1
Actiehandboek mestverwerking Handleiding bij de beoordeling van een milieuaanvraag
2
Inhoud Hoofdstuk 1: Over mest 1.1. Het mestoverschot in Vlaanderen .......................................................... 4 1.2. De impact van het mestoverschot op het milieu......................................... 4 1.3. Het mestbeleid in Vlaanderen............................................................... 5 1.4. Wat is mestverwerking? Wat is vergisting? ................................................. 6 1.5. Stand van zaken mestverwerking in Vlaanderen ......................................... 6 Hoofdstuk 2: Leefmilieu 2.1. De milieuwetgeving- Vlarem ................................................................ 8 2.2. Best Beschikbare technieken ................................................................ 10 2.3. Duidelijkheid en volledigheid in de aanvraag............................................. 11 2.4. De milieuvergunningsprocedure.............................................................. 11 Hoofdstuk 3: Ruimtelijke ordening 3.1. De omzendbrief ................................................................................ 13 3.2. De goede ruimtelijke ordening ............................................................. 14 Hoofdstuk 4: Energieopwekking 4.1. Energieopwekking door vergisting.......................................................... 16 4.2. Ruimtegebruik van energieteelten......................................................... 16 Bijlagen: 1. Snelle checklist voor beoordelen van aanvragen 2. Voorbeeld bezwaarschrift 3. Overzicht toepasselijke wetgeving 4. Stand van zaken mestverwerking in Vlaanderen (per provincie) 5. Referenties Een uitgave van: Bond Beter Leefmilieu vzw Tweekerkenstraat 47 1000 Brussel Tel: 02 282 17 20 www.bblv.be Juni 2007 Redactie: Erik Grietens (BBL), Ilse Smitz (BBL), Saar Van Hauwermeiren (BBL), Dirk Knapen(BBL), Jan Turf (BBL), Liesbet Van Laer (Natuurpunt) Eindredactie: Ilse Smitz, Anaïs De Kocker en Jan Turf Lay-out: BBL - Foto’s: solarcomplex.de, Nederland gaat biologisch, svenskbiogas.se Verantwoordelijke uitgever: Danny Jacobs, Tweekerkenstraat 47, 1000 Brussel
3
Inleiding Deze actiehandleiding mestverwerking is het antwoord van Bond Beter Leefmilieu op de vele vragen van burgers en verenigingen in Vlaanderen die geconfronteerd worden met de groeiende vraag naar semi-industriële mestverwerkingsinstallaties in landbouwgebied. Mestverwerking is het gevolg van de mestcrisis in de Vlaamse landbouw. Het is een ‘end-of-the-pipe’ oplossing die de oorzaak van de mestcrisis niet wegneemt, maar er enkel de gevolgen van helpt beheersen. In die zin aanvaardt Bond Beter Leefmilieu mestverwerking als een tijdelijk noodzakelijk kwaad. Maar de mestverwerking moet dan wel correct gebeuren. Kleine, bedrijfsgebonden installaties en grote industriële installaties, ingeplant op industrieterrein, kunnen de meeste problemen beheersen mits de nodige zorg voor de milieuwetgeving, BBT-technieken, ruimtelijke ordening en mobiliteit. Maar de Vlaamse overheid wil nu ook middelgrote industriële installaties toelaten buiten industriegebieden en in landbouwgebied. Dat is een slechte keuze en in strijd met de principes van ruimtelijke ordening. Correcte mestverwerking betekent immers ook: met respect voor de omwonenden. Dit werkboek bestaat uit twee delen: een deel ‘over mest’ dat uitlegt waar de mestcrisis vandaan komt en hoe ze kan worden opgelost. Het tweede deel gaat in op de wetgeving en geeft omwonenden instrumenten in handen om op te komen voor hun rechten tijdens openbaar onderzoek van een milieuvergunningsaanvraag. U leert er aan welke wettelijke vereisten mestverwerking moet voldoen en over welke instrumenten u beschikt om ongewenste installaties aan te vechten. Met deze publicatie doet Bond Beter Leefmilieu ook een bescheiden poging om het evenwicht wat te herstellen. De Vlaamse overheid promoot sterk de (nogal willekeurige) inplanting van mestverwerkingsinstallaties in landbouwgebied en behandelt daarbij de omwonenden vaak als ‘onredelijk’ en ‘hinderlijk’. Dat is natuurlijk de wereld op zijn kop. Het mestoverschot is gecreëerd door de landbouw. De overheid is ernstig tekort geschoten in haar opdracht om het probleem in te perken. Vandaag grijpen landbouw en overheid naar een noodrem: mestverwerking. Het zou landbouw en overheid dan ook sieren om te luisteren naar de stem van diegenen die vandaag geconfronteerd worden met de gevolgen van hun falen.
Jan Turf Beleidscoördinator Bond Beter Leefmilieu
4
1. Over mest 1.1 Het mestoverschot in Vlaanderen In Vlaanderen leven ruim tweeënhalf miljoen runderen, zes miljoen varkens en vijfendertig miljoen stuks pluimvee (1). Tel daarbij nog meer dan een half miljoen andere dieren en de Vlaamse veestapel overschrijdt de kaap van 45 miljoen. Samen produceren die dieren jaarlijks meer dan 35 miljoen ton mest. Een deel van die mest vormt een nuttige grondstof voor de landbouw. Een goed bemeste akker levert mooie oogsten. Maar de vraag naar mest is beduidend minder dan de totale mestproductie die de grote veestapel met zich meebrengt. Wat rest is het ‘mestoverschot’. Het mestoverschot is dus het bedrijfsafval van de intensieve veeteelt (2). De voorbije decennia is er weinig oordeelkundig omgesprongen met dat mestoverschot. Een groot deel ervan werd toch uitgereden op akkers en weilanden waar het verdween in de bodem, uitspoelde naar sloten, beken en rivieren of naar het grondwater doorsijpelde. Overmatige bemesting is hierdoor de belangrijkste bron van watervervuiling geworden. Grootschalige bemesting is bijzonder schadelijk voor het milieu. Ze is bovendien in strijd met de Europese richtlijn ter bescherming van het grond- en oppervlaktewater, de ‘Nitraatrichtlijn’ uit 1992. Een nieuw mestdecreet, dat inging op 1 januari 2007 zou de overbemesting moeten tegengaan. Om daarin te slagen moet het mestoverschot wor-
den weggewerkt. Dat kan door de vermindering van de veestapel (aanpak aan de bron) en/of door het zoeken van andere uitwegen. ‘Mestverwerking’ vormt hierbij het hoofdinstrument. We komen hier verder op terug.
1.2 De impact van het mestoverschot op het milieu Het mestoverschot bezorgt Vlaanderen tal van problemen. Het leidt tot verzuring van bodem, water en lucht, eutrofiëring van waterlopen en draagt bij tot het broeikaseffect. Eutrofiëring betekent dat er te veel voedingsstoffen in waterlopen zitten, waardoor plantengroei explosief toeneemt (algenbloei) en er te weinig zuurstof in het water achterblijft. Dat kan op zijn beurt zorgen voor vissterfte, op warme dagen voor de toename van botulisme bij watervogels,... Door de verzuring gaat de biodiversiteit achteruit. De soortenrijkdom van de Vlaamse flora daalt: voedselarme soorten verdwijnen ten koste van dominante, voedselrijke soorten. Vooral kwetsbare ecosystemen zoals bossen, heiden en vennen gaan daardoor achteruit en verliezen veel van hun vitaliteit. Zure regen zorgt tevens voor een versnelde verwering van vooral historische gebouwen, maar ook voor een lagere productie van landbouwgewassen. Aanwezigheid van verzurende stoffen in de lucht en in grondwater kan verder
5 zorgen voor gezondheidsproblemen bij mensen. De grondwatervervuiling bemoeilijkt dan weer de productie van kwalitatief drinkwater. Op mondiaal vlak draagt overbemesting bij aan de uitstoot van lachgas, een broeikasgas dat mede verantwoordelijk is voor de opwarming van de aarde.
1.3. Het Mestbeleid 1.3.1. De Nitraatrichtlijn als Europees kader Om de impact van overbemesting tegen te gaan, werd de zogenaamde Europese nitraatrichtlijn ingevoerd. Deze richtlijn legt vast dat er maximum 50 mg nitraat per liter water aanwezig mag zijn in onze waterlopen en in het grondwater. Binnen deze Europese context moet Vlaanderen een eigen decretaal kader maken. Dat zijn de mestdecreten, beter bekend onder de naam ‘MAP’ of mestactieplan. Deze opeenvolgende Vlaamse mestactieplannen bepalen het regelgevend kader om de milieudoelstelling uit de nitraatrichtlijn te halen. Om na te gaan of Vlaanderen voldoet aan deze waterkwaliteitsnormen werd het MAP-meetnet uitgebouwd, met ongeveer 800 meetpunten specifiek voor de landbouw (3). Uit de metingen van 2005-2006 blijkt dat er nog steeds op 42% van de meetpunten overschrijdingen worden vastgesteld van de Europese norm. Omdat men er ondanks de opeenvolgende mestactieplannen niet in geslaagd is de concentratie nitraat in ons water onder het peil van de Europese richtlijn te houden, besliste de Europese Unie in november 2005 om Vlaanderen als 100 % kwetsbaar gebied in te tekenen. Dat wil zeggen dat er in heel Vlaanderen strengere regels gelden voor bemesting. Maximaal mag 170 kg N/ha worden uitgereden. Dat werd later vastgelegd als één van de pijlers in het nieuwe mestdecreet (MAP3), naast strengere handhaving en het invoeren van mestverwerking als oplossing voor het mestoverschot. We gaan in het volgende hoofdstuk verder in op het decreet. Er kan met grote mate van zekerheid worden aangenomen dat het nieuwe mestdecreet de situatie zal verbeteren, echter zonder het probleem op te lossen. Sinds 1990 is de hoeveelheid stikstof met ca. 15 % of 30,6 miljoen kg N afgenomen. Die daling is voornamelijk te wijten aan de afbouw van de veestapel en aan een reductie van de nutriënteninhoud in veevoeders. Uit onderzoek van het VITO blijkt dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de Europese norm gehaald kan worden met mestverwerking, er zijn immers te veel economische en technische problemen, zeker voor varkensmest (4). Er zullen daarom extra inspanningen nodig zijn voor een verdere afbouw van de veestapel.
