www.cov.b
activiteitenverslag
2004-2008
keerpunt• groeikracht voor de toekomst
Inhoud TEN GELEIDE
3
COV-INTERN
4
■ De COV-structuren ■ Samenwerkingsverbanden ■ Eén met velen ■ De COV-ledenbijdrage ■ De syndicale premie
BEWEGINGSWERKING ■ De syndicale werking: inspraak, de garantie voor goede werkomstandigheden ■ De pedagogische werking: werken aan professionalisering ■ Vol-waard-ig kleuteronderwijs ■ Het buitengewoon onderwijs ■ Seniorenwerking: blijvende aandacht voor welvaartsvaste pensioenen ■ De taakinvulling van de schoolleider in volle evolutie ■ Administratief personeel: van COWE naar volwaardig administratief medewerker ■ Gemeentelijk onderwijs op de voet gevolgd ■ OHBV: solidair bij ongevallen ■ Inspectie en begeleiding: scholen in hun kwaliteit ondersteunen ■ Gelijke kansen ■ VLOP: bespreking van VLOR-dossiers voorbereiden ■ Het COV in internationaal perspectief
DIENSTVERLENING ■ Dienstbetoon en inspraakbegeleiding: één geheel ■ Vorming en informatie ■ Educo, partner in vorming
INSPRAAK ■ Het statuut van de vakbondsafgevaardigde van het gesubsidieerd personeel van de katholieke onderwijsinstellingen ■ Het OCSG overal uit de startblokken? ■ Een reaffectatiecommissie voor de scholengemeenschappen (RCSG)
ONDERWIJSBELEID Algemeen
■ Intersectoraal ■ Sectoraal
5 6 7 9 9
10 11 12 13 14 14 17 18 19 20 20 21 23 24
26 27 29 32
36 37 38 39
40 41 42
Accenten ■ Het beleidsvoerend vermogen van scholen ■ Het decreet Rechtspositie ■ De financiering van het leerplichtonderwijs ■ Functiebeschrijvingen en evaluatie ■ Gelijke onderwijskansen ■ Kosteloosheid van het basisonderwijs: nog niet gerealiseerd ■ Leerzorg: onze zorg ■ De lerarenopleiding in nieuwe steigers? ■ Scholengemeenschappen basisonderwijs ■ Scholenbouw ■ Vervanging korte afwezigheden ■ Aandacht voor meer participatie in het kleuteronderwijs
2
44 45 46 47 48 50 51 53 55 56 57 58
Verbreden en verdiepen In mijn slottoespraak van ons vorig congres, op 29 november2003, heb ik een pleidooi gehouden voor een krachtig onderwijssyndicalisme. Een onderwijs dat uitgedaagd wordt om zich voortdurend verstandig te vernieuwen in een participatieve schoolcultuur, kan alleen maar gediend zijn door sterke onderwijsvakbonden. Omdat zij de onvervangbare rol van de leraar blijven beklemtonen en overeenkomstig daarmee zich blijven inzetten voor een betekenisvolle waardering van de practici op het onderwijsveld. Met krachtige boodschappen om hun standpunten duidelijk te maken, met overleg en onderhandeling zover het kan, met acties als het moet. Dat wordt hen niet altijd en door iedereen in dank afgenomen. Toch willen we dat in de toekomst blijven doen, geëngageerd en trouw aan de basisobjectieven die de stichters van het COV in 1893 hebben vooropgesteld. Geactualiseerd een christelijk geïnspireerde, een pedagogisch bewogen en syndicaal strijdbare vakbond van leerkrachten zijn, dat is onze opdracht. Dat syndicaal engagement van het COV heeft plaats in de bredere context van het ACV. Opkomen voor de belangen van de leerkrachtengroep en een ruimere solidaire opstelling voor een verbetering van de arbeids- en leefomstandigheden van alle werknemers, sterker nog, voor een verbetering van het lot van zwakken en verdrukten in de gehele samenleving, zijn niet in tegenspraak met elkaar. Met de kracht van de overtuiging dat onze uitgangspunten betekenisvol kunnen bijdragen tot een beter onderwijs en een rechtvaardige samenleving hebben we in de voorbije vijf jaren dingen gerealiseerd: de wettelijke verankering van de gesolidariseerde automatische perequatie van de pensioenen, de versterking van de koopkracht in cao 6, de zorg voor sectorale groepen als de directeurs, de administratief medewerkers, het onderhoudspersoneel,… Ook de omkadering in het basisonderwijs werd versterkt. In dit activiteitenverslag zijn nog meer realisaties opgenomen. In sommige domeinen hebben we, ondanks de inzet van velen in onze vakbond, (nog) niet kunnen bereiken wat we hadden vooropgesteld. Een uniforme vakantieregeling voor alle administratief medewerkers, de vermindering van de planlast en de werkdruk en een verbetering van het pensioen voor wie op pensioen is gesteld wegens ziekte zijn daar illustraties van. Onderhavig verslag maakt de balans op van vijf jaar algemene COV-werking. Niet in extenso en zo breed becommentarieerd beschreven als dat te vinden is in de gebundelde jaargangen van Basis. Maar u kunt eruit opmaken welke objectieven het COV heeft gerealiseerd, welke standpunten het heeft ingenomen. Het is aan onze leden en ons congres van 21 en 22 november 2008 om te oordelen of onze organisatie geslaagd is in haar opdracht. Niet ongenuanceerd met een ja cum laude of een onvoldoende tout court. Belangrijker is dat recente verleden kritisch constructief in ogenschouw te nemen om de passende lessen te trekken voor de toekomst. Hoe de bespreking ook verloopt, wat het besluit ook moge zijn, ik wil hier al mijn dank uitdrukken voor al wie het COV de voorbije vijf jaren mee heeft gedragen. Militanten en bestuursleden, professionelen en vrijwilligers droegen hun steentje bij. Ook een woord van dank aan al wie een bijdrage leverde ter voorbereiding van dit activiteitenverslag. Romain Maes ■ algemeen secretaris
keerpunt• groeikracht voor de toekomst
COV-CONGRES 21-22 NOVEMBER 2008 - HOUFFALIZE
3
COV-intern
4
De COV-structuren Structuren zijn geen doel op zich. Structuren zijn er om onze syndicale activiteiten maximaal te doen renderen. Wij streven ernaar om de besluitvorming in het COV te laten dragen door veel militanten en bestuursleden. Zij vertolken wat onze leden willen. Dat maakt ons sterk. Een breed draagvlak is nodig om geloofwaardig te zijn.
PROVINCIALE VERBONDEN
16 kringen
14 kringen
5 regio's
Antwerpen
Limburg
Oost-Vlaanderen
2 regio's Vlaams-Brabant
COMMISSIES • Syndicale • Pedagogische • OHBV SECTORCOMITÉS • Buitengewoon onderwijs • Pensioenen • Kleuteronderwijs • Inspectie en begeleiding • Jongeren • Directeurs • Administratief medewerkers • Officieel gesubsidieerd onderwijs
9 kringen West-Vlaanderen
CONGRES
RAAD
BESTUURSRAAD
BUREAU
Rekeningcommissarissen
5
Samenwerkingsverbanden VERTEGENWOORDIGING IN SYNDICALE ORGANISATIE NATIONAAL Algemeen Christelijk Werknemersverbond (ACW) ■ Raad ■ Onderwijscommissie Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV) ■ Nationaal Bestuur ■ Nationaal Comité ■ Gemengd Nationaal Comité ■ Algemene Raad ■ Vlaams Regionaal Comité (VRC) ■ VRC-Bureau ■ FCSOD
INTERNATIONAAL ■ Education International (EI) ■ European Trade Union Committee for Education (ETUCE)
FORMELE VERTEGENWOORDIGINGEN ALGEMEEN NIVEAU Syndicaal Statuut Officieel Onderwijs ■ Comité A ■ Comité X ■ Comité C, Afdeling 2 Syndicaal Statuut Vrij onderwijs ■ Overleg- en Onderhandelingscomité (OOC) ■ Centraal Paritair Comité (CPC) ■ Paritair Comité 225 Structuren Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) ■ Algemene Raad en Vast Bureau ■ Raad Basisonderwijs en Bureau ■ Commissies, werk- en denkgroepen
6
Structuren Onderwijs ■ Kamer van Beroep van het Gesubsidieerd Vrij Onderwijs ■ Kamer van Beroep van het Gesubsidieerd Officieel Onderwijs ■ Raad van Beroep van Inspectie ■ College van Beroep inzake evaluaties ■ Vlaamse Reaffectatiecommissie ■ Stuurgroepen projecten Structuren Katholiek Onderwijs ■ Algemene Raad Katholiek Onderwijs (ARKO) ■ Bureau van de ARKO ■ Centraal Paritair Comité van het Katholiek Onderwijs ■ vzw Nascholing Katholiek Onderwijs • Raad van Bestuur • Overleg VVKBaO • Overleg VVKBuO ■ Bemiddelingsinstantie ■ Interprovinciale Reaffectatiecommissie Structuren Officieel Onderwijs ■ Commissie Nascholing ■ Interprovinciale reaffectatiecommissie
LOKAAL NIVEAU ■ Vakbondsafvaardiging ■ Gesubsidieerd Officieel Onderwijs • Afzonderlijk Hoog Overlegcomité en Afzonderlijk Bijzonder Onderhandelingscomité • Onderhandelingscomité Scholengemeenschap (OCSG) ■ Gesubsidieerd Vrij Onderwijs • Onderhandelingscomité Scholengemeenschap (OCSG) • Lokale Onderhandelingscomités (LOC) • Ondernemingsraden (OR) • Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk (CPBW) ■ Lokale Overlegplatforms inzake Gelijke Onderwijskansen (LOP) ■ Katholiek Onderwijs • Diocesane Planificatie Commissie (DPCC) • Regionale Coördinatie Commissie Buitengewoon Onderwijs (RCC)
Eén met velen Het COV blijft jaar na jaar een belangrijk aantal
2007 werd zelfs afgesloten met een duidelijke
provinciale verbonden werd veel aandacht geschonken aan ledenwerving. De volgende onderwerpen kwamen aan bod: ■ duiding van het belang van ledenwerving; ■ de voordelen van het lidmaatschap; ■ de betrokkenheid van de vakbondsafgevaardigden; ■ hoe kan men lid worden?; ■ de voorstelling van een wervingspakket.
aangroei. De gerichte acties om leden te werven
Nooit met lege handen…
personeelsleden uit het basisonderwijs vertegenwoordigen. Zowat 75 % van het personeel uit die sector is bij het COV aangesloten. Het jaar
en te behouden, droegen daar zeker toe bij.
LEDENWERVING: WERVEN IS WERKEN Het COV heeft de steun nodig van zo veel mogelijk personeelsleden van het basisonderwijs. Door die solidariteit slaagt onze organisatie erin om belangrijke resultaten te bereiken aan de onderhandelingstafel en een kwaliteitsvolle dienstverlening te verzekeren. Er is een spontane instroom van leden, maar daarnaast moeten we ook actief leden werven. Creatieve ledenwervingsacties, al dan niet doelgroepgericht, kunnen nieuwe leden opleveren. Even belangrijk is onze ledenzorg. Zorgzaam omgaan met de COV-leden is de sleutel tot ledenbehoud. Kwaliteit wordt zichtbaar in communicatie, organisatie, de uitvoering van kerntaken, representativiteit en gezag in het onderwijsveld en de brede samenleving.
Ledenwervingsactie 1+ De in 2000 gelanceerde wedstrijd om leden te werven, de actie 1+, werd van 2004 tot 2008 met succes verder gevoerd. Leden, militanten en bestuursleden die zich inzetten om nieuwe leden aan te sluiten, krijgen een steuntje. Per nieuw aangesloten lid ontvangt men een aantal punten. Aan de punten is een beloning verbonden.
De vakbondsafgevaardigden: eerstelijnsledenwervers De COV-vakbondsafgevaardigden vormen ‘op de werkplek’ het ge zicht van het COV. De mate waarin zij informatie geven, eerstelijnsdienstbetoner zijn en actief hun rol opnemen in de lokale onderhandelingscomités, is bepalend voor ledenwerving en ledenzorg. Tijdens vormingsdagen voor nieuwe vakbondsafgevaardigden en personeelsvertegenwoordigers in januari 2005 en januari 2008 in de vijf
Op de militantenvormingen van oktober 2006 werden aan de VA’s 3.600 COV-kennismakingspakketten bezorgd. Die mappen bevatten: ■ enkele exemplaren van ons ledenblad Basis; ■ een overdruk ‘COV-lid voor 0,20 euro/dag’; ■ een overdruk ‘Ledenwervingsactie 1+’; ■ een exemplaar van de vernieuwde ledenwervingsfolder ‘Het COV ook uw vakbond!’; ■ een inlichtingenblad + domiciliëringsopdracht; ■ een COV-zakkalender. Op die wijze werden veel personeelsleden van het basisonderwijs geïnformeerd over het COV en uitgenodigd om lid te worden. Het succes van de ledenwervingsmappen wordt bewezen doordat ze nog steeds via
[email protected] worden besteld.
Vormen en werven tijdens bezoeken in de departementen Lerarenopleiding De vrijgesteld secretarissen bezoeken in samenwerking met de provinciale COV-verbonden de laatstejaarsstudenten in de departementen Lerarenopleiding. De onderwerpen worden op voorstel van de departementen uitgewerkt. Het luik ‘Starten in het basisonderwijs’ focust op essentiële informatie voor de studenten bij hun eerste professionele stappen in het basisonderwijs. De studenten ontvingen een informatie- en wervingspakket. Het pakket omvat: ■ een folder ‘Lid van het COV’: voordelen van het lidmaatschap; ■ de folder ‘Hoe lid worden van het COV’; ■ een inlichtingenblad met overschrijvingsformulier; ■ een domiciliëringsformulier; ■ de folder ‘Het COV ook uw vakbond!’; ■ een exemplaar van Basis; ■ de ACV-gids voor schoolverlaters en werkende jongeren; ■ de brochure ‘Starten in het basisonderwijs’ met gouden tips voor beginnende leerkrachten over onder meer solliciteren en het persoonlijk dossier.
EVOLUTIE LEDENBESTAND
Antwerpen
2003
2004
2005
2006
2007
2008 tot 31 augustus
10.979
11.106
11.260
11.220
11.412
11.230
Vlaams-Brabant
5.140
5.079
5.120
5.091
5.163
5.093
West-Vlaanderen
8.335
8.331
8.399
8.378
8.399
8.244
Oost-Vlaanderen
8.591
8.543
8.488
8.467
8.445
8.307
Limburg
6.318
6.331
6.324
6.350
6.352
6.217
SCIB TOTAAL
180
182
178
186
186
182
39.543
39.572
39.769
39.692
39.957
39.273
7
Telefonische hulplijn Op woensdagnamiddag, van 14 tot 16 uur, kunnen jongeren op een telefonische hulplijn terecht met hun vragen of problemen over de prestatieregeling, een tijdelijke aanstelling, de voorrangsregeling, de burgerlijke aansprakelijkheid… Sinds september 2007 is dit telefoonnummer 02-22741 23.
Actie afhakers Met de medewerking van de dienst Ledenadministratie, de vrijgesteld secretarissen en vrijwilligers uit de kringen en de regio’s werd in mei 2007 een actie opgezet voor leden die afhaakten. Zij werden telefonisch gecontacteerd om te polsen naar de reden voor hun afhaken. Door hen persoonlijk aan te spreken slagen zij erin velen ervan te overtuigen opnieuw lid te worden. Vanuit een evaluatie werd nagegaan welke de meest voorkomende redenen van afhaken zijn. Daaruit werden conclusies getrokken voor maatregelen die het COV aantrekkelijker kunnen maken.
Positief en warm Kleine attenties met een boodschap van respect en dankbaarheid worden door COV-leden en potentiële leden positief en warm ervaren. ■ De Nieuwsbrieven voor VA’s bevatten in bijlage steeds de syndicale posters met welgemeende wensen.
8
■ Het COV deelde pralines uit ter gelegenheid van de dag van de leerkracht. ■ Tijdens het schooljaar 2005-2006 organiseerde het COV de actie ‘VA in de bloemen’. Vele leden kregen zo de kans om hun waardering te uiten voor het werk van de VA. Deze actie verhoogt de positieve betrokkenheid bij het vakbondsgebeuren. ■ De schoolbezoeken n.a.v. de actie COV X = 100 % en de daarover gepubliceerde reportages in Basis (2007-2008) brengen het COV en zijn leden op een warme manier samen. ■ In de septembernummers van Basis komen artikels over het onthaal op school en hoe men nieuwe personeelsleden het COV-lidmaatschap kan aanbieden.
Op zoek naar COV X = 100 %-scholen In scholen met een 100 %-lidmaatschapsgraad werden de VA’s en COV-leden in de bloemetjes gezet voor hun inspanningen. Tijdens het schooljaar 2007-2008 werden ongeveer 170 COV-leden bezocht, verspreid over een achttal basisscholen. De ‘winnende’ scholen ontvingen voor het hele team COV-mokken. Een delegatie COV-medewerkers bezocht de scholen en verzorgde tijdens de pauze een koffietafel of receptie. Alle personeelsleden kregen het boek van Lies van Rompaey, Strijd voor waardering. Het COV van 1883 tot 1993, als geschenk. Foto’s en een interview met de directeur en de VA werden tijdens het schooljaar 2007-2008 in Basis gepubliceerd.
De COV-ledenbijdrage Leden die hun bijdrage gespreid wensen te betalen via een domiciliëring, kunnen kiezen voor een jaarlijkse, maandelijkse, driemaandelijkse of halfjaarlijkse betaling. Een gespreide betaling (maandelijks, driemaandelijks of halfjaarlijks) kan enkel via domiciliëring.
Vanaf 2008 hebben pasafgestudeerden van de maand januari een gratis lidmaatschap van 1 februari tot 31 augustus van dat jaar. Pasafgestudeerden van de maand juni krijgen een gratis lidmaatschap van 1 juli tot en met 31 december van het jaar van afstuderen.
Jaar
Gewone leden
Halftijds
Werklozen
2004 2005
143,79 145,80
88,55 90,00
82,61 85,20
Gepensio neerden en TBS-55+ 47,60 49,20
Overlevingspensioen
Ereleden
TBS/PA
37,18 39,00
71,45 72,00
40,12 40,80
Pasafgestudeerden 29,75 0,00
2006 2007
148,80 148,80
93,24 95,64
85,20 87,24
50,40 52,08
40,20 41,76
72,00 72,00
42,84 45,00
0,00 0,00
2008
151,80
97,80
89,28
52,08
41,76
75,00
46,08
0,00
De syndicale premie Vanaf 2006 wordt, ten gevolge van een beslissing van de Federale regering, de vakbondspremie elk jaar uitbetaald in plaats van om de twee jaar. De syndicale premie heeft betrekking op het vorige kalenderjaar. Iedereen die in het refertejaar door middel van een weddetoelage werd bezoldigd, ontvangt van het ministerie van Onderwijs en Vorming een aanvraagformulier. Het personeelslid moet niet het volledig jaar in dienst geweest zijn. Aan de toekenningsvoorwaarden is
voldaan, zodra men tijdens het betrokken refertejaar behoorde tot het personeelsbestand. Het bedrag van de vakbondsbijdrage dat men betaalde in het betrokken jaar, bepaalt de premie waarop men recht heeft. Wie slechts een gedeeltelijke bijdrage betaalde, ontvangt een evenredig deel van de vakbondspremie.
SYNDICALE PREMIE LIDMAATSCHAPSBIJDRAGE GEWONE LEDEN Jaar
Lidgeld gewoon lid
Syndicale premie
Nettobijdrage
2004 2005 2006 2007
143,79 145,80 148,80 148,80
Bedrag 78,00 78,00 80,00 80,00
% van het lidgeld 54% 53% 54% 54%
Bedrag 65,77 67,80 68,80 68,80
% van het lidgeld 46% 47% 46% 46%
2008
151,80
80,00
53%
71,80
47%
9
Bewegingswerking
10
DE SYNDICALE WERKING
Inspraak, de garantie voor goede werkomstandigheden Geen inspraak zonder COV-vertegenwoordigers Eind 2004 worden verkiezingen voor vakbondsafgevaardigden van het COV gehouden. Een belangrijke zorg is de vertegenwoordiging van alle ambten. Met de nieuwe voorrangsregeling rijst de vraag naar de mogelijkheid om als tijdelijk aangestelde van doorlopende duur (TADD) kandidaat te zijn voor de verkiezingen. De COV-besturen verklaren zich daarmee akkoord als het gaat om personeelsleden die minimaal voor een halftijdse opdracht zijn aangesteld. De Syndicale Commissie vraagt om de verkiezingen voor de vakbondsafgevaardigden en de LOC-verkiezingen beter op elkaar af te stemmen. Het is aangewezen om de verkiezingen voor de vakbondsafgevaardigden te laten voorafgaan aan de LOC-verkiezingen. De organisatie van de verkiezingen kent een geëigend verloop: vorming voor de verkiezingsverantwoordelijken van de regio’s en kringen, de verkiezingsdocumenten gebundeld per school,… De gevreesde daling van het aantal vakbondsafgevaardigden kwam er niet. Enkel in het gemeentelijk onderwijs ging het aantal vakbondsafgevaardigden licht achteruit. Veel nieuwe vakbondsafgevaardigden zijn jonge mensen. Dat is een duidelijk pluspunt. Met de VA-verkiezingen (september 2007) in het vizier, keurde de COV-Raad begin 2007 het voorstel goed om de verkiezing voor vakbondsafgevaardigden te organiseren voor de LOC-verkiezingen. Daarom beslist de COV-Raad dat de lopende mandaatperiode voor vakbondsafgevaardigden wordt ingekort tot drie jaar. Bestaande verkiezingsdocumenten worden aangepast aan dat nieuw gegeven. De verwerking van de verkiezingen zal zo veel mogelijk elektronisch verlopen. De documenten zijn beschikbaar op de website van het COV. Kringen en regio’s kunnen het lidmaatschap van kandidaten online controleren en de gegevens worden onmiddellijk in de database ingebracht. De elektronische verwerking moet voor meer efficiëntie zorgen, maar blijkt nog niet direct een afdoende oplossing voor een optimale communicatie over het verloop en de resultaten. De resultaten zijn zoals verwacht. Er is een positieve link tussen kringen en regio’s die zorg dragen voor hun vakbondsafgevaardigden en de verkiezingsresultaten.
leerlinggebonden opdracht, vanaf de eerste dag afwezigheid worden vervangen. De vrees dat het systeem leerkrachten zou aanzetten tot meer afwezigheid, bleek ongegrond. Een reëel probleem ontstond toen bleek dat de bezoldigingsregeling in het onderwijs ervoor zorgde dat sommige vervangers in overwerk of bijbetrekking kwamen. Vanaf september 2007 wordt dat probleem voor een stuk opgevangen door de vervanger te bezoldigen voor een halve of een hele dag, en de be zoldiging los te koppelen van de opdracht van de titularis. Half mei 2005 werden de gesprekken voor cao 8 gestart met de bedoeling om tegen het einde van 2005 tot een akkoord te komen. De besprekingen verlopen allesbehalve vlot. De dag van de leerkracht, 5 oktober 2005, wordt een actiedag: een appel en een ei voor de minister, een attentie voor alle personeelsleden! Het budget voor de cao wordt stilaan opgetrokken van 215 miljoen euro naar 305 miljoen. Met dat budget kan het vakantiegeld groeien tot 92 % van het brutomaandloon en worden de nodige middelen voorzien voor een garantie op loopbaankwaliteit: mentoren zullen beginnende leerkrachten begeleiden, er komt een evaluatiesysteem voor alle personeelsleden. Begin 2006 zijn de besprekingen nog steeds niet afgerond. De verschillende koepels onderhandelen vanaf nu ook mee. Bij de start van het schooljaar 2006-2007 komt de onderhandelingsfinish in zicht. Het COV blijft ijveren voor het optrekken van de laagste barema’s, extra middelen voor zorg, zonder het ‘meester-, vak- en dienstpersoneel’ uit het oog te verliezen. De eerste reacties op de mogelijk gedifferentieerde verloning van directeurs sijpelen binnen. Op 27 september 2006 geeft de COV-Raad aan zijn onderhandelaars het fiat om cao 8, over het geheel bekeken erg positief voor het basisonderwijs, te ondertekenen.
Steeds meer inspraak op lokaal niveau Lokale autonomie van scholen houdt ook in dat de overheid steeds meer beslissingen doorschuift naar het lokaal niveau. Het COV kan daarmee enkel akkoord gaan als er genoeg mogelijkheden voorzien worden om de inspraak op lokaal niveau waar te maken. Daarom werden in het verleden verschillende inspraakorganen opgericht, zowel op het niveau van de school als op dat van de scholengemeenschap. In het gemeentelijk onderwijs was het niet mogelijk een inspraakorgaan op het niveau van de scholengemeenschap op te richten. In cao VIII werd een akkoord bereikt om ook in dat net OCSG’s te kunnen oprichten. Uiteindelijk werd dat gerealiseerd in onderwijsdecreet XVIII.
CAO-onderhandelingen: niet altijd van een leien dakje! Op 4 februari 2005 werd cao 7 eindelijk getekend. Het COV heeft, samen met de andere onderhandelaars, heel wat kunnen verwezenlijken voor het Vlaams onderwijs. Er werd niet enkel aan koopkracht gedacht, maar evenzeer aan kwaliteit en werkdrukverlaging. In cao 7 staat het systeem ‘Vervangingen bij Korte Afwezigheden (VKA)’ ingeschreven. Daardoor kunnen personeelsleden die belast zijn met een
11
DE PEDAGOGISCHE WERKING
Werken aan professionalisering Pedagogische studiedagen van blijvende waarde Met onze jaarlijkse provinciale pedagogische studiedagen willen wij onze leden niet alleen blijvend pedagogisch-didactisch ondersteunen, maar willen we tegelijk ook de onderwijsactualiteit op de voet volgen. Beide uitgangspunten bepalen de keuze van een gemeenschappelijk thema voor de COV-studiedagen, die tot op vandaag nog altijd de meest unieke trefmomenten zijn voor leraren, directeurs en ondersteunend personeel in het kleuter- en lager onderwijs in Vlaanderen. Een zeer grote groep geëngageerde provinciaal medewerkers slaagt er telkens in om het gekozen thema op de studiedagen te vertalen in praktijkgerichte sessies. Jaarlijks worden nog altijd meer dan 8.000 deelnemers bereikt. 2004 - Allen voor zorg/zorg voor allen! Doorheen de jaren wordt steeds meer aandacht besteed aan zorg in de basisschool. Er is de eerstelijnszorg van de leraar in de klas, maar er is nu ook de tweedelijnszorg van de zorgcoördinator. Hoe kan die zorg op een zinvolle manier structureel verankerd worden in de school? Er is de centrale aandacht voor het kind, maar wij moeten ook zorgzaam omgaan met alle kinderen. Kortom, we moeten zorgzaam omgaan met en werken aan zorg. Met de studiedagen van 2004 hebben we alvast een voorzet gegeven. 2005 - Wat heb je vandaag op school geleerd? De schooldoorlichtingen draaien op volle toeren. Allerlei evaluaties worden op de school losgelaten. De peilingsonderzoeken komen eraan. Er is voortdurend sprake van differentiëren, van krachtige leeromgevingen, van leren leren… Hoe ga je als leraar daarmee om? En wat betekent het voor je eigen leren? 2006 - School met cultuur Vorming op school beperkt zich niet tot het cognitieve. Ons onderwijs beoogt een algemene culturele vorming. Culturele vorming staat voor een harmonische vorming waarin de eigenheid van individuen en groepen ten volle tot haar recht komt. Ze biedt de mogelijkheid tot het vinden van raakpunten of gelijkenissen, maar leidt ook tot het inzicht dat verschillen tussen individuen en groepen elkaar kunnen aanvullen. Deelname aan een cultuur kristalliseert zich ook in een schoolcultuur waarin niet alleen de kansen, maar ook de betrokkenheid van alle participanten gewaarborgd moet zijn. 2007 - Schooltje gezond Zoals een ‘broodje gezond’ is samengesteld uit verschillende ingrediënten, zo willen wij ook met ‘schooltje gezond’ een breed spectrum omvatten. Dus niet alleen bewegings- en gezondheidsopvoeding, maar ook veiligheid, welbevinden, welzijn, geestelijke gezondheid en milieu- en ecologisch bewustzijn. Hoe gezond is mijn school? Is het een leefbare school? Wat houdt een gezondheidsbeleid op school eigenlijk in? 2008 - School in de toekomst Wat is de plaats van de school in onze samenleving vandaag? Dat brengt ons tot een bezinning over de kerntaak van de leraar en de school. We moeten durven vooruitdenken; onze blik is naar de toekomst gericht. Niet enkel vooruitzien op korte termijn, maar ook op lange termijn. Als leraar en als school staan we er uiteraard niet alleen voor. Wat is onze kracht als schoolteam en welke plaats neemt onze school in in de scholengemeenschap?
12
Schoolwijzer Als vast katern van ons veertiendaags tijdschrift Basis blijft Schoolwijzer een belangrijk richtsnoer voor leerkrachten in het basisonderwijs. Een belangrijk inhoudelijk aandachtspunt is om regelmatig in gesprek te gaan met al wie bij het onderwijsveld betrokken is, van beleidsvoerders tot en met mensen uit de praktijk. Zo kwamen onder meer de professoren Rudolf van den Berg, Roland Vandenberghe, Walter Hellinckx en Geert Kelchtermans over bepaalde thema’s aan het woord en gingen we in gesprek met de verantwoordelijken van de pedagogische begeleidingsdiensten van het VSKO, Gaby Tersago en André Uytterhoeven, en van OVSG, Johan Van Wynsberghe en Bob Loisen. We interviewden de secretarissen-generaal van VVKBaO, Marc Van den Brande, en van VVKBuO, Karel Casaer over hun beleidsopties. In de praktijk peilden we onder meer naar de ervaringen van jonge leerkrachten, van een GON-leerkracht en de concrete werking van een LOP. De volgende thematische nummers van Schoolwijzer werden uitgewerkt: ■ Zorg voor allen/allen voor zorg. ■ Wat heb je vandaag op school geleerd? ■ School met cultuur. ■ Schooltje gezond. Ook een aantal actuele thema’s kregen in Schoolwijzer meermaals aandacht: ■ een leerkrachtige school, ■ schaalvergroting, ■ de mentorenopleiding, ■ de lerarenopleiding, ■ leren leren, ■ zelfevaluatie van de school.
