Torenval
Colofon ISBN: 978 90 8954 343 1 1e druk 2011 © 2011 Jan Folkerts Exemplaren zijn te bestellen via de boekhandel of rechtstreeks bij de uitgeverij: Uitgeverij Elikser B.V. Ossekop 4 8911 LE Leeuwarden Telefoon: 058 - 289 48 57 www.elikser.nl Coverfoto: Tanner + Staehelin Verlag 1979; posterontwerp: Pierre Brauchli. Collectie Stichting Laka, Amsterdam. Naar olieverf op doek van Pieter Bruegel de Oude, de Toren van Babel (1563), Kunsthistorisches Museum, Wenen. Vormgeving omslag en binnenwerk: Evelien Veenstra
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op wat voor wijze dan ook, zonder voorafgaand schriftelijke toestemming van de auteur en de uitgeverij. This book may not be reproduced by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the author and the publisher.
Torenval
Jan Folkerts
‘De vergetelheid wist uit, de herinnering vervormt’ (Milan Kundera)
EEN VOORWERELDLIJK DRAMA
1 Op de dag van zijn nieuwe opdracht had Rutger nog elf jaar, negen maanden en veertien dagen te leven. Hij had het de vorige avond nog nagerekend. Elke keer als er iets bijzonders te gebeuren stond, werd hij naar het blauwe schrift in zijn onderste bureaula getrokken, het schrift dat hij gebruikte voor zijn berekeningen. Over elf jaar, negen maanden en veertien dagen zou hij precies zo oud zijn als zijn vader bij zijn overlijden was geweest. Nee, hij wist zeker dat hij niet ouder zou worden dan zijn vader, die op vijfendertigjarige leeftijd na een langdurige ziekte was gestorven. Zijn vader, die postuum heilig was verklaard door zijn moeder en zijn oudere zussen. Zijn vader, aan wie een bovennatuurlijke goedheid werd toegedicht, een man met wie elke vergelijking mank ging. Daarom voerde Rutger zijn calculaties uit in het geheim, zelfs zijn vriendin Ilse wist van niets. Tot de ontelbare verdiensten van zijn vader behoorden ook zijn prestaties in de atletiek: winnaar van talloze wegwedstrijden, en tweemaal Nederlands kampioen op de achthonderd meter. Een met foto’s beplakte kartonnen doos vol met medailles en krantenknipsels getuigde van een sportieve loopbaan die niet te overtreffen was. Hij, Rutger, moest dat zeker niet proberen. Dat was echter precies wat hij gedaan had. In het Noordlaarderbos, vlak bij de plaats waar hij zijn jeugd had doorgebracht, had hij een maand geleden aan een hardloopwedstrijd meegedaan, maar dat was hem duur komen te staan. Het was niet meer dan een onbenullig incident, een val tegen een paaltje langs het zandpad, met een bloedende vleeswond in zijn scheenbeen als resultaat. Het had voor hem het einde van een tijdvak moeten zijn.
