Adellijke families geprangd tussen landsheerlijke en stedelijke belangen: Gent, de familie Van Liedekerke en de graaf van Vlaanderen (dertiende-veertiende eeuw)
Adellijke families geprangd tussen landsheerlijke en stedelijke belangen: Gent, de familie Van Liedekerke en de graaf van Vlaanderen (dertiende-veertiende eeuw) Deel I: Een nieuwe grondslag voor het onderzoek naar de adellijke families Van Gavere - Van Liedekerke - Van Herzele
Paul Trio Preprint nr. 122 Maart 2012
Subfaculteit Letteren KU Leuven KULAK 1
Adellijke families geprangd tussen landsheerlijke en stedelijke belangen: Gent, de familie Van Liedekerke en de graaf van Vlaanderen (dertiende-veertiende eeuw) Deel I: Een nieuwe grondslag voor het onderzoek naar de adellijke families Van Gavere - Van Liedekerke - Van Herzele Paul Trio1 Inleiding: De traditionele visie verworpen? De integratie van stedelijke elite en adel bracht met zich mee dat een deel van de adel zich ging opwerpen als beschermers van de stedelijke privilegies. Wij laten hierbij even de Amerikaanse historicus Nicholas aan het woord: The interaction of these developments is illustrated very well by the case of the family of Gavere, lords of Boulare, Breda, Eksaarde, and Aspelare … The Mulaert branch of the family was in extremely close relations with Ghent and Gentenaren from the 1290s. The family became increasingly prominent in the affairs of Ghent with the advent of Raes Van Liedekerke, called Van Herzele, who became lord of Aspelare in 1294 in a further division of the familial estates.2 De familie Van Gavere-Van Liedekerke (voortaan vGvL), en zeker de tak Van Liedekerke-Van Herzele (vLvH) lijkt dus een interessante casestudy om deze problematiek van toenadering tussen twee sociale groepen in laatmiddeleeuws Vlaanderen te bestuderen. Vervolgens geeft Nicholas nog verdere concretisering. Zo verwijst hij naar de dochter van genoemde Raas van Liedekerke, genoemd Herzele, wier voornaam niet gekend was, en die in het huwelijk trad met de Gentse patriciër Gijzelbrecht de Grutere. De volgende decennia intensifieerde de verstrengeling nog tussen de familie vGvH en het Gentse patriciaat. Zo was er het huwelijk van de volgende Raas met Avezoete Ute Merham, eveneens lid van een vooraanstaande familie uit de Gentse burgerij. Toch zou die Raas blijkbaar nooit poorter van Gent worden, noch bezit in de stad hebben, behalve dan via zijn vrouw. Hij bleef te Aspelare wonen. De climax kwam er met de rol die de derde Raas van Liedekerke of van Herzele zich aanmat, nl. door met Gent mee te strijden tegen de Vlaamse graaf. Nicholas komt tot de conclusie: Thus a lesser noble was assimilated into the bourgeoisie while remaining fundamentally a man of the countryside. Hij verwerpt daarmee de standpunten van o.a. Jan Buntinx en Guy de Liedekerke (GdL), die spreken over een volledige integratie tussen beide sociale groepen, het (Gentse) stadspatriciaat en de landelijke adel.3 In deze veertiende eeuw ziet Nicholas dus nog een duidelijk onderscheid tussen een naar adeldom strevende stedelijke bourgeoisie en de echte edellieden die toch het platteland boven de bruisende stad verkozen, ook al geeft hij toe dat er toch een sterke
1
We danken Dra. Marjan De Smet voor het nalezen van de tekst en het aanbrengen van bepaalde gegevens. NICHOLAS, The Metamorphosis, 263-265; ook al opgemerkt door GdL, I, 429. 3 BUNTINX, Audiëntie, 95; GdL, I, 455. 2
2
toenadering bestond.4 Los van zijn conclusies, die later uitvoerig besproken zullen worden, moeten we toch vaststellen dat Nicholas zich haast uitsluitend (en soms ook foutief) baseerde op GdL voor zijn gegevens over de families vGvL en vLvH, waarbij hij toen al, anno 1971, betere studies over de familie negeerde. In het kader van het hiernavolgende betoog is het interessant om nu al te melden dat hij zonder veel omwegen stelt dat de sleutelfiguur Raas van Herzele te identificeren valt met Raas van Liedekerke als a man … of a long and illustrious lineage.5 Maar deze stelling neemt hij eerder in uit onwetendheid dan op basis van doorgedreven onderzoek. Ook gaat Nicholas in tegen de visie van de voormalige befaamde Gentse historicus Paul Rogghé, die vaststelde dat de Gentse elite via het dragen van de titulatuur ser en her, het zich tot ridder laten slaan, het betrekken van buitenstedelijke versterkingen, de deelname aan steekspelen, het leenbezit, het optreden als raadsheer van de graaf, het zich omringen door knapen, het leven als renteniers en de begiftiging van religieuze instellingen zich in die mate associeerde met de adel dat zij ermee vereenzelvigd kan worden. Als typisch voorbeeld verwees hij naar de familie De Grutere.6 Interessant is dat deze familie in de loop van de veertiende eeuw verwant geraakte aan de familie vLvH. Een ander fenomeen dat men tijdens de dertiende-veertiende eeuw bij de Vlaamse adel heeft opgemerkt, is zijn verarming.7 Het is Corijn geweest die al geruime tijd geleden op deze trend heeft gewezen. 8 Dat hij naast de familie Van Gistel ook de familie vGvL als uitgangspunt nam om deze trend te bestuderen, wijst op het belang van deze familie om evoluties binnen de Vlaamse adel in laatmiddeleeuws Vlaanderen te onderzoeken. Hij verwees daarbij o.a. naar de verkoop van de jurisdictierechten die Raas van Gavere bezat op sher Raeses Gherechte. Hij verkocht deze aan de stad Gent in 1274 voor een bedrag van 230 lb. Vlaams. Dit gebied lag net buiten de Gentse Zandpoort en strekte zich uit over het grootste deel van de parochie Akkergem. Raas hield dit in leen van de Vlaamse graaf. De reden voor de verkoop was de nood aan vers geld om zijn pelgrimage naar Sint-Jacob van Compostela te bekostigen.9 Op basis van nog andere voorbeelden met betrekking tot de familie vGvL zag Corijn al de eerste tekenen van financieel verval in de jaren veertig van de dertiende eeuw, terwijl de echte problemen zich vooral vanaf het laatste kwart van de
4
NICHOLAS, The Metamorphosis, 265-266. Wij zouden ook de tak Van Gavere-Mulaert kunnen bestuderen. Zo was Raas Mulaert, heer van Eksaarde, grafelijk aanhanger in de jaren 1290 van de dertiende eeuw. Hij en zijn zoon huwden beiden met een Borluut, wat hen gronden en huizen opleverde in de stad Gent (o.a. in de Donkersteeg). Vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw zouden zij er ook het poorterschap verwerven, en later speelden leden van die familie een rol in de opstand van Gent tegen de Vlaamse graaf. Zie daarom met enige voorzichtigheid NICHOLAS, The Metamorphosis, 256-257. Wij zullen later even wijzen op hun precieze betekenis. 6 ROGGHE, ‘Het Gentsche stadsbestuur’, 157. 7 WARLOP, De Vlaamse adel, 351-383, met diverse voorbeelden uit het geslacht vGvL. Deze en andere standpunten uit de oudere literatuur zijn ook aangehaald door BUYLAERT, Eeuwen, 15, die voor de periode na 1350 hiermee niet akkoord gaat. In de huidige definitie van laatmiddeleeuwse adeldom is rijkdom wel geen exclusief voorrecht van de adel, cf. BUYLAERT, Repertorium, 6-7. 8 CORIJN, ‘Het finantieel verval’, 159-166. 9 Zie ook: GdL, I, 345; NICHOLAS, The Metamorphosis, 56; DES MAREZ, La propriété, 194-195; DE POTTER, Gent, I, 80-82 (met uitgave); VIII, 290; DE LIMBURG-STIRUM, ‘Les seigneurs’, 50, wijst eerder op het vermijden van allerlei gerechtelijke problemen als verklaring voor deze afstand. 5
3
dertiende eeuw manifesteerden. Ook deze zienswijze zullen wij hierna toetsen.10 Merken wij nu al op dat Corijns conclusies wat scheefgetrokken zijn, omdat hij de diverse takken van de familie vGvL niet van elkaar onderscheidde. Wil men echter een correcter beeld krijgen van de eventuele financiële turbulenties binnen de adel, dan moeten familiale entiteiten beter tot hun recht komen. Dat houdt in dat men diverse takken van een familie niet zomaar kan samenvoegen, aangezien ze vanaf de tweede of derde generatie een volledig apart vermogensbeheer kenden dat nog weinig door het overkoepelende familieverband beïnvloed werd. In feite zijn de twee hierboven opgesomde veranderingen die men bij de Vlaamse adel in de eeuw voor en na 1300 heeft menen te mogen vaststellen, volgens bepaalde onderzoekers ook geen van elkaar losstaande ontwikkelingen geweest. Precies de geldnood deed bepaalde edellieden ervoor kiezen om de lucratieve job van militair bevelhebber ten voordele van een vorst of zelfs stad op zich te nemen. De vraag of dit inderdaad ook bij de familie vGvL in het algemeen, en binnen de tak vLvH in het bijzonder, het geval is geweest, vormt het uitgangspunt van deze studie. Uiteraard kan men dit onderzoek pas goed uitvoeren wanneer de personen waarover men handelt voldoende gekend zijn binnen hun familiale context. Het is dus nodig vooraf even de verschillende leden van de veertiende-eeuwse familie vLvH, familiaal ingebed, de revue te laten passeren. Aangezien er sedert enkele jaren nogal wat twijfels en vragen zijn gerezen over de precieze plaats van Raas van Herzele ten aanzien van de familie vGvL, kunnen wij niet anders dan hierop in te gaan. Deze Raas werd voor het eerst opgemerkt in 1301 en ging door voor de vader en grootvader van de twee volgende heren Raas van Herzele of van Liedekerke. De twijfels gaan bij sommige auteurs zo ver dat deze Raas van Herzele uit 1301 niet langer beschouwd wordt als een zoon van Raas VIII van Gavere, heer van Liedekerke en Breda, uit diens huwelijk met Aleydis van Boelare. In die optiek behoren hij en zijn directe nakomelingen niet tot het illustere geslacht van de familie vGvL, wat dan natuurlijk een heel andere licht werpt op de bovenstaande vraagstelling. De band van diverse leden van de familie vLvH met het Gentse patriciaat, en zelfs het opnemen van een leidende functie in de opstand tegen de landsheer, zouden dan ook helemaal niet kunnen doorgaan als typische voorbeelden van de manier waarop de hoge Vlaamse landadel zich in de stad integreerde. Door deze problematiek van de afkomst van Raas van Herzele aan een nieuw onderzoek te onderwerpen, willen wij toch niet helemaal de genealogische toer opgaan. Via de studie van de directe familiale voorgangers, naasten en nakomelingen willen wij ook aandacht schenken aan allerlei maatschappelijke fenomenen in verband met de laatmiddeleeuwse adel, in casu de families vGvL en vLvH. Bepaalde van onze vaststellingen aangaande familiale politiek en strategie kunnen, ons inziens, soms getransponeerd worden naar andere adellijke families binnen het voormalige graafschap Vlaanderen tijdens die laatmiddeleeuwse periode. De oosprong van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adellijke familie Van Liedekerke wordt doorgaans bij het geslacht Van Gavere gesitueerd, met de lignage Van Gavere, heren van Liedekerke. Met name voor de eerste helft van de veertiende eeuw is de genealogische reconstructie uitzonderlijk complex, maar over het algemeen neemt men thans in de historische wetenschappelijke vakliteratuur, zoals Buylaert in zijn toonaangevend 10
Zie in afwachting kritiek op Corijn door BUYLAERT, Eeuwen, 89 n. 18.
4
repertorium van 2011, nog altijd aan dat de familie Van Liedekerke, als een eigen familiale entiteit, ten laatste een aanvang nam met de zoon van de in 1306-1308 gestorven Raas VIII van Gavere en diens echtgenote, Aleydis van Boelare. Dit heeft dan specifiek betrekking op de omstreeks 1335 overleden Raas van Liedekerke ‘dit de Herzele’, ridder, heer van Aspelare, die gehuwd was met Clementien van Berchem.11 In zijn nog nog lopende overzicht van de veertig oudste families van België stelde Hervé Douxchamps in 2002 immers nog dat de huidige tak van de graven Van Liedekerke, o.a verblijvend in Leefdaal, een jongere tak is van de heren Van Gavere, waardoor een oude these dat zij zouden afstammen van de familie Van Gistel niet langer houdbaar zou zijn. Hiermee sloot hij aan bij de traditionele visie zoals die werd verdedigd, eerst door Vannérus in 1945-50, en daarna voorzien van uitgebreide commentaar door Raoul de Liedekerke (RdL) in zijn boek uit 1961, ook al bekende deze laatste dat er geen document is dat dit expliciet staaft, terwijl hij ook wat verveeld zat met het feit dat de eerste Raas van Herzele alleen met de naam Van Herzele verschijnt. De zogenaamde ‘Raas van Herzele’ die vermeld wordt in 1301 en waarvan de huidige familie De Liedekerke afstamt, wordt er aangezien als de vierde zoon van Raas VIIIa van Gavere en Aleydis van Boelare, waardoor op die manier de rechte mannelijke lijn met de oudste vGvL verdedigd wordt.12 Vannérus en RdL, gevolgd door Douxchamps, zijn unaniem in hun beweringen dat de in het kader van deze problematiek eveneens cruciale figuur Wouter van Herzele, die in datzelfde document uit 1301 als frater van de hiervoor genoemde Raas van Herzele aangeduid wordt, een zoon was van Zeger van Gistel en Ida van Herzele. Deze Wouter huwde eerst een Van Steenhuize, om daarna in het huwelijk te treden met een dochter van Raas VIIIa en Aleydis van Boelare. Wouter is dus een Van Herzele van het huis Van Gistel.13 In 2003, vrij recentelijk dus – althans vanuit historiografisch perspectief – heeft mevr. Claessens in een artikel in Le Parchemin onder al deze zienswijzen een bom geplaatst, waarbij zij ook de stelling dat Raas van Herzele de zoon was van Raas VIIIa en Aleydis van Boelare compleet onderuit haalde.14 Haar standpunt luidt kort en krachtig: il n’y a aucun document, absolument aucun document, qui rattache formellement l’ancêtre de cette famille, soit le chevalier Rasse de Herzele, cité en 1301, à la maison de Gavre-Liedekerke. Ce rattachement résulte d’un ensemble de déductions faites par Jules Vannérus en 1950 et par les comtes Guy et Raoul de Liedekerke dans leurs études respectives, étant entendu que le premier a travaillé en étroite collaboration avec les seconds.15 Volgens haar was de tak Van Hezele geen jongere tak van de familie vGvL. In beknopte bewoordingen meent ze te moeten concluderen: (1) Raas en Wouter, beiden ‘Van Herzele’ genoemd, waren (half)broers.16 Het zou hier gaan om de lokale heren Van Herzele, die er door hun lokale aanwezigheid en macht ook bezit hadden. Het waren m.a.w. geen Van Liedekerkes, temeer daar zij ook nooit zo genoemd worden. (2) Raas van Herzele was geen zoon van Raas VIIIa en Aleydis van Boelare, maar een kleinzoon. Zijn vader, die als heer van Herzele voor het 11
BUYLAERT, Repertorium, 431, op basis van DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 376-396. RdL, 369-370; VANNERUS, Les changements, 43 en passim. Grotendeels gevolgd door LINDEMANS, Voorouders, 82 en DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 388 en 396, die hem noemt: Raas van Liedekerke, gezegd Van Herzele, ridder, heer van Aspelare (1294), gehuwd met Clementien van Berchem (Berthout). 13 DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 396. 14 CLAESSENS, ‘L’orgine’. 15 CLAESSENS, ‘L’orgine’, 292. 16 In haar besluit wordt wel weer wat betwijfeld of Wouter van Herzele een broer was van Raas van Herzele: CLAESSENS, ‘L’origine’, 306. 12
5
overige niet te ïdentificeren valt, was gehuwd met de oudste dochter van Raas VIII en Aleydis van Boelare. De moeder van Raas van Herzele zou jong gestorven zijn, waardoor zij weinig sporen heeft nagelaten in de bronnen. (3) Raas van Herzele bezat een heerlijke woonst en gronden te Aspelare en renten te Breda, die afkomstig waren uit het bezit van Raas VIIIa of zijn vrouw. De tussenkomst van Raas van Herzele en van zijn nazaten in charters die in verband staan met de familie vGvL, alsook het uitzicht van zijn wapenzegel met de voorstelling van de drie leeuwen, kenmerkend voor het huis Van Liedekerke, wijzen enkel op verwantschap met die familie: Rien de cela ne prouve une filiation directe.17 Misschien was Raas van Herzele vroeg wees geworden, waardoor de genoemde bezittingen hem via zijn ouders snel toevielen. Haar stellingen en argumenten zullen tijdens de hiernavolgende studie te gepasten tijde besproken worden, waarbij zal worden nagegaan of haar hypothèse … simplement plus crédible que l’hypothèse traditionnelle is … Si ceci n’est évidemment qu’une hypothèse, elle a le mérite d’être infiniment plus vraisemblable que l’hypothèse traditionnelle dont nous avons démontré, me semble-t-il, les insurmontables contradictions.18 Wel is het zo dat deze nieuwe visie slaafs overgenomen werd in enkele recente genealogische overzichtswerken over de Belgische adel19 of in daarop betrekking hebbende artikels.20 Eerder had de zeventiende-eeuwse Brabantse historiograaf Butkens, daarin bijgetreden door Guy de Liedekerke, beweerd dat de Wouter van Herzele (†1331) die begraven werd bij de dominicanen te Gent, gehuwd was met een dochter van Jan van Liedekerke, heer van Neigem, en Aleydis van Trazegnies, vrouwe van Wedergraat, terwijl een dochter N van Raas VIII en Aleydis van Boelare huwde met Wouter, heer van Herzele, die de schoonbroer was van Raas van Liedekerke, gezegd Van Herzele.21 De eerste degelijk uitgewerkte studie, vooral op basis van oorkonden en zegels, die deze problematiek grondig uitzocht was Vannérus. Raas van Herzele was volgens hem zoals eerder gemeld de zoon van Raas VIIIa en Aleydis van Boelare. Raas was gehuwd met Clementien van Berchem (13011330), die zelf geen zus was van de heer van Herzele. Wouter van Herzele, ook heer van Herzele, huwde een zus van Raas van Herzele, die al voor 1301 gestorven was.22 Er werden dus in de laatste eeuwen al meerdere oplossingen geformuleerd, alleen wordt nu in het artikel van Claessens een totaal nieuwe visie ontwikkeld die het uitgebreide en gedetailleerde genealogische onderzoek uit de voorgaande eeuw grondig door elkaar haalt. Dat er al heel wat uiteenlopende hypotheses ontwikkeld werden, hoeft ons ook niet te verwonderen. Het ontrafelen van deze genealogie wordt immers gezien als een bijzonder moeilijke materie, zoals de bekende Gentse rechtshistoricus Napoléon de Pauw het rond de 17
CLAESSENS, ‘L’origine’, 295. CLAESSENS, ‘L’origine’, 304-305, 307. 19 Bv. HOUTART, Anciennes familles, 50, die de familie De Liedekerke pas laat beginnen met Raas van Herzele, vermeld in 1301. 20 Bv. D’URSEL, ‘Gavre’, 352-353 en 356 n. 17. 21 GdL, I, 314, 342; VANNERUS, Les changements, 41; zie een reeds vroeger geuite bewering in die zin door ‘L.’ (staat dit voor ‘Liedekerke’?), Parchemin, (1947) 241, die selon toute vraisemblance et d’après les dernières recherches formuleerde: Jan van Liedekerke en Aleydis van Wedergraat hebben ten minste volgende vier kinderen: Otto van Wedergraat, Raas van Liedekerke, dien men heet van Eerzele (anno 1301, met zegel van drie leeuwen, en gehuwd met Clementien van Berchem), Margriete van Wedergraat en dochter N. Deze laatste huwde met Wouter van Herzele, ridder, heer van Herzele, die door bovengenoemde Raas in 1301 zijn frater wordt genoemd. 22 VANNERUS, Les changements, vooral 41, 43, 48 en passim. 18
6
voorgaande eeuwwisseling al formuleerde: De opstelling van den stamboom der heeren van Gavere is eene der moeilijkste vraagstukken der geslacht- en geschiedkunde van Vlaanderen. De zwarigheid rijst uit hunne gelijknamigheid, alle dragende in de XIIIe en XIVe eeuw den voornaam Raas, die niet alleen van vader tot zoon overgaat, maar dikwijls door twee broeders wordt gedragen. 23 Toch is het zo dat de stellingname en bewijsvoering van Claessens tot hiertoe nog niet hebben geleid tot een inhoudelijk grondig nieuw debat.24 Wij zijn dus verplicht om het genealogische debat aan te gaan, vooraleer wij verder kunnen gaan met het oplossen van onze initiële vraagstelling. Vooraleer hierover verder uit te weiden, is het zinvol nog even te wijzen op het onderzoek naar deze familie dat in de loop van de negentiende en vooral twintigste eeuw, vooral vanuit genealogisch oogpunt, is gebeurd. Hierin wordt uiteraard meestal ruime aandacht besteed aan de moeilijk te ontrafelen stamboom van de periode kort voor en na 1300. De latere familiehistorie zullen wij, logischerwijze, buiten beschouwing laten.25 In ons onderzoek vertrekken wij doorgaans van de studie van Ernest Warlop, op dit moment nog altijd de meest degelijke en historisch-wetenschappelijk best onderbouwde studie over de vroege Vlaamse adel in het algemeen, en dus ook over de familie vGvL in het bijzonder. Wel dient gezegd te worden dat de daarin opgelijste personen geen exhaustieve biografie krijgen; alleen de voornaamste biografische gegevens worden gegeven.26 Belangrijk om te weten is dat dit magistrale oeuvre stopt in het jaar 1300, zodat het cv van de hierin nog opgenomen personen met een eerste vermelding voor 1300 niet aangevuld wordt voor wat betreft de veertiende eeuw, terwijl personen die slechts na 1300 in de bronnen opduiken, niet meer opgenomen worden.27 Daarom hoeft het ons niet te verwonderen dat Raas van Herzele in Warlops adelstudie niet werd opgenomen, ook al zien mevr. Claessens en de heer d’Ursel hierin een afwijzing door Warlop van een rechtstreekse verwantschap tussen de familie vGvL en Raas van Herzele 28 : Raas van Herzele, met zijn toen gekende eerste vermelding in 1301, viel gewoon buiten de in dat werk behandelde periode, niet meer en niet minder. Wel dient vastgesteld te worden dat Warlop vreemd genoeg de studie van RdL niet heeft gebruikt, ook al was het eerste deel in 1968 (datum van de eerste uitgave van 23
SAG, Napoléon de Pauw (= NdP), nr. 2295. Zie ook VANNERUS, Les changements, 41, die spreekt van sa complexité. 24 DE LIEDEKERKE, e.a., ‘L’origine’, 391-395, stellen vooral de polemische toon van mevr. Claessens aan de kaak en merken op dat deze auteur – mevr. Claessens schijnt ondertussen overleden te zijn – op dit ene artikel na zich nooit met historisch, laat staan met dit soort specifiek middeleeuws onderzoek, kenbaar heeft gemaakt. Verder wijst men op de lettres patentes als Koninklijk Besluit van 24 sept. 1963, die de huidige familie De Liedekerke verbinden met de oude familie vGvL. De auteurs attenderen ook op een publicatie van WARLOP e.a., Moorsele, 46, waarin de familie De Liedekerke wel een zijtak van de oude adellijke familie Van Gavere wordt genoemd. 25 Zie naast de hierna opgesomde werken ook nog: HOUTART, Anciennes familles, 50 en 355; D’URSEL, ‘Gavre’, i.v.m. nazaten van Arnulf van Impegem. Resterende archieven van bepaalde takken worden o.a. behandeld in: DE LIEDEKERKE BEAUFORT en DOUXCHAMPS-LEFEVRE, Inventaire; LEJOUR, Famille; GdL, II, 5 en 471-472, m.b.t. de archieven uit het kasteel van Lexh, vroeger bewaard in dat van Harlue, en momenteel in het Rijksarchief van Luik, vooral van belang voor de periode vanaf de achttiende eeuw. 26 WARLOP, nr. 86, geeft naast de stamboom ook voor iedere opgenomen persoon op bronnen en literatuur gebaseerde biografische nota’s met telkens de eerste en laatste verschijning, vermeldingen van titulatuur, functies en verwantschap. Uiteraard komen ook bij andere families ingehuwde leden van de familie vGvL voor. 27 Eerlijkheidshalve moet men zeggen dat Warlops repertorium minder exhaustief is voor de 13de eeuw: BUYLAERT, Repertorium, 3; BUYLAERT, Eeuwen, 92. 28 CLAESSENS, ‘L’orgine’, 292; D’URSEL, ‘Gavre’, 353.
7
Warlop) al zeven jaar eerder verschenen. Een reden kan misschien zijn dat de studie van RdL een beperkte verspreiding heeft gekend, zodat zij aanvankelijk aan het reguliere circuit en dus ook aan het oog van Warlop kan ontsnapt zijn. Zowel de (vernederlandste) naamgeving wat betreft de voornamen, als de cijfers bij het benoemen van de telgen uit de familie vGvL met de naam Raas – noodzakelijk om de verschillende ‘Razen’ uit elkaar te houden – hebben wij van Warlop overgenomen.29 In de licht aangepaste Engelstalige versie van Warlops studie uit 1976 zijn vooral de zegelbeschrijvingen met fotografische weergave nieuw. Alleen aanvullingen op het Nederlandstalige werk zullen wij expliciet aanhalen. Om ook elke warring tussen de verschillende Razen van eenzelfde ouderpaar te vermijden, krijgt elke Raas van dat gezin naast het Romeinse cijfer – dat voor die Razen dus hetzelfde is – ook een verschillende letter van het alfabet naast zijn naam, waarbij de oudste de letter ‘a’ ontvangt. Vrij recent verscheen het volumineuze repertorium van de Vlaamse adel uit de periode 1350 tot 1500,30 voorafgegaan door een magistrale synthese,31 beide van de hand van Frederik Buylaert. Het kan als een soort vervolg op de studie van Warlop gezien worden. Wel blijft op die manier een zekere lacune in het onderzoek aanwezig voor wat betreft de (late) dertiende eeuw en de eerste helft van de veertiende eeuw, precies de periode waarin een groot deel van ons onderzoek te situeren valt. In tweede instantie namen wij de zeer gedetailleerde en evenzeer wijdlopige – en net daarom niet altijd gemakkelijk leesbare – studie van Raoul de Liedekerke. Het eerste deel van dit werk gaat ook zeer grondig op de problematiek ‘Raas van Herzele’ in. De studie van RdL mag als uitstekend beschouwd worden. De argumentatie, de kritische houding en het gebruik van zeer vele bronnen en studies zijn voorbeeldig te noemen. Een boekbespreking over beide delen had het over les deux ouvrages … demeurent comme un modèle du genre, un exemple de probité et de vérité historique.32 Wij vragen ons daarom zelfs af of Raoul, een 29
De Romeinse cijfers van Warlop komen overeen met die gebruikt door GdL. Die bij RdL wijken daar bv. van af. In voetnoot geven wij – indien dit nuttig is – de door andere auteurs gebruikte cijfers. 30 BUYLAERT, Repertorium. 31 BUYLAERT, Eeuwen. 32 MEURGEY DE TUPIGNY, Bibliothèque de l’école des chartes, 127 (1969) 483-385. Zie ook de gunstige kritiek bij DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 378. Er waren echter ook minder positieve kritieken zoals bv. Jean DUGNOILLE, Belgisch tijdschrift voor filologie en schiedenis, 41 (1963) 710 : … les solutions qu’il apporte à certains problèmes – tel celui de la succession de Rasse VIII – n’emportent pas toujours la conviction et semblent parfois demander un nouvel examen. Toch is verbazend dat mevr. Claessens over dit boek spreekt als oeuvre brillante mais plus romancée que scientifique, terwijl het naar ons oordeel beduidend zwakkere boek van GdL als ouvrage honnête wordt beschouwd: CLAESSENS, ‘L’orgine’, 292. De stelling van GdL in verband met Raas van Herzele paste natuurlijk beter in haar kraam. Haar sterk negatieve kwalificatie wordt nog versterkt, wanneer mevr. Claessens aanhaalt dat Hervé Douxchamps een zin uit het voorwoord van het boek van RdL, geschreven door de bekende mediëvist Léopold Génicot, had vergeten, nl. Les solutions qu’elle propose à des questions qu’une documentation rétive rend souvent ardues n’emportent peut-être pas toujours la conviction. Los van het feit dat deze passage duidelijk op geheel het boekdeel van RdL slaat, vergeet zij er ook bij te vermelden wat Génicot daar onmiddellijk aan toevoegde: elles sont toujours défendables et elles ne procèdent jamais d’un souci d’apologie. Elle prouve aussi chez son auteur une solide dose de sens critique et, denrée non moins précieuse en science, pas mal d’ingéniosité. Zie ook DE LIEDEKERKE, e.a., ‘L’origine’, 393. Dat volgens Claessens Génicot zich privatim sceptisch uitgesproken zou hebben over le rattachement des Liedekerke aux Gavre-Liedekerke kunnen wij niet gebruiken, aangezien dit niet te controleren valt. Zie een gelijkaardig en dus evenmin controleerbaar geluid bij D’URSEL, ‘Gavre’, 352-353. De bewijsvoering die RdL rond Raas van Herzele geeft, noemt ze acrobaties intellectuelles contestables en elders les plus belles hypothèses du monde afin décarter le spectre de l’inaceptable: CLAESSENS, ‘L’origine’, 293.
8
niet academisch geschoold historicus, wel als de eigenlijke of de enige auteur mag doorgaan. Zat hier niet de hand van Vannérus achter, die bv. al een studie over de wapenschilden van de familie had gepubliceerd?33 Ons vrij lovende oordeel over het werk van RdL belet niet dat we er, afgezien van het vanzelfsprekende ontbreken van de indrukwekkende studie van Warlop, toch enige mankementen aan moeten toeschrijven. Die zaken zullen te gepasten tijde aangehaald worden in ons betoog. Een andere omvattende, eveneens tweedelige studie is die van GdL, maar deze is veel minder exhaustief en niet altijd kritisch. Bovendien zijn de verwijzingen naar documenten of literatuur nogal dikwijls minder precies, terwijl nogal wat dateringen vaag blijven of foutief zijn. Toch waren dit niet de eerste gedegen studies over de familie vGvL. Het eerste wetenschappelijk verantwoorde onderzoek is van de hand van Thierry de Limburg-Stirum uit 1891, waarin hij de zegels van de familie bestudeerde.34 Nadat hij nog een bronnenuitgave met interessante documenten betreffende de familie vGvL verzorgde,35 publiceerde hij in 1925 ook een meer omvattende familiegeschiedenis.36 Deze laatste behandelt echter alleen de heren van Gavere, waardoor de focus na Raas V van Gavere en zijn kinderen alleen nog ligt op de tak Van Gavere-Chièvres. Eveneens van groot belang, al is het maar vanwege zijn degelijkheid, is de bijdrage van Vannérus over de wapenschilden, waardoor ook allerlei genealogische gegevens worden uitgewerkt.37 Veel minder aandacht moet besteed worden aan de gegevens in oudere genealogische verzamelwerken, die altijd met de grootste voorzichtigheid gehanteerd moeten worden,38 alsook aan de recente beknopte behandelingen in enkele overzichtswerken van de Belgische adel. Zij zullen waar nodig en te gepasten tijde aangehaald worden. Over sommige takken van de familie vGvL zijn ook nog eens aparte bijdragen verschenen. Zo kennen wij er over de families Van Gavere-Schorisse en -Herimez39 en Van Gavere-Mulaert, heren van Eksaarde,40 beide takken ontstaan sedert de kinderen van Raas VI. Zij zullen hier niet verder behandeld worden, omdat ze weinig met de onderhavige studie van doen hebben, al kunnen zij soms randinformatie bieden bij het hier ondernomen onderzoek. Bij het overschouwen van dit vele interessante studiewerk, kan men zich dan ook terecht afvragen of een hedendaags historica/-us nog veel nieuws kan bijbrengen. Wij menen dat er toch voldoende redenen zijn om de zaak opnieuw aan te kaarten. Recente onderzoeken van families, instellingen en organisaties waarmee de familie vGvL te maken had tijdens haar 33
VANNERUS, Les changements. DE LIMBURG-STIRUM, Les sceaux. 35 DE LIMBURG-STIRUM, Les bouteillers. 36 DE LIMBURG-STIRUM, ‘Les seigneurs’. De auteur verwijst op p. 27 n. 1: Note de M. Rassman qui avait réuni de nombreux documents sur la famille de Gavre dans le but d’en écrire l’histoire; p. 36: Le P. Cahour, qui a étudié la généalogie des Gavre, … We weten niet wat er hiervan geworden is. Tenslotte gebruikte VANNERUS, Les changements, 47 n. 4, nog nota’s over deze familie destijds door Thierry de Limburg-Stirum, die nogal wat publiceerde hierover (cf. bibliografie), verzameld. Vannérus kon die nota’s kort na de Tweede Wereldoorlog raadplegen in de bibliotheek van het kasteel te Rumbeke. Deze persoonlijke papieren van Thierry de LimburgStirum bevinden zich thans in het RAK. De inventarisatie hiervan is pas recent door dr. Hendrik Callewier opgestart. 37 VANNERUS, Les changements. 38 Zie een gedeeltelijke opsomming met kritiek bij BUYLAERT, Repertorium, 3. 39 BUYLAERT, Repertorium, 237-250, met verwijzingen naar recente bibliografie. 40 BUYLAERT, Repertorium, 250-251, met verwijzingen naar recente bibliografie. 34
9
lange middeleeuwse geschiedenis, hebben heel wat nieuwe elementen aangebracht; alleen op basis daarvan zou een nieuwe studie al relevant zijn. Wij denken daarbij o.m. aan studies over het Gentse clarissenklooster, 41 de abdij van Ninove 42 of het O.L.V.-kapittel van Antwerpen.43 De laatste decennia werden in de archieven en bibliotheken zeer veel bronnen van onder het stof gehaald en geïnventariseerd, waardoor zij pas meer recentelijk gemakkelijk toegankelijk werden voor historisch onderzoek. Wij denken onder meer aan bepaalde fondsen en collecties van het Stadsarchief Gent of de Gentse Universiteitsbibliotheek, afdeling handschriften, om maar de twee belangrijkste depots met betrekking tot ons onderzoekstopic te noemen.44 Vooral de papieren van Napoléon de Pauw, die onderzoek deed naar diverse Gentse families en in het bijzonder ook naar de families vGvL en vLvH, leverde interessante aanwijzingen op.45 Minder toegankelijk is de reeks Familiepapieren op het Gentse Stadsarchief, maar daar werd op een aantal trefwoorden van families gezocht.46 In de Rijksarchieven van o.m. Gent en Brussel zijn heel wat centrale archieven, maar bovenal ook kerkelijke documenten, pas recentelijk ontleed geworden. Zo is er een recente inventaris opgemaakt van het abdijarchief van Ninove, dat thans in het Rijksarchief te Beveren bewaard wordt, wat mooi meegenomen is.47 Bovendien kregen wij van dr. Peersman (KU Leuven) haar voorlopige regestenlijst van de oorkonden ter inzage. Die telt maar liefst 613 nummers en is veel uitvoeriger dan de regesten in de gepubliceerde inventaris.48 Al dat nieuwe of voor het eerst goed ontsloten archiefmateriaal noodzaakt op zich al een nieuw onderzoek.49 Bovendien is er de laatste twee decennia een sterke vooruitgang geboekt in het adelsonderzoek met betrekking tot laatmiddeleeuws Vlaanderen, dankzij talrijke grote en kleine onderzoeken, waarbij naast andere zeker de namen van Jan Dumolyn en Frederik Buylaert te noteren vallen. 50 Ook voor de aanverwante landsheerlijkheden zijn er lovenswaardige prestaties op dat vlak te noemen, met bv. de studie en bronnenuitgave over de Brabantse Berthouts door Croenen.51 Niet alleen is deze familie verwant aan de familie vGvL, en dus relevant om deze beter te leren kennen, bovendien toont deze monografie eigenheden van en ontwikkelingen bij een naburige adel die ook voorkomen onder de 41
GHYSSELS, Het rijkeklarenklooster. PUT en PEERSMAN, Inventaris, met verdere verwijzingen. Zeker te vermelden is de vrij recente uitstekende tekstuitgave: VAN DE PERRE, Het necrologium. 43 VAN DEN NIEUWENHUIZEN, ed., Oorkondenboek, met verdere verwijzingen. 44 Voor het Stadsarchief Gent is er naast de algemene inventaris van DECAVELE en VANNIEUWENHUYSE, Archiefgids, uit 1983, sinds enkele jaren een nog betere en volledigere ontsluiting via http://www.gent.be/eCache/THE/2/122.html. Voor de Universiteitsbibliotheek, zie vooral DEROLEZ, Inventaris. Een belangrijk deel, het fonds Gandensia, blijft alleen via steekkaarten geïnventariseerd. 45 SAG, Napoléon De Pauw (=NdP), nrs. 2313 en 2856 (=Herzele). 46 DECAVELE en VANNIEUWENHUYSE, Archiefgids, nr. 525 (p. 252-253). De inventaris nr. 78, een alfabetische lijst met familienamen, staat online op de website van het archief, maar blijft zeer rudimentair. 47 PUT en PEERSMAN, Inventaris. 48 PEERSMAN, Chronologische regestenlijst. We zijn haar daarvoor bijzonder dankbaar. 49 Cf. DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 378: on ne peut qu’émettre le souhait qu’une histoire plus exhaustive, bénéficiant des nombreux inventaires d’archives réalisés depuis lors, soit reprise de fond en comble par un nouvel historien … Van alle interessante oorkonden of andere akten met vGvL-personalia werd door ons een databank aangelegd, die altijd ter inzage is. 50 Zie bibliografische lijst en cf. supra. 51 CROENEN, Familie; CROENEN, ed., De oorkonden. 42
10
Vlaamse adel en die aldus bepaalde toestanden en evoluties binnen de door ons hierna bestudeerde familie beter doen begrijpen. Meer recente boeken over de geschiedenis van een dorp waar de familie vGvL het voor het zeggen had of uitgestrekte bezittingen verworven had, hebben weinig of niets aan het debat toegevoegd. Alhoewel de studies over Liedekerke, Herzele en Berchem getuigenis afleggen van een groot en jeudig enthousiasme,52 zijn zij zelfs naar de normen van het amateurhistorisch onderzoek van een bedroevend laag wetenschappelijk niveau. Bestaande oudere gegevens – zelfs negentiende-eeuwse – uit genealogische repertoria worden er zonder veel schroom en meestal foutief overgenomen. Wij zullen niet steeds de daarin voorkomende fouten aanhalen.
