenmateriaal waar Fest nog niet over had kunnen beschikken, in het bijzonder de dagboeken van de Gauleiter van Berlijn, de latere minister van Propaganda Joseph Goebbels, die het Münchner Institut für Zeitgeschichte vanaf het einde van de jaren tachtig was gaan uitgeven.24 In zijn inleidende opmerkingen bekende de historicus uit Sheffield openhartig dat hij Hitler in zekere zin vanuit een ‘verkeerde’ richting had benaderd, namelijk vanuit de structuren van het naziregime, waarmee hij zich in zijn eerdere publicaties uitgebreid had beziggehouden. Hij was daarom ook, in tegenstelling tot Fest, niet zozeer geïnteresseerd in het ‘zonderlinge karakter van de man’ als wel in
Hitler.indd 10
05-08-14 13:03
i n leidi n g
11
de maatschappelijke omstandigheden en krachten die Hitler mogelijk hadden gemaakt. Dat betekende ook een ander perspectief: ‘De taak van de biograaf wordt nu duidelijker. Hij moet zich niet op de persoon Hitler concentreren, maar rechtstreeks op de aard van zijn macht – de macht van de Führer.’ Om de ongekende werkzaamheid van deze macht te verklaren, zou men eerder moeten kijken naar ‘de samenleving, dat wil zeggen […] sociale verwachtingen en beweegredenen’, dan naar Hitler zelf.25 Wat Kershaw voor ogen stond, was niets minder dan een combinatie van de ‘op de persoon gerichte methode van de biografie en de daarmee strijdige methoden van de sociale en politieke geschiedschrijving’.26 Kershaw meende te kunnen bewijzen dat Hitler in veel situaties zelf maar weinig hoefde te doen, omdat de Duitse samenleving, van de satrapen om de dictator heen tot de eenvoudigste Volksgenossen, in toenemende mate geneigd was ‘de Führer tegemoet te werken’, om zijn wensen dus als het ware vooraf al te vervullen.27 Men heeft de Britse historicus verweten dat hij zo een beeld van Hitler heeft geschilderd waaruit de dictator als ‘in principe inwisselbaar, overbodig en in het beste geval zwak’ naar voren komt.28 Maar zover gaat Kershaw helemaal niet. Hij onderschat de rol van Hitler en diens paranoïde ideologische fixaties niet, maar maakt tegelijkertijd wel duidelijk dat zonder de bereidheid van velen om de man aan de top te helpen, diens misdadige doelstellingen nooit hadden kunnen worden gerealiseerd. Pas uit de wisselwerking tussen Hitlers intenties en de structureel bepaalde druk tot handelen die uitging van de aan hem ondergeschikte rangen en instituties, zou – zo luidt zijn centrale these – de ontketende dynamiek van het regime te verklaren zijn die tot steeds radicalere oplossingen leidde. Daarmee maakte Kershaw definitief een einde aan de allang onvruchtbaar geworden strijd tussen de ‘intentionalistische’ en ‘structuralistische’ scholen binnen de Duitse geschiedschrijving.29 ‘In de bibliotheken bevinden zich 120.000 werken over Hitler. Kershaws werk vormt daarin een waar bergmassief,’ besloot de uitgever van de Frankfurter Allgemeine Zeitung, Frank Schirrmacher, zijn lyrische bespreking.30 Is er na deze monumentale Hitler-biografie eigenlijk nog wel behoefte aan een nieuwe? Sinds het verschijnen van Kershaws eerste deel is inmiddels alweer vijftien jaar verstreken. De wetenschappelijk raderen hebben sinds die tijd niet stilgestaan en zijn zelfs met steeds grotere snelheid blijven draaien.31 Er zijn alweer veel boeken verschenen die nieuwe inzichten bieden in Hitlers persoonlijkheid en in bepaalde fasen van zijn leven, of dat toch in elk geval beloven te doen: Claudia Schmölders’ fysionomische biografie Hitlers Gesicht (2000), Lothar Machtans omstreden boek met de onthulling dat de dictator homoseksueel zou zijn geweest, Hitlers Intieme Kring (2001), Birgit Schwarz’ fundamentele werk over Hitlers kunstopvatting Geniewahn: Hitler und die Kunst (2009), Timothy W. Rybacks onderzoek naar Hit-
Hitler.indd 11
05-08-14 13:03
12
ADOLF HITLER
lers bibliotheek en zijn leesgewoonten, Hitlers Privébibliotheek (2008), Dirk Bavendamms portret van de vroege jaren, Der junge Hitler (2009), Thomas Webers speurtocht naar de oorlogservaringen van de korporaal, Adolf Hitler en de Eerste Wereldoorlog (2011), Ralf Georg Reuths poging de herkomst van Hitlers Jodenhaat (2012) te verklaren, Othmar Plöckingers baanbrekende studies over Hitlers ‘vormende jaren’ in München tussen 1918 en 1920 (2013) en over de geschiedenis van Hitlers Mein Kampf (2006), Ludolf Herbsts dissertatie over de enscenering van een Duitse messias, Hitlers Charisma (2010), Mathias Rösch’ onderzoek Die Münchner nsdap 1925–1933 (2002), Andreas Heuslers geschiedenis Das Braune Haus. Wie München zur ‘Hauptstadt der Bewegung’ wurde (2008), Sven Felix Kellerhoffs en Thomas Friedrichs onderzoek naar Hitlers verhouding met de rijkshoofdstad in Hitlers Berlin (2003) en Die missbrauchte Hauptstadt (2007). Ook Hitlers persoonlijke milieu is in de afgelopen tien jaar meer in het gezichtsveld geraakt – in eerste instantie door Anton