Neem op in uw bezwaarschrift: Intensieve veeteelt kent een mestoverschot en heeft negatieve effecten op bodem, water en lucht
1.3.2. Het nieuwe mestdecreet Sinds 1 januari 2007 is het nieuwe mestdecreet (MAP3) in werking. Mestverwerking wordt in MAP 3 naar voor geschoven als de belangrijkste oplossing voor het wegwerken van het mestoverschot. MAP 3 regelt eerst en vooral de rechten van de landbouwers om mest te produceren. Elk landbouwbedrijf kreeg een hoeveelheid ‘nutriëntenemissierechten’ toegewezen (op basis van de vroegere ‘nutriëntenhalte’, maar we gaan hier niet verder op in). Deze ‘nutriëntenemissierechten’ zijn verhandelbaar. Via het systeem van “verhandelbare (nutriënten)emissierechten” kunnen landbouwers die minder willen produceren dan toegestaan, het overschot aan rechten doorverkopen aan andere landbouwers. Individuele landbouwbedrijven kunnen dankzij dit systeem dus blijven groeien, terwijl de totale hoeveelheid nutriënten in Vlaanderen niet toeneemt. Meer nog: de Vlaamse overheid roomt bij elke transactie 25% van de rechten af zodat men op termijn tot een afbouw van het globale aantal rechten komt en dus tot een daling van de veestapel. Tot zover de theorie. In praktijk worden een aantal uitzonderingen op de afromingsregel voorzien. Sommige van deze uitzonderingen zijn sociaal verantwoord en zullen een beperkte impact hebben (bvb. overname van bedrijf door erfgenaam). Eén uitzondering zet echter de poort open voor een nieuwe groei van de veestapel: bedrijven kunnen onder bepaalde voorwaarden groeien zonder afroming, op voorwaarde dat ze de volledige bijkomende productie voor 125% verwerken. Ook moet de mestverwerking in Vlaanderen globaal groeien om hier gebruik van te kunnen maken. Het is wellicht te vroeg om in te schatten wat de impact van deze regels zal zijn op de groei of daling van de veestapel. Elk individueel landbouwbedrijf beschikt niet enkel over ‘nutriëntenemissierechten’, ze krijgt ook in MAP3 een ‘mestverwerkingsplicht’ opgelegd. De mestverwerkingsplicht ligt vrij laag en bedraagt maximaal 60% van de stikstofoverschot. De decreetgever gaat er van uit dat de ‘markt’ er voor zal zorgen dat ook de resterende mest zal worden verwerkt, zonder verplichting Aan de mestverwerkingsplicht kan dan ook voldaan worden door de aankoop van mestverwerkingscertificaten van andere installaties en door gedeeltelijke vervangings-
6 mogelijkheid met name in plaats van varkensmest pluimveemest te laten verwerken of exporteren. Stok achter de deur vormen de boetes. De administratieve geldboete bedraagt 2 euro per kg stikstof die niet is verwerkt overeenkomstig het decreet. Bij vaststelling van een tweede en volgende overtreding bedraagt de administratieve geldboete 4 euro per kg stikstof.
1.4. Wat is mestverwerking? Wat is ‘vergisting?’ Mestverwerking en vergisting zijn twee verschillende procédés (verder trajecten genoemd) met twee verschillende doelen. Mestverwerking heeft als eindproduct een verhandelbaar nitraatproduct voor de export en draagt hierdoor bij aan het wegwerken van het nitraatoverschot. Vergisting heeft als eindproduct energie en verandert niets aan het nitraatoverschot. We gaan hier dieper op in. Mestverwerking Het belangrijkste doel van mestverwerking in Vlaanderen is het terugdringen van de overbemesting. Mestverwerking is het behandelen van mest op een dusdanige manier dat de nutriënten in de mest geneutraliseerd worden (bvb. omzetting van nitraat naar stikstofgas) of in een vorm gebracht worden dat ze makkelijk exporteerbaar zijn naar gebieden buiten Vlaanderen waar nog een nutriëntentekort is. In het nieuwe MAP3 wordt mestverwerking omschreven als “de verwerking van mest, waarbij de eindproducten niet op Vlaamse cultuurgrond terechtkomen”. Ruwweg betekent dit dat ook export van niet verwerkte mest door de decreetgever ‘mestverwerking’ wordt genoemd. Er bestaan verschillende trajecten die ‘mestverwerking’ kunnen worden genoemd. Zie verder meer uitleg over de mestverwerkingstrajecten bij hoofdstuk 2.2 Best beschikbare technieken Vergisting Vergisting heeft als doel organisch materiaal (bvb mest) met behulp van micro-organismen om te zetten in biogas. Via deze techniek kan er uit mest energie gewonnen worden.Anderzijds kan vergisting worden ingezet als eerste stap voor het eigenlijke mestverwerkingtraject zodat uit de mest naast energie ook een verhandelbaar nitraatproduct te voorschijn komt. Vergisting vindt plaats in een zuurstofloze omgeving. In het algemeen zijn alle soorten mest en organische reststoffen geschikt voor vergisting: energiegewassen, oogstresten, organische afvalproducten,... Voor mest wordt in de meeste gevallen wel dunne mest van varkens en runderen gebruikt. Indien er naast mest ook andere organische
stoffen aan worden toegevoegd spreekt men van co -vergisten. Co -vergisten is economisch en technisch rendabeler. Het eindproduct van vergisting is biogas. Daarnaast blijft er een zogenaamd residu achter, het digestaat. Biogas is een energierijk gas dat hoofdzakelijk is samengesteld uit methaan (55-65%) en koolstofdioxide (35-40%). Biogas kan gebruikt worden als brandstof voor de opwekking van warmte en elektriciteit in een warmtekrachtinstallatie. Het digestaat kan worden aangewend als compost en bodemverbeteraar en moet daartoe beantwoorden aan regels inzake hygiëne (VLACOcertificaat).
1.5. Stand van zaken mestverwerking in Vlaanderen (5) Halfweg 2006 telde Vlaanderen 112 mestverwerkingsbedrijven. De helft van de installaties was verbonden aan een landbouwbedrijf. Vijftien installaties werkten los van een landbouwbedrijf (meestal ingeplant op een bedrijventerrein). In deze centrales wordt de mest van tientallen veehouders verwerkt. De overige 41 installaties waren mobiele mestverwerkingseenheden die tijdelijk kunnen worden ingezet op het landbouwbedrijf. In de loop van 2007 zitten minstens 73 nieuwe projecten in de pipeline (excl. mobiele verwerking) en is er een uitbreiding gepland van 7 bestaande installaties. Deze nieuwe installaties omvatten 35 mestverwerkingsbedrijven, hoofdzakelijk biologische verwerkingsinstallaties (zie verder), de overige 38 dienen voor co-vergisting van mest met nageschakelde verwerking. De mestverwerkingsprojecten zijn vooral gesitueerd in WestVlaanderen, terwijl de co-vergistingsprojecten meer over Vlaanderen gespreid zijn. Zie Bijlage 4 voor een gedetailleerd overzicht per provincie.
Neem op in uw bezwaarschrift: Het inzetten van mestverwerking voor groei is niet aanvaardbaar zolang het mestoverschot niet is weggewerkt en de kwaliteit van het water niet voldoet aan de normen uit de Nitraatrichtlijn. Dat staat ook zo in artikel 35 van het mestdecreet. Het inzetten van mestverwerking als bijkomend spoor – naast brongerichte maatregelen – om het mestoverschot weg te werken is aanvaardbaar. Er moet dan wel over gewaakt worden dat de milieudruk niet naar andere compartimenten wordt verplaatst en dat de industriële bewerking of verwerking op een daartoe geschikte lokatie plaats vindt.
7
Standpunt BBL over mestverwerking 1. Mestverwerking kan een bijdrage leveren tot het wegwerken van het mestoverschot. Het blijft wel een ‘oplossing achteraf’, die slechts aanvullend kan zijn bij maatregelen aan de bron. Deze laatste zorgen immers voor het structureel terugdringen van het probleem van het mestoverschot. 2. Mestverwerking heeft echter ook diverse nadelen, die haar niet tot een volwaardig alternatief voor bronmaatregelen kunnen maken. Er zijn zowel economische en ecologische nadelen: Economische problemen: Mestverwerking van varkensmest is duur en kan maar van de grond komen mits subsidiering. Dat is echter in strijd met het principe ‘de vervuiler betaalt’. Tot de economische nadelen moet ook de marktonzekerheid worden gerekend: mestverwerking is slechts
leefbaar indien haar eindproduct concurrentieel is en blijft op de internationale markt. Elke fluctuatie in de vraag zal onvermijdelijk leiden tot problemen voor de landbouwbedrijven met mestoverschot. Verwerking van pluimveemest is eenvoudiger en goedkoper. Ecologische problemen: Hierbij zien we onder meer: de impact van zoutrijke resteffluenten op de bodem, op het oppervlakte- en grondwater en op gewassen. Ook de aanwezigheid van zware metalen en antibiotica in het restproduct kan problemen stellen. De problemen van lokale geluidsgeur en transporthinder kunnen worden vermeden door de juiste keuze van de locatie en de toepassing van de best beschikbare technieken. Het centrale probleem is echter het bekomen van een loosbaar effluent, conform Vlarem II. Het afzwakken van milieunormen kan nooit een optie zijn. 3. Meer mestverwerking is enkel aanvaardbaar als ze in functie staat van het wegwerken van het mestoverschot, niet in functie van een verdere
groei van de veestapel. Het doel van het mestdecreet is het mestoverschot wegwerken en de waterkwaliteit in lijn brengen met de normen uit de nitraatrichtlijn, niet de groei van de productie bevorderen. 4. Mestverwerking wordt door de landbouwsector echter meer en meer gezien als een mogelijkheid om nog verder te groeien. Voor de integratoren is het een investering om hun productie en afzet van veevoeder niet in gevaar te brengen. Dat kan in het kleine Vlaanderen, dat nu volledig kwetsbaar gebied is, geen optie meer zijn.
