Addendum 2013 bij Jeugd en recht, 9e druk, ISBN 978 90 313 6159 5
Hoofdstuk 2 Plaats van de jongere in het Nederlandse recht De Tweede Kamer heeft in oktober 2012 een wetsvoorstel aanvaard dat regelt dat voortaan de vrouwelijke partner van een moeder (de zogenaamde duo- of meemoeder) de juridische ouder kan worden van een kind. Daarvoor is dan niet per se een juridische procedure nodig. De positie van kinderen die binnen een lesbische relatie worden geboren, wordt zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met die van kinderen geboren in de gebruikelijke relatie van een vrouw en een man. De duomoeder hoeft dan niet langer het kind van haar vrouwelijke partner te adopteren om daarmee de juridische ouder van het kind te worden. Als de twee vrouwen met elkaar gehuwd zijn ontstaat het juridisch ouderschap voor de duomoeder van rechtswege. Als de duomoeder niet getrouwd is, krijgt zij de gelegenheid om het kind te erkennen. Ook ontkenning van het ouderschap en de gerechtelijke vaststelling van het moederschap worden mogelijk. Naar verwachting zal dit voorstel uiterlijk in 2014 in werking treden. In een ander wetsvoorstel wordt geregeld dat het kind van een zogenaamde duomoeder voortaan van rechtswege het Nederlanderschap krijgt. Zie hierover hoofdstuk 11. Hoofdstuk 3 Adoptie Op 1 januari 2012 is het Besluit opneming buitenlandse kinderen ter adoptie gewijzigd. Zo is de verwijzing naar het Werkverband nazorg adoptie vervangen door een verwijzing naar de Stichting adoptievoorzieningen. Het te betalen bedrag voor de verplichte algemene voorlichting aan aspirant-adoptiefouders is verhoogd en de systematiek van de inning van dit bedrag gewijzigd. In de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie is opgenomen dat adoptiefouders een tegemoetkoming kunnen krijgen voor de gemaakte kosten met betrekking tot de interlandelijke adoptie.
2
Op 1 oktober 2012 is in Nederland het herziene Europees Adoptieverdrag in werking getreden. Dit verdrag vervangt het oude Europees Adoptieverdrag uit 1967, omdat dit niet meer aansluit bij de adoptiepraktijk en de regelgeving van de lidstaten. Tevens is het nieuwe verdrag een aanvulling op het Haags Adoptieverdrag. Benadrukt wordt dat de bevoegde autoriteit alleen toestemming voor adoptie mag geven indien duidelijk is dat de belangen van het kind het best gediend zijn met adoptie. Tegelijkertijd is de bewaartermijn van het adoptiedossier verlengd van 30 naar 50 jaren vanaf de datum dat de adoptie definitief is. In de Nederlandse adoptiewetgeving is niet nadrukkelijk de toestemming van de afstandouders als voorwaarde voor adoptie vereist. Het uitblijven van tegenspraak van de ouder(s) ter zitting werd voldoende geacht. Het nieuwe verdrag verlangt deze toestemming wel (in artikel 5). Onze nationale adoptiewetgeving zal dus op dit punt dienen te worden aangepast. Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving van de verhouding tussen de ouders Bij de Eerste Kamer ligt sinds oktober 2012 een voorstel van wet dat juridisch ouderschap voor de vrouwelijke partner van de moeder zonder rechterlijke tussenkomst doet ontstaan. Tot nog toe was voor het vestigen van een juridische relatie tussen de ‘mee’moeder en het kind bij een lesbische relatie, alleen mogelijk via – eenouder – adoptie door de partner van de moeder. Voorwaarde voor het ontstaan van juridisch ouderschap van rechtswege van de ‘mee’moeder in de nieuwe wet is wel, dat zij is gehuwd met de biologische moeder. Wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte (bij zogenoemde transgenders) behoeft na inwerkingtreding van een voorgestelde wijziging van Boek 1 van het BW bij genderdysforie (incongruentie tussen biologisch geslacht en beleefde genderidentiteit), niet meer gepaard te gaan met een medische ingreep. De verklaring van een deskundige van betrouwbaarheid van de genoemde incongruentie waarbij sprake is van een blijvende overtuiging, is voortaan voldoende. Hoofdstuk 5 Maatregelen van het Burgerlijk Wetboek Al enige jaren werkt het Kabinet aan ingrijpende wijzigingen op het terrein van de justitie¨le jeugdzorgmaatregelen (kinderbeschermings-/