Pedagogische Commissie Op de vergaderingen van de Pedagogische Commissie kwamen de volgende actualiteitsdossiers op de voorgrond: ■ Maatwerk in samenspraak. ■ Beleidsbrief 2004-2005. ■ Conceptnota lerarenopleiding. ■ Decreet lerarenopleiding. ■ Discussienota leerzorg. ■ Beleidsbrief 2006-2007. ■ Beroepsprofielen en basiscompetenties. Er werden standpunten geformuleerd betreffende actuele thema’s. Onderverdeeld per werkjaar werden de volgende de thema’s besproken. Werkjaar 2003-2004 ■ Doel van peilingsonderzoeken. ■ Nieuwe eindtermen in het basisonderwijs. ■ Kosteloosheid van het leerplichtonderwijs. Werkjaar 2004-2005 ■ Het stageconcept van leraren in opleiding. ■ Resutaten van het PISA-onderzoek 2000-2003. ■ Peilingsonderzoeken wiskunde en lezen. ■ Vervanging korte afwezigheden. ■ Een middenkader in het basisonderwijs. Werkjaar 2005-2006 ■ Professionalisering van leraren. ■ Organisatievormen van onderwijs voor kinderen met specifieke onderwijs- en opvoedingsbehoeften. Platformtekst. ■ Integrale jeugdhulpverlening. ■ Een onderwijscontinuüm. Werkjaar 2006-2007 ■ Verhoging van de kleuterparticipatie. ■ Hoorzitting decreet lerarenopleiding. ■ Leerzorg. Werkjaar 2007-2008 ■ Kosteloosheid van het leerplichtonderwijs. ■ Leerzorg.
Vol-waard-ig kleuteronderwijs Waardering dringt eindelijk door in de samenleving en bij de overheid Het was verbazingwekkend hoe het kleuteronderwijs de voorbije jaren ‘hot item’ was in de media. Blijkbaar moeten nog velen tot het besef komen dat een gedegen opleiding en vorming beginnen op kleuterleeftijd. Veel pedagogen belichtten in de vorige eeuw al de waarde van goed kleuteronderwijs. Recent onderzoek in binnen- en buitenland toonde aan dat kinderen die op kleuterleeftijd regelmatig hadden schoolgelopen, op de leeftijd van 14 tot 18 jaar merkelijk betere schoolresultaten boekten dan leerlingen die niet of weinig aan het kleuteronderwijs hadden geparticipeerd. De minister werkte in het voorjaar van 2006 een nota uit met maatregelen ter stimulering van de participatie aan het kleuteronderwijs. Hij beloofde meteen een extra budget van 20 miljoen euro.
Meer participatie vraagt meer omkadering Onderzoek heeft uitgewezen dat de participatie aan het kleuteronderwijs in Vlaanderen zeer hoog is. Als voornaamste redenen worden de erkenning van de kwaliteit van dat onderwijs en een aantal maatschappelijke factoren, zoals het buitenhuis werken van beide ouders, aangehaald. Desondanks is voor de berekening van het aantal organieke ambten in het kleuteronderwijs nog steeds de lestijdenschaal van 1993 van toepassing. Die schaal hield rekening met een omrekeningscoëfficiënt van 0,8848 (oorsprong in 1984!). Die omrekeningscoëfficiënt had tot doel de gemiddelde aanwezigheid van de kleuters zoveel mogelijk te benaderen. Een bevraging van het COV in 2005 toonde aan dat de gemiddelde aanwezigheid thans beduidend hoger is.
Waardevolle initiatieven Uit de onderzoeken naar participatie van kleuters aan het onderwijs kwam ook tot uiting dat 2 à 3 % van de kleuters niet is ingeschreven in een school en dat andere kleuters vaak zeer weinig aanwezig zijn. Het gaat vooral om kinderen uit kansarme gezinnen. Om daaraan te verhelpen, kende de minister vanaf het schooljaar 2007-2008 GOK+lestijden toe aan scholen met een hoge concentratie (40 % en meer) onderwijskansarme kleuters. Voor die scholen betekende dat een aanzienlijke toename van de omkadering. Met ingang van het schooljaar 2007-2008 werd eveneens een nieuw systeem voor de berekening van het aantal uren zomerklas ingevoerd. Het nieuwe systeem kreeg de steun van het COV. De mate waarin de middelen werden toegekend (coëfficiënt van 0,8 per bijkomende kleuter) werd door onze vertegenwoordigers verworpen. De berekeningswijze van het kabinet ging uit van verkeerde basisgegevens. Het COV slaagde erin een protocol te laten opstellen waarin de overheid zich engageerde het nieuwe systeem aan het einde van het schooljaar te monitoren, inclusief de verplichting de coëfficiënt te verhogen als het voorziene budget niet ten volle werd benut. Het Sectorcomité Kleuteronderwijs staafde zijn standpunten met een bevraging, die in de kleuterscholen een enorme respons kende. Het resultaat was niet mis: de coëfficiënt werd met ingang van 1 september 2008 verhoogd tot 1. Daarmee werd de positieve inbreng van het Sectorcomité Kleuteronderwijs nog maar eens bevestigd. Vanaf nu telt iedere kleuter volwaardig mee voor de zomerklas. Vooral naarmate het schooljaar vordert, zal dat de klasgrootte gunstig beïnvloeden.
geïntroduceerd. De uren ICT worden toegekend aan de school. De uren voor het voeren van een zorgbeleid worden vanaf het schooljaar 2008-2009 toegekend aan de scholengemeenschap, die deze uren zal herverdelen onder haar scholen. De scholengemeenschap duidt voor de overheid één aanspreekpunt aan voor de kleuterparticipatie. De verruimde omkadering geeft duidelijk aan dat de tijd dat de kleuteronderwijzer zich in zijn of haar klas opsloot, samen met de hem (haar) toevertrouwde kinderen, en daar afgezonderd van de collega’s aan opleiding en opvoeding deed, lang voorbij is. Onze huidige samenleving vraagt communicatie. Het kleuteronderwijs is nu klasoverschrijdend en berust op samenwerking met de collega’s, samenwerking in het kader van een opvoedingsproject.
De uitdaging: kleinere klasgroepen en de nodige tewerkstelling op de werkvloer De personeelsomkadering is een van de belangrijkste pijlers om het pedagogisch comfort te omschrijven. De doelstellingen van de minister om de participatie van kleuters daadwerkelijk te verhogen en zijn ideeën over inclusief onderwijs vragen om een betere en ruimere omkadering. De huidige lestijdenschaal werd opgesteld in een andere tijdsgeest, in andere omstandigheden. Wil de minister dat scholen en leerkrachten zijn de hoge verwachtingen waarmaken, dan moet het gemiddeld aantal kinderen per klas verminderen. GOK, GOK+ en de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid zijn waardevolle initiatieven, maar zijn duidelijk onvoldoende om de gestelde verwachtingen te kunnen inlossen. Daarenboven voorspelt het arbeidsmarktrapport van april 2008 een tekort aan kleuteronderwijzers voor de eerstkomende schooljaren. Het COV eist van de overheid dringend structurele maatregelen, zodat de personeelsbezetting op het niveau van de klasvloer wordt gegarandeerd.
Meer zorgbreedte Met de hertekening van het onderwijslandschap (oprichting scholengemeenschappen) in 2003 werden de zorg- en ICT-coördinatoren
13
Buitengewoon… goed Afstemming gewoon en buitengewoon onderwijs De vorige Vlaamse regering onderzocht een betere afstemming van het gewoon en buitengewoon onderwijs op elkaar. In zijn memorandum aan de Vlaamse regering van 27 maart 2004 stelde het COV dan ook dat kinderen met specifieke noden moeten kunnen opgevangen worden in scholen waar ze zich het best kunnen ontplooien. Voor sommige kinderen kan dat in het gewoon onderwijs, mits haalbaar voor de draagkracht van de school. Andere kinderen worden beter geholpen in het buitengewoon onderwijs. Het COV wees op de noodzaak voor degelijk onderwijs voor kinderen met speciale noden. Niet alleen kinderen van mondige ouders, maar ook kinderen uit kwetsbare gezinnen moeten de juiste ondersteuning krijgen. Aan het inclusief onderwijs moest een consequent en bindend voorwaardenbeleid worden gekoppeld dat de rechten en de mogelijkheden van het personeel maximaal beschermt. Het COV pleitte voor ondersteuning voor het realiseren van samenwerkingsverbanden tussen het gewoon en het buitengewoon onderwijs.
Een actief sectorcomité Het Sectorcomité Buitengewoon Onderwijs (SCBO) volgde het leerzorgdossier van nabij op (zie verder onder ‘Leerzorg’). De mogelijke gevolgen voor het buitengewoon onderwijs in relatie tot het brede onderwijsveld werden grondig besproken. Het SCBO besprak de financiering, de rol van het CLB, het behoud van expertise, de noodzakelijke omkadering, de draagkracht van het personeel, de plaats van de paramedici, de relatie met het GON,… Heel moeilijk lagen onder meer het absoluut inschrijvingsrecht van de ouders, het niet gekleurd zijn van middelen voor extra begeleiding, de draagkracht van de leerkracht, een einddatum voor uitvoering. Het SCBO had ook aandacht voor de rol van het buitengewoon onderwijs in scholengemeenschappen. Er was een positieve evolutie in de houding van de scholen voor gewoon onderwijs tegenover het buitengewoon onderwijs en de erkenning van zijn expertise. Inzake het GON werd vastgesteld dat de integratietoelage veelal ontoereikend was voor de kosten. Door de verplaatsingen in het kader van GON ondervinden paramedici dikwijls problemen om binnen een weekschema een volledige opdracht uit te werken.
Vergoeding BO De vergoeding BO werd geïncorporeerd in de weddenschalen met het oog op de pensioenberekening. Vanaf 1 september 2005 blijft de vergoeding BO behouden voor wie in het GON werkt in het gewoon onderwijs. Ook personeelsleden van het beleids- en ondersteunend personeel, aangesteld op basis van de puntenenveloppe-zorg, krijgen de vergoeding BO als zij het getuigschrift BO hebben.
Ondersteuningsaanbod De extra lestijden onderwijsvoorrang blijven behouden tot 2008-2009 voor de scholen die er in 2001-2002 al ontvingen. Vreemd genoeg scheen de overheid geen rekening te houden met wijzigingen inzake aantal leerlingen of behoeften in de scholen.
SENIORENWERKING
Blijvende aandacht voor welvaartsvaste pensioenen
14
In verbondenheid tussen gepensioneerden en actieven in een goed gestructureerde solidaire vakorganisatie schuilt de kracht van het COV. Die kracht zette in het verleden meermaals mensen in beweging om samen te beveiligen wat door vorige generaties werd gerealiseerd. Het is ook die kracht die ons in de voorbije vijf jaren de handen in elkaar deed slaan om dag na dag te ijveren voor het behoud van ons pensioensysteem.
Het Sectorcomité Pensioenen van het COV volgt de pensioenactualiteit op de voet. We noteren tussen januari 2004 en 30 juni 2008 elf vergaderingen van het comité en één inspiratiedag. Door een solidaire syndicale inzet kon ook in de voorbije vijf jaren veel onheil vermeden worden en de welvaartsvastheid van de overheidspensioenen gevrijwaard blijven.
Ofschoon onderwijs een gemeenschapsmaterie is, blijven de pensioenen behoren tot de bevoegdheid van de federale regering. Met de COC, ACV-Transcom en de ACV-centrales voor openbare diensten vormt het COV de FCSOD (de Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten). Via de FCSOD neemt het COV in gemeenschappelijk front deel aan het syndicaal overleg. Samen verdedigen wij in Comité A de belangen van onze gepensioneerden bij de federale overheid.
In het COV-kaderblad Vice Versa van 27 juni 2007, met als thema ‘Actieve senioren’, lezen we: “Deelname aan het verenigingsleven en vrijwilligerswerk impliceren een betere gezondheid, minder kans op eenzaamheid en meer welzijn. Ook het verwerven en behoud van een welvaartsvast pensioen om een aangename materiële levensstandaard te verzekeren, is belangrijk.” Het COV was de voorbije vijf jaren sterk in de weer om vanuit die twee voorwaarden voor succesvol ouder worden, voor zijn leden-senioren activiteiten te organiseren.
Pijlen richten op twee pijlers
Leden werven, voor hen zorgen en leden behouden Seniorenclubs brengen gepensioneerde leden samen voor ontspanning en aangename, zinvolle vrijetijdsbesteding. Met het lidmaatschap en vrijwilligerswerk creëert het COV kansen tot sociale participatie. Het Sectorcomité Pensioenen heeft veel aandacht voor de werking van de seniorenclubs en fungeert als forum voor het uitwisselen van ervaringen betreffende de werking in de clubs en de provinciale verbonden. De jaarlijkse provinciale ontmoetingsdagen voor senioren vormen een regelmatig terugkerend thema op de agenda. Door het stijgende aandeel ouderen en de toegenomen leeftijdsverwachting komt er in het seniorenledenbestand een grotere differentiatie tussen de ‘jonge’ en de ‘oude(re)’ gepensioneerden. Men ervaart de nood om op een adequate manier ‘jonge’ gepensioneerden en TBS’ers bij de seniorenactiviteiten te betrekken. In het Sectorcomité Pensioenen is men er zich van bewust dat in de seniorenclubs een schat aan ervaring te vinden is. Clubleiders kunnen veel van elkaar leren inzake ‘wervende’ seniorenactiviteiten. De uitwisseling van ideeën kan sommige clubs helpen een nieuw elan in hun seniorenwerking te vinden. Op initiatief van het Sectorcomité Pensioenen organiseerde het COV op 14 november 2006 in het Bremberg-centrum een inspiratiedag voor clubleiders met als thema ‘Herbronnen met het oog op morgen’. De conclusies van die inspirerende studie- en denkdag vormden de leidraad voor de toekomstige werking van de seniorenclubs in het COV. De verslagen leverden het Sectorcomité Pensioenen voldoende stof om een handleiding uit te werken over goed en inspirerend clubwerk.
Het COV, ook voor gepensioneerden een vakbond Het COV biedt de senioren een eigen specifieke syndicale werking: een duidelijke meerwaarde in vergelijking met andere seniorenorganisaties. Bij het opstellen van eisencahiers en het voeren van onderhandelingen is het essentieel te weten welke standpunten worden gedragen. Daarom werken we vanuit sociale participatie van ouderen binnen onze organisatie ‘bottom-up’. De structuren voor seniorenwerking in het COV zorgen voor de doorstroming van ideeën en inzichten. We onderschatten geenszins het belang van die informele contacten waarin bestuursleden peilen naar bekommernissen en verzuchtingen van ouderen. Maar vooral tijdens vergaderingen van het algemeen Sectorcomité Pensioenen, weet het COV-beleid - gesteund door zijn achterban - standpunten te bepalen en te verdedigen. Naast het opvolgen van de pensioenactualiteit was er ook de bezorgdheid voor de vrijwaring van het specifiek karakter van de overheidspensioenen, onder meer het behoud van de automatische perequatie. Het Sectorcomité volgde eveneens de eisen op inzake pensioenen in het kader van de intersectorale eisencahiers.
Onderwijspensioenen in het vizier Perequatieperikelen De pensioenen van ambtenaren en onderwijzend personeel worden regelmatig onder vuur genomen. De OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) bestempelt met de regelmaat van een klok de overheidspensioenen als ‘te genereus’. Sommige politici van eigen bodem refereren dan graag aan het standpunt van de OESO om het specifiek pensioenstelsel van de openbare diensten aan banden te kunnen leggen. Het was voor het COV een hele klus om in de voorbije jaren de zo belaagde overheidspensioenen volop te blijven verdedigen. Maar door die doorgedreven inspanningen hebben we het perequatiesysteem verankerd.
Waarom een nieuw perequatiesysteem? Het bestaande perequatiesysteem van de wet van 9 juli 1969 moest worden geactualiseerd, omdat er ongelijke toepassingen onder de verschillende ambtenarencategorieën en individuen waren. Die ongelijkheden moesten worden weggewerkt en ontwijkingsmechanismen moesten worden uitgeschakeld of teruggedrongen. ■ De verschillende nieuwe beloningssystemen in overheidsdiensten leverden toepassingsproblemen op bij de perequatie. ■ Mandaatvergoedingen in verschillende overheidsdiensten hebben niet altijd effect op de perequatie. ■ Gepensioneerden van de vele inmiddels afgeschafte graden (bijvoorbeeld bij politie en rijkswacht) vielen door de mazen van het ‘perequatienet’. ■ De financiering van de kost van de pensioenen door de federale overheid, ook als de perequatie het gevolg is van beslissingen genomen door een gemeenschaps- of gewestregering, riep bij politiek verantwoordelijken vragen op.
Voorstellen van de overheid 2004-2005 Het kabinet-Pensioenen stelde aan de vakorganisaties een korvensysteem met één korf per sector voor. Dat systeem zou het huidige perequatiesysteem moeten vervangen. ■ Het COV bepleitte een opsplitsing van de onderwijskorf om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de wedde én de solidariteit binnen de groepen te waarborgen. ■ De FCSOD eiste een jaarlijkse perequatie met als voordeel dat de pensioenen de evolutie van de lonen van meer nabij volgen. ■ De FCSOD stelde ook dat de publicatievoorwaarde in het Belgisch Staatsblad een mogelijkheid tot vertraging van de perequatie inhield en bepleitte dus een soepeler systeem.
Reactie op het wetsontwerp van 14 juli 2007 Voor het COV en de andere vakbonden van de FCSOD bleven de volgende elementen essentieel. ■ De pensioenen moeten gelijke tred houden met de evolutie van de lonen van de actieven om ze zo op een structurele wijze welvaartsvast te maken. ■ De herziening van het perequatiesysteem moet leiden tot een vooruitgang of ten minste tot dezelfde opbrengst voor de groep gepensioneerden en kan niet als doelstelling hebben om te besparen. ■ Het mechanisme van de perequatie dient in de wet geregeld te blijven. Dat is de beste garantie voor de gepensioneerden.
Perequatiesysteem verankerd in de wet van 15 maart 2007 Alle gepensioneerden binnen eenzelfde korf zullen vanaf 1 januari 2009 om de twee jaar genieten van hetzelfde verhogingspercentage van hun pensioen. De personeelsleden van het Vlaams onderwijs werden ondergebracht in één korf. Die korf is de verzameling van de maxima van alle weddenschalen uit de onderwijssector. Bij de weging van de weddenverhogingen worden ook een aantal weddensupplementen, premies of toelagen, de eindejaarstoelage en het vakantiegeld meegeteld.
15
De automatische perequatie blijft gehandhaafd. De vakbonden kunnen bij elke tweejaarlijkse weging de correcte toepassing ervan controleren.
Een onverwacht amendement Tijdens de besprekingen van het ontwerp-pensioenen in de Kamercommissie van Sociale Zaken werd er verrassend een amendement namens de meerderheidspartijen ingediend. Het amendement bepaalt dat het perequatiepercentage voor een bepaald gedeelte van elke perequatiekorf met ten hoogste een derde kan vermeerderen of verminderen. Dat kan enkel gebeuren bij een in een Ministerraad overlegd Koninklijk Besluit, op gemotiveerd advies van het Technisch Comité voor de Pensioenen van de Overheidssector en mits akkoord van alle besturen en instellingen van de betrokken sector. Er mag geen globale meerlast voor de perequatiekorf zijn. De FCSOD protesteerde bij de minister van Pensioenen tegen het parlementair initiatief. De FCSOD vond het onaanvaardbaar dat na afloop van de onderhandelingen nog een amendement door de regeringspartijen werd ingediend en wees op het gevaar van een willekeurige aanpassing van de perequatie ten voordele van bepaalde groepen. Het FCSDO eiste dat het akkoord over de perequatie, dat werd bereikt in Comité A, volledig gerespecteerd werd. De overheid antwoordde dat de voorgestelde afwijking enkel in zeer uitzonderlijke gevallen kan en mits strikte voorwaarden in acht zal worden genomen. Verder benadrukte ze nog dat het niet de bedoeling is om de werking van Comité A te ondermijnen. Bovendien moet elk ontwerp van Koninklijk Besluit voorafgaandelijk in Comité A onderhandeld worden. De FCSOD zal daarin haar verantwoordelijkheid nemen en geen protocol van akkoord ondertekenen als de principes van een solidaire perequatie in het gedrang komen.
Generatiepact Langer werken, hogere activiteitsgraad Door de wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact werd in de privésector het principe van de pensioenbonus ingevoerd. In de overheidssector werd echter zes jaar geleden al een pensioencomplement ingevoerd voor ambtenaren. Sinds 1 januari 2001 kunnen ambtenaren en personeelsleden uit het onderwijs een bonus verwerven op hun overheidspensioen door te blijven werken na de leeftijd van 60 jaar. Aanvankelijk mocht het leeftijdscomplement niet tot gevolg hebben dat het relatief maximum - 75 % van de wedde die als grondslag dient voor de berekening van het pensioen - zou overschreden worden. In de nieuwe pensioenwet van 8 maart 2007 werd echter ingeschreven dat de leeftijdsbonus voor diensten gepresteerd sinds 1 januari 2006, wél tot gevolg kan hebben dat het pensioen het relatief maximum van 75 % overschrijdt. De grens van 90 % van de gemiddelde wedde van de laatste vijf jaar mag echter niet overschreden worden. Het complement maakt ook integraal deel uit van het pensioen. Dat heeft als gevolg dat het ook volledig in aanmerking zal worden genomen bij latere perequaties.
Pensioenpijlers Contractuelen in de openbare diensten ontvangen het gewone werknemerspensioen van de privésector en dat bedraagt bruto vaak slechts de helft van het bedrag van de vastbenoemden, netto vaak
16
maar tweederden. De vakbonden zijn eisende partij om voor deze categorie ambtenaren ook aanvullende pensioenen te kunnen aanbieden. Een wetsontwerp was begin 2007 in de maak. De procedure kon echter niet meer afgewerkt worden voor de ontbinding van het parlement.
Eisencahier voor de federale regering 2007-2008 Op 8 mei 2007 stelde de FCSOD het intersectoraal eisencahier 20072008 voor. De FCSOD wilde nog voor de parlementsverkiezingen en de periode van ‘lopende zaken’ haar algemene bekommernissen bekendmaken. ■ De FCSOD stelt dat een aantal anomalieën in de huidige pensioenwetgeving (pensioennoemer CLB,…) dient weggewerkt te worden. ■ De federale regering moet uitvoering geven aan de wet en de verplichte lijst opmaken van de functies die fysiek of mentaal zwaar zijn (de belastende functies). Er dient een bonusregeling voor die functies uitgewerkt te worden. Het COV is van mening dat de onderwijsfuncties van het basisonderwijs als belastende functies in de lijst moeten opgenomen worden. ■ De FCSOD vraagt een verhoging en indexering van de grensbedragen van de toegelaten beroepsinkomens voor alle gepensioneerden. ■ De solidariteitsbijdrage voor gepensioneerden moet afgeschaft worden. ■ De FCSOD vraagt dat de uitbetaling van het pensioen van december opnieuw op het einde van de maand zou gebeuren in plaats van begin januari. ■ Het grensbedrag voor de toekenning van het vakantiegeld aan gepensioneerden moet worden verhoogd. ■ De overheid moet voor de openbare sector de minimumpensioenen verhogen. ■ De nodige wettelijke initiatieven tot aanvullende pensioenregeling voor het contractueel overheidspersoneel moeten geconcretiseerd worden. ■ De verschillende overheden moeten voor actieven en gepensioneerden de nodige schikkingen treffen, zodat ze kunnen genieten van een hospitalisatieverzekering tegen aantrekkelijke voorwaarden. ■ Periodes van loopbaanonderbreking dienen volledig mee te tellen voor het pensioen.
De taakinvulling van de schoolleider in volle evolutie Coach van een team dat samen school maakt In de vorige decennia was het handelen van de schooldirecteur sterk gebonden aan de zogenaamde relatieve autonomie, vooral de verzelfstandiging van de school binnen de grenzen van de overheidsreglementering. Vandaag ligt het accent op het stimuleren van het vermogen van de school om zelf beleid te voeren. De taak van de schoolleider moet gericht zijn op het ontwikkelen en dragen van een onderwijsvisie, op het afstemmen van leerprocessen, op het motiveren en aansturen van medewerkers, op het managen van middelen. Vanuit een brede visie stuurde het Sectorcomité Directeurs aan op essentiële vernieuwingen. Wat de voorgaande jaren werd gerealiseerd, mag als baanbrekend voor het schoolleiderschap worden beschouwd.
Omkadering blijft een knelpunt De verwachtingen die vandaag aan de schooldirecteur worden gesteld, veronderstellen andere competenties en een voldoende ruime omkadering, zodat deze competenties naar behoren kunnen gedijen. Met de hertekening van het onderwijslandschap bij aanvang van het schooljaar 2003-2004 werd eindelijk een organiek kader gecreëerd ter ondersteuning van de directeur. Er werden middelen vrijgemaakt voor zorgcoördinatoren en ICT-coördinatoren. De administratieve omkadering verdrievoudigde en werd organiek. Een grote verzuchting van de schooldirecteurs basisonderwijs werd daarmee (gedeeltelijk) beantwoord. De tijdelijke projecten korte afwezigheden (cao 7) en mentorschap gaven de directeur meer mogelijkheden om te werken aan een coherent beleid. Op het niveau van de scholengemeenschap kon de stimulus worden aangewend om een stafmedewerker en/of een directeur-coördinator scholengemeenschap aan te stellen. Als gevolg van de nieuwe, en vaak zeer verscheiden, eisen waaraan de scholen dienen te voldoen, blijft de ondersteunende omkadering ruim onvoldoende. In de eerste plaats dient de administratieve omkadering gevoelig te worden uitgebreid. Het Sectorcomité Directeurs drukt onder meer de nood uit aan de permanente aanwezigheid van een medewerker die kan ondersteunen bij dagelijkse formaliteiten zoals onthaal, studieattesten, afwezigheden, aanwezigheden, ziekte, ongeval, e.a. Ook de specifieke administratieve taken nemen steeds toe: opmaken van attesten van kinderopvang, schooltoelagen en zoveel andere.
Bij de oprichting van de scholengemeenschappen werd met de inschakeling van de zorgcoördinator een aanzet gegeven om het zorgbeleid in de scholen te ondersteunen. Al snel bleek die omkadering ruim onvoldoende om de steeds groeiende nood aan zorgbreedte voldoende te realiseren. In cao 8 werd ingeschreven deze middelen op te trekken, zodat met ingang van het schooljaar 2008-2009 de middelen voor zorgcoördinatie voor de meeste scholen aanzienlijk verhogen. De directeurs vragen voor het ICT-beleid op school een gelijkaardige toename van de omkadering. Met de beperkte middelen waarover men thans beschikt, is het moeilijk kwalitatief opgeleide medewerkers langdurig aan de school te binden.
Een echte financiële waardering Met cao 8 werd een gevoelige weddeverhoging voor de directeurs gerealiseerd. Voor directeurs van scholen met 350 kinderen of meer werd de gelijkschakeling met de wedde van de directeur van een middenschool een feit. Voor de directeurs zonder lesopdracht en met minder dan 350 leerlingen was de loonsverhoging gelijklopend, waarbij het beperkte, bestaande verschil met de hoogste loonscategorie werd behouden. De directeurs met lesopdracht kregen geen loonsverhoging, maar een vermindering van de lesopdracht met 4 lestijden. Dat niet voor alle directeurs een loonsverhoging kon worden gerealiseerd, blijft voor het COV onvoldane gevoelens opwekken.
Professionalisering: een noodzaak Op het COV-congres van 2003 werd al veel aandacht besteed aan het schoolbeleid in het algemeen en aan de positie, de professionele ontwikkeling en de waardering van de directeur in het bijzonder. Om de functie van schoolleider op een kwaliteitsvolle manier te vervullen, moeten directeurs en toekomstige directeurs openstaan voor een continue professionalisering en persoonlijke ontwikkeling. Dat in cao 8 nascholingsgelden werden ingeschreven voor de vorming van schoolleiders, wijst op het belang dat gehecht wordt aan goede schoolleiders. Ook het COV blijft, zoals de voorgaande jaren, aandacht hebben voor uitgebreide vormingsmogelijkheden voor directeurs. Nieuwe wetgeving wordt toegelicht op infovergaderingen. Nascholingssessies worden georganiseerd over actuele thema’s zoals leerzorg, functiebeschrijving en evaluatie.
17
ADMINISTRATIEF PERSONEEL
Van COWE naar volwaardig administratief medewerker Weddeanciënniteit In de administratieve omkadering van het basisonderwijs bestaan de ‘contractuelen ten laste van het werkingsbudget’ niet langer. Op 1 september 2003 werd via het decreet betreffende het Landschap Basisonderwijs van 10 juli 2003 in het basisonderwijs het ambt van administratief medewerker ingevoerd. Die ontwikkelingen hadden een en ander tot gevolg voor de administratief medewerkers. In Paritair Comité 225 was overeengekomen dat diensten in de privésector en andere diensten mee opgenomen konden worden in de weddeanciënniteit van de COWE’s. Bij de onderhandelingen met de Vlaamse regering heeft het COV duidelijk gesteld dat diensten in de privésector en andere diensten moesten meetellen zoals voorzien in Paritair Comité 225. Om te voorkomen dat het ontbreken van die gegevens zou leiden tot financiële repercussies, organiseerde het COV in maart 2004 een grootscheepse informatiecampagne bij de administratief medewerkers. De resultaten van die bevraging gaven aan dat 21,66 % van de administratief medewerkers diensten in de privé hadden. Het meerekenen van die diensten had voor de loonmassa het volgende gevolg: Enquête administratief medewerkers maart 2004 Maandbasis
Loonmassa (euro)
Verschil
Toestand september 2003
103.978
0
Privédiensten onbeperkt
131.024
27.047
Privédiensten beperkt tot maximum 10 jaar
128.119
24.142
Eindejaarstoelage Voor de berekening van de eindejaartoelage 2003 voor de administratief medewerkers nam het departement Onderwijs de prestaties tijdens het schooljaar 2002-2003 als referentieperiode. Die referentiepe-
riode voor de eindejaarstoelage 2003 moest echter op dezelfde wijze vastgesteld worden als bij de vastbenoemde leerkrachten. Door de foutieve berekening ontvingen heel wat administratief medewerkers te weinig eindejaarstoelage. Mede door tussenkomsten van het COV werd met de betaling van het vakantiegeld 2004 de eindejaarstoelage 2003 voor de administratief medewerkers herzien en op de juiste basis uitbetaald.
Vakantieregeling Strijdpunt van 2003 tot 2007 Door de invoering van het ambt van administratief medewerker in het basisonderwijs bleef er onterecht discussie bestaan over de vakantieregeling, meer specifiek in het katholiek onderwijs. Het decreet betreffende het Landschap Basisonderwijs van 10 juli 2003 bepaalde dat, in afwachting dat de Vlaamse regering nieuwe uitvoeringsbesluiten vastlegde voor de vakantieregeling van de administratief medewerkers, de bepalingen van toepassing zouden zijn zoals die gelden voor de administratief medewerkers in het secundair onderwijs (art. 36 sexies, decreet rechtspositie 27 maart 1997). De administratief medewerkers in het katholiek basisonderwijs dienden, in afwachting van het besluit van de Vlaamse regering, 12 dagen te werken tijdens alle vakantieperiodes, waarvan maximum 10 in de grote vakantie. Het COV heeft bij onderwijsminister Frank Vandenbroucke met aandrang geïnformeerd naar het beloofde besluit van de Vlaamse regering dat tot een eenduidige vakantieregeling moest leiden in alle netten. Dat antwoord laat nog op zich wachten.