Joachimsthalers documentaire Hitlers e (2003), waarin getracht werd aan de hand van Hitlers lijst met kerstcadeaus voor 1935–1936 zijn persoonlijke betrekkingen in kaart te brengen, door Brigitte Hamanns onderzoek naar de verhouding tussen Hitler en de familie Wagner, Winifred Wagner und Hitlers Bayreuth (2002) en naar de arts uit Linz, Eduard Bloch, in Hitlers Edeljude (2008), Wolfgang Martynkewicz’ geschiedenis van het uitgeversechtpaar Hugo en Elsa Bruckmann uit München, Hitlers sponsors, Salon Deutschland (2009), Anna Maria Sigmunds reconstructie van de driehoeksverhouding tussen Hitler, zijn nichtje Geli Raubal en zijn chauffeur Emil Maurice, Des Führers bester Freund (2003) en de door Heike B. Görtemakers zorgvuldig samengestelde biografie Eva Braun. Leven met Hitler (2011), die afrekent met de talloze legenden rond de geliefde van de Führer. Daarnaast moeten ook worden genoemd Ulf Schmidts medisch-historische onderzoek Hitlers Arzt Karl Brandt (2009), Jürgen Trimborns studie over Hitlers beeldhouwer, Arno Breker. Der Künstler und die Macht (2011) en het boek over Hitlers sterregisseur, Leni Riefenstahl. Eine deutsche Karriere (2002), Karin Wielands dubbelbiogafie Dietrich & Riefenstahl. Twee vrouwenlevens in Hollywood en Berlijn (2013) en Timo Nüßleins portret van de Hitlers eerste architect, Paul Ludwig Troost 1878–1934 (2012). Tegelijk zijn er veel biografieën gepubliceerd over leidende figuren van de Republiek van Weimar en de nationaalsocialistische staat, die Hitler en zijn heerschappij ook in een nieuw daglicht stellen, zoals Wolfram Pyta’s grote werk Hindenburg. Herrschaft zwischen Hohenzollern und Hitler (2007); Peter Longerichs werken over het hoofd van het nationaalsocialistische politie- en terreurapparaat Heinrich Himmler (2008) en de opperpropagandist Joseph Goebbels (2010). Daarnaast de biografieën van Stefan Krings over Hitlers perschef Otto Dietrich (2010), Ernst Piper over Hitlers belangrijkste ideoloog Alfred Rosenberg (2005),
Hitler.indd 12
05-08-14 13:03
i n leidi n g
13
Robert Gerwarth over het hoofd van het Reichssicherheitshauptamt, Reinhard Heydrich (2011), Dieter Schenk over Hitlers belangrijkste jurist en latere gouverneur-generaal in het bezette Polen Walter Frank (2006), Hans Otto Eglau over Hitlers begunstiger, de industrieel Fritz Thyssen (2003), Christopher Kopper over Hitlers bankier Hjalmar Schacht (2006), Kirstin A. Schäfer over Hitlers ersten Feldmarschall Werner von Blomberg (2006), Klaus-Jürgen Müller over kolonel-generaal Ludwig Beck (2008) en Johannes Leicht over Heinrich Claß, de voorzitter van het Alldeutsche Verband (2012). Daarnaast is er een groot aantal nieuwe monografieën en essays verschenen over afzonderlijke aspecten van het Derde Rijk die onze kennis over de fundamenten en het functioneren van het nationaalsocialistische systeem hebben verrijkt. In dit verband wil ik de volgende werken noemen: Götz Aly’s tot nadenken stemmende studie Hitlers Volksstaat (2005), Adam Toozes geschiedenis van de economie onder het nationaalsocialisme, The Wages of Destruction (2007), Wolfgang Königs onderzoek naar de nationaalsocialistische consumptiemaatschappij Volkswagen, Volksempfänger, Volksgemeinschaft (2004), Markus Urbans schets van de rijkspartijcongressen Die Konsensfabrik (2007), de verrassende bestseller van een team onderzoekers rond Eckart Conze, Norbert Frei, Peter Hayes en Moshe Zimmermann over de geschiedenis van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Das Amt und die Vergangenheit (2010), Frank Bajohrs verhelderende onderzoek naar corruptie in het nazitijdperk, Parvenüs und Profiteure (2001) en Michael Wildts toonaangevende onderzoek naar de leiding van het Reichssicherheitshauptamt, Generation des Unbedingten (2002) en het tegen de Joden gerichte excessieve geweld op het Duitse platteland, Volksgemeinschaft als Selbstermächtigung (2007). Juist het concept van de ‘volksgemeenschap’ is in de afgelopen jaren in de geschiedwetenschap uitgebreid bediscussieerd, en het was dan ook geen toeval dat het Deutsches Historisches Museum in Berlijn in 2010 een populaire tentoonstelling wijdde aan de samenhang tussen ‘volksgemeenschap en misdaad’ onder de titel Hitler und die Deutschen.32 Tot slot heeft de Britse historicus Richard J. Evans met zijn trilogie Het Derde Rijk (2004, 2006, 2009) de tot nu toe meest complete geschiedenis van het nationaalsocialisme geschreven die gerust als standaardwerk mag worden beschouwd. Alleen al de verwerking van al deze publicaties en de synthese van de informatie die ze bevatten, zou een nieuwe biografie van Hitler rechtvaardigen. Maar dat is niet de enige intentie van dit boek. Veeleer is het doel Hitlers persoonlijkheid, die bij Kershaw opmerkelijk onderbelicht is gebleven, weer in het middelpunt te stellen, zonder daarbij echter de sociale condities die zijn pijlsnelle carrière mogelijk maakten uit het oog te verliezen. Daarbij zullen enkele van de aannames die in vrijwel de gehele Hitler-literatuur te vinden zijn, kritisch tegen het licht worden