Addendum 2013 bij Jeugd en recht, 9e druk, ISBN 978 90 313 6159 5
jeugdbeschermingsmaatregelen). Het is de bedoeling dat deze veranderingen in werking treden in 2015. Zie verder onder hoofdstuk 12. Hoofdstuk 6 Strafrechttoepassing voor jongeren De Stop-reactie voor kinderen onder de twaalf jaren, waartoe het college van procureurs generaal destijds had geadviseerd, bij wijze van experiment tot 31 december 2009, is per 1 januari 2010 bee¨indigd. De effectiviteit van deze benadering is onvoldoende gebleken. Kinderen onder de twaalf jaren die strafbare feiten plegen, kunnen wel via het civielrechtelijk deel van het jeugdrecht (kinderbeschermingsmaatregelen) worden aangepakt. Op 1 januari 2012 zijn de boetebedragen aangepast. Het minimumbedrag is gelijk gebleven. Het maximale bedrag voor minderjarigen bedraagt thans b 3900, -. Sinds 1 januari 2011 zijn de ouders of voogden van een minderjarige verdachte verplicht om de terechtzitting van hun kind of pupil bij te wonen. Indien zij niet verschijnen wordt de behandeling van de zaak geschorst voor bepaalde tijd om de ouders alsnog in de gelegenheid te stellen de behandeling van de zaak bij te wonen. De kinderrechter kan daarbij een bevel medebrenging geven, hetgeen betekent dat de ouders op de dag van de zitting ’s morgens vroeg door de politie worden opgehaald en naar de rechtbank gebracht. Als de rechter de aanwezigheid ter zitting niet in het belang van de jongere acht, kan hij de zaak toch zonder dat zij er bij zijn behandelen. Dit is echter een uitzondering. Indien de zaak pas wordt behandeld nadat de jongere meerderjarig is geworden, is de aanwezigheid van de ouders niet langer vereist. Op dezelfde datum is de mogelijkheid ingevoerd dat de benadeelde partij, dit is vaak het slachtoffer van het strafbare feit, bij de kinderstrafrechter een vordering instelt tegen de ouders van twaalf- en dertienjarige verdachten. Indien de kinderrechter de vordering toewijst, moeten de ouders het door de rechter vastgestelde bedrag betalen. Indien zij het hiermee niet eens zijn, kunnen zij in beroep bij de sector civiel van het gerechtshof. Voor de jongeren van veertien jaar en ouder blijft gelden dat de benadeelde partij de vordering tegen hen kan instellen. Op 1 juli 2011 is de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sancties aangepast. Het personeel van de justitie¨le jeugdinrichting heeft nu de mogelijkheid om een jongere voor een korte tijd buiten de leefgroep te plaatsen. Dat kan als de jongere de rust in de groep
3
4
verstoort. Het is een pedagogische ‘time-outmaatregel’, bedoeld om het gedrag van de jongere te verbeteren. Op dezelfde datum is de regeling van de Pij-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) gewijzigd. De maatregel wordt voortaan opgelegd voor een termijn van drie jaar (was twee jaar). Na twee jaar eindigt de Pij-maatregel voorwaardelijk, tenzij de kinderrechter de maatregel verlengt. Na de verlenging van de maatregel blijft gelden dat het laatste jaar (dit kan dus ook het vijfde of zevende jaar betreffen) voorwaardelijk is. Dit betekent dat de jongere gedurende dit jaar niet meer in de justitie¨le jeugdinrichting verblijft, maar thuis of - al dan niet begeleid - op kamers woont. Aan dit jaar zijn de volgende voorwaarden verbonden: a dat de jongere zich ten tijde