1. De familie Van Gavere-Van Liedekerke eind dertiende-begin veertiende eeuw Vooraleer wij de positie van Raas van Herzele ten aanzien van de familie vGvL kunnen bepalen, is het noodzakelijk zijn eventuele naaste familieleden, waaronder zijn grootouders, ouders, ooms en tantes en broers en zusters even van naderbij te bekijken. We zullen er bepaalde kenmerken en tendensen terugvinden die ons zullen helpen bepaalde zaken uit de latere familiegeschiedenis op te lossen en te begrijpen. Raas VII van Gavere (1231-1291, januari 1).53 Hij was heer van Liedekerke (1241-), Breda (1287-1289 maart) 54 , Kruibeke en Lombeke, nobilis, ridder (1250), baanderheer van Vlaanderen en Brabant. Zijn deelname aan de kruistocht van 1248 is niet helemaal zeker. Op zijn zegels (1248 en 1288) vinden we het typische familiewapen van de familie vGvL afgebeeld dat bestaat uit drie leeuwen (zie hierna). Ten laatste in 1248 was hij gehuwd met Margriete van Edingen, dochter van Zeger.55 Margriete werd ook ‘vrouwe van Liedekerke’ genoemd (1286). Ze zou al ca. 1288 gestorven zijn. Via zijn echtgenote was Raas VII een neef van de graaf van Henegouwen, Jan van Avesnes. 56 Broers van hem waren Arnulf van Impegem, heer van Hérimez (1248-1268), en Jan Mulaert, heer van Eksaarde (1267-1284), 52
BRONSELAER, Liedekerke, 33 e.v., die zich voor de familiegeschiedenis bijna uitsluitend op GdL baseerde; DE BUYSSCHER, Bijdrage, 62 e.v.; DE KEYSER, De lange weg; DUQUET, Zo was Herzele, 63 e.v. 53 WARLOP, nr. 86/26; DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 387; GdL, I, 261-265; RdL, 207-250 (hij noemde hem ‘Raas X’); CORIJN, ‘Het finantieel verval’, 159-160; VANNERUS, Les changements, 60. Volgens RdL zou Raas VII pas gestorven zijn in 1296; GdL geeft 1290. 54 Over de verwerving van Breda in 1287, zie meer recentelijk VAN ERMEN, De landelijke bezittingen, vooral 118 e.v., ter correctie van MERCKELBACH, ‘Reimerswaal’. Dit overkwam hem ten gevolge van het overlijden van Beatrijs van Breda (10 of 11 februari 1281) en haar echtgenoot Arnold van Leuven, die tot aan zijn dood, wellicht op 30 juli 1287, het vruchtgebruik behield. De erfenis werd opgedeeld tussen de zoon van Beatrijs en de zoon van Sofie, haar zuster, die met Raas VI van Gavere was gehuwd. Zo verkreeg Arnold van Wezemaal Bergen op Zoom en verwierf Raas VII Breda. Deze regeling werd opgedrongen door de hertog van Brabant, ook al had Raas juridisch gezien recht op beide lenen. 55 Hun jaargetijde werd gevierd in de abdij van Ninove op 27 februari: VAN DE PERRE, ed., ‘Het necrologium’, 63: Rasonis domini de Liedekerke et de Breda et Margarete uxoris eius. Deze annotatie staat in verband met de schenking in maart 1290 ten bate van hun nagedachtenis. 56 Jan I, graaf van Henegouwen, was langs vaderszijde een neef van Margriete van Edingen, de vrouw van Raas VII.
11
die elk aan de basis lagen van een belangrijke familietak binnen de familie vGvL: Van GavereHérimez en Mulaert. Toch moet er nog een broer geweest zijn die tot hiertoe in de genealogische overzichten ontbreekt, nl. Arnulf van Herzele, die door de zoon van Raas VII, Raas VIIIa, op 12 maart 1294 als zijn oom bestempeld werd.57 Marie, Sofie en Margriete zijn gekend als zijn zusters. Uit het testament van hun zoon Arnulf, dat dateert van 12 juli 1304, weten wij dat Raas VII en zijn vrouw Margriete begraven werden in de abdij van Ninove, meer bepaald in de buurt van het Sint-Niklaasaltaar.58 Het ouderpaar had, zoals hierna blijkt, een zeer kroostrijk gezin.59 a. Raas VIIIa (in oudere studies ‘Raas XI’ genoemd)60 Hij verschijnt voor het eerst in de bronnen in januari 1267 n.s. en stierf tussen 1306 en 1308.61 Mogelijk vond hij zijn laatste rustplaats in de abdij van Sint-Bernard te Hemiksem.62 Raas VIIIa werd meestal ‘Van Gavere’ (1291-1304), maar soms ook ‘Van Liedekerke’ genoemd, zoals bv. in 1267 en 1304. Op het hoogtepunt van zijn macht was hij heer van Liedekerke, Breda63 en Boelare (1267) en bezat hij het heerschap over Aspelare. Met al deze
57
Mins her Arnouds van Haersele, ons oems: GYSSELING, ed., Corpus, nr. 1316 r. 18 (p. 1988-1989); CAMPS e.a., ed., Oorkondenboek, nr. 1334 (p. 914-916). Commentaar: RdL, 115-116, 239, 288, 301; VANNERUS, Les changements, 46 (geeft verkeerdelijk a° 1284, zoals in een aantal oudere studies is overgenomen). We komen op deze Arnulf van Herzele nog terug. 58 PEERSMAN, Chronologische regestenlijst, nr. 282 (p. 62); PUT en PEERSMAN, Inventaris, nr. 397 (p. 85); DE LIMBURG-STIRUM, ed., Les bouteillers, nr. 87 (p. 118-120); RdL, 252-253; GdL, I, 298, 301 (geeft 10 mei 1305 n.s.), 340, 345. 59 Warlop geeft slechts de eerste vijf zonen en bij de twee dochters, Clementien en Agnete, plaatst hij een vraagteken. Maar zijn twijfels zijn waarschijnlijk eerder het gevolg van het feit dat hij geen documentatie opzocht voor de periode na 1300. Hij kende ook op dat moment het werk van RdL niet. Zie RdL, 322 e.v., die aanstipt dat Le deuxième Rasse fut le seul des fils de l’un et de l’autre lit qui ait laissé une postérité masculine. Hieronder volgen vooral de biografische gegevens die binnen het kader van ons onderzoek hun belang hebben. Buiten de in voetnoot aangehaalde literatuur moet zeker telkens ook verwezen worden naar de diverse vermeldingen in: GYSSELING, ed., Corpus; PEERSMAN, Chronologische regestenlijst; PUT en PEERSMAN, Inventaris; CAMPS, e.a., ed., Oorkondenboek. 60 WARLOP, nr. 86/35; DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 388; RdL, 207-250, 422 (door hem ‘Raas XI’ genoemd); GdL, I, 321-342; VANNERUS, Les changements, 19-20, 60-61. De studies gebeurden los van elkaar, maar spreken elkaar nauwelijks tegen omtrent deze figuur en zijn echtgenotes; CORIJN, ‘Het finantieel verval’, 160-164, is enigszins verouderd. Een mogelijke geboortedatum van Raas VIIIa in 1241 op basis van allerhande berekeningen (huwelijksdatum van ouders, etc.) door RdL, 209 en 265, lijkt ons nogal riskant. Zie hieromtrent ook GdL, I, 257-293. Deze Raas wordt door ons ‘Raas VIIIa’ genoemd, omdat hij nog een jongere broer had die ook Raas werd genoemd. 61 Aangezien zijn zoon Raas IXa op 17 maart 1306 n.s. alleen ‘Raas van Liedekerke, heer van Boelare’ genoemd werd, betekent dit dat Raas VIIIa toen nog niet overleden was. Volgens RdL stierf Raas VIIIa in zijn baronie van Breda, wellicht zelfs in zijn kasteel van Breda, op 23 november 1306. 62 Zijn mogelijke opname in het memorieboek van die abdij: Commemoratio domini Rasonis de Gavere, domini de Breda et de Liedekerke in choro nostro sepulti (datering 1306 november 23). Volgens GdL, I, 341, betrof het zijn zoon (cf. infra). Een dag eerder was er volgens het memorieboek van de abdij van Ninove een herdenking aldaar voor hem en zijn echtgenote: x kalendas decembris. Cecilie, virginis et martyris, … et Alicie domine de Liedekerke et domini Rassonis domini de Liedekerke mariti eius. Zie hiervoor RdL, 317, 323 en 327 (op basis van een ander, later geredigeerd, necrologium). 63 Breda was een van de meest uitgebreide heerlijkheden in het hertogdom Brabant. Het bestreek een oppervlakte van ca. 50.000 ha. Zie GdL, I, 329.
12
titels wordt hij voor het eerst opgemerkt in een oorkonde van mei 1290.64 Raas VIIIa was de neef van Raas Mulaert (1274-1300) en Jan van Gavere, heer van Hérimez (1285-1297). Hij trad op als pair van Vlaanderen (1281) en droeg de titel van ridder (1286). Warlop verwijst ook naar de titel ‘van adel’ (nobilis) voor het jaar 1291, maar dat is fout, want deze akte slaat op Raas van Gavere, heer van Gavere en Chièvres (†1300).65 Dit wil natuurlijk niet zeggen dat Raas VIIIa niet net als zijn vader van adel geweest zou zijn. Wij kennen ook zijn zegel uit 1289 met de drie klimmende leeuwen, 2 en 1, over alle een balk, met de legende: + S’ RASONIS FILII DNI D. …..ERKE PRIMOGENITI.66 Raas VIIIa was ten laatste in januari 1267 n.s. gehuwd met Aleydis van Boelare:67 Rase, here van Lidekerke, van Bonlar (sic) ende van Breda, ende ver Allise mijn. Aleydis van Boelare (1257-1294) was de eerstgeboren dochter van Filips van Boelare (1213-1249), heer van Boelare, Aspelare en Nederhasselt, konstabel en pair van Vlaanderen, ridder en nobilis, en Ymeina.68 Aleydis was dan ook de enige belangrijke erfgename. De hiervoor genoemde Filips was de zoon van Filips van Harnes (1174-1197), die gehuwd was met Alix van Boelare (11811240), de enige erfdochter van Nikolaas van Boelare (1166-1175). Een jaargetijde voor Raas VIIIa en Aleydis vond plaats in de abdij van Ninove op 22 november.69 Boelare was een baronie die zich langs weerszijden van de Dender uitstrekte, gaande stroomafwaarts van voor Geraardsbergen tot Ninove. Ze omvatte zeventien dorpen, waaronder Aspelare. Voor Aleydis van Boelare bleven twee interessante informatiesets bewaard. Enerzijds is er haar testament van 21 november 1294.70 Anderzijds beschikken wij ook over de tekst op haar grafzerk, die oorspronkelijk in de abdijkerk van Beaupré lag, juist voor het hoofdaltaar. Het was een koperen grafplaat waarop een vrouwenfiguur stond afgebeeld. Hierop bevonden zich de wapenschilden van respectievelijk Liedekerke, Boelare, en op de derde plaats een klimmende leeuw, die volgens RdL verwijst naar ‘Schendelbeke’.71 Dat
64
PEERSMAN, Chronologische regestenlijst, nr. 245 (p. 54); PUT en PEERSMAN, Inventaris, nr. 738 (p. 124); GYSSELING, ed., Corpus, nr. 929 (p. 1450-1451); CAMPS e.a., ed., Oorkondenboek, nr. 1287 (p. 817); RdL, 247 (geeft a° 1291), 286-287; WARLOP, nr. 86/35 (geeft a° 1290); GdL, I, 284-285, 321-322; VANNERUS, Les changements, 43 65 Zie voor hem in eerste instantie WARLOP, nr. 86/33. Gavere was reeds veel vroeger via Raas V overgegaan op de eerstgeboren zoon Raas van Gavere, heer van Chièvres (†1214), die aan de basis lag van een nieuwe familietak. 66 ‘Raas, zoon van de heer van Liedekerke, eerstgeborene’: WARLOP, The Flemish Nobility, nr. 86/35. 67 Over haar en haar voorouders, zie in eerste instantie WARLOP, nr. 27 (Boelare) en nr. 103 (Harnes), en verder RdL, 265-267 en GdL, I, 322. Zie bv. de oorkonde van september 1257 waarin duidelijk gezegd wordt dat Aelidis, filie quondam Philippi militis et domini de Boulario … Ymaine … matris dicte A(elidis) domicelle de Boulario en prefate A(elidis) domicelle et heredis de Boulario: DE LIMBURG-STIRUM, ed., Les bouteillers, nr. xlvi (p. 52-54). 68 Ten laatste in 1243 gehuwd, nadat zijn eerste vrouw Adeliza hem geen kinderen had geschonken. 69 VAN DE PERRE, ed., Het necrologium, 169: Alicie domine de Liedekerke et domini Rassonis domini de Liedekerke mariti eius. Zie ook RdL, 317 n. 5, 302 en 303; GdL, I, 341. Ook voltrok zich mogelijk een herdenking in de Sint-Bernardsabdij te Hemiksem, meer bepaald op 2 februari: commemoratio domini Rasonis de Liedekerke et de Breda. 70 PEERSMAN, Chronologische regestenlijst, 56 (nr. 252); PUT en PEERSMAN, Inventaris, nr. 199 (p. 49); CAMPS e.a., ed., Oorkondenboek, nr. 1339 (p. 924-928); RdL, 114 n. 3, 266 n. 3, 267-269, 289, 302-303, 321, 322; GdL, I, 330-333, 343. 71 RdL, 115, 270-271, 303, 317; GdL, I, 333-334: Aelys de Boulers ky fut feme au sr. de Liedekerke et de Bréda, met datum van overlijden 22 november (Ceciliadag) 1293, wat niet kan (moet minstens 1294 zijn, zoals RdL en GdL aanstippen). Over het wapenschild van Schendelbeke in de dertiende eeuw, steeds een klimmende leeuw, zie WARLOP, The Flemish Nobility, nr. 195.
13
Schendelbeke een belangrijk bezit was in handen van Aleydis valt niet te ontkennen.72 Wij vermoeden daarom dat dit gebied haar bleef toebehoren als een soort van bruidsschat. b. Zeger73 Nobilis genoemd was hij de tweede zoon (1280-1299). Dankzij diverse gegevens bestaat er geen enkele twijfel omtrent zijn precieze verwantschap en plaats binnen de familie. Zijn voornaam had hij te danken aan het huis Van Edingen, via zijn moeder. Hij kreeg de naam van zijn grootvader langs moederszijde. Het was immers de traditie bij de Vlaamse adel uit die periode de voornaam van de tweede zoon bij de familie van de moeder te halen. Ook hij werd ‘Van Liedekerke’ genoemd. Hij werd heer van Beaufort (via zijn vrouw) en Kruibeke. Die laatste betiteling dankte hij aan een erfenis via zijn vader, die deze heerlijkheid in 1283 nog onder het gezag van de Keure van Waas had geplaatst. Ten laatste in 1280 huwde hij met Sofie, erfgename van Beaufort-sur-Meuse nabij Hoei, die een dochter was van Hendrik, heer van Beaufort. Hun zoon Raas zou later eveneens heer van Beaufort en Kruibeke worden, terwijl de dochter Sofie van Liedekerke, dame van Grammene en Uitbergen, in het huwelijk trad met Willem van Nevele. Het wapenzegel van Zeger en zijn zoon Raas kende de drie leeuwen. c. Arnulf74 Ook voor deze derde zoon zorgt de precieze plaatsbepaling binnen de familie niet voor bijzondere moeilijkheden (1268/74 -†1306). De naam ‘Arnulf’ was in elk geval een vrij populaire naam binnen de familie vGvL. Zo kennen wij ook twee ooms van hem met die voornaam. 75 Net als zijn broers droeg hij de eigennaam ‘Van Liedekerke’, maar in tegenstelling tot hen koos hij, al dan niet uit noodzaak, voor een kerkelijke carrière, wat hem niet belette om zich daarnaast te blijven profileren als een wereldlijk heer met een adellijke levensstijl. Tijdens deze kerkelijk carrière reeg hij de ambten en functies aan elkaar, al werden zij niet alle tegelijkertijd ingevuld: tresorier van de kerk van Leuze, kanunnik van het prestigieuze O.L.V.-kapittel van Doornik en dat van Saint-Géry te Kamerijk (Cambrai) en ‘vast priester’ in de parochiekerk van Geraardsbergen. Mogelijk verklaart dat waarom hij een kapelaan in dienst nam, 76 al kan het ook een uiting geweest zijn van zijn status en kapitaalkracht. Hij werd heer van Borchtlombeek – een heerlijkheid afhankelijk van Liedekerke die nog in 1286 door zijn vader geïnfeodaliseerd werd tegenover Jan van Namen – waar hij een woning bezat en waar hij af en toe verbleef. Van hem kennen wij zijn testament van 12 juli 1304 en een aanvulling daarop van 17 maart 1306 n.s. Kort daarop moet hij overleden zijn. Net zoals voor diverse leden van zijn familie, werd voor hem een
72
Zie ook haar testamentaire schenking met daarin een voorrangsrol voor de parochie Schendelbeke, te zien in het feit dat er, afgezien van een schenking, ook een jaargetijde werd ingesteld. 73 WARLOP, nr. 86/36; RdL, 251-252; 256-257; GdL, I, 294-296 (met nogal wat gegevens over de verdere familie); VANNERUS, Les changements, 21, 60. 74 WARLOP, nr. 86/37; RdL, 252-254; 257; GdL, I, 276-277, 298-303 (met vooral gegevens over de verdere familie). Het jaargetijde bij VAN DE PERRE, ed., ’Het necrologium’, 1. Verder ook: PYCKE, Répertoire biographique, nr. 347 (p. 344-345); KITTELL, From Ad Hoc to Routine, 94. 75 Cf. supra. 76 Zie ook nog de akte van 30 september 1292-1299: DE LIMBURG-STIRUM, ed., Les bouteillers, 118.
14
jaargetijde ingesteld in de abdij van Ninove, te houden op 11 november, terwijl hij er ook opgenomen werd als frater ad succurendum. d. Jan77 Deze vierde zoon in de rij stelt evenmin genealogische problemen (1286-1304). Naast ‘Van Liedekerke’ droeg hij ook een enkele keer de naam ‘Van Gavere’. Hij liet zich kennen als ridder. Door zijn huwelijk, ten laatste in 1283 met Aleydis, uit het huis van Trazegnies en erfgename van (N)eigem (Eyghen, Neigem, Alleu, Alluet) en Wedergraat (Contrecoeur), werd hij heer van Neigem en Wedergraat (via zijn vrouw) en Meerbeke (via zijn vader). Wedergraat was een baronie met kasteel, gelegen aan de Dender in de buurt van Ninove, waartoe Denderwindeke, Appelterre, Neigem en Meerbeke behoorden. De heerlijkheid Neigem lag tussen Halle en Ninove. Verder erfde hij ook bezittingen in Capellen (afhangend van Breda), Ekeren, Borchtlombeek (met o.a. een groot bos van ca. 325 ha tussen Lombeke en Liedekerke) en Brakel, en bezat hij een verblijf in Hunnegem. Uit hun huwelijk kwamen de kinderen Jan, mogelijk ook Margriete, gezegd van Alleu, kanunnikes in het SainteWaudrukapittel te Bergen, Otto en Hendrik voort. Deze kinderen, alsook sommige kleinkinderen, zoals Hendrik van Liedekerke,78 bleven de naam ‘Van Liedekerke’ gebruiken. Na de dood van hun priester-oom Arnulf mochten de kinderen zich ook diens erfenis van Borchtlombeek laten welgevallen. Jan droeg het Van Liedekerke-wapenschild met de kenmerkende drie leeuwen, dat hij ook aan zijn kinderen doorgaf. In Jans testament, dat dateert van juni 1304, vallen vooral de talrijke missen en uitdelingen op die hij stichtte in Ninove, Liedekerke, Neigem, Hunnegem, Geraardsbergen en Meerbeke. Zijn memorieviering samen met die van zijn vrouw vond in de abdij van Ninove plaats op 5 april: domini Johannis de Lidekerke, militis, et domine Aleydis, uxoris eius, domine de Contrecuer.79 e. Gerard80 Gerard, die ridder was, stelt evenmin veel problemen en kan gemakkelijk als de vijfde zoon geïdentificeerd worden (1292-1328). Ook zijn voornaam lijkt te komen uit het huis Van Edingen, meer bepaald van zijn oom langs moederszijde, die heer van Zottegem was. Hij ging door het leven met de naam ‘Van Liedekerke’. Hij werd heer van Oosterhout, een heerlijkheid die van oudsher als onderdeel van het Land van Breda tot het familiebezit behoorde. Op 22 juli 1300 werd deze heerlijkheid verkocht aan zijn broer Raas VIIIa, die haar engageerde voor zijn aanstaande huwelijk met Hedwige van Stryen.81 Volgens GdL was het 77
WARLOP, nr. 86/38; WARLOP, The Flemish Nobility, nr. 86/38 (met zegel); GdL, I, 268, 303-316 (met vooral gegevens over de verdere familie); RdL, 252, 254-255 en 257; VANNERUS, Les changements, 21, 37-38, 60. De viering van zijn jaargetijde in de abdij van Ninove bij VAN DE PERRE, ed., Het necrologium, 164. 78 Over Hendrik van Liedekerke, die ook in het testament van Raas IXa van 1313 n.s. wordt genoemd, zie RdL, 398. 79 VAN DE PERRE, ed., ‘Het necrologium’, 79, met melding van een gift van 40 s. jaarrente op bos te Liedekerke Een later necrologium van de abdij geeft een andere datering, cf. GvL, I, 310, waarbij ten onrechte wordt verwezen naar Johannis de Liedekerke, dictus van des Eigen, op 11 april, die volgens ons niemand anders was dan zijn zoon. Idem voor wat betreft de opname in het necrologium van de Sint-Bernardsabdij: GdL, I, 341. 80 WARLOP, nr. 86/39; RdL, 254-256; GdL, I, 316-319 (met vooral gegevens over de verdere familie); VANNERUS, Les changements, 60. 81 Cf. infra.
15
mogelijk diezelfde Gerard die huwde met Ymmenzoete en het Catharinaklooster in Oosterhout (Land van Breda) stichtte. Gerard was zeker ook een tijdje kastelein van de grafelijke burcht in Ath (Henegouwen).82 Van hem zijn geen huwelijk of kinderen gekend. Zijn zegel droeg de drie leeuwen. De volgorde van de andere zonen en dochters is minder goed gekend en bovendien moet hun ouder-kindrelatie met Raas VIIa en Margriete van Edingen uit indirecte, maar daarom niet minder overtuigende bewijzen, gehaald worden. Hierin volgen wij meestal RdL, die het uitvoerigst op deze materie ingaat. De bewijsvoering bestaat uit de vaststelling van één of meerdere van volgende kenmerken: de naamgeving (naam ‘Van Liedekerke’), de familieband met de graaf van Henegouwen (te verklaren via de moeder van het huis Van Edingen), een zegel met drie leeuwen, een voornaam die verwijst naar de familie Van Edingen; bepaalde bezittingen die teruggaan op erfgoed van de familie vGvL, en de intense relatie met de abdij van Ninove, die een familiale constante was.83 f. en g. Clementien84 en Agnete85 Beiden ‘Van Liedekerke’ genoemd, traden zij in de periode 1300-1315 naar voren als devote vrouwen, ook begijnen genoemd. Ze woonden samen op het kerkhof van de abdij van Ninove en beschikten over de inkomsten van een lijfrente, die door de abdij op 8 augustus 1300 werd omgezet in een bedrag voor twee jaargetijden, waarvan één voor het zielenheil van Margriete van Edingen, de echtgenote van Raas VII, en een andere voor dat van de zuster van Raas VII, Mathilde van Lombeek, vrouw van de kastelein Arnulf van Lombeek.86 Hierdoor wordt duidelijk hoe dicht Clementien en Agnete verwant waren met bovengenoemde personen. Van Clementien, die Agnete overleefde, is een testament van december 1315 bewaard gebleven met allerlei jaargetijden en uitdelingen in respectievelijk Denderleeuw, Strythem, Voorde, Ninove, Borchtlombeek,87 Pamel en Liedekerke. Zij stond voor het jaar 1315 – wellicht verwijst die datum naar het testament en de stichting van het jaargetijde – ingeschreven in het necrologium van de abdij van Ninove op 1 juni.88 Haar zuster Agnete werd op diezelfde dag herdacht.89 De ligging van de geschonken bezittingen wijst op een erfenis of schenking van vaderszijde. De expliciete vermelding dat beide zusters verwant waren aan de graaf van Henegouwen, bevestigt hun statuut. In het testament van 82
RdL heeft dit reeds gesuggereerd, maar door een nieuwe lezing en interpretatie van het testament van Aleydis van Boelare uit 1294, zijn we hieromtrent vrij zeker. Cf. infra bij de behandeling van Schendelbeke. Zie de vergissing bij VANNERUS, Les changements, 45. 83 RdL, 257. 84 WARLOP, nr. 86/40, RdL, 257, 261-263; GdL, I, 319-320; VANNERUS, Les changements, 46. Mogelijk, maar verre van zeker, is de Clementien die een kledingstuk (wardecors vert fourré) krijgt in het testament van Aleydis van Boelare (21 november 1294) met haar te vereenzelvigen. Zie GdL, I, 332. 85 WARLOP, nr. 86/41; RdL, 257, 261-263; GdL, I, 319-320. 86 Vreemd is dat deze oorkonde van de abdij Ninove, in oudere studies vermeld als deel uitmakend van dit archieffonds, niet is opgenomen in PEERSMAN, Chronologische regestenlijst, en PUT en PEERSMAN, Inventaris. Een oorkonde van mei 1301, waarbij Clementien en Agnes gekocht land in Pamele in erfpacht gaven aan de abdij, is dan weer niet teruggevonden bij RdL. Op de rug van de akte staat te lezen dat het stuk grond later door Clementien aan de abdij werd geschonken, zie RdL, 262; GdL, I, 319 (geeft 3 augustus). 87 Cf. supra voor het bezit van deze plaats in handen van Arnulf van Liedekerke. 88 VAN DE PERRE, ed., Necrologium, 101. 89 Ibidem. Zie ook GdL, I, 320.
16
Clementien wordt als getuige en uitvoerder Gozewijn van Liedekerke, kanunnik van de abdij van Ninove, opgevoerd. In het necrologium van de abdij staat een herdenking voor hem op 24 februari: fratris Gosuini de Liedekerke, sacerdotis et canonici huius ecclesie.90 In navolging van RdL durven wij gerust te aanvaarden dat deze Gozewijn een dicht familielid was, ook al kunnen wij zijn precieze verwantschap niet verder concretiseren. Wel menen wij dat, in tegenstelling tot wat RdL en GdL beweren, de ‘Clementien van Liedekerke’ die in een akte van 1334 vermeld wordt, niet met de hier genoemde begijn Clementien, zuster van Raas VIIIa, vereenzelvigd mag worden.91 Er is immers een nogal groot tijdsverschil tussen december 1315, datum waarop ze haar laatste wilsbeschikking vastlegde, en een eventueel volgend eenmalig optreden in 1334. Bovendien sloot in die tijd het geregistreerde testament dicht bij het sterftejaar aan, omdat men bij het opmaken van testamenten zo dicht mogelijk het moment van de dood probeerde te benaderen. Bij een eventuele genezing na een dodelijk geachte ziekte werd het testament dat men had opgemaakt daarom dikwijls tenietgedaan, om pas een nieuw testament op te maken als men het einde opnieuw voelde naderen. Om die redenen vermoeden wij dat de begijn Clementien ook effectief kort na de opmaak van haar testament overleden is. Daarom dringt zich voor de Clementien van Liedekerke die in 1334 handelde, een andere persoon op dan de zuster van Raas VIIIa. Clementien van Berchem, vrouw van Raas van Herzele, komt hiervoor veel beter in aanmerking.92 h. Raas VIIIb93 Van 1311 tot 1328 zien we hem werkzaam als schatbewaarder van de kerk van Leuze en als scholaster te Meerbeke. Het eerste gebeurde wellicht in opvolging van zijn broer Arnulf (†1306), de tweede functie dankte hij mogelijk aan zijn broer Jan, die heer van Meerbeke was. Door de graaf van Henegouwen, van wie hij op 26 oktober 1309 een kanonikaat in het kapittel van Sainte-Waudru te Bergen kreeg, werd hij een ‘dierbare verwant’ genoemd, wat dan weer lijkt uit te sluiten dat hij bv. een bastaard van zijn broer Arnulf van Liedekerke zou zijn. i. en j. Engelbert en Wouter94 Beiden vertoefden, wellicht vanaf eind 1287, in Griekenland, op uitnodiging van Florens, een jongere zoon van hun verwant, Jan I graaf van Henegouwen. Deze Florens was aldaar sinds 1289 gehuwd met Isabel, dochter van Robert van Anjou, waardoor hij tot aan zijn dood in 1297 prins van Morée was. Engelbert van Liedekerke, met een laatste vermelding in 1305, schopte het tot konstabel van Achaia, terwijl Wouter de post van kastelein van het kasteel van Korinthe bemachtigde. Engelberts wapenzegel vertoonde de drie leeuwen. De voornaam ‘Engelbert’ vinden we terug bij de grootvader van Margriete van Edingen. Het feit dat men
90
VAN DE PERRE, ed., Het necrologium, 62. Zie bv. GdL, I, 330. 92 Cf. infra. 93 RdL, 257, 261. Zie de verwarring bij VANNERUS, Les changements, 42, 60. 94 RdL, 257-261, met ook gegevens over de dochter van Engelbert; VANNERUS, Les changements, 21, 60. Niet vermeld bij GdL. 91
17
beide mannen uit Henegouwen ziet komen met de familienaam ‘Van Liedekerke’, lijkt hun afkomst als zonen van Raas VII en Margriete van Edingen te bevestigen. k. Hedwige95 Ook ‘Van Liedekerkerke’ genoemd, huwde ze met Gillis (Egidius/Egide) van Beveren, een telg uit de adellijke familie die onder meer de burggraven van Diksmuide leverde. Op gezag van Butkens zou Gillis een jongere broer geweest zijn van Diederik V van Beveren, heer van Diksmuide. Gillis liet een testament van oktober 1299 na. Hierin is sprake van een misstichting voor het zielenheil van hem, zijn vrouw en hun zoon, broeder Gillis, die naderhand kanunnik werd te Ninove.96 Er wordt op 26 augustus een herdenking vermeld in het necrologium van de abdij van Ninove: Heylewigis de Lidekerke et Egidii de Beverne mariti sui. Itemque Egidii sacerdotis et canonici nostri filii eorumdem.97 Het is belangrijk uit bovenstaande gegevens enkele algemene vaststellingen te destilleren die wijzen op bepaalde gewoonten en gebruiken eigen aan de genealogische ontwikkeling binnen de familie vGvL aan de vooravond van de veertiende eeuw, en die op hun beurt wellicht weer representatief zijn voor meer algemene tradities onder de Vlaamse adel in die periode. Deze vaststellingen laten ons toe hierna een aantal problemen in de volgende generatie, namelijk die van de kinderen van Raas VIIIa, te ontrafelen. 1) De familie vGvL was blijkbaar een vruchtbare familie die talrijke nakomelingen verwekte. Wij weten dat dit voor een stuk genetisch bepaald is en zich eventueel ook gemakkelijk in een volgende generatie kan herhalen. 2) Het gebruik om onder de zonen van eenzelfde ouderpaar naast de eerstgeborene ook nog een andere zoon Raas te noemen. Hier zien wij wel de tweede ‘Raas’ pas opduiken op het moment dat de eerstgeborene Raas (Raas VIIIa) al was komen te overlijden. Maar dat kan een documentaire reden hebben. 3) Bij de echtgenotes van een vGvL was het niet ongewoon om zich als ‘(vrouwe) Van Liedekerke’ te laten betitelen. 4) Met uitzondering van de eerstgeborene, Raas VIIIa, die ook nog regelmatig ‘Van Gavere’ genoemd werd en zich zo als de belangrijkste erfopvolger en voortzetter van de familie onderscheidde van zijn broers en zusters, kregen de laatsten enkel de naam ‘Van Liedekerke’ toegemeten.98 Daarnaast lieten zij zich ook kennen met de naam van hun heerlijkheid, bv. Jan van Neigem (of Jan, heer van Neigem), wat wijst op het zoeken naar een nieuwe identiteit. Soms werden ook beide identificaties opgenomen om zich kenbaar te maken, bv. 95
RdL, 263. Over deze familie, zie ook WARLOP, nr. 22/26, waar alleen Diederik V 1269-1293 genoemd wordt en niet zijn vrouw en kinderen. Niet vermeld bij GdL. 96 RdL, die slechts gebruikmaakt van een uittreksel uit een later necrologium van de abdij van Ninove waarin de zoon niet is opgenomen, leidt ten onrechte af dat Gillis zijn vrouw al gestorven moet zijn op de dag van het testament. Voor broeder Gillis vermoedt hij – terecht, zoals wij hierna zien – dat hij kanunnik werd in Ninove. 97 VAN DE PERRE, ed., Het necrologium, 130. 98 Zie ook GdL, I, 294.