Hitler.indd 13
05-08-14 13:03
14
ADOLF HITLER
gehouden. De eerste is de veronderstelling dat Hitler een tamelijk gewone figuur met een beperkte geestelijke horizon en geringe sociale vaardigheden zou zijn geweest. Het centrale probleem bij elke benadering van de figuur Hitler is, zoals Karl-Dietrich Bracher het al formuleerde, ‘hoe men vanuit een dergelijk bekrompen, persoonlijk beperkt bestaan een ontwikkeling kan begrijpen en verklaren die van zo’n grote betekenis voor de wereldgeschiedenis is geweest en die zulke ingrijpende gevolgen heeft gehad, maar die tegelijkertijd zo sterk van hem persoonlijk afhankelijk was’.33 Ook voor Ian Kershaw is dat een fundamentele vraag: ‘Hoe was het […] mogelijk dat iemand met zo weinig intellectuele capaciteiten en maatschappelijke bagage […] desalniettemin zo’n immense invloed op de geschiedenis kon uitoefenen dat de gehele wereld de adem inhield?’34 Maar wat als die veronderstelling niet juist is? Stel dat Hitlers persoonlijke leven helemaal niet zo beperkt was en zijn geestelijke vermogens helemaal niet zo gering ontwikkeld. Net als de meeste andere Hitler-biografen voor hem identificeert Kershaw als Hitlers enige talent de vaardigheid ‘op de laagste emoties van de massa […] in te spelen’.35 Dat Hitler over een buitengewoon retorisch talent beschikte, is inderdaad onbetwist, en het belang daarvan voor zijn carrière in de jaren twintig en de vroege jaren dertig kan niet worden onderschat. Maar de voorzitter van de nsdap was veel meer dan alleen een uitmuntend demagoog. Hij was bovendien een zeer getalenteerd toneelspeler. En in deze kunst om steeds een ander masker op te zetten en wisselende rollen te spelen, ontwikkelde hij zich tot een ware meester. Niemand heeft dit zo goed doorgrond als Charlie Chaplin in zijn film The Great Dictator van 1940. Nadat Albert Speer in 1972 de film had bekeken, prees hij de filmmaker: die zou ‘met zijn poging tot Hitlers karakter door te dringen, een stuk verder zijn gekomen dan al zijn tijdgenoten’.36 Het ‘merkwaardige rollenspel’ van Hitlers bestaan – waarover ook Fest al sprak37 – is precies een van de hoofdmotieven van dit boek. De kunstige huichelarij waarmee Hitler zowel aanhangers als tegenstanders steeds weer wist te misleiden omtrent zijn bedoelingen, vormt ongetwijfeld ook een belangrijk geheim van zijn bliksemcarrière als politicus. Toen toenmalig minister van Financiën Lutz Schwerin von Krosigk zeventien jaar na het einde van het Derde Rijk terugkeek, constateerde hij dat de ‘peilloos diepe leugenachtigheid’ van Hitler zijn belangrijkste karaktertrek was: ‘Zelfs tegenover zijn naaste vertrouwelingen was hij niet eerlijk. Hij was naar mijn idee zo door en door onwaarachtig dat hij de grens tussen leugen en waarheid allang niet meer kende.’38 Met zijn moraliserende oordeel trapte Schwerin von Krosigk alsnog in de val van de toneelspeler Hitler die zijn conservatieve bondgenoot keer op keer om de tuin had geleid. Hitler presenteerde zich graag als mislukt kunstenaar, die tegen zijn zin in de politiek terecht was gekomen, en deze zelfmystificatie als ‘kunstenaar-politicus’
Hitler.indd 14
05-08-14 13:03
i n leidi n g
15
heeft ook zijn sporen nagelaten in de biografische benadering van Hitler. Daarbij zag men dan graag over het hoofd dat Hitlers eigenlijke grote talent niet in de beeldende kunst lag – als schilder of architectuurtekenaar was hij hooguit middelmatig – maar in de politiek. Wat betreft tactische sluwheid en het vermogen gunstige situaties bliksemsnel te herkennen en te benutten, was hij alle concurrenten binnen zijn eigen partij, maar ook alle politici van de burgerlijke partijen, volstrekt de baas. Anders is ook niet te verklaren hoe het komt dat hij vóór 1933 alle crises in de partij wist te doorstaan, en al evenmin hoe het kon dat zijn conservatieve coalitiepartners in het ‘kabinet van nationale concentratie’, die dachten dat ze hem ‘aan zich hadden weten te binden’, al na een paar maanden buitenspel wist te zetten – een verbazingwekkende ontwikkeling die in het hoofdstuk ‘Instelling van de dictatuur’ in detail wordt beschreven. Ook de typische, geïmproviseerde en persoonlijke manier waarop Hitler de macht uitoefende en die voortdurend tot competentiestrijd en een anarchie van ambten en bevoegdheden leidde, was, zoals ik zal laten zien, niet het gevolg van een gebrek aan politiek talent, maar juist een geraffineerde manier om zijn eigen machtspositie zo goed als onaantastbaar te maken. Een andere, tot cliché geworden opvatting is dat Hitlers persoonlijke leven buiten de politiek volstrekt oninteressant geweest is, dat hij eigenlijk helemaal geen privéleven heeft gehad. Zelfs Konrad Heiden meende