8
2. Leefmilieu 2.1 De milieuwetgeving - Vlarem Als een landbouwer een mestverwerkingsinstallatie wil uitbaten, moet hij daarvoor een milieuvergunning aanvragen. Afhankelijk van de grootte van de verwerkingsinstallatie moet een klasse 1 of een klasse 2 vergunning worden aangevraagd. Verwerkingsinstallaties met een capaciteit tot 1.000 ton/ jaar vallen onder klasse 2 en moeten aangevraagd worden bij het gemeentebestuur. Installaties met een capaciteit van meer dan 1.000 ton/jaar vallen onder klasse 1 en moeten aangevraagd worden bij het provinciebestuur. Tijdens de aanvraag wordt een openbaar onderzoek ingesteld, waarbij iedereen zijn bezwaren kan indienen bij het bestuur. Tevens heeft iedere burger en vereniging de mogelijkheid om bij de hogere overheid beroep aan te tekenen tegen een afgeleverde milieuvergunning. Bij de aanvraag van een milieuvergunning voor een mestverwerkingsinstallatie moet in de eerste plaats nagegaan worden of de Vlaamse milieuwetgeving – Vlarem (6) – wordt toegepast en nageleefd. Het Vlarem legt zowel algemene milieumaatregelen op die gelden voor alle bedrijven (zoals het verplicht toepassen van de best beschikbare technieken, zie 2.2), als specifieke maatregelen die enkel gelden voor mestverwerkingsinstallaties.
Deze specifieke maatregelen zijn opgenomen in Afdeling 5.28.3. van Vlarem II, “Bewerking en verwerking van dierlijke mest” (7). Geurhinder De belangrijkste milieumaatregelen uit Vlarem die moeten toegepast worden om stankhinder bij mestverwerkingsinstallaties te voorkomen zijn de volgende: • • •
•
het laden en lossen van de mest gebeurt in afgesloten ruimten; de ontvangstruimte, de mengkelder en de voorraadtank zijn in gesloten uitvoering; de mestbewerking- en mestverwerkings operaties zijn maximaal overdekt en inge perkt om tot een efficiënte afzuiging en be handeling van luchtemissies te komen. Hiervan kan in de milieuvergunning afge weken worden voor nitrificatie- en denitrifi catiebekkens.; de afgezogen ventilatielucht wordt behan deld door middel van filtratie over een bio bed en zure wassers;
Elke alternatieve methode met een gelijkwaardig of beter rendement om ammoniakemissie en hinder te voorkomen kan in de milieuvergunning worden
9 toegelaten. Volgens Vlarem mag de normale aanvoer van dierlijke mest niet vóór 7 uur en na 19 uur plaatsvinden Gegevensregister De exploitant is verplicht om een register bij te houden met alle gegevens over de aangevoerde mest en de afgevoerde producten en meststoffen. Bovendien moet minstens wekelijks een analyse van de nutriënten in de aan- en afgevoerde meststoffen en producten worden uitgevoerd. Verder moet jaarlijks een zgn. nutriëntenbalans worden opgemaakt.Daarin staan de hoeveelheden nutriënten die zijn opgenomen tijdens het beschouwde jaar en die in de inrichting werden aangevoerd en onder de vorm van afgewerkte producten werden afgevoerd, geloosd in oppervlaktewater of in de omgevingslucht. Goede praktijk Vlarem bevat verder enkele regels van goede praktijk voor verschillende methodes van mestverwerking. Zo moet de beluchting en/of omzetting bij composteren voldoende zijn om stankemissies te beperken. Bij een biologische behandeling van dunne mest moet de temperatuur in het beluchtingsbassin voldoende hoog worden gehouden (> 10°C), ook tijdens de winter. Meer hierover in het deel Best Beschikbare Technieken (zie 2.2) Normen De milieuwetgeving bevat uiteraard ook wettelijke normen waaraan mestverwerkingsinstallaties moeten voldoen. Er zijn zowel normen opgenomen voor emissies naar de lucht als normen voor lozing in water. Lucht Elke verbrandingsinstallatie (8) (verbranding, pyrolyse, thermolyse of een gelijkaardige techniek) voor dierlijke mest moet voldoen aan de wettelijke normen inzake uitstoot van dioxinen en furanen. Daarnaast moeten verbrandingsinstallaties voor dierlijke mest voldoen aan volgende emissiegrenswaarden: Emissiegrenswaarden in mg/Nm3 (halfuurgemiddelden) NH3
50
H2 S
5
NOx
200 met als richtwaarde 100
Om de zes maanden moeten metingen uitgevoerd worden. In een inrichting met een mestdrogings
- of een gelijkaardige techniek (9), moet de afgezogen ventilatielucht voldoen aan de algemene emissiegrenswaarden voor lucht, aangevuld met de volgende voorwaarde voor ammoniak NH3 : 10 mg/Nm3. Water In een inrichting met een biologische en/of fysicochemische behandeling van dierlijke mest of een gelijkaardige techniek, moet het geloosde afvalwater voldoen aan de volgende lozingsvoorwaarden: a) inrichtingen met een verbrandings-, pyrolise-, thermolise- of een gelijkaardige techniek: CZV (10)
125 mg/l
BZV (11)
25 mg/l
totaal stikstof
15 mg/l
totaal fosfor
2 mg/l
Chloriden Bij lozing in zoet oppervlaktewater
1000 mg/l
Bij lozing in brak oppervlaktewater
geen grenswaarde
b) inrichtingen met een biologische en/of fysicochemische behandeling of een gelijkaardige techniek: CZV bij lozing in brak water 2.000 mg/l en bij grote verdunning in de ontvangende waterloop in zoverre aan deze laatste geen bestemming als drinkwaterproductie, zwemwater, viswater of schelpdierwater is toegewezen in de overige gevallen
125 mg/l
BZV
25 mg/
totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen
35 mg/l
totaal stikstof
15 mg/l
totaal fosfor
2 mg/l
Het gebeurt soms dat een landbouwer in zijn milieuvergunningsaanvraag een afwijking vraagt van deze sectorale milieuvoorwaarden. In dat geval moet een alternatieve en evenwaardige methode worden aangevraagd. Teken echter altijd bezwaar aan tegen elke aanvraag die afwijkt van de normen voor water- of luchtkwaliteit. Aangezien heel Vlaanderen aange-
10 Neem op in uw bezwaarschrift: Het inzetten van mestverwerking voor groei is niet aanvaardbaar zolang het mestoverschot niet is weggewerkt en de kwaliteit van het water niet voldoet aan de normen uit de Nitraatrichtlijn. Dat staat ook zo in artikel 35 van het mestdecreet. Het inzetten van mestverwerking als bijkomend spoor – naast brongerichte maatregelen – om het mestoverschot weg te werken is aanvaardbaar. Er moet dan wel over gewaakt worden dat de milieudruk niet naar andere compartimenten wordt verplaatst en dat de industriële bewerking of verwerking op een daartoe geschikte lokatie plaats vindt. duid is als kwetsbaar gebied en er nog steeds een groot mestoverschot is in Vlaanderen, is het niet aanvaardbaar om de normen verder af te zwakken, ook niet in een individuele vergunning.
2.2 Best Beschikbare Technieken (12) Naast de specifieke voorwaarden voor mestverwerkingsinstallaties, legt Vlarem algemeen op dat elk bedrijf gebruik moet maken van de ‘Best Beschikbare Technieken’, afgekort BBT. Het gaat dan om technieken waardoor de milieubelasting zoveel mogelijk beperkt wordt, bijvoorbeeld een filterinstallatie om stankhinder tegen te gaan of een zuinige brander om energieverbruik te beperken. De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek – VITO – voert regelmatig BBT-studies uit waarbij verschillende technieken met mekaar worden vergeleken. De technieken die het best scoren op milieugebied en bovendien betaalbaar zijn, worden vastgelegd als BBT. Deze technieken moeten volgens Vlarem steeds gebruikt worden (13). Mestverwerking bestaat meestal uit een combinatie van verschillende technieken die na mekaar worden toegepast. Daarom spreekt men bij mestverwerking van “BBT-trajecten”. Voor varkensmest: Eerst en vooral dient het mestverwerkingstraject economisch haalbaar te zijn voor het bedrijf, wil het als best beschikbare techniek geklasseerd te kunnen worden. Volgens de BBT-studie is mestverwerking voor het gemiddelde vleesvar-
kensbedrijf economisch niet haalbaar. Lokale en bedrijfsspecifieke condities kunnen er wel toe leiden dat mestverwerking voor het individuele bedrijf toch economisch haalbaar wordt. Dit wordt bepaald door volgende factoren: rendabiliteit, efficiëntie, ligging, grootte en landgebondenheid: • In gebieden met een lage mestdruk dient het arbeidsinkomen minimaal 40 euro per GAVV (14) te bedragen om 20% van de totale mestproductie te kunnen verwerken. • In gebieden met gemiddelde tot hoge mestdruk dient de landgebondenheid van bedrijven hoger te zijn dan 80% om haalbaar te zijn. • Bij bedrijven die een arbeidsinkomen hebben dat hoger is dan 60 euro per GAVV is totale mestverwerking haalbaar. Indien het mestverwerkingstraject economisch haalbaar is voor het individuele bedrijf dan gelden volgende BBT-trajecten: Traject “stalluchtdroging” (enkel voor wa terige mest) De mest wordt integraal gedroogd met stallucht. De resterende dikke fractie wordt verder gecomposteerd, verbrand en/of heeft afzet buiten Vlaanderen of op niet-cultuurgrond binnen Vlaanderen. Voorwaarde om als BBT-traject erkend te worden is dat het kleinschalig en bedrijfsgebonden is. Traject “biologie” (enkel voor waterige mest) Scheiden van dunne en dikke fractie, zuiveren van dunne fractie door biologische zuivering, gezuiverde dunne fractie wordt uitgereden op het land, behandeling van de dikke fractie via compostering, verbranding, droging en/of heeft afzet buiten Vlaanderen of niet-cultuurgrond binnen Vlaanderen. Het spuislib wordt samen met de dikke fractie verwerkt. Voorwaarde om als BBT-traject erkend te worden is dat het een kleinschalige of middelgrote installatie is. (met maximaal 90% verwerking bij behandeling van alle bedrijfseigen mest) Traject “loosbaar” (enkel voor waterige mest) Scheiden van dunne en dikke fractie, zuiveren van dunne fractie tot Vlarem lozingsnormen (vb. biologie (+ membraanfiltratie) + indamping), gezuiverde dunne fractie wordt geloosd. Het con-
11 Tips voor uw bezwaarschrift: 1. Ga in het bezwaarschrift steeds na of de mestverwerkingsinstallatie voldoet aan één van de best beschikbare technieken. Indien dat niet het geval is, vraag dan dat de vergunning wordt geweigerd en een nieuwe aanvraag wordt ingediend die wel voldoet aan de BBT. 2. Ga in het bezwaarschrift steeds na of de mestverwerkingsinstallatie economisch haalbaar is voor het betrokken bedrijf. Indien dat niet zo is, neem het dan op in uw bezwaarschrift. 3. Ga na of de voorziene maatregelen en/of installaties in de milieuvergunningsaanvraag voldoende informatie bevatten over de mogelijke milieueffecten. Indien dat niet het geval is, vraag dan om de vergunning te weigeren omwille van onvolledigheid.
centraat van de indamping wordt samen met de dikke fractie en spuislib gedroogd. Het eindproduct wordt uitgevoerd of verbrand. Voorwaarde om als BBT erkend te worden is dat het gaat om een grootschalige mestverwerking. Traject “Covergisting”: Covergisten van varkensmest met organisch biologische afvalstromen en energiegewassen. De producten worden voorafgaand aan de vergisting gepasteuriseerd. Het digestaat wordt op een droogtafel ingedroogd met verwarmde koellucht van de WKK en mogelijk gedeeltelijk met stallucht. Het eindproduct kan direct worden geëxporteerd, naar niet-cultuurgrond worden afgezet of kan worden verbrand.