18
Jan van Liedekerke, heer van Neigem. Slechts eenmaal hebben we een uitzondering gevonden, nl. Jan van Neigem die ook eens optrad onder de naam ‘Jan van Gavere’. Dat dit precies door middel van zijn zegel was, zegt misschien iets over het meer traditionele en statische karakter van dit medium.99 De naam ‘Van Gavere’ kwam op die manier nagenoeg geheel te vervallen ten voordele van ‘Van Liedekerke’, zodat wij inderdaad vanaf dan kunnen spreken van de tak ‘Van Liedekerke’. In andere takken van de familie vGvL was dit evenwel niet het geval, zoals wij kunnen vaststellen bij de families Van Schorisse, Mulaert en Hérimez. Het kan ons ook helpen om beter diverse familieleden uit elkaar te houden en te plaatsen binnen of buiten de takken vGvL en vLvH. 5) Wij zitten duidelijk in een transitieperiode van het feodale erfrecht waarbij de vroegere situatie, toen nog alle lenen naar de eerstgeborene gingen, veranderde ten gunste van het vererven van kleinere stukken van het feodale erfbezit door de latere zonen. Hoe verder men echter afstond van de eerstgeborene, hoe minder er natuurlijk te rapen viel.100 Zij zullen daarom, mede dankzij een eventuele bruidsschat, op zoek gegaan zijn naar een nieuwe identiteit, die onder meer geëxpliciteerd werd door hun eigennaam of toenaam te wijzigen in die van een belangrijke heerlijkheid die zij via hun vrouw gekregen hadden. Daarnaast waren sommige zonen verplicht om te kiezen voor een kerkelijke carrière of om hun geluk in den vreemde te gaan beproeven.
2. Met vrij grote zekerheid gekende kinderen uit het huwelijk van Raas VIIIa en Aleydis van Boelare101 a. Raas IXa, de eerste zoon (1281-1313) 102 Aanvankelijk enkel ‘Raas Van Liedekerke’ genoemd, met mogelijk al een eerste vermelding in augustus 1281. Daarna werd hij heer van Boelare met een eerste verschijning op 26 februari 1295 n.s. Deze vererving gebeurde wellicht pas na het overlijden van zijn moeder in 1294. In een oorkonde uit de vasten van 1296 n.s. noemde Raas VIIIa, Raso de Gavera, dominus de Liedekercke et de Breda, deze zoon Raas zijn eerstgeborene, ejus primogenitus. Al eerder verschenen in het testament van Aleydis van Boelare uit 1294 haar twee zonen, waarin Raas, de oudste, ook expliciet de oudste genoemd werd, filiorum meorum, Rasonis, natu majoris, et Philippi. Dat verklaart meteen waarom hij, vooral op het einde van zijn leven, ook af en toe net als zijn vader ‘Van Gavere’ werd genoemd. Na de dood van zijn vader (1306-1308) ontving hij ook de heerlijkheden van Liedekerke en Breda. Er is over hem – wij zien niet in wie het anders zou kunnen zijn – nog een interessante vermelding opgedoken uit 1297. Dat jaar liet hij zich als miin here Rase van Liedekerke, riddere, inschrijven in de Gentse SintJacobsbroederschap binnen de parochie van Sint-Jacobs.103 In zo een rudimentaire ledenlijst 99
Waardoor we GdL, I, 294, gedeeltelijk moeten tegenspreken. Over de veranderingen in het Vlaamse feodaal leenerfrecht in die periode, cf. supra; 101 Buiten de in voetnoot telkens aangehaalde literatuur zijn er de vele vermeldingen in enkele recente bronnenuitgaven en inventarissen: GYSSELING, ed., Corpus; PEERSMAN, Chronologische regestenlijst; PUT en PEERSMAN, Inventaris; CAMPS, e.a., ed., Oorkondenboek. 102 WARLOP, nr. 86/35; RdL, 322-323; GdL, I, 341-342, 343-351; DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 388; VANNERUS, Les changements, 20, 61-62. 103 GYSSELING, ed., Corpus, nr. 93 (p. 173 r. 10). 100
19
mag men niet verwachten dat alle titels van de betrokkene opgenomen zouden zijn. Het wijst wel op een band met de stad Gent en een tijdelijk of langdurig verblijf in deze Gentse parochie. Tussen het einde van de dertiende eeuw en het opnieuw opduiken in 1304 lijkt hij eventjes van het toneel verdwenen geweest te zijn. Mogelijk had dit te maken met zijn betrokkenheid in de Frans-Vlaamse oorlog. Omdat hij geen kinderen had, werd ook geopperd dat hij niet al te gezond geweest zou zijn, 104 wat natuurlijk nogal kort door de bocht is. Nadat hij op 18 februari 1312 n.s. Boelare had overgedragen aan zijn broer Zeger, verklaarde hij daarbij van de graaf van Vlaanderen nog wel het kasteel van Liedekerke en de vilae (viles) van Liedekerke en Denderleeuw, die 800 lb. zwarte par. opbrachten, in leen te houden.105 Uit de aanspreking van Raas van Liedekerke door de graaf van Vlaanderen met mon tre chier et amet singneur lijkt een zekere genegenheid en vriendschap vanwege de graaf voor Raas te spreken, al mag men in zulke redeneringen toch niet te ver gaan. Het kan ook niet meer zijn dan een soort beleefdheidsformule, toepasselijk voor een van zijn belangrijkste leenmannen. In zijn testament van 21 februari 1313 somt Rases, sires de Liedekerke et de Breda, de meeste van – zo niet alle, zie hierna – zijn broers en zusters op in een volgorde die gedeeltelijk ook overeenkwam met de volgorde van hun geboorte. Daarbij stipt hij ook aan wat zij na zijn overlijden van hem als erfenis mogen verwachten. Het is duidelijk uit wat volgt dat Raas probeerde het feodale erfrecht dat op dat moment in het graafschap Vlaanderen van kracht was te omzeilen. 106 Filips van Liedekerke, heer van Wulvenhout, krijgt het land van Breda. Zeger van Liedekerke, heer van Boelare, zal het land van Liedekerke mogen ontvangen. Beiden zullen echter een deel van hun inkomsten moeten afstaan, enerzijds 100 lb. torn. jaarrente voor Kateline op het Land van Breda, en anderzijds 100 lb. zwarte par. jaarrente voor Raas op het land van Liedekerke. Isabel en Johanna zullen over het land van Hubermont kunnen beschikken.107 Men gaat ervan uit dat deze Raas niet Raas van Herzele was, maar een broer uit het tweede huwelijk. 108 En bijgevolg vindt Claessens het onbegrijpelijk, mede gezien het beperkte aantal mannelijke erfgenamen (zie hierna), dat Raas van Herzele, indien hij een zoon zou zijn van Raas VIIIa en een broer van Raas IXa, in het rijtje van rechthebbende broers en zusters ontbreekt.109 Volgens RdL en GdL had Raas van Herzele al zijn deel gehad, zodat hij hier niet meer moest verschijnen. Een testament toen was immers niet te vergelijken met onze testamenten. Het was in de eerste plaats een kerkelijke document waarin allerlei religieuze schenkingen en stichtingen werden opgenomen, terwijl doorgaans slechts een beperkt deel van het eigendom, namelijk datgene 104
Volgens GdL, I, 345. DE LIMBURG-STIRUM, ed., Les bouteillers, nr. lxxxix (p. 121-122); GdL, I, 347, 351; RdL, 300 n. 1, 322-325; VANNERUS, Les changements, 20. 106 Over het mechanisme van de patrilineaire overdracht van feodale goederen, weliswaar verzacht door het zogenaamde verderdingsrecht, zie WARLOP, De Vlaamse adel, 410-418, en vooral BUYLAERT, Eeuwen, 61-63, met verwijzing naar verdere literatuur waaronder de standaardwerken van OPSOMMER en HEIRBAUT. Bij allodiale goederen en niet onder de vorm van een leen bestaande inkomsten gold dit feodale erfrecht uiteraard niet. Hier hanteerde men eerder het gelijkheidsbeginsel al kon men via deze weg ook de achterstelling van de andere kinderen, in het bijzonder de broers, enigszins teniet doen. 107 DE SAINT-GENOIS, Inventaire, nr. 1257 (p. 362); CAMPS e.a., ed., Oorkondenboek, nr. 1541 (p. 1341-1343); DE LIMBURG-STIRUM, ed., Les bouteillers, nr. xci (p. 123-128); GdL, I, Annexe viii, (p. 424-426); AVONDS, Brabant tijdens de regering van Hertog Jan II (1312-1356). De grote politieke krisissen, 23; RdL, 322-327, 361362; GdL, I, 349, 363, 372; VANNERUS, Les changements, 41. 108 Zowel bij RdL, GdL als bij CLAESSENS, ‘L’origine’, 302. 109 CLAESSENS, ‘L’origine’, 302. 105
20
wat niet onder het normale erfrecht viel, verdeeld werd onder familie en vrienden. De critici hebben natuurlijk wel gelijk wanneer zij zeggen dat alle andere broers en zusters van Raas IXa voorkomen en zelfs diverse neven en vrienden, terwijl juist die ene broer, Raas van Herzele, zou ontbreken. Het testament van Raas IXa is immers veel meer te vergelijken met een testament zoals wij dat nu kennen, nl. met een verdeling van bijna geheel de erfenis. We zullen later onze oplossing voor het hier opgeworpen probleem geven. Kort daarop moet Raas IXa overleden zijn, want al op 29 april 1313 werden regelingen getroffen naar aanleiding van zijn overlijden, terwijl zijn broer Filips dan ook al optrad als heer van Liedekerke en Breda.110 Er is voor deze Raas geen enkel spoor van een huwelijk en ook kinderen worden niet genoemd.111 Op zich lijkt dat, in die tijd, vreemd voor een eerstgeborene en niet-geestelijke van een voornaam adellijk geslacht. Dit zal natuurlijk de suggestie dat hij ziekelijk van aard was, gevoed hebben. Als gemeenschappelijke vrienden van Raas IXa en zijn broers Filips en Zeger, die ook als testamentuitvoerders optreden, vinden we: Gerard, heer van Zottegem, heer Fastre, heer van Ligne, heer Godefrood, heer van Naeste en Rode, en Hendrik van Liedekerke.112 We vermoeden dat zowel de heer van Zottegem als de heer van Rode en natuurlijk ook Hendrik van Liedekerke familie waren. Of Raas begraven werd in de Sint-Bernardsabdij te Hemiksem is onzeker.113 Zoals het een eerstegeborene paste, nam hij het wapenschild van zijn vader met de kenmerkende drie leeuwen over. b. Filips, de tweede zoon (1282-1319/20)114 Zijn naam zou teruggaan op die van zijn grootvader langs moederszijde, met name op die van Filips van Boelare, zoals dat de gewoonte was in die tijd. In een oorkonde van 22 juli 1300 noemt Raas VIIIa hem Philippus de Liedekerke, dilectus filius noster. In het testament van Raas IXa dat op 21 februari 1313 n.s. opgetekend werd, kreeg Filips van Liedekerke, die al sinds 1308 heer van Wulvenhout en Alphen was, het Land van Breda toebedeeld, zoals eerder gezegd werd. Of Raas IXa een boontje had voor hem – in tegenstelling tot de rest van zijn broers en zusters noemde hij hem expliciet no chers et ameit freres – blijft giswerk.115 Toen zijn broer Raas IXa in 1313 overleed, werd hij volgens het feodale erfrecht de nieuwe heer van Liedekerke en Breda. Is het mogelijk dat hij geïdentificeerd kan worden met Filips ‘gezegd van Akeselewal’, heer van Herzele, geciteerd op 13 december 1282?116 Dat zou dus betekenen dat deze zoon eerst met Herzele en het moeilijk te lokaliseren Akselwal bedeeld 110
Met vidimus van zijn testament door de abt van Sint-Adriaan van Geraardsbergen op 15 december 1319: RdL, 327; GdL, I, 350-351, 366, 372-373. 111 GOETHALS, Histoire, 129, laat hem huwen met Aleydis van Stryen, maar daarvoor geeft hij geen enkel bewijs. Mogelijk verwart hij haar hier met de vrouw van Stryen die huwde met Raas VIIIa in een tweede huwelijk, cf. supra; zie ook GdL, I, 350. 112 Hendrik van Liedekerke was afkomstig uit het huis Wedergraat, zoon of kleinzoon van de broer van Raas VIIIa, zijnde Jan. Cf. supra voor de identificatie. 113 GdL, I, 341: commemoratio domini Rasonis de Gavere, domini de Breda et de Liedekerke, in choro nostro sepulti. Maar deze annotatie kan ook op zijn vader van toepassing zijn, zie aldaar. 114 WARLOP, nr. 86/35; RdL, 322-323, e.v.; GdL, I, 372-392 (met ook veel aandacht voor de nazaten); VANNERUS, Les changements, 61. 115 Cf. supra over het testament. Daarentegenover staat dat Raas IXa Filips testamentair benadeelde ten voordele van Zeger. 116 WARLOP, nr. 110. Zie echter hierna, waarbij ook een mogelijke identificatie met Filips van Aksel niet helemaal uitgesloten is.
21
werd, vooraleer hij andere, belangrijker bezittingen kreeg. Eens dit het geval was, kon Herzele aan jongere zonen toegeschoven worden. Filips was zowel in Vlaanderen als Brabant baanderheer. Die beide titels samen met het feit dat hij sinds 1313 ook optrad als raadsheer van de Brabantse hertog zorgden er waarschijnlijk voor dat hij een ideale scheidsrechter was in het conflict tussen de Vlaamse graaf en de hertog van Brabant (Aswoensdag 1317 n.s.).117 Wij kennen zijn testament van 26 juni 1318. Kort daarop, ten laatste in 1319/20, is hij overleden.118 Hij schijnt begraven geweest te zijn in de kerk van Liedekerke.119 Op een overeenkomst tussen de graaf van Vlaanderen en de stad Mechelen van 18 maart 1318 n.s. vindt men het zegel van ridder Philippes, sires de Liedekerke et de Breda, weliswaar beschadigd. De drie leeuwen vallen onmiddellijk op.120 Uit zijn huwelijk, vermoedelijk met Sofie van Zottegem,121 liet hij alleen drie dochters na. Zijn oudste dochter Aleydis, genoemd naar haar grootmoeder langs vaderszijde, Aleydis van Boelare, vrouw van Raas VIIIa, erfde Liedekerke en Breda. Zij huwde met Gerard, heer van Rassegem en Lens, baanderheer van Vlaanderen en pair van Henegouwen.122 Op 20 juli 1320 erkende die laatste in naam van zijn vrouw Aleydis, ‘dochter van wijlen mijnheer Filips van Liedekerke en Breda’, dat volgens een geschreven overeenkomst het kasteel en de versterking van Liedekerke afgestaan moesten worden aan de graaf van Vlaanderen. Hierin passeren ook zijn zonen Huon en Gillebert van Rassegem de revue.123 Gerard verkocht het Land van Breda uiteindelijk in 1327 aan de hertog van Brabant. Tevoren, in 1325, had hij ook al Oosterhout aan Willem van Duvenvoorde overgelaten.124 Hiermee verliet een belangrijk 117
Over zijn band met de Brabantse hertog: AVONDS, Brabant tijdens de regering van Hertog Jan III (13121356). Land, 110, 117; AVONDS, Brabant tijdens de regering van Hertog Jan II (1312-1356). De grote politieke krisissen, 51, 52, 65. 118 In de oorkonde van 20 juli 1320 wordt hij als overleden vermeld, zie hierna. Volgens GdL is hij gestorven voor 7 juli 1320, wanneer zijn vrouw Aleydis verschijnt als dame van Liedekerke. De zestiende-eeuwse heraut Le Boucq geeft echter een beschrijving van zijn grafsteen met de inscriptie waarop hij de overlijdensdatum 1323 las: Chy gist Phles Sr de Liedekerke et de Bréda qui trépassa l’an 1323. Et icy gist dame Alisse de Rasseghem de Lensse et Bréda qui trépassa l’an 1343. Et ici gist dame Marie fille aud. Philippe qui trépassa l’an 1375 et aussi Jehenne dame de Rasseghem et Lensse par son père, et par sa mère de Liedekerke et de Bréda et trépassa l’an … , weergegeven door GdL, I, 376. 119 BRONSELAER, Liedekerke, 45, verwijst naar MOUSKET, Le grand théatre sacré du duché de Brabant, die beweerde dat Filips aldaar in het koor begraven werd en pas overleed in 1322. 120 DE LIMBURG-STIRUM, ed., Les bouteillers, nr. xciii (p. 130-131); DE SAINT-GENOIS, Inventaire, nr. 1353; AVONDS, Brabant tijdens de regering van Hertog Jan II (1312-1356). De grote politieke krisissen, 61 en 65 (met uit de stadsrekeningen van Mechelen, 1317-1318, uitgaven aan hem door de stad voor zijn inspanningen, 336 lb.); GdL, I, 375-378. 121 Alleen door historici en genealogen, maar niet door officiële documenten, wordt deze naam gegeven. Zij zou een achterkleindochter van Marie van Gavere, de zuster van Raas VII geweest zijn. Zie over deze en nog andere speculaties: GdL, I, 377; VANNERUS, Les changements, 20. 122 Over Gerard van Rassegem, die in 1310 heer van Lens werd door het overlijden van zijn kinderloos gebleven neef Jan de Lens, zie ook NAZET, Inventaire d’archives, viii. Volgens verschillende auteurs (Butkens, Houwaert, Joigny) zou Gerard gesproten zijn uit de familie van de oude heren van Zottegem, het gebied dat naderhand overging op de familie Van Edingen. Hij zou eerst gehuwd zijn met Margriete van Nevele, dochter van Willem. Rassegem is tegenwoordig Ressegem. Lens ligt in Henegouwen. 123 Gérars, sires de Rasseghem et de Lens, barons à demisielle Aelis, fille jadis Mons. Philippe, seigneur de Liedekerke et de Breda. 124 RdL, 374. Op 22 juli 1300 had Raas VIIIa deze heerlijkheid van zijn oom Gerard teruggekocht en haar als borg gesteld voor zijn aanstaande huwelijk met Hedwige van Stryen, cf. supra. Wellicht is Oosterhout nadien overgegaan in handen van Filips van Liedekerke, de schoonvader van Gerard. Van Rassegem zat blijkbaar in grote financiële moeilijkheden, cf. ook het aangaan van leningen, zie RdL, 379.
22
oorspronkelijk erfgoed de handen van de familie vGvL. De laatste vermelding van Gerard en Aleydis dateert van 25 maart 1336 n.s.125 Beiden stierven na 1336. Toch zou het nog tot 1349 duren vooraleer hun dochter Johanna en haar man Arnulf van Gavere-Hérimez, achterkleinzoon van Arnulf, jongere broer van Raas VIIa, als heren van Liedekerke, Rassegem en Lens verschenen. De twee andere dochters van Filips waren Margriete van Liedekerke, die eerst huwde met Diederik van Walcourt en nadien met Jan van Leefdaal, en Marie van Liedekerke, dame van Rozendaal en Bodegem (1353-1363). Zij zou kanunnikes geweest zijn in het kapittel van Sainte-Waudru, maar zou ook gehuwd geweest zijn met Jean de Montigny.126 Volgens bepaalde genealogische werken zou Filips na het overlijden van zijn eerste vrouw opnieuw in het huwelijk getreden zijn.127 c. Zeger (Sohier), de derde zoon (1312-1317)128 Zeger kreeg zijn voornaam uit de familie van zijn grootmoeder langs vaderszijde: Margriete van Edingen, de vrouw van Raas VII, was de dochter van Zeger, heer van Edingen. Op 18 februari 1312 n.s. schreef Raas IXa aan de graaf van Vlaanderen dat hij aan Sohyer, mon frère, Boelare had gegeven. Meteen vroeg hij de graaf om Zeger daarin als leenman te willen erkennen.129 We vermoeden dat dat verzoek werd ingewilligd, want in zijn testament van 21 februari 1313 n.s. duidde Raas IXa zijn broer aan als Soyhiers de Lijdekerke, sires de Boulers. Het feit dat Zeger pas na Filips opgesomd wordt, laat er geen twijfel over bestaan dat Zeger jonger was dan Filips. In datzelfde testament wordt aan Zeger door zijn broer, na diens dood, het land van Liedekerke overgelaten.130 Toch werd deze clausule van het testament na het overlijden van Raas IXa niet uitgevoerd, wellicht omdat ze niet strookte met het feodale erfrecht, waardoor Liedekerke toch naar de tweede broer in lijn, met andere woorden Filips, ging.131 Zeger blijkt hiervoor op 29 april 1313 wel een soort compensatie gekregen te hebben, nl. een jaarlijkse rente van 500 lb, te innen op diverse goederen te Breda. Zeger was ook heer van Schendelbeke. Of hij dit na het overlijden van zijn moeder in 1294 werd, zoals RdL gelooft, is verre van zeker, vermits de oudste vermelding daarvan slechts van 25 april 1317 dateert.132 Over de herkomst van dit domein schrijft RdL dat dit 125
GdL, I, 392: op basis van een later necrologium van de abdij van Ninove op 1335, 27 juni: commemoratio nobilis viri Gerardi, toparchae de Leeuwis et Liedekercka uxorisque suae Aliciae, qui in iis parochiis exonerarunt bona nostra a censibus dominialibus quibus gravata erant. 126 Cf. infra met de vraag of niet zij in de plaats van Isabel van Liedekerke tussen 1340 en 1349 abdis is geweest in Nijvel. Over Marie van Liedekerke, zie ook RdL, 381. Is het toeval dat 2 zusters in het clarissenklooster van Gent Margriete en Marie van Liedekerke heetten? cf. infra. 127 GdL, I, 377, nl. met Marie van Coudenberge (1331), maar zonder kinderen na te laten, als wij tenminste Butkens en Houwaert mogen geloven. Nadat zij weduwe werd, huwde zij volgens dezelfde bronnen Hector Vilain, voogd van Temse en burggraaf van Rupelmonde. Dit laatste huwelijk schijnt bevestigd te worden door de oorkonde van 10 maart 1331 n.s, datum waarop die Hector met zijn vrouw Marie, vrouw van Liedekerke, Breda en Temse, een schenking bekrachtigde aan het gasthuis van Temse, dat wi van niews ghefundert hadden. 128 RdL, 323-331; GdL, I, 351-357. Te beginnen met Zeger worden niet langer kinderen van Raas VIIIa in de studie van Warlop vermeld. 129 Over deze akte, cf. supra. 130 Over dit testament, cf. supra. 131 Slechts in een latere periode zal men er in slagen het feodale leenerfrecht (cf. supra) via een intestaatregeling te omzeilen, cf. BUYLAERT, Eeuwen, 52. 132 Sygerus de Liedekekerke, dominus de Boulario et de Schendelbeke: RdL, 268.
23
komt doordat Filips van Boelare Ymeina van Schendelbeke als vrouw had, die Schendelbeke als erfenis meekreeg na 1282 en voor 1294.133 Deze laatste datum verwijst naar het testament van Aleydis van Boelare, waarin Schendelbeke ter sprake komt. Het is een feit dat Schendelbeke een belangrijke plaats inneemt in dit testament: het bevat een jaargetijdestichting in de kerk daar en belangrijke uitdelingen op basis van inkomsten uit bezittingen te Schendelbeke.134 Er zijn wel wat bedenkingen te maken bij de toeschrijving van Schendelbeke aan Ymeina, op basis waarvan RdL ook verleid wordt tot allerlei boude veronderstellingen, zoals de oorspronkelijke koppeling van Schendelbeke en Herzele ten gevolge van een huwelijk tussen Olivier van Schendelbeke en een zogenaamde Mabile van Herzele, die de zuster van Ymeina geweest zou zijn.135 Dat verplicht ons om, in functie van ons verder onderzoek, dieper op de casus Schendelbeke in te gaan. Problematisch ten aanzien van RdL’s beweringen is dat er nog Schendelbekes voorkomen na het testament van Aleydis, en dit zeker tot het einde van de dertiende eeuw, al was Jan van Schendelbeke (1243-1283) de laatste die zich ook effectief met de titel ‘heer van’ liet aanspreken.136 Warlop spreekt van deze Ymeina, maar deelt haar op geen enkele wijze in bij de familie Van Schendelbeke. RdL beschouwt in het testament van Aleydis van Boelare de genoemde dominum Gerardum de Aa, dilectum fratrem meum als de zoon van haar zogezegde tweede man, Leon van Aa, heer van Pollare. Frater zou dan eerder als een beleefheidsaanspreektitel beschouwd moeten worden. Maar deze ‘Aa’ staat (al dan niet foutief geschreven) voor de stad ‘Ath’. M.a.w. deze Gerard was niemand anders dan haar schoonbroer – frater was een gebruikelijke term voor schoonbroer in die tijd137 – Gerard, broer van haar man Raas VIIIa, die bijgevolg kasteelheer van Ath was.138 Er zijn bovendien andere pistes denkbaar voor de wijze waarop de heerlijkheid Schendelbeke in het bezit van Zeger of zijn onmiddellijke voorzaten is overgegaan.139 In feite geeft RdL, zonder het goed te beseffen, zelf al een aanduiding. Net zoals zovele edelen, zeker de kleine, moesten ook de heren van Schendelbeke goederen verkopen. Zo verkocht Gillis van Schendelbeke in 1274 al verscheidene eigendommen aan de familie De Ghellinck. Nadien viel ook zijn kasteel dit trieste lot te beurt. Mogelijk volgde mettertijd ook de verkoop van de heerlijkheid Schendelbeke, door hem of een erfgenaam. Daarom nog niet noodzakelijk aan Aleydis, al is er in haar testament van 1294 sprake van bezittingen aldaar en al is deze locatie er prominent in aanwezig. Schendelbeke vormde in elk geval geen oud familiaal erfgoed binnen de familie vGvL, zodat ook hier het doorschuiven naar een nieteerstgeboren zoon te verklaren valt. Misschien was het ook niet zo omvangrijk, zeker wanneer men het vergelijkt met de andere bezittingen, zodat eerdere leden van de familie vGvL er niet mee pronkten door het in hun titulatuur op te nemen. Dat kan natuurlijk bij de 133
RdL, 114, 267-271. Cf. supra. 135 Wij zullen hierna zien dat het bezit van Herzele binnen de familie vGvL niets met Schendelbeke te maken had. 136 RdL geeft namen op tot 1289, zie echter WARLOP, 198, met de melding van Ada van Schendelbeke, abdis van Brayelle d’Annai (tot 1298). Misschien zijn er nog latere sporen van Van Schendelbekes, maar het werk van Warlop gaat niet voorbij het jaar 1300. 137 Cf. infra. 138 Cf. supra, waar deze Gerard wordt besproken. 139 Het wapenschild van Schendelbeke uit de dertiende eeuw gaat steeds uit van een klimmende leeuw: WARLOP, The Flemish Nobility, nr. 195; RdL, 115. 134
24
latere leden van de familie Van Liedekerke veranderd zijn, zeker wanneer een bezit als Schendelbeke in relatieve zin uitgroeide tot een van hun belangrijkste bezittingen. Het is evident dat men zich dan wel graag ‘heer van Schendelbeke’ ging laten noemen. Wanneer Zeger op 25 april 1317 een kapelanij sticht, vernemen we ook dat hij gehuwd was met een zekere Johanna. Later, vanaf 1325, zien we dat dit Johanna van Nevele was, een telg uit een vooraanstaand adellijk geslacht. Wellicht is Zeger kort na de kapelanijstichting overleden. Jehanne van Nevele, vrouwe van Boulaer ende van Schendelbeke, nam op 3 maart 1343 n.s. maatregelen ten voordele van het zielenheil van haar broer Robrecht, heer van Nevele. Hun enige dochter en erfgename, Mathilde (Mahaut), huwde ten laatste op 1 december 1330 met Niklaas/Colard van Belle, heer van Belœil.140 Ze voerde ook het wapen met de drie leeuwen.141 Daarna trad zij nog in het huwelijk met Gerard van Thorotes, heer van Honnecourt. Op 13 augustus 1350 vroeg Johanna van Nevele haar dochter Mathilde van Liedekerke, vrouw van Honnecourt, Boelare en Rosoit om een schenking goed te keuren. Johanna’s laatste optreden vinden wij in een vonnis van 2 augustus 1354 aangaande een conflict dat zij had met Jan van Gavere-Hérimez, heer van Ayshove, echtgenoot van Margriete van Longueval, vrouwe van Nevele. Deze was de kleinddochter van Robrecht van Nevele, zelf een broer van genoemde Johanna van Nevele.142 Op 26 augustus 1357 vinden wij Machtelt van Liedekerke, vrouw van Torote, van Boulaer en van Roinçoie. Enige weken later, op 13 september, trachtte zij Boelare aan haar tweede man te verkopen. Zeger wordt in het necrologium van Ninove op 4 mei herdacht: III nonas maii S. Monicae … domini Sygeri de Liedekerke, militis, domini de Boelaer, cui debemus officium. 143 Zijn wapen is te vinden op een zegel uit 1307 met de typische drie leeuwen, eigen aan de Van Liedekerkes.144 d. Isabel en e. Johanna145 Ysabayus et Jehane, nos chers sereurs, werden ze genoemd door Raas IXa in zijn testament van 21 februari 1313; hij liet hen het land van Hubermont en alles wat daartoe behoort, na. Hubermont was gelegen te Ellezelles in Henegouwen. Isabel zou twee derden van alle opbrengsten daar ontvangen, terwijl Johanna slechts een derde zou krijgen, wat erop wijst dat Isabel de oudste was. Kwam een van hen te overlijden, dan zou de andere het volledige land van Hubermont ontvangen. Wanneer beiden overleden zouden zijn, dan wilde Raas IXa dat het genoemde land van Hubermont gebruikt zou worden voor stichtingen en schenkingen ten bate van zijn zielenheil, dat van zijn broeders en zusters en van zijn voorgangers. Isabel trad eerst in in het kapittel van Sainte-Waudru te Bergen (1304), om een tweetal jaren later naar dat van Nijvel over te stappen: Isabiau de Liedekerke, canoinesse de Nivele. 140
Mei 1335: messire Colard de Balluel, sire de Rosoy et de Boulers et dame Mahaut de Liedekerke sa femme, zie GdL, I, 358, wat erop wijst dat de naam Van Liedekerke telkens op de kinderen overging. 141 VANNERUS, Les changements, 22. 142 RdL, 331 e.v.; GdL, I, 357-360 (met erfgenamen) en Annexe X (p. 429-430) geeft een stamboom van de familie Van Nevele. Over de heren van Nevele, zie ook TRIO, Een middelgrote norbertijnengemeenschap, passim. 143 VAN DE PERRE, ed., Het necrologium, 90; GdL, I, 355. 144 CAMPS, e.a., ed., Oorkondenboek, II, nr. 1477 (p. 1221-1222); RdL, 317, 323. Dit wordt ook bevestigd door een wapenboek in de Bibliothèque nationale te Parijs, zie RdL, 319. 145 RdL, 321, 326, 336-344, 397, 400, 449; GdL, I, 314, 363-365.
25
Uit de brede tijdskloof tussen haar intrede in 1306 en een mogelijk abbatiaat op basis van de annotatie Mademoiselle de Liedekerke, dat door RdL gesitueerd wordt tussen 1340 en 1349 en gekenmerkt werd door veel moeilijkheden,146 durven we ervoor opteren om eerder de dochter van Filips van Liedekerke als abdis te zien figureren. De laatste vermelding dateert van kort na 27 februari 1349, wat erop wijst dat ze kort nadien gestroven is. Johanna was mogelijk vanaf 1316 kanunnikes te Bergen in Sainte-Waudru. Een laatste vermelding van haar dateert van 29 mei 1329, naar aanleiding van de vermeerdering van een door haar ingestelde kapelanij aldaar.147 Met de vraag of er nog een tweede Raas uit het huwelijk van Raas VIIIa en Aleydis van Boelare is voortgesproten, raken wij de kern van de discussie. Dit zal pas exhaustief behandeld worden nadat wij eerst nog een aantal andere zaken hebben besproken, waaronder het tweede huwelijk dat Raas VIIIa aanging na het overlijden van zijn eerste vrouw, die al in 1294 gestorven was.
3. Het huwelijk van Raas VIIIa met Hedwige van Stryen en hun vermeende kinderen148 Dit huwelijk zou kort na 22 juli 1300 plaatsgevonden hebben, de datum waarop Raas VIIIa de douarie ter waarde van 5000 lb. tournois tegenover zijn verloofde domina Hedwigi, filiae nobilis domini Wilhelmi, quondam domini de Strine, liet vastleggen. Hedwige was een jongere dochter van Willem, heer van Stryen, en (mogelijk) Hedwige van Renesse. Als waarborg werden allerlei eigendommen opgesomd die bij niet-betaling in handen van Hedwige en hun eventuele kinderen zouden overgaan. Uit dit huwelijk zouden de in het testament van Raas IXa, dat dateert van 21 februari 1313, vermelde Raas en Kateline voortgekomen zijn. Kijken we eerst naar de wijze waarop beiden door hun broer Raas IXa in die laatste wilsbeschikking worden genoemd en bedacht met bepaalde inkomsten na zijn dood: a) zijn zuster (Katerine no soeur) krijgt 100 lb. torn. op het land van Breda; b) Raas IXb: safs chou qu’il et ses oyrs dovent payer à Rasson no frere et à ses oyres, d’an en an à tout jouer. Het gaat om een jaarlijks bedrag van 100 lb. zwarte par. erfelijke rente die hun broer Zeger op zijn erfenis, zijnde het land van Liedekerke, aan Raas moet betalen.149 Het feit dat Kateline, een vrouw, voor Raas komt, zou er in eerste instantie kunnen op wijzen dat Kateline ouder was. Toch verbinden wij daar best geen al te grote conclusies aan, omdat de volgorde van hun beider namen vooral te maken heeft met de rubriek waarin zij vallen. Eerst komt Filips van Liedekerke, tweede zoon na Raas IXa, en de schenking van het domein Breda. Het is precies op dat domein dat de 100 lb. voor Kateline geheven moeten worden, terwijl pas daarna Zeger aan bod komt met het Land van Liedekerke, waaruit de 100 lb. voor Raas betaald moeten worden. 146
GdL, I, 380-381. GdL, I, 364. 148 RdL, 294-296, 371-382; GdL, I, 321, 337-338, 365-369; VANNERUS, Les changements, 42, 61. RdL meent dat er nog een tweede dochter was, die hij identificeert met een bestaande zuster van Raas van Herzele, die dan volgens hem zelf weer gehuwd was met Wouter van Herzele. We zullen hierna zien dat deze gedachtengang fout is. 149 Zie testament onder Raas IXa. 147
26
Op basis waarvan hebben RdL en GdL, in navolging van vroegere studies,150 steevast zowel broer Raas en zuster Kateline als kinderen van Raas VIIIa en zijn tweede vrouw Hedwige van Stryen gezien, ook al is het zo dat – zoals RdL stelt – aucun document ne nous dit expressément que Catherine et Rasse soient nés d’Adewyne de Stryen?151 Vooreerst is er hun leeftijd. Wanneer zij verschijnen in de laatste wilsbeschikking van hun broer uit 1313 moeten ze nog kinderen zijn, aangezien ze nog in 1343 voorkomen (zie hierna). Hedwige, die niet in het testament van 1313 voorkomt, moet dan reeds overleden zijn en Raas IXa wilde dus voor zijn minderjarige broer en zuster een bepaald inkomen verzekeren. Dan is er de materieel precaire financiële situatie van beide kinderen. Daar zij geen kinderen uit het eerste huwelijk waren, vielen hen ook geen belangrijke erfdelen in de vorm van heerlijkheden te beurt. Er is inderdaad een Raas van Liedekerke te vinden die als schildknaap in dienst van de graaf van Holland en Henegouwen opduikt in documenten van 1334, 1336 en 1340.152 Hij was dus verplicht om een militaire carrière uit te bouwen om te slagen in het leven (zie hierna). Maar het zijn vooral twee andere feiten die volgens bovengenoemde auteurs de beider precieze afkomst van Raas en Kateline ondersteunen. In het testament van Raas IXa uit 1313 verschijnt Fastré, heer van Ligne, als een van de verwanten. Hij was de zoon van Jan I en Isabel van Stryen-Zevenbergen, de dochter van Willem van StryenZevenbergen. Aangezien er geen enkele directe verwantschap bestond tussen hem en de familie vGvL, kan zijn aanwezigheid alleen maar verklaard worden door het feit dat hij zijn jonge neef en nicht juridisch moest bijstaan bij het verlijden en de uitvoering van het testament.153 Nog betekenisvoller is het tweede feit. Wanneer Kateline kinderloos kom te overlijden in 1355, zien we een nicht van Hedwige van Stryen, Alijt van Putte, van de overledene een tiende te Raamsdonck erven. Aangezien Alijt erfde, moet zij een nicht geweest zijn van Kateline en was Kateline de dochter van Hedwige, van wie Alijt een nicht was. De tiende van Raamsdonck was een goed dat van de Van Stryens kwam, en het ging na het kinderloze overlijden van Kateline opnieuw naar de familie van de erfgename. Vervolgens wijst RdL op het zegel van Raas, dat min of meer conform was aan dat van zijn broer Filips, vooraleer hij heer werd van Breda, nl. met de drie leeuwen en ook met een verwijzing naar Stryen. 154 Op 10 juni 1318 beloofde Filips van Liedekerke, heer van Liedekerke en Breda, aan zijn broer Raas 2000 lb. zwarte par.155 Volgens RdL kwam dit overeen met de helft van het bedrag van de waarborg die Hedwige van Stryen had gekregen en die na haar dood verdeeld werd over haar twee kinderen, Raas en Kateline. Dan horen wij niks meer tot juli 1334. De hertog van Brabant, die kort tevoren Breda had gekocht, stelde Rasse de Lyedekerke, notre cher ecuyer et vassal in ruil voor een nog te 150
Terloops hier ook de theorie van VANNERUS, Les changements, 22, 32, 41-42, 61, die zeker GdL en RdL heeft geïnspireerd. Volgens hem is de Raas uit het testament van 1313 gelijk aan de Raas van Liedekerke vermeld in de akten die dateren uit 1334, 1340 en 1343 (zie hierna). In zijn wapenschild (a° 1340) meende hij een verwijzing te zien naar zowel een afkomst Van Liedekerke als Van Stryen. Raas zou dan gestorven zijn voor 16 januari 1343. 151 RdL, 371. 152 Er is natuurlijk nog een andere Raas van Liedekerke in die periode, nl. de zoon van Zeger van Liedekerke (cf. supra), die mogelijk in zijn jonge jaren niet meteen ‘heer van Beaufort en Kruibeke’ genoemd werd. 153 Over de familie Van Stryen, zie de verwijzingen bij RdL, 372 n. 6. 154 Zegel van 25 januari 1319: RdL, 372-373. 155 … dilecto fratri meo Rasoni bis mille librarum …: RdL, 375 en Annexe xxix (p. 530). Vgl. met de latere gemiddelde jaarinkomsten van een edelman, geschat op ca. 2.000 lb. par.: BUYLAERT, Eeuwen, 97-123. Zie ook WARLOP, De Vlaamse adel, 382.