van de voorwaardelijke bee¨indiging niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; b dat de jongere zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de jeugdreclassering; c dat de jongere zich niet onttrekt aan het toezicht op de naleving van de voorwaarden. De rechter kan de voorwaardelijke bee¨indiging van de maatregel met ten hoogste een jaar verlengen, waarbij de totale duur maximaal twee jaar bedraagt. Indien de jongere zich niet aan de voorwaarden houdt, kan hij teruggeplaatst worden in de inrichting. Hoofdstuk 7 Jeugdzorg Het Ministerie voor Jeugd en Gezin bestaat niet langer. Het is bij de laatste kabinetsformatie gesneuveld. De taken van dit ministerie zijn in hoofdzaak overgenomen door de ministeries van VWS alsmede Veiligheid en Justitie. Hoofdstuk 8 Aanbod van jeugdzorg volgens de Wet op de jeugdzorg De Politiewet 2012, die op 1 januari 2013 in werking is getreden, heeft geleid tot een meer centrale organisatie van het gehele politieapparaat. In plaats van de 25 regionale eenheden, zoals voorheen, voorziet de (nieuwe)wet in een politiekorps onderverdeeld in tien regionale eenheden en een landelijke eenheid, aangevuld met een zogenoemd politiedienstencentrum. De korpschef die aan het hoofd staat van de landelijke eenheid is volledige verantwoording verschuldigd aan de minister van Veiligheid en Justitie. Het zogenoemde ‘driehoeksover-
Addendum 2013 bij Jeugd en recht, 9e druk, ISBN 978 90 313 6159 5
leg’: de regionale eenheden, de burgemeester en de hoofdofficier van justitie, zijn verantwoordelijk voor het maken van de beleidsplannen. Op lokaal niveau zijn zogenoemde basisteams actief, op de terreinen noodhulp, hulpverlening, handhaving en basisopsporing. Ten aanzien van het thema kindermishandeling is een daartoe ingestelde taskforce actief die, ter bestrijding van dit probleem, richtlijnen ontwikkelt. In geval van overlijden van kinderen is in het licht van het vorenstaande inmiddels op 1 oktober 2012 een wijziging van de Wet op de lijkbezorging doorgevoerd, die bepaalt dat bij overlijden van minderjarigen standaard een forensisch geneeskundige dient te worden ingeschakeld, die (mede) de doodsoorzaak vaststelt. Hiervan kan mogelijk een preventieve werking uitgaan en zo mogelijk worden voorkomen dat minderjarigen een niet-natuurlijke dood sterven, zonder dat dit bekend wordt aldus de memorie van toelichting. De onderzoeken in het kader van deze wet vinden plaats in de Academische Ziekenhuizen in Utrecht (UMC) en in Amsterdam (AMC). Wanneer ouders geen toestemming geven voor onderzoek, kan de officier van justitie aan de rechtbanken te Utrecht en Amsterdam vragen vervangende toestemming te verlenen. De procedure wordt NODO-procedure genoemd: Nader Onderzoek DoodsOorzaak minderjarigen. Hoofdstuk 9 Verblijf buiten het eigen gezin Op 1 juli 2013 is de positie van pleegouders verbeterd. Dit betreft zowel hun positie ten opzichte van de overige partijen in de jeugdzorgketen als het verbeteren van de financie¨le positie van pleegouders. De hoop is dat door de verbeterde positie er meer mensen bereid zullen zijn om een pleegkind in hun gezin op te nemen. In de nieuwe wet zijn de volgende onderwerpen geregeld: – De positie van pleegouderraden is in de wet vastgelegd. – Het (gezins)voogdijplan of jeugdreclasseringplan moet ook worden afgestemd met de pleegouders. – Pleegouders hebben thans een instemmingsrecht ten aanzien van het hulpverleningsplan. – Pleegouders moeten beter worden geı¨nformeerd. BJZ en de pleegzorgaanbieder moeten de pleeouders de inlichtingen verstrekken die noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van de taak van pleegouder. – Pleegouders hebben het recht om een vertrouwenspersoon in te schakelen.