al te mogen opmerken dat de demagoog ‘niet in staat was over de massa de mens te bereiken’, en hij schreef hem een ‘gebrek aan moed voor een privéleven’ toe.39 Alan Bullock noemde Hitler een ‘ontwortelde figuur zonder thuis of familie’, die ‘met niemand en niets een binding had’.40 Joachim Fest sprak van een ‘ruimte zonder mensen’ om hem heen, en beweerde stellig: ‘Een privéleven had hij niet.’41 Ian Kershaw spitste deze diagnose verder toe door te beweren dat Hitler volledig zou zijn opgegaan in zijn rol als Führer. In een interview ter gelegenheid van het verschijnen van deel 1 zei hij: ‘Hitlers privéleven was zijn leven als politiek wezen. Als je daar de politiek uit wegdenkt, blijft er weinig tot niets over […]. Hij is in zekere zin een lege huls.’42 Ook Hans Mommsen, de nestor van de ‘structuralistische’ school in de Duitse geschiedschrijving over het nationaalsocialisme, sloot zich bij deze interpretatie aan: ‘Achter Hitlers openbare optredens’ zou ‘volstrekt geen privéleven’ zijn schuilgegaan43 – een overtuigend bewijs van hoe sterk de Führermythe ook de geschiedschrijving nog beïnvloed heeft. In dit boek wil ik proberen dit beeld bij te stellen. Het doel is te bewijzen dat deze zogenaamde leegte van Hitlers bestaan buiten zijn politieke activiteiten een verkeerde gevolgtrekking is. Op een bepaalde manier, zo is het vermoeden, zijn ook de biografen nog het slachtoffer geworden van de rol die Hitler het best wist te spelen, namelijk alsof hij geen privéleven had en een politicus was die zich alle
Hitler.indd 15
05-08-14 13:03
16
ADOLF HITLER
persoonlijke genoegens ontzegde om zich volledig in dienst van ‘volk en rijk’ te stellen. Hoe weinig dit beeld overeenkomt met de werkelijkheid, moet vooral naar voren komen uit de hoofdstukken over Hitlers relaties met vrouwen en over het gezelschap op de Berghof, waarin de privésfeer van de dictator wordt belicht. Op één resultaat van deze introspectie wil ik wel vast vooruitlopen: Hitlers privéleven was rijker dan menig tijdgenoot of latere historicus zich heeft voorgesteld. Er is geen sprake van dat hij principieel niet in staat was tot het aangaan van persoonlijke relaties. Het is echter wel kenmerkend dat er geen duidelijk onderscheid bestond tussen politieke en private sfeer, maar dat beide juist op een uiterst ongebruikelijk wijze met elkaar vermengd waren. Dat werpt ook een geheel nieuw licht op de specifieke regeerstijl van de dictator, die in het hoofdstuk ‘Regeerstijl en monumentale architectuur’ aan de orde komt. ‘Mag je Hitler als mens tonen?’ Dat vroegen de media zich in 2004 af naar aanleiding van Bernd Eichingers film Der Untergang, waaruit de dictator, gespeeld door de prominente acteur Bruno Ganz, tijdens zijn laatste dagen in de bunker onder de rijkskanselarij, bijzonder overtuigend naar voren komt.44 Daarop is maar één kort en krachtig antwoord mogelijk: het mag niet alleen, het moet! Het is een enorme vergissing te denken dat een volkomen unieke misdadiger als Hitler ook persoonlijk een monster moet zijn geweest. Natuurlijk zou het een stuk eenvoudiger zijn als we hem konden bestempelen als een psychopaat die zijn moordzuchtige neigingen doelgericht in politiek daden wist om te zetten. Deze demoniserende tendens heeft in het onderzoek inderdaad geruime tijd de boventoon gevoerd – en ons het zicht op de werkelijke persoon ontnomen. Vanuit zijn cel in de gevangenis van Spandau zag Albert Speer in februari 1947 de groeiende neiging in de naoorlogse Duitse samenleving om Hitler ‘voor te stellen als een dictator die bij het minste of geringste ongecontroleerde woede-uitbarstingen had en zijn tanden in het tapijt zette’. Naar zijn idee was dat ‘onjuist en gevaarlijk’, zo noteerde hij: ‘Als aan het beeld van Hitler de menselijke trekken ontbreken, als men zijn overredingskracht, zijn innemende eigenschappen, zelfs de Oostenrijkse charme die hij wist te ontwikkelen, buiten beschouwing laat, doet men geen recht aan zijn verschijning.’45 En Leni Riefenstahl schreef aan Albert Speer nadat ze in het midden van de jaren zeventig zijn memoires had gelezen, dat men nooit zou ophouden te vragen: ‘Wat was dat toch met Hitler, dat niet alleen het Duitse volk maar ook zo veel buitenlanders zo van hem onder de indruk waren, zelfs haast behekst leken?’ En ze voegde eraan toe: ‘Ook ik zal nooit de verschrikkelijke dingen die uit naam van Hitler zijn gebeurd vergeten of vergeven, en dat wil ik ook niet; evenmin wil ik echter vergeten hoe sterk de invloed was die van hem uitging – dan zou ik het onszelf te gemakkelijk maken. Maar deze beide, ogenschijnlijk onverenigbare tegenstellingen in zijn persoonlijkheid
Hitler.indd 16
05-08-14 13:03
i n leidi n g
17