27
betalen bedrag van 2000 lb. par., tijdelijk aan als bezitter van de dorpen Wulvenhout, Baerle, Alphen en Ghilze (allen in de buurt van Breda), totdat de som vereffend zou zijn. Herinneren wij eraan dat Filips van Liedekerke nog heer van Wulvenhout en Alphen geweest was, maar dat die dorpen door de verkoop van Breda in handen van de hertog van Brabant beland waren.156 Er is ten slotte nog de akte van 16 januari 1343 waarin Kateline van Liedekerke, vrouw van Moerseel of Moorsel, de erfenis van haar ondertussen overleden Rasen, weghen van Liedekerke, ons broeder regelde. Er is hierin geen sprake van kinderen van Raas. Voor zover geweten is, was hij dan ook ongehuwd.157 Kateline van Liedekerke deed hierbij afstand van haar erfenisrecht, omdat zij wilde dat al de bezittingen van haar broer gebruikt zouden worden voor zijn zielenheil. Daarom droeg zij de abt van Tongerlo op om twee bezegelde brieven, waarvan hierna sprake is, over te dragen aan respectievelijk Willem van Duvenvoorde en de hertog van Brabant. De eerste betrof de schenking door Filips van Liedekerke aan zijn broer Raas van de 2000 lb. par. (cf. akte van 1318). De tweede was de oorkonde waarin de hertog van Brabant tijdelijk de vier dorpen had overgedragen aan Raas (cf. akte van 1334). Het feit dat Kateline alleen handelde in de liquidatie van de erfenis van haar broer Raas, zonder inspraak van de erfgenamen uit het andere bed van Raas VIIIa, bevestigt dat zij en haar broer uit het tweede bed kwamen.158 Kateline van Liedekerke was gehuwd met Wouter van Axel, heer van Moorsel, die stierf in 1349.159 Zijzelf kwam te overlijden in 1355. Zij lieten, voor zover bekend, geen kinderen na, waardoor de bezittingen terugkeerden naar verwanten uit de familie Van Stryen. Toch zijn er tegen deze mooie reconstructie en bewijsvoering, die vooral op het conto staat van RdL, enkele serieuze bezwaren. In het testament van Raas IXa worden Kateline en Raas op dezelfde manier ‘broer’ en ‘zuster’ genoemd als de andere, met zekerheid gekende, broers en zusters. Er wordt ook op geen enkele manier verwezen naar het feit dat zij kinderen zouden zijn uit het huwelijk van Raas VIIIa met Hedwige van Stryen. Dat er helemaal geen poging gedaan wordt om hen op dusdanige wijze te onderscheiden van de broers en zusters uit het eerste huwelijk, lijkt ons vreemd. Al is er nooit enig direct bewijs geleverd dat het geplande huwelijk tussen Raas VIIIa en Hedwige van Stryen zich ook effectief voltrokken had, toch willen wij dit wel aannemen. Daar wijzen zowel de aanwezigheid van telgen uit de familie Van Stryen (zoals Fastre in 1313) als de bezittingen van die familie (via bv. een bruidsschat) in de erfenis van de familie vGvL op. Maar dit wil wel nog niet zeggen dat de twee in het testament van Raas IXa genoemde kinderen, Kateline en Raas, ook effectief uit dit huwelijk gesproten zouden zijn. In elk geval waren de bezittingen die dienden als borg voor de 5000 lb. tournois ten gunste van Hedwige van Stryen enkele jaren later, ten laatste in 1312, opnieuw in handen van de heren van Liedekerke en Breda.160 Het zou erop kunnen wijzen dat die betaling ondertussen gebeurd was. Dat Kateline en Raas veel minder kregen dan de andere zusters en broers heeft wellicht gewoon te maken met 156
Met bewijsvoering ondergraaft RdL, 382 en Annexe xxvi (p. 562), de bewering van GdL, I, 369, dat Raas van Liedekerke ook heer van Wulvenhout is geweest. 157 Deze Raas als heer van Wulvenhout zou eventueel volgens GdL twee bastaardzonen gehad hebben, nl. Raas en Arnulf. Volgens Goethals gaat het dan weer om bastaardzonen van Raas IXa. 158 Zie ook nog het zegel van Kateline in de akte van 1343, volgens RdL gedeeld Van Stryen en Van Liedekerke. 159 Over de adellijke familie Van Axel, zie BUYLAERT, Repertorium, 30-31, met een Wouter van Axel als ridder in 1316. 160 Zie RdL, 380-381. Ook Rozendaal, dat via de erfenis van Raas VIIIa in handen kwam van Marie, dochter van Filips van Liedekerke, die zowel in 1353 als 1363 vrouwe van Rozendaal was. RdL bewijst dat Kateline van Liedekerke nooit vrouwe van Rozendaal is geweest, in tegenstelling tot wat GdL beweert.
28
het feit dat zij veel later geboren werden dan de andere kinderen van Raas VIIIa. De belofte van de 2000 lb. op 10 juni 1318 door Filips van Liedekerke, heer van Liedekerke en Breda, ten aanzien van zijn broer Raas, slaat ons inziens helemaal niet op de douarie van Raas VIIIa aan Hedwige van Stryen, maar – veel logischer – op het bedrag dat Raas IXa testamentair in 1313 had vastgelegd. Nadat zijn broer Raas IXa gestorven was, diende Filips als enige erfgenaam van Breda en Liedekerke (zie hoger) ook de uitvoering van dat testament na te komen. De 100 lb. par. zwarte munt hoeft daarom niet helemaal gelijk te zijn aan de nu voorziene 2000 lb. zwarte par.161 Over enige verplichting van Filips ten opzichte van Kateline wordt er niet gesproken. Dat opent de weg om zowel in de Kateline als de Raas uit het testament van 1313 twee kinderen te zien die uit het eerste bed zijn voortgekomen.162 Zoals wij later zullen zien, zijn ook de hierboven aangebrachte vermeldingen van 1318 en 1319 met betrekking tot Raas van Liedekerke helemaal inpasbaar, wanneer die figuur gelijkgesteld wordt met de hierna behandelde Raas van Herzele. De akten van 1334 en 1343 hebben volgens ons dan weer betrekking op twee kinderen van Raas van Herzele/Liedekerke, van wie wij hierna zullen betogen dat zij in dat verhaal passen. De zoon zal immers nog altijd als erfgenaam van zijn vader aanspraak kunnen maken op die 2000 lb. die Filips op het Land van Breda, dat ondertussen aan de hertog verkocht was, had gevestigd. Terloops weze gezegd dat we met deze nieuw bewandelde weg het soms geopperde feit dat Raas VIIIa drie zonen zou hebben gehad met de naam Raas,163 iets wat door sommigen als problematisch wordt gezien,164 voorlopig niet meer aan de orde is.
4. Op zoek naar de ware identiteit van Raas van Herzele Tot hiertoe werd aangenomen, maar niet of nauwelijks bewezen, dat in het begin van de dertiende eeuw een Van Gavere een zekere Clarissia van Herzele gehuwd zou hebben. In de literatuur over de familie vGvL werd ook al een Arnulf van Herzele uit eind dertiende eeuw vermeld, maar die werd nergens goed thuisgebracht. Door het uitspitten van recent uitgegeven bronnen, en de raadpleging van onuitgegeven archivalia en nieuwe literatuur sinds de studies van Warlop, die zelf maar één geïsoleerde vermelding van een Van Herzele noteerde, kunnen wij de familie Van Herzele en haar verwanten nu veel beter duiden. Hiermee krijgen de Van Herzeles een veel duidelijker en veelzijdiger profiel, daar waar zij tot nu als een deus ex machina pas in 1301 leken te verschijnen.
161
Toch geen klein bedrag, als wij het vergelijken met de 800 lb. in eenzelfde munt die Raas IXa in 1312 uit het Land van Liedekerke ontving, cf. supra. 162 Toeval of niet, maar er is Kateline van Herzele gesignaleerd in 1338, cf. supra. 163 O.a. bij RdL en Vannérus, Les changements, 43. 164 CLAESSENS, ‘L’origine’, 301-2: Bien qu’unique dans les annales d’une famille dont le prénom était presque un nom de tribu et qui a souvent compté deux Rasse dans une même portée, il ne s’agit là que d’un indice assez failble…. L’irruption d’un troisième Rasse entre les deux apparaît assez insolite.
29
a. De Van Liedekerkes en de Van Herzeles: relatie en verstrengeling165 In het alomgeprezen werk over de Vlaamse adel voor 1300 van Warlop bevat het tweedelig overzicht van adellijke families in bijlage, zoals gezegd, slechts één geïsoleerde vermelding van een Van Herzele.166 Het betreft een zekere Filips gezeid van Akeselewal, heer van Herzele (13 dec 1282).167 Wie of wat hij precies was, bleek ook voor de ondertussen overleden Warlop onduidelijk. Vrij recent vroeg Buylaert zich af of deze man de stamvader was van de adellijke familie Van Herzele uit de veertiende en vijftiende eeuw. 168 Wij vermoeden echter dat met deze persoon niemand anders dan de hiervoor vermelde Filips van Liedekerke (†1319/20) bedoeld wordt.169 In zijn jonge jaren kreeg hij dus Herzele, om dat later te verruilen voor meer omvangrijke erfgoederen. In een oorkonde van 12 maart 1294 spreekt ‘Raas van Gavere, heer van Liedekerke en Breda’ over mins her Arnouds van Haersele, ons oems.170 Afgezien van de inhoud, blijkt uit de door Raas genoemde getuigen met bezegeling overduidelijk dat de oorkonder Raas VIIIa is. Hij heeft het immers over ‘zijn broer Jan van Wedergraat’171 (1286-1299) en zijn ‘neef Raas Mulaert’ (1274-1300).172 RdL onderzoekt wie mogelijk schuilging achter deze Arnulf van Herzele, personnage, qui a beaucoup embarrassé les généalogistes.173 Arnulf van Impegem, weliswaar een oom van Raas VIIIa en in zijn optiek een kleinzoon van Clarissia van Herzele,174 kon volgens hem moeilijk in aanmerking komen omdat hij, primo, nooit ‘Van Herzele’ genoemd werd en, secundo, op dat moment al meer dan tien jaar dood was. Deze argumentatie lijkt ons correct en zij wordt bevestigd door het onderzoek van Warlop, die ridder Arnulf van Impegem situeert tussen 1248-1268.175 Er is mogelijk een andere optie via de Van Wezemaals, 176 verwanten van Raas VIIIa via Beatrijs van Breda, die gehuwd was met Arnold van Wezemaal (1219-61/4). In die familie waren er enkele Arnolds en heren van Herselt, een plaats thans in de provincie Antwerpen, die ook Herssele en (H)a(e)rsele 165
Herzele in Oost-Vlaanderen, tussen Oudenaarde en Aalst, mag niet verward worden met Aarsele in WestVlaanderen en Herzele in de buurt van Duinkerken in Noord-Frankrijk, ook al werd ‘ons’ Herzele als Arsele (1213) geschreven: DE POTTER en BROECKAERT, ‘Herzele’, 1. Als de naam opduikt in documenten met betrekking tot de regio Brugge of nog westelijker in het oude graafschap Vlaanderen, en er geen andere aanwijzingen zijn, dan werd dat hier genegeerd. Zie talrijke voorbeelden bij GYSSELING, ed., Corpus. Over de Van Herzeles uit de periode voor 1300 is er weing zinvols geschreven, zie bv. DE POTTER en BROECKAERT, ‘Herzele’, 24-26. 166 Te verwaarlozen zijn: LINDEMANS, Voorouders, 98; STROOBANT, ‘Notice’. 167 WARLOP, nr. 110. In de Engelstalige publicatie blijft dit ongewijzigd: WARLOP, The Flemish Nobility, III, nr. 110 (p. 883). 168 BUYLAERT, Repertorium, 354. 169 Indien het niet zou gaan om Filips van Liedekerke, dan komt eventueel Filips, schout en heer van Axel en ridder (1277-1298) in aanmerking, al is dat veel minder zeker, zie WARLOP, nr. 5/15. Misschien nuttig om weten is dat een Isabel/Elisabeth van Axel huwde met Jan Mulaert (1267-84), ridder en heer van Eksaarde, zie WARLOP, nr. 86/28, op basis van GdL, I, 115, met voor dit huwelijk een vraagteken. 170 Cf. supra. 171 Cf. supra. 172 WARLOP, nr. 86/43, heer van Eksaarde, Zwaanaarde en Stekene. 173 RdL, 115-116, 239, 288, 301. Zie ook de niet correcte hypothese bij VANNERUS, Les changements, 46-48, 58, die immers uitging van de datum 1284 i.p.v. 1294. 174 Over haar, cf. infra. 175 WARLOP, nr. 86/27. 176 RdL, 301-302. Voor de gegevens over de familie Van Wezemaal moeten de inlichtingen verstrekt door RdL aangevuld en gecorrigeerd worden met VAN ERMEN, De landelijke bezittingen, 22-28. We gebruiken voor de familie Van Wezemaal hier de voornamen gegeven bij Van Ermen, maar Arnold staat natuurlijk voor Arnulf.
30
genoemd werd.177 Gerard I van Wezemaal (1253-1309), zoon van de reeds vermelde Arnold en Beatrijs, is de eerste die ‘heer van Herselt’ (1269) genoemd wordt. Hij zou samen met Raas van Gavere delen in de erfenis van Beatrijs van Breda († voor 1251), waardoor hij o.a. Bergen op Zoom kreeg. Zijn zoon Arnold, heer van Bergen op Zoom en Herselt (1293-1312), zou dan eventueel de Arnulf van Herzele in kwestie kunnen zijn. Terecht merkt RdL het probleem op dat deze Arnold, heer van Herselt (of een andere Arnold van Wezemaal), geen oom was van onze Arnulf. Toch laat hij elders dan weer die optie open: L’identité de l’oncle Arnoud ‘van Haersele’ doit peut-être être cherchée du côté des Wesemael, qui étaient proches parents de Rasse XI (lees Raas VIIIa) par Sophie de Bréda et seigneurs de ‘Harsele’ aujourd’hui Herselt, près de Turnhout.178 Ons inziens kan het probleem veel simpelder opgelost worden. De oorkonde van 1294 laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Arnulf is zonder meer de ‘oom’ van Raas VIIIa. Volgens de diverse woordenboeken van middeleeuws en postmiddeleeuws Nederlands, kan ‘oom’ alleen een broer van de moeder of de vader van de betrokkene zijn, desnoods eventueel de echtgenoot van zijn moeders of vaders zuster.179 De genoemde Arnulf was dus wellicht een broer van zijn vader, die tot hiertoe in geen enkele studie over de genealogie van de familie vGvL is opgedoken. Arnulf was trouwens een vrij populaire naam in de familie. Het feit dat deze persoon buiten die ene keer niet meer in de bronnen voorkomt, zou er kunnen op wijzen dat hem geen lang leven beschoren was en het zou ook kunnen verklaren waarom het domein Herzele, waarnaar de persoon vernoemd werd, daarna opnieuw aan de eerstgeborene Raas VIIIa toekwam, die het later opnieuw kon uitdelen. De veronderstelling dat de adellijke Clarissia, ten laatste in 1190 gehuwd met Raas V van Gavere, heer van Gavere, Liedekerke en Eksaarde, edelman, ridder en schenker van de graaf van Vlaanderen (1181-1217/18), 180 een Herzele was, wat op basis van oudere genealogische bronnen door GdL en RdL reeds min of meer aanvaard werd, 181 kan ondertussen definitief bevestigd worden. Heel recent ontdekte Godfried Croenen in het abdijarchief van Ename een akte uit 1218 waardoor haar toenaam onomstotelijk vast kwam te staan.182 Clarissia komt na de dood van haar man nog tot 1224 in de teksten voor als vrouwe van Gavere en voogd van Zwalm en had haar woonst in Gavere, wellicht op het kasteel aldaar. Zij had ook bezittingen in Eksaerde, die wellicht niet onbelangrijk waren. Het ziet ernaar uit dat zij Eksaarde in het familiebezit van de familie vGvL heeft gebracht.183 Ook het wapenschild dat zij overdroeg aan haar zoon Arnulf van Mater, stichter van de tak Van Gavere-Schorisse, zou haar positie bevestigen.184 Mogelijk was zij verwant aan een Lodewijk van Harzele of Herzele (Ludovicus de Harzelis) die als getuige vermeld wordt in een oorkonde 177
Of Kwabeke, gelegen aan de Grote Nete te Herselt en te Berchem, gehucht van Herselt ten zuidwesten van de Kaaibeek. Beide locaties situeerden zich nabij het dorspcentrum van Westerlo en werden gescheiden door de Grote Nete. Hierover VAN ERMEN, passim, maar vooral 53-54. 178 RdL, 115 n. 4. 179 Zie http://gtb.inl.nl/ [http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=MNW&id=39055&lemma=oom. 180 Zie over hem WARLOP, nr. 86/11, met verdere verwijzingen. 181 Ook WARLOP, nr. 86/11, schreef na de naam van Clarissia de toenaam ‘Van Herzeele’, gevolgd door een vraagteken, waardoor hij duidelijk enig wantrouwen ten aanzien van deze stelling uitte. Zie ook: DE LIMBURGSTIRUM, ‘Les seigneurs’, 34; DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 387; VANNERUS, Les changements, 48. 182 CROENEN, ed., De oorkonden, xlix (weliswaar slechts te lezen met behulp van een uv-lamp). 183 WARLOP, nr. 86/11, die RdL, 111-113, corrigeert op een aantal punten. Zie nog een akte van 28 maart 12209 april 1221, met de vermelding van Clarissia, vrouwe van Gavere: getypte inventaris van oorkonden van de Sint-Baafsabdij op het RAG door Gysseling, p. 144. 184 RdL, 115-116.
31
van de Vlaamse graaf Filips van de Elzas uit 1174.185 Ook de in 1213 genoemde Ludovicus de Arsela kán, maar móet daarom nog geen familie zijn.186 De band met de Gentse SintBaafsabdij, alsook het feit dat de familie Van Herzele later een zwak bleek te hebben voor de voornaam ‘Lodewijk’, zijn echter aanduidingen dat het hier wel degelijk om de familie, gelinkt aan het Oostvlaamse Herzele, kan gaan. In het oudste necrologium van de abdij van Ninove, dat vakkundig werd uitgegeven door Dirk Van de Perre, staat nog een memorieherdenking op 12 oktober van Virgina van Herzele. De vrouw had gronden geschonken aan de pitantie van de abdij en overleed voor 1219. 187 Daarna is het enige tijd stil en worden tot 1261 geen Van Herzeles meer opgemerkt, wat RdL ertoe brengt te beweren dat de familie uitgestorven was en dat de heerlijkheid in andere handen was overgegaan.188 In een originele oorkonde van 1261 november ontmoeten wij Ida, die gehuwd was met Zeger van Gistel.189 Nogal snel heeft RdL, die deze akte kent, besloten dat het hier om Ida van Herzele moet gaan. In zijn redenering toont haar zegel ook het wapenschild van de familie Van Herzele. Het zegel vertoont een wapenschild met een keper in goud, een wapenschild dat naderhand door het veertiende-eeuwse wapenboek Van Gelre en de zestiende-eeuwse wapenheraut Cornelius Gailliard (†17 september 1563) aan de Van Herzeles werd toebedeeld en ook terug te vinden is op de graftombe van Wouter van Herzele (zie later) en zijn nageslacht. Wouter zou dan zowel de heerlijkheid als het wapenschild via zijn moeder Ida van Herzele gekregen hebben. Daarnaast zou Ida, in de overtuiging van RdL (zie hierna), ook het schild van Van Schendelbeke dragen.190 Warlop twijfelt echter of het hier wel degelijk om een Van Herzele gaat. Zeger van Gistel (1250-1261), ridder, nobilis en schepen van het Brugse Vrije wordt nergens expliciet met een Van Herzele verbonden.191 Dit dubium lijkt ons ook gegrond, want in de tekst van de oorkonde zelf staat alleen Ego, Sygerus de Ghistella, miles et Yda.192 Ook de interpretatie van het aanhangende zegel van Ida is voor discussie vatbaar: ogivaal, voorstellend een staande edelvrouw in front gezien, een mantel gevoerd met omgekeerd vair dragend, de linkerhand op de borst houdend, in de rechterhand een schild met keper houdend, onder haar voeten een draak, met legende: “+ SIGILLVM: DNE: (…) DE: DE: HERSE”.193
185
RdL, 113. RdL, 113. Ook verre van zeker is of een persoon met dezelfde naam (Lodewijk van Herzele), waarvan KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire, II, 100, zegt dat hij gedood werd in Palestina, met hem mag vereenzelvigd worden, zie RdL, 113. 187 VAN DE PERRE, ed., Het necrologium, 153. Zie ook SAG, NdP, Herzele. 188 RdL, 113, die een kloof ziet van een vijftigtal jaar, nl. van 1213 tot 1261. 189 VANNERUS, Les changements, 43-44; RdL, 113-115, op basis van de uitgave in DE LIMBURG-STIRUM, Le chambellan, nr. xxxxii (p. xl), met ook een afbeelding van het zegel van Ida. 190 Wel wat afgezwakt in RdL, 115 n. 4, maar hoe dan ook heeft Wouter via die lijn dit wapenschild meegekregen. 191 WARLOP, nr. 91/18, waarbij ‘van Herzele’ met een vraagteken staat en verwijzend naar DE LIMBURGSTIRUM, Le chambellan, 186. 192 Er is recent een nieuwe uitgave met beschrijving van het zegel: LAMBERT, ed., De oorkonden, nr. 408 (p. 416-417). Zie ook Ibidem, nr. 407 (p. 415-416), akte van november 1261 waarin Zeger van Gistel en Ida nogmaals optreden. 193 VANNERUS, Les changements, 45, laat niet uitschijnen dat op het zegel enkel HERSE stond. 186
32
Op basis van genealogische werken vanaf de zestiende eeuw meent RdL, hierin gevolgd door meer hedendaagse auteurs 194 en bovendien geholpen door enkele toegeschreven wapenschilden, dat de veronderstelde – maar zoals later zal blijken: verkeerderlijk – lacune in de aanwezigheid van de Van Herzeles tussen 1213 en 1261 opgevuld kan worden.195 Het nieuwe plaatje houdt dan in dat Mabilia de zuster was van de eerder genoemde Clarissia van Herzele, die ook als oudste zuster na de dood van hun enige kinderloos gestorven broer Lodewijk fs. Lodewijk, de erfdochter van Herzele werd. Mabilia trad in het huwelijk met Olivier, heer van Schendelbeke. Dit koppel had twee zonen: Gozewijn, heer van Schendelbeke, en Franco, erfbezitter van Herzele. Herzele ging zo van de laatste erfgename van de Van Herzeles over in handen van de Van Schendelbekes. Via Franco of via een andere weg was Ida van Herzele, die huwde met Zeger van Gistel, een klein- of achterkleindochter van Mabilia. Deze Ida was de moeder van de later ten tonele verschijnende Wouter van Herzele, die stierf in 1331 en waarvan de tekening van zijn graftombe bewaard is gebleven.196 Schendelbeke, met enige bezittingen in Herzele, zou dan via Gozewijn en een ongekende link in handen van Aleydis van Boelare, echtgenote van Raas VIIIa, gekomen zijn. Op die manier geraakten de heerlijkheden Schendelbeke en Herzele los van elkaar, om pas later opnieuw samengevoegd te worden. 197 Gozewijn droeg als wapenschild de klimmende leeuw van Van Schendelbeke. Ida voerde het wapenschild van Van Herzele, de keper van goud, maar zij moet ook dat van Van Schendelbeke gedragen hebben, aangezien haar zoon Wouter van Herzele op zijn grafzerk op de plaats waar het wapenschild van de moeder komt het schild van Van Schendelbeke voert.198 Een hele boterham! Deze theorie moet met de grootste omzichtigheid bekeken worden, vermits er geen oorkonden zijn die dit verhaal ondersteunen en in feite dus alleen veronderstellingen de lacune opvullen. RdL besluit: comme si Olivier (van Schendelbeke) et Mabile (van Herzele) avaient réuni Schendelbeke et Herzèle à l’un de leurs enfants, et la seigneurie de Herzèle à l’autre. Volgens RdL vullen de enkele documenten en de genealogische traditie elkaar perfect aan. Toch schijnt dit niet helemaal juist te zijn, want Warlop geeft op basis van oorkonden – dus relatief betrouwbare documenten – toch een wat ander verhaal. Het blijkt dat Olivier van Schendelbeke (1201 en erna), die gehuwd was met een Mabilia, twee zonen had: Gozewijn II, heer van Schendelbeke (ca. 1201-1241) en Olivier II (1212). De eerste, edelman en ridder, trouwde (ten laatste in 1228) met Ada van Boelare (1217 al meerderjarig, d.w.z. minstens twaalf jaar-1243), die de dochter was van Aleydis van Boelare en wellicht Gillis van Trazegnies huwde. Hun zonen waren Jan, heer van Schendelbeke, edelman en ridder (1243194
RdL, 113-114, verwijst naar: GOETHALS, Histoire, 38 e.v.; KBR, Handschriften, Goethals, nr. 1326: Généalogie des Herzèle; DE POTTER en BROECKAERT, ‘Herzele’, 25. 195 RdL, 114, 115, 267-271. RdL, 114 n. 1, geeft op: Histoire générale de la maison de Herzèle, I, hfdst. 4 en 5 (handschrift van ca. 1696 in de toenmalige bibliotheek van Thierry De Limburg-Stirum in het kasteel Huldenberg); BERGMANS, ed., Armorial, uitgave van het wapenboek van München uit 1562, met weergave van de schilden van verscheidene takken van de familie van het huis Van Gavere, waaronder de wapenschilden toegekend aan Van Gavere-Herzele (nr. 44) en deze aan Van Liedekerke-Herzele (nr. 185); KBR, Handschriften, Goethals, 1326: Généalogie des Herzèle. 196 Cf. infra. 197 Onder de nakomelingen van Filips van Liedekerke. 198 En verder vindt men er de klimmende leeuw waarvan RdL, 115, zegt dat ce lion occupe la place réservée habituellement aux armes de la mère du défunt … et il est identique au lion des Schendelbeke. Aldus droeg Ida van Herzele zowel de wapenschilden van Van Herzele als Van Schendelbeke over aan haar zoon.
33
1283) en mogelijk Gillis, baljuw van Aalst en Geraardsbergen, ridder (1282-1290). Deze op archivalisch materiaal gesteunde data druisen dus duidelijk in tegen wat RdL beweert.199 Bovendien hebben wij elders al gezegd dat Schendelbeke wellicht pas na 1283 uit het familiebezit verdween. Dat Mabilia een Van Herzele zou zijn, is dus niet echt bewezen, terwijl wij ook wat betreft het toekennen aan Ida van de naam ‘Van Herzele’ grote twijfels hebben. Haar naam op het zegel zou bv. ook als (H)erse(aux) kunnen gelezen worden of nog iets anders. Dat zij de moeder zou zijn van die Wouter valt ook al helemaal niet te staven. Er lijkt ons een te groot tijdsverschil voor het bestaan van een moeder-zoonrelatie. Bezittingen uit Herzele konden afgezien van een eventuele inbreng als bruidsschat van Clarissia van Herzele, ook nog op een andere wijze in de erfenis van de familie vGvL binnengekomen zijn. Zo had de familie Van Boelare van oudsher bezittingen te Herzele. Dat leren wij uit het feit dat er al in 972 een allodium werd geschonken aan de Gentse Sint-Pietersabdij.200 Goederen aldaar zouden meegekomen kunnen zijn met Aleydis van Boelare. Besluit: wij vermoeden daarom eerder dat a) de heerlijkheid Schendelbeke tot ca. 1283, zolang Jan nog als heer van Schendelbeke verscheen, zich nog in handen van de familie bevond en dat b) wat Herzele betreft, bezittingen daar mogelijk al via Clarissia van Herzele bij de familie vGvL gekomen kunnen zijn,201 zodat men deze bruidsschat later kon gebruiken om bv. niet-eerstgeboren zonen mee te bedelen. Veronderstellen wij dat Raas van Herzele een zoon was van Raas VIIIa en Aleydis van Boelare, dan lijkt het binnen de familietraditie van vGvL normaal geweest te zijn dat hij als jongere zoon een vroegere bruidsschat erfde, zoals dat eerder ook al zijn oom Arnulf en zijn broer Filips te beurt was gevallen.202
b. Een belangrijke familie Van Herzele met Gentse connectie Vanaf ongeveer het laatste kwart van de dertiende eeuw tekende zich te Gent een familie Van Herzele af, die lijkt te behoren tot de zeer gegoede klasse. Op 27 april 1272 was Willem van Hersele getuige in een akte die de verkoop regelde van een rente te Deurle aan de SintJacobsbroederschap afdeling Sint-Jansparochie, met als thuisbasis het Gentse SintJacobsgodshuis.203 Mogelijk was het zijn zoon, Willem van Haersele, die in 1295 eveneens werd ingeschreven in dezelfde afdeling van de Sint-Jacobsbroederschap.204 Een identificatie van deze laatste met de gelijknamige priester en notaris uit 1298 behoort tot de 199
De gegevens bij RdL hebben wij hier aangevuld en gecorrigeerd met behulp van WARLOP, nr. 198 (Schendelbeke) en nr. 27/22 (Ada van Boelare). Vergelijk ook met CLAESSENS, ‘L’origine’, 293, die zich ook grotendeels beroept op Warlop. 200 VAN ONGEVALLE, De baronnen, 23; WARLOP, De Vlaamse adel, I, 50-51. 201 Zelfs al laat RdL, 116, Mabilia het leeuwendeel van Herzele ontvangen, toch erkent hij dat haar zogenaamde zuster Clarissia ook enige bezittingen te Herzele krijgt. 202 CLAESSENS, ‘L’origine’, 293-294, heeft met het inhakken op de bewijsvoering van RdL hieromtrent het kind met het badwater weggegooid. Dat er geen grondbezit te Herzele vroeger in het familiebezit zou gekomen zijn, is niet langer houdbaar. Ook haar ontkenning dat Clarissia een Van Herzele was, gaat niet langer meer op. Bepaalde kritieken van Claessens op de totale constructie van RdL zijn natuurlijk wel terecht, en werden tevoren al aangebracht. 203 GYSSELING, ed., Corpus, nr. 92 (p. 163, r. 7). Over deze Sint-Jacobsbroederschap die ca. midden dertiende eeuw te Gent was ontstaan, met de uitbating van een eigen hospitaal voor pelgrims onderweg, zie: TRIO, Volksreligie, passim; TRIO, De Gentse broederschappen, nr. 2. We gaan ervan uit dat men zich inschreef in de afdeling die de gelijknamige parochie, waar men woonde, bestreek. 204 GYSSELING, ed., Corpus, I, nr. 92 (p. 160, r. 11).
34
mogelijkheden.205 Op 26 augustus 1274 was het Lodewijk van Herzele (Lodewijc van Aersele) en zijn echtgenote Marie die drie bunder meers gelegen te Bachte aan de Leie verkochten aan de parochiale armendis of H.-Geesttafel van de Gentse Sint-Jansparochie, weliswaar met behoud van een jaarlijkse cijns van een paar schaapslederen handschoenen. De akte werd afgesloten in Lodewijks hof te Vorselare.206 Hetzelfde echtpaar verkocht eveneens aan die instelling op 18 juli 1281 een jaarrente van zes lb. Vlaams op zijn eigendom te Vosselare, eveneens met behoud van een jaarlijkse cijns van een paar handschoenen.207 Al blijft het onmogelijk om vast te stellen dat genoemde personen allemaal tot dezelfde familie behoorden, toch lijkt de band tussen de Van Herzeles en Gent al eerder intens te zijn. In een redactie die te dateren valt tussen ca. 1260-1270, staat Clais van Erzele ingeschreven als lid van de Sint-Jacobsbroederschap, ditmaal binnen de afdeling van de SintNiklaasparochie.208 Weitin van Arzele werd rond diezelfde periode eveneens ingeschreven als lid van de Sint-Jacobsbroederschap, afdeling Sint-Jansparochie.209 Uit het geheel van deze gegevens komt naar voren dat nogal wat Van Herzeles een grote genegenheid gehad lijken te hebben voor de voorname Gentse Sint-Jacobsbroederschap. De inschrijvingen in zowel de afdeling van de Sint-Jans- als in die van de Sint-Niklaasparochie, wijzen erop dat zij daar een eigen residentie bezaten. Een vermoeden dat het bij die verschillende individuen telkens om telgen uit een en dezelfde familie Van Herzele ging, is dus helemaal niet ongewettigd. Vanaf 1281 dook Wouter van Herzele op binnen een – op het eerste gezicht – wat andere geografische en sociale context,. Er bestaat een lijst uit dat jaar met edelen van het Land van Aalst, waarop ook deze Wouter vermeld wordt. De daarin vermelde personen erkenden Jan I van Avesnes niet als hun heer en werden om die reden door de Duitse koning Rudolf veroordeeld.210 Wij kennen een sententie door Gwijde van Dampierre van enige jaren later, uit 1289, waarin Wouter en wellicht een familielid van hem, Bernard, samen met verwanten van Gerard van Steenhuize en van de families Van Rode en De Grutere, als betrokken partijen vermeld worden.211 Mogelijk was hij het ook, of eventueel zijn zoon, die in 1295-1297 optrad als baljuw van Gent.212 Heren van Herzele kwamen voor aan het feodale hof van de Oudburg Gent, waar zij zetelden naast de heren Van de Woestijne (Praet) en Zomergem. De heerlijkheid van Herzele hing dus af van de graaf van Vlaanderen.213 Er bestond dus op het einde van de dertiende eeuw een adellijke familie Van Herzele die in het bezit was van de heerlijkheid Herzele in het Land van Aalst en om die reden ook
205
Notaris en priester, vaardigde hij op 17 maart van dat jaar een oorkonde uit in opdracht van de Gentse SintPietersabdij. Zie: SAG, NdP, Herzele. 206 GYSSELING, ed., Corpus, I, nr. 157 (p. 277-278). 207 GYSSELING, ed., Corpus, I, nr. 364 (p. 582-583). 208 GYSSELING, ed., Corpus, I, nr. 92 (p. 177, r. 40). Te verbeteren valt D’HANE-STEENHUYSE en HUYTTENS, La noblesse, 101, die al in het jaar 1200 een ‘Nicolas Van Erzele’ onder de leden van de Sint-Jacobsbroederschap ‘in de Sint-Niklaaskerk’ rekenden. 209 GYSSELING, ed., Corpus, I, nr. 92 (p. 153, r. 28). 210 DOEHAERD e.a., ed., Cijnsgronden, iii en xxxiv. 211 DE SAINT-GENOIS, Monumens, I, 770, 775; SAG, NdP, Herzele (ook genoemd als rechter is Gozewijn van Erpe); RdL, 430; DOEHAERD e.a., Cijnsgronden, iii en xxxiv-xxxv; CLAESSENS, ‘L’origine’, 306, die nogal onbezonnen tewerk gaat door Wouter van Herzele zomaar als broer van Bernard van Herzele te beschouwen. 212 BLOCKMANS, ‘Een patricische veete’, passim (zie index); SAG, NdP, Herzele. Over het belang van het grafelijk baljuwschap, zowel financieel als een middel tot veredeling, zie BUYLAERT, Eeuwen, 190 e.v., 242. 213 SAG, NdP, Herzele.