Reglement toepassen Niettegenstaande de eigen regeling van het katholiek onderwijs met betrekking tot de vakantieregeling van de administratief medewerkers (Algemeen Reglement van het Katholiek Onderwijs d.d. 6 juni 2000, art. 15) betwistten enkele schoolbesturen voormelde wetgeving en pasten onterecht de regeling van het gemeenschapsonderwijs toe (recht op 30 kalenderdagen vakantie per jaar - K.B. 8 december 1967).
Actie in de scholen Vakbondsafgevaardigden en personeelsvertegenwoordigers in de lokale onderhandelingscomités werden bij de aanvang van de zomervakantie 2006 opgeroepen om erop toe te zien dat de vakantieregeling voor hun collega’s-administratief medewerkers op een correcte wijze zou worden vastgesteld. Na jaren van verhitte discussies over de vakantieregeling van het administratief personeel kwam er in mei 2007 eindelijk enige duidelijkheid.
De rechtbank brengt soelaas Een rechterlijke uitspraak zorgde ervoor dat in het katholiek basisonderwijs (gewoon en buitengewoon) de regeling zoals vervat in het Algemeen Reglement van het Katholiek Onderwijs, zou worden toegepast. Een administratief medewerker had geweigerd meer dagen te werken in de vakantie dan was bepaald in het Algemeen Reglement. In dat geval leidde de betwisting door toedoen van het schoolbestuur tot de inhouding van de wedde van de administratief medewerker. Het COV-lid stapte met steun van het COV naar de rechtbank. Die stelde de administratief medewerker in het gelijk. Het schoolbestuur werd veroordeeld tot betaling van de onterecht ingehouden wedde plus de verschuldigde intresten. Aansluitend op die uitspraak van de rechter - waaraan uiteraard niet zo maar kan voorbijgegaan worden werd overleg gepleegd tussen het COV en de verantwoordelijken van het VSKO en het OVSG.
18
Eenduidige afspraken
■ Het COV en het VVKBaO zullen een voorstel uitwerken dat ervan
Het overleg tussen het COV en het VSKO (VVKBaO en VVKBuO) heeft als resultaat opgeleverd dat in het katholiek basisonderwijs (gewoon en buitengewoon), met onmiddellijke ingang, de regeling zoals vervat in het Algemeen Reglement van het Katholiek Onderwijs, moest worden toegepast. Tegelijk hebben het COV en het VSKO het engagement aangegaan om te streven naar meer administratieve omkadering in het basisonderwijs. Die overeenkomst bevat de volgende elementen: ■ Het COV en het VSKO verbinden zich ertoe om de eis voor meer administratief personeel in het basisonderwijs te ondersteunen. ■ Bij het uitwerken van een nieuw globaal omkaderingssysteem per school moet met die behoeften rekening worden gehouden en moet het huidig verschil tussen de leerlingen uit het lager onderwijs en de kleuters worden weggewerkt. ■ De regeling moet er ook voor zorgen dat ongewenste effecten voor kleine scholen worden vermeden. ■ Per bijkomende vestigingsplaats dient een extra aantal punten te worden voorzien. Een vestigingsplaats creëert immers bijkomende opdrachten. Dat vergt dus bijkomende ondersteuning.
vertrekt dat elke leerling in het gewoon basisonderwijs 0,5 punt voor de administratieve basisomkadering genereert. ■ Het COV zal eveneens samen met het VVKBuO een voorstel tot optimalisering van de administratieve omkadering in het buitengewoon basisonderwijs uittekenen. Het COV en het VSKO verdedigen die voorstellen bij de Vlaamse minister van Onderwijs en de Vlaamse regering.
Administratieven in het gemeentelijk onderwijs In het gemeentelijk onderwijs bestaat geen algemene regeling omdat het OVSG niet in de plaats kan treden van een gemeentebestuur. Ieder gemeentebestuur kan na onderhandelingen in het ABC, een regeling opleggen. Uit COV-onderzoek bleek dat nog weinig gemeentescholen de regeling van het gemeenschapsonderwijs volgden. Zij kozen voor de regeling van het katholiek secundair onderwijs of voerden zelfs gunstiger regelingen in.
Gemeentelijk onderwijs op de voet gevolgd Het COV heeft steeds het belang van het gemeentelijk onderwijs benadrukt. Het gemeentelijk onderwijs vervult een onvervangbare rol als de emanatie van de onderwijsinspanning van de plaatselijke gemeenschap. Het heeft een onbetwistbaar eigen identiteit en een eigen plaats in het globale onderwijsaanbod. Het COV blijft beklem-
tonen dat het inrichten van basisonderwijs een kerntaak is van ieder gemeentebestuur. In het memorandum van 2004 aan de Vlaamse regering vroeg het COV initiatieven te nemen om elke gemeente in staat te stellen (opnieuw) basisonderwijs in te richten. Vanaf 1 juni 2003 werd de wetgeving inzake arbeidsreglementen uitgebreid tot de hele publieke sector. Alle openbare diensten, ook het officieel gesubsidieerd onderwijs, dienden een arbeidsreglement op te stellen. In de diverse ABC’s werd druk onderhandeld over de invoering van een arbeidsreglement. Bij de oprichting van de scholengemeenschappen in 2003 en de definitieve start ervan in 2005 volgde het COV met aandacht de evoluties terzake op in het gemeentelijk onderwijs. Nagenoeg alle gemeentelijke scholen stapten in een scholengemeenschap. Scholengemeenschappen in het gemeentelijk onderwijs omvatten vaak vrij grote regio’s. Sommige scholengemeenschappen hebben meerdere schoolbesturen, wat de coördinatie, ook van de inspraak op het niveau van de scholengemeenschap, niet eenvoudig maakte. Het ontbreken van een onderhandelingscomité op het niveau van de scholengemeenschap in het gemeentelijk onderwijs was een ernstige handicap voor de inspraak van het personeel. De intergemeentelijke samenwerkingsverbanden konden niet beslissen over het geheel. Afspraken hadden geen draagkracht zolang er geen protocol was afgesloten bij elk afzonderlijk schoolbestuur. Het COV was dan ook vragende partij om op een logische en efficiënte wijze te kunnen onderhandelen binnen een scholengemeenschap. In cao VIII werd een akkoord bereikt over de oprichting van OCSG’s voor het gemeentelijk onderwijs. Uiteindelijk werd in Onderwijsdecreet XVIII een regeling uitgewerkt, die nauw aansluit bij de werking van de OCSG’s in het vrij gesubsidieerd onderwijs.
19
OHBV: solidair bij ongevallen
Vele jaren geleden startte het COV een mutuele kas voor ‘onderlinge hulp bij burgerlijke verantwoordelijkheid’. Daar was nood aan omdat er via de school geen verplichte verzekering was voor de onderwijzer, die toch door de wetgever met een bijzondere aansprakelijkheid belast werd voor de leerlingen onder zijn toezicht. Ook bij ongevallen op school of op weg naar en van de school bleek een bijkomende vergoeding een welkome zaak voor kosten die niet door de arbeidsongevallenverzekeraar gedekt werden. In de afgelopen werkingsperiode werden de statuten van de mutuele kas grondig herzien. Nieuwe personeelscategorieën in het basisonderwijs, de verzekeringsplicht van de scholen en de gewijzigde situatie in de verzekering van arbeidsongevallen noodzaakten deze wijzigingen.
De onderdelen ‘burgerlijke aansprakelijkheid’ en ‘arbeidsongevallen’ van de OHBV werden toepasselijk gemaakt op alle personeelscategorieën en ambten in de scholen van het basisonderwijs. Zo komen nu ook administratief medewerkers, zorg- en ICT-coördinatoren en kinderverzorgsters in het gewoon basisonderwijs in aanmerking voor tussenkomst bij burgerlijke aansprakelijkheid of als hun een ongeval overkomt in schoolverband. Meteen werd ook het principe van de solidariteit van de mutuele kas extra benadrukt. Voor arbeidsongevallen werden de vergoedingen gevoelig verhoogd. Ook wordt ononderbroken lidmaatschap van het COV beloond. Hoe langer men ononderbroken lid is van de organisatie, hoe meer dagvergoedingen er bij arbeidsongeschiktheid per ongeval kunnen uitbetaald worden.
INSPECTIE EN BEGELEIDING
Scholen in hun kwaliteit ondersteunen
20
Een dynamische samenwerking
Met aandacht voor permanente vorming
Het SCIB, het Sectorcomité Inspectie en Begeleiding, behartigt de individuele belangen van de COV-leden-inspecteurs en begeleiders en verdedigt de groepsbelangen van beide korpsen. Nagenoeg maandelijks komen de afgevaardigden van alle provincies samen. Op die vergaderingen komen naast het syndicale ook het pedagogisch-didactische, het algemeen onderwijsbeleid en de eigenheid van de korpsen inspectie en begeleiding aan bod. Het SCIB opereert binnen het COV met wederzijds respect voor het specifieke van ieders opdracht. Tot nog toe is het SCIB het enige platform waarop pedagogisch adviseurs en inspecteurs met elkaar overleggen en ervaringen uitwisselen.
Het SCIB wil ook zijn steentje bijdragen aan de vorming van zijn leden. De geïntegreerde werking van het SCIB leidde tot gezamenlijke initiatieven zoals ‘Basisschool, leerkrachten, leerlingen’, een vervolmakingscursus met helikopterview voor onderwijsgevenden. Ook op de jaarlijkse statutaire vergadering, waarop alle leden worden uitgenodigd, wordt een onderwijskundig onderwerp besproken onder de leiding van een gerenommeerd spreker. Telkens als een nieuw examen voor inspecteur basisonderwijs werd uitgeschreven, was het SCIB-bureau er meteen bij om een cursus ter voorbereiding op dat examen te organiseren. Die voorbereidingscur-
sus is niet enkel enig in zijn soort, hij bleek ook bijzonder efficiënt: van de geslaagde kandidaten had steeds een ruime meerderheid de cursus gevolgd.
Naar een nieuw regelgevend kader Met het decreet van 17 juni 1991 werden de werking, de organisatie en het statuut van de inspectie en de begeleiding grondig gewijzigd. Thans ligt een ontwerp voor dat opnieuw voor een grondige wijziging zal zorgen. Net zoals dat in 1991 het geval was, is ook nu de ongerustheid bij het korps zeer groot. De minister noemt het een regelgevend kader voor kwaliteitszorg in het onderwijs. Kwaliteitszorg in scholen bestaat uit ondersteuning door nascholing en pedagogische begeleiding, de interne kwaliteitszorg en het externe toezicht op de gerealiseerde kwaliteit door de inspectie. Het kwaliteitsdecreet wil de regelgeving aangaande inspectie en pedagogische begeleiding vrij ingrijpend bijsturen. Zo zal de onderwijsinspectie bijvoorbeeld aan de hand van een vooronderzoek en databanken nagaan welke aspecten van de school van nabij moeten worden bekeken. Het toezicht op de kwaliteit zal strikter verlopen als daar reden toe is (een vorm van gedifferentieerd doorlichten). Als de inspectie tekorten vaststelt, is het de bedoeling dat zij ook kan nagaan of die tekorten te wijten zijn aan een gebrek aan beleidsvoerend vermogen. Voor de onderwijsinspectie en de onderwijsadviseurs is ook voorzien in een bijsturing van de werking, de organisatie en het personeelsstatuut. Zo wordt onder meer afgestapt van inspecteurs basis- en secundair onderwijs. De inspectie zal samen met tal van andere zaken die met kwaliteit in het onderwijs te maken hebben, worden ondergebracht in een Agentschap Kwaliteitszorg. Voor de pedagogisch adviseurs situeren de geplande wijzigingen zich voornamelijk op inhoudelijk vlak. De nascholing en de begeleiding zullen nauwer op elkaar moeten inspelen, zodat het takenpakket van de onderwijsadviseurs wordt uitgebreid.
Syndicale zorgvragen Naar aanleiding van het op stapel zijnde decreet, hebben de korpsen van begeleiding en inspectie verscheidene bekommernissen. Kunnen de pedagogisch adviseurs beantwoorden aan de verwachtingen die in het nieuwe decreet zijn gesteld, daar men nascholing en begeleiding op één lijn wil brengen? Gaat men via de nieuwe wijze van doorlichten van scholen meteen ook het werk van de pedagogische begeleiding doorlichten? Hoe staat het met de autonomie van scholen als de doorlichting uitgaat van de schoolinterne kwaliteitszorg en de beleidskracht van scholen? Zal het gedifferentieerd doorlichten leiden tot stigmatisering van scholen? Voor de inspecteurs zijn er naast de inhoudelijke wijzigingen de vragen naar hoe het Agentschap zal functioneren en wat daarvan de consequenties zijn voor het personeelsbeleid. Met betrekking tot organisatie en werking pleiten beide korpsen voor een klantvriendelijke houding ten opzichte van de scholen. Dat houdt onder meer in dat inspecteurs en adviseurs gedurende een langere periode kunnen werken in een bepaalde regio, zodat aan een professionele relatie kan worden gewerkt. Voor beide korpsen dienen voldoende garanties te worden ingebouwd opdat personeelsleden met voldoende ervaring in het basisonderwijs kunnen doorstromen naar de ambten van inspecteur en adviseur. De contingenten van adviseurs en inspecteurs dienen voldoende leden te bevatten die ‘met de voeten in de modder’ hebben gestaan. De beide korpsen blijven ijveren voor eenzelfde verloning als de collega’s van de middenschool. Nadat voor de meeste andere ambten van het basisonderwijs de gelijkschakeling werd gerealiseerd, is dat voor inspecteurs en adviseurs basisonderwijs een prioritaire vraag. In cao 8 werd een lichte verhoging van de wedde gerealiseerd, de gelijkschakeling echter nog niet. Naast nog een aantal andere bezorgdheden zoals een aangepaste vergoeding van de gemaakte onkosten, vragen de beide korpsen met aandrang een participatiestructuur naar analogie met de LOC’s in de scholen.
21
Gelijke kansen Het ACV heeft al een tiental jaren extra aandacht voor een evenwichtige verhouding tussen mannen en vrouwen in de vakbond. Hoewel het bijna evenveel vrouwelijke als mannelijke leden telt, blijven vrouwelijke militanten ondervertegenwoordigd in de syndicale werking en in de beslissingsorganen. Gelijke kansen in de vakbond omvat echter veel meer dan cijfers en evenwichten. Het gaat ook over de wijze waarop de vakbond werkt, de kwaliteiten van militanten en over de inhoudelijke klemtonen. Het gaat over de cultuur van de vakbondswerking. En dan gaat het zowel over kansen voor vrouwen als over kansen voor mannen. Op het ACV-congres van oktober 2002 werd beslist een haalbaar, zichtbaar en evalueerbaar actieplan uit te werken om een evenredige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen te bereiken binnen de structuren van het ACV. De organisaties van het ACV (en dus ook het COV) verklaarden zich unaniem akkoord om vooruitgang te boeken binnen een opgelegde timing, met name tegen het volgende ACV-congres (2006). In dat kader stelde het COV in 2005 een eerste actieplan op. De klemtoon lag voornamelijk op het inwinnen van informatie over onze vakbondsafgevaardigden en bestuursleden. Want als je niet weet wie je vakbondsafgevaardigden en bestuursleden zijn, kun je ook geen acties ondernemen om gelijke kansen tussen mannen en vrouwen te bevorderen. Het COV heeft ongeveer 1.500 vakbondsafgevaardigden. De meerderheid van hen zijn vrouwen. Er is een gelijke man-vrouwverhouding bij leden en VA’s (81,5 % vrouwelijke leden en 70 % vrouwelijke VA’s). Tegelijkertijd stelden we vast dat in de verschillende COV-besturen, op regionaal, provinciaal en nationaal niveau, het aantal vrouwelijke gemandateerden klein is. Maar dit cijfermateriaal vertelde ons onvoldoende. In het kader van de gelijkekansenthematiek wilden we ook achterhalen wie onze vakbondsafgevaardigden zijn en waarom zij niet doorstromen naar bestuursfuncties. We wilden te weten komen welke factoren bepalend zijn in hun vakbondsengagement. Daartoe werd een vragenlijstonderzoek opgesteld. Tijdens de vormingsdagen van het tweede trimester van 2006 kregen alle aanwezige vakbondsafgevaardigden een vragenlijst die ze ter plaatste dienden in te vullen. In de daaropvolgende maanden werden de lijsten verwerkt, zodat de data-analyse in de zomer van 2006 kon aanvangen.
Daarnaast moesten we ook onze leden, VA’s, bestuursleden, e.a. informeren over gelijke kansen m/v en gerelateerde onderwerpen. Dat gebeurde door publicaties in Basis en via uiteenzettingen voor de bestuursraad en de vrijgesteld secretarissen. Informeren is nodig, maar er moet ook gewerkt worden aan bewustwording van de gelijkekansenthematiek, eraan gerelateerde problemen en oplossingen. Daartoe werd in 2006 een werkgroep ‘gelijke kansen m/v’ opgericht die de gelijkekansenverantwoordelijke ondersteunt in het opvolgen van de thematiek. De werkgroep is samengesteld uit bestuursleden (regio/kring, provinciaal, algemeen), VA’s, vrijgesteld secretarissen, coördinatoren en de gelijkekansenverantwoordelijke. Op basis van de resultaten van de bevraging van VA’s en bestuursleden werd een herwerkt actieplan ‘gelijke kansen’ voor mannen en vrouwen in het COV voorgesteld. Alle besturen werden opgeroepen om in scholen, in kring- en regiobesturen en in de provinciale besturen werk te maken van het actieplan. Samen met het algemeen bestuursniveau moeten zij bijdragen tot een evenredige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de COV-structuren en actief meewerken aan de realisatie van de gelijke kansen in de vakbondswerking. De acties ‘gelijke kansen m/v’ hoeven niet steeds ‘grote’ acties zijn. Ze moeten ook niet altijd door het algemeen secretariaat georganiseerd worden. Het is wenselijk dat de acties op kring-, regionaal, provinciaal en nationaal niveau gesitueerd worden. Het herwerkt actieplan omschrijft de verschillende acties zodanig dat elk bestuur, elke commissie of elke vergadering, de acties op zijn of haar specifieke werking kan afstemmen. De acties kunnen verdeeld worden onder de volgende rubrieken: ■ Verzamelen en analyseren van gegevens. ■ Communicatie en informatie over de uitvoering van congresresoluties en bewustmaking betreffende gelijke kansen m/v. ■ Vorming gelijke kansen m/v. ■ Acties om het aantrekken van m/v in de syndicale werking en de doorstroom van m/v te bevorderen. ■ Cultuur- en organisatieverandering. ■ Externe acties. Met het herwerkt actieplan ‘gelijke kansen m/v in het COV’ wil het COV een kader bieden voor deze verschillende acties. We willen debatten aanwakkeren, zodat de thematiek en de eraan gerelateerde thema’s (gezin, netwerken, vergadercultuur, vakbondsengagement,…) besproken kunnen worden. De actie draagt ertoe bij dat het COV verder blijft evolueren naar een democratische en representatieve vakbond.
22
VLOP: bespreking van VLOR-dossiers voorbereiden Vanuit de vaststelling dat er nood is aan meer doorstroming van informatie van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) naar de commissies en sectorcomités, werd op het einde van het schooljaar 20042005 een nieuwe werkgroep in het leven geroepen: VLOP (Vlaamse Onderwijsraad Opvolging). Leden uit de Pedagogische Commissie, het Sectorcomité Inspectie en Begeleiding, het Sectorcomité Kleuteronderwijs, het Sectorcomité Directeurs en het Sectorcomité Buitengewoon Onderwijs worden uitgenodigd om deel te nemen aan de discussiemomenten die de VLOR-dossiers in een grotere COV-groep bespreekbaar moeten maken.
De samenstelling van de VLOR De rechtstreekse verkiezing van directeurs in de raden van de Vlaamse Onderwijsraad is een maatregel uit het decreet betreffende de participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad van de vorige onderwijsminister Vanderpoorten. Het luik over de VLOR trad op 1 januari 2006 in werking. In het totaal zullen 13 directeurs gekozen worden, verdeeld over de Algemene Raad en de raden voor het basis- en secundair onderwijs en voor het levenslang en levensbreed leren. Om de evenwichten te bewaren tussen de onderwijsnetten, -niveaus en -sectoren, heeft de Vlaamse regering vooraf een verdeling en kiesprocedure vastgelegd. Vanuit het COV worden drie kandidaten gesteund. Via Bulletin Directeurs en het Sectorcomité Directeurs wordt opgeroepen om te stemmen voor die personen.
Leerzorg In december 2005 verscheen de discussienota ‘Leerzorg in het onderwijs’. Met de nota wil minister Frank Vandenbroucke een kader aanreiken om zorg op maat van elk kind in het gewoon en buitengewoon onderwijs te realiseren. Leerzorg is niet nieuw. In de negentiger jaren werd het tweesporenmodel (gelijkekansenbeleid en ‘Op weg naar I.On.’) van toenmalig onderwijsminister Marleen Vanderpoorten geïntroduceerd. De destijds georganiseerde rondetafelgesprekken over ‘Maatwerk in samenspraak’ brachten geen duidelijkheid over inclusief onderwijs. Vandaag confronteert ‘leerzorg’ ons echter wel met een fundamenteel nieuw onderwijsconcept. Om dat te duiden, lanceerde Vandenbroucke het ‘leerzorgkader’. Die matrix is opgebouwd uit leerzorgniveaus (de rijen) en clusters (de kolommen). De leerzorgniveaus hebben te maken met de wijze waarop de onderwijsomgeving (bijvoorbeeld didactische aanpak, infrastructuur, curriculum, aard en intensiteit van ondersteuning, inzet van materiële en personele middelen) moet aangepast worden om adequaat te kunnen inspelen op de noden van leerlingen. De tweede dimensie is die van de clusters, die gebaseerd zijn op een indeling van kindkenmerken (aan- of afwezigheid van stoornissen). Samen vormen zij een raster (d.i. de leerzorgmatrix) met leerzorgvelden waarbinnen de verschillende leerlingen van het gewoon en het buitengewoon onderwijs (kleuter, lager én secundair) een plaats moeten krijgen. De VLOP discussieerde uitgebreid over het nieuwe onderwijsconcept en volgde de evolutie van de diverse nota’s over leerzorg op: ■ discussienota ‘Leerzorg in het onderwijs’; ■ deelnota 1: indicatiestelling en behoefteprofilering, oriëntering en kwaliteitsborging van de beslissingsmomenten; ■ deelnota 2: schoolkeuze, draagkracht en inschrijvingsrecht; standpuntennota van de minister n.a.v. het tussentijds VLOR-advies ‘Stellingen over leerzorg in het onderwijs’;
■ ontwerp van conceptnota-leerzorg; ■ conceptnota-leerzorg. Uit de discussies vloeiden enkele succesfactoren en knelpunten die de VLOP als essentieel beschouwt in het kader van leerzorg. ■ De financiering voor leerlingen uit leerzorgniveau 2 moet op een individuele basis verder (cfr. huidige GON-ondersteuning) worden toegekend en uitgebreid. Een gecontroleerde en budgettair beheersbare enveloppe invoeren, is voor GON-leerlingen van de types 3 en 8 en voor leerlingen met autismespectrumstoornissen onaanvaardbaar. ■ In het gewoon onderwijs een curriculum uitwerken dat zeer sterk afwijkt (leerlingen leerzorgniveau 3) van het gemeenschappelijke curriculum, is niet vanzelfsprekend. Er is nood aan een transparante draagkrachtafweging, waarbij verschillende elementen in rekening gebracht moeten worden (bijvoorbeeld inputgegevens van de school, de specifieke noden van de leerlingen op leerzorgniveau 3, en de (klas)organisatorische maatregelen die noodzakelijk zijn). ■ Voor leerzorgniveau 4 hangt de haalbaarheid af van de mogelijkheid van een doelgroepenwerking en van het afzien van een verplichte verbreding. ■ Voor heel wat aspecten die in de conceptnota staan beschreven, zal de school nauw moeten samenwerken met het CLB, collega’s uit het buitengewoon onderwijs en met de pedagogische begeleidingsdiensten. Daartoe is het noodzakelijk dat het overleg structureel ingebed wordt in de opdracht van het personeel van het gewoon en het buitengewoon onderwijs. ■ Leerzorg vraagt van het onderwijspersoneel, naast reeds verworven competenties, ook heel wat nieuwe competenties. Om tegemoet te komen aan de noodzakelijke competentieontwikkeling en -ondersteuning, moeten professionaliseringstrajecten voor het onderwijspersoneel van zowel het gewoon als het buitengewoon onderwijs, de CLB’s en de pedagogische begeleiding uitgewerkt worden. Competentieontwikkeling staat of valt bij de praktische uitvoerbaarheid van deze professionaliseringstrajecten! ■ Een voldoende financiering voor basiszorg voor alle leerlingen is noodzakelijk. ■ Leerzorg vereist aanpassingen aan de schoolinfrastructuur. De financiering van schoolinfrastructuur weegt zwaar op het budget van scholen. ■ Er is nood aan een duidelijk certificerings- en kwalificatiebeleid. Er is geen antwoord op de vraag of de bestaande sets van ontwikkelingsdoelen zomaar naar het leerzorgkader met leerzorgniveaus, clusters en doelgroepen verplaatst kunnen worden. Tevens is het onduidelijk welke rol eindtermen op leerzorgniveau 3 spelen. ■ De reorganisatie van het leerlingenvervoer dringt zich op.
Kleuteronderwijs Naar aanleiding van het OESO-rapport Where immigrant student succeed. A comparative review of performance and engagement in PISA 2003 werd het thema ‘Kleine kleuters in kleinere klassen’ plots actueel en werd er 20 miljoen euro voor beschikbaar gesteld. De werkgroep VLOP discussieerde over de invulling van dergelijke extra omkadering voor het kleuteronderwijs en over de best mogelijke samenwerking met verschillende maatschappelijke groepen (onder meer Welzijn en gemeentebesturen). Het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs, OD XVII, werd op 2 februari 2007 door de Vlaamse regering goedgekeurd. Er werden enkele bepalingen met betrekking tot het verhogen van de kleuterparticipatie in opgenomen: het verbeteren van het systeem van de zomerklassen; een aantal bijkomende uren aan alle scholengemeenschappen om een actief en geïntegreerd beleid m.b.t. verhoog-
23
de kleuterparticipatie uit te tekenen; GOK+-lestijden voor scholen die zwaarder belast zijn met een hoog percentage GOK-leerlingen om ze beter te omkaderen; tweedelijnsondersteuning voor LOP-regio’s met veel anderstaligen.
Thema’s op basis van de VLOR-agenda Naar aanleiding van besprekingen in de Vlaamse Onderwijsraad of het verschijnen van nota’s, werden in de werkgroep VLOP tevens de volgende onderwerpen op de agenda geplaatst:
■ kosteloosheid van het onderwijs, stand van zaken op basis van rondzendbrief: zorgvuldig bestuur in het basisonderwijs (oktober 2005); ■ discussie over een VLOR-advies over de eindtermen en ontwikkelingsdoelen (september 2005); ■ vreemdetalenonderricht in het basisonderwijs (stand van zaken: oktober 2005); ■ bespreking van de Beleidsbrief onderwijs en vorming 2005-2006; ■ onderwijs voor kinderen en jongeren met ernstig meervoudige beperkingen; basiscompetenties en beroepsprofielen.
Het COV in internationaal perspectief Snelle evoluties in onze samenleving hangen nauw samen met de ontwikkelingen op Europees en op wereldvlak. Het COV is, zoals de meeste vakorganisaties, gefocust op de algemene en individuele belangenbehartiging van de leden. Daarbij is solidariteit een belangrijk aandachtspunt, zowel intern, binnen het ACV als met andere organisaties in Europa en de wereld. Solidariteit is een van de sterkste garanties op het welzijn voor elke werknemer. Voor het COV reikt de syndicale werking daarom verder dan de nationale grenzen. Het COV is internationaal syndicaal actief: breed syndicaal, via het ACV, en onderwijssyndicaal via de eigen internationale werking.
Internationaal breed syndicaal Op wereldvlak heeft het ACV een belangrijke kwalitatieve inbreng in de International Trade Union Confederation, ITUC. Die wereldvakbond werd op 1 november 2006 opgericht en is ontstaan uit het Wereldverbond van de Arbeid (WVA), met het ACV als grote vakbond uit het Noorden, en het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen (IVVV). Voordien werkten het WVA en het IVVV geregeld samen, maar structurele samenwerking en respect voor pluralisme bleven in het verleden moeilijk punten. Die werden overwonnen. De nieuwe internationale vakbondskoepel telt meer dan 300 aangesloten organisaties en vertegenwoordigt wereldwijd 168 miljoen betalende leden. Het ACV, en daardoor ook het COV, is aangesloten met 1.550.000 betalende leden vanuit de volle overtuiging dat internationaal syndicalisme niet mogelijk is zonder nationale organisaties die ervan overtuigd zijn dat onze toekomst ligt in de globalisering van de solidariteit.
Internationaal onderwijssyndicalisme Het COV realiseert zijn internationaal onderwijssyndicalisme op twee manieren. De bestuurswerking participeert als deelorganisatie in de grote syndicale internationale onderwijsbewegingen: op wereldvlak in de Education International (EI) en Europees in de European Trade Union Committee For Education (ETUCE) en de Education International Pan-Europese structuur van de EI. Daarnaast draagt het COV, volgens de budgettaire mogelijkheden, een steentje bij via bilaterale contacten. Die partners zijn exclusief onderwijssyndicaal. De internationale werking gebeurt in nauwe samenwerking met de
24
COC. en wordt ondersteund door de bestuurswerkgroep internationaal COC/COV.