– deze schizofrenie – waren waarschijnlijk nu net datgene wat zijn figuur zo ongekend energiek maakte.’46 Deze aanwijzingen voor Hitlers typische dubbele aard – het naast elkaar bestaan van innemende trekken en criminele neigingen – moeten niet worden afgedaan als enkel een poging de aandacht af te leiden van de eigen betrokkenheid bij het misdadige regime. Ze moeten juist serieus worden genomen om goed te kunnen begrijpen hoe Hitler erin slaagde niet alleen zijn eigen entourage maar ook grote delen van het Duitse volk te verleiden. In hoofdstuk 13, dat de wellicht in eerste instantie wat bevreemdende titel ‘De mens Hitler’ draagt, heb ik geprobeerd dit te doen en een inzicht in Hitlers bijzondere talenten en gedragingen te krijgen dat verder gaat dan Fests ‘portret van een onpersoon’47. Het lijdt geen twijfel dat het naziregime volledig om Hitler draaide. Met hem stond of viel het Derde Rijk. Daarom moet iedereen die het nationaalsocialisme, de aantrekkelijkheid en de monsterlijkheid ervan wil begrijpen, oog hebben voor de sturende kracht van Hitler, maar tegelijk ook voor de krachten die op hem inwerkten. Dat gebeurt met name in het hoofdstuk ‘Führercultus en volksgemeenschap’, waarin de wisselwerking tussen de dictator en de Duitse samenleving wordt belicht en onderzoek wordt gedaan naar de oorzaken van Hitlers ongekende populariteit. Dat ik Hitler als mens laat zien, betekent uiteraard niet dat ik sympathie voor hem wil wekken, of zelfs ook maar zijn misdaden wil vergoelijken. Ook in deze biografie wordt hij getoond als de man die hij vanaf de vroege jaren twintig was: een fanatieke Jodenhater die zijn antisemitische bezetenheid weliswaar om tactische redenen kon bedwingen, maar die zijn doel om de Joden uit Duitsland te ‘verwijderen’ nooit uit het oog verloor. Aan de vraag hoe Hitler, toen hij eenmaal aan de macht was gekomen, zijn doel probeerde te verwezenlijken en welke steun hij daarbij kreeg, wordt daarom speciale aandacht besteed. Uit die gedeelten waarin het gaat over de buitenlandse politiek na 1933, moet duidelijk worden hoe vastberaden Hitler zijn sinds de jaren twintig vaststaande doel van de verovering van ‘Lebensraum in het oosten’ nastreefde, ook al verschool hij zich aanvankelijk achter het masker van de vredelievende politicus en deed hij het voorkomen alsof hij enkel een herziening van het Verdrag van Versailles wenste. In het laatste hoofdstuk ‘Op weg naar oorlog’ wordt uiteengezet hoe de dictator vanaf 1937 stap voor stap de transformatie van een herzieningspolitiek naar een expansiepolitiek voltrok, met de bedoeling het Derde Rijk de onbetwiste hegemonie te geven niet alleen over Europa, maar ook de hele wereld. Deel 2 van dit werk begint met de ontketening van de oorlog in de nazomer van 1939. Dit eerste deel van deze Hitler-biografie gaat over de ‘De jaren van de opkomst’.
Hitler.indd 17
05-08-14 13:03
18
ADOLF HITLER
Laat daarmee zeker niet de indruk gewekt zijn dat het hier een ononderbroken reeks successen betreft. Integendeel: ik zal juist laten zien dat deze carrière steeds weer schipbreuk dreigde te lijden, zeker na de mislukte putsch van november 1923 en de desastreuze verkiezingsnederlaag van november 1932. Hitlers opmars naar de macht was allesbehalve onstuitbaar. Zelfs in januari 1933 had zijn benoeming tot rijkskanselier nog kunnen worden verhinderd. De aanvoerder van de nsdap profiteerde niet alleen van een uitzonderlijke crisissituatie die hij even handig als gewetenloos wist uit te buiten, maar ook van de notoire onderschatting door zijn politieke tegenstanders, met wie hij al vanaf het begin van zijn loopbaan te maken had gehad. Diezelfde onderschatting zou buitenlandse staatslieden later ten onrechte doen geloven dat ze Hitlers agressiviteit in toom konden houden. Bij het verbreken van het Verdrag van München in maart 1939 zag men de werkelijkheid pas onder ogen. De dictator had daarmee echter wel een rode lijn overschreden. De Nemesis kondigde zich aan, al besefte dat toentertijd vrijwel niemand, laat staan de Führer zelf. Een belangrijke bron voor dit werk zijn de door Eberhard Jäckel en Axel Kuhn in 1980 uitgegeven Sämtliche Aufzeichnungen (Verzamelde aantekeningen) van Hitler van 1905 tot 1924 en de uit drie delen bestaande vervolgeditie van het Münchner Institut für Zeitgeschichte, Hitler. Reden, Schriften, Anordnungen van 1925 tot 1933, die pas sinds 2003 volledig beschikbaar is.48 Beide werken documenteren op een indrukwekkende manier de vroege ontwikkeling en de consistentie van Hitlers wereldbeschouwelijke fixaties. Het zou zeer welkom zijn als het Institut für Zeitgeschichte ook Hitlers egodocumenten uit de jaren 1933 tot en met 1945 zou willen uitgeven in een even zorgvuldige editie. Tot dan blijven historici aangewezen op de in veel opzichten tekortschietende verzameling van Max Domarus, Adolf Hitler. Reden und Proklamationen.49 Van de officiële publicaties van stukken is met name de door de Historische Kommission bei den Bayerischen Wissenschaften in samenwerking met het