35
‘Van Herzele’ genoemd werd.214 Naamdragers waren Wouter en Bernard. De familie was verwant aan het huis Van Steenhuize. Een lid ervan schopte het zelfs tot baljuw van de stad Gent, wat in die tijd toch een belangrijke functie was. Het waarnemen van dit ambt impliceerde dat men het vertrouwen genoot van de graaf van Vlaanderen.215 Daarmee belanden wij bij Wouter (Walter, Gautier), heer van Herzele, genoemd in twee oorkonden van 1301 (zie hierna). Er is weinig verbeelding nodig om hierin dezelfde Wouter te zien als de hiervoor vermelde, desnoods was het zijn zoon. Wouter, heer van Herzele, wordt vervolgens genoemd naar aanleiding van de stichting op 12 maart 1324 door Clementien, vrouw van Raas van Herzele.216 Uit de Gentse stadsrekeningen blijkt dat Wouter van Herzele (Woutren van Erzele) vanaf 1325 voor een huis gelegen upte gracht bi Pape Lambrechts een jaarlijkse cijns aan de stad betaalde.217 Dit huis wordt door De Potter en Broeckaert gesitueerd aan de Ottogracht, waar later de Boudelo-abdij verrees, en het zou volgens hen als verblijfplaats voor de Van Herzeles gefunctioneerd hebben. De locatie bleef opduiken in de Gentse schepenbrieven tot in de zeventiende eeuw.218 Volgens diezelfde auteurs bezaten de Van Herzeles het poortersrecht van Gent.219 In 1326-1327 kwam Wouter van Herzele samen met een vijftigtal andere Gentse poorters in de stadsrekeningen voor, toen zij (verplicht) bijdroegen in de kosten ten gevolge van stadswerken aan de Noordmeersch. 220 Wouters inbreng was een van de hoogste, wat erop wijst dat hij kapitaalkrachtig was. Toen de stad Gent een lijst aanlegde van poorters die tussen 1325 en 1328, al dan niet verplicht, geld ter beschikking stelden van de stedelijke overheid, was hij een van die 155 personen.221 Dat hij zelfs tot de rijkste inwoners van de stad behoorde, blijkt overduidelijk uit het feit dat hij bij de gedwongen lening van 1327-28, een van de weinige personen was die de stad verplicht 100 lb. moesten lenen. Min of meer tezelfdertijd legde de stad Gent een steiger aan boven de gracht voor het huis van Wouter.222 Uit deze en voorgaande posten kunnen wij dan ook zijn residentie in Gent in de Sint-Jacobsparochie
214
De samenstelling van de heerlijkheid Herzele, ressorterend onder het vorstelijke leenhof van Aalst, wordt duidelijk uit het cijnsboek dat bewaard gebleven is in het archief van de Rekenkamer van Vlaanderen. Het cijnsboek werd na de brand van het kasteel in 1380 (zie hierna) progressief gereconstrueerd vanaf 1386. Daartoe behoren ook de eerste rekeningen van deze heerlijkheid, lopende van 1386 tot 1394. Omdat de bezittingen van Zeger, heer van Herzele, geconfisceerd waren (zie hierna), viel het beheer in die periode onder de landsheer, vandaar: ARA, Rekenkamer, 18.245-18.247. Zie inleiding en uitgave in DOEHAERD e.a., ed., Cijnsgronden, op basis van ARA, Rekenkamer, nr. 45.339. 215 Dat er een Van Herzele meevocht te Kortrijk in 1302 aan de zijde van de Vlamingen, volgens DE POTTER en BROECKAERT, ‘Herzele’, 24, kan niet bewezen worden. 216 Cf. infra. 217 VUYLSTEKE, ed., Gentse stads- en baljuwsrekeningen, 415 (a° 1325-1326), 513 (a° 1326-1327), 576 (a° 13271328), 634 (1328-1329), 687 (1329-1330), 738 (1330-1331). Ook vermeld bij DOEHAERD e.a., ed., Cijnsgronden, iii en xxxiv-xxxv. 218 DE POTTER en BROECKAERT, ‘Herzele’, 29. 219 Ze spreken ook van het bezit van het buitenpoorterschap in het begin van de veertiende eeuw: DE POTTER en BROECKAERT, ‘Herzele’, 28; DOEHAERD e.a., ed., Cijnsgronden, ii. 220 VUYLSTEKE, ed., Gentse stads- en baljuwsrekeningen, 503-504: Ontfaen vanden ghenen die ulpe daden de gracht te delvene in Noortmersch: … Janne Mulard 5 d…. Wouter van Erzele 52 ½ d.; ook vermeld in DOEHAERD e.a., ed., Cijnsgronden, iii. 221 DOEHAERD e.a., ed., Cijnsgronden, ii; DE PAUW, ed., Cartulaire, 33. 222 VUYLSTEKE, ed., Gentse stads- en baljuwsrekeningen, 614: … an 1 steeger te makene (upte Gracht) vor Wouters van Erzele. Ook vermeld bij DOEHAERD e.a., ed., Cijnsgronden, iii.
36
situeren.223 In februari 1329 n.s. getuigden Wouter en Gilbert van Herzele (Erzele) voor de abt van Sint-Pieters in een proces tegen de heer van Steenhuize.224 Wouter van Herzele maakte samen met Weitin van Herzele en diens vrouw Lisbette deel uit van de SintJacobsbroederschap. Ze werden in 1329 n.s. ingeschreven in de afdeling van de SintJansparochie.225 Het heeft er alle schijn naar dat het deze te Gent actieve Wouter was die in 1331 kwam te overlijden en begraven werd bij de dominicanen of predikheren te Gent. 226 Via latere grafschriftenverzamelingen zijn ook een tekening en beschrijving van zijn grafzerk bewaard gebleven, die opgenomen werden in een uitgave van Gentse grafschriften.227 Interessant is de beschrijving die terug te vinden is in het handschrift toegeschreven aan de zestiendeeeuwse wapenheraut Gailliard: Item daer ontrent es eenen zaerck ouerdect met metael zeer triomphant de figuren int harnas twee leeuwen onder zyn voeten, de beenenschenen ende aermschenen metten helm besait met losangen ende een banniere op zyn schouderen de geule au cheuron dor met zyn wapenrock ende zweerdt. An zyde daer staet ‘hic jacet dominus Walterus de Herzelle dominus de Herzelle obijt 1331 die 18 kalend. may’. Daer staet bouen ten hoofdende in de middele Ghistelle, op de zuudthouck Steenhuuse, op den noordthouck Aspelare, Maldeghem, Rodes, Mortaigne een scaer (sic) van goud ende van kelen Reighersvliet, Praet, Coomans ende Halewyn. Wel verschilt deze beschrijving enigszins van wat wij te zien krijgen op de tekening van Arent van Wynendaele228 en sommige andere grafschriftenboeken, waaronder dat van de abdij Flines, bewaard in de KBR.229 Als datum van overlijden staat er hier enkel ‘133.’. Vooraleer hier verder op in te gaan, merken wij nog op dat het feit dat er niet verwezen wordt naar een echtgenote er mogelijk, maar niet noodzakelijk, op kan wijzen dat Wouter ongehuwd bleef.230 De band met de familie Van Steenhuize, naast die met andere adellijke families, komt opnieuw naar voren, terwijl ‘Aspelare’ een link biedt naar de heerlijkheid Aspelare, en dus naar Raas van Herzele, heer van Aspelare, die wij hierna uitvoerig zullen bespreken.
223
DOEHAERD e.a., ed., Cijnsgronden, iii en xxxiv-xxxv. Deze lijst van notabelen van Gent uit ca. 1327-1328, die onderworpen werden aan een gedwongen lening, is uitgegeven door: DE PAUW, ed., Cartulaire, 93 (Wouter van Arsele); DE POTTER, ed., Petit cartulaire, 321-323. Zie ook FRIS, ‘Note’, 289. De lijst bevat niet zozeer de naam van patriciërs, maar wel van alle Gentse rijken. 224 SAG, NdP, Herzele. Dese Gilbert Is mogelijk de Giselbrecht uit 1341, cf. infra. 225 SAG, NdP, Herzele. 226 Wij kunnen moeilijk geloven dat dit nog altijd dezelfde Wouter, heer van Herzele, was uit 1281, zoals DE POTTER en BROECKAERT, ‘Herzele’, 24, vermoeden. 227 BLOMMAERT, e.a., ed., Gent. Predikheerenkerk, nr. 62 (p. 38) en pl. X (tussen p. 38 en 39: tekening; zie de weergave door ons in Bijlage I): Een zark overdekt met metael, waerop verbeeld was een manspersoon met harnas en wapenrok; zijne voeten rustten op twee leeuwen; de helm, de beenschenen en armen waren met ruiten bedekt; schild en zwaerd aen de linker zijde. Tusschen het opschrift rondom de plaet waren verscheidene wapenschilden vertoond. Het opschrift was: ‘Hic jacet dominus Walterus de Hersele, dominus de Hersele, qui obijt anno Domini xiij xxxi, xviij kal. Maij’. De handschriften waaruit voor het geheel van de uitgave geput is, waaronder ook de tekeningen van Van Wijnendale, staan gesignaleerd op p. 118. Er is dus voor dit ene grafschrift met tekening geen precieze bronvermelding. De tekening is ook overgenomen in CLAESSENS, ‘L’origine’, 299. Zie ook de bedenkingen bij VANNERUS, Les changements, 44. 228 Getrouw nagetekend in HEINS, Les dessins, zonder paginering. Zie hiervoor Bijlage II. 229 BLOMMAERT, e.a., ed., Gent. Predikheerenkerk, nr. 62 (p. 38). 230 Zie ook CLAESSENS, ‘L’origine’, 297.
37
Bijlage I: Grafzerk van Wouter van Herzele (†1331)231
231
Overgenomen van BLOMMAERT, e.a., ed., Gent. Predikheerenkerk, pl. X (tussen p. 38 en 39: tekening).
38
Bijlage II: Grafzerk van Wouter van Herzele (†1331)232 De beschrijving van de vier hoeken geeft volgens drie verschillende en unanieme getuigen de wapenschilden van Van Steenhuize en Van Liedekerke.233 RdL neemt mede daarom aan dat 232
Weergegeven in HEINS, Les dessins, zonder paginering.
39
Wouter van Herzele eerst een Van Steenhuize en daarna de dochter van Raas VIIIa en Aleydis van Boelare als vrouw had. Volgens Claessens, echter, kan het wapenschild gezegd Van Liedekerke evengoed van een Van Halewijn, van een des Lannoy of van een van de vele andere families zijn die een wapenschild met drie leeuwen droegen. De Raadt signaleert effectief niet minder dan 89 families die dit type wapenschild gebruikten. Claessens trekt deze redenering door wanneer zij stelt dat het wapenschild van Van Steenhuize (jongere tak van De Trazegnies) identiek was aan dat van andere takken van deze familie, zoals de De Trazegnies, Les Silly, Les Florenville of Van Wedergraat.234 Los van deze hersenspinsels is het duidelijk dat de in 1331 gestorven Wouter, heer van Herzele, wiens grafzerk bij de Gentse dominicanen lag, een eigen wapenschild droeg (keper) en via zijn grafzerk wellicht uiting gaf aan een verwantschap met o.a. de families Van Liedekerke en Van Steenhuize. Ook de link met Aspelare is interessant in het kader van ons verdere verhaal. De naam Wouter van Herzele blijkt ook daarna nog op te duiken in de Gentse context. Vanaf 1334 verscheen een Wouter van Herzele als betaler van 10 lb. cijns geleend geld.235 In de jaren 1353-1354 spreken de stadsrekeningen over ter brucge bi Wouters van Herzele, waarmee zijn huis bedoeld wordt.236 Het kan best gaan over de zoon van de tevoren genoemde Wouter van Herzele bij de Ottogracht. Verder is er een Wouter van Herzele opgenomen in een post in de Gentse stadsrekeningen van 1338 naar aanleiding van de afrekening van de issuwe, een vermogensbelasting voor die poorters van wie de bezittingen door erfenis buiten de stedelijke jurisdictie zouden vallen. De erfgenamen van Wouters van Harsele werd 40 lb. aangerekend. Eenzelfde bedrag rijfde de stad ook binnen voor gelijkaardige omstandigheden met betrekking tot Bernard van Herzele.237 In datzelfde jaar 1338 ontving de stad van Wouter van Herzele (W(outer) van Erzele) van Ontsberghe 10 lb. geleend geld, evenals van Catelinen van Erzele en[de] hare zuster, 10 lb. 238 Vraag is of deze Kateline van Herzele niet te vereenzelvigen is met eerder vermelde Kateline van Liedekerke?239 Op 30 juni 1325 is Zeger van Herzele (Sigerus de Herseles) in een brief een van de getuigen in de vredesafspraak tussen de graaf van Vlaanderen en Robert van Cassel.240 In 1338 komt mogelijk dezelfde Zeger samen met Gijzelbrecht (van Erzele) voor in de stadsrekeningen,
233
VANNERUS, Les changements, 44, die in het wapenschild Van Liedekerke een verwijzing ziet naar de vrouw van Wouter. 234 CLAESSENS, ‘L’origine’, 295. 235 VUYLSTEKE, ed., Gentse stads- en baljuwsrekeningen, 869 (1333-1334), 938 (1334-1335). Ook vermeld bij DOEHAERD e.a., ed., Cijnsgronden, iii (wordt hier als zoon van de in 1331 overleden Wouter gezien); DE PAUW en VUYLSTEKE, ed., Rekeningen, I, 11 (a° 1336: Wouters hoer van Herseele, die verkeerd is vermeld bij DOEHAERD e.a., ed., Cijnsgronden, xxxvi, die er Woutershoir van Heseele van maakte); I, 134 (a° 1337-1338) en I, 170 (het jaar a° 1344 klopt niet), III, 491 uit het erfelike rentenboek 1336-1360: Woutre van Herzele van der herven int water ende tusschen poerten. Volgens Doehaerd e.a. komt Wouter van Herzele ook daarna nog voor in de stadsrekeningen. 236 VAN WERVEKE, ed., Gentse stads- en baljuwsrekeningen, 170. Ook vermeld bij DOEHAERD e.a., ed. Cijnsgronden, iii. 237 SAG, NdP, Herzele. 238 SAG, NdP, Herzele. 239 Cf. supra. 240 DE LIMBURG-STIRUM, ed., Codex diplomaticus, II, p. 371-372 (en 37); SAG, NdP, Herzele.
40
omdat zij de stad verlaten hebben.241 Gillis van Herzele bewoonde of bezat in 1335 een huis te Gent op het Zand tegenover de Sint-Lievensstraat.242 Verder is er nog een aantal personen die de naam ‘Van Herzele’ dragen, te vinden in het necrologium van de abdij van Ninove. Op de herdenkingsdag 4 augustus staat Korneel van Herzele (Cornelius de Hersele),243 en op 19 augustus vinden wij Jan van Herzele en zijn echtgenote, vrouwe Mabilia (Johannis de Herzele et domicelle Mabilie uxoris eiusdem).244 Alleen is de redactiedatum van hun opname in het necrologium minder precies. Misschien mogen wij die Jan van Herzele identificeren met zijn naamgenoot die in de eerste helft van de veertiende eeuw opdook. Eerst in 1309,245 en dan opnieuw op 3 december 1339, vinden wij deze als Jan van Herzele, schildknaap, die aanwezig was bij de overeenkomst tussen Vlaanderen en Brabant.246 Datzelfde jaar bezegelde Jan van Herzele (Harsele) een akte met zijn zegel met daarop het wapenschild van de familie Van Herzele.247 Voor deze Van Herzele is er geen twijfel, maar voor de diverse Van Herzeles die hiervoor de revue gepasseerd hebben, kunnen wij natuurlijk niet met zekerheid zeggen dat zij effectief deel uitmaakten van de familie die ook de heren Van Herzele leverde. Zeker is in elk geval dat er sinds het einde van de dertiende eeuw een adellijke familie Van Herzele bestond, afkomstig uit het Land van Aalst en genoemd naar de heerlijkheid Herzele die zij er bezat en die wellicht ook haar voornaamste bron van inkomsten betekende.248 Herzele moet niet onbelangrijk geweest zijn, zoals blijkt uit het feit dat er in diezelfde periode een leenbank functioneerde. 249 Anderzijds kan men stellen dat de aanwezigheid van een belangrijke familie met kapitaalkracht ook de inrichting van een leenbank bespoedigd kan hebben. Gedurende de periode van eind dertiende tot en met midden veertiende eeuw konden verscheidene Wouters getraceerd worden, wat wellicht wijst op meerdere generaties. De naam ‘Wouter’ werd mogelijk telkens doorgegeven aan de eerstgeboren zoon. Deze familie was op het eind van de dertiende eeuw al verwant aan andere adellijke families zoals de families Van Steenhuize, Van Liedekerke, Van Gistel, Maldegem, Rode, Mortagne, Reigersvliet, Praat, Coomans en Halewijn. Toch had de familie ook een belangrijke pied à terre te Gent, waar zij dan ook tijdelijk of langdurig resideerde. De heer van Herzele behoorde er tot de rijkste poorters van de stad. Haar integratie in het stedelijke weefsel wordt ook goed aangetoond door het lidmaatschap in de SintJacobsbroederschap die verscheidene telgen uit deze familie onder haar leden mocht rekenen. Of er ook een verband bestond tussen deze adellijke familie Van Herzele en de kort daarvoor opgemerkte Van Herzeles met namen als Willem, Lodewijk en Klaas die vanaf 1270 intensief verbonden waren met diezelfde Sint-Jacobsbroederschap, lijkt voor de hand te liggen, maar dient nog verder gestaafd te worden. In elk geval bestond de adellijke familie al 241
SAG, NdP, Herzele. RAG, Sint-Niklaaskerk, SN 154, f° 18 r°-v°; SN 153, f° 12 v° - 13 r°, akte van 20 juli 1335. 243 VAN DE PERRE, ed., Het necrologium, 121. 244 VAN DE PERRE, ed., Het necrologium, 128. 245 GdL, I, 314. 246 SAG, NdP, Herzele; DE POTTER en BROECKAERT, ‘Herzele’, 24, zich hoofdzakelijk baserend op GOETHALS, ‘Histoire’. 247 DE POTTER, ed., Second cartulaire, 392; VANNERUS, Les changements, 44; SAG, NdP, Herzele. 248 We hebben in ons betoog met geen woord gerept over twee studies: DE BUYSSCHER, Bijdrage; COESSENS, De heren. Beide monografieën zijn echter kritiekloze compilaties, waarbij DE BUYSSCHER zich volledig laat leiden door RvL. 249 SIMONS, Stad en apostolaat, 87. 242
41
rond het midden van de dertiende eeuw, zoals men kan concluderen uit een wapenboek van 1260 waarin het vertrouwde Van Herzele-wapenschild voorkomt.250 Op die manier komt de Wouter, heer van Herzele, uit 1301, helemaal niet uit het niets tevoorschijn. De familie van de heren van Herzele bevond zich al een tijdje op het voorplan in het Land van Aalst en had zich ondertussen ook goed ingenesteld in het Gentse stadsweefsel. In de volgende decennia bleef zij er op de voorgrond treden, al was het maar door haar opulentie. Dat zij huwelijken aanging met gelijkgestemden, zowel uit het Gentse patriciaat als uit de hogere adel, hoeft dan ook geen verwondering te wekken.
c. Enkele sleutelteksten bij de identificatie van Raas van Herzele Op 17 maart 1301 n.s. kregen ridder en edelman 251 Rasso de Hersele en zijn vrouw Clementien het landgoed Beveren in leen van de abdij van Ninove tegen een jaarlijkse betaling van 100 Aalsterse schellingen. Het engagement zou duren zolang ze leefen.252 Het landgoed Beveren met zijn afhankelijkheden dat in leen werd ontvangen, was gesitueerd te Sint-Antelinks en was, zoals een andere oorkonde ons leert, nog maar recentelijk, meer bepaald op 5 juli 1299, door Jan Vander Borgh uit Aspelare overgedragen aan (verkocht aan?) de abdij. Bestaande uit 14 dagwand en 65 roeden grond in de vorm van weiden, waters, beplantingen en behuizingen, en uit een cijns van 37 s. en 5 kapoenen, behoorde er ook een versterkte woning bij.253 Het raakpunt met Aspelare was niet ver te zoeken, want een stukje van de afhankelijke grond lag te Aspelare (in therscap van Asplar ende in scependom van Asplar). Het leen zelf hing af van het Sint-Geertruikapittel van Nijvel. Er werd echter een clausule ingebouwd die luidde dat wanneer het landgoed Beveren onttrokken zou worden aan Raas en zijn vrouw, de abdij hen in dat geval elk jaar van 400 bundels brandhout moest voorzien in hun verblijf te Aspelare (domum nostram apud Asplar) in de maand mei, te leveren met karren van en op kosten van de abdij, en verder op de feestdag van Sint-Baafs op 1 oktober 8 ellen (aunes) grijs laken moest leveren, nl. dat soort laken dat de religieuzen van de abdij ook voor zichzelf gebruiken, om daarmee een tuniek te maken ten persoonlijken gebruike van Raas. Na de dood van Raas en zijn echtgenote zouden die rechten vervallen. Getuigen waren enkele mensen van de abdij waaronder de abt, terwijl Raas zijn schoonbroer, Wouter, heer van Herzele (frater, Walter, dominus de Hersele) als aanwezige inriep, tegenover wie hij beloofde alle clausules van het contract te zullen naleven. Dit laatste deed Raas omdat hij al zijn bezittingen die hij van Wouter in leen hield, als borg inzette. Hier wordt dus expliciet gestipuleerd dat Raas zaken van zijn frater Wouter in leen bezat te Herzele en omgeving. De twee akten van dezelfde datum werden uitgevaardigd te Roeselaar, later ook Woubrechtegem genoemd, zoals blijkt uit de dorsale 250
VAN DEN EECKHOUT, Armorial, 220, en dus identiek aan dat uit de veertiende eeuw, zoals wij het aantreffen bij Wouter van Herzele, a° 1301 en a° 1331, zie ook: DOEHAERD e.a., ed., Cijnsgronden, iii; RdL, 544. 251 'Edelman' staat niet expliciet in de twee oorkonden zelf, maar wel in de dorsale notities. Zoals we later zullen zien was dit terecht. 252 PEERSMAN, Chronologische regestenlijst, nr. 273 (p. 60), nr. 274 (p. 60); PEERSMAN en PUT, nr. 573 (p. 105); nr. 574 (p. 105); VANNERUS, Les changements, 25-26, 43, 62; afdruk zegel bij DE PAUW, ed., Cartulaire, plaat III, nr. 35 (p. 923: onder ‘Rasse de Herzeele, 1300’); VAN DEN EECKHOUT, Heren, 166. 253 PEERSMAN, Chronologische regestenlijst, nr. 264 (p. 58); PUT en PEERSMAN, Inventaris, nr. 572 (p. 105). Zie vooral de recente uitgave in GYSSELING, ed., Corpus, nr. 1773 (p. 2637-2638). In de dorsale notitie staat Razo de Herzele … militis, equitis sive nobilis. Ook aangehaald in: RdL, 422; GdL, I, 232-234; CLAESSENS, ‘L’orgine’, 293.
42
notitie. Nog interessant zijn ten slotte de twee zegels met wapenschilden die aan beide oorkonden hangen en vrij gaaf bewaard gebleven zijn. Het wapenschild van Raas van Herzele: drie leeuwen met een zoom beladen met elf besanten over alles, terwijl dat van Wouter, heer van Herzele, een keper draagt, dus twee totaal verschillende zegels.254 De vertaling van frater door ‘schoonbroer’ ligt voor de hand. Ten eerste had het woord in die tijd vaak die betekenis, 255 en ten tweede lijkt dat ook logisch, vermits zowel Clementien als Wouter beiden ook ‘Van Berchem’ genoemd worden, in tegenstelling tot Raas. De kritiek van Claessens op de vertaling van frater door ‘schoonbroer’ gaat dus niet op .256 Zij heeft wel gelijk wanneer zij zegt dat er geen grond is voor de stelling van RdL, die zich liet insprireren door oudere genealogieën. Deze laatste zag Wouter als iemand van de voorname adellijke familie Van Gistel, die bovendien gehuwd was met een dochter van Raas VIIIa en Aleydis van Boelare. Hij zou meer bepaald een zoon zijn geweest van Zeger van Gistel en Ida, vrouwe van Herzele. Terecht verwijst zij daarvoor naar Warlop, die aan dit koppel (Zeger van Gistel en Ida) geen kinderen toewijst, terwijl ook de toenaam ‘Van Herzele’ bij Ida helemaal niet bewezen is. De naam ‘Wouter’ die zowel bij de familie Van Gistel als bij die van Van Herzele populair was, was een van de meest voorkomende in onze contreien gedurende de middeleeuwen. Ook de keper in beide wapenschilden vindt Claessens banaal. Nadat latere nazaten van Wouter van Herzele zich in de zeventiende eeuw als markiezen De Herzelles hadden opgewerkt tot heren van Lillare, zochten zij – net zoals zovele andere families – met ingehuurde genealogen naar een grootse familieafkomst in een ver verleden.257 Daarom moesten belangrijke families op de een af andere manier in hun middeleeuwse stamboom ingewerkt worden. De familie Van Gistel kwam zo in het vizier. Ook de familie Van Liedekerke zelf zou zich hier later aan bezondigen. Nochtans voelde men aanvankelijk weinig nood daaraan, omdat het behoren tot de familie Van Liedekerke zelf of ten minste het dragen van die titel reeds als zeer voornaam beschouwd werd. Dat leiden wij onder meer af uit de motivatie die werd gegeven toen koning Filips IV in 1627 aan Ferdinand-Georges van Liedekerke de titel van ‘heer van Moeskroen’ toekende. FerdinandGeorges was immers afkomstig uit une des plus anciennes et illustres de nostre dict Comté de Flandres apparentés (sic) et alliés (sic) aux premières familles de Pays-Bas. Toch zullen latere genealogieën, zowel die van de familie De Herzelles als die van Van Liedekerke, die veel invloed hebben uitgeoefend op de genealogische literatuur van de voorbijgaande twee eeuwen, pronken met het beroemde geslacht van Van Gistel in hun stamboom.258 Een verdere aanvulling van gegevens voor deze personen en hun onderlinge verwantschap biedt een opname in het necrologium van de abdij van Ninove op 19 januari : Commemoratio … domini Rasonis de Hersele et domine Clementie de Bercghem, uxoris eius,
254
Over het wapenschild van Raas van Herzele, cf. infra. Over dat van Wouter, heer van Herzele, dat ook met behulp van wapenboeken kan omschreven worden als: in keel een keper van goud; wapenkreet ‘Herzele’, zie naast de vermeldingen in GdL en RdL: VANNERUS, Les changements, 43; VAN DEN EECKHOUT, Heren, 28; VAN DEN EECKHOUT, Armorial, I, 221; WARLOP, ed., Wapenboek, 144. 255 CROENEN, Familie, 31; VANNERUS, Les changements, 44. Zie ook nog andere voorbeelden, zelfs binnen de familie vGvL: DE LIMBURG-STIRUM, ‘Les seigneurs’, 38-39; DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 396; cf. supra met betrekking tot Gerard. 256 CLAESSENS, ‘L’origine’, 293, 295, Over het feit dat beiden ‘Van Berchem’ worden genoemd en de gevolgtrekkingen hieruit, cf. infra. 257 De eerste markies was Willem-Filips de Herzelles, Werchin en Liedekerke. 258 CLAESSENS, ‘L’origine’, 306,
43
et Aleidis, filie domini Walteri de Berghem quibus debemus officium. 259 Het gaat hier om heer Raas van Herzele en zijn echtgenote, vrouwe Clementien van Berchem, samen met Aleydis, de dochter van heer Wouter van Berchem. Men krijgt sterk de indruk dat het hier om dezelfde Raas en Clementien gaat, hoewel die laatste nu Clementien van Berchem genoemd wordt, terwijl bovendien de twee direct daaropvolgende namen ook twee Van Berchems zijn, wat doet vermoeden dat zij familie zijn van Raas en Clementien. Een even belangrijk document om de hoger genoemde personen verder te identificeren is een oorkonde van 27 november 1377. Het O.L.V.-kapittel van Antwerpen liet via een notarisoorkonde weten dat de Gentse poorter Gijzelbrecht de Grutere (Ghiselbertus Grutere) een erfelijke jaarrente van 1 lb. tournois, die ridder Raas van Liedekerke, heer van Aspelare, en Clementien, zijn echtgenote (dominus Rasso de Liedekerke, miles, dominus de Aspelare, et domina Clementia, eius vxor), geschonken hadden op goederen die Clementien bezat en naliet te Aspelare,260 welke Gijzelbrecht geërfd had en die dienden voor de betaling van een eeuwigdurende kapelanij in het begijnhof van Antwerpen onder het patronaatschap van het kapittel van Antwerpen, had afgekocht voor 16 lb. gr. Vlaams.261 De viering bestond uit een dagelijkse mis, die wegens het teruglopen van de inkomsten tot 25 Franse kronen per jaar, door de bisschop van Kamerijk op 1 juni 1400 herleid werd tot vier missen per week.262 De kapelanij die Raas en Clementien hadden ingesteld, was ten bate van het zielenheil van Raas VIIIa. De stichtingsoorkonde uit ‘1307’ (dus ook mogelijk 1308 n.s.) is verdwenen, maar een inventaris van het kapittelarchief – de stichting zelf was materieel ondergebracht bij het kapittel van O.L.V. te Antwerpen dat het patronaatsrecht over de Antwerpse begijnhofkerk uitoefende, wat betekent dat ze ook bevoegd was voor de in deze kerk ingestelde kapelanijen – die werd opgesteld in 1619, leert ons dat het dossier ondergebracht was in lade (capsa) 134 van het archief. In die archiefnotitie, die dus de oorspronkelijke inhoud van de oorkonde weergeeft, lezen wij eveneens dat de stichters Raas van Liedekerke, ridder, heer van Aspelare, en diens echtgenote, vrouwe Clementien zijn.263 De stichting van de eeuwigdurende kapelanij heeft zich dus praktisch onmiddellijk na het overlijden van Raas VIIIa, dat in 1306-8 gesitueerd moet worden,264 voltrokken. De band die Raas VIIIa en mogelijk ook zijn nazaten hadden met de Antwerpse O.L.V.kerk en het begijnhof kan mogelijk te maken hebben met de aanwezigheid aldaar van de 259
VAN DE PERRE, ed., Het necrologium, 48 (in schrift uit het begin van de veertiende eeuw). Van de Perre identificeert Raas van Herzele als de zoon van Raas VIIIa en zijn vrouw Clementien van Berchem, overleden ca. 1330. Zie ook de aanduidingen van de necrologiumnotitie bij: VANNERUS, Les changements, 26; RdL, 425; GdL, II, 237; CLAESSENS, ‘L’orgine’, 293, maar telkens op basis van een latere kopie. 260 Volgens RdL, 423, betreft het hier de door haar man bezorgde douarie: C’était une mesure provisoire, en attendant que certaines terres, d’une valeur adéquate, soient régulièrement amorties à l’usage de la fondation. Dat lijkt ons een toch wat vreemde redenering, temeer daar de stichting gericht is op het zielenheil van Raas VIIIa, de (mogelijke vader) van Raas van Herzele. Zelfs indien de definitieve betalingsmodaliteiten vastgelegd werden op een moment dat Raas van Herzele al overleden was (zie hierna) en de plicht van uitvoering op de schouders van Clementien kwam te liggen als tijdelijke wettige erfgename, dan nog verwachten wij niet dat zij haar douarie daarvoor zou aanspreken. 261 RAK, d’Ennetières, nr. 1424 (vroeger Kasteel Duras, nr. B 168); WARLOP, Inventaris, nr. 59 (p. 237-238); Commentaar: RdL, 403, 422-423; VAN DEN NIEUWENHUIZEN, Kapelaniewezen, I, 227, met verwijzing naar capsa 131, nr. 4-5; VANNERUS, Les changements, 27, 62. 262 VAN DEN NIEUWENHUIZEN, Kapelaniewezen, 228. 263 RdL, 422-423; GdL, II, 235-236. 264 Cf. supra.
44
kanunnik-cantor van het kapittel, Raas Berthout. Zijn neef Jan Berthout, oudste zoon van de heer van Neckerspoel bij Mechelen, verklaarde op 2 oktober 1294 dat zijn oom Raas via hem 2 ½ sisters rogge Brechtse maat en 1 d. Leuvens op goederen te Warenhout onder Zundert schonk aan de recentelijk opgerichte kapelanij verbonden aan het O.L.V.-altaar, die voor het eerst vermeld wordt in 1251. 265 Los daarvan waren het Antwerpse O.L.V.-kapittel en begijnhof belangrijke instellingen in de regio, waarvan de faam gemakkelijk vooraanstaande families aanlokte om er een stichting of schenking te verrichten. Volgens Claessens, die alleen moedwillig melding maakt van deze stichting van 1307 op basis van de tekst van 1619, moet niet veel belang gehecht worden aan een bron qu’on ne peut pas prendre … au sérieux.266 Volgens haar zou men in 1619 de tekst van de stichting niet meer zo precies geformuleerd hebben, meer zelfs, men zou ook bewust de namen hebben opgefleurd met ‘Van Liedekerke’ om de familie Van Herzele belangrijker te laten uitschijnen dan zij in feite was. Zelfs indien dit waar zou zijn, dan blijft de vraag waarom in documenten opgesteld in een kerkelijke en dus vrij onafhankelijke archiefcontext, nl. de administratie van het Antwerpse kapittel, de naam van Raas van Herzele gewijzigd geweest zou zijn door die van Raas van Liedekerke. Maar Claessens vond het blijkbaar niet nodig om van de tekst uit 1377, waarin zeer expliciet van ‘Raas van Liedekerke en zijn echtgenote Clementien’ (Van Berchem) wordt gesproken, akte te nemen. Van onpartijdigheid gesproken! Vervolgens werd op 12 maart 1324 bekendgemaakt dat vrouwe Clementien, die de echtgenote was van heer Raas van Herzele, een testament had opgemaakt: 267 Weten alle deghene die nu zijn ende wesen zullen dat mijvrouwe Clementie, mijns heeren mijns her Raes wijf was van Herzele, haer testament ende haren utersten wille ende bi consente van mijnen heere Racen voorseit gaf den zustren van S[en]te Claren bij Ghent. Hierin gaf zij aan de zusters clarissen nabij Gent een jaarlijkse rente van 20 s. par. voor een pitantie op haar jaargetijde te houden op 21 januari (Sint-Agnes in januari), bezet op goederen gelegen in de heerlijkheid Herzele, meer bepaald op de hoeve Broucke nabij Yvendale en een stuk land te Mansfelt. Wouter, heer van Herzele, die de rente moest betalen, mocht hiervoor in de toekomst een ander eigendom geven – dat evenwel dichter bij de stad Gent moest liggen – of anders een eenmalige som van 20 s. oudere gr. torn. waarmee het klooster dan een nieuwe rente zou kunnen kopen. Ridder Raas van Herzele hechtte er zijn zegel aan en vroeg 265
Zie de uitgave in CAMPS, e.a., ed., Oorkondenboek, nr. 1337 (p. 918-921), met correcties t.o.v. de gegevens in: VAN DEN NIEUWENHUIZEN, Kapelaniewezen, 227-228; OLYSLAGER, 750 jaar begijnen, 48. Zie hierna waar een link tussen de familie vGvL en de familie Berthout wordt gelegd. 266 CLAESSENS, ‘L’origine’, 303: ex dono Rasonis de Liedekerke, militis, domini de Aspelaere, et dominae Clementiae, ejus uxoris en dus een ‘meer dan drie eeuwen later geredigeerde tekst’. 267 RAG, Rijke Klaren, nr. 1, f. 152 v° - 153 r°; nr. 3, f° 49 v° en 230 v°. Transcriptie: SAG, NdP, Herzele. Zie de commentaar, waarbij de meeste studies als datum voor deze akte 12 maart 1330 geven: GHYSELS, Het Rijke Klarenklooster, 64; VAN DEN EECKHOUT, Heren, 166; RdL, 425 en 521; GdL, II, 237-238; CLAESSENS, ‘L’orgine’, 293; VANNERUS, Les changements, 23, 26 (geeft 12 maart 1330). De tekst van de oorkonde is slechts in kopie bewaard. Als datum wordt 2 maart 1330 gegeven. Toch is er de weergave van deze stichting in: RAG, Klarissen, nr. 3 (Kloosterkroniek Ysenbaert), f° 282 r°: Item myvrouwe Clementie van Hersele, mijns sheeren Racen wijf was, gaf ons xx s. par. tsjaers, goeder erflijcker renten, uten folio vijftich, anno XIII.c XXIIII, up S[ent] Gregorius dach. [1324 12 maart]. Over deze kloosterkroniek, geredigeerd in 1537-1538 n.s., op basis van archivalische documenten en dus relatief betrouwbaar, zie: CASSIMAN, Stichting, 28. GHYSSELS, Het rijkeklarenklooster, 80. Hoe valt deze datering te rijmen met de datum meegegeven in de gekopieerde akte? Wij geloven daarom dat in de gekopieerde akte een transcriptiefout gemaakt werd: verschrijving van ‘xxiv’ naar ‘xxx’. 1324 sluit ook beter aan bij de sterfdatum van Raas (zie hierna).