Van WVOP naar EI Van bij de oprichting van de Wereldvakbond van Onderwijspersoneel (WVOP) in 1970, was het COV nauw betrokken bij de werking en de ontwikkelingen in de internationale onderwijsvakbond. Als gevolg van de congresbesluiten van Kuala Lumpur (1998) en van het congres in Albena (2002) werd naar structurele samenwerking gestreefd met Education International (EI). Zo zouden de universele onderwijsbelangen beter kunnen worden verdedigd, de onderwijsvakbondskrachten resoluter gebundeld om zo overal ter wereld het recht op kwaliteitsonderwijs voor allen te verdedigen. Er zou ook met meer kracht kunnen worden aangeklopt bij grote internationale organisaties zoals de UNESCO, de OESO, de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), de Wereldhandelsorganisatie (WHO), het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank. De geïntegreerde structuur werd opgericht d.m.v. een verankering van het WVOP via het WVA. Echter door de fusiebewegingen in 2006 van het WVA met het IVVV (zie hoger) kon de geïntegreerde structuur geen stand meer houden. Daarom hield op 21 juli 2007 het WVOP definitief op te bestaan en werd het COV lid van EI. Een gevolg daarvan is dat het COV een meer bescheiden rol op het internationale vlak vervult EI telt op dit moment 30 miljoen leden, verspreid over 383 organisaties in 169 landen. Eind juli 2007 had in Berlijn het vijfde wereldcongres van EI plaats, met ongeveer 2000 afgevaardigden uit 160 landen. Voor het eerst was een gezamenlijke delegatie van de COC en het COV als volwaardig lid aanwezig. Het centrale thema was het recht op kwaliteitsonderwijs. Daarin werden ook de rol van de leraar en de vakbonden in het door de overheid gefinancierde onderwijs en het streven naar sociale rechtvaardigheid in een menselijke en eerlijker wereld bediscussieerd. Na grondige debatten, zowel in werkgroepen als in de plenaire vergadering, werden 24 resoluties goedgekeurd. Die krijgen vorm en inhoud in de concrete werking van alle aangesloten vakbonden, tijdens de wereldactiedag tegen armoede, de wereldlerarendag, de onderhandelingen met internationale onderwijspartners en talloze campagnes hier en overal in de wereld.
Bilaterale contacten Binnen de budgettaire grenzen investeert het COV in bilaterale werking. Momenteel zijn onze partners de katholieke onderwijsvakbond NKOS uit Slovakije, de christelijke onderwijsvakbond CSC-Enseignement RDC uit de Democratische Republiek Congo en de christelijke onderwijsvakbond FEDESEN uit Niger. Het doel van de bilaterale contacten is de plaatselijk ontwikkeling van syndicale structuren te ondersteunen en te coachen. Enkel projecten die uitgewerkt worden door en op initiatief van de partners zelf, worden gesteund. De financiële ondersteuning wordt geput uit de middelen die daarvoor in de algemene begroting zijn goedgekeurd. Provinciale verbonden, regio’s en kringen mogen een bijdrage leveren, er wordt sponsoring gezocht via ACVinternationaal. Ook wordt zoveel mogelijk samengewerkt met de COC.
Het COV en de COC samen internationaal actief Om de internationale werking te ondersteunen, werd vanuit de Bestuursraad een werkgroep internationaal COC-COV samengesteld. De werkgroep is sinds het schooljaar 2006-2007 actief. Zestien leden onder wie acht COV-leden (drie leden van het Bureau en de vijf provinciaal voorzitters) vergaderen ongeveer vijf keer per jaar in functie van de internationale agenda. Het voorzitterschap en de functie van secretaris is alternerend geregeld. De COC en het COV trachten, in onderlinge samenspraak en in functie van de noodzaak, actief deel te nemen aan de internationale seminaries en congressen.
25
Dienstverlening 26
Dienstbetoon en inspraakbegeleiding: één geheel EEN STERK COV-DIENSTBETOON Leden bekijken meer en meer wat het lidmaatschap hun individueel oplevert. Het dienstbetoon is daarbij een belangrijke factor. Leden stellen niet alleen hoge kwaliteitseisen maar wensen ook hun vragen onmiddellijk beantwoord te zien. Het uitgebreid kader van bestuursleden en vakbondsafgevaardigden vormt het eerste aanspreekpunt. Aansluitend is het goed georganiseerd professioneel dienstbetoon met een sterke kwaliteitszorg een centrale uitdaging voor onze organisatie. Sinds 2002 werd de organisatie van het dienstbetoon hervormd. In een eerste fase, die liep tot juni 2006, schakelden provincies het vrijwillige kringdienstbetoon om naar het professioneel dienstbetoon verzorgd door de provinciaal vrijgesteld secretarissen. In WestVlaanderen koos men voor een onmiddellijke omschakeling, de provinciale verbonden Antwerpen, Oost-Vlaanderen, Limburg en VlaamsBrabant kozen voor de geleidelijkheid. Op basis van een eerste kwalitatieve evaluatieronde, een organisatorische bespreking op basis van kwantitatieve gegevens en debatten in de Bestuursraad en de Raad, kwam de tweede fase tot stand. Sterke kwalitatieve uitgangspunten werden geformuleerd en een nieuw dienstbetoonorganogram werd ontworpen. Op 1 september 2006 startte het vernieuwd COV-dienstbetoon. Voor 30 juni 2009 wordt de vernieuwde werking grondig geëvalueerd.
Het COV-lid kan rekenen op een ruim aanbod aan degelijke dienstverlening. Naast de mogelijkheden per telefoon, per mail en per post zorgen de medewerkers van het COV, via een uitgebreid netwerk, voor persoonlijke dienstverlening.
Dienstbetoon op het plaatselijk niveau Het basisdienstbetoon (zitdagen) Het COV-lid kan op regelmatige tijdstippen met vragen terecht in de nabije woon- of werkomgeving. Het dienstbetoon heeft plaats op dinsdagavond van 16 tot 18 uur en op woensdagmiddag van 14 tot 16 uur. Met affiches, plaatselijke communicatie en in Basis worden deze tijdstippen sterk gecommuniceerd. Het lid krijgt, in principe, onmiddellijk antwoord op basisvragen. Indien er bijkomende opzoekingen, berekeningen of uitdiepingen nodig zijn, wordt een dossier opgemaakt. Met het lid worden afspraken gemaakt over de dossieropvolging en de antwoordwijze, er wordt een inschatting gemaakt van de antwoordtermijn.
Het dienstbetoon in de plaatselijke COV-secretariaten Na afspraak kunnen de COV-leden terecht voor uitgebreider dienstbetoon bij een van de vrijgesteld secretarissen op de plaatselijke COVsecretariaten. Voor de dossiers die betrekking hebben op een school,
k aa
ak inspraak inspra insp k a a raa r p s k n i in k sp a ra
ak inspraak inspra insp k a a raa r p s k n i in k sp a a r r Dienstbetoon op algemeen niveau
ak pra ins
Juridisch dienstbetoon Dienstbetoon secretariaat Ledenadministratie
Provinciaal vrijgesteld secretarissen Dienstbetoon m.b.t. gelijke kansen, diversiteit en zorg Dienstbetoon voor het buitengewoon onderwijs Dienstbetoon voor directeurs Jongerendienstbetoon
Basisdienstbetoon
i n sp r
Vrijwillige dienstbetoners Vrijgesteld secretarissen
aak inspraak inspr in s p raa k
Dienstbetoon door vrijgesteld secretarissen
27
k aa
ak pra ins
ak inspraak inspra
ins p r aa k
in sp
een schoolbestuur of een scholengemeenschap, wordt het lid doorverwezen naar de verantwoordelijke vrijgesteld secretaris. Met het lid worden afspraken gemaakt over de dossieropvolging en de antwoordwijze. Er wordt een inschatting gemaakt van de antwoordtermijn.
Dienstbetoon op het algemeen niveau Het basisdienstbetoon Voor basisdienstbetoon kunnen de COV-leden, na afspraak, ook op het algemeen secretariaat terecht.
Het specifiek dienstbetoon ■ Het dienstbetoon voor het buitengewoon onderwijs De COV-leden kunnen voor specifieke vragen en problemen over het buitengewoon onderwijs, na afspraak, terecht bij de vrijgesteld secretaris verantwoordelijk voor dat domein.
■ Het dienstbetoon m.b.t. gelijke kansen, diversiteit en zorg De COV-leden kunnen voor specifieke vragen en problemen over gelijke kansen, diversiteit en de brede zorg in onderwijs, na afspraak, terecht bij de vrijgesteld secretaris verantwoordelijk voor deze domeinen.
■ Het jongerendienstbetoon De COV-jongeren kunnen voor hun specifieke vragen en problemen, na afspraak, terecht bij de vrijgesteld secretaris verantwoordelijk voor dit thema.
■ Dienstbetoon voor directeurs De COV-leden kunnen voor specifieke vragen en problemen m.b.t. hun functie van directeur, telefonisch of na afspraak, terecht bij de vrijgesteld secretaris verantwoordelijk voor dit domein.
Dienstbetoonthema’s Een algemene vaststelling is dat vragen, problemen en moeilijkheden waarmee onze leden geconfronteerd worden, zich vaak situeren in het correct toepassen, het persoonlijk vertalen en interpreteren van de regelgeving. Dat ondanks de digitale toegankelijkheid van websites met regelgeving en rondzendbrieven.
Vaststellingen: ■ Leden hebben veel vragen over persoonlijke loopbaanplanning. De concrete loopbaanopbouw, de flexibele mogelijkheden in ambten in de school en de scholengemeenschappen, de verlofstelsels en de uitgroeimogelijkheden zijn regelmatig terugkerende items. ■ Vragen over pensioen en pensioenberekeningen, zowel wat rust-, ziekte- als overlevingspensioenen betreft, blijven onze diensten overspoelen. ■ Het aandeel vragen voor en tussenkomsten van onze juridische dienst over de correcte toepassing van het decreet Rechtspositie is hoog. Het opbouwen en respecteren van voorrang in de scholengemeenschappen en de invoering van de functionerings- en evaluatiegesprekken zijn de belangrijkste items. ■ Regelmatig worden we geconfronteerd met onderwijzend personeel dat de werkdruk niet meer aankan. De prestatieregeling blijft daarbij voor ons een belangrijke toetssteen.
INSPRAAK EN BEGELEIDING De toenemende complexiteit Sinds 1 september 2003 bestaat in het basisonderwijs de nieuwe structuur scholengemeenschappen. Die structuurverandering deed de complexiteit van de lokale inspraak toenemen. Op het niveau van de scholengemeenschappen werd een overkoepelend onderhandelingscomité (het OCSG) opgericht met specifieke bevoegdheden voor de scholengemeenschap. Op het niveau van de scholen bleven de lokale inspraakcomités (LOC, ABC of OR) actief voor de meer plaatselijk gebonden materies. Toch stelden we vast dat de samenwerking tussen de verschillende scholen zorgde voor een uniformisering van afspraken in de scholen van de scholengemeenschap over onder meer verlofstelsels, bijkomende vergoedingen, prestatieregeling,… Bij dat proces hebben sommige schoolleiders de neiging om te kiezen voor de minst soepele of minst voordelige regeling in de scholengemeenschap.
Integratie dienstbetoon en begeleiding inspraak Het belang van het delen van informatie tussen de verschillende personeelsvertegenwoordigers, het samen bespreken van de voor- en nadelen van inhoudelijke beslissingen en het versterken van de personeelsvertegenwoordigers om tegen de stroom in te roeien, nam toe. Daarom werd de opvolging van de inspraak door het COV vanaf 1 september 2006 gekoppeld aan de werkverdeling van de vrijgesteld secretarissen in de provincies. Elke vrijgestelde is verantwoordelijk voor een aantal scholengemeenschappen, ook al vallen die grenzen niet altijd samen met de provinciale, kring- of regiogrenzen. Elke scholengemeenschap heeft op die manier een professioneel aanspreekpunt. Dienstbetoon en inspraakbegeleiding vormen zo één geïntegreerd geheel. Door die koppeling konden, via het dienstbetoon, sneller de plaatselijke problemen of de aandachtspunten worden gedetecteerd. Die worden meegenomen naar de bevoegde lokale comités of op het juiste onderhandelingsniveau aangekaart. Omgekeerd werkten onze mandatarissen meer en meer proactief via de lokale comités aan betere werkomstandigheden. De tendens van de overheid om meer bevoegdheden naar het lager niveau door te schuiven, gecombineerd met de tendens van de scholen om meer en meer organisatieverantwoordelijkheid over te laten aan de scholengemeenschappen, maakten een sterk georganiseerde opvolging en een meer intensere begeleiding van de inspraak noodzakelijk. Ook in de toekomst.
28
Vorming en informatie VORMING Het COV ondersteunt sterk zijn militanten, leden en vrijwilligers. Een dynamisch vormings- en informatiebeleid is daarbij het uitgangspunt. Om vorm en uitvoering te geven aan de principes die werden afgesproken tijdens de COV-congressen en de besluiten geformuleerd in de Raad, wordt jaarlijks een vormingsplan ontworpen dat concrete doelstellingen formuleert. Daarbij wordt steeds de ruimte voor verandering en de continuïteit bewaakt. De syndicale en sociale onderwijsomgeving is voortdurend in beweging. Een continue en opbouwende kadering van die veranderingen is nodig om sterk syndicaal werk te leveren. Ook in de werkingsperiode 2003-2008 heeft het COV daarnaar gestreefd. Het algemeen secretariaat en de provinciale verbonden werkten complementair. Gezamenlijke en afzonderlijke initiatieven vormden een samenspel. De leden van de Syndicale Commissie en de Bestuursraad volgden de concrete organisatie nauwgezet op en evalueerden regelmatig de vormingen. Die gedeelde doelgerichtheid tussen vrijwilligers, professionelen en vormers betekent een meerwaarde voor de syndicale werking van het COV. Belangrijke accenten tijdens de voorbije periode waren de organisatie van de vormingsdagen voor militanten, de wisselwerking tussen vorming en syndicale werking en de start van een netwerk voor potentiële kaderleden.
Vormingsdagen voor militanten Een belangrijke schakel in de syndicale werking is de vorming en informatie voor militanten. Het vakbondswerk is geen eenvoudig engagement. Personeelsvertegenwoordigers moeten soms tegen de stroom in roeien en tegen sommige maatschappelijke tendensen ingaan om collega’s te overtuigen. Daarom wordt in de vormingswerking bijzonder veel aandacht besteed aan de inhoudelijke voorbereiding ervan. Tijdens de werkingsperiode 2003-2008 werken we ook aan het leren omgaan met de nieuwe technologieën via onder meer hedendaagse presentaties, flitsmailberichten, elektronische nieuwsbrieven en het elektronisch vademecum voor militanten. Stap na stap namen we initiatieven om ook die nieuwe technologieën in onze vorming te integreren. Door de keuze van het werken met grote militantengroepen, blijven de mogelijkheden echter beperkt. Tijdens de vormingsdagen kwamen inhoudelijk, naast een aantal vaste items als actualiteit, ledenwerving, vragenronde en vademecumvorming, de volgende onderwerpen aan bod.
2006-2007 ■ De gewijzigde situatie van het COV-dienstbetoon ■ Het ziekteverlof ■ Werking van het ABC na de gemeenteraadsverkiezingen ■ Het syndicaal statuut en de inspraak in de scholengemeenschap ■ Cao 8 - functiebeschrijvingen en evaluatie - syndicale inspraak ■ Salarissen en vergoedingen in het onderwijs ■ Opstarten LOC-werking 2007-2011 ■ Het arbeidsreglement in het gemeentelijk onderwijs 2007-2008 ■ Dossier leerzorg en dossier financiering ■ Verkiezingen plaatselijke inspraakorganen ■ Functiebeschrijvingen en evaluaties ■ Gender - resultaten bevraging vakbondsafgevaardigden ■ Loopbaanonderbrekingen in het onderwijs ■ Ambten in het basisonderwijs ■ Het syndicaal statuut - gemeentelijk en vrij onderwijs ■ Prestatieregeling - gewoon en buitengewoon basisonderwijs ■ De prestatieregeling en ambten in de praktijk
Vorming en syndicale wisselwerking Vorming en syndicale werking zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het organiseren van vorming stimuleert de plaatselijke syndicale werking. In die debatten worden de plaatselijke syndicale noden van leden verfijnder gedetecteerd. Op basis daarvan kan de syndicale werking verder worden uitgebreid. Aansluitend kunnen door middel van weloverwogen keuzes van vormingsthema’s opnieuw antwoorden worden gegeven op die noden. Die verhoogde intensiteit engageert nieuwe en dynamische krachten. Tijdens het COV-congres van 2003 werd afgesproken dat er zou gewerkt worden aan de professionele begeleiding van structurele contacten tussen de militanten van een of meer schoolbesturen/scholengemeenschappen. Bij de voorbereiding en de organisatie van militantenvormingen werd terdege rekening gehouden met deze resolutie. Daar waar plaatselijke syndicale problemen aanleiding gaven of kringen en regio’s initiatieven namen zorgden vrijgesteld secretarissen, binnen de beperkte tijd die ze beschikbaar hebben, mee voor inhoudelijke ondersteuning en vorming van de structurele contacten. Die ontmoetingen creëerden een versterking van de plaatselijke syndicale netwerken en zorgden voor dynamiek en solidariteit in het bereiken van de plaatselijke doelstellingen.
2003-2004 ■ Syndicale werking ■ Tijdelijke aanstelling van doorlopende duur ■ Scholgemeenschap basisonderwijs 2004-2005 ■ Omkadering basisschool ■ Functiebeschrijving VA voor plage-uren ■ Scholgemeenschappen basisonderwijs ■ Werking van het OCSG ■ TADD & scholengemeenschap ■ Efficiënt en democratisch vergaderen 2005-2006 ■ Verlofstelsels ■ Rechtspositie - vaste benoeming ■ Tewerkstelling in scholengemeenschappen ■ Eindeloopbaan TBS-55-/56-/57+ ■ Eindeloopbaan: loopbaankrediet
29
20031 2004 2005 20062 2007 Vormingsdagen 22 42 46 74 67 Uren 121 231 243 407 367 Deelnemers 946 1.896 2.234 2.784 2.272 Gemiddeld aantal deelne- 43,0 45,1 48,6 37,6 33,9 mers per vormingsdag 1. De lagere aantallen in 2003 zijn te verklaren door het feit dat het congres (28 en 29 november 2003) de tweede vormingsdag heeft vervangen. 2. Vanaf 2006 werden drie vormingsdagen ingericht.
Het Kadercomité een syndicaal, inhoudelijk COV-netwerk Het COV is een democratische organisatie die vertrekt vanuit de vrijwillige inzet van de leden. Net zoals andere organisaties stellen we vast dat het aantal vrijwilligers jaar na jaar daalt. Te veel mandaten ingevuld door dezelfde vrijwilligers ondermijnt de democratie. Daarom investeerde het COV de voorbije periode extra in het aantrekken van nieuwe kaderleden en het verbreden van hun engagement. In het werkjaar 2006-2007 werd het Kadercomité opgericht. Het werkt praktijkgericht op basis van een syndicale vergaderstructuur. Tweeëntwintig deelnemers uit de verschillende provincies bouwden aan een syndicaal netwerk. De leden werden inhoudelijk uitgedaagd om kritisch en reflexief te denken, standpunten in te nemen, te verduidelijken en constructief te denken. Tegelijkertijd ontwikkelden ze vaardigheden zoals vergader- en presentatietechnieken, schrijven en opzoektechnieken via het internet,…
INFORMATIE Basis Basis is begonnen aan zijn 115de jaargang. In zijn lange ‘leef-tijd’ veranderde het blad van naam én van look. Van krant in tabloidformaat (Christene School) evolueerde ons ledenblad tot een aantrekkelijk A4-magazine (Basis). Dat gebeurde in 1994. Nadien werden nog verscheidene keren wijzigingen aangebracht aan de lay-out. In 2000 werd Basis een vierkleurenmagazine. Na 2003 veranderde de opmaak nog één keer. Een eerste aanzet daartoe was al gegeven met de publicatie van het Activiteitenverslag 1999-2003 in september 2003 met een afwijkende lay-out en een ander lettertype. In 2004 kreeg Basis de opmaak die tot nu is aangehouden. Twee keer per maand brengt Basis de syndicale en onderwijspolitieke actualiteit. Schoolwijzer is het pedagogisch middenkatern van Basis. Het bevat algemeen didactische en onderwijskundige bijdragen. Per jaar verschijnt minstens één themanummer.
����� ������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� �������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
�����
����������
Per schooljaar worden in elk provinciaal verbond minimaal twee vormingsdagen voor militanten georganiseerd. De gegevens in onderstaand overzicht zijn gebaseerd op de administratieve verwerking van de vorming op het Educo-secretariaat. Dat gebeurt per burgerlijk jaar.
Uit tussentijdse evaluaties blijkt een algemene tevredenheid. De thema’s van de vergaderingen waren onder meer sociale zekerheid, de onderwijsarbeidsmarkt; solidariteit en diversiteit, de hiërarchie van de onderwijsregelgeving, de opdracht van het personeel in het basisonderwijs, onderwijsbeleid en -innovatie, aansprakelijkheid en verzekeringen, de C van COV.
����������
Overzicht van vormingsuren en deelnemers
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� ����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
����������������
����������
�� ����� �� �
�
����������������������������� ����� ����������������������� �������������� ���������� �� �������� � � � ������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� ����������������� � ������������������ ������������������� ���������������� �� ������������������� �����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
�� �������� ������ ���� ������ ������
�
�
�� �
30
������������������
��������������������������������������������������������������������������������� ����� ����������������������������� � � ���������������������� � ��� ��������������������� �������������
�
�
��
�
���������������������������������������������������� ���������������������� � � � � � �� ���������������������� �
�
�
Extra nummer - 29 augustus 2008
Speciale editie - nr. 67 29 augustus 2008
VERVANGINGEN KORTE AFWEZIGHEDEN GHEDEN WORDEN ORGANIEK! Op 28 augustus werden de onderhandelingen over de vervangingen van korte afwezigheden afgesloten. Vanaf 1 september is het systeem korte vervangingen ngen niet langer een tijdelijk project, maar wordt het een organiek systeem. De regelgeving zoals die het vorig schooljaar voor het basisonderwijs bestond, blijft grotendeels behouden. In de loop van de volgende dagen bezorgen wij verdere informatie.
VERVANGINGEN KORTE AFWEZIGHEDEN WORDEN ORGANIEK!
De vervangingseenheden kunnen enkel aangewend worden op voorwaarde dat er een convenant afgesloten wordt tussen de schoolbesturen en een of meer representatieve vakorganisaties. Voor het nieuwe convenant zal men zich vanzelfsprekend baseren op de ervaringen tijdens de vorige schooljaren.
Op 28 augustus werden de onderhandelingen over de vervangingen van korte afwezigheden afgesloten. Vanaf 1 september is het systeem korte vervangingen niet langer een tijdelijk project, maar wordt het een organiek systeem.
Vanaf dit schooljaar kunnen de vervangingseenheden eveneens worden aangewend om een personeelslid aan te stellen voor maximaal één schooljaar om vervangingen te doen in de loop van het schooljaar. Dit is alleen mogelijk indien hierover afspraken spraken zijn gemaakt in het convenant.
De regelgeving zoals die het vorig schooljaar voor het basisonderwijs bestond, blijft grotendeels behouden. In de loop van de volgende dagen bezorgen wij verdere informatie.
Met deze mogelijkheid kan het COV niet akkoord kkoord gaan. Deze is immers fundamenteel in tegenspraak met de uitgangspunten van het systeem eem van vervangingen in korte afwezigheden. We roepen onze vakbondsafgevaardigden dan ook op om in het convenant hierover geen akkoord te geven. Vanaf 1 september kunnen personeelsleden tijdelijk aangesteld worden in een korte vervanging, als aan alle voorwaarden voldaan is. Dat wil ook zeggen dat er een convenant moet zijn.
De vervangingseenheden kunnen enkel aangewend worden op voorwaarde dat er een convenant afgesloten wordt tussen de schoolbesturen en een of meer representatieve vakorganisaties. Voor het nieuwe convenant zal men zich vanzelfsprekend baseren op de ervaringen tijdens de vorige schooljaren. Vanaf dit schooljaar kunnen de vervangingseenheden eveneens worden aangewend om een personeelslid aan te stellen voor maximaal één schooljaar om vervangingen te doen in de loop van het schooljaar. Dit is alleen mogelijk indien hierover afspraken zijn gemaakt in het convenant. Met deze mogelijkheid kan het COV niet akkoord gaan. Deze is immers fundamenteel in tegenspraak met de uitgangspunten van het systeem van vervangingen in korte afwezigheden. We roepen onze vakbondsafgevaardigden dan ook op om in het convenant hierover geen akkoord te geven.
Het ministerie van Onderwijs zal zo snel mogelijk een rondzendbrief endbrief hierover verspreiden.
Vanaf 1 september kunnen personeelsleden tijdelijk aangesteld worden in een korte vervanging, als aan alle voorwaarden voldaan is. Dat wil ook zeggen dat er een convenant moet zijn. Het ministerie van Onderwijs zal zo snel mogelijk een rondzendbrief hierover verspreiden.
1
Vakbondsafgevaardigden en directeurs hebben hun eigen informatiekanaal. Zij brengen de belangrijke syndicale actualiteit. Nieuwsbrief Vakbondsafgevaardigden verschijnt trimesterieel, dus viermaal per jaar, op vaste data. Extra nummers worden elektronisch verstuurd. Nieuwsbrief Vakbondsafgevaardigden houdt onze délégués op de hoogte van syndicale informatie die belangrijk is voor hun functioneren. Via de Nieuwsbrief krijgen zij de nodige ondersteuning bij de uitoefening van hun functie als COV-vakbondsafgevaardigde. Directeurs die lid zijn van het COV, ontvangen Bulletin Directeurs. Tot januari 2007 werd dit bulletin per post aan de leden bezorgd. Nu gebeurt dat elektronisch. De frequentie van verschijnen wordt be paald door de actualiteit, maar is minstens viermaal per jaar. Bulletin Directeurs geeft informatie en duiding over: ■ actuele onderwijsdossiers, ■ administratieve voorschriften en wettelijke bepalingen, ■ belangenverdediging en profilering van de directeurs, ■ initiatieven en acties van de vakorganisaties en het Sectorcomité Directeurs, ■ vorming en nascholing van directeurs.
De COV-website Sinds februari 2000 is de COV-website operationeel. Via de site wordt op een snelle manier het aanbod aan informatie up-to-date gehouden. Onlinepublicaties, nieuws heet van de naald en tal van andere items maken van de COV-website een onmisbare pijler in de communicatie met de leden. Een belangrijke rubriek is Vragen Plaats, waarop werkzoekende leden kunnen intekenen. Ook de dienstbetoontabellen kregen een plaats op de COV-website. Het is een succesvolle onderneming: op sommige dagen tellen we meer dan drieduizend bezoekers.
Vice Versa Het kaderblad Vice Versa richt zich tot de COV-besturen. Het brengt duidelijke informatie over de verschillende beleidsdossiers die het onderwijspersoneel aanbelangen. Vice Versa verschijnt elke vierde donderdag van september, december, maart en juni. Het blad begint inmiddels aan zijn vijfde jaargang. Deze thema’s kwamen tot nog toe aan bod: Jaargang 1, 2004-2005 ■ De lerarenopleiding ■ De onderwijslonen ■ Scholengemeenschappen ■ De financiering van het onderwijs Jaargang 2, 2005-2006 ■ Onderwijs-cao’s sedert 1990 ■ Inspectie ‘nieuwe stijl’ ■ Evalueren is een werkwoord ■ De prestatieregeling Jaargang 3, 2006-2007 ■ Vol-waar-dig kleuteronderwijs ■ Burgerlijke aansprakelijkheid ■ Vrijwilligerswerk ■ Actieve senioren
2
vice viceversa ce e sa
| Driemaandelijks kaderblad van het Christelijk Onderwijzersverbond | | Jaargang 3 | 21 december 2006 | december-januari-februari | Afgiftekantoor 1210 Brussel 21 / Erkenningsnummer P409866 | | Verantwoordelijke uitgever: Romain Maes, Koningsstraat 203, 1210 Brussel | Afzender: COV, Koningsstraat 203, 1210 Brussel |
Infobladen voor vakbonds-afgevaardigden en directeurs
Burgerlijke aansprakelijkheid
Jaargang 4, 2007-2008 ■ Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in het COV ■ Bovenmeester, hoofdonderwijzer, directeur, schoolleider… Gewijzigde namen, een evoluerend profiel ■ Functiebeschrijvingen en evaluatie in het basisonderwijs ■ COV, organisatie in verandering
Het Vademecum Vakbondsafgevaardigden Onze syndicaal afgevaardigden kunnen online het Vademecum Vakbondsafgevaardigden raadplegen. Vijfentwintig jaar al is dit overzichtelijk naslagwerk een betrouwbaar instrument voor onze militanten om hun collega’s vlug en accuraat informatie te geven over de onderwijsreglementering. Jarenlang was het Vademecum een losbladige uitgave. Later werd alles gebundeld in een handig boekje. Sinds 2005 wordt het Vademecum niet langer in gedrukte vorm aangeboden. De onlineversie volgt wijzigingen aan de onderwijsreglementering op de voet.
31
, partner in vorming “Wie oude kennis koestert en voortdurend nieuwe kennis vergaart, mag een leraar van anderen zijn.” (Confucius)
In 1998 werd Educo opgestart als Educo-NIB-Centrum om de nieuwe informatietechnologieën toegankelijk te maken voor leerkrachten van het basisonderwijs. In de daaropvolgende jaren is Educo uitgegroeid tot een landelijke instelling in het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Het vormingsaanbod situeert zich overwegend op het domein van informaticaopleidingen. Daarnaast zijn er initiatieven m.b.t. syndicale vorming en vorming m.b.t. werk en loopbaan in het onderwijs. Sinds april 2004 functioneert Educo in een groter samenwerkingsverband van het ACV.
Maatschappelijke opdracht De informatie- en communicatietechnologie grijpt in op elk aspect van het leven en heeft een toenemende impact op verschillende sectoren van de samenleving. Bovendien is in een hoogtechnologische samenleving kennis een absolute voorwaarde om te kunnen participeren aan de maatschappelijke discussie en de weldaden van de samenleving. Veel kennis en informatie zijn beschikbaar op het internet. Het belang van een zo ruim mogelijke toegang tot de informatiesnelweg kan
daarom niet onderschat worden. Een ruime verspreiding is noodzakelijk om te vermijden dat een nieuwe kloof ontstaat op basis van wie al dan niet toegang heeft tot de nieuwe technologieën. Als we de toegang voor iedereen willen waarborgen, moet het goedkoop en eenvoudig zijn. Momenteel is aan geen van beide voorwaarden voldaan. Bovendien is een veralgemeende democratische toegang tot het internet, hoewel noodzakelijk, nog geen voldoende waarborg voor een verruimd inzicht en een geïntegreerde aanwending van de verworven kennis. Te veel informatie leidt niet tot meer inzicht. Naast de technische vaardigheid om met de computer en het internet om te gaan, moeten mensen ook competent zijn om de informatie te kunnen filteren, interpreteren en evalueren, gestructureerd te kunnen verwerken en maatschappelijk te kunnen gebruiken. In dat kader bestaat de opdracht van Educo erin om de nieuwe informatietechnologie toegankelijk te maken voor brede bevolkingsgroepen. In de eerste plaats streeft Educo naar een degelijke basisvorming, met mogelijkheid van verdiepingscursussen op basis van de aanwezige behoeften. Voor die opleidingen beschikt Educo over vier computerlokalen met elk 16 computers: drie in het centrum te Gent-Oostakker en een in het centrum te Hasselt.