Bundesarchiv uitgegeven editie Akten der Reichskanzlei. Die Regierung Hitler van belang. De door Friedrich Hartmannsgruber bewerkte delen ii tot en met vi , die de jaren 1934–1935 tot en met 1939 bevatten, verschenen tussen 1999 en 2012, waardoor Kershaw er dus nog niet over kon beschikken.50 Een bron die nog lang niet optimaal is gebruikt, zijn de door Elke Fröhlich in opdracht van het Institut für Zeitgeschichte (i fz ) München uitgegeven dagboeken van Joseph Goebbels, die pas sinds 2006 volledig voorhanden zijn voor onderzoek. Ook al moet men zeker rekening houden met het feit dat veel van de aantekeningen duidelijk zijn gemaakt om latere lezers te beïnvloeden, vanwege het nauwe contact tussen de minister van Propaganda en zijn Führer bieden ze
Hitler.indd 18
05-08-14 13:03
i n leidi n g
19
toch belangrijke inzichten in Hitlers overwegingen en motieven. Ook de privépersoon Hitler wordt hierin steeds weer op verrassende wijze tastbaar.51 Behalve van de aantekeningen van Hitlers strijdmakkers is ook intensief gebruikgemaakt van de getuigenissen van andere tijdgenoten. Daarbij komen zowel bewonderaars als tegenstanders uitgebreid aan het woord. Tot die laatsten behoort naast Thomas Mann, Victor Klemperer, Thea Sternheim, Theodor Heuss en Sebastian Haffner ook de reeds eerder genoemde Harry graaf Kessler. De uitgave van zijn dagboeken werd in 2010 afgerond met deel 9, voor de periode 1926 tot en met 1937. Een andere belangrijke bron vormen de berichten van buitenlandse diplomaten uit tien verschillende landen, die Frank Bajohr en Christoph Strupp van de Hamburger Forschungsstelle für Zeitgeschichte in 2011 publiceerden onder de titel Fremde Blicke auf das ‘Dritte Reich’.52 Het gedrukte bronnenmateriaal is aangevuld met uitgebreid onderzoek in het Bundesarchiv Berlijn-Lichterfelde, het Bundesarchiv Koblenz, het Institut für Zeitgeschichte in München, het Bayerisches Hauptstaatsarchiv München, de Bayerische Staatsbibliothek München en het Schweizerisches Bundesarchiv in Bern.53 Ik was verrast dat er nog zo veel te ontdekken viel op dit soort plaatsen, terwijl Hitlers leven toch een van de grondigst onderzochte onderwerpen in de geschiedschrijving is. Dit boek biedt geen compleet nieuwe interpretatie. Dat zou na de grote voorgangers, van Konrad Heiden tot Ian Kershaw, ook nogal aanmatigend zijn geweest. Ik hoop echter dat het zelfs met dit eerste deel al gelukt is onze kennis over de man die – zoals Stefan Zweig het formuleerde – ‘meer onheil over onze wereld heeft gebracht dan wie dan ook, wanneer dan ook’,54 te vergroten en de persoonlijkheid met zijn verrassende tegenstrijdigheden en tegenstellingen duidelijker naar voren te laten treden dan tot nu toe het geval is geweest. Het beeld van Hitler wordt daardoor complexer en gelaagder. Hij was geen ‘Man zonder eigenschappen’55, maar juist een man met veel eigenschappen en gezichten. Achter de publieke figuur die zowel uit de gespeelde Führer bestond als uit wat zijn goedgelovige aanhangers aan hem toeschreven, wordt de mens zichtbaar – met zijn innemende en afstotelijke trekken, zijn onbetwistbaar grote gaven en talenten en zijn onmiskenbare, diep gewortelde complexen en neigingen, zijn destructieve energie en zijn moordlustige drijfveren. Het doel van dit werk is de Hitler-mythe, die als negatieve ‘fascinatie met het monster’56 in de literatuur en het publieke debat van na 1945 in allerlei vormen bleef doorwerken, te deconstrueren. Op een bepaalde manier wordt Hitler hier ‘genormaliseerd’, al wordt hij daardoor niet normaler, maar integendeel juist ondoorgrondelijker. Schrijven over een figuur die zo sterk de loop van de Duitse en de Europese geschiedenis heeft bepaald, is zeker de moeilijkste en tegelijk meest verantwoordelijke taak waaraan men zich als historicus kan zetten. Er zal altijd iets overblijven
Hitler.indd 19
05-08-14 13:03
20
ADOLF HITLER
wat niet kan worden verklaard. Waarschijnlijk had Rudolf Augstein gelijk toen hij zich in zijn bespreking van het werk van Joachim Fest afvroeg of de Hitlerbiografie eigenlijk wel mogelijk was.57 Het onderzoek naar deze raadselachtige, verwarrende figuur zal nooit zijn voltooid. Elke generatie wordt ertoe uitgedaagd haar relatie tot hem opnieuw te bepalen. ‘De Duitsers zijn van Hitler bevrijd en toch zullen ze hem nooit meer kwijtraken.’ Zo vatte Eberhard Jäckel het in 1979 tijdens een lezing samen. Ook de dode Hitler zal ‘de Duitsers altijd vergezellen – de overlevenden, hun nakomelingen en zelfs de ongeborenen, niet als levende mens, maar als eeuwige herinnering aan waartoe de mens in staat is’.58
Hitler.indd 20
05-08-14 13:03
1 De jonge Hitler
