Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
Lena Pinnel
Achttiende-eeuwse juwelen in de Zuidelijke Nederlanden Een onderzoek naar juwelen, portretten en boedelinventarissen
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de Kunstwetenschappen Academiejaar 2013 - 2014
Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen. Promotor: prof. dr. A. Bergmans. Lena Pinnel (00910073).
Dankwoord
Mijn masterscriptie zou niet tot stand zijn gekomen zonder de hulp van vele mensen, deskundigen in hun gebied, die zo vriendelijk en attent waren om me te helpen wanneer ze dat konden. Mijn oprechte dank gaat uit naar Sophie Balace, conservatrice van de Preciosa-collectie van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. Ze heeft me vele malen ontvangen in de opslagruimte van de collectie, en gaf me zoveel mogelijk informatie over de onderzochte juwelen. Dankzij haar enthousiaste medewerking vond ik veel materiaal en bleef ik geloven in mijn onderneming. Haar collega Linda Wullus, conservatrice van de Volkskunde-collectie, heeft me even vriendelijk ontvangen en geholpen. Ik ben haar erkentelijk voor de tijd die ze me schonk en de informatie die ze me aanreikte. Daarnaast bedank ik graag het team van het Sterckshof Zilvermuseum. Ik kon er terecht met mijn vragen, kreeg veel nuttige tips over onderzoek dat moest worden uitgevoerd en werd geholpen met het identificeren van merken op juwelen. In de bibliotheek kon ik altijd terecht, ook na de uren, wat heel handig was. Ik bedank ook Philippe d’Arschot, galerijhouder in Brussel, die me heel hartelijk heeft ontvangen en me zo veel mogelijk informatie heeft verstrekt. Hij hielp me aan juwelen en contactpersonen, en verleende me toegang tot zijn persoonlijke documentatie. Het bedrijf Adin, gevestigd te Antwerpen, verdient ook een dankwoord. Ik bedank Elkan Wijnberg voor zijn ontvangst, voor zijn uitleg en voor de juwelen die ik mocht opnemen in mijn masterscriptie. De juwelencollectie van het bedrijf vormt een zeer rijke bron aan informatie, waardoor ik een veel accurater beeld kon schetsen van wat er werd gedragen in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de achttiende eeuw. Ik bedank Corine Perquin en haar man, die de juwelierszaak Anthony, gevestigd te Antwerpen, runnen. Ze ontvingen me met open armen, lieten me in hun boeken kijken en boden een paar achttiende-eeuwse juwelen aan om op te nemen in mijn masterscriptie. Van Corine kreeg ik ook foto’s en reproducties toegezonden. Mijn dank gaat ook uit naar Philippe Dardenne, kerkvoorzitter van de Collegiale van Sint-Gertrudis te Nijvel. Nadat ik hem gecontacteerd had met de vraag of ik de kruishanger van de kerk mocht onderzoeken, heeft hij uitgebreid gezocht om het hangertje te kunnen terugvinden. Tot slot wil ik mijn vriend bedanken. Hij is mijn steun en toeverlaat en heeft al het mogelijke gedaan om me te helpen tijdens de moeilijke periodes. Zonder hem zou ik niet staan waar ik vandaag sta.