Wettelijk kader Sinds 2004 wordt gewerkt op basis van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal cultureel volwassenenwerk. Dat werk omvat de activiteiten die de ontplooiing van volwassenen en hun maatschappelijke participatie willen bevorderen. Personen nemen er vrijwillig deel aan, los van enig schoolverband en los van elke vorm van beroepsopleiding. De vormingsprogramma’s moeten beantwoorden aan de bepalingen betreffende niet-formele educatie en open aanbod. Niet-formele educatie betreft volwasseneneducatie waarbij de deelnemers kennis, inzicht en vaardigheden vergroten voor zichzelf en anderen, met het oog op persoonsontplooiing en het actief participeren in een democratische samenleving. De notie open aanbod bepaalt dat het vormingsaanbod voldoende tijd vooraf openbaar is aangekondigd en dat ieder persoon zich vrijwillig kan inschrijven. Bovendien is subsidiëring van elke vormingsinstelling afhankelijk van de goedkeuring van een beleidsplan, dat om de vier jaar moet ingediend worden. Het beleidsplan is een document waarin de vormingsinstelling haar toekomstig beleid duidelijk maakt voor zichzelf, voor de overheid en voor de buitenwereld. Het omvat de missie van de organisatie, de omgevingsanalyse, datgene wat ze op het ogenblik van de opmaak van het beleidsplan doet, datgene wat ze in de volgende beleidsperiode wil bereiken, alsook de wijze waarop ze dat wil realiseren. Met het oog op een kwaliteitsvolle werking is, naast een jaarlijkse evaluatie op basis van de begroting, de jaarrekening, het jaarplan en het jaarlijks werkingsverslag, voorzien in een ter plaatse uitgevoerde audit op basis van het goedgekeurde beleidsplan en de ingediende jaarplannen en jaarverslagen.
Partner van Ateliers voor Werknemersvorming (AWV) Het decreet laat maar één syndicale vormingsinstelling toe per representatieve vakorganisatie. Daarom werd in het ACV een overkoepelende vzw opgericht, onder de naam ‘Ateliers voor Werknemersvorming’. AWV omvat 9 vorming-vzw’s, waarvan sommige vroeger al samengebracht werden onder overkoepelende vzw’s. AWV heeft een erkenning voor 11.500 vormingsuren.
32
Onderstaande tabel geeft de structuur van AWV weer. AWV 11.500 uren VCWV 5.500 uren
ARVO 3.000 uren
TER MUNK (ACW) - 1.500 uren ACEVO (ACV-Oost-Vlaanderen) - 1.000 uren LCWV (ACV-Limburg) - 1.000 uren WEVOCO (ACV-West-Vlaanderen) - 1.000 uren VIA (ACV-Antwerpen en ACV-Vlaams-Brabant) 1.000 uren
Rerum Novarum (ACV-Metaal) - 1.000 uren Recht en Plicht (ACV-Textiel) - 1.000 uren Laborem Exercens (ACV-Bouw & Industrie) - 1.000 uren
De dagelijkse werking van AWV wordt gecoördineerd door de teamcoördinatoren van VCWV, ARVO en EDUCO en door het diensthoofd van de ACV-Vormingsdienst.
Opleidingen Informatica Opleidingstraject De opleidingen informatica van Educo kunnen gesitueerd worden in een vormingstraject. Dat traject omvat drie domeinen en vier fasen. De domeinen betreffen het doel van aanwending van het gebruik van de computer: ■ praktisch-functioneel, ■ grafisch-creatief, ■ communicatief.
De fasen kunnen als volgt worden omschreven: ■ fase 0: voor de absolute computerleek (sensibilisatie), ■ fase 1: voor de beginner (basiscursus), ■ fase 2: voor wie basiskennis en basisvaardigheden heeft verworven, ■ fase 3: voor de ervaren gebruiker. Een combinatie van domeinen en fasen resulteert in een structuurschema met twaalf velden. Het structuurschema laat toe om nieuwe opleidingen daarin een plaats te geven. Onderstaande tabel geeft het structuurschema weer van de open opleidingen voor iedereen. Het getal tussen de haakjes geeft het aantal opleidingsuren van de betreffende cursus weer. Voor de openopleidingen voor senioren is een gelijkaardig structuurschema uitgewerkt. Voor elke opleiding zijn de leerdoelen in betreffende kennis en vaardigheden uitgeschreven.
Open aanbod voor iedereen Fases Doelgroepen Fase 0
Fase 1
Fase 2
Fase 3
praktisch & Technisch Voor de absolute comF0A (Domein 1) puterleek ■ Demo PC (3,00) ■ Demo Office 2007 (2,50) ■ Kennismakingsles (3,00) Voor de beginner F1A (Domein 4) (basiscursus) ■ Initiatie PC (Win XP & Word 2003) (21,00) ■ Initiatie PC (Win VISTA & Word 2007) (21,00) Voor wie basiskennis en F2A (Domein 7) basisvaardigheden heeft ■ Windows VISTA (9,00) verworven ■ EHBO van de computer (6,00) ■ Word 2003 (24,00) ■ Word 2007 (24,00) ■ Van Word 2003 naar Word 2007 (6,00) ■ Excel 2003 (24,00) ■ Excel 2007 (24,00) ■ Scannen: tekst & foto’s (3,00) ■ Van PC naar TV‘ (3,00) Voor ervaren gebruikers
EDUCO 3.000 uren
F3A (Domein 10) ■ Word 2003 – Samenvoegen & etiketten (6,00) ■ Excel 2003 – Formules (6,00) ■ Excel 2003 – Lijsten (12,00) ■ Access 2003 (36,00)
Programma’s Creatief met beeld & geluid F0B (Domein 2)
communicatie F0C (Domein 3) ■ Demo Internet (3,00)
F1B (Domein 5)
F1C (Domein 6) ■ Initiatie internet & e-mailen (21,00)
F2B (Domein 8) ■ PowerPoint 2003 (18,00) ■ Publisher 2003 (24,00) ■ Digitale fotografie (12,00) ■ Photoshop Elements 5.0 (24,00) ■ Picasa (6,00) ■ Fotoboeken maken (9,00) ■ Muziek bewerken (Audacity) (3,00) ■ Windows – Media Player (3,00) ■ Windows – Movie Maker (3,00) ■ Muziek organiseren met iTunes (6,00) F3B (Domein 11) ■ Powerpoint 2003 – Animatie & muziek (12,00)
F2C (Domein 9) ■ Kopen en verkopen op het internet (6,00) ■ Telefoneren met Skype (3,00) ■ Web 2.0 (6,00)
F3C (Domein 12)
33
Vormgeving
Creatief met beeld en geluid
Educo organiseert opleidingen informatica in open en gesloten aanbod. Cursussen in open aanbod zijn cursussen waarvoor iedereen zich kan inschrijven. In de praktijk is er een onderscheid tussen open cursussen voor senioren (55+) en open cursussen voor niet-senioren. Cursussen in gesloten aanbod (of maatcursussen en projecten) zijn cursussen die georganiseerd worden in opdracht van een andere organisatie, zoals het ACV, een seniorengroep… Leerdoelen, cursusinhouden en cursusduur afgesproken met de betreffende organisatie. Alle cursussen betreffen kortlopende opleidingen tot een maximum van twaalf dagdelen. Een dagdeel omvat drie uren opleiding, bij senioren is dat twee uur en drie kwartier. De lessen worden gegeven voor groepen van maximum 15 deelnemers. Iedere deelnemer beschikt over een computer. Bij elke cursus hoort een - door de medewerkers aangemaakte - syllabus met een theorie- en praktijkgedeelte en een cd-rom met oefeningen. Geleide en individuele oefeningen maken het mogelijk om het aangeleerde in de praktijk om te zetten.
Resultaten Opleidingsuren en deelnemers globaal Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal opleidingsuren en deelnemers voor de jaren 2033 tot 2007. 2004
2005
2006
2007
Opleidingsuren
3.999
3.457
3.570
3.259
Deelnemers
2.654
2.200
2.059
2.055
Basisopleidingen De hoofdopdracht van Educo bestaat in het organiseren van basisopleidingen. Dat zijn de cursussen in fase 1 van het opleidingstraject. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal opleidingsuren voor basiscursussen en de procentuele verhouding ervan tegenover het totaal aantal opleidingsuren.
Opleidingsuren basiscursussen
2004
2005
2006
2007
2.177
1.890
2.042
1.400
54,7 %
57,2 %
43,0 %
Percentage van opleidings- 54,4 % uren basiscursussen
In principe vallen de basiscursussen uit elkaar in twee domeinen: initiatie computer (domein 4) en initiatie e-mail & internet (domein 6). Onderstaande tabel geeft een overzicht van de opleidingsuren voor beide domeinen en hun procentuele verhouding t.o.v. het aantal opleidingsuren basiscursus.
34
2004
2005
2006
2007
Opleidingsuren initiatie computer
1.190 54,7 %
988 52,3 %
1.043 51,1 %
618 44,1 %
Opleidingsuren initiatie e-mail & internet
987 45,3 %
902 47,7 %
999 48,9 %
782 55,9 %
In tegenstelling tot de dalende trend wat de basisopleidingen betreft, is een lichte stijging vast te stellen in de opleidingen die cursisten creatief leren omgaan met beeld en geluid. Het betreft de opleidingen die terug te vinden zijn de domeinen 8 en 11 van het opleidingstraject. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal opleidingsuren en de procentuele verhouding tegenover het totaal aantal opleidingsuren. 2004
2005
2006
2007
Opleidingsuren ‘Creatief met beeld en geluid’
582
426
631
719
Percentage van opleidingsuren ‘Beeld & Geluid’
14,6%
12,3 %
17,7 %
22,1 %
Open en gesloten opleidingen Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal opleidingsuren voor de betreffende categorieën. 2004
2005
2006
2007
Open opleidingen
2.710 67,8 %
2.145 62,0 %
2.473 69,3 %
2.119 65,0 %
Gesloten opleidingen
1.289 32,2 %
1.312 38,0 %
1.097 30,7 %
1.140 35,0 %
Samenwerkingsprojecten Met de ACV-centrale Metaal loopt al verscheidene jaren een samenwerkingsproject voor opleidingen informatica aan militanten. Het betreft een basisopleiding ‘Leren rijden op de digitale snelweg’: een combinatie van een initiatiecursus computer en een initiatiecursus internet. De opleiding omvat 36 opleidingsuren en wordt gegeven aan vijf groepen van 15 deelnemers. In 2006 en 2007 werd in samenwerking met het ACV-Verbond Gent het project ‘Unions in cyberspace’ georganiseerd. Het betreft een ESFproject (Europees Sociaal Fonds) dat tot doel had aan 300 militanten een basisvorming ICT (computer + internet) te geven. Er werden 36 opleidingsactiviteiten georganiseerd voor een totaal van 342 opleidingsuren met een bereik van 284 militanten.
Vorming in opdracht van het COV Syndicale vorming en vorming m.b.t. werk en loopbaan De opleidingen informatica omvatten quasi 90 % van het totaal aan vorming dat Educo organiseert op basis van het Decreet SociaalCultureel Volwassenenwerk van april 2004. De andere opleidingen kunnen ingedeeld worden in twee domeinen: syndicale vorming (vormingsdagen voor COV-vakbondsafgevaardigden en kadervorming COV) en vorming m.b.t. werk en loopbaan in het onderwijs.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal opleidingsuren voor de betreffende categorieën. 2004
2005
2006
2007
Syndicale vorming
274
249
407
400
Vorming m.b.t. werk en loopbaan
139
201
298
362
Van onderwijzer tot inspecteur In de periode 2004-2007 organiseerde Educo in samenwerking met het Sectorcomité Inspectie en Begeleiding drie voorbereidingscursussen op het examen van inspecteur basisonderwijs: juli-september 2005, juni-oktober 2006 en juli-september 2007. Een dergelijke voorbereidingscursus omvat een infosessie, een voorbereiding op de schriftelijke proef en een voorbereiding op de mondelinge proef. De drie initiatieven vertegenwoordigen een totaal van 81 opleidingsuren voor een bereik van 103 deelnemers.
Functiebeschrijvingen, functioneringsen evaluatiegesprekken Om zich te kunnen voorbereiden op de invoering (vanaf 1 september 2007) van functiebeschrijvingen organiseerde Educo in het voorjaar van 2007 vormingsavonden voor de COV-leden en studiedagen voor directeurs basisonderwijs. Lesgever was Prof. Luc Dekeyser, sociaal pedagoog. Het uitgangspunt was dat ‘Functiebeschrijvingen en evaluaties moeten gezien worden als een constructief en positief personeelsbeleidsinstrument, dat het mogelijk maakt een autonoom personeelsbeleid te voeren gericht op het verstrekken van kwaliteitsvol onderwijs’. Verspreid over vier provinciale COV-verbonden werden 12 vormingsavonden (of 30 opleidingsuren) georganiseerd waarop 305 deelnemers bereikt werden. Er werden 8 studiedagen georganiseerd waaraan in het totaal 135 directeurs (of een gemiddelde van 16,9 per studiedag) deelnamen.
35
Inspraak
36
GESUBSIDIEERD PERSONEEL VAN DE KATHOLIEKE ONDERWIJSINSTELLINGEN
Het statuut van de vakbondsafvaardiging Op 18 december 1962 werd in het Centraal Paritair Comité van het Katholiek Onderwijs een overeenkomst ondertekend, houdende statuut van de syndicale afgevaardigde in de school. Die overeenkomst regelde de verhoudingen tussen de Inrichtende Machten en de Christelijke Onderwijscentrales van het Personeel. Zij bevestigde de principes die aan de basis moeten liggen van die verhoudingen en legde de bevoegdheden van de vakbondsafvaardiging vast. Zij regelde tevens de faciliteiten waarover de syndicaal afgevaardigden konden beschikken bij de uitoefening van hun mandaat en legde het aantal syndicaal afgevaardigden per school vast op basis van het aantal aangesloten personeelsleden. De overeenkomst regelde eveneens de duur en het einde van de mandaten van de syndicaal afgevaardigden. Zij waarborgde ten slotte de bescherming van de syndicaal afgevaardigden tegen tuchtmaatregelen die zouden ingegeven zijn door de syndicale activiteiten van de afgevaardigden. Aanpassingen aan het Algemeen Reglement van het Personeel van het Katholiek Onderwijs leidden op 23 juni 1981 tot een herziening van dit statuut. Leidraad was de collectieve arbeidsovereenkomst die op 24 mei 1971 door de in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigde organisaties was ondertekend in verband met het statuut van de syndicale afvaardiging van het personeel der ondernemingen, zoals zij op 30 juni 1971 werd aangevuld. Voormelde statuten werden enkel afgesloten met de christelijke onderwijsvakbonden. Medio 2005 kwam evenwel de vraag van andere onderwijsvakbonden tot erkenning van hun vakbondsafgevaardigden in het katholiek onderwijs.
genbegeleiding (decreet Rechtspositie). Het LOC-decreet introduceert het LOC (Lokaal Onderhandelingscomité) als structureel forum waarop het schoolbestuur en vertegenwoordigers van het personeel samenkomen om personeelsgerelateerde materies te behandelen. In het nieuwe statuut zijn dan ook alle met het LOC-decreet overlappende bepalingen geschrapt. Het nieuwe statuut treft enkel een regeling over de specifieke rechten en plichten van de vakbondsafgevaardigden, zoals bedoeld in artikel 46, § 1 van het LOC-decreet. Enkel die specifieke bevoegdheden worden uitgeoefend buiten het LOC en vormen een uitbreiding van de bevoegdheden die het LOC-decreet geeft aan vakbondsafgevaardigden van de onderwijsvakbonden die bet statuut ondertekenen. De voormelde besprekingen resulteerden in een ontwerp van statuut dat door de Vereniging van Inrichtende Machten van het Katholiek Onderwijs (VIMKO) positief geadviseerd werd en door het Centraal Bureau werd goedgekeurd. Ook de besturen van de COC en het COV keurden dit ontwerp goed. De nieuwe overeenkomst betreffende het statuut van de vakbondsafvaardiging van het gesubsidieerd personeel in de katholieke onderwijsinstellingen wil bijdragen tot een bestendig sociaal overleg tussen schoolbesturen en personeelsleden. Ze werd door het VSKO en de christelijke onderwijsvakbonden officieel bekrachtigd in de vergadering van het Bureau van de Algemene Raad van het Katholiek Onderwijs (BARKO) van 29 juni 2007. Het VSOA en de ACOD onderschreven eveneens deze overeenkomst. De nieuwe overeenkomst is van toepassing sinds 1 september 2007.
Het Centraal Bureau besliste op 17 november 2006 dat in het licht van de eventuele erkenning door het VSKO van vakbondsafgevaardigden van andere onderwijsvakbonden, het statuut van 23 juni 1981 moest herzien worden. Het Centraal Bureau vertrok daarbij van het uitgangspunt dat in het katholiek onderwijs slechts één statuut kan gehanteerd worden voor alle vakbonden. Daartoe werden uiteindelijk in maart 2007 besprekingen gestart tussen het VSKO, de COC en het COV. Bij die besprekingen werd nadrukkelijk de afstemming bewaakt van het statuut op het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs (LOC-decreet), op het algemeen reglement, op het arbeidsreglement en op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlin-
37
Het OCSG overal uit de startblokken? In elke scholengemeenschap van het gesubsidieerd vrij onderwijs moet een onderhandelingscomité voor de scholengemeenschap (OCSG) opgericht worden. Het OCSG is een overkoepelend inspraakorgaan dat paritair samengesteld is uit vertegenwoordigers van de schoolbesturen en van de vakorganisaties. Het OCSG heeft in de voorbije maanden nog aan belang gewonnen. Een scholengemeenschap waar het OCSG nog niet uit de startblokken is, mist een aantal duidelijke kansen!
Platform schoolbesturen-vakorganisatie Het OCSG is bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is. De personeelsvertegenwoordigers moeten dan ook goed weten welke aangelegenheden dat zijn. Vanaf 1 september 2005 is een nieuwe regelgeving inzake de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en de reaffectatie van kracht. Elke scholengemeenschap moet een eigen reaffectatiecommissie van de scholengemeenschap (RCSG) oprichten. Het OCSG beantwoordt, wat betreft de samenstelling, aan de vereisten die gelden voor de reaffectatiecommissie van de scholengemeenschap. In onderling overleg tussen het VSKO en het COV is voorgesteld dat het OCSG in elke scholengemeenschap basisonderwijs van het gesubsidieerd vrij katholiek onderwijs zetelt als RCSG. Het OCSG is samengesteld uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van het personeel en van het schoolbestuur (de schoolbesturen). Elke geleding telt minimum vier leden. Er worden geen verkiezingen gehouden voor de samenstelling van het OCSG. De vertegenwoordigers worden aangeduid door de geledingen van alle LOC’s in de scholengemeenschap. Elke geleding van elk LOC dat behoort tot de scholengemeenschap duidt één persoon uit deze geleding aan als lid van het OCSG. ■ De geleding van het schoolbestuur duidt één vertegenwoordiger aan. ■ De geleding van het personeel duidt één vertegenwoordiger aan.
38
In onderling akkoord kan afgeweken worden zonder de pariteit tussen de geledingen te verbreken. Het minimumaantal van vier personen per geleding in het OCSG moet steeds gerespecteerd worden. Er is geen maximum vastgelegd. Het aantal vertegenwoordigers is afhankelijk van het aantal scholen dat tot de scholengemeenschap behoort. Indien er zeven scholen met een LOC tot de SG behoren, zal normaal het aantal vertegenwoordigers per geleding zeven bedragen. Indien een ondernemingsraad (OR) fungeert voor een school of een aantal scholen, wordt één persoon per geleding per ondernemingsraad van de scholen die behoren tot de scholengemeenschap, lid van het OCSG. In onderling akkoord kan daarvan afgeweken worden zonder de pariteit tussen de geledingen te verbreken. Worden de scholen van de scholengemeenschap beheerd door één schoolbestuur en is er op het niveau van de scholengemeenschap één ondernemingsraad opgericht, dan oefent die ondernemingsraad ook de bevoegdheden uit van het onderhandelingscomité op het niveau van de scholengemeenschap. Een school waar geen LOC of ondernemingsraad fungeert, kan geen afgevaardigden van het personeel of het schoolbestuur aanduiden om te zetelen in het onderhandelingscomité van de scholengemeenschap. Onder meer daarom is het zo belangrijk dat er een LOC voor elke school is. Indien alle scholen van de scholengemeenschap tot hetzelfde schoolbestuur behoren, roept het schoolbestuur het OCSG samen. Indien de scholen van de scholengemeenschap tot verschillende schoolbesturen behoren, zullen de personen die de overeenkomst tot oprichting van de scholengemeenschap ondertekend hebben, het OCSG bijeenroepen. Indien de scholengemeenschap beheerd wordt door een vzw zal die rechtspersoon instaan voor de bijeenroeping.
Een reaffectatiecommissie voor de scholengemeenschap (RCSG) Sinds het schooljaar 2005-2006 zijn de scholengemeenschappen in het basisonderwijs voor een periode van zes schooljaren gestart. Op 1 september 2005 werden de zonale reaffectatiecommissies afgeschaft. In hun plaats verschenen de reaffectatiecommissies van de scholengemeenschappen (RCSG). In juni van dat jaar vatten die commissies hun werkzaamheden aan. In de RCSG komen de terbeschikkinggestelde personeelsleden terecht die het schoolbestuur niet heeft kunnen reaffecteren. De belangrijkste opdracht is: ■ het reaffecteren van de ter beschikking gestelde personeelsleden; ■ het wedertewerkstellen van ter beschikking gestelde personeelsleden, indien geen reaffectatie mogelijk is; ■ de terbeschikkinggestelde personeelsleden voor wie de RCSG geen reaffectatie of wedertewerkstelling vindt, toewijzen in niet-organieke betrekkingen in het ambt waarin die personeelsleden ter beschikking gesteld zijn;
■ het behandelen van klachten over een reaffectatie of wedertewerkstelling. De RCSG is paritair samengesteld. Er zijn evenveel vertegenwoordigers van de schoolbesturen als van de representatieve vakorganisaties. In elke RCSG worden een voorzitter en een secretaris aangeduid. De RCSG oefent haar bevoegdheid uit in overleg en streeft naar een consensus, een breed gedragen overeenkomst. Als toch geen overeenstemming bereikt wordt, nemen de vertegenwoordigers van de schoolbesturen de beslissing. Dat moet echter de uitzondering blijven! In onderling overleg tussen het VSKO en het COV werd besloten dat het OCSG zou zetelen als RCSG in elke scholengemeenschap basisonderwijs van het katholiek onderwijs. In het gemeentelijk onderwijs deed het COV een beroep op de personeelsvertegenwoordiging in het ABC om deel uit te maken van de personeelsgeleding van de RCSG.
39
Onderwijsbeleid 40
ALGEMEEN
Intersectoraal In de periode 2003-2008 sloten de vakbonden intersectorale cao’s af; een derde is in voorbereiding. Op federaal niveau is het COV actief binnen de FCSOD (Federatie van Christelijke Syndicaten van de Openbare Dienst). De FCSOD groepeert de ACV-centrales betrokken bij openbare diensten en onderwijs. Dat zijn ACV-Openbare Diensten, ACV-Transcom, de COC en het COV.
Intersectorale cao 2003-2004 Op vrijdag 4 juni 2004 ondertekenden de regeringen en de vakbonden de intersectorale overeenkomst 2003-2004. Moeizame onderhandelingen leidden tot een matig resultaat, met toch enkele positieve realisaties zoals een verhoging van de gewaarborgde minima wegens leeftijd, anciënniteit en lichamelijke ongeschiktheid en een verhoging van het gewaarborgd minimumoverlevingspensioen. Vanaf 2004 werd het plafond voor de toekenning van vakantiegeld van de gepensioneerden verhoogd tot 1.300 euro en tot 1.040 euro voor de overlevingspensioenen. Er werd overeengekomen dat de wet inzake arbeidsongevallen van toepassing zou worden voor bepaalde syndicale activiteiten in het buitenland en voor onderhandelingen buiten het normale uurrooster. Het syndicaal verlof voor de deelname aan internationale activiteiten van niet-vrijgestelde vakbondsafgevaardigden zou mogelijk worden. De bescherming van de contractuele vakbondsafgevaardigden zou verder uitgewerkt worden. De vakbondspremie voor 2003 en 2004 werd verhoogd tot 78 euro.
aan een eisencahier voor de onderhandelingen voor een nieuw intersectoraal akkoord. Het COV hecht een groot belang aan gedegen sociaal overleg. In de voorbije regeerperiode was daarvoor weinig dynamiek te bespeuren bij premier Verhofstadt. Hij miste bovendien de motivatie om de deelregeringen ervan te overtuigen degelijke intersectorale akkoorden af te sluiten. De financiering van het onderwijs staat niet los van de financiering van gewesten en gemeenschappen. Opnieuw pleitte het COV voor garanties dat de onderwijsbudgetten mee zouden evolueren met de economische groei. De federale overheid legt geregeld verplichtingen op waaraan ook de scholen moeten voldoen, bijvoorbeeld de verplichtingen inzake preventieen welzijnsbeleid. Telkens weer moeten de scholen putten uit hun nu al te schaarse budgetten om dergelijk beleid te kunnen uitvoeren. Daarom eiste het COV dat de federale overheid voor elke opgelegde verplichting met een weerslag op de scholen, de nodige financiële middelen geeft. Het COV bepleitte ook een algemeen verlaagd btw-tarief voor nieuwbouw en vernieuwbouw van scholen en voor de uitrustingen die scholen nodig hebben voor mindervalide kinderen. De FCSOD schoof voor de nieuwe federale bewindsploeg de volgende prioriteiten naar voren: goede sociale verhoudingen als basis voor goed bestuur, tewerkstelling in de openbare sector, kwaliteit van het werk, kwalitatieve dienstverlening en aandacht voor Europese dossiers met ge volgen voor de openbare diensten.
Intersectorale cao 2005-2006
De schoolpremie
De intersectorale sociale programmatie 2005-2006 kwam (opnieuw) met bijzonder weinig animo tot stand. De onderhandelingen over dat akkoord waren met veel vertraging gestart. Dat had tot gevolg dat die intersectorale sociale programmatie slechts op het einde van de periode 2005-2006 kon worden afgerond.
Het koninklijk besluit van 20 juli 2006 voerde een schoolpremie in voor het jaar 2006. De premie was bedoeld om gezinnen met leerplichtige kinderen in het schooljaar 2006-2007 te ondersteunen bij hun uitgaven bij het begin van het schooljaar. Aanvankelijk leek het erop dat de premie eenmalig zou zijn, maar de programmawet van 27 december 2006 voorzag vanaf het jaar 2007 in een jaarlijkse schoolpremie.
De overheden bevestigden hun engagement om voorrang te verlenen aan statutaire tewerkstelling en inspanningen te doen op het vlak van de diversiteit in het personeelsbeleid. Ze gingen ermee akkoord om hun personeel opleidingen aan te bieden om hun competenties inzake informatica te kunnen ontwikkelen. Verder was er een akkoord over een versoepeling van het ouderschapsverlof en het zorgverlof. De federale regelgeving reikte daarvoor een algemeen kader aan, dat voor onderwijs binnen de gemeenschappen moest uitgewerkt worden. Er kon geen akkoord worden bereikt over de verhoging van de eindejaarspremie, wel over een verhoging van de loonbegrenzing voor de vaststelling van de arbeidsongevalrente. Er werd ook een verhoging voorzien van het minimumplafond voor de cumulatie van rusten overlevingspensioenen. De vakbonden en de overheid kwamen overeen onderhandelingen te beginnen om de automatische perequatie van de pensioenen van de openbare sector te vereenvoudigen en operationeler te maken. Vanaf 2006 werden de vakbondspremies jaarlijks uitbetaald. Het bedrag werd verhoogd tot 80 euro.
Memorandum FCSOD 2007 In de aanloop naar de federale verkiezingen 2007 legde de FCSOD een memorandum voor aan de politieke partijen. Tegelijkertijd werd gewerkt
Het intersectoraal eisencahier 2007-2008 Op 8 mei 2007 stelde de FCSOD het intersectoraal eisencahier 20072008 voor. De FCSOD wilde nog voor de parlementsverkiezingen en de periode van ‘lopende zaken’ haar algemene bekommernissen be kendmaken. De bedoeling was met de nieuwe regering al onmiddellijk van start te gaan met onderhandelingen. Uiteindelijk konden de eerste gesprekken met de overheid pas van start gaan na de lange formatiebesprekingen in april 2008. Het eisencahier omvatte de volgende domeinen: tewerkstelling, arbeidsvoorwaarden en geldelijke aspecten, kwaliteit van het werk, specifieke verbeteringen pensioenen en goede sociale relaties. Voor de gepensioneerden werd een verhoging van de grensbedragen van de toegelaten beroepsinkomens gevraagd, evenals de afschaffing van de solidariteitsbijdrage en een verhoging van het grensbedrag voor het vakantiegeld. De FCSOD vroeg verder nog een verhoging van de minimumlonen en de minimumpensioenen, de dringende uitvoering van het akkoord over een aanvullende pensioenregeling voor het contractueel overheidspersoneel en (voor actieven en gepensioneerden) een hospitalisatieverzekering tegen aantrekkelijke voorwaarden. Ook de eis voor een syndicale premie voor gepensioneerden bleef gehandhaafd.
41
Sectoraal In de periode 2003-2008 werden twee cao’s afgesloten en werden de onderwijsdecreten XV, XVI, XVII en XVIII goedgekeurd. De overheid blijft de techniek van verzameldecreten toepassen. Die bevatten aanvullingen of wijzigingen aan niveaudecreten of aan themadecreten. Daarnaast bevatten ze ook een aantal autonome bepalingen.
Verlenging van de overgangsmaatregel bij de uitstapregeling Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten kreeg van de Vlaamse regering de goedkeuring voor de verlenging van de overgangsmaatregelen voor de TBS-58+/56+ in het onderwijs. De personeelsleden geboren na 31 augustus 1947 en voor 1 september 1954, konden van die maatregels gebruik maken. In de tweede helft van 2004 zou er een definitieve regeling komen, maar de overheid nam nog geen initiatief ter zake.