5
6
– De onderhoudsverplichting van de gezamenlijke pleegoudervoogden (dat zijn pleegouders die samen de voogdij over hun pleegkind voeren) wordt afgeschaft. paragraaf 9.5 gesloten jeugdzorg Op 1 juli 2013 zijn er regels in werking getreden die bepalen hoe om te gaan met jongeren tijdens het vervoer van een gesloten (jeugdzorg plus) inrichting naar een paleis van justitie en omgekeerd, almede voor hoe met hen om te gaan tijdens het verblijf in het gerechtsgebouw. De bedoeling van de regeling is dat wordt voorkomen dat een jongere voor wie de rechter een machtiging gesloten plaatsing heeft afgegeven en die in verband met deze machtiging aanwezig is in het gerechtsgebouw, dat hij of zij zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van de machtiging. Er bestaan daartoe drie mogelijkheden, die tegen de wil van de jongere of van zijn ouders of voogd, voor de duur van zijn aanwezigheid aldaar kunnen worden toegepast: a. vastpakken en vasthouden; b. onderzoek aan kleding; c. tijdelijke plaatsing in een geschikte, afzonderlijke en af te sluiten ruimte. Dit mag alleen door politiefunctionarissen worden toegepast. Ook tijdens het vervoer van en naar de inrichting mogen deze maatregelen worden toegepast: a. vastpakken en vasthouden; b. onderzoek aan kleding; c. tijdelijke plaatsing in een afzonderlijke en af te sluiten ruimte in het vervoermiddel. Deze maatregelen worden in het hulpverleningsplan opgenomen en dienovereenkomstig ten uitvoer gelegd. Om vroegtijdige onderkenning van risico jongeren te bevorderen is een verwijsindex risicojongeren opgesteld. De Wet op de jeugdzorg is daartoe aangepast, zodat met behulp van een elektronische verwijsindex jongeren kunnen worden gemeld die bepaalde risico’s lopen waarbij het wenselijk is dat vroegtijdige verlening van hulp, zorg of bijsturing gewenst is. Na een discussie van vele jaren en twee wetsvoorstellen, is ten slotte op 1 april 2011, door een aanvulling van de Wet nationale ombudsman, de Kinderombudsman ingevoerd. De Kinderombudsman heeft op grond van de wet tot taak:
Addendum 2013 bij Jeugd en recht, 9e druk, ISBN 978 90 313 6159 5
– het geven van voorlichting en informatie over de rechten van jeugdigen, vastgelegd in het kinderrechten verdrag (Verdrag van 20 november 1989); – gevraagd en ongevraagd advies geven aan de regering betreffende beleid en wetgeving waarbij de rechten van kinderen een rol spelen; – het instellen van onderzoek naar de eerbiediging van de rechten van jongeren naar aanleiding van klachten of op eigen initiatief; – het toezicht houden op de wijze waarop de klachten van jongeren of hun wettelijke vertegenwoordigers worden behandeld. De kinderombudsman zendt jaarlijks een verslag van zijn bevindingen aan de Staten Generaal. De Beginselenwet justitie¨le jeugdinrichtingen is in 2010 aangevuld met een aantal bepalingen over de (rechts)positie van de jongere in de inrichting. Zo kan de directeur een kortdurende pedagogische interventie om gedrag direct te beı¨nvloeden opleggen. Deze maatregel mag voortaan niet meer als ordemaatregel worden opgelegd en valt daarmee niet onder de procedurele bepalingen van het klachtrecht. De bevoegdheden van de directeur enerzijds en de overige medewerkers anderzijds tot het nemen van maatregelen en het opleggen van straffen, is duidelijker geregeld. Verblijf in de groep, voor ten minste 77 uur per week, een basisrecht van de jongeren, kan flexibeler worden toegepast door verdeling over de week, zodat de 8,5 uur per dag niet altijd behoeft te worden gehaald. Indien een jongere wil klagen dient hij eerst een verzoek tot bemiddeling in te dienen, alvorens de klachtenprocedure te starten. Ten slotte is nazorg na het bee¨indigen van het verblijf in de inrichting, nu verplicht gesteld. Jeugdigen met een strafrestant van ten minste drie maanden, nemen deel aan een scholings- en trainingsprogramma (STP). Ook wordt de PIJ-maatregel voortaan voor drie (in plaats van twee) jaar opgelegd, waarvan standaard een jaar voorwaardelijk (zie hoofdstuk 6). Voor de duur van de jeugddetentie wordt voor de jongere, zodra mogelijk na binnenkomst in de inrichting, een perspectiefplan opgesteld. Dit plan vervangt het voorheen geldende perspectiefplan en geeft beter weer op welke wijze naar terugkeer in de maatschappij wordt toegewerkt.