iii
Lijst Gebruikte Afkortingen
KMKG (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis) KMSKA (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen) MSK (Museum voor Schone Kunsten Gent)
v
Lijst van Tabellen
Tabel 1
Lijst van de juwelen vermeld in de boedelinventarissen
119
vii
Lijst van Afbeeldingen
Figuur 1 Figuur 2 Figuur 3 Figuur 4 Figuur 5 Figuur 6 Figuur 7 Figuur 8 Figuur 9 Figuur 10 Figuur 11 Figuur 12 Figuur 13 Figuur 14 Figuur 15 Figuur 16 Figuur 17 Figuur 18 Figuur 19
Plaat met juwelen voor diamantzetters, Prentenkabinet Brussel, “L’orfèvre Bijoutier”. Prentenkabinet Brussel, “L’orfèvre Bijoutier”, F15066 à 15084, (s.l.: s.n., n.d.). Handelskaartje van Adriaan J. Loridon. Universiteitsbibliotheek Gent, Collectie Vliegende Bladen, “Bijoutier” (S.l. : s.n., n.d.). Modelprent van Gilles Légaré. Livre des Ouvrages d’Orfèvrerie (Parijs: Gilles Légaré, 1663). British Museum, inventarisnummer: 1875,0710.1356. Modelprent. Mondon, Livre de Pierreries pour la parure des dames: dédié à Madame T. D. J par son très humble et très obéissant serviteur (Parijs: Mr Hasté serrurier, 1736). Modelprent van Gilles Légaré. Livre des Ouvrages d’Orfèvrerie (Parijs: Gilles Légaré, 1663). British Museum, inventarisnummer: 1875,0710.1356. Modelprent. Augustin Duflos, Receuil des dessins de joaillerie, 1767, 13. Modelprent. Pouget fils, Traité des Pierres Précieuses, 1762-1764, 8. Twee schoengespen met geslepen glas. Collectie Anthony te Antwerpen. Vlaamse juwelen. D’Allemagne, Les accessoires du costume et du mobilier, tome III, Pl. CCLXXX. Vlaams Hart (trofeetype), FB 328, zilver en diamanten. Afbeelding afkomstig van de fotodienst van de KMKG. Vlaams Hart (Kroontype), FB. 325, zilver, diamant. Afbeelding afkomstig van de fotodienst van de KMKG Plaat met diamantslijpsels. Ontleend aan Brennet-Deckers, Le Bijou à Liège au XVIIe et XVIIIe siècles, 24. Portret van Maria Coutteau, Paul Jozef de Cock, 1770 – 1801, Groeningenmuseum Brugge, inventarisnummer 0000.GRO0456.I. Afbeelding afkomstig van Lukasweb. Kruishanger van goud en diamant. 1790, Juwelenzaak Adin (Antwerpen), referentie 0329-4334. Afbeelding afkomstig van Adin.be. Jubileumportret van familie de San, Gerardus de San, 1773. Groeningemuseum Brugge, inventarisnummer 1975.GRO0001.I. Afbeelding afkomstig van Lukasweb. Portret van een vrouw, Matthias de Visch, 1770. Groeningemuseum Brugge, inventarisnummer 0000.GRO1513. Afbeelding afkomstig van Lukasweb. Portret van Henricus Josephus van Susteren, Bisschop van Brugge, Matthias de Visch, 1740. Groeningemuseum, inventarisnummer 0000.GRO1479.I. Afbeelding afkomstig van Lukasweb. Waterman, Peter Snijers, 1727. KMSKA, inventarisnummer: 5103. Afbeelding afkomstig van Lukasweb. F. 1778. Kruis van gestampt goud, Preciosa-collectie KMKG Brussel. Afbeelding afkomstig van de fotodienst van de KMKG.