45
de schepenen van Herzele dit ook te doen. De schepenen deden dit in opdracht van Wouter, heer van Herzele. Als wij de oorkonde strikt lezen is het niet noodzakelijk zo dat de instemmer en zegelaar, ridder Raas van Herzele, dezelfde is als Raas van Herzele, echtgenoot van Clementien. Het zou bijvoorbeeld evengoed zijn zoon kunnen zijn, die – zoals hierna wordt betoogd –dezelfde naam droeg. Eerdere auteurs hebben dit echter wel zo gelezen en redeneerden vanuit die optiek dat niet Raas van Herzele, maar Clementien, zijn vrouw, al gestorven was op het moment dat de akte verleden werd. Dat de lezing ‘Clementien, vrouw geweest van de reeds overleden Raas’ de juiste is, lijkt ook uit het feit dat deze Clementien nadien nog in de bronnen verschijnt, zoals in 1334/35 n.s. (zie hierna).268 Daarmee wijzigen we toch in belangrijke mate eerdere standpunten die uitgingen van het feit dat Clementien al overleden was op (1)2 maart 1330, terwijl Raas van Herzele nog een hele poos leefde. Het zal ons ook beter helpen verklaren waarom er een tijdje geen spoor is van een Raas van Herzele.269 De stichting in het klooster van de clarissen hield wellicht verband met de aanwezigheid aldaar van familieleden. Zo was er Marie van Herzele, die van 1324 tot 1331 (eventueel 1332 n.s.) optrad als abdis. Deze Marie, bekend van de schenking van 20 gr. per jaar om een lamp te laten branden voor O.L.V, stierf in een ongekend jaar op 2 mei. 270 Misschien was zij zelf een dochter van Raas en Clementien, omdat wij weten dat het bemachtigen van dergelijke functies in die tijd vaak alleen mogelijk was als men uit een belangrijke familie voortkwam die zich met geld en invloed zo een positie kon toeëigenen voor een van haar telgen. Rond diezelfde periode verbleef ook een zuster Margriete van Herzele in het klooster.271 De schepenen van Liedekerke en Denderleeuw bevestigden in 1334 dat vrouwe Clementien van Liedekerke ten bate van een pitantie in de abdij van Ninove een schenking deed van een jaarrente van 3 lb. par. op eigendom in Denderleeuw.272 Elders hebben wij de stelling van vroegere genealogen, waaronder GdL en RdL, verworpen als zou deze 268
VANNERUS, Les changements, 26-27; VAN DEN EECKHOUT, Heren, 166; DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 388; zij beweren zelfs dat Raas van Herzele pas ca. 1335 overleden is. Ook GHYSELS, Het Rijke Klarenklooster, 65, las het in de zin dat Clementien reeds weduwe was op het moment dat deze akte werd uitgevaardigd. GdL, II, 238; RdL, 420, 521, situeren Raas’ overlijden tussen 1330 en 1339/40. Zie ook de eerder aangehaalde akte van 27 november 1377 waarin heel duidelijk gezegd wordt dat Clementien de langstlevende was. 269 Cf. infra. 270 CASSIMAN, Stichting, 27; GHYSELS, Het Rijke Klarenklooster, 66 en 113; SAG, NdP, Herzele, met diverse aanhalingen uit het archief van het klooster uit RAG: Item vrou Marie van Herzele was hier abdesse in diaer van dertienhondert ende XXXI ende ooc XXIIII ende staerf up den tweesten dach van meye anno ... (sic): RAG, Klarissen, nr. 3 (Kloosterkroniek Ysenbaert), f° 282 r°.; Akte van 4 februari 1324 n.s., waarin zij een meers te Destelbergen verwisselt tegen percelen te Gentbrugge: GHYSELS, Het Rijke Klarenklooster, 66; Akte van 26 februari 1324 n.s.: Marie van Herzele, abdesse: mer vrouwen de abdesse vrou Marie van Hersele omtrent den jaren 1327; Vrou Marie, voorscreven abdersse, gaf myjoffr[ouw] van der Averien, heeren Jans dochter, gaf den clooster 10 lb. par., die gheleijt waren an der kercke, om welcke 10 lb. par. myvrouwe ende al tcovent haer beloefden voor haer te doene een eeuwich jaerghetie. Ic hebbe den bezeghelde brief ghesien: RAG, Klarissen, nr. 3, Cartularium, f° 233 v°; Zuster Marie voorscreven gaf 20 gr. tsjaers ter lampten van Onser Vrouwen: RAG, Clarissen, nr. 3 (Kloosterkroniek Ysenbaert), f° 282 r°. 271 Item, hier heeft gheweest een suster Mergriete van Herzel: RAG, Klarissen, nr. 3 (Kloosterkroniek Ysenbaert), f° 282 r°. Zie ook: GHYSELS, Het Rijke Klarenklooster, 113; SAG, NdP, Herzele. We wensen nog te attenderen op het feit dat Filips van Liedekerke twee dochters had, met de naam Margriete en Marie, cf. supra. 272 PEERSMAN, Chronologische regestenlijst, nr. 312 (p. 69); PUT en PEERSMAN, Inventaris, nr. 344-345 (p. 79).
46
Clementien de zuster van Raas VIIIa geweest zijn.273 Niemand anders dan Clementien van Berchem komt hiervoor in aanmerking. Dat Clementien de naam ‘Van Liedekerke’ (zie hierna) van haar man overnam, sluit aan bij een meer algemene tendens die wij in die periode bij adellijke families en ook bij de familie vGvL hebben vastgeteld.274 Voorlopig besluit. Brengen wij nu eens alle gegevens bij elkaar dan blijkt dat de edelman en ridder Raas van Herzele, ook ‘Raas van Liedekerke’ genoemd,275 heer van Aspelare, ten laatste in 1301 gehuwd was met Clementien van Berchem. Vandaar dat zij, zeker na de dood van haar man, als ‘Clementien van Liedekerke’ door het leven ging. De zoon en kleinzoon van Raas en Clementien zullen afwisselend de naam Raas van Herzele en Raas van Liedekerke gebruiken.276 Zijzelf was de zuster van Wouter, die net als zijn vader heer van Herzele was. Raas van Herzele is veel vroeger gestorven dan tot hiertoe gedacht werd; hij stierf reeds voor 12 maart 1324. Samen vaardigden Raas en Clementien in 1301 twee akten uit te Roeselaar. Wij vinden aan die akten zowel het zegel van Raas van Herzele als dat van zijn schoonbroer, Wouter van Herzele, terug. Op dat van Raas prijken drie leeuwen, terwijl dat van Wouter getooid is met het wapenschild van het huis Van Herzele, de keper. Het koppel had een woonst in Aspelare en bezat gronden zowel in Herzele als te Aspelare en verder nog een leen in Sint-Antelinks.277 De bezittingen in Herzele hield Raas grotendeels in leen van zijn schoonbroer, de heer van Herzele, zijn schoonbroer Wouter. In 1307 stichtten Raas en Clementien samen een kapelanij in het begijnhof te Antwerpen voor Raas VIIIa. Gijzelbrecht de Grutere was erfgenaam van hun goederen in Aspelare en zou de betaling van de kapelanij in 1377 herschikken. Clementien fundeerde op 12 maart 1324, toen haar man reeds overleden was, een kapelanij bij de clarissen te Gent. Hier verbleven de latere abdis Marie van Herzele en zuster Margriete van Herzele, allicht nauwe verwanten van Raas en Clementien. In 1334 n.s. volgde nog de inrichting van een pitantie door Clementien in de abdij van Ninove. Zoals het in de traditie van de familie vGvL pastte, zouden ook Raas van Herzele of van Liedekerke en zijn vrouw Clementien een intense band met de abdij van Ninove onderhouden. Van Clementien zouden wij ook niet anders verwachten, want ook de Van Herzeles hadden een goede relatie met de abdij via stichtingen en schenkingen. Meteen wordt ook een aantal andere zaken duidelijker die wij al eerder aangestipt hadden, maar waarvan nu pas voor het eerst de draagwijdte en context duidelijk worden, zoals het feit dat de in 1331 bij de dominicanen te Gent begraven Wouter, heer van Herzele, op zijn grafzerk wapenschilden had die verwijzen naar Van Liedekerke en Van Aspelare. 278 Ofwel gaat het hier om de Wouter van Herzele uit 1301, ofwel was het zijn zoon die hem ook opvolgde als heer van Herzele. Maar de denkpiste dat het om een nieteerstgeboren zoon van Raas en Clementien zou gaan, mag ook niet helemaal uitgesloten worden, vermits in die tijd Van Liedekerke en Van Herzele als namen blijkbaar inwisselbaar 273
Cf. supra. Eerder gaven we diverse voorbeelden aan binnen de familie vGvL, zoals bij de echtgenotes van de zonen van Raas VII en bij de schoonzussen van Raas VIIIa, of bij Mathilde van Liedekerke (mei 1335). 275 Waarmee wij ingaan tegen de stelling van Claessens: Rasse de Herzele, que l’on retrouve dans une série d’actes contemporains, n’est jamais apppelé ‘van Liedekerke’, sinon dans des documents postérieurs ou apocryphes. 276 Al zal de kleinzoon meer en meer de naam Van Liedekerke verkiezen. Deze nazaten en dus ook hun naamgeving komen aan bod in deel II. 277 Zie ook nog de goederen vermeld in de oorkonden van maart 1324 en 1335 n.s. 278 CLAESSENS, ‘L’origine’, 305, waar ze beweert dat Raas van Herzele het schild Aspelare droeg dat hij via zijn moeder, lid van een belangrijke familie, en dochter van Raas VIIIa en Aleydis van Boelare, had geërfd. 274
47
waren. Verder is er de huwelijkskeuze van een Van Liedekerke voor een Van Herzele. Afgezien van het feit dat hun twee domeinen (Aspelare-Herzele) aan elkaar grensden, vindt dit waarschijnlijk ook een verklaring in het feit dat beide families elkaar troffen binnen de organisatie en werking van de Sint-Jacobsbroederschap.279 Door zijn huwelijk kon Raas zijn bezittingen te Herzele uitbreiden en op die manier zijn inkomsten, macht en prestige vergrootten. Misschien moeten wij er eigenlijk niet meer op ingaan omdat het ons inziens overduidelijk is dat Raas van Herzele vereenzelvigd mag worden met Raas van Liedekerke – en verder zullen wij ook uitleggen wat daar precies de implicaties van zijn – maar toch willen wij mogelijke kritiek op deze nieuwe stellingname nu reeds in de kiem smoren. Claessens beweert: Il n’existe pas d’exemple à ma connaissance que le fils d’un des plus grands seigneurs du pays prenne le nom de terres éparses dont il serait propriétaire et ce dans un village possédé par un autre seigneur dont c’est le seul patronyme. En zeker niet wanneer hij in dezelfde akte met een naamgenoot zou optreden. Verder signaleert ze nog dat, mocht Raas van Herzele een Liedekerke zijn, hij eerder de naam ‘Aspelare’ zou overgenomen hebben, waar zijn enige heerlijkheid lag, en dat zeker niet zomaar de naam ‘Van Herzele’ doorgegeven geworden zou zijn aan zijn zoon en kleinzoon, indien het niet een soort familienaam was.280 De keuze om de naam ‘Van Herzele’ te gebruiken had ons inziens in de eerste plaats te maken met het belang van deze locatie binnen het bezit van Raas (en Clementien).281 Precies de verwijzing naar het bezit van een belangrijke heerlijkheid was een manier om zich als edelman te affirmeren.282 Wij kunnen beamen dat op twee manieren bezittingen te Herzele onder Raas en Clementien verenigd werden: enerzijds van oudsher via het huwelijk van een Van Gavere met Clarissia van Herzele -waarbij goederen te Herzele als niet behorend tot het oude familiale erfgoed van het huis vGvL nadien vaak werden doorgegeven aan niet eerstgeboren zonen-283 anderzijds via het huwelijk van Raas met Clementien van Herzele. De vraag of Raas van Liedekerke of van Herzele zich door zijn huwelijk met Clementien van Berchem zeer verlaagde, moet negatief beantwoord worden. Vooraleer wij zijn positie verder zullen onderzoeken, is uit het voorgaande reeds voldoende gebleken dat de familie Van Herzele verre van onbemiddeld was. Als adellijke familie had zij ook in de grootste stad van Vlaanderen een belangrijke en vooraanstaande positie verworven. Vanuit die optiek waren leden uit die familie aantrekkelijke huwelijkspartners. Dat via de naamgeving beklemtonen, kan ook meegespeeld hebben om zich Raas van Herzele te laten noemen. In die zin beantwoordde het huwelijk tussen Raas en Clementien aan de manier waarop adellijke huwelijken meestal verliepen in de late middeleeuwen. Ze werden vooral geregeld door de familie vanuit zakelijke en sociale motieven. 284 Nu wij enerzijds een ‘Raas van Herzele’ overeenkomend met ‘Raas van Liedekerke’ hebben getraceerd, die huwde met iemand van de familie Van Berchem/Van Herzele, en anderzijds 279
Over het lidmaatschap van Raas van Herzele, cf. infra. CLAESSENS, ‘L’origine’, 294. 281 Talrijke andere voorbeelden waarbij het verwerven van een belangrijk domein leidde tot het krijgen van een nieuwe toenaam, hebben wij reeds gegeven voor de generaties van Raas VII tot Raas IXa. Zie ook GdL, I, 259. 282 BUYLAERT, Repertorium, 7-8; WARLOP, De Vlaamse adel, 92; cf. infra. 283 Zoals eerder het geval was met Arnulf en Filips van Liedekerke, cf. supra. Zie ook RdL, 304, noot 2. 284 WARLOP, De Vlaamse adel, 368-373; BUYLAERT, Eeuwen, 58-66, 72-77, 123, met de rol daarin van het huwelijksvermogenrecht en de bruidsschat. 280
48
eerder hebben vastgesteld dat Raas VIIIa en Aleydis van Boelare naast hun eerstgeboren zoon Raas IXa ook nog een andere zoon, Raas IXb, hadden, lijkt het voor de hand te liggen dat precies die laatste zoon van Raas VIIIa en Aleydis van Boelare Raas van Herzele of van Liedekerke was. Chronologisch en geografisch zijn er op dat vlak geen tegenstrijdigheden, maar wij willen graag nog andere elementen aanbrengen om deze hypothese te onderbouwen. En inderdaad, nogal wat bewijzen stapelen zich op, zodat men niet anders mag besluiten dan dat Raas van Herzele alleen kan vereenzelvigd worden met een kind uit het huwelijk van Raas VIIIa en Aleydis van Boelare. Het is wonderlijk hoe op die manier alle puzzelstukjes stilaan in elkaar beginnen te passen. Toch moeten ook nog enkele zaken opgelost worden, zoals bijvoorbeeld de naam ‘Van Berchem’, die zowel door Clementien als Wouter gedragen werd.
d. Verdere biografische gegevens betreffende Raas van Herzele Volgens RdL is er heel weinig over hem bekend, en hij vermoedt dat de reden voor die beperkte aanwezigheid in overgeleverde bronnen te maken heeft met het feit dat Raas geen erfgenaam werd van grote heerlijkheden of bezittingen, waardoor hij ook geen direct vazal was van de graaf van Vlaanderen.285 Natuurlijk ging hij uit van een lange carrière van pakweg 40 jaar, nl. tussen 1301 en het overlijden van Raas, dat hij ca. 1340 dateerde.286 Ondertussen hebben wij geleerd dat deze eerste Raas van Herzele of van Liedekerke al veel vroeger overleden was, in elk geval voor 2 maart 1324. Men kan zich afvragen of deze Raas al niet enkele jaren vroeger overleden was. Het feit dat er geen enkele Raas van Herzele op de voorgrond trad tussen 1315 en 1328, een toch niet zo bronnenarme periode, zou daarop kunnen wijzen.287 Vermoedelijk was zijn zoon, die eveneens Raas van Herzele (en later van Liedekerke) zou heten,288 nog te jong om dan al enige rol van betekenis te spelen. Toch hebben wij van deze Raas wat meer sporen gevonden dan tot hiertoe in de literatuur werd aangegeven. Zo dateerde de oudste tot hiertoe gekende getuigenis van Raas van Herzele van 1301. Verrassend genoeg vonden wij deze naam ook al terug op het einde van de dertiende eeuw. Rasce van Arzele schreef zich toen in in de al vaak genoemde SintJacobsbroederschap, binnen de afdeling van Sint-Jan.289 Dat het om ‘onze’ Raas van Herzele gaat, is heel aannemelijk. De inschrijving in de Gentse broederschap wijst op activiteit te Gent en wellicht ook op het bezit aldaar van een tijdelijk of vast verblijf. Merken wij terzijde op dat ook andere leden van de familie vGvL, alsook leden van de familie Van Herzele, zich in die periode manifesteerden als leden van deze Gentse broederschap.290 Ten tijde van de schriftelijke overeenkomst van 15 december 1515 tussen Zeger van Liedekerke en de poorters van Geraardsbergen was Raas van Herzele (Rase de Hersielle) een
285
RdL, 421. Verder laat hij Raas van Herzele huwen met Clementien kort voor 1300, enerzijds omdat haar ouders niet lang voor 1267 gehuwd waren, anderzijds omdat zij zeker drie oudere broers had en waarschijnlijk een of meer oudere zusters. Dat houdt volgens hem dan ook in dat Raas waarschijnlijk geboren is rond 1275. In 1300 moet hij 25 jaar geweest zijn. Raas zou dan rond zijn zestigste overleden zijn. Met deze speculaties, die bovendien vanuit verkeerde uitgangspunten vertrekken, hoeven wij echter niet langer rekening te houden. 287 RdL zat hier wat verveeld mee, cf. supra. 288 De volgende generaties Raas van Herzele of van Liedekerke zullen in deel II behandeld worden. 289 GYSSELING, ed., Corpus, nr. 92 (p. 159, r. 4). 290 Cf. supra. 286
49
van de heren die meebezegelden.291 Zijn betrokkenheid bij deze zaak kan gedeeltelijk verklaard worden door, enerzijds, zijn relatie met Zeger en, anderzijds, doordat hij te Geraardsbergen bepaalde bezittingen bezat en rechten uitoefende. 292 Aangezien wij voldoende aangetoond hebben dat Raas van Herzele ook Raas van Liedekerke was en werd genoemd, is de kans niet onbestaande dat de enkele keren dat wij in het begin van de veertiende eeuw een Raas van Liedekerke ontmoeten, het om deze Raas van Herzele gaat. Zo was er het beleg van Rijsel ca. 1300.293 Raas van Liedekerke hielp mee met de belegering door edellieden die tot de graafgezinde partij behoorden. Maar het kan natuurlijk evengoed om zijn broer of vader gaan. Beiden komen echter niet meer in aanmerking voor de Raas van Liedekerke die op 2 oktober 1314 erkende van de graaf een kwijtschrift van 40 pond ontvangen te hebben voor een erfelijk leen.294 Het zou dan diezelfde Raas van Liedekerke kunnen zijn die op 25 januari 1319 als vertegenwoordiger van de vrouwe van Breda optrad tegenover de inwoners van Steenbergen.295 De context waarin Raas van Liedekerke hier optrad, namelijk als mambour van de vrouwe van Breda, laat weinig aan de verbeelding over. Dit past volledig in het profiel van de Raas van Herzele als vierde zoon van Raas VIIIa. We weten dat Raas van Herzele ook bezittingen had in Breda, wat zijn optreden aldaar verklaart. Dat Raas van Herzele op het einde van zijn leven opnieuw ‘Raas van Liedekerke’ als naam gebruikte, moet ons misschien niet verbazen. Na de dood van zijn vader en oudste broer,296 kon hij vanaf 1313 immers ook de naam ‘Raas van Liedekerke’ gebruiken, nu er geen onmiddellijke verwarring meer mogelijk was.
5. Op zoek naar verdere bewijsvoering a. Het familiewapen Het wapenzegel van Raas van Herzele dat wij terugvinden in 1301, wordt gekenmerkt door drie leeuwen. Daarmee sloot het volledig aan bij een oude familietraditie. Sinds 1220 waren de drie leeuwen het symbool van het wapen van de familie vGvL. Uit de wapenboeken weten wij dat het ging om een schild in keel 3 leeuwen van goud. Generaties lang zouden alle zonen en ook sommige dochters zich hiermee manifesteren tegenover de buitenwereld, terwijl ook de nazaten van Raas van Herzele dit wapenschild bleven gebruiken.297 Sommigen 291
Uitgave bij GdL, I, Annexe ix (p. 426-428). Commentaar: CLAESSENS, ‘L’origine’, 302-303; RdL, 266, 324, 329330; GdL, I, 352; VANNERUS, Les changements, 26. 292 Cf. infra. 293 DE LIMBURG-STIRUM, ed., Codex diplomaticus, I, nr. 58 (p. 199-200). Zie ook VERBRUGGEN, De slag, 217. 294 WYFFELS, Rijksarchief Gent, nr. 262 (p. 72). 295 RdL, 382; GdL, I, 375-376. 296 Cf. supra. 297 Tevoren gaven wij bij het overlopen van de (mogelijke) voorouders en andere naaste familieleden van Raas van Gavere telkens ook hun wapenschild op, indien daarover gegevens bekend waren. Het wapenschild kan men vooral achterhalen via de gebruikte wapenzegels. Daarnaast vindt men die wapenschilden ook terug in talrijke middeleeuwse en post-middeleeuwse wapenboeken, zoals het veertiende-eeuwse wapenboek van Gelre. Over de zegels van de families vGvL en vLvH zijn reeds diverse goede studies verschenen: DE LIMBURGSTIRUM, Les sceaux, en vooral VANNERUS, Les changements, terwijl ook in RdL en GdL veel aandacht daaraan besteed wordt. Verder ook VAN BERCHEM, Les premiers seigneurs, 11. Voor de weergave in de wapenboeken zie: WARLOP, ed., Wapenboek, 7-10; VAN DEN EECKHOUT, Armorial, I, 168-172 en 268-269; VAN DEN EECKHOUT, Heren, passim en vooral 276-277. De rand met veertien bezanten die het drieleeuwenzegel van Raas van Herzele kenmerkt, moet gezien worden als de breuk voor een jongere zoon, zodat dit niet kan gelden
50
vinden het gebruik door Raas van Herzele van een wapenschild, eigen aan de familie vGvL, op zich al een voldoende argument om hem als een vGvL te beschouwen.298 Zo ver zouden wij niet durven gaan, maar het is wel een extra bevestiging van een reeds vastgestelde verwantschap tussen Raas van Herzele en Raas VIIIa. Warlop, die de opkomst van de erfelijkheid van het familiewapen midden dertiende eeuw dateert, beklemtoont dat het wapenschild op die manier uitdrukking gaf aan de trots die men had voor het geslacht.299
b. De naam ‘Raas’ In tegenstelling tot heden ten dage was het in de middeleeuwen de gewoonte – vermoedelijk eerst ontstaan bij de adel – om door de overname van de voornaam van de vader de directe verwantschap aan te duiden. L’appartenance à la famille paternelle au sens du droit moderne se marque au moyen âge par les prénoms. … Elle se complètera plus tard d’un nom féodal, mais la tradition des prénoms n’en restera pas moins déterminée par l’élément personnel de la continuité familiale.300 Zeker tot het einde van de vijftiende eeuw werd deze traditie sterk in ere gehouden.301 Volgens Vannérus was het gebruik van de naam ‘Raas’ (Razo, Raes, Race(n), Rasse(n), Rase(s), Ras(s)on) door drie opeenvolgende (eerstgeboren) zonen binnen de familie vLvH een duidelijk bewijs dat Raas van Herzele en zijn nazaten daarmee een traditie voortzetten die in de lijn lag van wat door hun voorouders uit de familie vGvL al eeuwen was toegepast.302 En inderdaad, generaties lang werd in de familie vGvL de eerstgeborene zoon steevast ‘Raas’ genoemd. Veel historici hebben die constante over de eeuwen heen als bijna uniek beschouwd. 303 Er zijn weinig andere (adellijke) families geweest waar een voornaam, in dit geval ‘Raas’, zo langdurig en consequent van de vader op de eerstgeboren zoon werd doorgegeven.304 Op die manier kan men zelfs stellen dat de voornaam Raas de familiale bloedlijn sterker symboliseerde dan de toenaam, zeker wat de eerstgeborene betreft.305 Ook in de zijtakken bleef de naam ‘Raas’ sterk ingeburgerd, waardoor het gemakkelijk is om via die voornaam het familiehoofd, die ook het belangrijkste familiale erfgoed ontving, te detecteren. De naam ‘Raas’ stond bij de familie vGvL garant voor een man die zijn uiterste best zou doen om de familiale traditie,
als het bewijs voor een verwantschap met de familie Van Wedergraat. Daardoor is een vroegere hypothese dat Raas van Herzele een zoon geweest zou zijn van Jan van Liedekerke, broer van Raas VIIIa, definitief naar de prullenmand verwezen: VANNERUS, Les changements, 37. 298 VAN BERCHEM, Les premiers seigneurs, 11: … les documents sigillographiques seraient assurément décisifs. Zie ook nog: WARLOP e.a., Moorsele, 46; DE LIMBURG-STIRUM, ‘Les seigneurs’, 37; DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 394. 299 WARLOP, De Vlaamse adel, 427, met als voorbeeld de familie vGvL. 300 VAN BERCHEM, Les premiers seigneurs, 9-10, verwijzend naar L. VANDERKINDERE, La formation territoriale des principautés belges, Brussel, 1902, II, 138: Le choix des prénoms n’est jamais arbitraire … Elle offre un des critères les plus sûrs pour identifier la désignation féodale quand, à propos de celle-ci, il peut y avoir doute sur le nom du lieu mentionné; WARLOP, De Vlaamse adel, 42. 301 JEQUIER en VAN BERCHEM, ‘Sceaux’, 48. 302 VANNERUS, Les changements, 37. 303 WARLOP, De Vlaamse adel, 51-52. 304 Zie in de eerste plaats de stambomen bij WARLOP, GdL en RdL. Zie verder: VANNERUS, Les changements, 56-57; WARLOP e.a., Moorsele, 46; DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 394. Patrilineaire voornaamgeving kwam vooral voor bij de hoge adel: BUYLAERT, Eeuwen, 243 n. 217. 305 Zie ook BUYLAERT, Eeuwen, 60, over het relatieve belang van de familienaam in die tijd. Vandaar dat wij opteerden om hiervoor enkel de term toenaam of eigennaam te gebruiken.
51
macht en eer van het huis vGvL in stand te houden.306 Natuurlijk besefte men dat het gevaar altijd bestond dat een vroegtijdig overlijden stokken in de wielen zou steken, indien de eerstgeboren zoon, die de naam van de vader droeg, kwam te overlijden vooraleer de continuïteit verzekerd was. Men deinsde er dan ook niet voor terug om van de volgende zoon, die bij de geboorte een andere voornaam dan de eerstgeborene had gekregen, zijn voornaam te laten wijzigen in die van zijn overleden broer, en dus ook in die van hun vader. Toch kon men ook meer preventief tewerk gaan. Deze oplossing bestond erin dat twee zonen vanaf hun geboorte dezelfde familiale voornaam kregen, zonder af te wachten of de eerstgeborene eventueel zou komen te overlijden zonder een mannelijke nakomeling na te laten. Bij de familie vGvL bleek het voorkomen van twee nog in leven zijnde zonen uit hetzelfde gezin met de naam ‘Raas’ schering en inslag geweest te zijn. Al op het einde van de twaalfde eeuw valt deze familiale strategie op. In 1182 vroeg Raas IV van Gavere, naar aanleiding van een transactie met de abdij van Ename, aan zijn beide zonen, allebei Raas geheten, om de akte mee te ondertekenen. Hierbij verklaarde een blijkbaar fiere vader dat hij op die manier over twee zonen beschikte om zijn voornaam door te geven.307 In de volgende generaties blijven voorbeelden opduiken. Raas IV had mogelijk ook al een broer met dezelfde voornaam.308 Raas V had als zonen: Raas, heer van Chièvres, Raas (de latere Raas VI), heer van Gavere, Liedekerke en Breda, Arnulf, heer van Mater en Schorisse, en Filips, heer van Velzeke, en als dochters Mathilde en wellicht ook Beatrijs. 309 Midden dertiende eeuw telde het gezin van Raas VI en Sofie van Breda naast Arnulf, Jan, Marie en Sofie ook twee zonen die beiden de naam Raas droegen.310 Raas VII had, zoals eerder gezegd, met zijn vrouw Aleydis van Boelare naast de eerstgeborene zoon Raas VIIIa ook nog een Raas VIIIb, die een kerkelijke carrière ambieerde.311 Toch is het doorgeven van een voornaam, in dit geval ‘Raas’, natuurlijk geen absoluut criterium om directe verwantschap te bewijzen. De naam ‘Raas’ was een tamelijk populaire voornaam die al heel snel ook bij andere adellijke families gekozen werd,312 al blijkt een paar van deze families toch verwant geweest te zijn aan de familie vGvL. Ook was de naam al vroeg vrij populair onder niet-edelen.313 Claessens heeft terecht hierop gewezen.314 Aan de andere kant mag men het kind niet met het badwater weggooien, zoals deze auteur doet. De traditie om de naam Raas door te geven, stevig verankerd in de familie vGvL, werd blijkbaar op eenzelfde stringente en consequente manier voortgezet bij de familie vLvH. Gedurende minstens drie generaties gaf men de eerstgeborene telkens weer de naam Raas. Dat kan geen toeval zijn. Nergens elders onder de Vlaamse adel was de voornaamgeving zo 306
Over de taken van een familievader, zie BUYLAERT, Eeuwen, 68. Sunt autem hec eorum nomina, paterni nominis heredes ambo fillii mei: RdL, 105, 346; DE LIMBURG-STIRUM, ‘Les seigneurs’, 18, 22; VANNERUS, Les changements, 56-57; DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 383 n. 22. Telkens met verwijzingen naar de oudere literatuur. 308 DE LIMBURG-STIRUM, ‘Les seigneurs’, 18. 309 DE LIMBURG-STIRUM, ‘Les seigneurs’, 31-33; DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 382-383. Ook bij de andere kinderen lijkt generatie na generatie toch een bepaalde voorkeur voor dezelfde voornamen aanwezig te zijn. 310 DE LIMBURG-STIRUM, ‘Les seigneurs’, 44-45. 311 Cf. supra. 312 Zie WARLOP, passim. 313 TAVERNIER-VEREECKEN, Gentse Naamkunde, 110-111, 181, 183, met info over de Germaanse herkomst en betekenis. 314 CLAESSENS, ‘L’orgine’, 293: … cependant utilisé par de nombreuses autres familles … , met enkele voorbeelden, die dit als argument gebruikt om weinig of geen belang te hechten aan het feit dat Van Herzele ook Raas genoemd wordt. 307
52
diep geworteld als in de familie vGvL. Het lijkt er dus sterk op dat de familie vLvH zich door een bewuste keuze voor de naam ‘Raas’ als de ware erfgenaam van de vroegere heren Raas van Liedekerke/van Gavere heeft willen manifesteren en aldus, samen met het aanwenden van het familiewapen en het hebben van een familie-eigen begrafeniscultuur,315 uiting gaf aan een vorm van geslachtsbewustzijn en collectieve identiteit.316
c. Bezittingen uit de familie-erfenis vGvL in handen van Raas van Herzele en erfgenamen Heerlijkheid van Aspelare met heerlijke woonst Raas van Herzele kennen wij als heer van Aspelare. Samen met zijn vrouw resideerde hij er ook in een heerlijke woonst. Vanwaar kwam dit bezit? In een oorkonde van mei 1290 wordt Raas VIIIa voor het eerst als heer hiervan bestempeld.317 Toch kwam dit goed niet uit het oude erfgoed van de familie vGvL, maar wel uit de bezittingen die zijn vrouw Aleydis van Boelare (†1294), als enige erfgename, via het huwelijk met zich meebracht 318 De eerste gekende heer van Aspelare was Filips van Boelare die in die hoedanigheid optrad in december 1231 in een akte, uitgevaardigd in Aspelare: Ego, Philippus de Boulaer, constabularius Flandriae et dominus de Asplar.319 Deze titulatuur zou tot en met 1239 n.s. bij deze persoon blijven verschijnen,320 waarbij de naamgeving er zowel op wees dat het om een belangrijk bezit van deze persoon ging, als dat hij daar ook effectief resideerde. Zo wordt er in de akte van 25 maart 1236 n.s. nog gezegd dat zij uitgevaardigd werd actum apud Haspleir in atrio.321 Andere benamingen in die tijd zijn Asplar of Hasplar. Deze Filips is de hiervoor vermelde heer van Boelare, konstabel en pair van Vlaanderen, heer van Aspelare en Nederhasselt (plaats in de buurt van Aspelare), edelman en ridder (1213-1249).322 Aspelare maakte deel uit van het familiebezit Boelare. Wij houden hier in het midden of Aspelare vanaf het begin tot het oeroude kerndomein van Boelare behoorde, zoals RdL beweert. De pairie of baronnie Boelare omvatte volgens een denombrement van 1456 een gebied dat zich van voor Geraardsbergen stroomafwaarts tot over Ninove uitstrekte. Het gebied bestond uit een twaalftal dorpen waaronder Nederboelare met kasteel, Aspelare en Nederhasselt en telde een zeventigtal lenen, zoals Parike en Oultre. Hieronder vielen ook de rechten op de rivier de Dender die tussen beide steden liep en door de stad Geraardsbergen.323 De familie Van Boelare bezat al ten laatste in 1181 bezittingen te Aspelare en het naburige Nederhasselt.324
315
Zie telkens hierna. BUYLAERT, Eeuwen, 76. 317 Cf. supra voor deze akte. 318 Cf. supra waar we Aleydis van Boelare hebben besproken. Zie ook VANNERUS, Les changements, 36. 319 PEERSMAN, Chronologische regestenlijst, nr. 146 (p. 33); PUT en PEERSMAN, Inventaris, nr. 565 (p. 104); RdL, 267. Zie ook WARLOP, nr. 27/19. 320 Aangehaald in RdL, 267. 321 PEERSMAN, Chronologische regestenlijst, nr. 154 (p. 34-35) (met ten onrechte a° 1235); PUT en PEERSMAN, Inventaris, nr. 566 (p. 104); RdL, 156, 168, 267. Vannérus laat deze titulatuur duren van december 1230 tot 25 maart 1236. 322 Cf. supra. 323 RdL, 266-267, met verdere verwijzingen. 324 PEERSMAN, Chronologische regestenlijst, nr. 42 (p. 10); PUT en PEERSMAN, Inventaris, nr. 557 (p. 103). 316
53
Dat Raas van Herzele en zijn vrouw hun woonst hadden in Aspelare en dat Raas heer van Aspelare was, kan bijna niet anders dan het resultaat te zijn van een erfenis via zijn ouders.325 Het doorgeven van Aspelare aan een niet-eerstgeboren zoon was ook logisch, gezien deze heerlijkheid niet tot het oude feodale erfgoed van de familie vGvL behoorde. Wijzen wij er ten slotte op dat wij bezittingen te Aspelare terugvinden bij de directe nazaten van Raas van Herzele.326 Andere bezittingen Hoger hebben wij reeds aangestipt dat Raas van Herzele samen met zijn vrouw Clementien de overeenkomst van 1301 in Roeselaar liet uitvaardigen. Deze plaats kan men situeren in de buurt van Beveren, niet zo ver van Aspelare en Herzele. Het was een leen van de abdij van Ninove. Roeselaar was al ten tijde van Raas Va een belangrijke heerlijke residentie van de familie vGvL, die uiteraard later in handen kwam van Raas VIIIa. Dat Raas van Herzele daar een akte laat verlijden, bevestigt alleen maar dat hij een zoon was van Raas VIIIa. Of Raas ook effectief Roeselaar onder zijn bezit mocht tellen, is niet duidelijk. Misschien was in Roeselaar toen er de twee akten van 1301 werden opgemaakt ook zijn vader van de partij om een oogje in het zeil te houden. Raas erfde als jongere telg bij het overlijden van zijn vader ook enige bezittingen uit de erfenis Breda.327 Het betrof renten en goederen te Breda die hij in leen hield van de heer van Breda, aanvankelijk zijn broers, later de hertog van Brabant die het Land zou kopen.328 Gedurende de periode 1340-1388 blijken de directe nazaten van Raas van Herzele houders te zijn van lenen en renten op geheel het Land van Breda. 329 Ook onder de erfgenamen van Raas van Herzele vinden wij bezittingen te Schendelbeke en Geraardsbergen terug, waarvan wij weten dat deze via Aleydis van Boelare in handen van het huis vGvL waren gekomen.330
d. De familie Van Berchem Uit wat eerder is onderzocht, konden wij vaststellen dat de vrouw van Raas van Herzele of van Liedekerke de toenaam ‘Van Berchem’ droeg. Zij was de dochter van Wouter van Berchem. De vraag dringt zich dus op naar wat die naam verwijst. RdL heeft als een van de eerste duidelijk de link gelegd met de familie Van Berchem 331 of Van Ranst uit het Antwerpse.332 Volgens hem hoeft een huwelijk tussen een zoon van Raas VIII met iemand uit 325
RdL, 267, 304: Rasse de Herzèle, l’auteur des Liedekerke actuels, deviendra comme Philippe (Boelare) à la fois seigneur et châtelain d’Aspelaer; VANNERUS, Les changements, 48; BUYLAERT, Repertorium, 431. Waarom DOUXCHAMPS, ‘Liedekerke’, 388, hem al in 1294 heer van Aspelare laat zijn, is ons niet duidelijk en het lijkt ons ongegrond. 326 Te Aspelare is er in 1358 sprake van het goed van Erzele: GdL, I, 387; VANNERUS, Les changements, 29, 3537; RdL, 365-366. 327 VANNERUS, Les changements, 48 328 RdL, 423; VANNERUS, Les changements, 36. 329 Cf. infra. Anno 1340-1351: Rasso, filius Rassonis de Hersele, 90 libras parisienses supra totam terram de Breda, annuatim uit het leenboek van de hertog van Brabant, zie RdL, 436; VANNERUS, Les changements, 2728. 330 RdL, 367. 331 Niet te verwarren met Berchem in West-Vlaanderen, waar andere leden van een tak vGvL, namelijk de heren van Schorisse, de plak zwaaiden, mogelijk al vanaf 1250, zeker vanaf 1285, zie DE KEYSER, De lange weg, 99-100. 332 Voor de literatuur, zie hierna.