2.3 Duidelijke en volledige aanvraag Een landbouwer die een milieuvergunningsaanvraag indient, is verplicht een vaste lijst aan gegevens door te geven aan de bevoegde overheid zoals artikel 5 van het VLAREM I oplegt (15). Bij de start van de beslissingsprocedure toetst de bevoegde overheid dan op basis van voorwaarden uit afdeling I.35.1. van VLAREM I of de aanvraag volledig en ontvankelijk is. Bij de beschrijving van de aan te wenden procédés en reagentia, de voorziene maatregelen en/of installaties, moet er voldoende informatie te zijn over de mogelijke milieu -effecten hiervan op lucht-, bodem- en waterverontreiniging. De Raad van State vernietigde reeds een milieuvergunning voor een mest- en afvalverwerkingsinstallatie omdat de aanvraag te onduidelijk en te vaag was (16). Meerbepaald waren er nogal wat onduidelijkheden over de effecten van de installatie op de luchtkwaliteit. Volgens de Raad van State gaat het ook niet op om dergelijke onzekerheden op te vangen door in de milieuvergunning bijkomende voorwaarden op te leggen. In de aanvraag zelf moet dus duidelijk beschreven worden wat effecten zullen zijn op lucht, water en bodem.
2.4 De procedure voor een milieuvergunning Bij de aanvraag van een milieuvergunning voor mestverwerkingsinstallaties moet nagegaan worden of de procedures die Vlarem I oplegt (17) worden toegepast. De belangrijkste proceduremaatregelen die moeten toegepast worden zijn: Aanvraagprocedure Als een landbouwer een mestverwerkingsinstallatie wil uitbaten moet hij hiervoor een schriftelijke milieuvergunning aanvragen bij de bevoegde overheid dmv een model aanvraagformulier dat opgenomen is in bijlage 8 van Vlarem I (18).
Voor pluimveemest: Composteren:
Het openbaar onderzoek
De kippenmest wordt al dan niet samen met andere mest (dikke fractie van varkensmest) via compostering gestabiliseerd en gehygiëniseerd. Het product wordt geëxporteerd.
Bij elke milieuvergunningsaanvraag is de bevoegde burgemeester verplicht een openbaar onderzoek te organiseren waarbij burgers en verenigingen hun bezwaren kunnen indienen.
Verbranding:
Dit openbaar onderzoek duurt dertig kalenderdagen en omvat: • Ter inzage leggen van de vergunnings aanvraag op het gemeentehuis
De kippenmest wordt in een gespecialiseerde mestverbrandings- installatie verbrand met terugwinning van warmte en elektriciteit.
12 •
Aanplakking op de plaats waar de exploi tatie gepland
Voor inrichtingen van klasse 1 (meer dan 1.000 ton/jaar) dient het openbaar onderzoek uitgebreid te worden tot: • Schriftelijke ter kennis brengen van alle eigenaars en gebruikers van gebouwen binnen een straal van 100 meter rond de inrichting • Bekendmaking van het openbaar onder zoek in minimum twee dag- en/of week bladen Bij inrichtingen van klasse 1 die een verwerkingscapaciteit hebben van 100.000 ton of meer dierlijke mest per jaar is een milieu -effectenrapport verplicht. Voor het openbaar onderzoek houdt dit in dat de bevoegde burgemeester tenminste één informatievergadering organiseert. Deze informatievergadering is openbaar. Bij milieuvergunningsaanvragen van klasse 1 beslist de bestendige députatie van de provincieraad. Klasse 2 aanvragen worden beslist door het college van burgemeester en schepenen. Elke belanghebbende burger en vereniging heeft beroepsmogelijkheid bij een hogere overheid. Voor een vergunning van klasse 1 kan een beroep ingediend worden bij de minister. Voor een vergunning van klasse 2 kan een beroep ingediend worden bij de bestendige deputatie van de provincieraad.
Tip voor uw bezwaarschrift: Ga steeds na of de wettelijke procedures gevolgd worden naar aanvraagprocedure en openbaar onderzoek. Indien dat niet het geval is neem het dan op in het bezwaarschrift.
13
3. Ruimtelijke ordening Indien de aanvraag voor een mestverwerkingsinstallatie voldoet aan de wettelijke voorwaarden uit Vlarem en indien gebruik gemaakt wordt van de Best Beschikbare Technieken, moet vervolgens ook rekening gehouden worden met de ruimtelijke impact van de verwerkingsinstallatie. Daarbij moet in de eerste plaats nagegaan worden of de aanvraag in overeenstemming is met de omzendbrief over inplanting van mestbehandelingsinstallaties. Verder moet bekeken worden of de landschappelijke waarde niet geschonden wordt en of de inplantingsplaats geen te grote problemen geeft inzake bereikbaarheid.
3.1 Wettelijke bepalingen: de omzendbrief en het gewestplan Wat ruimtelijke ordening betreft, moet in de eerste plaats bekeken worden of de aanvraag in overeenstemming is met de omzendbrief RO/2006/01 ‘Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van installaties voor mestbehandeling en vergisting’ (19). Het spreekt voor zich dat vergunningsaanvragen in overeenstemming moeten zijn met de criteria uit deze omzendbrief. Het gaat meer bepaald over volgende voorwaarden:
1. “Een absoluut totaal maximum tonnage van 60.000 ton inputmateriaal per jaar” voor inplanting in agrarisch gebied. Grootschalige installaties die meer verwerken horen thuis op bedrijventerreinen. Er moet bovendien naar gestreefd worden om deze in te planten aan bevaarbare waterwegen, wat zowel het transport als de lozingen ten goede moet komen. 2. Volgens deze omzendbrief kunnen mestverwerkingsinstallaties die voor meerdere landbouwbedrijven werken dus ook toegelaten worden in agrarisch gebied, zolang men onder de grens van 60.000 ton blijft. 3. De omzendbrief stelt verder dat mestverwerkingsinstallaties niet toegelaten zijn in volgende gebieden: - ruimtelijk kwetsbare gebieden: groengebieden, natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde, parkgebieden, natuurontwikkelingsgebieden, bosgebieden, valleigebieden, brongebieden,agrarische gebieden met ecologische waarde of belang, grote éénheden natuur in ontwikkeling (20) -beschermde duingebieden
14 -habitatgebieden (21), beschermde landschappen en beschermde dorps- en stadsgezichten (22) 4. De omzendbrief stelt verder dat het ruimtebeslag zo beperkt mogelijk moet zijn, bijvoorbeeld door de mestbehandelingsinstallatie te bouwen aansluitend bij bestaande landbouwbedrijven. Zeker in landschappelijk waardevolle gebieden en in ankerplaatsen moet hier extra aandacht aan besteed worden. In dergelijke waardevolle landschappen kunnen tevens bijkomende voorwaarden opgelegd worden inzake landschappelijke inkleding (bv. aanplanten van een streekeigen haag rond de installatie). 5. Mobiliteit vormt volgens de omzendbrief een belangrijk aandachtspunt. Van belang zijn onder meer het aantal transportbewegingen versus schaal en type van de weg. Ga dus na of de installatie bereikbaar is, ook voor zwaar transport. Indien er veel zwaar vervoer door een dorpskom moet of als de installatie enkel bereikbaar is via kleine landbouwwegen die niet geschikt zijn voor vrachtwagens, is dit een belangrijk bezwaar. 6. De omzendbrief gaat tot slot ook in op de stoffen die verwerkt kunnen worden. Bij een vergistingsinstallatie worden naast mest immers ook andere stoffen vewerkt om de vergisting rendabel te maken. De omzendbrief stelt dat minstens 60% van de biomassastromen direct afkomstig moet zijn van land- en tuinbouw. Maximum 40% van de gebruikte biomassa mag afkomstig zijn van andere biologische stromen, zoals bv. afval van de voedingsindustrie. Als bijlage bij de omzendbrief is een lijst gevoegd van stoffen die mee kunnen verwerkt worden in een vergistingsinstallatie. Bedrijven die dus meer dan 40% van hun totale input buiten de landbouw halen, moeten ingeplant worden op een bedrijventerrein en niet in agrarisch gebied. Naast de voorwaarden uit de omzendbrief mestbehandeling, moet ook rekening gehouden worden met de bestemming op het gewestplan. Het merendeel van de aanvragen voor mestbehandelingsinstallaties hebben betrekking op landbouwgebieden. Volgens het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting van de gewestplannen, zijn “agrarische gebieden bestemd voor de landbouw in ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen mogen de agrarische gebieden enkel bevatten de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen, de woning van de
exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens para-agrarische bedrijven. Gebouwen bestemd voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter of voor intensieve veeteelt, mogen slechts opgericht worden op ten minste 300 meter van een woongebied of op ten minste 100 meter van een woonuitbreidingsgebied, tenzij het een woongebied met landelijk karakter betreft. De afstand van 300 meter en 100 meter geldt evenwel niet in geval van woonuitbreiding van bestaande bedrijven.” Aangezien mestbehandelingsinstallaties gebouwen zijn voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter, kan steeds de toepassing van deze afstandsregel gevraagd worden.