7 8 10 11 13 14 15 18 21 23 24 26 38 40 41 43 45 47 49
ix
Figuur 20 Dorpsgezicht met groentenkoopvrouwen en visstal, Peter Snijers, 1750. Afbeelding afkomstig van het veilinghuis Sotheby’s. Figuur 21 Portret van abt Gudwalus Seiger, Frans Pilsen, 18de eeuw. MSK Gent, inventarisnummer S-125. Afbeelding afkomstig van het MSK Gent. Figuur 22 Portret van Maria-Theresia van Oostenrijk en haar familie, Martin Meytens, 1756. Afbeelding afkomstig van het Schönbrunn Paleis, Oostenrijk. Figuur 23 Modelprent. Noë Pauwels, Livre Dorfevrerie, 1710, 13. Figuur 24 Modelprent. Noë Pauwels, Livre Dorfevrerie, 1710, 8. Figuur 25 Modelprent. Noë Pauwels, Livre Dorfevrerie, 1710, 12. Figuur 26 Modelprent. Noë Pauwels, Livre Dorfevrerie, 1710, 3. Figuur 27 Modelprent. L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries, n.d., 17. Figuur 28 Modelprent. L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries, n.d., 11. Figuur 29 Modelprent. L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries, n.d., 10. Figuur 30 Modelprent. L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries, n.d., 20. Figuur 31 Modelprent. L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Desseins contenant les Ouvrages de la Joaillerie, 1770,1. Figuur 32 Modelprent. L. Van der Crucyen, Nouveau Livre de Desseins contenant les Ouvrages de la Joaillerie, 1770, 6. Figuur 33 Modelprent. L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries, n.d, 4. Figuur 34 Modelprent. L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Desseins contenant les ouvrages de la Joaillerie, 1770,3. Figuur 35 F.1234. Kruishanger in goud en diamant, tweede helft achttiende eeuw, Vlaams. Figuur 36 F.1234. Merken op de kruishanger. Figuur 37 F.1235. Kruishanger in zilver en diamant, achttiende à negentiende eeuw. Figuur 38 F.1238. Kruishanger in zilver en diamant. Figuur 39 F.1778. Kruis van gestampt goud. Figuur 40 F.1776. Kruis van gestampt goud en filigraan. Figuur 41 F.1777. Kruis van gestampt goud met filigraan. Figuur 42 F. 1236. Hanger à la Jeanette, goud, zilver en diamanten. Figuur 43 F.1186. Hanger à la Jeanette, goud, zilver en diamanten, Figuur 44 F.1142. Hanger à la Jeanette, goud, zilver en diamanten, Vlaams. Figuur 45 F.1191 A/B. Oorbellen, zilver, goud en diamant. Figuur 46 F.1217 A/B. Oorbellen, goud, zilver en diamant. Figuur 47 F.1216 A/B. Oorbellen, zilver en diamant. Figuur 48 FB.325.Vlaams Hart, zilver en diamant. Figuur 49 FB.328. Vlaams Hart, zilver en diamant. Figuur 50 Hanger à la Jeanette, goud, zilver en diamant, ca. 1750, Zuidelijke Nederlanden. Referentienummer: 12094-0045. Afbeelding afkomstig van Adin.be. Figuur 51 Kruishanger in gestampt goud en filigraan. 1770, Charles Denys, Zuidelijke Nederlanden. Referentienummer 09177-4360. Afbeelding afkomstig van Adin.be. Figuur 52 Kruishanger van goud en diamant. 1790, Zuidelijke Nederlanden. Referentie 09329-4334. Afbeelding afkomstig van Adin.be. Figuur 53 Oorbellen van zilver, goud en diamant. Ca. 1750, Zuidelijke Nederlanden, 093064336. Afbeelding afkomstig van Adin.be. Figuur 54 Schoengesp, zilver en ijzer, Luik 1793. Afbeelding eigendom auteur. Figuur 55 Schoengesp (zilver en ijzer); 1793, Luik Gilles Berryer De Jonge, achterkant. Afbeelding eigendom auteur. Figuur 56 Schoengesp (zilver en ijzer), 1793, Luik, merken. Afbeelding eigendom auteur. Figuur 57 Kruishanger (goud), Mechelen, 1769 en 1778. Figuur 58 Kruishanger (goud en saffieren), 1775, Nijvel. Foto eigendom auteur. Figuur 59 Kruishanger (goud en saffieren), 1775, Nijvel, achterkant. Foto eigendom auteur.