54
deze familie ons ook niet te verbazen. De familie behoorde tot de Brabantse adel, verwant aan de Berthouts (topadel in Brabant),333 waarop de overeenkomst in het wapenschild zou wijzen, nl. drie palen.334 Ook een huwelijk met Van Aa, een bekend geslacht – nl. heren van Brussel – wijst op grootse huwelijken. De oudste zoon van de heer van Berlare, Jan Berthout, behandelde heel wat zaakjes voor de twee broers, Wouter II en Willem van Berchem, die neven van hem waren. Wouter III van Berchem zegelde in 1312 het belangrijke Charter van Kortenberg. De bezittingen van de familie strekten zich uit in de buurt van de heerlijkheid Breda, namelijk ten zuiden en ten oosten van Antwerpen, in de omgeving van Berchem en Ranst. Daardoor waren zij buren van de familie Van Liedekerke. Raas VIIIa verbleef veel in Breda en het zou dus kunnen dat ook Raas van Herzele daar enige jaren van zijn jeugd doorbracht.335 Tussen de families Van Liedekerke en Van Berchem waren er reeds contacten in 1277, toen Raas VIIa samen met de door RdL veronderstelde grootvader van Clementien, Wouter van Berchem, een akte van Arnulf van Leuven en Elisabeth, dame van Breda, ondertekende.336 Twee vragen dringen zich nu op. Kunnen Clementien en de andere Van Berchems een plaats krijgen binnen de stamboom Van Berchem-Van Ranst? En hoe valt het bezit van de heerlijkheid Herzele in handen van een Van Berchem te verklaren? Dankzij de studie van een verre nazaat, René van Berchem, is er een kritische toetsing gebeurd van de gegevens over deze familie die de zeventiende-eeuwse historiograaf Butkens (+ 1650) had aangeleverd, en die meestal kritiekloos werden gevolgd door latere auteurs, tot in de twingtigste eeuw.337 Over deze familie zijn thans de volgende gegevens op basis van oorkondenmateriaal beschikbaar.338 Broers en zusters uit het huwelijk van Wouter II, heer van Ranst en van Berchem, waren: a) Wouter III (heer) van Ranst en van Berchem, ridder (1304), †1316, huwde een eerste keer met iemand die anoniem gebleven is, terwijl hij een tweede keer in het huwelijksbootje stapte met Aleydis, dochter van Gerard, heer van Zelem, die de broer was van Arnulf, heer van Diest. b) Willem van Berchem, van Cantecroy (1296), ridder (1288), hield het feodaal hof te Berchem en bezat een domein te Berlare, verwierf in 1296 het vrijleen en de heerlijkheid Cantecroy, †1308. Hij ging een huwelijk aan met Avezoete, dochter van Willem (de) Pape. Haar broer was ridder Willem de Pape uit Gent. Het zegel van de
333
In een akte van 1296 noemt heer Jan Berthout, gezegd van Berlare, ridder Willem van Berchem als consanguineus meus. Zie de verwijzing bij VAN BERCHEM, ‘Les premiers seigneurs’, 34-35, die toch vindt dat er onvoldoende bewijzen zijn om de familie Van Berchem met de Berthouts te linken. 334 JEQUIER en VAN BERCHEM, ‘Sceaux’; VAN DEN EECKHOUT, Armorial, I, 364. 335 RdL, 420. 336 RdL, 236-237, 293. 337 JEQUIER en VAN BERCHEM, ‘Sceaux’, met verbeteringen ten opzichte van: VAN BERCHEM, ‘Les premiers seigneurs’; VAN BERCHEM, La terre, 275-284, met verder vooral gegevens over het grondbezit. Zie daarentegen enkele oudere studies zoals bv.: PRIMS, Geschiedenis, 39-55 ; STOCKMANS, Geschiedenis, 118-125. Beiden staan nog sterk onder invloed van BUTKENS, Trophées, II, 235. Zie ook nog: BARAITRE, Het geslacht van Ranst, passim en vooral p. 24-26 en RdL, in verband met de vereniging van Schendelbeke en Herzele in vroegere tijden (cf. supra). VAN HAMMEN, ‘Genealogische rol’, lijkt weinig bij te brengen, en vermeldt geen familiale band met vGvL. 338 Uiteraard beperken wij ons vooral tot die personen uit de stamboom voor wie er een directe link is met de Van Berchems die verwant waren aan Raas van Herzele.
55
familie De Pape kenmerkte zich door drie rozen.339 Aleydis van Berchem huwde Jan van Stoevere, heer van Schelle.340 c) Aleydis van Oostmalle (1303), 341 huwde Jan Volkaert. d) Clementien van Berchem en Raas ‘van Gavere’, heer van Haersele (zie hierna). Kinderen van Willem van Berchem en Avezoete de Pape waren: a) Wouter IV van Berchem, 1309-†1356, ridder, heer van Cantecroy, bezat het feodaal hof van Berchem te Kontich en het domein van Berlare, huwde eerst met Elisabeth, dochter van Jan van den Eechove, daarna met Ida van Steelant. b) Jan van Berchem, † voor 1318, huwde mogelijk met een dochter van Daneel van Boechout, seneschalk van Brabant. Kinderen van Wouter III van Berchem en vrouw X waren: a) Costin I, heer van Ranst en Berchem, ridder, baanderheer, †1359, huwde met Ida van Gimmenich en daarna met Maria Sproncx. b) Wouter van Berchem, alias van Ranst, bezat het leen Ter Strypen en was medeheer van landerijen en tienden te Welle, † voor 1355, ongekende echtgenote. c) Jan van Berchem, alias van Ranst, ridder (1331), bezat het allodiaal goed van Selzaten te Wommelgem en een leen te Tienen, † voor 1355, huwde met Elisabeth, dochter van Hauweel van Staden (Aarschot). Op basis van nu nog bewaarde oorkonden is er ‘vanuit Antwerpse hoek’ geen directe aanduiding over Clementien van Berchem en haar huwelijk met de zogenaamde Raas van Gavere, heer van Herzele. Hun namen en plaats binnen de stamboom Van Berchem-Van Ranst zijn alleen terug te vinden bij enkele zeventiende-eeuwse genealogische werken zoals dat van de historiograaf Butkens.342 Ook al is Butkens meerdere malen op fouten betrapt – en dat geldt zeker ook voor de gegevens die hij over de stamboom van deze familie mededeelt – toch is algemeen geweten dat Butkens over gegevens kon beschikken die nu verdwenen zijn en regelmatig zaken weergeeft die bij controle effectief juist blijken te zijn. In dit geval kunnen wij verwijzen naar zijn vermelding van het huwelijk van Willem van
339
Belangrijk is dat de gegevens van Willem, gehuwd met Avezoete Pape, door oorkonden worden bevestigd: VAN BERCHEM, ‘Les premiers seigneurs’, 35. 340 Enkel bij Butkens. Volgens BERCHEM, ‘Les premiers seigneurs’, 48-51, is er enkel een dochter van Wouter IV, zonder naam, die huwt met een Van Sto(e)vere. Dat Butkens hiermee verwees naar Raas van Gavere, zoon van Jan van Gavere en Alisa van Trazegnies, zoals beweerd wordt door CLAESSENS, ‘L’origine’, 295, lijkt ons niet terecht. 341 Domina Aleidis, filia quondam Walteri de Oestmalle. Zie de discussie hieromtrent bij VAN BERCHEM, Les premiers seigneurs, 26-28, die het in tegenstelling tot Butkens en Goetschalckx houdt bij een dochter van Wouter III, in plaats van Wouter II. Een dochter van Wouter IV lijkt hem onmogelijk, omdat die laatste nog geen ridder was in 1309. 342 BUTKENS, Trophées, II, 236. Overgenomen door STOCKMANS, Geschiedenis, 120. In de KBR, Handschriften, II 6447 (fonds Houwaert), p. 104, bevindt er zich een stamboom van de familie ‘Ranst-Berchem-Berthout’ die is de opgemaakt in het begin van de 17 eeuw. Hierin volgen uit het huwelijk van Wouter van Ranst, gezegd van Berchem (1260-1277), met Odille volgende kinderen: 1) Wouter, heer van Ranst en Berchem, (+1318) & Adelisse; 2) Clementien van Berchem die gehuwd was met Rasse de Gavre, sire de Haerselle, ridder; 3) Willem van Berchem, heer van Cantecroix & Avezoete de Pape, die 2 zonen hadden, nl. Wouter van Berchem, gezegd van Ranst, ridder, en Jan van Berchem, ridder
56
Berchem met Avezoete de Pape. Dat betekent dat ook de informatie betreffende de dochter, Clementien, en haar huwelijk niet per se fout hoeft te zijn. Interessant in het kader van onze studie is precies het huwelijk van Avezoete de Pape met Willem van Berchem, die voorafgaand aan de Slag van Woeringen (1288), tot ridder werd geslagen. Haar broer, ridder Willem de Pape, was een aanhanger van de Vlaamse graaf; hij werd dan ook in 1297 opgenomen in de door de graaf ingestelde schepenbank te Gent. In 1314/16 bevond hij zich echter in het kamp van de leliaards, omdat dan bezittingen van hem door de graaf geconfisceerd werden. Zij waren gelegen te Vlierzele en Oordegem.343 Volgens een notitie van De Pauw zou Willem van Berchem in 1308 overleden zijn.344 In 1321 is er sprake van ‘mijnvrouw’ Avezoete de Pape, weduwe van wijlen mijnheer Willem van Berchem, ridder. Avezoete had bepaalde eigendommen in Afsnee. In datzelfde document is ook sprake van mijnheer Wouter, haar zoon.345 Wanneer wij nu beide gegevenssets, de Gentse en de stamboom Van Berchem-Van Ranst, met elkaar vergelijken, dan blijken die wonderwel in elkaar te passen, ook al kwamen zij volledig onafhankelijk van elkaar tot stand. Vooreerst is er het huwelijk van Raas van Herzele met Clementien van Berchem. Dat Raas er ‘Van Gavere’ genoemd wordt, is niet helemaal onbegrijpelijk. Vergeten wij niet dat zijn broer en zijn vader ook soms met ‘Van Gavere’ werden aangesproken. De broer van Clementien, Wouter III van Berchem, past als heer van Berchem ook in het plaatje. Ook Aleydis, dochter van Wouter van Berchem, die in het necrologium van de abdij van Ninove voorkomt, ontmoeten wij eveneens in de stamboom van de Van Berchems (1303). Ten slotte wordt het bestaan van de ‘Gentse’ Willem van Berchem, gehuwd met Avezoete de Pape, en van haar zoon Wouter, bevestigd door de ‘Antwerpse’ gegevens. Dat zou dan betekenen dat de Wouter van Berchem, heer van Herzele, te vereenzelvigen is met Wouter III van Berchem. Merken wij meteen op dat de naam ‘Wouter’ naast ‘Willem’ een zeer populaire naam was in de familie Van Berchem-Van Ranst, zodat eventueel ook een andere Wouter van Berchem in aanmerking zou kunnen komen.346 Dat brengt ons naar Gent, waar de eind dertiende eeuw waargenomen familie Van Herzele ook flirtte met die namen, wat een mogelijke verwantschap of zelfs identificatie benadrukt.347 343
VAN DEN EECKHOUT, Heren, nr. 178-179. Allerlei gegevens over het patriciërsgelacht De Pape bij BLOCKMANS, Het Gentsche stadspatriciaat, passim. Hierop gebaseerd zijn de gegevens over deze familie bij BALTHAU, ‘Buitenstedelijk grondbezit’, 7-9. Boudewijn en Hendrik de Pape van Overleie zijn gekend als leliaards, zie PREVENIER, ‘Motieven’, 282. Zie ook nog hierna. 344 SAG, NdP, Herzele. 345 Jn Afsne Johannes de Beke senior, et Balduinus Borluit tenet ab ipso 1 bon. terre et Balduinus Grutere 1 bon. terre preter quartam partem Balduinus Borluit. Domina Avesota de Pape, relicta quondam domini Willelmi de Berchem, militis, de omnibus bonis que habet in Afsne et habet homines et late et forestarii usque ad 3 lb. Et dominus Walterus ejus filius, sibi datus est tutor, qui promisit parere domino in omnibus debitis et conmotis, presentibus Heinrico Leconte senior, Johanne Reutere, hominibus Sancti Petri et pluribus aliis: DE SAINT-GENOIS, Inventaire, nr. 456; SAG, NdP, Herzele. 346 Er komen in de familie Van Berchem zowat in iedere generatie Wouters voor, zodat het niet onmogelijk is dat ook een andere Wouter dan de hier gesuggereerde Herzele overnam: JEQUIER en VAN BERCHEM, ‘Sceaux’, 47; VAN BERCHEM, Les premiers seigneurs, 12, en ook de twee stambomen op p. 6 en 24. In een eerder stadium was de naam Arnulf prominent aanwezig. 347 Leden van een voorname familie met de toenaam Van Berchem op het eind van de dertiende-begin veertiende eeuw zijn nauwelijks waarneembaar te Gent of in de ruime omgeving. We stippen alleen de deken van de christenheid van Aalst, Heilwidis van Berchem, uit 1288 aan: CASSIMAN, Stichting, 15.
57
De verwantschap die aldus ontstaan was tussen de rijke Gentse patriciërsfamilie De Pape en de Brabantse adellijke familie Van Berchem biedt wel mogelijkheden om het bezit van de heerlijkheid Herzele in het Land van Aalst door die laatste familie te verklaren.348 Het huwelijk tussen Willem van Berchem en Avezoete de Pape heeft wellicht aanleiding gegeven tot een douarie van goederen gelegen in de ruimere omgeving van Gent. Voor wat Afsnee betreft, worden wij daar zelfs zeer expliciet over ingelicht. Het bezit door het Gentse patriciaat van roerend en onroerend goed op het platteland rond Gent maar ook ver daarbuiten, verspreid over het huidige Oost- en West-Vlaanderen en Zeeland, had zich vanaf de dertiende eeuw sterk ontwikkeld, met een piek op het einde van die eeuw, en het zou ook nog in de veertiende eeuw een vervolg kennen. Het feit dat de adel bezittingen ging verkopen al dan niet om haar financiële problemen op te lossen, was daaraan niet vreemd. Het verwerven van volledige grote hoeven, waarvan men het woonhuis met stallingen liet omgrachten en omwallen, moest verdere uitstraling geven aan de nieuwe bezitter van stedelijke afkomst. Ook in het Land van Aalst manifesteerden de Gentenaren zich als belangrijke bezitsverwervers, zoals uit de confiscatiedossiers van leliaards en klauwaarts moge blijken.349 De familie De Pape was niet alleen een van de oudste, maar ook een van de rijkste patriciërsfamilies van Gent, actief in de laken- en geldhandel, pachter van stedelijke accijnzen350 en grootgrondbezitter te Gent en daarbuiten (waaronder ook lenen). Het is dan ook weinig verwonderlijk dat leden van deze familie regelmatig verschijnen als zetelend in de Gentse schepenbank. Willem de Pape, de vermoedelijke broer van Avezoete, bezat voor 2 april 1298 nog de helft van de graantol van Kortrijk. Hij was, zoals eerder gezegd, aanvankelijk een partijganger van de graaf in diens conflict met de Franse koning. Zo ontving hij op 25 maart 1300 voor zijn goede diensten van de zoon van de graaf van Vlaanderen, Robrecht van Bethune, een lijfrente van 40 lb. Vlaams op de brieven in het Land van Aalst. In de periode 1297-1301 maakte hij deel uit van het schepencollege van de zogenaamde ‘nieuwe 39’.351 Rekening houdend met de definitie van Vlaamse adel die tegenwoordig gehanteerd wordt, mag men gerust stellen dat Willem, die ook ridder was, zich affirmeerde als een edelman, wat wellicht ook van zijn naaste verwanten gezegd kan worden en – wat nog belangrijker is – ook zo door de tijdgenoten gepercipieerd werd. Vanuit de interpretatie van al die verzamelde gegevens durven wij de volgende hypothese, die misschien nog verder onderzocht moet worden, naar voren te schuiven namelijk dat Wouter van Berchem, heer van Herzele, uit 1301, die de schoonbroer was van Raas van Herzele of van Liedekerke, niemand anders was dan die Wouter (van Berchem), de zoon van Avezoete de Pape uit het huwelijk met Willem van Berchem. Op die manier huwde Raas van Liedekerke een dochter die zowel uit een Brabantse adellijke familie als uit een van de voornaamste Gentse patriciërsfamilies stamde. Een familie Van Berchem trad ook nog in de veertiende eeuw naar voren met ridder Wouter van Berchem in 1360. In 1386 lijkt hij al overleden te zijn geweest,
348
Dat de heerlijkheid Herzele van oudsher bezit van de gelijknamige adellijke familie Van Herzele geweest zou zijn (zie BUYLAERT, Repertorium, 355), moet dus vanuit een ander perspectief bekeken worden. 349 Zie o.a:. BALTHAU, ‘Buitenstedelijk grondbezit’, 3 e.v.; PREVENIER, ‘Confiscatie’, 156. 350 Ook nog in de veertiende eeuw, zie VAN WERVEKE, Stadsfinanciën, 214-215. 351 BLOCKMANS, Het Gentsche stadspatriciaat, 301, 432-433, 464 en passim. Het blijft natuurlijk altijd onzeker of het steeds om één en dezelfde persoon gaat. Over de familie De Pape, zie ook BALTHAU, ‘Buitenstedelijk grondbezit’, 7 en 9, die zich uitsluitend op Blockmans baseerde. De hier behandelde Boudewijn II de Pape die gehuwd was met Avezoete van Wetteren was dan weer een leliaard. Mogelijk was het de vader van Willem die in 1286 een hof in Calf (buurt van Ninove) bezat: BLOCKMANS, Het Gentsche stadspatriciaat, 412-413 nr. 85.
58
vermits zijn vrouw Ida van Steeland toen al hertrouwd was.352 Of hij – zoals Buylaert beweert – vereenzelvigd kan worden met een lid van de toenmalige Antwerpse familie Van Berchem die vooral in de vijftiende eeuw in Vlaanderen furore maakte,353 lijkt ons toch niet helemaal zeker. Vermoedelijk, gezien ook zijn voornaam, was hij een Van Herzele die nog altijd de naam Van Berchem droeg. In die zin stamde hij wel af van de vroegere adellijke familie Van Berchem-Van Ranst.
e. De connectie met de abdij van Ninove als familiale memorieplaats Bij de behandeling van de voorouders en andere naaste familieleden van Raas van Herzele hebben wij bijna zonder uitzondering de belangstelling van de familie vGvL voor de abdij van Ninove kunnen vaststellen. Wanneer iemand zijn zielenheil wilde veiligstellen door middel van een of andere memorieviering, dan leek deze premonstratenzerabdij de uitverkoren locatie te zijn. Allerlei schenkingen en stichtingen van leden uit die familie om begrafenissen, jaargetijden en andere memorievieringen in deze abdij te laten onderhouden, getuigen daarvan. Het resultaat van deze traditie is dat heel wat vGvL’s in het necrologium van de abdij staan opgetekend.354 Op die manier had de familie vGvL, in al haar vertakkingen, tegen ca. 1300 reeds twee eeuwen lang haar sympathie voor de abdij van Ninove kenbaar gemaakt.355 Het hoeft dan ook helemaal niet te verwonderen dat Raas van Herzele en Clementien van Berchem bij die familiale traditie aansloten. Wij vinden hun namen dan ook terug in het necrologium, samen met die van twee andere familieleden van Clementien van Herzele. Ook de familie Van Herzele was op dat vlak Ninove niet ongunstig gezind, zoals uit datzelfde necrologium blijkt.356 Of Raas en Clementien ook effectief begraven werden in deze abdij, hebben wij niet kunnen achterhalen. Het is niet ondenkbaar. Met deze keuze zouden zij alleen maar in de voetsporen getreden zijn van diverse van Raad zijn voorouders. Misschien verkozen zij een laatste rustplaats dicht bij het graf van de ouders van Raas, die nabij het Sint-Niklaasaltaar begraven werden.357 Zoals eerder gezegd gaven ze hiermee uiting aan een gemeenschappelijk geslachtsbewustzijn.
Besluit Het was een lange weg om te bewijzen dat de Raas van Herzele die in 1301 gehuwd was met Clementien van Herzele of van Berchem, niemand anders was dan Raas van Liedekerke, de vierde zoon van Raas VIIIa en Aleydis van Boelare. Behalve met zijn voornaam Raas zette hij dus ook met de naam Van Liedekerke het huis vGvL verder, ook al nam hij niet de belangrijkste familiale erfgoederen als Liedekerke en Breda over. Toch bleef hij niet met lege handen achter. Aspelare viel hem ten deel, evenals enkele bezittingen te Herzele, welke heerlijkheid hij door zijn huwelijk met de schatrijke dochter van de heren van Herzele (mogelijk een dochter uit het huwelijk van een telg uit de Brabantse adellijke familie Van Berchem-Van Ranst en een De Pape, één van de rijkste Gentse patriciërsfamilies) kon 352
BUYLAERT, Repertorium, 64. Zie REG. BUYLAERT, Repertorium, 64. 354 Cf. supra. 355 GdL, I, 273. 356 Cf. supra. 357 Cf. supra. 353
59
uitbouwen tot een belangrijk domein. Het nabuurschap tussen Aspelare en Herzele kan zo een huwelijk in de hand hebben gewerkt. Voor Raas van Herzele, die toch heel wat minder erfde dan zijn drie voorgaande broers, was dit een slimme zet. Toch kunnen de contacten die tussen de Van Liedekerkes en de Van Herzeles ontstonden en uiteindelijk met een huwelijk bezegeld werden, ook nog vanuit een andere hoek bekeken worden. Daarvoor moeten wij naar het Gent van het einde van de dertiende en het begin van de veertiende eeuw. Gent, dat ondertussen was uitgegroeid tot een van de grootste steden in West-Europa, kende met uitzondering van Brugge in het graafschap Vlaanderen niet echt zijn gelijke. Niet alleen de bruisende handel, de sterk florerende industrie en de ongeremde consumptie trokken mensen aan, ook wie wilde deelnemen aan de macht kon niet langer uit de steden afwezig blijven en zeker niet uit Gent, dat voortaan een politieke eersterangsrol zou spelen. Redenen genoeg om zich voor kortere of langere tijd in Gent te vestigen.358 Ook de diverse takken van de familie vGvL zagen het nut van zo een verblijf in, en verscheidene leden schaften zich een woning in deze stad aan. Zij waren natuurlijk niet alleen. Ook de familie Van Herzele, die een heerlijkheid te Herzele bezat, was op het einde van de dertiende eeuw al volop ingeburgerd in de stad. Naast de woningen die beide families er bezaten, valt verder hun deelname aan de Gentse Sint-Jacobsbroederschap op. Het is niet ondenkbaar dat de twee families elkaar daar ontmoet hebben en beter leerden kennen, met alle gevolgen van dien. Raas van Herzele of van Liedekerke heeft echter niet lang geleefd. Hij stierf ten laatste in 1324. Zijn zoon en kleinzoon moesten zich dus met de bezittingen die Raas van Herzele via zijn ouders had meegekregen, redelijk aangevuld met de bruidsschat Herzele, een weg banen door de veertiende eeuw. Net zoals hun vader zouden zij Gent als hun thuishaven beschouwen, om er zich – misschien nog meer dan hem – ook volop in het politieke leven te engageren. Raas van Herzele behoorde heel zeker tot de adel.359 Hij was ridder, bezat twee belangrijke heerlijkheden (Aspelare en Herzele) met de daaraan verbonden justitierechten, verleende dienstbaarheid aan de vorst, werd als 'heer' aangesproken en werd in iets latere teksten ook expliciet als edelman getypeerd. Door zijn afkomst, zoon van een belangrijke edelman en edelvrouw, zijn huwelijk met een adellijke dame, zijn rijkdom en levensstijl, o.a. het betrekken van een heerlijke woonst, werd dat adellijk statuut nog meer in de verf gezet. Hij profileerde zich als dusdanig en werd ook zo door de tijdgenoten, waaronder zijn eigen sociale omgeving, gepercipieerd.360 Mogelijk dat in deze overgangsperiode van ca. 1300 de bloedlijn nog een belangrijke rol speelde in de ondersteuning van het adelsstatuut in tegenstelling tot de daaropvolgende periode. Aangezien de ouders en voorouders van Raas van Herzele allemaal tot de Vlaamse topadel behoorden, zal dat zeker op hem hebben afgestraald.
358
Algemeen: WARLOP, De Vlaamse adel, 349-351; BUYLAERT, Eeuwen, 250 e.v., waarbij Gent als de onbetwiste adelshoofdstad van laatmiddeleeuws Vlaanderen in de periode na 1350 getypeerd wordt (p. 271). Op deze band van de familie vGvL en vLvH met de stad Gent komen we later nog terug. 359 Niet opgenomen in het adelsrepertorium van BUYLAERT, Repertorium, 354 e.v., dat pas edellieden vanaf 1350 opgeeft. Wel vindt men er nazaten van Raas van Herzele terug, vanaf 1362. 360 Beide elementen zijn nodig om als edelman in het graafschap Vlaanderen van die tijd te worden aanvaard, zie: BUYLAERT, Eeuwen, 11-81; BUYLAERT, Repertorium, 3-17.
60
BIBLIOGRAFIE361 Uitgegeven bronnen BERGMANS, P., Armorial de Flandre, dit de Munich (Flandre, 1562), Brussel, 1955. BLOMMAERT, e.a., Gent. Predikheerenkerk (Graf- en gedenkschriften der Provincie OostVlaenderen, 2de reeks. Kloosterkerken, Gent, Dl. 1), Gent, 1866. BUYLAERT, Frederik, e.a., ‘De adel ingelijst. “Adelslijsten” voor het graafschap Vlaanderen in de veertiende en vijftiende eeuw’, Handelingen van de Koninklijke commissie voor Geschiedenis, 173 (2007) 47-187. CAMPS, H.P.H., e.a., Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. Dl. 1: De meierij van ‘sHertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert); Dl. 2: De heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom (Rijks geschiedkundige publicatiën), 2 dln., Den Haag, 1979-2000. CERUTTI, F.F.X., Middeleeuwse rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda, Dl. 1, Utrecht, 1956. CROENEN, Godfried, De oorkonden van de familie Berthout, 1212-1425 (Koninklijke Commissie voor Geschiedenis -4°, 75), Brussel, 2006. DE BUYSSCHER, Maurits, ‘Rentenboek van het hospitaal te Herzele’, Het Land van Aalst, 5 (1953) 276-281. / DE GHELLINCK D’ELSEGHEM VAERNEWYCK, Chartes et documents van Vaernewijck, 3 vols., Gent, 1899-1919. DE LIEDEKERKE BEAUFORT, Christian, Le comte Hilarion. Souvenirs et biographie du premier comte de Liedekerke Beaufort, 2de ed., Parijs, 1972. DE LIMBURG-STIRUM, Thierry, Codex diplomaticus Flandriae inde ab anno 1296 ad usque 1327 ou Recueil de documents relatifs aux guerres et dissensions suscitées par Philippe-leBel, roi de France, contre Gui de Dampierre, comte de Flandre, 2 dln., Brugge, 1889. DE LIMBURG-STIRUM, Thierry, Les bouteillers héréditaires de Flandre, Preuves, Brugge, s.d. DE SMET, J.J., ‘Codex diplomaticus abbatie Ninoviensis’, in Recueil des chroniques de Flandre, Dl. 2, (Collection des chroniques belges inédites), Brussel, 1841, 751-983. DE PAUW, Napoléon, Dit es tbesouch van dien dat Pieter Boe ende Leuz sijn broeder ontcracht waren den here vor Sinte Verrilden kerke te Ghent (Gerechtelijk onderzoek van eenen opstand en een mirakel) (1306) (Maatschappij der vlaamsche bibliophilen, 4de reeks, 9), Gent, 1890. DE PAUW, Napoléon, Cartulaire historique et généalogique des Artevelde (CRH -4°), Brussel, 1920. DE PAUW, Napoléon en VUYLSTEKE, Julius, De rekeningen der stad Gent. Tijdvak van Jacob van Artevelde 1336-1349, 3 dln. Gent, 1874-1885. DE POTTER, Frans, Petit cartulaire de Gand, Gent, 1885. DE POTTER, Frans, Second cartulaire de Gand, Gent, s.d. DE REIFFENBERG, F.A.F. e.a., Monuments pour servir à l’histoire des provinces de Namur, de Hainaut et du Luxembourg (CRH -4°), Brussel, 1844-1874. DOEHAERD, René e.a., Cijnsgronden te Herzele, 14de eeuw. 1: Het cijnsboek van de heerlijkheid; 2. Het goederen en cijnsboek van Saint-Ghislain (Herzele Dossier 5), Brussel, 1978. 361
Onuitgegeven bronnen worden enkel in de voetnoten opgenomen: Het teken ‘/ ’ na een bibliografische annotatie wijst erop dat daarin niets bruikbaars gevonden werd.
61
GAILLIARD, Corneel, Le Blason des armes suivi de l’armorial des villes, châtellenies, cours féodales, seigneuries et familles de l’ancien comté de Flandre, Jean VAN MALDERGHEM en Léopold VAN HOLLEBEKE, Brussel, 1866. GYSSELING, Maurits m.m.v. PIJNENBURG, Willy, Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300) (Bouwstoffen voor een woordarchief van de Nederlandse taal), Den Haag, 1977-1987. GYSSELING, Maurits, ‘Een rentmeestersrekening voor een Gents patriciër uit de eerste helft van de 14e eeuw’, Handelingen van de Koninklijke commissie voor geschiedenis, 116 (1951) 245-265. / HABETS, Joseph, De archieven van het kapittel der hoogadellijke rijksabdij Thorn, 2 dln., s.l., 1888-1889. LAMBERT, Véronique, De oorkonden van het Sint-Donatiaanskapittel te Brugge, 9de eeuw1300. Band I (Koninklijke Commissie voor geschiedenis), Brussel, 2008. MIRAEUS, A. Opera Diplomatica et historica, 2de uitgave, Brussel, 1723-1748. PIRENNE, Henri, Le soulèvement de la Flandre maritime de 1323-1328. Documents inédits publiés avec une introduction (Académie royale. Commission royale d’histoire), Brussel, 1900. PRIMS, Floris, ‘Acten betreffende de familiën Berchem en Ranst’, Bijdragen betreffende de geschiedenis van het hertogdom Brabant, 17 (1936) 1-5. PRIMS, Floris, ‘Les premiers seigneurs de Berchem’, De Schakel, (1950) nr. 1, 33-37. SERRURE, Constant Philippe, Cartulaire de Saint-Bavon à Gand, s.l., [1836]. VAN DE PERRE, Dirk, ‘Het necrologium van de Sint-Cornelius- en Sint-Cyprianusabdij van Ninove. Tekstuitgave van de oudste twee necrologia (1185/1188-1651 en 1652-1694) met inleiding en annotaties’, Analecta Praemonstratensia, 84 (2008) 5-249. VAN DEN NIEUWENHUIZEN, Jozef, Oorkondenboek van kerkelijke instellingen te Antwerpen (1232-1355), Antwerpen, s.d. VAN LOKEREN, A., Chartes et documents de l'abbaye de Saint Pierre au Mont Blandin à Gand depuis sa fondation jusqu'à sa suppression, 2 vols., Gent, 1871. VUYLSTEKE, J. Gentsche stads- en baljuwrekeningen, 1280-1326, Gent, 1900. VAN WERVEKE, Alfons met inleiding door VAN WERVEKE, Hans, Gentse stads- en baljuwsrekeningen (1351-1364) (KCG -4°), Brussel, 1970. WARLOP, Ernest, Wapenboek van Vlaanderen. Stedelijke Openbare Bibliotheek van Kortrijk, Fonds Goethals-Vercruysse Codex nr. 350, f° 199 v° - 227 r°, Handzame, 1972. WYFFELS, Carlos m.m.v. DE SMET, Jos., De rekeningen van de stad Brugge (1280-1319). Deel 1: 1280-1302. Eerste Stuk; Tweede stuk: indices (KCG. Verzameling van onuitgegeven Belgische kronieken en van onuitgegeven documenten betreffende de geschiedenis van België, 62), Brussel, 1965-1971. Inscriptions funéraires et monumentales de la Flandre Orientale, Gent, 1860-1870.