Cao VII De zevende onderwijs-cao werd op vrijdag 4 februari 2005 ondertekend. Die cao loste ver niet alle verwachtingen in. Sommige maatregelen, zoals de vermindering van de werkdruk en planlast en de organisatie van de proeftuinen, waren immers weinig concreet. De financiële middelen waren ook eerder beperkt. Een belangrijke proeftuin was het project ‘Vervangingen van korte afwezigheden’. In de cao werd bepaald dat de onderhandelingen over de gefaseerde verhoging van het vakantiegeld voor eind mei 2005 zouden beëindigd worden. Maar pas met cao VIII (2006) werd deze verhoging definitief gerealiseerd. De bijwedden voor DHOS of GHOS, de bijwedde Brussel en de vergoeding-BO werden geïncorporeerd in de weddenschalen voor de pensioenberekening. De pedagogisch adviseurs en inspecteurs kregen een bijwedde voor DHOS of GHOS. Er bleven nog enkele groepen in de kou staan, zo ook de houders van een zorggetuigschrift. Daarvoor werd het wachten op cao VIII. De vergoeding BO bleef behouden voor tewerkgestelden in het GON. Ook de beleidsmedewerkers-zorg kregen recht op een vergoeding-BO voor het bezit van het getuigschrift buitengewoon onderwijs. Er kwamen maatregelen voor de bescherming en de ondersteuning van de vakbondsafgevaardigden. Die waren wat benedenmaats. Voor een volwaardige regeling ter compensatie van de tijd besteed aan de vakbondsopdracht, bleven de vakbonden op hun honger. Er werden wel voorzichtige stapjes gezet naar een vermindering van de werkdruk en planlast in het basisonderwijs. Positief was ook dat de inspanningen om de werk- en de verloningssituatie van het arbeiderspersoneel te verbeteren, werden verdergezet.
Onderwijsdecreet XV De onderhandelingen werden eind mei 2005 afgesloten. Voor het basisonderwijs kwamen de volgende aspecten aan bod: ■ de eenheid inzake teldatum, ■ een bijkomende instapdatum voor kleuters, ■ ruimere mogelijkheden voor de scholengemeenschappen, ■ een betere samenwerking binnen een ICT-samenwerkingsplatform, ■ de oprichting van vrijekeuzescholen in het buitengewoon onderwijs. OD XV legde ook de decretale basis voor de definitieve start van de scholengemeenschappen. De functie van coördinerend directeur SG
42
op basis van de stimuluspunten werd mogelijk in een voltijdse of halftijdse aanstelling. De verworven rechten van personeelsleden werden beter beschermd bij in of uit een SG treden. Een aantal afspraken uit cao VII, zoals de ondersteuning voor de begeleiding van lokale comités door de syndicale organisaties en de verplichting om de plage-uren te onderhandelen in het lokaal comité, werd uitgevoerd. Drie projecten uit het decreet Gelijke Kansen werden verlengd en nieuwe projecten kunstinitiatie werden mogelijk gemaakt. Alle Nederlandstalige basisscholen in de Brusselse randgemeenten met ten minste 35 leerlingen ontvangen sinds 1 september 2005 aanvullende lestijden. Eenzelfde regeling geldt voor de taalgrensgemeenten. Er werd ook voorzien in een ondersteuningsstructuur voor de kwaliteitsverhoging van het onderwijs in de Nederlandstalige basisscholen in de rand- en taalgrensgemeenten. De vervangingspool werd vanaf 1 september 2005 afgeschaft. De doelstelling werd onvoldoende bereikt. Het systeem was ook vrij duur. Door de afschaffing kwam ruim 14,8 miljoen euro vrij. Het ‘uitgespaarde’ bedrag werd onder meer gebruikt om de vervanging van korte afwezigheden te ondersteunen.
Onderwijsdecreet XVI Op 18 april 2006 werden de onderhandelingen over Onderwijsdecreet XVI beëindigd. De overheid had een dubbel doel: bepalingen inschrijven die nodig zijn bij de start van het schooljaar 2006-2007 en verbeteringen aanbrengen aan bestaande niveau- en themadecreten. OD XVI bevatte dus in hoofdzaak technische aanpassingen aan bestaande decreten en bracht overeenstemming tussen verschillende niveau- of themadecreten. Inzake rechtspositie onthouden we dat de lichamelijke geschiktheid als voorwaarde voor vaste benoeming werd afgeschaft. Voor de tijdelijke aanstelling bleef het wel een voorwaarde. De bepalingen inzake tucht werden ook van toepassing op de tijdelijke personeelsleden met het recht op een TADD. Een personeelslid dat verwijderd werd uit een gezondheidsrisico, kon - onder bepaalde voorwaarden - belast worden met pedagogische of administratieve taken in een niet-organieke betrekking. Concrete uitvoering is daaraan nog niet gegeven. Er werd voorzien dat het ministerie van Onderwijs zelf (financiële) sancties kon treffen voor problemen met niet of laattijdig ingediende ziekteattesten en het zich onttrekken aan de controle. De aanvullende lestijden in het kader van de integratie van anderstaligen in de Nederlandstalige scholen in de taalgrensgemeenten werden uitgebreid naar de scholen in de randgemeenten en naar de scholen in de andere gemeenten van de ‘Brede Vlaamse Rand’. De ambten binnen inspectie en DVO werden breder opengesteld en de bijzondere toelatingsvoorwaarden voor inspecteurs buitengewoon onderwijs werden afgeschaft. De ruimere rekruteringsbasis die werd ingevoegd voor de inspectie, werd mutatis mutandis ook doorgevoerd voor de pedagogische begeleidingsdiensten.
Cao VIII Officieel werden de onderhandelingen voor cao 8 gestart op 30 januari 2006. Daaraan waren heel wat voorbereidende gesprekken voorafgegaan. De discussies over het vakantiegeld (65 % of 92 %) en de te krappe budgettaire enveloppe namen maanden in beslag. Op 5 oktober 2006 werd cao VIII ondertekend. Nieuw was dat de cao zou gelden voor een periode van 4 jaar. (2005-2009) De onderhandelingen waren gestart met een te beperkte enveloppe van 213 miljoen. Uiteindelijk
werd de budgettaire ruimte opgetrokken tot meer dan 313 miljoen euro. Langdurig onderhandelen leverde positieve resultaten op. Ondanks de geleverde inspanningen bleef de budgettaire ruimte te krap om in deze cao alle problemen van het (basis)onderwijs op te lossen. Toch werd onmiskenbaar grote vooruitgang geboekt op verschillende aspecten: ■ het vakantiegeld werd opgetrokken tot 92 % van een maandwedde; ■ er kwam meer tewerkstelling in het basisonderwijs; ■ de wedden van verschillende personeelscategorieën werden verhoogd (onder meer die van administratief medewerkers en directeurs); ■ de houders van een getuigschrift zorg kregen een bijwedde; ■ de bijwedde Frans werd ook toegekend in de rand- en taalgrensgemeenten; ■ de beroepsprocedure inzake evaluaties bood ruime garanties; ■ er werd een controle voorzien op de uitvoering van cao’s en een bemiddelingsdienst voor de klachten met betrekking tot het syndicaal overleg. Voor het onderhoudspersoneel werden de verschillen tussen het gemeenschapsonderwijs en het vrij gesubsidieerd onderwijs weggewerkt. Er kwamen maatregelen om contracten van onbepaalde duur te stimuleren. De werksituatie voor de busbegeleiders werd verbeterd en er werd voorzien in een bestaanszekerheidsvergoeding voor de periode van de zomervakantie. De bekwaamheidsbewijzen voor het ambt van directeur basisonderwijs werden versoepeld. Om de professionalisering van de directeurs te bevorderen, zullen directeurs beroep kunnen doen op een opleidingsfonds. Inzake loopbaanonderbreking werden vanaf 1 september 2007 nieuwe mogelijkheden gecreëerd. Loopbaanonderbreking voor medische bijstand in de vorm van 12 maanden voltijdse loopbaanonderbreking of 24 maanden gedeeltelijke loopbaanonderbreking werd ingevoerd. Ook het deeltijds ouderschapsverlof werd mogelijk gemaakt. Pedagogisch adviseurs en de leden van de inspectie kregen ook recht op loopbaanonderbreking.
overdraagbaar. De beperking voor vaste benoeming van het beleidsen ondersteunend personeel in blokken van 4 uur werd opgeheven. De nascholingsmiddelen voor de directeurs werden verhoogd. Voor kleuterparticipatie werd een nieuwe puntenenveloppe (zorg+) toegekend aan de scholengemeenschappen. GOK+ -lestijden werden toegekend aan de scholen die reeds GOK-lestijden hadden en 40 % of meer kleuters telden die aan de indicatoren voldeden.
Vakantieregeling administratief medewerkers De vakantieregeling voor de administratief medewerkers in het basisonderwijs zorgt al jaren voor discussies. In de meeste katholieke basisscholen stelde het probleem zich niet, omdat daar de regeling uit het Algemeen Reglement van het Katholiek Onderwijs wordt toegepast. In afspraak met het COV deelden het VVKBaO en het VVKBuO in 2007 aan hun schoolbesturen mee dat - in afwachting van nieuwe uitvoeringsbesluiten van de Vlaamse regering - de vakantieregeling zou gelden zoals in het Algemeen Reglement voor het Secundair Onderwijs was vastgelegd. Tegelijk werd ook een gezamenlijk engagement aangegaan, om actief te ijveren voor de uitbreiding van de administratieve omkadering in het basisonderwijs. In het gemeentelijk onderwijs bestaat er geen algemene regeling. Elk gemeentebestuur kan na onderhandelingen in het ABC, een regeling opleggen. Onze afgevaardigden verdedigen er de regeling zoals die in het katholiek onderwijs is vastgelegd. Het COV wacht met ongeduld op uitvoeringsbesluiten van de Vlaamse regering inzake de vakantieregeling van deze personeelscategorie.
De zorgmiddelen op het niveau van de scholengemeenschap werden uitgebreid. De scholengemeenschap zou als draaischijf fungeren voor de verdeling van de middelen. Maximaal 15 % van die middelen zou besteed kunnen worden op het niveau van de scholengemeenschap.
Wijzigingen loopbaanonderbreking
In de cao VIII werd een inspanning gedaan om de middelen voor de mentoren te verhogen. Toch blijven ze ontoereikend. Als de overheid verwacht dat het onderwijspersoneel nieuwe uitdagingen blijft aangaan, dan zullen overheid én burgers middelen moeten opbrengen en verder investeren in het onderwijs én in de leerkrachten. Ook op het niveau basisonderwijs werd een onderhandelingscomité van de scholengemeenschap in het gesubsidieerd onderwijs ingevoerd.
Aanpassingen ziekteverlof
Onderwijsdecreet XVII Onderwijsdecreet XVII had drie belangrijke doelstellingen: uitvoering geven aan bepalingen die nodig zijn om het schooljaar 2007-2008 te starten, cao-afspraken omzetten in regelgeving en een verdere vereenvoudigingen van de regelgeving mogelijk maken. Het decreet bevatte bepalingen voor de diverse onderwijsniveaus en inzake de decreten Rechtspositie. Voor het basisonderwijs kwam vanaf september 2008 een vereenvoudiging in tellingsdata en -perioden voor programmatie en rationalisatie, lestijdenpakket en werkingsbudget. Er werd ook een ‘genadejaar’ ingevoerd. Bepaalde lestijden, zoals voor anderstalige nieuwkomers, werden na 15 oktober nog
Zoals in cao VIII voorzien, werden de mogelijkheden inzake loopbaanonderbreking verruimd vanaf 1 september 2007: gedeeltelijk ouderschapsverlof, ook voor pedagogisch adviseurs en leden van de inspectie.
Op 1 september 2007 kwamen er aanpassingen aan het ziekteverlof en aanverwante verloven. Een aantal bepalingen van cao’s IV en VIII werden uitgevoerd. Er kwam ook een gelijkschakeling van de sociale anciënniteit en een harmonisatie van de regelgeving over de verschillende niveaus heen. Het recht op ziekteverlof bleef ongewijzigd en er kwam een eenvoudiger systeem voor het al dan niet aanrekenen van vakantieperiodes als ziekteverlof. Het verlof verminderde prestaties wegens ziekte werd verduidelijkt en er werd een rechtsbasis gecreëerd voor verlof verminderde prestaties wegens ziekte na beslissing van de Pensioencommissie. Er werd één systeem inzake het recht op wachtgeld bij TBS- ziekte ingevoerd voor alle personeelscategorieën. Maatregelen om personeelsleden die tijdens hun loopbaan een handicap oplopen, te kunnen reïntegreren in het onderwijs, bleven echter nog in de kaften steken.
43
ACCENTEN
Het beleidsvoerend vermogen van scholen Van elke school wordt verwacht dat zij flexibel kan inspelen op de verschillende maatschappelijke verwachtingen en uitdagingen. Tegelijk moet ze haar andere opdrachten inzake gelijke onderwijskansen, zorg, gezondheid, welzijn, e.a. succesvol invullen. Daarnaast wil de overheid steeds meer autonomie verlenen. Om in dergelijke omgeving kwaliteitsvol onderwijs te kunnen aanbieden, moet de school keuzes maken en een eigen pedagogische identiteit ontwikkelen. Naarmate het beleidsvoerend vermogen van scholen beter ontwikkeld is, zijn scholen beter in staat om dergelijke weloverwogen keuzes te maken en zelf beleid te voeren. De voorbije jaren was het beleidsvoerend vermogen van scholen een rode draad doorheen het onderwijsbeleid. In de beleidsnota en beleidsbrieven van minister Frank Vandenbroucke en in de Vlaamse Onderwijsraad en diverse fora werd het thema herhaaldelijk aangesneden. De toenemende aandacht voor het beleidsvoerend vermogen van scholen hangt samen met de toenemende beleidsruimte die scholen krijgen om zelf vorm te geven aan de inhoud en de organisatie van het onderwijs. De overheid maakte verschillende plannen die moesten bijdragen tot een verdere ontwikkeling van het beleidsvoerend vermogen van scholen:
Professionele schoolleiding De overheid ziet een professionele schoolleiding als noodzakelijke voorwaarde voor een groot beleidsvoerend vermogen van scholen. Dus werden maatregelen gepland om de rol van de schoolleiding beter te waarderen: een betere bezoldiging en meer mogelijkheden voor verdere professionalisering (cao 8), ook voor schoolbesturen. Het COV benadrukt dat het beleidsvoerend vermogen van scholen ook afhankelijk is van de talenten en competentieontwikkeling van het overige onderwijspersoneel. Er moet dus geïnvesteerd worden in een professionaliseringstraject.
Scholengemeenschappen In het kader van beleidsvoerend vermogen van scholen wilde de overheid ook de samenwerking tussen scholen in de scholengemeenschappen stimuleren. Er werd getracht om geleidelijk aan meer bevoegdheden naar de scholengemeenschappen over te hevelen. Het COV heeft steeds aangehaald dat dergelijke uitbreiding zonder de
44
nodige middelen niet kan, aangezien dat een extra belasting van het onderwijspersoneel zou betekenen. Tevens dient een uitbreiding van bevoegdheden gepaard te gaan met een versterking van de syndicale werking op het niveau van de scholengemeenschap.
Planlast verminderen Tijdens de voorbije jaren werd er gestreefd naar een vermindering van de planlast en een vereenvoudiging van de regelgeving.
Verantwoording door scholen Als scholen meer mogelijkheden tot zelfsturing krijgen, wil de overheid dat de scholen zich ook verantwoorden voor de beslissingen die ze nemen. Scholen moeten zich verantwoorden op financieel en boekhoudkundig vlak, maar ook voor de vele andere beslissingen die ze nemen, bijvoorbeeld op het vlak van professionalisering van leraren, ondersteuning en begeleiding van leerlingen, gelijkekansen- en zorgbeleid, enz.
Peilingen De overheid introduceerde systematisch peilingen om de realisatie van de eindtermen en ontwikkelingsdoelen op systeemniveau na te gaan. Het COV is echter geen voorstander van die onderzoeken als vergelijkingsonderzoek omdat dergelijke toetsen slechts een momentopname zijn. Ze onderzoeken een te beperkt segment van een leergebied en bieden onvoldoende mogelijkheden om schoolgegevens te contextualiseren. Naar aanleiding van de peilingresultaten werden door de overheid consultaties en kwaliteitsdebatten georganiseerd.
Kwaliteit ondersteunen en bewaken Als scholen meer beleidsvoerend vermogen ontwikkelen, verandert de aard van begeleiding en ondersteuning van scholen. Vanuit deze vaststelling wenst de overheid de efficiëntie en de effectiviteit te vergroten door verschillende vormen van begeleiding en ondersteuning tot meer samenwerking aan te moedigen. Om scholen meer beleidsvoerend vermogen te doen ontwikkelen, werd het stelsel van interne kwaliteitszorg verder uitgebouwd en versterkt. Vanuit de schoolinterne kwaliteitszorg en de beleidskracht van scholen zal de inspectie de doorlichtingen meer gedifferentieerd aanpakken.
Het decreet Rechtspositie Tijdelijke aanstelling van doorlopende duur (TADD) Op 1 september 2003 werd voor de tijdelijke personeelsleden in het gesubsidieerd basisonderwijs een nieuwe voorrangsregeling ingevoerd, de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur (TADD). Daardoor ontstond een eenvormige voorrangsregeling voor alle onderwijsniveaus en werd het statuut van de tijdelijke personeelsleden in het basisonderwijs aanzienlijk verbeterd. Een tijdelijk personeelslid dat aangesteld is voor doorlopende duur in een vacante betrekking, heeft werkzekerheid over de schooljaren heen. Zo wordt de kloof met het vastbenoemd personeel heel wat kleiner. Tevens geldt het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor alle betrekkingen, ongeacht de duur ervan. Zo kan het personeelslid in het gesubsidieerd onderwijs, in tegenstelling tot vroeger, zijn voorrangsrecht laten gelden voor betrekkingen van minder dan 97 opeenvolgende dagen. Sinds het schooljaar 2005-2006 geldt het recht op TADD niet enkel meer bij de scholen van het schoolbestuur, maar bij alle scholen van de scholengemeenschap.
Vaste benoeming Het invoeren van de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur (TADD) in het basisonderwijs heeft ook gevolgen voor de vaste benoeming in een wervingsambt. Alleen een personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor doorlopende duur op 31 december voorafgaand aan de benoeming, kan effectief vastbenoemd worden. De voorwaarde dat het personeelslid ‘medisch geschikt’ moet zijn, werd afgeschaft. Het medisch onderzoek bij vaste benoeming is afgevoerd, zodat geen medisch attest meer moet ingediend worden. In elke vacante lestijd of uur moet het schoolbestuur tot benoeming overgaan. Het schoolbestuur mag niet wachten met de benoeming tot een halve of volledige opdracht ter beschikking is. Ook voor het beleids- en ondersteunend personeel (administratief medewerker, zorgcoördinator en ICT-coördinator) is deze regel van toepassing en werd de benoeming in blokken van 4 uur verlaten. Sinds het schooljaar 2005-2006 kunnen de personeelsleden net zoals voor een tijdelijke aanstelling ook voor vaste benoeming hun rechten laten gelden bij alle scholen van de scholengemeenschap. Elk schoolbestuur moet de vacante betrekkingen meedelen aan de personeelsleden van alle scholen van de scholengemeenschap die in aanmerking komen voor vaste benoeming.
Einde tijdelijke aanstelling De verkleining van de kloof tussen TADD’ers en vastbenoemden heeft tot gevolg dat TADD’ers niet meer kunnen ontslagen worden met een opzeggingstermijn, maar via een tegensprekelijke tuchtprocedure zoals bij vastbenoemde personeelsleden. Ook voor tijdelijke personeelsleden die niet beschikken over het recht op TADD, zijn wijzigingen doorgevoerd. Tot 1 september 2007 kon een personeelslid aangesteld voor bepaalde duur, ontslagen worden met een opzeggingstermijn van 30 kalenderdagen als de redenen van dat ontslag verband hielden met zijn geschiktheid, zijn gedrag en de
noodwendigheden inzake de werking van de school. Sinds 1 september 2007 kunnen die personeelsleden enkel en alleen ontslagen worden om redenen die verband houden met een tekortkoming aan hun plichten voorzien in de rechtspositieregeling. Indien een tijdelijke aanstelling van bepaalde of doorlopende duur eindigt, moet het schoolbestuur de reden(en) van de beëindiging steeds schriftelijk motiveren. Het ontslag wegens gebrekkig pedagogisch functioneren zal na negatieve evaluaties mogelijk zijn vanaf het schooljaar 2009-2010.
Clustering van deeltijdse opdrachten Soms worden personeelsleden met een deeltijdse aanstelling geconfronteerd met een zeer gespreid uurrooster, waardoor het hen onmogelijk wordt gemaakt een aanvullende betrekking op te nemen. Die problematische situatie werd aangepakt, zodat voortaan de prestaties van personeelsleden met een deeltijdse opdracht moeten geclusterd worden. Deeltijdse personeelsleden hebben het recht dat hun prestaties maximaal over een proportioneel aantal halve dagen per week worden gespreid. Die clustering moet: ■ de personeelsleden in staat stellen om hun deeltijdse opdracht uit te breiden; ■ verhinderen dat een deeltijdse opdracht de facto volledige aanwezigheid op de school vereist; ■ personeelsleden die in verschillende scholen werken, een billijk uurrooster verlenen.
Bijstand door raadsman In het kader van de rechtszekerheid werd voorzien dat een personeelslid zich steeds kan laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman in alle procedures die voorzien zijn in het decreet Rechtspositie. Een van deze procedures betreft de tuchtregeling.
45
De financiering van het leerplichtonderwijs Wil de samenleving dat haar verwachtingen aan het onderwijs gerealiseerd kunnen worden, dan moet de overheid de aan onderwijs bestede middelen parallel laten lopen met de groei van de nationale rijkdom en minstens 7 % van het Bruto Regionaal Product. Zo kan gratis leerplichtonderwijs gerealiseerd worden en kan ook de financiele drempel tot hoger onderwijs, deeltijds kunstonderwijs en volwassenenonderwijs zo laag mogelijk gehouden worden. Hoe evolueerden de onderwijsbudgetten ten aanzien van dat uitgangspunt?
Minister Vanderpoorten 1999-2004: meer maar toch onvoldoende Het onderwijsbudget steeg tijdens de legislatuur van onderwijsminister Marleen Vanderpoorten. Die middelen werden voornamelijk afgedwongen door acties van de vakbonden. Er waren weliswaar meer middelen voor onderwijs, maar onvoldoende om op de vele noden een afdoend antwoord te geven. Vlaanderen bleef een slechte leerling in de Europese klas.
Financieringssystemen hervormen Het regeerakkoord van 2004-2009 stelde dat alle scholen in een gelijke situatie over gelijke financiële middelen voor werking en omkadering moeten beschikken. De onderhandelaars van het regeerakkoord hadden duidelijk de ambitie om ‘oude’ problemen inzake de financiering van het leerplichtonderwijs op te lossen. Tegelijk wilden ze beleidsdoelstellingen realiseren, zoals gelijke behandelingen en gelijke onderwijskansen. Onze vragen naar meer middelen voor het onderwijs en een aanpassing van de werkingsmiddelen van het basisonderwijs aan de andere onderwijsniveaus, vonden niet onmiddellijk weerklank in dat regeerakkoord 2004-2009. Er werden vernieuwingen voorgesteld zonder dat de middelen daarvoor beschikbaar waren. Er moest zelfs worden bespaard. Hoe een en ander zou moeten verwezenlijkt worden, was erg onduidelijk.
Een gedifferentieerde financiering Minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke kondigde in zijn beleidsnota ingrijpende hervormingen aan voor alle onderwijsniveaus. De financiering van het leerplichtonderwijs zou gedifferentieerd worden op basis van leerlingen en schoolkenmerken. Minister Vandenbroucke wilde af van het financieringsmodel dat steunt op de verhoudingen tussen de onderwijsnetten. Stap voor stap zou hij een nieuwe financieringswijze invoeren, die zou zorgen voor een gelijke financiering van elk kind met dezelfde noden. Ook voor de omkadering zou, in uitvoering van het regeerakkoord, het model van de leerlingenkenmerken en de schoolgebonden criteria stapsgewijs en binnen het beschikbare budget worden toegepast. Zeer ambitieuze doelstellingen, waarbij tegelijkertijd de operatie van de kosteloosheid van het basisonderwijs op gang werd getrokken en oplossingen werden gezocht voor de integratie van het buitengewoon onderwijs in het gewoon onderwijs. De ministeriële ambitie om die drie doelstellingen tegelijkertijd uit te werken en te implementeren, leek zo goed als onmogelijk. Nochtans zijn in de realisatie van het eerste jaar van de legislatuur pluspunten terug te vinden: de bijkomende ondersteuning van de scholengemeenschappen, het structureel mogelijk maken van een systeem voor korte vervangingen, de extra middelen voor de gelijkeonderwijskansenondersteuning en de aanvullende lestijden lichamelijke opvoeding in het lager onderwijs. Maar een ver vooruitgeschoven planning en het ontbreken van een deadline voor de invulling van de financiering hypothekeren een realistisch eindresultaat.
46
Bovendien bracht de minister zijn nieuwe beleidsvoorstellen op een weinig samenhangende manier in de actualiteit. Nu eens lanceerde hij het idee van stimuli voor een verhoogde kleuterparticipatie, dan weer kondigde hij de kosteloosheid van het leerplichtonderwijs aan en het toekennen van nieuwe studietoelagen. Die strategie belemmerde de transparantie in de beleidsvoering. Bij de start van de zomervakantie 2007 lanceerde de onderwijsminister het dossier ‘Financiering van het leerplichtonderwijs’. Hij verwachtte dat binnen de wettelijk voorziene termijn van dertig dagen een goed onderbouwd en voldoende gedragen advies van de VLOR geleverd zou worden. Wij kregen amper de tijd om binnen onze eigen organisatie ons standpunt voor te bereiden.
Een akkoord Het debat over de verdeling van de werkingsmiddelen aan de scholen werd afgerond toen de onderwijsminister op 19 december 2007 een akkoord met de koepels van schoolbesturen bereikte. Voor het garanderen van de keuzevrijheid en voor het aanbieden van meerdere levensbeschouwelijke vakken werd een bedrag afgezonderd van respectievelijk 3 % en 4,5 % van het voorziene budget. Leerlingen- en schoolkenmerken werden verrekend in een bandbreedte van 14 %. De rest werd beschouwd als basisfinanciering. Het net waartoe de school behoort, speelde bij de verdeling van de middelen geen rol. De meeste scholen (waaronder alle basisscholen) kregen door dat akkoord bijkomende middelen. Sommige scholen (van het secundair onderwijs) gingen er echter op achteruit. Het gemeenschapsonderwijs en alle koepels van inrichtende machten zagen het akkoord als de realisatie van het gelijkheidsbeginsel zoals in de grondwet voorzien. Het akkoord zou dan ook een einde moeten maken aan de jarenlange discussies over de ongelijke behandeling van het vrij onderwijs. Ondanks een expliciete vraag, werden de COC en het COV op geen enkele wijze betrokken bij de totstandkoming van het akkoord. De reden die daarvoor werd opgegeven - “Het gaat over de toekenning van werkingsmiddelen en dat is geen personeelsmaterie” - is niet juist. Werkingsmiddelen kunnen ook (beperkt) gebruikt worden om personeelsleden aan te stellen. Bovendien is het niet meer dan normaal dat de werkingsmiddelen tevens gebruikt worden om de kosten te betalen die personeelsleden maken in de uitoefening van hun opdracht. De betrokken inrichtende machten (en hun nationale vertegenwoordigers) moeten voor dat aspect hun verantwoordelijkheid als werkgever opnemen.
Flankerend onderwijsbeleid Met dit kaderdecreet wilde de Vlaamse overheid aan lokale besturen de mogelijkheid bieden om projecten uit te voeren ten voordele van alle leerlingen in de scholen op hun grondgebied. Zo wilde men extra mogelijkheden creëren voor de aanpak van lokale problemen die moeilijk centraal aan te pakken zijn (bijvoorbeeld kleuterparticipatie). Een flankerend onderwijsbeleid is alleen aanvaardbaar als de betrokkenheid van alle partners bij de uittekening en de uitvoering ervan gegarandeerd kan worden. Het flankerend onderwijsbeleid mag geen parallelle financiering zijn en kan alleen betrekking hebben op de facultatieve onderwijskosten, niet op de onderwijsgebonden kosten. Opnieuw werd een ‘salamipolitiek’ gehanteerd: voor het leerplichtonderwijs hangt het flankerend onderwijsbeleid samen met de kosteloosheid van het basisonderwijs, de studiefinanciering en de nieuwe financieringsregeling die de gelijke financiering moet garanderen.
Functiebeschrijvingen en evaluatie In het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997 werden bepalingen opgenomen om functiebeschrijvingen op te maken: wat de inhoud ervan moest zijn en hoe ze tot stand zouden komen. Dat die bepalingen in het decreet Basisonderwijs opgenomen werden en niet in het decreet Rechtspositie, was betekenisvol. De nadruk lag duidelijk op het functioneren van het personeelslid in de school. De functiebeschrijving moest deel uitmaken van de opdracht van het personeelslid. Ze zou bestaan uit resultaatgebieden en competenties. De bepalingen over de functiebeschrijvingen zijn niet in werking getreden bij het van kracht worden van het decreet Basisonderwijs in 1997. Het was de bedoeling van de overheid om functiebeschrijvingen geleidelijk aan in te voeren. In een convenant tussen de minister, de koepels en de vakorganisaties zou vastgelegd worden in welke fasen de invoering zou verlopen. Ook zouden daarin afspraken gemaakt worden over opleiding en evaluatie om ervaring op te doen en bijsturing mogelijk te maken. De Vlaamse regering zou bepalen op welke datum de functiebeschrijvingen in alle scholen veralgemeend worden, maar niet voor 1 september 2002. Op hetzelfde ogenblik zou het hoofdstuk evaluatie in het decreet Rechtspositie voor het basisonderwijs in werking treden.
In zijn beleidsbrief Onderwijs en Vorming voor het schooljaar 20052006 schreef de minister dat de nodige basisinstrumenten voor een dynamisch personeels- en loopbaanbeleid voorhanden moeten zijn. Een algemeen kader voor functiebeschrijvingen was al aanwezig in het decreet Rechtspositie, er was nog nood aan een evaluatiesysteem. Tegen het schooljaar 2006-2007 stelde de minister, zal de evaluatie deel uitmaken van de rechtspositieregeling voor de personeelsleden van het secundair en volwassenenonderwijs. Dat betekent dat een college van beroep zal opgericht worden dat zal functioneren op Vlaams niveau. In het basisonderwijs zullen, aldus de minister, de functiebeschrijvingen met ingang van het schooljaar 2006-2007 en de evaluatie met ingang van het schooljaar 2008-2009 worden ingevoerd. Om zijn beleidsintenties te realiseren, bracht de minister zelf het thema functiebeschrijvingen en evaluatie in op de agenda van de besprekingen die moesten leiden tot cao 8.
De besprekingen die onmiddellijk na het inwerkingtreden van het decreet Basisonderwijs in 1997 gevoerd werden, hebben niet geleid tot een convenant. Er kon geen eensgezindheid bereikt worden over de beroepsprocedure in geval er geen consensus was over het opstellen van de functiebeschrijving. Sommige organisaties van schoolbesturen wensten daar geen externe, onafhankelijke instanties bij betrokken te zien.
In de nieuwe regeling ligt de nadruk op het feit dat functiebeschrijvingen en evaluatie ingevoerd zijn als constructieve en positieve beleidsinstrumenten die een autonoom personeelsbeleid moeten mogelijk maken. Dat beleid is gericht op het verstrekken van kwaliteitsvol onderwijs. De functionerings- en evaluatiegesprekken hebben tot doel het functioneren van het personeelslid te verbeteren en te ondersteunen.