3.2
De goede ruimtelijke ordening
Naast overeenstemming met de wettelijke bepaling, moet de overheid bij elke bouwaanvraag ook beoordelen of de aangevraagde bouwwerken passen in een ‘goede plaatselijke ordening’. Dat begrip is wettelijk niet duidelijk omschreven en vraagt om een inhoudelijke beoordeling van de overheid. Het gaat dan om zaken zoals de gebruikte bouwmaterialen, het volume, de bouwhoogte, uitzicht en esthetische aspecten,... Er moet dan steeds beoordeeld worden of de aangevraagde werken passen in de omgeving. In een gaaf, open landschap zullen strengere voorwaarden opgelegd kunnen worden dan in een gebied dat al sterk versnipperd is door bebouwing. Hoewel dat om een eerder subjectieve beoordeling gaat en de gemeente enige speelruimte heeft, is de overheid wel steeds verplicht om deze afweging te maken. Indien een overheid zich bij het afleveren van de bouwvergunning beperkt tot een beoordeling van de wettelijke aspecten en geen afweging maakt van de goede plaatselijke ordening, kan de vergunning vernietigd worden door de Raad van State. Voor mestverwerkingsinstallaties die gelegen zijn in de buurt van Natura 2000 gebieden, geldt het Natuurdecreet: “Vergunningsplichtige activiteiten die, of een plan of programma dat, afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma’s, een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale bescher-
15 mingszone kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone”
Tips voor uw bezwaarschrift: 1.Ga steeds na in het bezwaarschrift of voldaan is aan de voorwaarden uit de omzendbrief mestbehandeling. 2. Ga na in het bezwaarschrift of de installatie opgericht wordt op ten minste 300 meter van een woongebied of op ten minste 100 meter van een woonuitbreidingsgebied. 3. Ga na in het bezwaarschrift of de installatie op deze plaats thuishoort inzake: • Uitzicht, bouwvolume, bouwhoogte, gebruikte materialen,... • Inpassing in de omgeving
16
4. Energie 4.1 Energieopwekking door vergisting Vergisting kan gebeuren als eerste stap voorafgaandelijk aan een BBT-mestverwerkingstraject (meer info hierover zie hoofdstuk 2.2.). Naast de omzetting van mest tot een verhandelbaar nitraatproduct kan er ook zo energie(biogas) gewonnen worden. Vanuit milieuoogpunt is het noodzakelijk dat vergisting gebeurt in combinatie met een BBT-mestverwerkingstraject omdat vergisting op zich de nutriënten N en P niet vermindert. Het gehalte aan N en P van het eindproduct is hetzelfde als bij het begin van het proces. Het biogas dat uit het vergistingsproces ontstaat kan dan benut worden voor het opwekken van groene elektriciteit of om warmte mee te produceren in een warmtekrachtinstallatie en zo wordt er milieuwinst geboekt. Via de opwekking van groene energie worden eindige voorraden aan fossiele brandstoffen bespaart en wordt dus een extra uitstoot van koolstofdioxide vermeden, wat positief is. Het bedrijf kan onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor groene stroomcertificaten (23). De warmtekrachtinstallatie waar het geproduceerde biogas van de vergistingsinstallatie verbrand wordt, moet wel kwalitatief zijn. Een kwaltitatieve warmtekrachtinstallatie heeft een (primaire) energiebesparing van minstens 5% vergeleken met een gescheiden opwekking van elektriciteit en/of warmte (24). Naast groene stroomcertificaten kan men ook een WKK-certificaat krijgen omwille van de besparing via warmtekracht.
4.2. Ruimtegebruik voor nieuwe energieteelten Bij covergisten van varkensmest zijn organisch -biologische afvalstromen en energiegewassen nodig. De extra biomassa die toegevoegd wordt bij het covergistingsproces dient in eerste instantie gehaald te worden uit afval van huishoudens en landbouw. Het is prioritair dat de aanwezige grondstoffen hergebruikt worden. De ruimte in Vlaanderen is immers te beperkt. Indien er specifieke energieteelten worden geteeld, moet dit gebeuren op bestaande landbouwarealen ter vervanging van akkerbouwgewassen en op braakgronden. Ruimtelijk kwetsbare gebieden, zoals natuur- en bosgebieden, mogen niet aangesneden worden.
Tips voor uw bezwaarschrift: 1. Ga na of vergisting als eerste stap gebeurt voorafgaandelijk aan een BBTmestverwerkingstraject. Indien dat niet zo is vraag dan de milieuvergunning te weigeren. 2. Ga na in je bezwaarschrift of de installatie voldoet aan de referentierendementen voor een kwalitatieve WKK. Indien dat niet het geval is vraag dan om de milieuvergunning te weigeren.
17
Bijlage 1. SNELLE CHECKLIST VOOR BEOORDELEN VERGUNNINGAANVRAGEN 1. Ga na waarom de mestverwerkingsinstallatie wordt aangevraagd. Indien de milieuvergunningsaanvraag voor deze installatie samengaat met een aanvraag voor uitbreiding van de veestapel op het bedrijf, is dat niet aanvaardbaar. De reden hiervoor is dat het mestoverschot in Vlaanderen nog niet weggewerkt is en de kwaliteit van het water nog niet voldoet aan de normen uit de Nitraatrichtlijn. Indien de mestverwerkinginstallatie wordt ingezet voor de bestaande veestapel als bijkomend spoor – naast brongerichte maatregelen – is dat wel aanvaardbaar. 2. Ga steeds na of de voorwaarden uit de milieuwetgeving – Vlarem - ook zijn opgenomen in de vergunningsaanvraag. De belangrijkste milieumaatregelen zijn: • • • •
het laden en lossen van de mest gebeurt in afgesloten ruimten; de ontvangstruimte, de mengkelder en de voorraadtank zijn in gesloten uitvoering; de mestbe- en verwerkingsoperaties zijn maximaal overkapt en ingeperkt om tot een efficiën te afzuiging en behandeling van luchtemissies te komen; Hiervan kan in de milieuvergunning afgeweken worden voor nitrificatie- en denitrificatiebekkens.; de afgezogen ventilatielucht wordt behandeld door middel van filtratie over een biobed en zure wassers;
Indien dat niet het geval is en geen evenwaardige maatregel wordt voorgesteld, eis dan dat dat alsnog wordt opgelegd of dat de vergunning wordt geweigerd. Teken altijd bezwaar aan tegen een aanvraag om de lozingsvoorwaarden af te zwakken. 3. Ga na of het mestverwerkingstraject voor varkensmest economisch haalbaar is voor het individuele bedrijf: • • •
De vergunning is gelegen in een gebied met een lage mestdruk en het arbeidsinkomen is minimaal 40 euro per gemiddeld aanwezig vleesvarken om 20% van de totale mestproductie te kunnen verwerken. In gebieden met een gemiddelde tot hoge mestdruk dient de landgebondenheid van de bedrijven hoger te zijn dan 80% om economisch haalbaar te zijn. Voor bedrijven waar het arbeidsinkomen hoger is dan 60 euro pergemiddeld aanwezig vleesvarken is totale mestverwerking haalbaar.
4. Indien het mestverwerkingstraject economisch haalbaar is voor het individuele bedrijf, ga dan na of volgende Best Beschikbare Technieken (BBT) gelden : voor varkensmest: traject ‘covergisting’, traject ‘stalluchtdroging’ (enkel voor waterige mest), traject ‘biologie’ (enkel voor waterige mest), en traject ‘loosbaar’ voor pluimveemest: traject ‘composteren’ en traject ‘ verbranding’
18
Bijlage 1. Checklist (vervolg) Indien dat niet het geval is, eis dan dat de vergunning wordt geweigerd en een nieuwe aanvraag wordt ingediend die wel voldoet aan de BBT. 5. Ga na in het bezwaarschrift of de voorziene maatregelen en/of installaties in de milieuvergunningsaanvraag voldoende informatie bevatten over de mogelijke milieu-effecten. 6. Indien de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorwaarden uit Vlarem en gebruikt gemaakt wordt van de Best Beschikbare Technieken, moet vervolgens rekening gehouden worden met de ruimtelijke impact van de verwerkingsinstallatie. Ga in de eerste plaats na of rekening wordt gehouden met de criteria uit de omzendbrief RO/2006/01. De belangrijkste voorwaarden zijn: maximum 60.000 ton inputmateriaal per jaar voor inplanting in agrarisch gebied Installatie voor meerdere bedrijven niet toegelaten in ruimtelijk kwetsbare gebieden, duinge bieden, habitatgebieden en beschermde landschappen Ruimtegebruik beperken, installatie moet aansluiten bij bestaande gebouwen Bedrijfsgebondenheid De toegelaten biomassastromen: 60% direct afkomstig van land- en tuinbouw, maximum 40% andere biologische stromen - lijst in bijlage omzendbrief 7. Beoordeel zelf of de installatie op deze plaats thuishoort inzake: landschapswaarde natuurwaarde mobiliteit
19
Bijlage 2. Voorbeeld bezwaarschrift [Van toepassing voor klasse 1] Aan de Bestendige députatie van de provincie Straat + nr Postcode + Gemeente [Van toepassing voor klasse 2] Aan het College Van Burgemeester en Schepenen Straat + nr Postcode + Gemeente Betreft: Bezwaarschrift voor milieuvergunningsaanvraag van mestverwerkingsinstallatie [voeg hier naam en het adres van de aanvrager bij ]
Uw bezwaarschrift Vul deze brief aan met de gegevens van het lokale dossier, op te vragen op het gemeentehuis. Maak daarvoor gebruik van de tips uit de actiehandleiding. Download deze brief op http://bondbeterleefmilieu.be/mest