9
Jaren van te veel drank en andere zonden die de conditie ondermijnden hadden plaatsgemaakt voor het brave bestaan van een loper, een atleet. Hij, de sporthater, die nooit iets moest hebben van de verdwazing van het voetbal of het wielrennen, was gezwicht voor de moeder van alle sporten, de atletiek. Juist dit evenement op bekend terrein had hij niet willen missen. Het was gewoon een thuiswedstrijd, hij kende die paaltjes langs de zandweg al zijn leven lang. Net als de grijsgroene eiken langs de weg, de sterke humuslucht aan de bosrand in het voorjaar en de graslanden langs de Drentse Aa in de verte. Zo’n valpartij, dat kon iedereen gebeuren. Maar toch… Was het botte pech? Of wilde hij te veel? De gordijnen van de slaapkamer bewogen licht heen en weer in de wind die precies op het open bovenraampje stond. Op het horloge van Rutger Rietman was het kwart over zes. Hij probeerde aan het licht te wennen en rekte zich nog eens flink uit. De wond aan zijn scheenbeen voelde hij alleen nog als hij er aankwam of als hij een verkeerde beweging maakte: een pijnlijke herinnering aan de wedstrijd in het Noordlaarderbos. Door de half open gordijnen kroop het ochtendlicht naar binnen. Erg licht was het trouwens niet. Het leek een grijze, druilerige septemberdag te gaan worden. Met een schok keerde hij terug bij het programma voor vandaag, een nieuwe stap in zijn tot nu toe weinig spectaculaire loopbaan als weekbladjournalist. Een kleine drie maanden stond hij nu onder contract bij het ‘familieweekblad’ De Nieuwe Week, het weekblad dat op onnavolgbare wijze licht amusement, softe erotiek en sociaal-politieke reportages wist te combineren. Een formule die soms op hoon en
10
gefronste wenkbrauwen van de collega’s van andere kranten en tijdschriften kon rekenen, maar wegens gebleken commercieel succes nu al jaar in jaar uit geprolongeerd werd. De oplage steeg elk jaar verder en het redactiebudget groeide mee; van zijn onkostenrekeningen had nog nooit iemand een probleem gemaakt. De baan bij De Nieuwe Week was hem als een gebraden haan in de mond gevlogen. En zo fraai had het er niet uitgezien een jaar geleden. Gesjeesd als derdejaars student geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, niet wegens slechte studieresultaten maar vanwege een onbeheersbare drang het leven over een geheel andere boeg te gooien. Weg van het cerebrale en studieuze, gewoon hard bikkelen voor je brood, in de bouw, bij een boer of aan boord van een schip, zo zag zijn romantische ideaal er tenminste uit. Nooit gebruikte spieren spannen en je echt moe voelen ’s avonds. In een maand of vijf was hij taxichauffeur geweest, pompbediende en arbeider bij een loonbedrijf. Zijn draai had hij er niet in gevonden; een Mercedestaxi had hij half in elkaar gereden, al was het dan buiten zijn schuld, en het loonbedrijf vond dat hij te eigenzinnig was. Alleen als pompbediende voldeed hij perfect. Zijn competenties maakten hem tot de ideale tankstationmedewerker. Hij kon diesel van benzine onderscheiden en wist de meeste klanten nog wel te verleiden tot de aankoop van wat onnutte koopwaar. Maar om dat nu vele jaren te blijven doen? Het dreigde toch een wat eigenaardige bocht in zijn carrière te worden. Een vage studiekennis had hem op het spoor gezet van De Nieuwe Week. Bij DNW – het blad stond algemeen bekend met zijn afkorting, veel lezers wisten niet eens wat die betekende – zochten ze beginnende freelancers met schrijftalent, was dat niet iets voor Rutger? Hij had er zijn hele leven nog
11
geen seconde over nagedacht, maar nu de vraag gesteld werd leek het niet eens zo raar. De handenarbeid had hij nu wel weer gehad en had je als journalist niet het grote voordeel dat je je nieuwsgierigheid te gelde kon maken? Hij was actief in de milieubeweging, vooral in het deel dat ten strijde trok tegen de bouw van kerncentrales onder druk van de grote industrie. Misschien kon hij daar wel over schrijven. Een briefje aan de hoofdredacteur was tot zijn verbazing genoeg voor een uitnodiging om al snel eens te komen praten. Rutger ‘mocht het weleens proberen’. Belangrijker dan zijn mogelijk aanwezige schrijftalent vond Gauke de Vries, de kale dertiger die bij DNW de leiding had, zijn vele contacten in de milieubeweging. Althans, daar zaagde hij Rutger zeker een half uur over door op de vijfde verdieping van het kantoorgebouw aan de Amsterdamse Mauritskade. Indien zijn eerste producten wat leken, dan zat er gelijk een leuk contract in en kon hij op deze semifreelancebasis de komende tijd zijn creatieve potentieel verder ontwikkelen. Hij was nu een half jaar verder, maar van een stormachtige ontwikkeling van zijn journalistieke talent was bepaald geen sprake. Dit marginale broodschrijversbestaan maakte hem eerder lui dan alert en actief. Hij had zich al vrij snel aangepast aan de heersende redactionele mores bij DNW. Korte zinnen, het vermijden van elk woord dat niet onmiddellijk begrepen werd in de tweede klas van de mavo, en een sjablonenstijl waarin de ronkende clichés niet geschuwd werden. Nog erger was het, dat hij het niet eens vervelend vond. Voor het laten vollopen van deze redactionele kolommen was niet verschrikkelijk veel talent nodig; het meeste was je nog gebaat bij een flinke dosis conformisme, aangelengd met een scheut opportunisme en een gezonde hekel aan nuances.