7
8
Hoofdstuk 10 Financiering van de jeugdzorg en hulpverlening aan kinderen en jongeren De financiering van de landelijk werkende voorzieningen was tot nog toe niet goed geregeld. De Wet op de jeugdzorg (Wjz) voorziet hierin in zijn financieringskader niet. Het betreft de William Schrikker Stichting, de stichting SGJ Christelijke Jeugdzorg, de stichting Joods Maatschappelijk Werk, de stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, de stichting Pluryn-Hoenderloo Groep en de stichting Avenier. Op grond van een convenant tussen de rijksoverheid (VWS en V en J) en de genoemde stichtingen zullen deze stichtingen rechtstreeks worden gefinancierd door de provincies waarin zij zijn gelegen. Voor het overige blijft de huidige financieringssystematiek, zoals vastgelegd in de Wjz, gehandhaafd, ondanks eerdere plannen om hierin wijziging te brengen. Een en ander in afwachting van de overgang van de gehele verantwoordelijkheid van de jeugdzorg naar de gemeenten, met de invoering van de nieuwe Jeugdwet, waartoe een ontwerp in voorbereiding is. In de Wjz is een wijziging aangebracht vooruitlopend op de totstandkoming van de Algemene Jeugdwet. Deze is voorzien in 2015, waarbij, als hiervoor vermeld, alle verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de jeugdzorg en de financiering hiervan naar de gemeenten gaat. Zo hebben de gemeenten op grond van deze recente wijziging van de Wjz, nu al de plicht te voorzien in centra voor jeugd en gezin en krijgen zij de verplichting tot het organiseren van de samenwerking in de jeugdketen en de regie hierbij te voeren. De Bijstandswet blijft ook in de toekomst een rol spelen in de jeugdzorg, zij het onder de huidig naam: Wet Werk en Bijstand. Hoofdstuk 11 Internationale aspecten van het jeugdrecht en de jeugdzorg Op 1 mei 2011 is het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 in werking getreden. Nederland heeft het verdrag op 31 januari 2011 geratificeerd. In het verdrag wordt ondermeer geregeld dat in internationale zaken over de ouderlijke verantwoordelijkheid de bevoegdheid ligt bij de autoriteiten van het land waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. De nadruk ligt op de internationale samenwerking van de bij de kinderbescherming betrokken autoriteiten. Op 10 juni 2011 is het Europees Verdrag inzake adoptie van kinderen in werking getreden.
Addendum 2013 bij Jeugd en recht, 9e druk, ISBN 978 90 313 6159 5
Op 26 oktober 2011 is de Uitvoeringswet internationale inning levensonderhoud in werking getreden. Hierin gaat het over de internationale inning van levensonderhoud (alimentatie) voor kinderen en andere familieleden. Steeds vaker komt het voor dat bij echtscheidingen partners in verschillende staten (gaan) wonen. Dan is het van belang dat bijvoorbeeld de autoriteiten van het ene land de rechterlijke beslissingen uit het andere land erkennen en eventueel behulpzaam zijn bij de inning van de (kinder)alimentatie. Op 1 januari 2012 is de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering gewijzigd. Het doel hiervan is het verbeteren van de positie van de direct betrokkenen bij internationale kinderontvoering, waarbij uiteraard het belang van het kind voorop staat. Het is nu mogelijk dat een kind een hoger beroep in een teruggeleidingsprocedure in Nederland kan afwachten. De positie van de Centrale Autoriteit is gewijzigd in die zin dat dit orgaan niet langer als procesvertegenwoordiger van de verzoekende partij kan optreden. Hiermee komt een einde aan de als onwenselijk ervaren situatie dat de Centrale Autoriteit tegen Nederlandse staatsburgers