[Van toepassing voor klasse 1] Geachte Députatie, [Van toepassing voor klasse 2] Geachte burgemeester, geachte schepenen, Omtrent volgende mestverwerkingsinstallatie wensen we volgende bezwaren in te dienen: 1. Intensieve veeteelt kent een mestoverschot en heeft negatieve effecten op bodem, water en lucht De Vlaamse landbouw kent een intensieve en sterk ontwikkelde veeteelt met een totaal van 45 miljoen stuks dieren. Door deze grote veestapel wordt er meer mest geproduceerd dan de bodem kan verwerken, wat leidt tot een aanzienlijk mestoverschot. Dat te veel aan mest draagt bij aan de verzuring van de bodem, water en lucht in Vlaanderen, aan de eutrofiëring van de waterlopen en aan het broeikaseffect. In 2005-2006 werd op 42% van de meetpunten in Vlaanderen een overschrijding vastgesteld van de Europese nitraatnorm (>50 mg nitraat per liter water). [Indien van toepassing] 2. Het opzet van de mestverwerking beantwoordt niet aan de doelstellingen van het mestdecreet. Het doel van mestverwerking volgens het mestdecreet is om het mestoverschot in Vlaanderen weg te werken zodat de waterkwaliteit verder kan verbeteren in lijn met de normen van de Europese
20 nitraatrichtlijn. Mestverwerking dient niet om de veestapel verdere te laten groeien (en zo ook het mestoverschot).Dat staat ook zo in artikel 35 van het mestdecreet. Deze milieuvergunningsaanvraag is vergezeld van een aanvraag voor uitbreiding van de veestapel [Geef hier aan met hoeveel dieren men het bedrijf wenst uit te breiden] en strookt dus niet met de doelstelling van mestverwerking uit het mestdecreet. [Indien van toepassing] 3. De mestverwerkingsinstallatie voldoet niet aan de voorwaarden van VLAREM [Indien van toepassing] De mestverwerkingsinstallatie voldoet niet aan één van de algemene of specifieke voorwaarden van VLAREM. Er zijn ook geen evenwaardige maatregelen voorgesteld. [Kopieer hier de Vlarem -voorwaarden die niet in de vergunning zijn opgenomen] [Indien van toepassing] De mestverwerkingsinstallatie maakt geen gebruik van één van de Best Beschikbare Technieken. VLAREM legt op dat elk bedrijf moet gebruik maken van de best beschikbare technieken. Het gaat om technieken waardoor de milieubelasting zoveel mogelijk beperkt wordt en die economisch en technisch haalbaar zijn. De mestverwerkingsinstallatie maakt geen gebruik van één van de best beschikbare technieken die het VITO voorschrijft in de BBT -studie van december 2006. [Indien van toepassing] Voor varkensmest dient de installatie uit één van volgende technieken te bestaan: covergisting, stalluchtdroging, biologie of loosbaar. [Indien van toepassing] Voor pluimveemest dient de installatie uit één van volgende technieken te bestaan: compostering of verbranding [Indien van toepassing] De voorziene maatregelen en of installaties in de milieuvergunningsaanvraag bevatten onvoldoende informatie over de mogelijke milieu –effecten. Deze aanvraag is niet volledig [Vermeld hier de voorziene maatregelen en of installaties] [Indien van toepassing] De wettelijke procedures naar aanvraagprocedure en openbaar onderzoek worden niet gevolgd. [Vermeld hier welke procedures niet gevolgd worden] [Indien van toepassing] 4.De mestverwerkingsinstallatie voldoet niet aan één van de voorwaarden uit de omzendbrief RO/2006/01 [Indien van toepassing] Het bedrijf(al dan niet ten dienste voor meerdere landbouwbedrijven) is ingepland in agrarisch gebied en overschrijdt het maximum tonnage van 60.000 ton inputmateriaal per jaar wat vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is. [Indien van toepassing] De mestverwerkingsinstallatie is ingepland in een ruimtelijke kwetsbare bestemming[Indien van toepassing], in beschermd duingebied[Indien van toepassing], in habitatgebied[Indien van toepassing] of in een beschermd landschapen/of beschermd dorps- of stadsgezicht. [Indien van toepassing] De mestverwerkingsinstallatie heeft sterke impact op ruimtebeslag. De mestverwerkingsinstallatie sluit niet aan bij het bestaande landbouwbedrijf. [Indien van toepassing] De mestverwerkingsinstallatie is gelegen in een landschappelijk waardevol gebied en/of in een ankerplaats en er worden geen specifieke voorwaarden opgelegd naar landschappelijke inkleding. [Indien van toepassing]
21 De mestverwerkingsinstallatie heeft een negatief effect op de mobiliteit. De installatie veroorzaakt een onevenwicht tussen het aantal transportbewegingen versus de schaal en het type weg. Als gevolg van de installatie zal er veel zwaar vervoer door de dorpskom moeten en/of de installatie is enkel bereikbaar via kleine landbouwwegen die niet geschikt zijn voor vrachtwagens. [Indien van toepassing] De toegelaten hoeveelheid organisch biologische afvalstoffen die co-verwerkt worden beantwoorden niet aan de verhouding die voorgesteld worden in de omzendbrief. [Schrijf hier waar de biomassastromen van dat bedrijf vandaan komen samen met de %] 60% van de stromen dient direct afkomstig te zijn van de land- en tuinbouw, ten opzichte van 40% van andere biologische stromen zoals secundaire grondstoffen en organische en biologische afvalstoffen. [Indien van toepassing] 5. Is de mestverwerking economisch haalbaar voor het vleesvarkensbedrijf? Uit de BBT -studie van het VITO blijkt dat mestverwerking niet haalbaar is voor het gemiddelde, gespecialiseerde vleesvarkensbedrijf. Alvorens de milieuvergunningsaanvraag af te leveren, vragen we of volgende gegevens verder kunnen aangetoond worden. -Ligt het gebied in een regio met lage mestdruk en is het arbeidsinkomen minimaal 4O euro/ gemiddeld aanwezig vleesvarken zodat 20% van de mestproductie kan verwerkt worden? -Ligt het gebied in een regio met gemiddelde tot hoge mestdruk zodat de landgebondenheid van bedrijven hoger is dan 80% om haalbaar te zijn? - Is het arbeidsinkomen hoger dan 60 euro per gemiddeld aanwezig vleesvarken? [Indien van toepassing] 6.De warmtekrachtinstallatie is niet kwalitatief. De warmtekrachtinstallatie (WKK) waar het geproduceerde biogas van de vergistingsinstallatie verbrand wordt, is niet kwalitatief dwz dat er geen (primaire) energiebesparing wordt gerealiseerd van minstens 5% vergeleken met een gescheiden opwekking van elektriciteit en/of warmte. De WKK beantwoordt niet aan het besluit van de Vlaamse regering van 7 juli 2006 en het ministerieel besluit van 6 oktober 2006 rond referentierendementen van een kwalitatieve WKK. Besluit:
Met de meeste hoogachting,
Naam Adres Handtekening
22
Bijlage 3. WETGEVING INZAKE MESTVERWERKING VLAREM I – INDELINGSLIJST Rubriek 28. Mest of meststoffen 28.3. Mestbewerking of -verwerking a. Capaciteit kleiner of gelijk aan 1.000 ton/jaar Rubriek
Omschrijving en Subrubrieken
28.
Mest of meststoffen
28.3.
Inrichtingen waar dierlijke mest bewerkt of verwerkt wordt, met uitzondering van de installaties voor de bewerking en/of verwerking van dierlijke mest zoals bedoeld in de rubrieken 9.3 tot en met 9.8, met een bewerkings- of verwerkingscapaciteit op jaarbasis van:
a)
[2 ton tot en met 1.000 ton mest]
Klasse
Bemerkingen
[2]
[L]
Klasse
Bemerkingen
[1]
[L]
b. Capaciteit van 1.000 ton/jaar tot en met 25.000 ton/jaar Rubriek
Omschrijving en Subrubrieken
28.
Mest of meststoffen
28.3.
Inrichtingen waar dierlijke mest bewerkt of verwerkt wordt, met uitzondering van de installaties voor de bewerking en/of verwerking van dierlijke mest zoals bedoeld in de rubrieken 9.3 tot en met 9.8, met een bewerkings- of verwerkingscapaciteit op jaarbasis van:
b)
[1.000 ton tot en met 25.000 ton mest]
23 c. Capaciteit groter dan 25.000 ton/jaar Rubriek
Omschrijving en Subrubrieken
28.
Mest of meststoffen
28.3.
Inrichtingen waar dierlijke mest bewerkt of verwerkt wordt, met uitzondering van de installaties voor de bewerking en/of verwerking van dierlijke mest zoals bedoeld in de rubrieken 9.3 tot en met 9.8, met een bewerkings- of verwerkingscapaciteit op jaarbasis van:
c)
[meer dan 25.000 ton mest]
Klasse
Bemerkingen
[1]
[L]
BIJLAGE 3.2 VLAREM II - BBT Afdeling 4.1.2. Beste Beschikbare Technieken (BBT) Art. 4.1.2.1. §1. De exploitant moet als normaal zorgvuldig persoon steeds de beste beschikbare technieken toepassen ter bescherming van mens en milieu, en dit zowel bij de keuze van behandelingsmethodes op het niveau van de emissies, als bij de keuze van bronbeperkende maatregelen (aangepaste produktietechnieken en -methoden, grondstoffenbeheersing en dergelijke meer). Deze verplichting geldt eveneens voor wijzigingen aan ingedeelde inrichtingen, alsook voor activiteiten die op zichzelf niet vergunnings- of meldingsplichtig zijn. §2. De naleving van de voorwaarden in dit besluit en/of de milieuvergunning wordt geacht overeen te stemmen met de verplichting uit §1. VLAREM II – sectorale voorwaarden mestverwerking Afdeling 5.28.3. Bewerking en verwerking van dierlijke mest Onderafdeling 5.28.3.1. Toepassingsgebied Art. 5.28.3.1.1. § 1. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de inrichtingen bedoeld in subrubriek 28.3 van de indelingslijst [..]. § 2. Wanneer in de in § 1 bedoelde inrichting tevens afvalstoffen mee worden verwerkt, gelden eveneens de toepasselijke voorwaarden uit hoofdstuk 5.2. Onderafdeling 5.28.3.2. De aanvaarding van dierlijke mest en nutriëntenstroom Art. 5.28.3.2.1. § 1. De aanvoer, de aanvaarding, de opslag, [de be- en verwerking] en de afvoer van dierlijke mest en/of [de be- en verwerkte] eindproducten zijn enkel toegelaten mits toezicht van de exploitant of zijn bevoegde afgevaardigde. De exploitant deelt de naam van de bevoegde afgevaardigde schriftelijk mee aan de toezichthoudende overheid. § 2. Tenzij anders bepaald in de milieuvergunning of in dit besluit is de installatie en het gebruik van een geijkte weegbrug met automatische registratie verplicht. De ijking gebeurt overeenkomstig de ijkwet. De toegang van de aanvoerende vrachtwagens en/of tractoren en aanhangwagens is slechts toegelaten over de in werking zijnde weegbrug. § 3. Tenzij anders bepaald in de milieuvergunning mag de normale aanvoer van dierlijke mest niet vóór 7 uur en na 19 uur plaatsvinden.