x
50 51 52 55 57 58 60 62 63 64 65 67 68 70 70 74 76 77 78 80 82 84 86 88 90 92 94 95 97 99 101 102 104 105 106 108 109 110 112 114
xi
Inhoudstafel
Inleiding
xv
Status Quaestionis ........................................................................................................................................ xv Doelstelling ................................................................................................................................................. xvii Methodologie ............................................................................................................................................ xviii Bronnen .......................................................................................................................................... xviii Literatuur ......................................................................................................................................... xxi Hoofdstuk 1
Juweelkunst in de Zuidelijke Nederlanden ................................................................... 1
1.1
Het ambacht van de edelsmeden ...................................................................................................... 1 1.1.1 De ordonnantie uitgevaardigd op 13 februari 1731 door Maria-Elisabeth .................. 1 1.1.2 De ordonnantie uitgevaardigd op 19 september 1749 door Maria-Theresia ............... 2 1.1.3 Een definitie van de beroepen............................................................................................. 5
1.2 1.3 1.4
Barok, rococo en neoclassicisme: een stijlhistorische evolutie ................................................... 9 Imitatiematerialen in de achttiende eeuw .................................................................................... 17 Juwelen in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de achttiende eeuw .......................................... 19 1.4.1 Diamantslijpsels................................................................................................................... 25
Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
Ringen ................................................................................................................................................. 30 Kruisen ................................................................................................................................................ 30 Gespen ................................................................................................................................................. 31 Oorbellen ............................................................................................................................................ 32 Halskettingen ..................................................................................................................................... 32 Armbanden en horloges ................................................................................................................... 33 Knopen ................................................................................................................................................ 34 Conclusie............................................................................................................................................. 34
Hoofdstuk 3 3.1
“eenen gouden diamanten Roosrinck met negen schoone steenen”: juwelen in boedelinventarissen .................................................................................................. 29
Juwelen afgebeeld op portretten en in modelboeken ................................................ 37
Portretten ........................................................................................................................................... 37 3.1.1 Portret van Maria Coutteau, Paul Jozef de Cock (1724 – 1801) .................................... 38 3.1.2 Jubileumportret van familie De San, Gerardus de San (1754 – 1830) .......................... 41 3.1.3 Portret van een vrouw, Matthias de Visch (1702 – 1765) ............................................. 43 3.1.4 Portret van Henricus Josephus van Susteren, bisschop van Brugge, door Matthias de Visch (1702 – 1765) ........................................................................................ 45 3.1.5 Waterman, door Peter Snijers (1681 – 1752) ................................................................... 47 3.1.6 Portret van abt Gudwalus Seiger, door Frans Pilsen (1700 – 1784) ............................. 51 3.1.7 Portret van Maria-Theresia en haar familie door Martin Meytens (1695 – 1770) ...................................................................................................................................... 52 3.1.8 Conclusie............................................................................................................................... 53