12
Een paar niet al te sterke verhalen over geluidsoverlast bij een vliegbasis en over de dreigende inpoldering van de Markerwaard hadden zijn bruikbaarheid bij Gauke de Vries aangetoond. Wilde hij er zelf nog iets van maken, dan was er toch echt meer nodig. Vandaag was het zover, bedacht Rutger zich, terwijl hij nu toch maar uit bed sprong en de gordijnen verder opendeed. Toen het lauwe water van de douche over zijn lijf stroomde kwamen de feiten weer terug: de redactie was gebeld door een boer uit Overijssel die al twintig jaar lang als pachter een ongelijke strijd voerde tegen zijn landheer, een graaf Van Heeckeren. Dit sociale drama was volgens Gauke helemaal op Rutgers lijf geschreven, hij kwam toch ook uit die contreien? Voor de hoofdredacteur was alles wat ten oosten van Amersfoort lag één non-descripte regio waarin de boeren alleen voor streekgenoten verstaanbaar waren; daar moest je als Amsterdammer ver van blijven. Dat Rutger zijn middelbare schooltijd had doorgebracht in Gelderland en niet in Overijssel was hierbij een niet ter zake doend detail. Mentaal en psychologisch was de afstand tot de hoofdstad even groot. In de keuken lag een briefje. Ilse had vandaag een opdracht die wel zou uitlopen, schreef ze. Met haar nieuwe baan bij een adviesbureau in Heerenveen mocht ze dan sloten met geld verdienen, hij hoorde haar auto meestal ‘s morgens al om half zes over het grindpad rijden en het gebeurde eigenlijk zelden dat ze aan het einde van de middag thuis was. Tijdens het ontbijt overdacht hij nog eens de klus van vandaag. Een sociale reportage, omvang een pagina of vier had Gauke gezegd, maar een dikke kans dat deze boer gewoon een krankzinnige querulant was. In dat geval stond hij vanavond weer met lege handen. Hij dronk staande nog een kop
13
koffie terwijl hij vanuit het raam in de woonkamer in de nevelige verte keek. Het altijd aanwezige meer aan de horizon was niet meer dan een grijze vlek. 2 Nederland mocht dan dichtbevolkt zijn, daar was in de streek achter Ommen niet zo heel veel van te merken. Doel van de reis was een boerderij op enkele kilometers buiten de buurtschap Junne, en hij vroeg zich af hoe Peter Bron, de fotograaf die hem voor deze klus was toegewezen, ooit vanuit Amsterdam dit oord zou hebben gevonden. Rutger reed een zandweg af en sloeg vervolgens rechtsaf een nog slechtere weg op, niet veel meer dan een karrespoor. Grote jeneverbessen verspreid over de heide, dan opeens een kleine boerderij. Een magere man op klompen en in een vaalblauwe overall, de grijze haren recht overeind, stond voor het huis. Opvallender dan zijn haren waren de ogen van Rattinck, grote heldere ogen, die hij geregeld samenkneep en waarmee hij fel en wantrouwend om zich heen blikte. Tot Rutgers verbazing was Peter er al. Zijn oude Saab stond op het erf en met een grote grijns kwam hij naar buiten in het kielzog van de boerin, een dikke vrouw met een slome, vermoeide blik in de ogen. Peter bleek de weg in één keer gevonden te hebben. Stom geluk vermoedelijk, want deze gedrongen maar stevig gebouwde en altijd gebruinde collega stond niet bekend om zijn groot benul van kaarten of van de Nederlandse topografie. Peter en hij volgden boer Rattinck en zijn vrouw naar binnen, waar de rest van de familie al om de keukentafel zat. Rutger keek om zich heen en zag een interieur dat alleen de
14