24 Art. 5.28.3.2.2. § 1. In de inrichting voor [de be- en verwerking] van dierlijke mest mag alleen die dierlijke mest worden aanvaard waarvoor de milieuvergunning werd verleend. § 2. De exploitant is verantwoordelijk voor de aanvaarding van dierlijke mest. Hij controleert de aangevoerde dierlijke mest op zijn herkomst, oorsprong, aard, hoeveelheid en de gehalten aan stikstof en P2O5. Elke vracht dient minstens visueel geïnspecteerd te worden. [Tenzij anders bepaald in de milieuvergunning moet bovendien van elke vracht een analyse van P2O5 en N te gebeuren.] § 3. Tenzij anders bepaald in de milieuvergunning moet bovendien minstens wekelijks een analyse van P2O5 en N te gebeuren van: • •
de aangevoerde andere (grond)stoffen de afgevoerde eindproducten
Art. 5.28.3.2.3. § 1. De exploitant houdt een register bij. Tenzij anders bepaald in de milieuvergunning noteert de exploitant in dit register ten minste: 1.
gegevens over de aangevoerde dierlijke mest: a. het volgnummer, de datum en het uur van de aanvoer van de dierlijke mest; b. de aard van de dierlijke mest (diersoort, type (droge mest, stalmest, mengmest...), drogestofgehalte); c. de herkomst (producent) van de dierlijke mest; d. de vervoerder van de dierlijke mest en de wijze van vervoer met vermelding van het documentnummer van het mestafzetdocument of overdrachtsdocument dat het transport vergezelt; e. de hoeveelheid (massa en volume) van de dierlijke mest met vermelding van de referenties van de eventuele weegbon; f. de gehalten aan stikstof en P2O5; g. in voorkomend geval de opmerkingen over de dierlijke mest en de aanvoer.
2.
gegevens over de eventueel afgevoerde [onbewerkte of onverwerkte dierlijke mest]: a. het volgnummer, de datum en het uur van de afvoer van de dierlijke mest; b. de aard van de onverwerkte dierlijke mest (diersoort, type (droge mest, stalmest, mengmest...), drogestofgehalte,); c. de bestemming van de dierlijke mest; d. de vervoerder van de dierlijke mest en de wijze van vervoer met vermelding van het documentnummer van het mestafzetdocument of overdrachtsdocument dat het transport vergezelt; e. de hoeveelheid (massa en volume) van de dierlijke mest met vermelding van de referenties van de eventuele weegbon; f. de gehalten aan stikstof en P2O5; g. in voorkomend geval de opmerkingen over de dierlijke mest en de afvoer.
3.
gegevens over de afvoer van de afgewerkte producten (al of niet voor nuttige toepassing): a. het volgnummer, de datum en het uur van de afvoer van afgewerkte producten; b. de aard van de afgewerkte producten ; c. de bestemming van de afgewerkte producten ; d. de vervoerder van de afgewerkte producten en de wijze van vervoer met vermelding van de referenties van het mestafzetdocument of overdrachtsdocument; e. de hoeveelheid (massa en volume) van de afgewerkte producten met vermelding van de referenties van de eventuele weegbon; f. de gehalten aan stikstof en P2O5;
4.
gegevens over de aangevoerde doch geweigerde dierlijke mest: a.
het volgnummer, de datum en het uur van de aanvoer van de dierlijke mest;
25 b. de aard van de dierlijke mest (diersoort, type(droge mest, stalmest, mengmest...), drogestofgehalte); c. de herkomst (producent) van de dierlijke mest; d. de vervoerder van de dierlijke mest en de wijze van vervoer met vermelding van het documentnummer van het mestafzetdocument of overdrachtsdocument dat het transport vergezelt; e. de hoeveelheid (massa en volume) van de dierlijke mest met vermelding van de referenties van de eventuele weegbon; f. de gehalten aan stikstof en P2O5; g. de reden van de weigering en opmerkingen over de dierlijke mest en de aanvoer; 5. de ondervonden moeilijkheden en storingen, waarnemingen, metingen en andere inlichtingen betreffende de uitbating van de inrichting. 6.
[gegevens over de aanvoer van andere (grond)stoffen: a. het volgnummer, de datum en het uur van de aanvoer van de andere (grond)stoffen; b. de aard van de andere (grond)stoffen; c. de herkomst van de andere (grond)stoffen; d. de hoeveelheid (massa en volume) van andere (grond)stoffen met vermelding van de referenties van de eventuele weegbon; e. de gehalten aan P2O5 en stikstof;]
§ 2. De luiken D (bewijs van ontvangst) van het mestafzetdocument of overdrachtsdocument die betrekking hebben op de aangevoerde dierlijke mest, moeten samen met het register bewaard worden. Hetzelfde geldt voor de luiken C (bewijs van afzet) van het mestafzetdocument of overdrachtsdocument die betrekking hebben de afgevoerde [onbewerkte of onverwerkte dierlijke mest]. § 3. Het register, bedoeld in § 1, alsook de luiken, bedoeld in § 2, liggen ter inzage van de toezichthoudende ambtenaren alsook van de ambtenaren van de afdeling Mestbank van de Vlaamse Landmaatschappij. Art. 5.28.3.2.4. § 1. De hoeveelheid aangevoerde, verwerkte en afgevoerde dierlijke mest en de hoeveelheid aangevoerde andere (grond)stoffen moeten in het register, bedoeld in artikel 5.28.3.2.3, worden getotaliseerd respectievelijk per dag, per maand en per kalenderjaar en dit voor wat betreft de dierlijke mest per type. Op eenvoudig verzoek worden deze gegevens meegedeeld aan de afdeling Mestbank van de Vlaamse Landmaatschappij. De hoeveelheid aangevoerde dierlijke mest wordt eveneens getotaliseerd per Mestbanknummer per kalenderjaar. § 2. Na de ingebruikname van de inrichting moet jaarlijks een nauwkeurige nutriëntenbalans worden opgesteld via een uitgebreide meetcampagne. Het meetprotocol dient vooraf ter goedkeuring aan de bevoegde overheid voorgelegd te worden. Bedoelde nutriëntenbalans moet de hoeveelheden nutriënten aangeven die tijdens het beschouwde jaar in de inrichting werden aangevoerd en onder de vorm van afgewerkte producten werden afgevoerd, werden geloosd in oppervlaktewater en in de omgevingslucht. Van de verplichting tot het opstellen van de nauwkeurige nutriëntenbalans kan worden afgeweken mits aangetoond wordt dat de meetresultaten een stabiel karakter vertonen. Hiervoor dient de exploitant een gemotiveerde aanvraag in bij de bevoegde overheid. In dat geval wordt jaarlijks een vereenvoudigde nutriëntenbalans voor P2O5 en N van de inrichting opgesteld. Deze nutriëntenbalans moet de hoeveelheden nutriënten aangeven die tijdens het beschouwde jaar in de inrichting werden aangevoerd, onder de vorm van afgewerkte producten werden afgevoerd, werden geloosd in oppervlaktewater en in de omgevingslucht. Voor het opstellen van deze jaarlijkse nutriëntenbalans wordt o.a. met betrekking tot de lozing in de omgevingslucht gebruik gemaakt van de meetresultaten van de nauwkeurige nutriëntenbalans die werd opgemaakt voor deze inrichting. De hierboven bedoelde nutriëntenbalansen dienen jaarlijks te worden doorgestuurd naar de afdeling Mestbank van de Vlaamse Landmaatschappij voor 15 maart van het jaar volgend op het jaar waarop de balans betrekking heeft. Bij elke wijziging, zij het betreffende het bewerkings- of verwerkingsproces, zij het bij maatregelen
26 ter beperking van de emissies en/of bij bewerking/verwerking van een andere soort mest, dient een nieuwe nauwkeurige nutriëntenbalans opgesteld te worden en gelden opnieuw de hierboven vermelde bepalingen van dit artikel. Onderafdeling 5.28.3.3. Het Werkplan Art. 5.28.3.3.1. § 1. De exploitant beschikt bij de aanvang der activiteiten over een werkplan dat, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning, omvat: 1. een overzichtelijke en duidelijke handleiding over de exploitatie van de inrichting ; 2. de organisatie van de aanvoer en afvoer van [onbewerkte of onverwerkte] dierlijke mest; 3. de organisatie van [de bewerking en/of de verwerking] van de aangevoerde dierlijke mest; 4. een plan van de opslag- en behandelingsruimte(n) met aanduiding van de soort en de opslagcapaciteit voor de diverse mestsoorten; 5. de organisatie van de afvoer van de afgewerkte produkten; 6. [de be- en/of verwerkingswijze] van de dierlijke mest indien de inrichting (tijdelijk) buiten werking is; 7. het afwateringsplan omvattende het schema, de organisatie en de uitvoering van de maatregelen inzake de afwatering van de inrichting en/of het terrein; 8. de maatregelen voor het opvangen van storingen of ongewenste neveneffecten en het voorkomen van hinder. § 2. Het werkplan dient de goedkeuring van de toezichthoudende overheid te dragen. Het goedgekeurde werkplan wordt opgevolgd door de toezichthoudende ambtenaar. Onderafdeling 5.28.3.4. Uitbating Art. 5.28.3.4.1. § 1. Om geurhinder te voorkomen, moeten de volgende maatregelen worden getroffen : 1. het laden en lossen van de mest gebeurt in afgesloten ruimten; 2. de ontvangstruimte, de mengkelder en de voorraadtank zijn in gesloten uitvoering; 3. [de mestbe- en verwerkingsoperaties] zijn maximaal overkapt en ingeperkt om tot een efficiënte afzuiging en behandeling van luchtemissies te komen; [Hiervan kan in de milieuvergunning afgeweken worden voor nitrificatie- en denitrificatiebekkens.]; 4. de afgezogen ventilatielucht wordt behandeld door middel van filtratie over een biobed en zure wassers; [..]. [Elke alternatieve methode met een gelijkwaardig of beter rendement om ammoniakemissie en hinder te voorkomen kan in de milieuvergunning worden toegelaten.] § 2. [..] Art. 5.28.3.4.2. In zoverre deze technieken worden toegepast, moeten, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning, de volgende voorschriften in acht worden genomen : 1. algenkweek: de belasting moet zodanig worden ingesteld dat het ammoniakgehalte in de vijver laag is om te voorkomen dat door de hoge pH-waarde de emissie van ammoniak aanzienlijke vormen aanneemt; 2.