xiii
3.2
Modelboeken in de Zuidelijke Nederlanden ................................................................................. 54 3.2.1 Livre d’Orfevrerie gravee et dessinee par Noe Pauvels, Compainion Orfever a Bruxelles, 1710. .................................................................................................................... 54 3.2.2 Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries, inventés et gravés par L. Van der Cruycen, jouälier à Bruxelles, s.l., n.d. ............................................................................. 61 3.2.3 Nouveau Livre de Desseins contenant les Ouvrages de la Joaillerie inventés et dessinés par L. Vander Cruycen. 1770, Parijs. ................................................................. 66 3.2.4 Conclusie ............................................................................................................................... 71
Hoofdstuk 4
Overgeleverde juwelen uit de achttiende eeuw .......................................................... 73
4.1
De juwelen afkomstig uit de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis ........................ 73 4.1.1 Kruishangers ........................................................................................................................ 74 4.1.2 Hangers ‘à la Jeanette’ ........................................................................................................ 85 4.1.3 Oorbellen............................................................................................................................... 92 4.1.4 Twee Vlaamse harten uit de Volkskunde-collectie ....................................................... 96
4.2
Juwelen in galerijen en kerkelijk bezit.........................................................................................100 4.2.1 De juwelencollectie van het bedrijf Adin.......................................................................100 4.2.2 De juwelencollectie van de galerij Philippe d’Arschot ................................................106 4.2.3 Kruishanger in de collegiale kerk Sint-Gertrudis te Nijvel .........................................112 4.2.4 Conclusie .............................................................................................................................115
Besluit
117
Bijlagen
119
Bibliografie
133
Literatuur .....................................................................................................................................................133 Websites .......................................................................................................................................................134 Archivalische Bronnen...............................................................................................................................135 Modelboeken ...............................................................................................................................................135 Juwelen .........................................................................................................................................................135
xiv
Inleiding
Het onderzoek naar achttiende-eeuwse juwelen in de Zuidelijke Nederlanden is omvangrijk. Het is opgedeeld in verschillende hoofdstukken: in de inleiding wordt de stand van zaken besproken, samen met de doelstelling van het onderzoek. In het gedeelte Methodologie wordt uitleg gegeven bij de bronnen die werden gebruikt en waar deze werden onderzocht. Na de inleiding wordt in Hoofdstuk 1 aandacht geschonken aan het ambacht van de edelsmeden in de achttiende eeuw en wordt een kort overzicht geschetst van de evolutie van het juweel tijdens de achttiende eeuw. Hierna wordt aandacht besteed aan het beeld dat in de huidige literatuur bestaat over de achttiende-eeuwse juwelen in de Zuidelijke Nederlanden. In Hoofdstuk 2 wordt het onderzoek naar juwelen in boedelinventarissen besproken. Hoofdstuk 3 belicht enkele iconografische bronnen: acht portretten en drie modelboeken zullen worden geanalyseerd. Tot slot worden in Hoofdstuk 4 overgeleverde juwelen bestudeerd die afkomstig zijn uit de achttiende-eeuwse Zuidelijke Nederlanden.