In een aantal scholen heeft men echter niet gewacht op een convenant of besluit van de Vlaamse regering om te starten met het opstellen van functiebeschrijvingen. Waar met functiebeschrijvingen gewerkt werd, konden de functiebeschrijvingen enkel gericht zijn op het beter functioneren van de personeelsleden in de school. Een evaluatie met gevolgen voor de rechtspositie kon er niet aan gekoppeld zijn.
De bepalingen over functiebeschrijvingen verhuisden van het decreet Basisonderwijs naar het decreet Rechtspositie en werden van kracht op 1 september 2007. De regels inzake evaluatie en de daaruit volgende consequenties voor de rechtspositie worden voor het basisonderwijs van kracht op 1 september 2009.
De afspraken in cao 8 vormden de leidraad voor de onderhandelingen over het ontwerp van decreet houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie.
47
Gelijke onderwijskansen Maatwerk in samenspraak De visietekst ‘Maatwerk in samenspraak’ van minister Marleen Vanderpoorten creëerde heel wat onrust in de scholen voor buitengewoon onderwijs. Het buitengewoon onderwijs voelde zich genegeerd. De indruk ontstond dat het BO overbodig zou worden. Er werd te weinig rekening gehouden met de draagkracht van het gewoon basisonderwijs. De vraag welke school de beste kan zijn voor een kind met speciale noden, werd onvoldoende in rekening gebracht.
Engagementsverklaring voor het leerplichtonderwijs Op 23 februari 2003 ondertekenden de organisaties vertegenwoordigd in de Vlaamse Onderwijsraad, de onderwijsminister en sociale organisaties die de doelgroepen vertegenwoordigden, een engagementsverklaring met de titel ‘Diversiteit als meerwaarde’. De verklaring sluit aan bij de thematiek van het GOK-beleid, dat toen pas van start was gegaan. De organisaties spraken af om zich elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid in te zetten voor vier streefdoelen: ■ de dualisering in de maatschappij tegengaan en zo bijdragen tot meer sociale cohesie; ■ streven naar een maatschappij met meer verdraagzaamheid, openheid en respect voor diversiteit; ■ streven naar een onderwijs zonder discriminatie, uitsluiting, segregatie en racisme; ■ streven naar optimale leer- en ontwikkelingskansen voor alle leerlingen, in alle Vlaamse scholen en vestigingsplaatsen. De verklaring bevatte verder afspraken en voornemens om die doelen te bereiken. De Vlaamse Onderwijsraad coördineert de uitvoering van de engagementsverklaring.
Decreet Gelijke Onderwijskansen Het COV onderschrijft de uitgangspunten en de doelstellingen van het gelijkeonderwijskansenbeleid, maar stelt dat democratisch onderwijs een permanente maatschappelijke opdracht moet blijven. Positief zijn de realisatie van het inschrijvingsrecht en de invoering van een geïntegreerd ondersteuningsaanbod. Maar het gebrek aan een globale visie en het tekort aan middelen resulteren in knelpunten die het gelijkeonderwijskansenbeleid hypothekeren: ■ het inschrijvingsrecht van een leerling met een zware handicap in het gewoon lager onderwijs in relatie met de draagkracht van de school; ■ de juridisering van de inschrijvingsprocedure en de daaraan verbonden planlast; ■ het recht op keuze van school én vestigingsplaats; ■ de logge structuur van het LOP. Het gewoon onderwijs komt door het absolute inschrijvingsrecht zwaar onder druk te staan. Kinderen met bijzondere noden verdienen bijzondere kansen. Ze hebben recht op een voor hen geschikte leeromgeving.
Lokaal overleg Een belangrijk aspect in het decreet Gelijke Onderwijskansen is de oprichting van lokale overlegplatforms (LOP’s), die op lokaal vlak instaan voor de realisatie van het gelijkekansenbeleid. In functie van een constructieve werking van de LOP’s heeft het COV gezorgd voor een permanente ondersteuning van zijn LOP-afgevaardigden.
48
■ Informeren, sensibiliseren, opleiden en begeleiden Het COV creëert fora waar afgevaardigden en leden ervaringen in de LOP-werking bespreken. De uitvoering van een sterk GOK-beleid verhoogt de taakbelasting van de leerkrachten. De realisatie van een gelijkekansenbeleid heeft maar kans op slagen als het personeel zich niet overdonderd voelt door nieuwe taken, doelstellingen en afspraken. Bijkomende planlast en werkdruk moeten binnen de perken worden gehouden om demotivatie van de COV-vertegenwoordigers betreffende deelname aan bijkomende vergaderingen te vermijden. Een telefonische helpdesk ondersteunt de LOP-afgevaardigden over een correcte toepassing van de regelgeving, onder meer m.b.t. weigeringen en doorverwijzingen en over de bevoegdheden van het LOP. Opleidingsinitiatieven geven op basis van wetenschappelijke studies meer inzicht in de problematiek van sociale achterstelling en de realisatie van gelijke kansen in het onderwijs. ■ Overleg en consensus Voor een democratische besluitvorming in de LOP’s is het huishoudelijk reglement het werkinstrument bij uitstek. Het komt tot stand in consensus en moet - indien nodig - bijgestuurd worden. Dat veronderstelt een voortdurende opvolging en begeleiding. De LOP-begeleider van het COV toetste in de VLOR met de andere partners de realisaties van het gelijkeonderwijskansenbeleid aan de doelstellingen ervan.
Gelijke onderwijskansen evalueren en bijsturen Het Gelijkeonderwijskansendecreet (GOK-I) voorzag bijkomende omkadering via het ondersteuningsaanbod. Het GOK-decreet werd in de loop van het schooljaar 2004-2005 door de inspectie uitvoerig geëvalueerd in de 1.793 basisscholen die aanvullende GOK-lestijden toegekend kregen. Bij elk van de GOK-instrumenten bracht het COV de knelpunten in kaart als basis voor een debat om tot voorstellen voor bijsturing te komen. ■ Door het absolute inschrijvingsrecht was het onmogelijk om broers en zussen voorrang te geven. ■ In Brussel waren er onvoldoende garanties voor een minimale aanwezigheid van Nederlandstalige leerlingen. ■ Er ontstond een probleem van de dubbele inschrijvingen. ■ Het beleid mag het inschrijvingsrecht niet verabsoluteren. Het moet begrip hebben voor de problemen van de school die de toepassing van het huidig inschrijvingssysteem bemoeilijken, zoals problemen van infrastructuur (volle scholen), draagkracht (leerlingen met verschillende handicaps) en te onbeperkte keuzevrijheid (schoolverandering). ■ Veel bijkomende administratieve belasting die het decreet inzake gelijke onderwijskansen veroorzaakt: inschrijvingsregisters, uitschrijven van de verplichte beginsituatieanalyse, de schooleigen visie op gelijke onderwijskansen, de zelfevaluatie en de bijsturingen. ■ De relevantie van socio-economische en culturele indicatoren wordt in vraag gesteld. ■ Het gesloten budget maakt dat niet alle scholen die voldoen aan de formele voorwaarden, omkadering krijgen. ■ Slechts op sommige plaatsen is het LOP geëvolueerd van formeel overlegorgaan naar een inhoudelijk lokaal onderwijsforum. Naast de afspraken over de inschrijvingsprocedures komen er thema’s aan bod zoals kosteloos onderwijs, leerlingenvervoer, kinderopvang… Voor de problematiek van broers en zussen en de Nederlandstalige leerlingen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad werden aanpassingen doorgevoerd. Voor inschrijvingen voor het schooljaar 20042005 is er een overgangsmaatregel: in de gevallen dat een school al ‘vol’ was, kunnen broers en zussen toch nog ingeschreven worden.
Dat mag geen gevolgen hebben voor wie al vroeger ingeschreven was. Vanaf 1 september 2004 kan voor inschrijvingen van het schooljaar 2005-2006 een bepaald percentage Nederlandstalige leerlingen voorrang krijgen als ze zich inschrijven in een school in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Voor de andere problemen bleek de politieke wil te ontbreken om ze bij te sturen. Er werd ten onrechte gevreesd dat de doelstellingen van het Gelijkekansendecreet terug ter discussie zouden worden gesteld. Volgens het COV moest niet alleen het ondersteuningsaanbod, maar het GOK-decreet in zijn geheel geëvalueerd worden.
Vandaag kampioen in wiskunde, morgen ook in gelijke kansen In de beleidsnota Onderwijs 2004-2009 werden een aantal actuele uitdagingen voor het onderwijs duidelijk erkend en bleek de politieke wil om belangrijke stappen vooruit te zetten. Er werden vier speerpunten voor gelijke onderwijskansen gelanceerd: ■ de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ■ een nieuw financieringssysteem, ■ het versterken van het beleidsvoerend vermogen van scholen, ■ de hervorming van de lerarenopleiding.
Toelatingsbeleid aangepast Het decreet van 15 juli 2005 houdende wijziging van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen, wijzigde de modaliteiten inzake inschrijvingsrecht en lokale overlegplatformen. De inschrijving voor een bepaald schooljaar werd pas mogelijk vanaf de eerste schooldag van het schooljaar dat daaraan voorafging. Bij wijze van overgangsmaatregel voor het schooljaar 2006-2007 begonnen de inschrijvingen pas op 9 januari 2006. Het voorstel van decreet bevatte een nieuwe voorrangsregeling op basis van GOK-indicatoren. De decreetgever creëerde een opening voor scholen met veel moeilijke leerlingen om, op basis van algemene afspraken in het LOP, leerlingen te weigeren die elders uitgesloten zijn. Onderwijsdecreet XVII van 22 juni 2007 veranderde de inschrijvingsprocedure voor leerlingen met een inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs die zich inschrijven in een gewone basis- of secundaire school. Datzelfde onderwijsdecreet bepaalde ook dat kinderen en jongeren die als asielzoeker in het wachtregister zijn ingeschreven, te beschouwen zijn als leerplichtig. De minister dichtte daarmee een hiaat in de wet op de leerplicht die stelde dat alleen kinderen en jongeren met een vreemde nationaliteit die in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister ingeschreven zijn, leerplichtig zijn.
Vroege schoolparticipatie is een kritische succesfactor Sommige kansarme ouders schrijven hun kleuter(s) niet of vrij laat in de kleuterschool in. Het resultaat is niet zelden een leerachterstand bij het begin van het lager onderwijs. Door zo vroeg mogelijk voor een goede begeleiding te zorgen, kan het risico van leerachterstand worden verminderd. Maatregelen om de kleuterparticipatie te vergroten, zullen vooral de kanszwakken ten goede komen en het gelijkekansenbeleid bevorderen. Bij het begin van het schooljaar 2006-2007 lanceerde de minister van Onderwijs het voorstel ‘Maatregelen ter stimulering van de participatie aan het kleuteronderwijs’. Een budget van meer dan 20 miljoen
euro werd beschikbaar gesteld. In mei 2007 heeft de minister fragmenten van dat voorstel uitgewerkt in Onderwijsdecreet XVII en in de besluiten op de personeelsformatie in het gewoon en het buitengewoon basisonderwijs.
Puntenenveloppe zorg+ Voor zorg+ werd een gesloten budget voorzien van 2,665 miljoen euro. Elke scholengemeenschap kreeg op basis van het aantal kleuters een nieuwe puntenenveloppe. De uren werden ingericht in het ambt van de zorgcoördinator die maatregelen uitwerkte tot stimulering van inschrijving en verhoging van de regelmatige aanwezigheid van kleuters vanaf de leeftijd van 2,5. In de scholengemeenschap moesten afspraken gemaakt worden over de aanwending van de puntenenveloppe zorg+. Voor een voltijdse betrekking zorgcoördinator kleuterparticipatie moest de scholengemeenschap 8000 (!) kleuters tellen.
GOK+-lestijden GOK+-lestijden werden toegekend aan de scholen die reeds GOKlestijden hadden en 40 % of meer leerlingen hadden die aan de GOKindicatoren beantwoordden. Deze lestijden waren uitsluitend bedoeld om de werking inzake gelijke kansen in het kleuteronderwijs te verhogen. Ze kunnen daarom enkel in het gewoon kleuteronderwijs (ambt kleuteronderwijzer) worden aangewend. Het gesloten budget bedroeg 5,465 miljoen euro.
De zomerklas Binnen het kleuteronderwijs kunnen 2,5-jarigen op zeven instapdagen instappen. Daardoor groeien de klassen met de jongste kleuters tijdens het schooljaar voortdurend aan. Met ingang van 1 september 2007 voorzag de minister een bijkomend budget van 10 miljoen euro voor de inrichting van de zomerklassen. Zo zou elke bijkomende kleuter in de loop van het schooljaar lestijden genereren voor het kleuteronderwijs.
Een nieuwe GOK-cyclus Op 1 september 2008 start een derde GOK-cyclus. Voor de berekening worden de indicatoren voor de nieuwe financiering, met uitzondering van de schooltoelage, gebruikt. Het systeem van schooltoelage start immers pas op 1 september 2008. Daarom blijft de indicator ‘vervangingsinkomen’ nog drie jaar van toepassing. De bijkomende middelen GOK+ voor kleuterparticipatie worden structureel verlengd voor een periode van drie schooljaren.
49
Kosteloosheid nog niet gerealiseerd Minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten raakte in het dossier betreffende de kosteloosheid van het basisonderwijs niet verder dan de definiëring van kosteloosheid, de verplichting om in de participatieraad overleg te plegen over zaken waarvoor aan de ouders een bijdrage mocht gevraagd worden en de opname daarvan in het schoolreglement. Onderwijsgebonden kosten, noodzakelijk om de eindtermen te bereiken, mochten niet aangerekend worden. De minister bepaalde daarom dat de eindterm zwemmen in één jaar kon worden gerealiseerd. De scholen kregen dus slechts bijkomende middelen om één jaar gratis zwemmen te organiseren. De kosteloosheid van het onderwijs was nog niet gerealiseerd. Scholen zagen zich nog te vaak verplicht om voor allerlei zaken geld te vragen aan de ouders.
Regeerakkoord 2004-2009 Een studie uit 2000, in opdracht van het departement Onderwijs uitgevoerd door het HIVA en de vakgroep Onderwijskunde van het de Universiteit Gent, wees uit dat de gemiddelde studiekosten in het basisonderwijs 300 euro per kind bedroegen. Een niet geringe kost en voor meer en meer ouders een te zware last! De kosteloosheid van het basisonderwijs was prominent aanwezig in de partijprogramma’s bij de regionale verkiezingen 2004. In het regeerakkoord was er dan ook een afzonderlijk deeltje aan gewijd. Dat bepaalde dat voor alle materies die gekoppeld zijn aan het bereiken van de eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het basisonderwijs, geen bijdragen kunnen gevraagd worden van de ouders. De regering wilde het basisonderwijs stapsgewijs kosteloos maken, te beginnen met het zesde leerjaar. Over de vraag welke kosten nu strikt gekoppeld zijn aan het bereiken van de eindtermen, zou de regering duidelijkheid moeten verschaffen. Het COV was tevreden dat de kosteloosheid van het onderwijs gerealiseerd zou worden.
De schoolpremie Het koninklijk besluit van 20 juli 2006 voerde een schoolpremie in. Die premie is bedoeld om de gezinnen met leerplichtige kinderen te ondersteunen bij hun uitgaven aan het begin van het schooljaar. De schoolpremie werd toegekend onder de vorm van een verhoging van de kinderbijslag. De schoolpremie bedroeg 50 euro voor de kinderen van 6 tot 12 jaar en 70 euro voor kinderen van 12 tot 17 jaar.
Kostenbeheersing in het basisonderwijs Onderwijsminister Frank Vandenbroucke trachtte het principe van kosteloos basisonderwijs in praktijk brengen. De nieuwe regelgeving inzake kostenbeheersing wilde ouders meer garantie geven op basisonderwijs dat daadwerkelijk minder kosten met zich meebrengt. Tevens kregen ouders en scholen meer duidelijkheid over wat kosteloos moest aangeboden worden. De maatregelen moesten beletten dat de onderwijsgebonden kosten en de bijdragen die scholen aan ouders vroegen, de schoolkeuze zouden bepalen en sociale uitsluiting verhinderen. De ondersteunende overheid schiep zo ook duidelijkheid over
50
waar de (financiële) verantwoordelijkheid van de school ophoudt en waar die van de ouders begint. De scholen ontvingen de nodige bijkomende financiële middelen om de kostenbeheersing van het basisonderwijs te kunnen realiseren.
De ‘gratislijst’ Vanaf 1 september 2007 moest in alle basisscholen de decretale kosteloosheid van wat nodig is om de ontwikkelingsdoelen na te streven en de eindtermen te bereiken, strikt gerespecteerd worden. Het Vlaams Parlement had een lijst opgesteld van wat een basisschool gratis ter beschikking moet stellen van de leerlingen. Geen enkele basisschool kon dus kosten aan ouders doorrekenen voor zaken die in deze lijst vermeld staan. Om een en ander voor de scholen mogelijk te maken, werd van het schooljaar 2007-2008 het werkingsbudget verhoogd met 45 euro per leerling. De Commissie Zorgvuldig Bestuur bleef bevoegd om vragen en klachten terzake te behandelen.
Scherpe maximumfactuur Voor activiteiten en verplichte materialen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ontwikkelingsdoelen en de eindtermen en waarbij de ouders niet zelf de prijsmarge kunnen bepalen, werd een scherpe maximumfactuur ingevoerd. Het gaat onder meer over toneelbezoek, zwemlessen buiten het schooljaar gratis zwemmen, sportactiviteiten en eendaagse uitstappen. Het nieuwe financieringssysteem zou voor scholen meer werkingsmiddelen opleveren (gemiddeld 130 euro per leerling, bovenop de 45 euro die scholen reeds krijgen). Bij het in voege treden van het nieuwe decreet over de financiering in het leerplichtonderwijs zouden alle scholen zich voor deze categorie kosten moeten houden aan 20 euro voor het kleuteronderwijs en 60 euro voor het lager onderwijs (per schooljaar).
Minder scherpe maximumfactuur Voor meerdaagse extramurosactiviteiten werd een minder scherpe maximumfactuur ingevoerd voor het kleuteronderwijs en voor het lager onderwijs, eveneens vanaf het ogenblik dat het decreet nieuwe financiering leerplichtonderwijs goedgekeurd is. Voor het lager onderwijs bedraagt de maximumfactuur voor het volledig lager onderwijs 360 euro. Meerdaagse uitstappen die volledig buiten de schooluren vallen (een reis in de vakantie bijvoorbeeld) vallen niet onder deze maximumfactuur.
De schooltoelage Om de financiële drempels weg te werken voor wie financieel zwak staat, werd vanaf 1 september 2008 aan de ouders een schooltoelage van 80 euro per kleuter toegekend. Men koppelde de toewijzing aan het aantal aanwezigheidsdagen van de kleuter. Voor de leerlingen van de lagere school lag de schooltoelage tussen 90 en 180 euro, afhankelijk van het inkomen van de leefgemeenschap waartoe het kind behoort. De basisscholen kregen een belangrijke bijkomende sensibiliseringsopdracht bij de veelal moeilijkst te bereiken ouders. Bij de instap in de kleuterschool worden veel gezinnen voor de eerste keer geconfronteerd met de mogelijkheid van een schooltoelage. Personeelsleden in basisscholen zouden tijd moeten investeren om aan de (anderstalige) ouders het systeem uit te leggen. Bovendien zouden vooral concentratiescholen met veel kwetsbare gezinnen zware tijdsinvesteringen moeten doen. De noodzakelijke administratie verzwaarde de planlast. Het COV is van mening dat ondersteunende maatregelen en een sterk flankerend beleid voor het welslagen van het opzet nodig zijn en vindt het onverantwoord dat de overheid geen bijkomende ondersteunende middelen voorziet voor de basisscholen.
����������
�����
Leerzorg: onze zorg Een lange ontstaansgeschiedenis Aan de discussie over leerzorg gaat een lange voorgeschiedenis vooraf. We denken onder meer aan de felle discussies op het einde van de jaren ’90 over de haalbaarheid van inclusief onderwijs, de breed opgezette bevragingen van 2002 tot 2005 over maatwerk in samenspraak, aan verschillende experimenten (GON, ION) en proefprojecten (samenwerking gewoon-buitengewoon). Wij achten het niet nodig om heel deze geschiedenis te herhalen. Wel zijn wij getroffen door het feit dat doorheen alle debatten daarover telkens dezelfde vragen en knelpunten opnieuw opduiken. Vooral antwoorden op de vragen naar haalbaarheid en realiseerbaarheid van de voorstellen blijven uit. Niemand betwist het uitgangspunt dat elk kind recht heeft op kwalitatief hoogstaand onderwijs en de beste ontwikkelingskansen. De keuze voor het gewoon of het buitengewoon onderwijs moet dan ook gebeuren met het volste respect voor de eigenheid van elk kind, maar ook rekening houdend met de mogelijkheden die daartoe vanuit zijn omgeving kunnen worden geboden. Dit betekent inderdaad “gewoon onderwijs waar het kan en buitengewoon onderwijs waar het moet.” De cruciale vraag daarbij is: door wie en hoe wordt be paald wat kan en moet? In dat opzicht bevat het voorliggende leerzorgkader nog veel onbeantwoorde vragen.
Blijvende vragen en knelpunten Een belangrijk argument voor het nieuw leerzorgconcept vindt de minister bij de opmerkelijke groei van het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs, meer specifiek binnen bepaalde types. Daarnaast stellen we toch ook het steeds toenemend aantal zorgvragen van leerlingen in het gewoon onderwijs vast. Er is dus gewoon algemeen meer vraag naar zorg in het onderwijs. In de voorstellen van de Onderwijsminister wordt een nieuw leerzorgkader in het vooruitzicht gesteld. Vanuit de stelling dat in de huidige structuur van het buitengewoon onderwijs te veel categoriaal of ‘in hokjes’ wordt gedacht. Onvermijdelijk, zo blijkt uit de discussies tot op vandaag. In elk zorgkader moet immers vertrokken worden van be paalde categorieën of doelgroepen om de werking erop te kunnen afstemmen. Pogingen, zoals in het leerzorgkader, om die categorieën veel algemener - en dus ook complexer - te maken dan nu het geval is, dragen niet bij tot een kwaliteitsverhoging van het aanbod. De mate waarin en de wijze waarop de onderwijsleeromgeving aangepast moet worden om adequaat te kunnen inspelen op de noden van de kinderen en jongeren, is bepaald in de leerzorgniveaus. Kinderen en jongeren die ingeschaald zijn in leerzorgniveau I of II volgen een gemeenschappelijk curriculum in het gewoon onderwijs. Kinderen en jongeren in leerzorgniveaus III en IV volgen een individueel curriculum. Kinderen en jongeren van leerzorgniveau III kunnen zowel onderwijs volgen in het gewoon onderwijs als in het buitengewoon. Voor kinderen en jongeren van leerzorgniveau IV is buitengewoon onderwijs aangewezen. Leerzorgniveau V is bedoeld voor kinderen en jongeren die nood hebben aan partieel onderwijs, bijvoorbeeld omdat ze tijdelijk of permanent een ernstig medisch probleem hebben. Sommige voorstellen van de minister vertonen weinig voeling met de onderwijsrealiteit. Zo zijn strikt individuele leertrajecten op leerzorgniveau III in het gewoon onderwijs niet haalbaar (voor de leerkracht en voor de leerlingengroep) als ze te ver afwijken van de planning van het gemeenschappelijk curriculum. Omdat die problematiek gevoelig ligt, wil de minister de keuze voor gewoon onderwijs voor kinderen en jongeren van leerzorgniveau III geleidelijk laten implementeren, maar dat verandert niets aan zijn einddoel.
Er is geen antwoord op de vraag of de bestaande sets van ontwikkelingsdoelen zomaar naar het leerzorgkader met leerzorgniveaus, clusters en doelgroepen overgedragen kunnen worden. Tevens is het onduidelijk welke rol eindtermen op leerzorgniveau III spelen.
������������������
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� �������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
�
����� ��������������������������� � � �
�
�
�� ���������������������
Om het zorgaanbod in het gewoon onderwijs te verbreden, werden al belangrijke aanzetten gegeven, waarvan niet alleen het succes, maar ook de kwaliteit reeds zijn aangetoond. We verwijzen naar het gelijkekansenbeleid en het geïntegreerd onderwijs. Als belangrijkste knelpunt stuiten die maatregelen vandaag in hun concrete uitvoering op een duidelijk gebrek aan voldoende middelen. Bij het gelijkeonderwijskansendecreet is de functie van zorgcoördinator in het basisonderwijs gecreëerd en werden beperkte middelen voorzien voor de invulling van die functie. Een grondige evaluatie van het huidige zorgbeleid in het basisonderwijs moet aantonen of de voorziene middelen volstaan om de zorgbehoeften van kinderen binnen leerzorgniveaus I en II op te vangen. Ten aanzien van het geïntegreerd onderwijs zegt de minister zelf in zijn conceptnota dat de middelen daarvoor vandaag ontoereikend zijn. Nochtans verlaat de minister in zijn voorstel vrijwel volledig het spoor van individuele toekenning van GON-middelen op leerzorgniveaus I en II. Enkel de huidige GON-leerlingen van de types 4, 6 en 7 zouden op leerzorgniveau II handicapspecifieke middelen krijgen. Voor de leerlingen van types 3 en 8 en leerlingen met autisme zou enkel op het niveau van de scholengemeenschap een enveloppe voor vooral de structuurversterkende werking worden toegekend. Die enveloppe zou dan onder de scholen met veel kinderen of jongeren op leerzorgniveau II worden verdeeld. Dat strookt niet met de reële noden van kinderen en jongeren en scholen. Wij wijzen de enveloppenfinanciering op het niveau van de scholengemeenschap af en vragen dat de financiering voor GON-leerlingen op individuele basis gebeurt. In het buitengewoon onderwijs wordt een verdere uitbouw van de werking naar nieuwe doelgroepen voorzien. De aangepaste zorgvoorzieningen bleven tot nu toe uit bij gebrek aan middelen en voorzieningen en werden als problematisch ervaren. Wij willen eerst een grondige evaluatie van de huidige zorgvoorzieningen om op basis daarvan de regelgeving aan te passen en de noodzakelijke middelen te voorzien. In de discussies over leerzorg is de draagkracht van een school tot nu toe onvoldoende in rekening gebracht. Naast kwantitatieve criteria en van “mogelijk andere eenduidig objectiveerbare parameters”. Bij de draagkrachtafweging zal ook rekening moeten gehouden worden met: ■ de inputgegevens van de school (onder meer de samenstelling van de leerlingenpopulatie, bijvoorbeeld de leerlingen die extra zorg nodig hebben - LZN II en III); ■ de contextgegevens van de school (onder meer de infrastructuur van de school: bijvoorbeeld de toegankelijkheid van de gebouwen); ■ de specifieke noden van de leerlingen op LZN III (onder meer de mate en de intensiteit van de individuele benadering die wenselijk is voor de leerling met specifieke noden); ■ de klasorganisatorische maatregelen die noodzakelijk zijn als gevolg van de afwijking van het individueel curriculum van het gemeenschappelijk curriculum; ■ de klasorganisatorische maatregelen die noodzakelijk zijn om tegemoet te komen aan de behoeften van de leerlingen met specifieke noden zonder dat de trajecten van de medeleerlingen in het gedrang komen en dat terwijl de leraar zijn klas nog kan organiseren.
51
In zover met betrekking tot zorgverbreding in het gewoon en buitengewoon onderwijs nieuwe verwachtingen ten aanzien van het personeel worden gesteld, werd op het COV-congres van 28 en 29 november 2003 in de krachtlijnen gesteld dat: ■ scholen bij het realiseren van die nieuwe verwachtingen voor al het personeel moeten kunnen rekenen op meer intensieve begeleiding en ondersteuning; ■ er hoogdringend nood is aan een goede omschrijving van de kerntaken; ■ leerkrachten een bevestiging moeten krijgen van hun deskundigheid. Nu reeds blijkt het niet haalbaar om in de opleiding van kandidaatleerkrachten die competenties te bereiken die nodig zijn om de specifieke zorgvragen van leerlingen te beantwoorden. Een uitbreiding van de kerntaken van de leerkracht dient dan ook voorafgegaan te worden door een degelijke opleiding en ondersteund te worden in de praktijk. Bovendien kan van elke leerkracht uit het buitengewoon onderwijs niet verwacht worden dat hij in staat is om die ondersteuning te bieden of dat hij in de overdracht van zijn expertise kan voorzien. Het leerzorgkader vergt van het onderwijspersoneelheel wat nieuwe inzichten en vaardigheden, naast de reeds verworven competenties. De huidige basiscompetenties en het beroepsprofiel van de leraar zijn niet afgestemd op de vereisten van het leerzorgkader, zowel in het gewoon als het buitengewoon onderwijs. Het is belangrijk om de nieuwe, vereiste competenties op te lijsten en na te gaan in welke mate het haalbaar is om ze te verwerven in de huidige lerarenopleidingen of voortgezette lerarenopleidingen. Competentieontwikkeling mag zich niet enkel richten tot de leraren in opleiding. Duizenden leerkrachten zijn afgestudeerd en werkzaam in het onderwijs. Het huidige nascholingsaanbod is te fragmentarisch om in te spelen op de vereisten van het nieuwe leerzorgkader. Zonder gerichte professionaliseringstrajecten is het voor het onderwijspersoneel bijzonder moeilijk om de grondinzichten uit leerzorg te realiseren in de klaspraktijk. Die professionalisering mag niet alle heil verwachten van de initiële lerarenopleiding, maar moet in een traject opgenomen worden na de opleiding, gebaseerd op in-serviceopleiding en nascholing en op specialisatieopleidingen/voortgezette opleidingen. Dat vraagt een intensieve training, die structureel en organisatorisch moet ingebouwd worden in de opdracht van het personeel. Alles wijst op de noodzaak van een groeistrategie waarbij absoluut moet vermeden worden om overhaaste beslissingen te nemen.