meest elementaire dingen bevatte. Aan de lamp boven de keukentafel hing een bruine kleefstrip die bezaaid was met vliegen en andere insecten in verschillende stadia van ontbinding. Boven het granito aanrecht hing een grote tl-bak zonder armatuur en op de keukentafel lag een zeiltje met een schroeivlek in het midden; het was duidelijk dat de moderne tijd hier nog niet had toegeslagen. Boer Rattinck gebood hen plaats te nemen op de stoelen aan de keukentafel. Zij maakten kennis met Gert en Rinus, de twee ongetrouwde zoons die nog op de boerderij woonden en even later naar buiten verdwenen. Vrouw Rattinck vroeg of de heren soms ‘koffie bliefden’. Twee dampende mokken met een koekje erbij werden op tafel gezet. Boer Rattinck viel met de deur in huis en begon aan een lang betoog over het onrecht dat hem als eenvoudige pachtboer, die hard moest ploeteren voor een korst brood, nu al tientallen jaren werd aangedaan door zijn landheer, de graaf Van Heeckeren, maar ook door talloze andere meelopers, verraders en omgekochte notabelen. Rattincks ogen boorden zich vanaf de eerste seconde in Rutgers ogen. Hij kreeg het onprettige gevoel dat hij werd gehypnotiseerd. Af en toe trachtte hij nog het betoog te onderbreken met een gerichte vraag, maar hij gaf de moed al gauw op. Op interrupties reageerde Rattinck helemaal niet. Het conflict met de graaf ging om de geldigheid van een pachtcontract. Volgens Van Heeckeren woonde Rattinck illegaal op zijn land. Al twee keer had hij Rattinck uit zijn huis laten zetten en even zo vaak was Rattinck met zijn familie weer teruggekeerd. Door een recente uitspraak van de rechtbank vreesde Rattinck dat hij opnieuw van zijn pachtboerderij gejaagd zou worden. Rattinck was de afgelopen jaren bovendien nog geplaagd door een onwaarschijnlijke
15
hoeveelheid andere ellende: veesterfte, misoogsten en wateroverlast. De maat was nu vol. Zijn laatste hoop was de landelijke pers. Wat Rutger inmiddels duidelijk was geworden, was dat hij de hoop op een paar snelle quotes die hij thuis wel wat kon opwerken tot bruikbaar materiaal kon vergeten. Deze klus zou geduld vergen, veel geduld. Waarschuwend lepelde Rattinck een lijst op van lokale en regionale kranten, tijdschriften en omroepen die hij de afgelopen jaren al te woord had gestaan. De regionale krant had over hem geschreven als een halve gare die beter opgesloten kon worden. Geen wonder volgens Rattinck, want het gerucht wilde dat een broer van Van Heeckeren commissaris was bij dat krantenbedrijf. Ook de meeste andere collega’s van de pers hadden hem na aanvankelijke toezeggingen en fraaie beloftes over positieve publiciteit uiteindelijk in de steek gelaten. Over DNW had hij gelukkig gunstige geluiden gehoord. Hij had het weekblad nog nooit gezien, en dat leek Rutger eerlijk gezegd maar beter ook. DNW was een blad voor gewone mensen en niet voor de hoge heren in Den Haag en in Zwolle, dat had hij wel begrepen. Peter Bron had zich op slinkse wijze verwijderd en was bezig buiten wat sfeerfoto’s te maken. Dat kwam wel goed, dacht Rutger. De hele onderneming was toch zoiets als een reis terug in de tijd, naar het begin van de twintigste eeuw. Het armelijke interieur, het verwaarloosde erf, de uiterst afgelegen hoeve, en het klassieke geschil tussen adel en pachtboer; het was een wereld die ver af stond van de waan van de dag aan de Mauritskade. Verder was hij nog niet zo optimistisch over de indringende sociale reportage die hij geacht werd te maken van dit leed. Ook al was het een voorwereldlijk drama dat je in onze tijd amper voor mogelijk hield, veel
16