Status Quaestionis Juweelkunst is een boeiend onderwerp om te bestuderen. Het juweel heeft een symbolische en sociologische waarde in het menselijke leven en is de uiting van een bepaalde stijl of mode, of van sociale rang. Vaak zijn juwelen vervaardigd in edele materialen, en complexe techniek is nodig om ze tot stand te brengen. De rijke geschiedenis van het juweel werd al uitgebreid bestudeerd, vooral in de Angelsaksische wereld. Ook de geschiedenis van de Belgische juweelkunst is omvangrijk. Op de portretten van Jan van Eyck of van Rubens zijn reeds mooie juwelen te bezichtigen. Maar er zijn nog hiaten in de studie van de juweelkunst in onze regio. Een dergelijk hiaat is het achttiende-eeuwse juweel in de toenmalige Zuidelijke Nederlanden. Dit onderzoek heeft als doelstelling te achterhalen welke juwelen werden gedragen tijdens deze periode. Over het achttiende-eeuwse juweel in de Zuidelijke Nederlanden werd nog niet veel geschreven: de literatuur is dun bezaaid met bijdragen over dit onderwerp. Enkele teksten vormen een eerste aanzet naar het onderzoek, zoals het artikel van Victor de Meyere gepubliceerd in 1938. In zijn
xv
Inleiding tot de Vlaemsche Volkskunst wijdt hij een hoofdstuk aan het Vlaamse volksjuweel.1 De Meyere stelt dat de meest verspreide volksjuwelen kruisen van zilver, goud en diamant waren, en ook harten van diamant. Hij vermeldt eveneens de diamantroosjes en diamantschilfers, die zo vaak voorkomen op de Vlaamse juwelen. Na een korte bespreking van de Vlaamse harten legt hij uit dat het volksjuweel vaak in een parure werd gedragen, dit wil zeggen dat oorbellen, halssnoeren en harten in dezelfde stijl waren vervaardigd en samen werden gedragen. De hangers die uit meerdere stukken zijn samengesteld, benoemt hij ‘à la Jeanette’, net zoals de harten ‘coeurs à la Jeanette’ worden genoemd.2 In de catalogus zijn nog enkele foto’s opgenomen van Vlaamse juwelen; niet uitsluitend uit de achttiende eeuw.3 Dit artikel biedt waardevolle informatie omtrent de gebruikte materialen en de vorm van de juwelen. Een nadeel, echter, is het gebrek aan een duidelijke tijdsafbakening. Er wordt niet duidelijk vermeld vanaf wanneer de Vlaamse harten en hangers ‘à la Jeanette’ werden gedragen of vanaf wanneer de modes die hij bespreekt gangbaar waren. Het hoofdstuk blijft desalniettemin een goed vertrekpunt. Tien jaar eerder publiceerde Henry René d’Allemagne een plaat waarop achttiende-eeuwse Vlaamse juwelen zijn afgebeeld.4 Uit deze afbeelding blijkt dat de Vlaamse juwelen een heel eigen vormgeving bezitten, waardoor ze ook gemakkelijk herkenbaar zijn. In 1961 schreef M.H. Gans het boek Juwelen en mensen : de geschiedenis van het bijou van 1400 tot 1900, voornamelijk naar Nederlandse bronnen.5 In dit boek wordt de geschiedenis van het juweel uiteengezet. In het hoofdstuk over de achttiende eeuw bespreekt Gans de algemene trend in Europa, met aandacht voor materiaal, vorm, invloeden etc. De auteur vermeldt een Brusselse edelsmid, die geëmigreerd is naar Parijs en die een modelboek uitbracht.6 Het gaat om L. Van der Crucyen, waarvan tekeningen werden opgenomen in deze masterproef. Verder wordt er vooral aandacht geschonken aan de juwelen in de Noordelijke Nederlanden. Deze publicatie is interessant omdat het een inzicht biedt in de stijlhistorische evolutie van het juweel, maar ook omdat het verwijst naar andere bronnen. Vijf jaar later vond een tentoonstelling plaats te Kortrijk, getiteld Oude en moderne juweelkunst in Vlaanderen.7 De meerwaarde van deze tentoonstellingscatalogus is dat het Vlaamse juweel wordt bestudeerd vanaf de Bourgondische periode tot aan de moderne tijd. Ook het Vlaamse hart, hangers à la Jeanette en kruishangers krijgen er een plaats. In de jaren ’80 van de twintigste eeuw verschenen opnieuw een aantal tentoonstellingen en publicaties. De eerste was het artikel over juwelen in Oost-Vlaanderen in 1979.8 Hoewel er aandacht wordt geschonken aan de juwelen van de Zuidelijke Nederlanden, is het vooral een herhaling van de informatie die Victor de Meyere gaf. Veel nieuwe inzichten biedt het artikel dus niet.
1
De Meyere, Victor, Inleiding tot de Vlaemsche Volkskunst. (Antwerpen: De Sikkel, 1938), 47-49.
2
Ibidem, 47.
3
Ibidem, 327 – 330.
4
Henry-René d’Allemagne, Les accessoires du costume et du mobilier depuis le treizième jusqu'au milieu du dix-neuvième siècle (Parijs: Schemit, 1928) Tome III, Pl. CCLXXX. 5
Gans, M.H., Juwelen en mensen : de geschiedenis van het bijou van 1400 tot 1900, voornamelijk naar Nederlandse bronnen. (Amsterdam: J.H. de Bussy, 1961). 6
Gans, Juwelen en mensen, 123-134.
7
Oude en moderne juweelkunst in Vlaanderen (Kortrijk : Syndikale Kamer der Juweelfabrikanten 1966).
8
“Juwelen in Oost-Vlaanderen”, Toerisme in Oost-Vlaanderen, 3 (1979).