Studies ASAERT, Gustaaf en WYFFELS, Antoon, Inventaris van het Archief van de familie de Potter d’Indoye en aanverwante families, Brussel, 1969. / AVONDS, Piet, Brabant tijdens de regering van Hertog Jan II (1312-1356). De grote politieke krisissen (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, jg. 46, 114), Brussel, 1984. 62
AVONDS, Piet, Brabant tijdens de regering van Hertog Jan III (1312-1356). Land en instellingen (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, jg. 53, 136), Brussel, 1991. BALTHAU, Eric, ‘Buitenstedelijk grondbezit ten oosten van Gent op het einde van de 13de eeuw: de goederen van Maria van Wetteren, echtgenote van Boudewijn de Pape’, Castellum: tijdschrift van de vrienden van het Slot van Laarne, 12 (1995) 3-22. BARAITRE, Ingrid, Het geslacht van Ranst in de heerlijkheid Cantecroy (1296-1503). Genealogische, ambtelijke en feodale aspecten, Onuitg. licentieverhandeling, KU Leuven, 1990. BERCHEM, René VAN, ‘Les premiers seigneurs de Berchem’, De Schakel, (1949) nr. 4; (1950) nr. 1, 2-23. BLOCKMANS, Frans, ‘Een patricische veete te Gent op het einde der XIIIe eeuw (voor 1293 tot 10 juni 1306)’, Handelingen van de Koninklijke commissie voor geschiedenis, 99 (1935) 573-692. BLOCKMANS, Frans, Het Gentsche stadspartriciaat tot omstreeks 1302 (Rijksuniversiteit te Gent. Werken uitgegeven door de Faculteit van de Wijsbegeerte en Letteren, 85 ), Antwerpen en ‘s-Gravenhage, 1939. BLOCKMANS, Frans, ‘Peilingen nopens de bezittende klasse te Gent omstreeks 1300’, BTFG, 15 (1936) 496-516; 16 (1937) 632-665. / BLOCKMANS, Willem P., De volksvertegenwoordiging in Vlaanderen in de overgang van middeleeuwen naar nieuwe tijden (1384-1506) (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, jg. 40, 90), Brussel, 1978. BOONE, Marc, Gent en de Bourgondische hertogen ca. 1384-1453. Een sociaal-politieke studie van een staatsvormingsproces (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, jg. 52, 133), Brussel, 1990. BRONSELAER, Maurits, Liedekerke, van vroeger tot nu, Liedekerke, 1970. BUNTINX, Jan, De audiëntie van de graven van Vlaanderen. Studie over het centraal grafelijk gerecht (c. 1330-c. 1409) (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, jg. 11, 10), Brussel, 1949. BUNTINX, Jan, Inventaris van het archief der familie de Preudhomme d’Hailly en der aanverwante families, Brussel, 1950. / BUTKENS, F.C., Trophées du duché de Brabant, Den Haag, 2de uitg., 2 dln., 1724-1726. BUYLAERT, Frederik, Eeuwen van ambitie. De adel in laatmiddeleeuws Vlaanderen (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, nieuwe reeks, 21), Brussel, 2010. BUYLAERT, Frederik, Repertorium van de Vlaamse adel (ca. 1350-ca. 1500) (Historische monografieën Vlaanderen, 1), Gent, 2011. CASSIMAN, A., ‘Stichting van het klooster van de Rijke Claren te Gentbrugge’, Franciscana, 8 (1953) nr. 1-2, 1-29. CLAESSENS, Henriette, ‘L’orgine des comtes de Liedekerke’, Le parchemin, 68, nr. 346 (2003) 292-307. COESSENS, O., ‘De heren van Herzele’, Jaarboek van de Zottegemse Culturele kring, (19621963) 33-75. 63
COPPEJANS-DESMEDT, Hilde, Inventaris van het archief van de familie Desmanet de Biesme en van de aanverwante families, Brussel, 1965. CORIJN, H., ‘Het finantieel verval van de Middeleeuwse adel in bijzonder van de familie van Gistel en Gavere’, Bijdragen stad Deinze, 29 (1962) 143-177. CROENEN, Godfried, Familie en macht. De familie Berthout en de Brabantse adel, Leuven, 2003. DAELEMANS, Frans, Bronnen over Herzele. Archief en bibliografie (Herzele dossiers, 2), Brussel, 1975. DE BORCHGRAVE, Emile, 'Les sires de Gavre', in: Biographie nationale, vol. 7, kol. 529-534. DE BUYSSCHER, Maurits, Bijdrage tot de geschiedenis van Herzele, Herzele, 1972. DECAVELE, Johan en VANNIEUWENHUYSE, Johan, Archiefgids, Dl. 2: Oud archief, Gent, 1983. D’HANE-STEENHUYSE, E. en HUYTTENS, J., La noblesse de Flandre du Xe au XVIIème siècle, 2 dln. Brussel, 1863-1864. DE KEYSER, Berten, De lange weg naar Kluisbergen, 1: Bijdrage tot de historie van Kluisbergen: Berchem – Ruien – Kwaremont – Zulzeke, 1978. DE LIEDEKERKE, Guy, Histoire de la maison de Gavre et de Liedekerke, 2 dln., Brussel, 19571969. DE LIEDEKERKE, Jacques e.a., ‘L’origine des comtes de Liedekerke. A propos de l’article de Mme Henriette Claessens’, Le parchemin, 71, nr. 365 (2006) 391-395. DE LIEDEKERKE, Raoul, La maison de Gavre et de Liedekerke. Histoire de la ligne directe depuis l’origine jusqu’à nos jours. Dl. 1: Les Rasse, Brugge, 1961 (Dl. 2: Lignée des Rasse, Brugge, 1969, was niet van toepassing). DE LIEDEKERKE BEAUFORT, Christian en DOUXCHAMPS-LEFEVRE, Cécile, Inventaire des fonds Neny et Desandrouin des archives de Noisy-Vêves (ARA en ARP, Miscellanea archivistica, 36), Brussel, 1983. / DE LIMBURG-STIRUM, Thierry, Le chambellan de Flandre et le sire de Gistelles, Gent, 1868. DE LIMBURG-STIRUM, Thierry, Les sceaux de la famille de Gavre, Brussel, 1891. DE LIMBURG-STIRUM, Thierry, ‘Les seigneurs de Gavre’, La noblesse Belge. Annuaire de 1923, 1 (1925) 1-71. DENYS, J., Inventaris van het archief van de familie de Moerman d’Harlebeke en van de aanverwante families (Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën. Rijksarchief te Gent), Brussel, 1975. / DENYS, J., Inventaris van het archief van de familie Van Pottelsberghe en van de aanverwante families (Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën. Rijksarchief te Gent), Brussel, 1983. / DE POTTER, Frans en BROECKAERT, Jan, ‘Herzele’, in: IDEM, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 5de reeks, Dl. 2, Gent, 1900, 1-70. DEROLEZ, Albert, Inventaris van de handschriften in de universiteitsbibliotheek te Gent, Gent, 1977. DE SAINT-GENOIS, Joseph, Inventaire analytique des chartes des comtes de Flandre, avant l'avènement des princes de la Maison de bourgogne, autrefois déposées au Château de Rupelmonde, et conservées aujourd'hui aux archives de la Flandre-Orientale; précédé d'une notice historique sur l'ancienne trésorerie des chartes de Rupelmonde et suivi d'un glossaire de notes et d'éclaircissements, Gent, 1843-1846.
64
DE SAINT-GENOIS, Joseph, Monumens anciens (Archives générales du Royaume et Archives de l'Etat dans les provinces. Reprints, 109), 4 vols., Brussel, 1998 (anast. herdruk van 1782-1816). DES MAREZ, Guillaume, Etude sur la propriété foncière dans les villes du moyen-âge et spécialement en Flandre avec plans et tables justificatives (Université de Gand. Recueil de travaux publiés par la faculté de philosophie et lettres, 20), Gent-Parijs, 1998. DE SMET, A., ‘Het kasteel te Gavere’, Zottegems Genootschap voor Geschiedenis en Oudheidkunde, 4 (1989) 205-210. / DOUXCHAMPS, Hervé, ‘Liedekerke, Maison de Gavre, Comté de Flandre (Gavre-sur-l’Escaut), (1033), 1144’ (Les quarante familles belges les plus anciennes subsistantes), Le parchemin, 67 (2002) nr. 341, 376-396. DUMOLYN, Jan en VAN TRICHT, F., ‘Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen: een status quaestionis’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 65 (2000) 197-222. DUQUET, Frans, Zo was Herzele, Schellebelle, 1986. D’URSEL, Baudouin, ‘Gavre 1736’, Le parchemin, 75, nr. 389 (2010) 351-368. FRIS, Victor, ‘Contributions à la biographie gantoise’, Bulletijn der maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, 15 (1907) 62-90. FRIS, Victor, ‘Note pour servir à l’histoire du patriciat gantois’, HMGOG, 17 (1909) 277-307. GAILLARD, V., Inventaire analytique des chartes des comtes de Flandre, autrefois déposées au chateau de Rupelmonde et récemment retrouvées aux archives à l’ancien conseil de Flandre à Gand, Gent, 1857. GHYSELS, Guy, Het Rijke Klarenklooster van Gentbrugge (1285-1450): een prosopografische benadering van de familia, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, KU Leuven, 1988. GOETHALS, Félix-Victor, ‘Histoire généalogique de la maison de Gavre’, in: IDEM, Dictionnaire généalogique et héraldique des familles nobles du Royaume de Belgique, III, Brussel, 1850, s.p. GOETSCHALCKX, P.J., Geschiedenis van schooten, Merxem en Sint Job int Goor, Dl. 1, EkerenDonck, 1919. GOETSCHALCKX, P.J. en PRIMS, Floris, ‘Jaargetijdenboek der kapelanen van O.L.V. te Antwerpen’, Bijdragen betreffende de geschiedenis van het hertogdom Brabant, 14 (19221923) - 17 (1926), passim. / GRAMAYUS, J.-B., Antiquitates ducatus Brabantiae, Brussel, 1708. GYSSELING, Maurits, Inventaris van het adelsarchief Piers de Raveschoot, Brussel, 1956. HAEMERS, Jelle en MERLEVEDE, Dries, ‘Le commun de esmeut. Een onderzoek naar het politieke optreden van het “gemeen” in het kader van de Gentse opstand (1379-1385)’, Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis, 88 (2010) 177-204. HEINS, A., ‘Les dessins des dalles tumulaires attribués à Arendt Van Wynendaele, conservés à la Bibliothéque de la ville de Gand’, BMGOG, 17 (1909) nr. 6, 175-178. HOUTART, Jean-François, Anciennes familles de Belgique (Recueil de l’office généalogique et héraldique de Belgique, 61), Brussel, 2008. JEQUIER, Léon en VAN BERCHEM, René, ‘Sceaux et armoiries de la maison de Ranst et de Berchem du XIIIe au XVIe siècle’, Archivum Heraldicum supplément, 94 (1980) 1-48. KERVYN DE LETTENHOVE, Joseph, Histoire de Flandre, 7 dln., Brugge, 1847. KITTELL, Ellen E., From ad hoc to routine. A case study in medieval bureaucracy (University of Pennsylvania Press. Middle Ages series), Philadelphia, 1991. 65
LARDINOIS, Ph., ‘Symptonen van een middeleeuwse clan: de erfachtige lieden te Gent in de 1e helft van de 14e eeuw’, HMGOG, n.r. 31 (1977) 65-76. LEENAERTS, Remy J., Algemeen genealogisch-heraldisch repertorium voor de Zuidelijke Nederlanden, Torhout, 8 dln., 1985-1988 (dln. 1-5: anastatische herdruk, 1ste druk, 1969?). LEJOUR, Ernestine, Famille de Gavre (1166-1862) (Algemeen Rijksarchief. Toegangen in beperkte oplage 52), Brussel, 1989 (anast. herdruk van 1938). LEJOUR, Ernestine, Inventaire détaillé des archives de la famille de Herzelles (Algemeen Rijksarchief. Toegangen in beperkte oplage, 257), Brussel, 1995 (heruitgave van inventaris uit 1942). LINDEMANS, Leo, Voorouders in de middeleeuwen, s.l., 2de uitg., 1996. MARECHAL, Joseph, Inventaris van het archief der familie Jacopssen, Brussel, 1949. / NAZET, Jacques, Inventaire d’archives de la famille d’Egmont-Pignatelli concernant la terre et pairie de Lens (Hainaut) (conservées aux Archives départementales de la Somme à Amiens) xiiie-xviiie siècles (ARA en ARP Miscellanea archivistica, 11), Brussel, 1974. MERCKELBACH VAN ENKHUIZEN, L., ‘Reimerswaal-Roosendaal’, Oudheidkundige Kring ‘De Ghulden Roos’, 19 (1959) 48-60. NICHOLAS, David, The domestic life of a medieval city: women, children, and the family in fourteenth-century, Lincoln-Londen, 1985. NICHOLAS, David, The metamorphosis of a medieval city. Ghent in the age of the Arteveldes, 1302-1390, Leiden, 1987. NICHOLAS, David, Town and countryside: social, economic, and political tensions in fourteenth-century Flanders (Rijksuniversiteit te Gent. Werken uitgegeven door de Faculteit van de Letteren en de Wijsbegeerte, 152), Brugge, 1971. NOWE, Henri, Les baillis comtaux de Flandre. Des origines à la fin du XIVe siècle (Mémoires publiés par l’Académie royale de Belgique. Classe des lettres, etc. Collection in-8°, 2e série, 25), Brussel, 1928. OLYSLAGER, W.A., 750 jaar begijnen te Antwerpen, Kapellen, 1990. OPSOMMER, Rik, ‘Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt’. Het leenrecht in Vlaanderen in de 14de en 15de eeuw (Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën. Studia, 60), 2 dln., Brussel, 1995. PEERSMAN, Catharina, Chronologische regestenlijst (Oorkonden abdij Ninove), ter perse. PREVENIER, Walter, ‘Confiscatie van Gentse leliaards in 1314-1316’, in: Luc STOCKMAN e.a., red., Liber amicorum Achiel De Vos, Evergem, 1989, 155-159. PREVENIER, Walter, ‘Motieven voor leliaardsgezindheid in Vlaanderen in de periode 12971305’, De Leiegouw, 19 (1977) 273-288. PRIMS, Floris, Geschiedenis van Berchem tot bij de aanvang der XXste eeuw, Berchem, 1949. PUT, Eddy en PEERSMAN, Catharina, Inventaris van het archief van de Sint-Cornelius- en SintCyprianusabbdij te Ninove (met inbegrip van archieven van het leenhof Ten Berge in Woubrechtegem en de laathoven van de abdij in Ninove en Kattem, 1092-1796 (1812) (Rijksarchief te Beveren. Inventarissen 161), Brussel, 2008. PYCKE, Jacques, Répertoire biographique des chanoines de Notre-Dame de Tournai, 10801300 (Université de Louvain. Recueil de travaux d’histoire et de philologie, 6e série, 35), Louvain-la-Neuve en Brussel, 1988. ROGGHE, Paul, ‘Het Gentsche stadsbestuur van 1302 tot 1345 en een en ander betreffende het Gentsche stadspatriciaat’, HMGOG, n.r. 1 (1944) 135-163. 66
SIMONS, Walter, Stad en apostolaat. De vestiging van de bedelorden in het graafschap Vlaanderen (ca. 1225-ca. 1350) (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, jg. 49, 121), Brussel, 1987. STOCKMANS, J.-B., Geschiedenis der gemeente Berchem, Antwerpen, 1886 (anast. herdruk, Brussel, ARA, 1975). STROOBANT, Corneille, ‘Notice historique et généalogique sur les seigneurs de Faucuwez, Ittre, Samme et Sart’, Bulletin et annales de l’Académie d’archéologie de Belgique, 4 (1847) 420-467. TAVERNIER-VEREECKEN, C., Gentse Naamkunde van ca. 1000 tot 1253. Een bijdrage tot de kennis van het oudste Middelnederlands (Bouwstoffen en studiën voor de geschiedenis en de lexicografie van het Nederlands, 11), Tongeren, 1968. TEBRAKE, William, A plague of insurrection. Popular politics and peasant revolt in Flanders, 1323-1328 (University of Pennsylvania Press. Middle Ages series), Philadelphia, 1993. / TRIO, Paul, ‘De augustijnen in Gent tijdens de late middeleeuwen (tot ca. 1500)’, in: Werner GROOTAERS, red., Zeven eeuwen augustijnen. Een kloostergemeenschap schrijft geschiedenis, Gent, 1996, 51-67. TRIO, Paul, De Gentse broederschappen (1182-1580). Ontstaan, naamgeving, materiële uitrusting, structuur, opheffing en bronnen (Verhandelingen der Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent, 16), Gent, 1990. TRIO, Paul, ‘Een middelgrote norbertijnengemeenschap in de Gentse marge 1136/1138-ca. 1580’, in: J. DECAVELE e.a., red., De oude abdij van Drongen. Elf eeuwen geschiedenis, Drongen en Leuven, 2006. TRIO, Paul, Volksreligie als spiegel van een stedelijke samenleving: de broederschappen te Gent in de late middeleeuwen (Symbolae Facultatis litterarum et philosophiae Lovaniensis, Series B, 1), Leuven, 1993. VAN BERCHEM, René, La terre et seigneurie de Ranst en Brabant. Morcellements et féodalisation, Genève, 1971. VAN BERCHEM, René, ‘Les premiers seigneurs de Berchem’, De schakel, 4 (1940) 107-127; 5 (1950) 2-32. VAN DEN EECKHOUT, Jean-Marie, Armorial de la Flandre médiévale, 2 dln., Sint-Niklaas, 2009. VAN DEN EECKHOUT, Jean-Marie, Heren en ridders in het 14de eeuwse Vlaanderen. Wapenboek de Coninck. Een studie van het manuscript K.B. Albertina Brussel fonds F.V. Goethals n° 676 f° 41-51, 2de druk, Sint-Niklaas, 2004. VAN DEN NIEUWENHUIZEN, Jozef, Kapelaniewezen en kapelanen te Antwerpen van de oorsprong tot 1477, 2 dln., onuitgegeven doctoraat, KU Leuven, 1963. VANDERMAESEN, Maurice, De besluitvorming in het graafschap Vlaanderen tijdens de veertiende eeuw. Bijdrage tot een politieke sociologie van de raad en van de raadsheren achter de figuur van Lodewijk II van Nevers (1322-1346) (Bronnen en Bijdragen tot de Vlaamse geschiedvorming, 6), 3 dln., Brussel, 1999. VAN ERMEN, Eduard, De landelijke bezittingen van de heren van Wezemaal in de middeleeuwen, Dl. 1: Tot de dood van Jan I (1166-1417) (Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 68), Leuven, 1982. VAN HAMMEN, J., ‘Genealogische rol betreffende het geslacht van Berchem ca. 1260-1414, opgemaakt en geschreven 1 november 1414’, Taxandria, 30 (1923) 268-279. 67
VAN HONACKER, Karin, Het archief van de familie de Herzelles (Rijksarchief te Antwerpen. Inventarissen 50), Brussel, 2002. / VANNERUS, Jules, Les changements d’armoiries et de nom dans le groupe familial GavreLiedekerke au treizième et au quatorzième siècle, Luik, 1960 (oorspronkelijk verschenen in La noblesse, annuaire de 1946-50, red. De Schaetzen de Schaetzenhoff). VAN ONGEVALLE, Hilde, De baronnen en de baronnie van Boelare van ca. 1377 tot 1563. Met een onderzoek naar de heerlijke rechten, onuitg. licentiaatsverhandeling, KU Leuven, Moderne geschiedenis, 1987. VAN WERVEKE, Alfons, De Gentsche stadsfinanciën in de middeleeuwen (Koninklijke Academie van België, coll. in-8°, reeks 2, 34), Brussel, 1934. VERBRUGGEN, J.-F., Het leger en de vloot van de graven van Vlaanderen vanaf het ontstaan tot in 1305 (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, 38), Brussel, 1960. VERHELST, Jules, Inventaris van het familiearchief Coppens d’Eeckenbrugge (Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën. Rijksarchief te Gent), Brussel, 1973. / VERSCHAEREN, Jules, Inventaris van het archief van de Sint-Adriaansabdij te Geraardsbergen (Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën. Rijksarchief te Ronse), Brussel, 1974. WARLOP, Ernest, Inventaris van het Fonds d’Ennetières, Brussel, 1981. WARLOP, Ernest, De Vlaamse adel voor 1300, 2 dln., Handzame, 1968. WARLOP, Ernest e.a., Moorsele: heerlijkheid, kasteel en kasteelheren, Kortrijk, 1986. WARLOP, Ernest, The Flemish nobility before 1300, 2 dln., 4 vols., Kortrijk, 1976. WYFFELS, Carlos, Rijksarchief Gent. Inventaris van de oorkonden der graven van Vlaanderen. Chronologisch gerangschikt supplement, S.d., s.l.
Websites Stadsarchief Gent: oud archief (http://www.gent.be/eCache/THE/2/122.html)
Afkortingen /: niets gevonden BTFG: Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis. GdL: LIEDEKERKE, Guy de, Histoire, I en II. HMGOG: Handelingen van de Maatschappij voor geschied- en oudheidkunde te Gent (en oudere benamingen) OD: Opera diplomatica RAA: RIJKSARCHIEF ANTWERPEN RAG: RIJKSARCHIEF GENT RAK: RIJKSARCHIEF KORTRIJK SAG: STADSARCHIEF GENT SAG, NdP, Herzele = STADSARCHIEF GENT, fonds Napoléon De Pauw, nrs. 2313 en 2856 (Herzele, van) RdL: LIEDEKERKE, Raoul de, La maison, I (het tweede deel hiervan is in deel I van onze studie niet van pas gekomen) 68
vGvL: Van Gavere-Van Liedekerke vLvH: Van Liedekerke-Van Herzele WARLOP nr.: WARLOP, De Vlaamse adel, II, band 1-2 (Bijlagen: alfabetisch repertorium van edele geslachten (midden 9de – einde 13de eeuw)
69
PREPRINTS – PAPERS
Uitgegeven door de subfaculteit Letteren van de KU Leuven Campus Kortrijk.
1
V. Nachtergaele
2
R. Declerck
3
C. De Paepe
4
R. Declerck
5
R. Declerck
6
D. De Bleecker
7
C. De Paepe
8
R. Declerck
9.
R. Declerck
10
V. Nachtergaele
11
B. Lamiroy
12
L. Jaspaert
13
E. Defoort en E. Lion
14
E. Defoort en R. Balcaen
15
R. Declerck
16
C. Jordens
Le monde imaginaire dans la trilogie des Soirs d’Emile Verhaeren. A Proposal concerning the Underlying Structure of literal Phrasal Verbs. Joos de Rycke (Fray Jodoco Rique 14981578) in Belgische archiefstukken. An unexpected Implication of ‘Nouns and Nouns Phrases’. A special Use of Noun Phrase and the Theory of Relativization. Over lexicale en perifrastische Causatieven. La curva vital de Vicente Aleixandre (Introducción a una antología mínima). On the Semantics of English beforeclauses. Aspect and the bounded/unbounded (telic/atelic) distinction. Micromégas (Voltaire) ou le disfonctionnement des procédés de la narration. Questions de traduction. Le ‘Lyrisches Intermezzo’ de H. Heine et ses versions françaises. Een onderzoek naar de relevantie van het opstellen van semiotische cryptotypes voor een utilitaire taaluiting, in casu de publiciteitstaal. Brieven van J.M. Gantois aan V. Celen. I. 1925-1939 (bibliotheek van de Franse Nederlanden). Brieven van J.M. Gantois aan V. Celen. II. 1941-1951 (bibliotheek van de Franse Nederlanden) Pseudo-modifiers: an other type of relative clause. Pierre Emmanuel. Poète cosmogonique 70
Mei 1976 Juli 1976 Januari 1977 December 1976 Juli 1977 November 1977 Februari 1978 Mei 1978 Februari 1979 Maart 1979
Mei 1979
Augustus 1979
December 1979 Mei 1980
Mei 1980 Januari
17
C. Jordens
Pierre Emmanuel. Introduction générale à l’oeuvre. De structuur en de functie van de klankproducerende organen. On the role of progressive aspect in nonfinite perception verb complements. The Structure of Infinitival Perception Verb Complements in a Transformational Grammar Wat zegt Albrecht Rodenbach aan de hedendaagse jeugd?, een enquêteverslag. ‘It is Mr. Y’ or ‘He is Mr Y’. Predicational Clefts.
18 19
M. Cokelaere en D. De Bleecker R. Declerck
20
R. Declerck
21
E. Coulier
22 23
R. Declerck R. Declerck
24
R. Declerck
25
E. Defoort
26
P. Gorissen
27
R. Declerck
28
R. Devos
29
J. Lambert
30
R. Declerck
31
A. Verbanck
32 33
R. Declerck R. Devos
34
D. De Bleecker
Aanzet tot een studie van de Gothic in Charlotte Brontë’s Vilette. Analyse van de taal en haar Gothic effect in één fragment. The pragmatics of it-clefts and wh-clefts Het spel en de regels. De betekenis van de hegemonie bij Antonio Gramsci. Coarticulatie en de afstand ‘voor’-‘achter’.
35 36
R. Declerck R. Declerck
Two notes on the theory of definiteness The manifold interpretations of generic
Some restrictions on clefts that highlight predicate nominals Une châtelaine flamande de France. Marie-Thérèse le Boucq de Ternas. 18731961. Textes à l’appui. I. 1873-1914. Le disque de Phaistos (with an English summary). A restriction on sentential relative asclauses. Redelijkheid en vrijheid, noodzaak en kontingentie in het absolute weten bij G.W.F. Hegel. Un modèle descriptif pour l’étude de la littérature. La littérature comme polysystème ‘Pure future’ will in if-clauses
71
1981 Januari 1981 Januari 1981 Februari 1981 Oktober 1981 December 1981 Maart 1982 Februari 1983 Februari 1983 Maart 1983
Mei 1983 Mei 1983 November 1983 December 1983 Januari 1984 Februari 1984 Maart 1984 Mei 1984 December 1984 Juni 1985 Juni 1985
37
R. Declerck
38
V. Nachtergaele
39
V. Nachtergaele
40 41
C. De Paepe, L. Rodriguez, (eds.) C. De Paepe
42
R. Devos
43
K. Geldof
44 45
R. Declerck R. Declerck
46
M. Huys
47
C. De Paepe
48 49
R. Declerck K. Geldof
50 51
D. Geeraerts R. Devos
52
W. Marien
53
R. Declerck
54
A. Wouters
55
O. Leys
56
V. Lagae
57
L. De Coninck
sentences Definiteness and inclusive reference. Les Juvenilia d’Emile Verhaeren (1) (1873-1883) Les Juvenilia d’Emile Verhaeren (2) (1873-1883) Homenaje a Julio Cortázar. España es diferente. De machtsanalystiek in Foucaults Histoire de la sexualité 1. Problèmes épistémologiques et idéologiques dans la théorie du polysystème littéraire. Essai critique. Restrictive when-clauses. From Reichenbach (1947) to Comrie (1985) and beyond: towards a theory of tense. Twistende broers bij Euripides. Federico García Lorca: Cuatro Lecciones sobre su Poema del cante jondo. A Puzzle about generics A la recherché du sens perdu. Réflexions sur la question post-structuraliste. Homonymy, Iconicity an Prototypicality Filosofie, Macht en Levensstijl. Continuïteit en verschuiving in Foucaults Histoire de la sexualité. Strijden tegen lijden. De Zuidafrikaanse roman Burger’s Daughter ideologisch geduid. Sequence of tense in English From Papyrus Roll to Papyrus Codex. Some Technical Aspects. Aspekt und Rektion räumlichter Präpositionen. Les caractéristiques aspectuelles de la construction réflexive ergative. Incerti auctoris expositio psalmorum I:1 – 72
November 1985 December 1985 Februari 1986 December 1985 December 1985 Januari 1986 Juni 1986
Juni 1986 November 1986 November 1986 November 1986 April 1987 Mei 1987 Juni 1987 Januari 1988 Mei 1988
Augustus 1988 Oktober 1988 Februari 1989 Maart 1989 April 1989
XVI:11A iuxta litteram. Pars prior: Praefatio editoris. Incerti auctoris expositio psalmorum I:1XVI:11A iuxta litteram. Pars altera: Textus. Strategies of Persuasion in Demosthenes’ First Olynthiac. Tense, time and temporal focus. Reading some ancient Greek stories: Rhetoric, Power and Women. The syntactic status of ‘pro-do’.
58
L. De Coninck
59 60 61
C. Castelli, G. Vervaecke R. Declerck G. Vervaecke
62
I. Depraetere
63
W. Van Hoecke
64
K. De Loof
65 66
E. Snauwaert C. De Paepe
67
R. Declerck & S. Seki Premodified reduced it-clefts.
68
J. Lanneau
69
W. Van Hoecke
70
R. Declerck
71
O. Leys
72
R. Devos
73
P. Catrysse
74
J. Hermans
75
R. Devos
Aspects de la critique textuelle et de l’édition critique des textes français du moyen age. “All time is Unredeemable”: A study of the temporal aspect in Salman Rushdie’s Shame. Mario Vargas Llosa: El reino de la mentira. El soneto protéico de Jorge Luis Borges.
Das Comenius-Softwareprogramm “Deutsche Morphosyntax für Fortgeschrittene”. Droit savant et tradition coutumière. Les répercussions de la « première réception » du droit romain sur le camp sémantique de la parenté en français. On so-called ‘tense simplification’ in English (to appear in the Belgian Journal of Linguistics). Skizze einer kognitiv-semantischen Typologie der deutschen um-Infinitive. Een ethische fundering van de politiek. Kritische introductie tot John Rawls. L’adaptation filmique comme traduction. Propositions méthodologiques nouvelles. Interférences systématiques : l’influence du système littéraire sur la légitimation culturelle du cinéma. Aporieën van een Foucaultiaanse kritiek 73
April 1989
Mei 1989 Mei 1989 Juli 1989 September 1989 September 1989 November 1989 Maart 1990 Augustus 1990 Augustus 1990 Oktober 1990 Januari 1991
April 1991
April 1991 Mei 1991 September 1991 Februari 1992 Maart 1992
76
R. Declerck
77
G. Tournoy
78
K. De Loof
79
I. Depraetere
80
J. Lanneau
81
R. Declerck
82
G. Tournoy
83
R. Declerck
84
R. Declerck & I. Depraetere
85
R. Declerck
86 87
R. Declerck & K. Tanaka K. Peeters
88
K. Peeters
89
P. Desmet
90
P. Trio & M. Carnier
91
H. Staels
92
H. Staels
93
R. Declerck
The inferential « it is that »-construction and its congeners. (to appear in Lingua). Pour une nouvelle édition de la correspondance de J. L. Vives. Signifying(g) Morrison: the Black female voice in the Bluest Eye. On the necessity of dinstinguishing between (un)boundedness and (a)telicity.
Maart 1992
“Deutscher Wirtschatz zur Wahl”.- ein Comenius-Softwareprgoramm. The only/already puzzle. (to appear in Cognitive Linguistics). Latijnse verzen bij het overlijden van Juan Luis Vives. Is there a relative past tense in English? (to appear in Lingua) The double system of tense forms referring to future time in English (to appear in Journal of semantics, 12). A functional typology of English whenclauses (to appear in Functions of Language) Constraints on tense choice in reported speech (to appear in Studia Linguistica) Conceptions et criteriologies postgenettiennes de la FOCALISATION (I. Exposé et analyse des modèles) Conceptions et criteriologies postgenettiennes de la FOCALISATION (II. Un essai de synthèse critique) “Historiometry” or the use of statistics in linguistic historiography La Confrérie nommée ‘kalande’ : réminiscence d’une organisation à base décénale, dans le comté de Flandre au Moyen Age. Decomposing the Realistic Code. Intertexts of Atwood’s Alias Grace Metaphor and the Unconscious in Atwood’s Cat’s Eye and The Robber Bride. A Brief Look at Tense and Time in
Januari 1994 December 1993 Februari 1994 Maart 1995
74
Maart 1992 Maart 1992 Oktober 1993
Maart 1995
Oktober 1995 September 1996 September 1996 September 1996 Mei 1997 November 1997
Februari 1998 Februari 1998 April 1999
94
H. Schwall & K. Hens
95
H. Schwall
96
J. Papy & T. Van Houdt & G. Tournoy
97
D. Sacré
98
F. Louwagie
99
Hedwig Schwall
100 H. Schwall 101 J. Lanneau
102 Reinhild Vandekerckhove & Jo Verhoeven 103 Marjan De Smet & Paul Trio
104 Stijn Verleyen
105 Piet Desmet
106 Christian De Paepe 107 Fransiska Louwagie 108 Fransiska Louwagie
adverbial Before-Clauses. Signs and signets: The Lacanian RIS system in John Banville’s Mefisto. Portrait of the Artist as a Reader in the Dark The Creation of Reputations: contributions to the Literary and Cultural History of Letter Writing in Early Modern Times. “Carmina nvnc qvoqve Romanis resonantia chordis” Flores Latini ex horto pesis hodiernae selecti qvos collegit praefativncvlisqve instrvctos edidit Theodoricvs Sacré. « Une poche interne plus grande que le tout » : pour une approche générique du témoignage des camps. Fatal Fathers and Sons in Tom Murphy’s A Whistle in the Dark Allegories of Writing: Figurations of Narcissus and Echo in Yeats’s Work. Zur Satzstruktur im Deutschen: die Wortfolge in mehrteiligen verbalen Konstituenten Enkele aspecten van de Nederlandse uitspraak in Vlaanderen: een onderzoek naar het normgevoel van taalgebruikers The Involvement of the Late Medieval Urban Authorities in the Low Countries with regard to the Introduction of the Franciscan Observance La phonologie diachronique générative (1962-1975) : du formalisme initial à la réappropriation de la tradition L’apprentissage/enseignement des langues à l’ère du numérique : tendances récentes et défis Gabriel Audisio, Pierre André-May et la revue Intentions (1922-1924) La force du plus faible : l’ethos testimonial dans Le sang du ciel de Piotr Rawicz From the general to the particular: a “fictitious” move? Reminiscences of Plato’s Timaeus in Piotr Rawicz’s Blood 75
Augustus 1999 Februari 2000 November 2000 Maart 2001
Januari 2003 Februari 2003 Maart 2003 Augustus 2003 Augustus 2004 November 2004
Februari 2005 April 2006
Juni 2006 Juli 2006 Juli 2006
109 Johan van Iseghem
from the Sky Literatuurdidactiek als confrontatie
Oktober 2006 November 2006 December 2006
‘Mijmeringen’, een onbekend manuscript van Caesar Gezelle 111 Marjan De Smet, Jan Processions and Church Fabrics in the Kuys & Paul Trio Low Countries during the Late Middle Ages. An Inquiry into Secular Influence on Ecclesiastical and Religious Matters on a Local Urban Level 112 Sara Verbrugge, Hans Syntactic and semantic differences Januari Smessaert and between content and inferential 2007 Kristien Dieussaert conditionals: compatibility tasks and reading time studies 113 Stijn Verleyen System-based vs Speaker-based Januari2007 Approaches in 20th-Cenury Theories of Sound Change 114 Dagmar Vandebosch El proyecto Colón: el descubrimiento del December mundo hispánico con ayuda de la 2007 tecnología wiki 115 Stijn Verleyen Les avatars d’une dichotomie Januari saussurienne: synchronie et diachronie 2008 dans les théories modernes du changement linguistique 116 Vandewaetere Mieke Introducing a methodological framework December & for the validation of constructs and 2008 Desmet Piet theories in research on CALL 117 Callewier Hendrik “Quis esset episcopus Tornacensis Januari ignorabatur” 2009 Het Schisma van Doornik (1483-1506) 118 Barbara Baert De Sluier en het Gelaat. Het mandylion en Juni 2010 het auteursportret in het licht van de vroegmiddeleeuwse beeldtheorieën 119 Brigitte Adriaensen La guerra civil española en las revistas December Koen Rymenants literarias y culturales belgas y holandesas 2010 Dagmar Vandebosch (1936-1939) Laurence van Nuijs 120 Hilde Staels Restless Border Crossings in Aritha van December Herk’s Writing 2010 121 Johan van Iseghem Streuvels en de ‘Kroniek van de familie Januari Gezelle’ 2012 Adellijke families geprangd tussen 122 Paul Trio Maart 2012 110 Johan van Iseghem
76
landsheerlijke en stedelijke belangen: Gent, de familie Van Liedekerke en de graaf van Vlaanderen (dertiendeveertiende eeuw)
77