Een chronologisch overzicht Op 19 december 2005 stelde minister Vandenbroucke zijn discussienota-leerzorg voor aan het grote publiek. Op hetzelfde moment gaf hij de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) de opdracht om over leerzorg een advies te formuleren, in een proces van gezamenlijke beleidsontwikkeling. Om dat advies voor te bereiden, installeerde de VLOR een werkgroep Leerzorg waarin alle geledingen van onderwijs en CLB - samen met een ruime delegatie van kabinet en administratie Onderwijs - in gesprek gingen over de leerzorgnota. Een eerste ‘tussenstop’ na uitgebreide besprekingen was het tussentijds advies van de VLOR in mei 2006. Het antwoord van de minister volgde op 17 november 2006 onder de vorm van een ‘ontwerp van conceptnota’. Opnieuw volgden besprekingen in de VLOR, die uiteindelijk leidden tot een eindadvies op 15 februari 2007. Cruciaal in dat advies is de vraag is of het voorgestelde kader wel een haalbare kaart is. Van bij het begin stak de minister het niet onder stoelen of banken dat hij met dit dossier wil ‘landen’ binnen zijn ambtstermijn. Aldus legde de minister zijn conceptnota-leerzorg toch voor aan het Vlaams Parlement die het goedkeurde op 30 maart 2007. Op 24 mei 2007 was er een hoorzitting over de conceptnota in de commissie Onderwijs van het Vlaams Parlement. Van bij de aanvang van de discussies over leerzorg werden vanuit een gemeenschappelijke opstelling van het COC, de COV, de VCLB en het VSKO een aantal fundamentele kritieken geformuleerd, die vooral te maken hadden met de ‘onhaalbaarheid’ van het leerzorgconcept. Dat heeft enerzijds geleid tot het formuleren van een aantal duidelijke ‘stellingen’ door ‘de groep van vier’, maar anderzijds ook tot het formuleren van expliciete ‘voorwaarden’ voor een zorgbeleid (cfr. supra). Daarop werd door de minister niet of onvoldoende geantwoord. Een ruimer politiek debat drong zich dan ook op. Een door het COV georganiseerd schrijven aan de parlementairen met daaraan gekoppeld een briefkaartenactie van onze leden, bleef niet zonder gevolg. Tijdens het parlementair debat op 8 november 2007 hebben de Vlaamse parlementairen aan minister Vandenbroucke haast eenparig om bijsturing van het leerzorgconcept gevraagd. Eind november 2007 werden door het kabinet en het departement een technische (?) werkgroep indicatorenontwikkeling en een technische (?) werkgroep planning van het aanbod buitengewoon onderwijs opgestart, maar zonder de betrokkenheid van de vakbonden daarbij. De minister paste zijn beslissing aan en nodigde de vakbonden uit om mee aan de werkgroepen te participeren. De vakbonden waren daartoe bereid, maar wel onder voorwaarde van een bijkomend tussentijds overleg tussen de minister, de inrichtende machten en de vakbonden, waarbij alle aspecten met betrekking tot het dossier-leerzorg aan bod kunnen komen, zoals onder meer draagkracht en financiering. De besprekingen in de departementale werkgroepen vorderen langzaam, en zijn zeker nog niet aan besluitvorming toe. Conform een afspraak in de Vlaamse regering (8 november 2007) vertrouwde de minister een studieopdracht toe aan de Vlaamse Onderwijsraad. Het betreft een probleemverkenning over draagkracht en een probleemverkenning over competentieontwikkeling. De minister kadert het in een gemeenschappelijke beleidsontwikkeling, die op langere termijn moet leiden tot besluitvorming. Deze beide werkgroepen van de VLOR werden eind februari 2008 opgestart. Gelet op het belang van deze probleemverkenningen zal het COV ook daarin vanuit een gemeenschappelijke opstelling (cfr. supra) een actieve rol blijven vervullen.
52
De lerarenopleiding in nieuwe steigers? Tijdens het academiejaar 2000-2001 werden in opdracht van de overheid de lerarenopleidingen in Vlaanderen geëvalueerd door visitatiecommissies. We waren toen halverwege twee opeenvolgende decreten over de lerarenopleiding in tien jaar tijd, met name het decreet betreffende de lerarenopleiding en nascholing van 16 april 1996 en het decreet betreffende de lerarenopleiding in Vlaanderen van 16 december 2006. Bedoelde evaluatie van de lerarenopleiding leverde een rapport op (ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Onderwijs, 2001) waarvan de voornaamste conclusies waren dat: ■ meer samenwerking tussen opleiding en afnemend veld noodzakelijk was; ■ de lerarenopleiding te weinig praktijkgericht was; ■ er een grote nood was aan aanvangsbegeleiding en dat het door mentoren geleverde begeleidingswerk moest ‘gehonoreerd’ worden; ■ er een meer flexibel aanbod van opleidingen moest komen. In het licht van die conclusies werd het nieuw decreet betreffende de lerarenopleiding voorbereid naast onder meer het Flexibiliseringsdecreet en de invoering van de bama-structuur. Het is dan ook belangrijk om het nieuw decreet af te toetsen aan bovengenoemde conclusies.
Medeverantwoordelijk: ja, maar… Net zoals andere beroepsgroepen en sectoren mee instaan voor de opleiding van hun beginnende professionals, is de hele onderwijssector mee verantwoordelijk voor het aantrekken, de opleiding en de tewerkstelling van de leraar. Dat vereist een gedeelde verantwoordelijkheid van de opleidingsinstituten en het eigenlijke werkveld, de scholen. Bij een ‘gedeelde’ verantwoordelijkheid is het erg belangrijk om daar klare en heldere afspraken over te maken, niet alleen over de opleidings- en de begeleidingstrajecten zelf, maar meer nog over de concrete uitvoering daarvan en over de voorwaarden waaronder dat kan gebeuren. In het onderwijsveld gebeurt alles vandaag nog altijd grotendeels op basis van ‘goodwill’. We denken daarbij onder meer aan stagebegeleiding, aanvangsbegeleiding, mentorenopleidingen, het uitvoeren van de taak van mentor, het volgen van nieuwe vormen van verkorte en voortgezette opleidingen, enz. Dat kan niet zo maar overgelaten worden aan de autonomie of het vrije initiatief van opleidingsinstituten en scholen en zonder de beschikbare middelen daarvoor. Ook merken we vandaag dat de onderlinge concurrentie tussen instellingen sterk bepalend is, hetgeen de transparantie zeker niet ten goede komt.
Een blijvende zorg voor kwaliteit Een uitgangspunt van het nieuwe decreet is dat de lerarenopleiding zo kort mogelijk moet gehouden worden. Er moest binnen de bestaande opleiding veel meer ruimte komen voor stage. De roep naar een ‘korte’ lerarenopleiding is onzes inziens gebaseerd op een achterhaalde visie op het ‘leren van het lerarenberoep’. Een lange(re) opleidingsduur en een goed aandeel van de praktijk zijn immers perfect te combineren. De vaak verkondigde stelling dat men het beroep pas écht leert in de praktijk, gaat voorbij aan een essentieel kenmerk van de échte professional. Die baseert zijn handelen op een ruime professionele ‘kennisbasis’, die hem in staat stelt om over zijn handelen grondig te reflecteren.
De kennisbasis is de voorbije jaren niet alleen erg uitgebreid, maar ook veel complexer geworden. Een stevige theoretische basis is voor een complex beroep als het professioneel leraarschap onmisbaar. De omvang en de inhoud van een opleiding hebben een zéér grote invloed op de kwaliteit van de toekomstige leerkracht. Precies in een tijd dat aan een leraar steeds hogere eisen gesteld worden, zal dat nog uitdrukkelijker het geval zijn. Dat geldt zeker op een moment als nu, waarop de rekrutering van toekomstige kandidaten voor het onderwijs om allerlei uiteenlopende redenen steeds moeilijker wordt. De keuze voor een verkorte opleiding ten voordele van meer praktijk getuigt van een naïef ‘hoe meer, hoe beter’-geloof. Méér praktijk leidt niet noodzakelijk tot bétere praktijk. Het gaat om de kwaliteit van de praktijkervaring en van de reflectie daarop.
Nood aan meer ondersteuning en middelen Indien men het praktijkveld meer verantwoordelijkheid in de opleiding wil geven, dan zullen voor de uitvoering ervan het nodige personeel en de noodzakelijke financiering daartegenover moeten staan.
53
Het COV blijft het betreuren dat voor de toekenning van mentoruren geen rekening is gehouden met de stages van de eerstejaars in de geïntegreerde lerarenopleiding. Bij de aanwending van de mentoruren kan de begeleiding van de stages dan ook niet in aanmerking genomen worden. De mentoruren die scholen nu zowel krijgen voor stagiairs als voor leraren in aanvangsbegeleiding, zijn volstrekt ontoereikend of veeleer symbolisch te noemen. Het ‘afnemende veld’, dat momenteel al méér dan ‘kreunt’ onder de veelheid van opdrachten en veranderingen op het eigen onderwijsniveau, vertoont dan ook eerder weerstand dan bereidheid om die bijkomende verantwoordelijkheid er nog maar eens bij te nemen zonder voldoende middelen. Het COV vraagt op korte termijn een evaluatie van het effect van de toename van het volume aan stage. Naast de beschikbaarheid van het aantal stageplaatsen en stagebegeleiders, moet de evaluatie onder meer rekening houden met de ligging van de scholen en moet zij peilen naar de invloed van de aanwezigheid van stagiairs op de onderwijskwaliteit en op de leerlingen en naar de meerwaarde van stagiairs voor de scholen. Aanvangsbegeleiding moet méér inhouden dan een ‘goed bedoeld maar weinig efficiënt’ peterschap. Het moet gaan om een kwalitatief sterk en systematisch uitgebouwd ondersteuningstraject waarbij ‘mentoren’, die daarvoor de nodige expertise hebben verworven, op een gestructureerde wijze beginnende collega’s begeleiden. Dat alles wordt nu overgelaten aan een goedbedoeld engagement en veel vrijwillige inzet van betrokken mentoren, zowel wat hun opleiding als wat hun taakuitoefening betreft. Nochtans zijn scholen nu decretaal verplicht om in hun schoolwerkplan een ‘aanvangsbeleid’ uit te tekenen. Hier gelden enkel de principes van de ‘vrije markt’, die leiden tot onverantwoorde verschillen
54
tussen de diverse vormen waarin aanvangsbegeleiding gestalte krijgt. Het blijft verwonderlijk dat in het decreet voor de erg omvangrijke taak van de mentor slechts “een beperkte mentorenvorming vooraf” als voldoende voorwaarde wordt voorzien. De sleutelrol die de mentor zal dienen te spelen, vereist een ‘uitgebreide’ en ‘continue’ opleiding en begeleiding. Voor dat laatste verwijst het decreet naar de pedagogische begeleidingsdiensten, die nu al hun scholen amper ‘bediend’ krijgen.
Een duidelijke vraag naar professionaliseringstrajecten In een tijd van ‘levenslang leren’ is het uiteraard logisch dat ook de loopbaan van een leraar ingebed wordt in een continuüm van professioneel leren. Permanente professionalisering is een onderdeel van het leraarberoep. In het licht daarvan is een nieuwe visie op ‘nascholing’ en ‘professioneel leren’ noodzakelijk. Wil dit uitgangspunt ten volle gerealiseerd worden, dan dient gezocht te worden naar een nieuwe consensus over inhoud, vorm en middelen voor de permanente professionalisering van leraren. Bij leraren is er aldus een duidelijke vraag naar en een behoefte aan vervolgopleidingen. Het succes van verschillende initiatieven van universiteiten voor het volgen van een verkort traject voor een masteropleiding voor onderwijzers getuigt daarvan. De huidige ‘beperking’ in het decreet van de omvormingsdossiers tot die van de voortgezette opleiding buitengewoon onderwijs en de voortgezette opleiding zorgverbreding en remediërend leren naar de bama-structuur werkt zeer remmend en hypothekeert in sterke mate het verder uitbouwen van andere (nieuwe) professionaliseringstraject voor leraren uit het kleuter- en lager onderwijs.
Scholengemeenschappen basisonderwijs Na een proefperiode van 1 september 2003 tot 31 augustus 2005, namen de scholengemeenschappen vanaf het schooljaar 2005-2006 een definitieve start. De overeenkomst tot het vormen van een scholengemeenschap geldt telkens voor een periode van zes schooljaren. Scholen kunnen tijdens die periode niet uit de scholengemeenschap stappen. Uitzonderingen zijn er voor scholengemeenschappen waar de gewogen norm van 900 leerlingen niet meer gehaald wordt en voor scholen die overgenomen worden door een schoolbestuur van een andere groep.
coördinatie-SG kan ook op het niveau van de scholengemeenschap een functie van stafmedewerker-SG ingericht worden.
Aan scholen die toetreden tot een scholengemeenschap, wordt een stimulus toegekend. Door middel van puntenenveloppen worden middelen gegeven voor extra omkadering. De definitieve start van de scholengemeenschappen ging gepaard met een merkelijke verhoging van die middelen. Sinds 2005 kan de stimulus van de scholengemeenschap ook aangewend worden voor de functie van coördinerend directeur van de scholengemeenschap. Een bijkomende bezoldiging is echter niet voorzien. De overheid ging ook niet in op de vraag van het COV om vaste benoemingen op het niveau van de scholengemeenschap mogelijk te maken. Naast de nieuwe functie van directeur
Het COV steunt de visie van de overheid om naar grote scholengemeenschappen in het basisonderwijs te groeien. Daarom vindt het COV het onbegrijpelijk dat ook halftijdse betrekkingen in het ambt van directeur basisonderwijs op basis van de stimulus mogelijk werden. Dat kan immers leiden tot een onbeheersbare werkdruk. De meerwaarde van een scholengemeenschap vertaalt zich vooral in administratieve vereenvoudiging, verhoogde werkzekerheid, sterkere pedagogische begeleiding met interactie van een grotere groep, een economische win-winsituatie, mogelijkheid tot beleidsverdelend werk,…
De scholengemeenschappen ontvingen vanaf het schooljaar 20072008 een puntenenveloppe zorg+ ter bevordering van de kleuterparticipatie. Vanaf 1 september 2008 werden de bestaande enveloppenzorg, samen met de bijkomende enveloppe-zorg ten gevolge van CAO VIII, geïntegreerd in één enveloppe-zorg toegekend op het niveau van de scholengemeenschap.
55
Scholenbouw Investeringsmiddelen voor scholenbouw niet toereikend In de regeerperiode 1999-2004 werden bijkomende middelen uitgetrokken voor schoolgebouwen. Met amper 2,5 % van de onderwijsbegroting bleken de investeringsmogelijkheden nog te beperkt om achterstandslijsten te kunnen wegwerken. Scholen moesten nog altijd zes tot acht jaar wachten voor ze konden bouwen. Voor de vrije en officiële sector stonden nog voor om en bij de 800 miljoen euro aan projecten op de wachtlijst van de DIGO. Bovendien werd op de begroting 2004 eenmalig 25 miljoen euro minder toegekend omwille van budgettaire redenen. De overheid slaagde niet in haar doelstelling. Het tekort groeide in de loop van de legislatuur verder aan. Het was dan ook niet verwonderlijk dat het COV in 2004 in zijn Memorandum aan de Vlaamse Regering een sterk pleidooi hield voor meer investeringen in schoolinfrastructuur. Leerlingen en leerkrachten hebben recht op schoolgebouwen met een aangepaste en moderne infrastructuur. De overheid moet initiatieven nemen om de steeds groeiende wachtlijst van bouwdossiers bij de DIGO weg te werken.
Achterstand in de scholenbouw In december 2005 vermeldde de wachtlijst bij de DIGO projecten voor het gesubsidieerd vrij onderwijs voor een totaal van meer dan 938 miljoen euro. Aan een gemiddeld subsidiepercentage van 65 % (70 % voor het basisonderwijs en 60 % voor de andere onderwijsniveaus, internaten en CLB’s) werd de totale investeringskost van die projecten geraamd op 1.460 miljoen euro, inclusief BTW en 7 % algemene onkosten. In 2005 trok de Vlaamse regering 87 miljoen euro uit om aan de subsidievraag tegemoet te komen. Het grootste deel van dat geld diende besteed te worden aan kleinere prioritaire projecten die samenhingen met de veiligheid van de schoolgebouwen en/of de slechte bouwfysische toestand. Voor scholen die geconfronteerd werden met dwingende investeringen die niet pasten binnen het prioriteitenschema van de DIGO, was de toestand dramatisch.
De politieke reactie, een inhaalbeweging In de beleidsnota 2004-2009 van minister Vandenbroucke lezen we: “Vlaanderen heeft de voorbije decennia te weinig geïnvesteerd in onderwijsinfrastructuur. Wij moeten dat erkennen. Infrastructuur werd te vaak benadeeld ten voordele van personeel en werking. De kapitaaluitgaven voor het leerplichtonderwijs hebben een erg laag niveau. Volgens de laatst gepubliceerde gegevens van de OESO (Education at a Glance 2004) bereiken de Vlaamse inspanningen voor schoolinfrastructuur nog niet de helft van het OESO-gemiddelde.” De minister concludeerde dan ook: “Er dringt zich (…) een belangrijke inhaalbeweging op in de modernisering van de schoolinfrastructuur in Vlaanderen. Dat is ook een recente en terechte vraag van het Vlaams Parlement. Het schoolpatrimonium is immers erg verouderd.”
Het decreet over de inhaaloperatie scholenbouw (31 maart 2006) De Vlaamse regering verleende haar goedkeuring aan de concrete plannen van minister van Onderwijs Vandenbroucke tot een eenmalige inhaaloperatie met betrekking tot de investeringen in schoolgebouwen. Daarnaast worden jaarlijks ook meer middelen voorzien binnen het ‘reguliere’ financieringssysteem. Met die dubbele operatie wordt getracht om de aangroei van de wachtlijst onder controle te houden en om de wachtlijst op relatief korte termijn te halveren. De Vlaamse overheid zal een beroep doen op alternatieve financiering via een private vennootschap. De overheid zal zelf voor 25 % participeren. De vennootschap krijgt de verantwoordelijkheid voor het ontwerp, de bouw, de financiering en het instant houden van de bouwprojecten. Via publiek-private samenwerking (PPS) zal de vennootschap 1,1 miljard euro investeren en moet ze ervoor zorgen dat alle projecten snel gerealiseerd worden, vermoedelijk tussen 2007 en 2011. In ruil krijgt de vennootschap gedurende 30 jaar een beschikbaarheidsvergoeding van de scholen. De scholen worden echter wel onmiddellijk eigenaar. De vergoeding wordt gesubsidieerd of gefinancierd door de Vlaamse overheid, volgens de spelregels die vandaag gelden voor subsidiëring of financiering van scholenbouw, dat wil zeggen voor 100 %, 70 % of 60 %. Verschillende nieuwe bepalingen van deze publiek-private samenwerking moeten de kost voor de scholen verder beperken. Zo zal de Vlaamse overheid niet alleen borg staan voor de stipte betaling van haar eigen deel van de beschikbaarheidsvergoeding, maar voor het volledige bedrag. Dergelijke waarborglening laat toe om de kost van de leningen voor de vennootschap te drukken. Ook wordt verduidelijkt dat de vennootschap alleen verantwoordelijk is voor het eigenaarsonderhoud, dus niet voor het poetsen en de kleine onderhoudsherstellingen. Op die manier verdwijnt het risico dat deelnemende scholen onderhoudspersoneel zouden moeten detacheren naar de private sector. In het oorspronkelijke plan was ook 100 miljoen euro voorzien voor investeringen in rationeel energiegebruik (REG). Dat bleek niet verzoenbaar met PPS-richtlijnen van Eurostat. De REG-investeringen zullen daarom verlopen via het traditionele financieringskanaal: van 2007 tot 2011 wordt daarvoor elk jaar 20 miljoen euro extra voorzien binnen het reguliere budget. Dat is mogelijk omdat de Vlaamse regering in de zomer van 2005 al beslist heeft om de reguliere budgetten voor de bouw van scholen aanzienlijk te verhogen.
56
Vervanging korte afwezigheden Ingevolge de afspraken van cao VII konden scholen met ingang van 1 september 2005 een vervanger aanstellen voor afwezigheden van minder dan tien werkdagen. Hoe dergelijke vervangingen moesten gebeuren, werd vastgelegd in een convenant dat per project dat werd afgesloten tussen de vakorganisaties en de betrokken schoolbesturen. Het project liep oorspronkelijk gedurende de schooljaren 2005-2006 en 2006-2007. Het werd opgevolgd en geëvalueerd door een stuurgroep. Die stuurgroep was samengesteld uit vertegenwoordigers van inrichtende machten en vakbonden en een vertegenwoordiger van de minister van Onderwijs. Op basis van de evaluatie gedurende het schooljaar 2006-2007 werd beslist het project voor één jaar te verlengen. Daarbij werd het systeem voor vervangingen van korte afwezigheden wel gewijzigd. Voor het basisonderwijs gebeurde slechts een kleine aanpassing. De wijziging bestond erin dat de vervanger steeds moest worden aangesteld in een voltijdse of halftijdse opdracht. Het probleem van de
minder gunstige bezoldiging van overwerk en bijbetrekking in het basisonderwijs in vergelijking met het secundair onderwijs bleef echter bestaan. Voor het secundair onderwijs werd het systeem grondiger aangepast. Alle scholen van het secundair onderwijs konden in het schooljaar 2007-2008 vervangingen doen van afwezigheden van minimum 6 tot maximum 9 werkdagen. Er was geen werking meer via convenanten. Het beschikbare budget werd centraal beheerd en het project kon worden stopgezet bij een overschrijding van het budget. Omdat voor het basisonderwijs al principieel was besloten om het systeem organiek te maken, diende de stuurgroep enkel de aanpassingen te evalueren. Het nieuwe systeem voor het secundair onderwijs moest echter volledig worden geëvalueerd. Op basis daarvan stelde de stuurgroep voor het tijdelijk project structureel te maken, mits ook in het basisonderwijs overwerk en bijbetrekking zouden bezoldigd worden als in het secundair onderwijs.
57
Aandacht voor meer participatie aan het kleuteronderwijs Najaar 2006 lanceerde Onderwijsminister Frank Vandenbroucke in het ontwerp van Onderwijsdecreet XVII een reeks maatregelen om de participatie van kleuters te verhogen. Tijdens het voorbije decennium werd heel wat onderzoek verricht naar een vroegtijdige instap in het onderwijs. Een steeds weerkerende vaststelling in die onderzoeken is dat een langdurige onthaalstructuur, zoals het kleuteronderwijs, leidt tot betere schoolresultaten. Uit de OESO-doorlichting van oktober 1999 blijkt dat Vlaanderen beschikt over een uitzonderlijk groot aanbod van opvang- en onderwijsvoorzieningen voor het jonge kind. Specifiek voor wat onderwijs betreft, noemt de OESO de kleuterschool een “symbool van wat in stand gehouden moet worden: een universele instelling, gratis en ingebed in de buurt en gekenmerkt door een zorg voor de persoonlijke, sociale en intellectuele ontwikkeling van het kind.” De OESO stelt het Vlaams kleuteronderwijs uitdrukkelijk als model voorop voor andere landen. Investeren in het onderwijs aan zeer jonge kinderen bevordert de kansen op een meer succesvolle schoolloopbaan. En hier hinkt het Vlaamse onderwijs achterop. Zowel wat de omkadering betreft als de werkingsmiddelen, is het kleuteronderwijs steeds stiefmoederlijk behandeld. De minister bleef niet ongevoelig voor de wetenschappelijke argumenten en de vraag naar meer middelen voor het kleuteronderwijs. Hoewel we ervan mogen uitgaan dat de participatie aan het kleuteronderwijs hoog, zelfs zeer hoog is, zijn er toch kleuters die er niet aan deelnemen: sommige kinderen zijn niet in een kleuterschool ingeschreven, andere zijn dat wel, maar lopen niet regelmatig school. Dat kan voor kinderen van bij de aanvang van het lager onderwijs tot een schoolse vertraging leiden. Vooral kansarme kinderen lopen de kans op een dergelijke achterstand.
De Vlaamse regering wil laten onderzoeken of Vlaanderen bevoegd is om voor het kleuteronderwijs over te stappen naar een inschrijvingsplicht vanaf vijf jaar. Daarnaast startte de minister op 1 september 2007 met een impulsplan met sterke stimulansen voor de scholen. Het meest in het oog springend is de inzet van 320 extra kleuteronderwijzers (voltijds equivalent). Deze impuls zou het vroegere systeem van zomerklassen moeten verbeteren en tegemoetkomen aan de klachten over zeer grote kleuterklassen (voornamelijk overbevolkte instapklassen). Daarnaast maakte de minister bijkomende middelen vrij voor een efficiënte gegevensverzameling betreffende de niet ingeschreven kleuters, het wegwerken van financiële drempels, een effectieve inzet van de CLB’s, de informatiedoorstroming via de lokale overlegplatforms, een zachtere overgang tussen kinderopvang en onderwijs en het sensibiliseren van ouders. Het schooljaar 2007-2008 werd door de minister uitgeroepen tot het Jaar van de Kleuter. De minister lanceerde allerlei acties om het Jaar van de Kleuter steeds onder de aandacht te brengen van ouders en professionelen: reclamespots op radio en televisie, infobrochures in Klasse voor ouders, een startersboekje voor de ouders van de jongste kleuters, informatiefilmpjes op de website, provinciale ontmoetingsdagen voor professionelen en de keuze van kleuteronderwijzeres An Van Meerbeek als ambassadrice van het Jaar van de Kleuter. Toch blijven een aantal punten bediscussieerbaar. Ondanks de ‘herwaardering’ krijgen de scholen per kleuter nog steeds merkelijk minder werkingsmiddelen dan de andere schoolniveaus. Ook de omkadering is minder gunstig in vergelijking met het lager onderwijs: het lestijdenpakket is minder voordelig, de administratieve omkadering is beperkter… Bovendien roept het nieuwe systeem voor de berekening van de zomerklas veel vragen op. De intenties van de minister en de middelen die hij ervoor beloofde ter beschikking te stellen, werden door het COV gunstig onthaald. De berekeningswijze die het departement uitwerkte om de uren zomerklas toe te kennen, werd door het COV echter onmiddellijk in vraag gesteld. Volgens de eigen berekeningen en aansluitende prognoses kan de coëfficiënt van 0,8 per leerling, met de aanvankelijk beloofde middelen immers gevoelig worden opgetrokken. Dat werd ook krachtig verdedigd tijdens de onderhandelingen. De standpunten van het COV hebben tijdens de onderhandelingen geleid tot twee wijzigingen aan het eerste ontwerp van het departement Onderwijs. Ten eerste dient het principe van de neerwaartse afronding enkel te worden toegepast op het geheel van de bijkomende lestijden en niet op elke instapdatum afzonderlijk. Ten tweede engageerde de overheid zich om de werkelijke kostprijs van de maatregelen betreffende zomerklassen aan het einde van het schooljaar 2007-2008 te beoordelen. Dat houdt in dat er, als uit de beoordeling blijkt dat het beschikbare budget voor de zomerklassen niet volledig werd aangewend, bijgevolg ruimte is voor het verhogen van de coëfficiënt van 0,8. De introductie van kinderverzorgers, zorgcoördinatoren en leermeesters lichamelijke opvoeding heeft de werkdruk in het kleuteronderwijs al kunnen verlichten. Wil de minister slagen in zijn opzet om de participatie te verhogen, dan dient werk gemaakt te worden van kleinere klasgroepen. Een bijsturing van het ‘nieuwe systeem van zomerklassen’ en de uitbreiding van het aantal uren kinderverzorging zijn daarbij essentieel.
58
Lijst van afkortingen ABC: Afzonderlijk Bijzonder Onderhandelingscomité ACEVO: Algemeen Centrum voor Vorming (ACV-Oost-Vlaanderen) ACOD: Algemene Centrale der Openbare Diensten ACV: Algemeen Christelijk Vakverbond van België ACW: Algemeen Christelijk Werknemersverbond ARVO: instelling voor Arbeidersvorming AWV: Ateliers voor Werknemersvorming ARKO: Algemene Raad Katholiek Onderwijs BARKO: Bureau van de Algemene Raad van het Katholiek Onderwijs BO: buitengewoon onderwijs CAO: collectieve arbeidsovereenkomst CLB: Centrum voor Leerlingenbegeleiding COC: Christelijke Onderwijscentrale COV: Christelijk Onderwijzersverbond COWE: contractuele op basis van de werkingsmiddelen CPC: Centraal Paritair Comité (vrij onderwijs) DPCC: Diocesane Planificatie Commissie CPBW: Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk CSC: Confédération Syndicale du Congo DHOS: diploma hogere onderwijskundige studies DIGO: Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs DVO: Dienst voor Onderwijsontwikkeling EI: Education International ESF: Europees Sociaal Fonds ETUCE: European Trade Union Committee for Education EUROSTAT: Statistisch Bureau van de Europese Unie FCSOD: Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten FEDESEN: Fédération des Syndicats de l’Éducation Nationale (Niger) GHOS: getuigschrift hogere onderwijskundige studies GO!: onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap GON: geïntegreerd onderwijs GOK: gelijke onderwijskansen IAO: Internationale Arbeidsorganisatie ICT: informatie- en communicatietechnologie (in het onderwijs) IMF: Internationaal Monetair Fonds ION: inclusief onderwijs ITUC: International Trade Union Confederation IVVV: Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen LCWV: Limburgs Centrum voor Werknemersvorming (ACV-Limburg) LOC: Lokaal Onderhandelingscomité LOP: Lokaal Overlegplatform LZN: leerzorgniveau NIB: nieuwe informatietechnologieën basisonderwijs NKOS: Nezavisle Krestanske Odbory Slovenska (Katholieke Onderwijsvakbond Slovakije) OCSG: Onderhandelingscomité voor de Scholengemeenschap OD: onderwijsdecreet OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling OHBV: onderlinge hulp bij burgerlijke verantwoordelijkheid OOC: Overleg- en Onderhandelingscomité (vrij onderwijs) OR: ondernemingsraad OVSG: Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten PISA: Program for International Student Assessment PPS: publiek-private samenwerking RCC: Regionale Coördinatie Commissie Buitengewoon Onderwijs RCSG: Reaffectatiecommissie van de Scholengemeenschap RDC: République Démocratique du Congo REG: rationeel energiegebruik SCIB: Sectorcomité Inspectie en Begeleiding SG: scholengemeenschap
TADD: tijdelijk aangestelde van doorlopende duur TBS: terbeschikkingstelling TBS/PA: terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden UNESCO: United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization VA: vakbondsafgevaardigde VCLB: Vrije CLB-koepel VCWV: Vlaamse Centrale voor Werknemersvorming VIA: Vlaams Centrum voor Werknemersvorming (ACV-Antwerpen en ACV-Vlaams-Brabant) VIMKO: Vereniging van Inrichtende Machten van het Katholiek Onderwijs VKA: Vervanging bij korte afwezigheden VLOP: Vlaamse Onderwijsraad Opvolging VLOR: Vlaamse Onderwijsraad VRC: Vlaams Regionaal Comité (ACV) VSKO: Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs VSOA: Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt VVKBaO: Vlaams Verbond van het Katholiek Basisonderwijs VVKBuO: Vlaams Verbond van het Katholiek Buitengewoon Onderwijs WEVOCO: Algemeen Centrum voor Werknemersvorming (ACV-WestVlaanderen) WHO: Wereldhandelsorganisatie WVA: Wereldverbond van de Arbeid WVOP: Wereldvakverbond van het onderwijspersoneel
59
keerpunt•
groeikracht voor de toekomst
verantwoordelijke uitgever ■ Romain Maes ■ Koningsstraat 203 ■ 1210 Brussel ■ Tel. 02-227 41 11