xvi
In 1981 verscheen de masterscriptie van Lydia Brennet-Deckers, met als onderwerp Le bijou à Liège au XVIIe et XVIIIe siècles.9 Haar onderzoek werd gepubliceerd in het Bulletin de l’Institut Archéologique Liégeois. Ze verrichte werkelijk baanbrekend onderzoek door privéverzamelingen van juwelen, verzamelingen van juwelen in kerkelijk bezit, archiefmateriaal, portretten en de Gazette de Liège te combineren. Op deze manier kon ze schetsen wat er werd gedragen tijdens de zeventiende en achttiende eeuw in het prinsbisdom Luik. Naast veel relevante informatie was het werk van Brennet-Deckers ook een richtlijn voor dit onderzoek. Niet veel later opende de tentoonstelling Uit de Sacristie in het Sterckshof Zilvermuseum van Deurne.10 In de tentoonstelling werden juwelen en textiel uit de achttiende en negentiende eeuw gepresenteerd, die zich in kerkelijk bezit bevinden. De catalogus van deze tentoonstelling was van groot belang voor deze masterscriptie. Foto’s van juwelen uit de achttiende eeuw hebben gediend als vergelijkingsmateriaal voor de juwelen die werden onderzocht in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel. Dankzij een verwijzing naar Noë Pauwels in deze catalogus werd een tweede modelboek gevonden. Het bevindt zich in de collectie ‘Vliegende Bladen’ van de universiteitsbibliotheek van Gent en zal worden besproken in hoofdstuk 3. Daarna verscheen Juweelkunst in België van Gotiek tot heden.11 De tentoonstellingscatalogus schetst vooral de evolutie van het juweel op internationaal niveau, en legt daarna de klemtoon bij de moderne juweelontwerpers in België. Het boek bevat dus geen informatie over achttiende-eeuwse juwelen in de Zuidelijke Nederlanden. Sinds de jaren ’80 is niet veel meer verschenen over de achttiende-eeuwse juwelen in de Zuidelijke Nederlanden. In het kasteel van Seneffe werd in 2012 de tentoonstelling Le XVIIIe siècle, le bijou et la femme gehouden.12 Deze tentoonstelling was rijkelijk voorzien van achttiende-eeuwse juwelen, maar was niet specifiek gericht op de Zuidelijke Nederlanden.
Doelstelling Dit onderzoek heeft als doelstelling te achterhalen welke juwelen werden gedragen tijdens de achttiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. In eerste instantie is het onderzoek gebaseerd op de studie van overgeleverde juwelen. In de KMKG (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis) werden twee collecties onderzocht: de Preciosa-collectie en de Volkskunde-collectie. Uit deze verzamelingen werden een aantal juwelen geselecteerd om te dienen als studiemateriaal voor dit onderzoek. Daarnaast werden juwelen opgenomen die afkomstig zijn uit de galerij van Philippe d’Arschot te Brussel en van het handelshuis Adin te Antwerpen. Ook uit de collectie van de SintGertrudis collegiale van Nijvel werd een kruishanger geselecteerd. Naast de studie van overgeleverde juwelen werden ook achttiende-eeuwse portretten betrokken bij het onderzoek. Dit
9
Lydia Brennet-Deckers, “Le Bijou à Liège au XVIIe et XVIIIe siècles”, Bulletin de l’Institut Archéologique Liégeois, 93 (1981): 5 – 148.
10
Anne-Marie Peré-Claessens en Frida Sorber, Uit de sacristie : textiel en juwelen in kerkelijk bezit in de provincie Antwerpen (Provincie Antwerpen: s.l., 1985). 11
Anne-Marie Peré-Claessens, et.al. Juweelkunst in België van Gotiek tot Heden. (Gent: Gemeentekrediet Gent, 1986).
12
Hanssens, Marjolaine, Le XVIIIe siècle, le Bijou et la Femme (Seneffe : Musée de l'orfèvrerie de la Communauté Française, 2012).
xvii
onderdeel had als doelstelling de volgende vragen te kunnen beantwoorden: welke juwelen worden afgebeeld op portretten? Komt dit overeen met wat in realiteit is overgeleverd? Een tweede iconografische bron waren modelboeken. Twee modelboeken, gepubliceerd in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de achttiende eeuw, zijn overgeleverd. Een aantal prenten van deze modelboeken werden in detail bestudeerd. Ook hier waren de volgende vragen van toepassing: welke juwelen worden afgebeeld? Hoe verhouden de ontwerpen zich tot wat er in realiteit is overgeleverd? Tot slot werden boedelinventarissen bij het onderzoek betrokken. Boedelinventarissen zijn altijd een goede bron, omdat de bezittingen van de overledene er in zijn geïnventariseerd. Zes achttiende-eeuwse boedelinventarissen werden geconsulteerd, waarin een totaal van negentig juwelen worden vermeld. Deze informatie werd vergeleken met de overgeleverde juwelen, en met de juwelen voorgesteld op iconografische bronnen. Daarnaast heeft dit onderzoek ook als doel te achterhalen hoe het ambacht van edelsmeden in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de achttiende eeuw functioneerde. Via de analyse van een aantal wettelijke teksten zal worden aangegeven hoe het ambacht opnieuw werd gestructureerd door landvoogdes Maria-Theresia, en welke impact dat had op de vervaardiging van juwelen.