procedeert. Internationale kinderontvoeringszaken worden thans geconcentreerd bij de rechtbank en het gerechtshof te ’s-Gravenhage behandeld. In januari 2013 is een wetsvoorstel ingediend waarin wordt geregeld dat het kind van een zogenaamde duomoeder voortaan van rechtswege het Nederlanderschap krijgt. Daartoe wordt in de Rijkswet op het Nederlanderschap de definitie van ‘moeder’ gewijzigd en wordt ‘vaderschap’ op een aantal plaatsen vervangen door ‘ouderschap’. Dit betekent voor het kind van een duomoeder dat het in bezit komt van het Nederlanderschap als de duomoeder het juridisch ouderschap krijgt door huwelijk, erkenning of gerechtelijke vaststelling. Hoofdstuk 12 Ontwikkelingen en aanzetten tot vernieuwing binnen de jeugdzorg In 2009 heeft het toenmalige kabinet een wetsvoorstel ingediend tot herziening van de maatregelen van kinderbescherming. De bedoeling hiervan is onder meer dat de te bereiken doelen bij de ondertoezichtstelling duidelijker worden geformuleerd en dat de taken van de kinderrechter, de raad voor de kinderbescherming en de bureaus jeugdzorg duidelijker worden afgebakend. De positie van de pleegouders wordt versterkt en bij de uithuisplaatsing van de minderjarige kan een deel van het gezag van ouders of voogden bij het bureau jeugdzorg gelegd worden. De belangrijkste veranderingen zijn de volgende:
9
10
de maatregel van opgroeiondersteuning De kinderechter kan de nieuwe maatregel van opgroeiondersteuning opleggen als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de zorg, die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige, door hem of door zijn ouders die het gezag uitoefenen, niet (voldoende) wordt geaccepteerd. De kinderrechter vermeldt in zijn beschikking waarop de maatregel is gericht en draagt bureau jeugdzorg op de met gezag belaste ouders en de minderjarige ondersteuning te bieden bij de uitvoering van de maatregel. Als de met gezag belaste ouders de maatregel van opgroeiondersteuning niet of onvoldoende aanvaarden, moet bureau jeugdzorg dit onmiddellijk melden aan de raad voor de kinderbescherming. De duur van de maatregel is hoogstens een jaar en de kinderrechter kan de duur eenmaal verlengen met maximaal nog eens een jaar. Zij kan worden verzocht door bureau jeugdzorg, de raad voor de kinderbescherming, een (pleeg)ouder en de officier van justitie. de ondertoezichtstelling Inhoudelijk blijft de grond van de OTS gelijk, maar de tekst wordt gewijzigd in: ‘‘De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen BJZ indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn met het ouderlijk gezag belaste ouders, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders binnen een, gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige, aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.’’ Als BJZ een OTS wenst en de raad gaat hierop niet in, dan kan BJZ de raad vragen dit voor te leggen aan de kinderrechter. In dit geval kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling ambtshalve uitspreken. Hetzelfde geldt als de burgemeester een OTS wenst en de raad geen OTSrekest wil indienen. Nieuw is dat de kinderrechter in zijn beschikking de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige alsmede de daarop afgestemde duur waarvoor de ondertoezichtstelling zal gelden, moet vermelden. De kinderrechter kan voortaan ook ambthalve bepalen dat alle minderjarigen in een gezin onder toezicht gesteld worden. De duur van de ondertoezichtstelling blijft dezelfde als thans en het doel van de maatregel blijft het wegnemen of minimaliseren van de ‘ernstige bedreiging’.