‘Van familiegeschiedenis heb ik geen verstand. Op dit gebied ken ik reusachtige beperkingen,’ bekende Hitler in augustus 1942 tijdens een van zijn talloze monologen in het Führerhoofdkwartier de ‘Wolfsschanze’. ‘Ik ben een volstrekt familieloos wezen, een sibbeloos aangelegd wezen. Dat ligt me niet. Ik behoor tot mijn volksgemeenschap.’1 De dictator had zijn redenen om blijk te geven van desinteresse in zijn eigen familiegeschiedenis. Die bevatte enkele smetten die al in de vroege jaren twintig, aan het begin van Hitlers politieke carrière, aanleiding gaven tot geruchten en speculaties en later ook historici enkele hoofdbrekens zouden bezorgen. Tot op heden zijn niet alle vragen beantwoord die er zijn met betrekking tot Hitlers afkomst. De sporen leiden naar het Waldviertel, een voornamelijk agrarisch gebied in het noorden van Neder-Oostenrijk, tegen de Boheemse grens. Hier, in het dorp Strones in de buurt van Döllersheim, baarde de ongehuwde dienstmeid Maria Anna Schicklgruber, de dochter van een keuterboer, op 17 juni 1837 een zoon die ze de naam Alois gaf. Het ongewone aan de zaak was niet dat het een onecht kind was – dat kwam in die tijd regelmatig voor op het platteland – maar dat de moeder op het moment van de bevalling bijna 42 was, en daarmee was ze voor die tijd al behoorlijk oud. Desalniettemin trouwde ze vijf jaar later met de vijftig jaar oude molenaarsknecht Johann Georg Hiedler uit Spital. Het paar lijkt onder armoedige omstandigheden te hebben geleefd, want vermoedelijk werd het buitenechtelijke kind al voor het overlijden van Maria Anna in 1847 toevertrouwd aan de bescherming van Johann Georgs jongere broer Johann Nepomuk, die in Spital tot de welgestelde boeren behoorde. De pleegvader – die zijn naam Hüttler spelde in plaats van Hiedler – zorgde voor Alois alsof hij zijn eigen zoon was. Die werd samen met de drie eigen dochters zorgzaam opgevoed, bezocht de lagere school en ging vervolgens in Wenen in de leer bij een schoenmaker. Voor een jongeman van zijn afkomst en schoolopleiding had Alois Schicklgruber een opmerkelijke carrière. In 1855, toen hij amper negentien jaar was, besloot hij het ambacht op te geven en te gaan werken voor de k.u.k. Finanzwache, de toentertijd paramilitair georganiseerde douane van de Oostenrijkse monarchie.
Hitler.indd 21
05-08-14 13:03
22
ADOLF HITLER
Hier klom hij, als toonbeeld van ambitie en plichtsbesef, stap voor stap hoger op de carrièreladder, tot hij in 1875 met zijn bevordering tot douanebeambte in Braunau een rang in de ambtelijke hiërarchie had bereikt die doorgaans was voorbehouden aan mensen die eindexamen hadden gedaan.2 Een jaar later gebeurde er iets merkwaardigs: begin juni 1876 verscheen Johann Nepomuk samen met drie getuigen op het kantoor van notaris Josef Penker in Weitra, een niet ver van Spital gelegen stadje, en verklaarde dat Alois Schicklgruber de zoon van zijn negentien jaar eerder overleden broer Johann Georg Hiedler was. In het stuk dat de notaris opstelde en dat hij door drie getuigen liet ondertekenen, staat voor het eerst in plaats van ‘Hiedler’ de naam ‘Hitler’ – in die tijd nam men het niet zo nauw met de schrijfwijze van namen. Een dag later veranderde de pastoor van Döllersheim op grond van het document dat aan hem werd gepresenteerd de inschrijving in het doopboek, doordat hij in het tot dan toe leeg gebleven vakje als naam van Alois’ vader nu ‘Georg Hitler’ schreef, de achternaam Schicklgruber doorstreepte en ‘onwettig’ door ‘wettig’ verving.3 Over de redenen voor deze late echting van het vaderschap en de daarmee samenhangende naamsverandering is veel gespeculeerd.4 Als Johann Georg Hiedler werkelijk de vader was, zoals ook de officiële lezing in het Derde Rijk luidde, waarom had hij dan niet direct na het huwelijk met Maria Anna in 1842 Alois als zijn zoon erkend? Waarom had hij de jongen in plaats daarvan door zijn broer Johann Nepomuk laten opvoeden? Was die misschien de werkelijke vader, zoals veel historici vermoeden?5 Een reden om dat aan te nemen, was dat het initiatief voor de naamsverandering kennelijk was uitgegaan van Nepomuk en niet van Alois zelf. Maar waarom had hij dan niet zichzelf als de werkelijke vader gemeld, maar juist zijn broer die al zo lang dood was? Wilde hij een geheim familieschandaal toedekken? Of probeerde hij zijn pleegzoon, wiens carrière hem met trots vervulde, te bevrijden van het stigma dat hij een bastaard was? Dat lijkt echter niet aan te sluiten bij het late tijdstip van de echting, want in al die jaren die waren voorafgegaan had dit stigma Alois Schicklgruber ook niet gehinderd. Er zijn veel aanwijzingen dat de handige landbouwer zijn nalatenschap wilde beschermen tegen de greep van de fiscus. Als officieel erkende neef hoefde Alois, de belangrijkste erfgenaam van het vermogen, namelijk veel lagere successierechten te betalen dan in alle andere gevallen. Hoe dan ook: het staat in elk geval vast dat de identiteit van Adolf Hitlers grootvader aan vaderszijde onzeker is. Het is dan ook enigszins ironisch dat de latere dictator die van elke Duitser een bewijs van zijn ‘arische afstamming’ verlangde, strikt genomen zelf een dergelijk bewijs niet kon produceren, ook al probeerde de officiële stamboom van de Führer een andere indruk te wekken. ‘Het is toch treffend’, schreef de Bayerische Kurier op 12 maart 1932, een dag voor de eerste ronde