meer dan een tranentrekkend clichéverhaal zou dit vooralsnog niet opleveren. Misschien zou een bezoek aan de graaf nog iets kunnen betekenen. Uit de eindeloze woordenbrij van Rattinck kon hij opmaken dat zijn strijd tegen de baron al zestien jaar geleden begonnen was. Er waren verschillende procedures aangespannen van Rattinck tegen Van Heeckeren en ook andersom; soms pakte het vonnis goed uit voor Rattinck, vaker wist Van Heeckeren het gelijk aan zijn zijde te krijgen. Het geschil ging allang niet meer over individuele rechten, het ging over een ongelijke strijd tussen een van de grootste grondbezitters van Oost-Nederland, met een bezit van 2000 hectare en een groot aantal connecties in het bestuur en de rechterlijke macht aan de ene kant, en een half geletterde pachtboer aan de andere kant, die zijn enige kans om een rendabel boerenbedrijf aan de zandgronden te ontworstelen gedwarsboomd zag door hogere machten. Rattinck was voor het laatst zes jaar geleden door de politie van zijn land gehaald, maar enkele maanden later ’s nachts met zijn gezin teruggekeerd in de dichtgetimmerde boerderij. Sindsdien woonde Rattinck er volgens de graaf illegaal. Rattinck, Peter Bron en hij maakten een wandeling over de betwiste twintig hectare pachtgrond. Duidelijk was te zien dat de boer het werk niet aankon; een deel van de akkers lag braak en op sommige plaatsen stond het onkruid anderhalve meter hoog. Alleen enkele percelen dicht bij het erf lagen er goed verzorgd bij. Terwijl zij langs de bosrand op de boerderij toeliepen probeerde Rutger van Rattinck de namen en adressen van andere hoofd- en bijrolspelers in dit verhaal te krijgen. Hij zou zeker nog op jacht moeten naar wat andere quotes, een bezoekje aan de graaf brengen, misschien aan de gemeente Ommen en thuis eens bellen met een
17
jurist. Dat zou vandaag allemaal niet meer lukken. Vrouw Rattinck riep dat er groentesoep voor de heren klaarstond, een aanbod dat Peter en hij onmogelijk konden weigeren. Hij zag Rinus en Gert met grote stappen van de schuur naar de keuken lopen. De soep bij de familie Rattinck had een weldadig en troostrijk effect. Het waren gekoesterde momenten in dit huishouden. Geen wonder, want alleen de soep bleek in staat de almaar doorgaande woordenstroom van Rattinck tijdelijk te stoppen. Na het eten namen ze afscheid. Peter ging naar Amsterdam, hij naar het noorden. Rutger zou eerst eens een afspraak met Van Heeckeren proberen te maken. 3 ‘Ik heb vandaag veldonderzoek gedaan in de rimboe van Overijssel,’ zei Rutger tegen zijn vriend Rens, terwijl hij van de keuken naar de woonkamer liep. Hij plantte een flesje bier voor Rens neer en ging zelf met een ander flesje in de hand schuin tegenover hem zitten in een van de lompe, maar lekker zittende fauteuils die Ilse en hij vanaf de eerste dag in dit huis bij het raam hadden neergezet. De mooiste plek van het huis, want van hieruit zag je, als de omstandigheden meezaten, in de verte de zon boven het Zuidlaardermeer ondergaan. Ilse en hij hadden het huis gekocht toen Ilse haar eerste goedbetaalde baan in Groningen had gekregen als personeelsmanager bij een middelgroot bedrijf. Ook Ilses curriculum vitae vertoonde een eigenaardige kronkel: met haar grote aanleg voor wiskunde had iedereen haar een wetenschappelijke loopbaan voorspeld. Via een omweg was ze echter in de personeels- en organisatiewereld terechtgekomen, een sector waarin haar scherpe analytische vermogens een verademing
18