ammoniak strippen en absorberen: a. de pH-waarde in de absorptievloeistof moet voldoende laag worden ingesteld om de verwijdering van ammoniak te maximaliseren; b. maatregelen moeten worden genomen om de schuimvorming te beheren; c. de deeltjes moeten voldoende worden verwijderd om de verstopping van pakkingmateriaal te voorkomen; d. de temperatuur moet optimaal geregeld worden;
27 3.
biologische behandeling dunne mest: a. de temperatuur in het beluchtingsbassin moet voldoende hoog worden gehouden (> 10°C), ook tijdens de winter, in relatie tot de slibbelasting; b. er moet een voldoende beluchtingscapaciteit aanwezig zijn; c. er moet voldoende BZV beschikbaar worden gehouden voor denitrificatie; d. er moet voldoende rekening worden gehouden met de slechte bezinkbaarheid van het actieve slib bij varkensmest; zo nodig moet kalk of een ander vlokmiddel worden toegevoegd;
4.
composteren: a. de beluchting en/of omzetting moet voldoende zijn om stankemissies te beperken; b. kiemdoding is te maximaliseren door een hoge temperatuur te realiseren in combinatie met een voldoende lange verblijftijd; ongelijke behandelingsomstandigheden moeten worden vermeden; c. de ammoniakemissie is te verminderen door de verhouding C/N in het grondstofmengsel te verhogen, zure stoffen of absorptiemiddelen, zoals bentoniet en zeoliet, toe te voegen; d. bij gesloten compostering moet de ammoniakemissie worden geminimaliseerd met zure wassing van de uitgaande lucht; een biofilter wordt vervolgens voorzien om de geur en ammoniak verder te verwijderen;
5.
drogen: a. zo nodig moet gedroogd materiaal worden bijgemengd gelet op de plakkerigheid bij drogestofgehaltes van ongeveer 40 tot 60 %; b. hoogwaardige staalsoorten moeten worden gebruikt in het licht van de sterke corrosie; c. om de gasvormige emissies te beperken moeten de afvalgassen van de thermische drogers worden behandeld met technieken als stofwassing, zure wassing, biofiltratie en naverbranding; d. bij droging van pluimveemest met ventilatielucht moet binnen enkele dagen het gewenste drogestofgehalte worden bereikt, om de vorming van ammoniak en urinezuur te beperken; e. het product moet een drogestofgehalte bereiken van meer dan [80 %];
6.
indampen: a. maatregelen moeten worden genomen om de schuimvorming en vervuiling van het verwarmende oppervlak te beheren; b. de niet-condenseerbare afvalgassen worden behandeld met technieken zoals zure wassing, biofiltratie en naverbranding om de gasvormige emissies te beperken;
7. kalkbehandeling: maatregelen moeten worden genomen om te vermijden dat door een verhoging van de pH-waarde een sterke uitstoot van ammoniak ontstaat; zo nodig kan door een nabehandeling met een zure wassing de emissie sterk worden verminderd; 8.
mechanische scheiding: a. maatregelen moeten worden genomen om de schuimvorming bij gebruik van centrifuges te beheren; b. bij open scheidingssystemen met een relatief lange verblijftijd, met name strofiltratie, moet de ammoniakemissie onder controle worden gebracht; c. de inzet van een bodemfilter als scheidingsmethode mag niet leiden tot een verzadiging van de bodemfilter;
9.
membraanfiltratie: a. onopgeloste delen in mest moeten vooraf verregaand worden verwijderd om verstopping van de membranen te beperken; bij omgekeerde osmose moet er aldus steeds een microfiltratie als voorbehandeling zijn; b. de keuze van het membraantype (keramisch, polymeer) en van de membraanconfiguratie (buisvormig, holle vezel) moet aan de doelstellingen zijn aangepast;
28 10. oxidatie: de installatie moet ontworpen zijn rekening houdend met de sterke corrosie en erosie bij hoge temperatuur en druk; 11.
productvormgeving:ingeval van pelletiseren moet erover gewaakt worden dat: o het product een drogestofgehalte heeft van meer dan [80 %]; o de stof- en geuremissies maximaal worden beperkt, zo nodig door stofvangers aangevuld met biofiltratie;
12.
[..]
13.
vergisten: a. maatregelen moeten worden genomen om een verstoring van de goede werking ingevolge een te hoog ammoniakgehalte te vermijden; b.maatregelen moeten worden getroffen om de zwavelverbindingen in het gevormde biogas verregaand te verwijderen; c.de verblijftijd moet voldoende lang zijn om een maximaal resultaat te behalen ten aanzien van gasproductie, kiemdoding en vermindering van vluchtige vetzuren en geur.
Onderafdeling 5.28.3.5. Emissiegrenswaarden Art. 5.28.3.5.1. § 1. Elke verbrandingsinstallatie (verbranding, pyrolyse, thermolyse of een gelijkaardige techniek) voor dierlijke mest moet voldoen aan de volgende voorwaarden: a. Installaties vergund voor 28 december 2002, moeten tot en met 27 december 2005 voldoen aan de emissiegrenswaarden en meetverplichtingen voor verbrandingsinrichtingen voor huishoudelijke afvalstoffen zoals vastgesteld in afdeling 5.2.3. Vanaf 28 december 2005 zijn alle bepalingen van subafdeling 5.2.3bis.1 van toepassing. b. Installaties vergund op en na 28 december 2002, moeten voldoen aan alle bepalingen van subafdeling 5.2.3bis.1. § 2. Daarnaast moeten verbrandingsinstallaties voor dierlijke mest te voldoen aan volgende emissiegrenswaarden: Emissiegrenswaarden in mg/Nm3 halfuurgemiddelden NH3 50 H2S 5 NOx 200 met als richtwaarde 100 Deze emissiegrenswaarden hebben steeds betrekking op de volgende omstandigheden: temperatuur 273K, druk 101,3 kPa, 11 % zuurstof, droog gas. § 3. Voor verbrandingsinstallaties voor dierlijke mest worden op initiatief en kosten van de exploitant minstens om de zes maanden metingen verricht van de concentraties van NH3 en H2S in de rookgassen. Art. 5.28.3.5.2. In een inrichting met een mestdrogings- of een gelijkaardige techniek, moet de afgezogen ventilatielucht voldoen aan de algemene emissiegrenswaarden voor lucht, vastgesteld in bijlage 4.4.2 bij dit besluit, aangevuld met de volgende sectorale emissiegrenswaarde bij een massastroom van 5 kg/uur of meer: ammoniak NH3 : 10 mg/Nm3. Art. 5.28.3.5.3. In een inrichting met een biologische en/of fysico-chemische behandeling van de dierlijke mest of een gelijkaardige techniek, moeten de geloosde afvalwaters voldoen aan de sectorale lozingsvoorwaarden voor bedrijfsafvalwater, vastgesteld in punt 24bis, b) van bijlage 5.3.2 bij dit besluit.
29
Bijlage 4. Stand van zaken mestverwerking in Vlaanderen (bron: VCM-enquête 2006)
30
31
Referenties 1.Landbouwtelling (mei 2005), Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (FOD Economie). Onder andere dieren verstaan we schapen (152.384), geiten (26.209), konijnen (209.027), hoefdieren (33.404) en andere (15.607). 2.Volgens het voortgangsrapport van de Mestbank bedraagt het totale mestaanbod in Vlaanderen - na export en verwerking - 121,5 miljoen kg N. De maximale afzetmogelijkheid op velden bedraagt 96 miljoen kg N. Er blijft in 2006 dus nog een mestoverschot van 25,5 miljoen kg N. 3.De resultaten zijn online te raadplegen op www.vmm.be 4.Bron: VITO, derde editie van de Best Beschikbare Technieken voor mestverwerking (december 2006) 5. Bron: VCM (Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking) 6.Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (VLAREM I en II) zie: http://www.emis.vito.be/navigator/Scripts/tree.asp 7. Zie voor de specifieke maatregelen: http://www.emis.vito.be/navigator/Scripts/item.asp?id_ boek=53&volgnr=2&id_inhoud=751&AddInfo=False of zie in bijlage 3. 8. Zie verder in hoofdstuk 2.2. bij best beschikbare technieken over de plaats van verbranding in de mestverwerkingstrajecten. 9. Zie verder in hoofdstuk 2.2. bij best beschikbare technieken over de plaats van mestdroging in de mestverwerkingstrajecten. 10. CZV staat voor chemisch zuurstofverbruik en is de hoeveelheid zuurstof die per liter verontreinigd water nodig is om de organische stoffen volledig af te breken (via oxidatie, een chemische reactie). 11. BZV staat voor biochemisch zuurstofverbruik en is de hoeveelheid zuurstof per liter verontreinigd water die micro-organismen nodig hebben om de afbreekbare organische stoffen af te breken(biochemische reactie). 12. Bron: VITO, derde editie van de Best Beschikbare Technieken voor mestverwerking (december 2006) 13. Art. 4.1.2 aanwezig Vlarem II 14. GAVV is de afkorting voor een gemiddeld vleesvarken 15. Zie: http://www.emis.vito.be/navigator/Scripts/item.asp?id_boek=1036&volgnr=1&id_ inhoud=78&AddInfo=False 16. Arrest126.060 van 4 december 2003, mestverwerkingsinstallatie Brecht 17. Zie voor de procedures: http://www.emis.vito.be/navigator/Scripts/tree.asp 18. Zie voor het model van milieuvergunningsaanvraagformulier: http://www.emis.vito.be/navigator/Scripts/item.asp?id_boek=53&volgnr=2&id_inhoud=751&AddInfo=False 19. Zie voor de volledige omzendbrief RO/2006/01:www.ruimtelijkeordening.be 20. Zie voor gewestplanbestemmingen:http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/gwp/ Zie voor gewestelijke RUP’s: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/rup/ Zie voor Vlaams Ecologisch Netwerk: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/ven/ 21. Zie voor de habitatgebieden:http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/natura2000/ 22.Zie voor de landschapsatlas en de ankerplaatsen http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/landschapsatlas/ 23.Voor meer info over groene stroomcertificaten. Zie het Besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004 inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen. 24.Voor meer info over kwalitatieve WKK’s . Zie het besluit van de Vlaamse regering van 7 juli 2006 en het ministerieel besluit van 6 oktober 2006 rond referentierendementen van een kwalitatieve WKK.
32