Hitler.indd 22
05-08-14 13:03
D e j o n g e H itler
23
van de rijkspresidentsverkiezingen, waarin Hitler de tegenkandidaat van Hindenburg was, dat de ‘anders zo spraakzame Adolf Hitler er over zijn voorouders en de ouderdom van zijn familienaam het zwijgen toe doet’. Even daarvoor had de Wiener Sonn- und Montagszeitung in chocoladeletters onthuld dat Hitlers vader eigenlijk ‘Schücklgruber’ (sic!) zou hebben geheten en dat de naamsverandering zou hebben plaatsgevonden vanwege een erfenis.6 Geruchten over een mogelijke Joodse afstamming van Hitler zijn niet bevestigd. Die deden al in de jaren twintig de ronde, en later dook er ook een ogenschijnlijk geloofwaardige bron op: in zijn voor zijn executie in Neurenberg in 1946 geschreven memoires beweerde Hans Frank, Hitlers gouverneur-generaal in het bezette Polen, dat de vader van de dictator verwekt zou zijn door de Joodse koopman Frankenberger in Graz. Maria Anna Schicklgruber zou in dat huishouden hebben gewerkt.7 Uit grondig onderzoek is inmiddels echter gebleken dat er op dat moment noch in Graz, noch in de rest van de Stiermarken een Joodse familie Frankenberger had geleefd.8 Er zijn geen bewijzen dat Hitler de speculaties over een zogenaamde Joodse grootvader serieus heeft genomen of zelfs ook maar als bedreigend ervoer. We zouden de naamsverandering van 1876 dus als een bizarre episode verder kunnen laten rusten, ware het niet dat deze voor Hitlers latere carrière gevolgen bleek te hebben. ‘Over geen enkele beslissing van zijn “oude heer” was hij zo tevreden als deze,’ herinnert zich Hitlers jeugdvriend August Kubizek, ‘want “Schicklgruber” vond hij zo lomp, te boers en bovendien te lastig, te onpraktisch. “Hiedler” vond hij te saai en te verwijfd. “Hitler” vond hij goed klinken, en het was makkelijk te onthouden.’9 Of een man met de naam Schicklgruber zich als de politieke messias van de Duitsers had kunnen voordoen, blijft natuurlijk nog maar de vraag. De groet ‘Heil Schicklgruber!’ zou in elk geval alleen maar op de lachspieren hebben gewerkt. Voor de buitenwereld deed Alois Hitler, zoals hij zich voortaan noemde, zich voor als de correcte ambtenaar. Een voormalige collega uit Braunau beschreef hem als een onsympathieke, pedant aan de dienstvoorschriften vasthoudende figuur die een zeer teruggetrokken leven leidde en maar weinig met andere mensen omging.10 Op foto’s is hij plechtig poserend te zien in zijn dienstuniform, met glimmend gepoetste knopen en met opzij een blinkende sabel. Maar in zijn privéleven ging het er een stuk minder ordelijk aan toe. Door zijn innerlijke onrust hield hij het nooit lang vol op één plek. Hij verhuisde dan ook regelmatig. Ook in de liefde was de ogenschijnlijk zo brave man opmerkelijk onbestendig; naar de maatschappelijk normen van die tijd en zijn milieu was hij zelfs losbandig te noemen. Tot drie keer toe trouwde hij – het eerste huwelijk, dat de zesendertigjarige in 1873 in Braunau sloot met de veertien jaar oudere ambtenaarsdochter
Hitler.indd 23
05-08-14 13:03
24
ADOLF HITLER
Anna Glasl, liep zeven jaar later uit op een scheiding. De douanebeambte had het namelijk aangelegd met een negentienjarig meisje, de serveerster Franziska (‘Fanni’) Matzelsberger, wat in het drieduizend inwoners tellende stadje Braunau niet onopgemerkt kon blijven. In mei 1883, een maand na de dood van zijn eerste vrouw, trouwde Alois Hitler met zijn 24 jaar jongere geliefde, die twee jaar eerder al een buitenechtelijke zoon had gebaard, die naar zijn vader Alois werd genoemd. Twee weken na de bruiloft kreeg ze een tweede kind, een dochter die ze Angela noemden. Het geluk was echter niet van lange duur. Nog datzelfde jaar kreeg Franziska Hitler tuberculose, een ziekte die destijds veel voorkwam. Al terwijl ze langzaam wegkwijnde, begon Alois een verhouding met Klara Pölzl, die vroeger al eens als hulp in de huishouding bij hem had gewerkt en die hij nu weer inschakelde als opvoedster van de beide kinderen Alois en Angela. Klara Pölzl werd in 1860 in Spital geboren en was 23 jaar jonger dan Alois Hitler. Ze was een dochter van keuterboer Johann Baptist Pölzl en diens vrouw Johanna, die zelf weer een dochter was van Johann Nepomuk Hüttler, Alois Schicklgrubers pleegvader.11 Dat wil zeggen: volgens de echting van 1876 waren Alois Hitler en Klara Pölzl dus neef en nicht in de tweede graad. (Als Nepomuk de verwekker van Alois was geweest,
Afb. 1 Moeder Klara Hitler, geb. Pölzl (1860–1907), omstreeks 1885.
Afb. 2 Vader Alois Hitler (voorheen Schicklgruber) (1837–1903) in zijn douane-uniform, omstreeks 1880.
Hitler.indd 24
05-08-14 13:03