Addendum 2013 bij Jeugd en recht, 9e druk, ISBN 978 90 313 6159 5
uithuisplaatsing en overheveling van gezagsonderdelen Uithuisplaatsing van de minderjarige kan volgens het wetsvoorstel alleen met door de kinderrechter gegeven machtiging tot uithuisplaatsing. Zowel de observatie, de behandelings- als de gesloten plaatsing blijven gehandhaafd en de duur blijft ongewijzigd. Nieuw is dat de kinderrechter een aantal bevoegdheden van de ouders vervolgens kan overhevelen naar de gezinsvoogd. Dat kan hij met betrekking tot: de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling, het geven van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige jonger dan twaalf jaar of van de minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, of het doen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ten behoeve van de minderjarige. De duur hiervan is niet langer dan die van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing. er komt e´ e´ n gezagsontnemende maatregel De huidige verderstrekkende maatregelen (ontheffing, gedwongen ontheffing en ontzetting) worden vervangen door e´e´n gezagsontnemende maatregel. Volgens het wetsvoorstel kan de rechtbank voortaan het gezag van een ouder bee¨indigen als: een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of indien de ouder het gezag misbruikt. Het gezag van de ouder kan in deze gevallen ook worden bee¨indigd indien het gezag is geschorst. De verzoekers zijn de raad voor de kinderbescherming of het Openbaar Ministerie. Tevens is de pleegouder die ten minste een jaar de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad voor de kinderbescherming niet tot een verzoek overgaat. Ook hier geldt dat als de raad een verzoek van BJZ in dezen niet wil honoreren, BJZ de raad kan vragen dit geschil aan de rechtbank voor te leggen. In dat geval kan de rechtbank de bee¨indiging van het gezag ambtshalve uitspreken. Herstel in het gezag blijft mogelijk. Invoering van een Jeugdwet Het ‘jongste’ voornemen van het Kabinet is de invoering van een Jeugdwet. Deze wet regelt de transitie van de jeugdzorg van de pro-
11
12
vincies en drie grote steden naar de gemeenten. De Staatssecretarissen van VWS en V&J willen vanaf 2015 de zorg voor de jeugd helemaal onderbrengen bij de gemeenten. Om dit mogelijk te maken is een nieuwe Jeugdwet in voorbereiding. Deze wet moet op 1 januari 2015 in werking gaan. Het is de bedoeling dat de twee ministeries, samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), zorgen voor ondersteuning van de gemeenten. Op de concept Jeugdwet is vooral vernietigend commentaar gekomen, maar men heeft toch een voorstel van wet naar de Raad van State gestuurd. Men wil de Jeugdwet gelijktijdig invoeren met de herziening van de justitie¨le jeugdzorgmaatregelen. Bijlage Rechterlijke organisatie en rechterlijke indeling Door de inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart zijn er in Nederland sinds 1 januari 2013 tien rechtbanken (was 19) en vier gerechtshoven (was 5). De rechtbank Oost-Nederland is op 1 april 2013 gesplitst in de rechtbanken Gelderland en Overijssel, dus thans zijn er elf rechtbanken. In het onderstaande schema is te zien waar de zaken van de oude 19 rechtbanken nu worden behandeld. Rechtbank te Alkmaar
Rechtbank Noord-Holland
Rechtbank te Almelo
Rechtbank Overijssel
Rechtbank te Amsterdam
Rechtbank Amsterdam
Rechtbank te Arnhem
Rechtbank Gelderland
Rechtbank te Assen
Rechtbank Noord-Nederland
Rechtbank te Breda
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rechtbank te Dordrecht
Rechtbank Rotterdam
Rechtbank te ’s-Gravenhage
Rechtbank Den Haag
Rechtbank te Groningen
Rechtbank Noord-Nederland
Rechtbank te Haarlem
Rechtbank Noord-Holland
Rechtbank te ’s-Hertogenbosch
Rechtbank Oost-Brabant
Rechtbank te Leeuwarden
Rechtbank Noord-Nederland
Rechtbank te Maastricht
Rechtbank Limburg
Rechtbank te Middelburg
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rechtbank te Roermond
Rechtbank Limburg
Addendum 2013 bij Jeugd en recht, 9e druk, ISBN 978 90 313 6159 5
Rechtbank te Rotterdam
Rechtbank Rotterdam
Rechtbank te Utrecht
Rechtbank Midden-Nederland
Rechtbank te Zutphen
Rechtbank Gelderland
Rechtbank Zwolle
Rechtbank Overijssel
Voor de hoven geldt dat Arnhem en Leeuwarden zijn gefuseerd: Amsterdam
Amsterdam
Arnhem
Arnhem-Leeuwarden
’s-Gravenhage
Den Haag
’s-Hertogenbosch
’s-Hertogenbosch
Leeuwarden
Arnhem-Leeuwarden
13