vormden tussen het gezwatel van de -gogen en -logen die het er voor het zeggen hadden. Althans, zo verklaarde Ilse zelf haar onverwachte succes in deze branche. In de stad Groningen zelf wilden ze niet wonen. Na vier jaar Amsterdam wilden Rutger en Ilse ook eens de andere kant van het leven zien en kijken hoe het op het echte platteland zou bevallen. Voor Rutger was het bijna terug naar waar hij vandaan kwam: hij had tot zijn twaalfde een paar dorpen verderop gewoond, aan de andere kant van het meer waar hij nu op uitkeek. Echt platteland kon je het hier nauwelijks noemen. Het viel nu eenmaal niet te ontkennen dat ook in deze streken bij het Zuidlaardermeer zich overal forensen hadden gevestigd, waarvan veruit de meesten naar het vijftien kilometer verder gelegen Groningen pendelden. Ilse en hij waren uitzonderingen. Ilse moest nu heen en weer naar Heerenveen, en hij moest één à twee keer per week naar Amsterdam, een woon-werkafstand die in Wolfsbarge, het lintdorp aan het meer waar hun huis stond, veel opzien baarde. Niet alleen vanwege het uitzicht, maar ook door de ligging dicht bij de meeroever, waren Ilse en hij onmiddellijk verkocht toen ze het huis voor de eerste keer zagen. Voor de noodzakelijke verbouwing hadden ze een architect ingeschakeld, Rens Schwartzenberg, die sindsdien een goede vriend was geworden en zelf aan de andere kant van het meer woonde, in het dorp Midlaren. Ze beweerden meestal dat ze elkaars huizen aan de overzijde van de watervlakte konden zien. In werkelijkheid was dit onzin, rietlanden en bosschages maakten het onmogelijk. Rens noemde zichzelf een ‘progressieve’ architect. Hij wilde niet alleen voor de rijken bouwen, hij was van mening dat iedereen recht had op een mooi huis. Zolang de woningnood nog niet helemaal voorbij was, moest er vooral
19
ook voor de laagstbetaalden worden gebouwd; fatsoenlijke huizen voor fatsoenlijke prijzen. Zo was hij betrokken geraakt bij verschillende volkswoningbouwprojecten in Assen, Groningen, Veendam en Hoogezand, en ook over de grens in Emden en Oldenburg. Hij had de reputatie van een linkse architect, die zijn creativiteit in dienst stelde van zijn socialistische idealen. Rutger vertelde Rens van zijn ervaringen op het platteland van Overijssel, en ook wat zijn verdere onderzoek van vandaag had opgeleverd. Er bleken zich op het landgoed Heeckeren meer conflicten te hebben voorgedaan tussen de graaf en zijn pachters. ‘Je moet je voorstellen dat daar in de meest afgelegen streken van Oost-Nederland nog een wereld bestaat, waar jij en ik geen weet van hebben. Wij dachten misschien dat de adel zijn bijzondere rechten was kwijtgeraakt bij de Franse revolutie, maar dat is niet meer dan de buitenkant. Achter de schermen hebben de adellijke grootgrondbezitters nog een groot deel van de oostelijke zandgronden in handen, net als hun voorvaderen drie eeuwen geleden, en ze behandelen hun pachters gewoon als horigen, als het hen zo uitkomt.’ Hij nam een slok bier en schoof naar voren op zijn stoel, in afwachting van de reactie van Rens, die zijn wenkbrauwen fronste. ‘Rutger, je overdrijft, en dat weet je heel goed. Je denkt toch niet echt dat de wereld zo schematisch in elkaar zit? Ik snap dat je bij DNW de boel simpel moet houden om de lezers niet af te schrikken, maar geen mens gelooft dat het feodale tijdperk in het oosten nog steeds voortduurt.’ Rens schudde zijn hoofd. ‘Hoe kun je zo naïef zijn,’ leek hij te willen uitdrukken. ‘Uit alles wat je over Rattinck vertelt blijkt dat hij beter
20