Methodologie Bronnen Het onderzoek naar de achttiende-eeuwse juweelkunst is geënt op verschillende bronnen. De overgeleverde juwelen vormen de voornaamste bron: ze werden eigenhandig onderzocht, en waar het mogelijk was, werden tentoonstellingscatalogi geraadpleegd voor extra informatie over de juwelen in kwestie. Aan de hand van de publicatie Uit de Sacristie bleek dat veel juwelen door kerken worden bewaard.13 Daarom ondernam het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur op aanvraag een zoektocht naar achttiende-eeuwse juwelen in haar databasen, maar vond geen resultaten. Een tweede bron zijn de portretten en modelboeken. De meeste schilderijen die worden besproken in dit onderzoek zijn afkomstig uit het KMSKA (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen), het Groeningenmuseum van Brugge en het MSK (Museum voor Schone Kunsten van Gent). Een derde bron zijn de boedelinventarissen, gevonden via het Rijksarchief van België. In dit onderdeel worden de verschillende bronnen waarop het onderzoek steunt, besproken.
Archivalische bronnen De Koninklijke Bibliotheek van Brussel bewaart een reeks ordonnanties die noodzakelijk waren voor dit onderzoek. Twee ordonnanties werden er opgevraagd en geconsulteerd. Het gaat om de ordonnantie uitgevaardigd door Maria-Elisabeth in 1731, en de ordonnantie uitgevaardigd door Maria-Theresia in 1749.
13
Peré-Claessens, Uit de Sacristie, 1985.
xviii
Zoals hierboven werd vermeld, kan het modelboek van Noë Pauvels gevonden worden in de Vliegende Bladen van de Universiteitsbibliotheek van Gent. Daarnaast bezit de collectie ook enkele mappen over de onderwerpen ‘Edelsmeedkunst-edelsmeden’ en ‘Bijoutier’. De mappen bevatten onder andere rekeningen van edelsmeden, ontvangstbewijzen en handelskaartjes. Ook deze documenten werden betrokken bij het onderzoek. In het Felixarchief van Antwerpen werden boedelinventarissen opgezocht en geraadpleegd. Deze documenten bleken echter vooral betrekking te hebben op de boedelinventarissen van winkels en handelaars. Er werd geen relevante informatie voor dit onderzoek gevonden. Het Felixarchief bezit echter wel een rijke documentatie over de achttiende-eeuwse Antwerpse diamanthandelaar en juwelier Matthys van der Meeren. Zijn handelscorrespondentie met verschillende goudsmeden bleef bewaard. Vanwege het gebrek aan relevante informatie werd een tweede archief geraadpleegd. Via de overkoepelende website van het Rijksarchief van België werd op het trefwoord ‘sterfhuis’ gezocht, wat een reeks boedelinventarissen als resultaat had. Vervolgens werden de boedelinventarissen in kwestie opgevraagd en gelezen. In totaal werden tweeënzestig documenten geconsulteerd, die gezamenlijk afkomstig zijn uit het Felixarchief en het Rijksarchief. Van deze tweeënzestig documenten kwamen er zes in aanmerking, omdat ze melding maakten van juwelen. De resultaten van het onderzoek naar boedelinventarissen worden besproken in hoofdstuk 2.
Iconografische bronnen Het onderzoek naar achttiende-eeuwse juwelen in de Zuidelijke Nederlanden steunt ook op beeldvoorstellingen. In eerste instantie werden de collecties van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen en van Brussel onderzocht. Het doel was om een aantal achttiendeeeuwse portretten te vinden waarop juwelen zijn afgebeeld. Er werd aandacht geschonken aan zowel mannen- als vrouwenportretten. In een tweede fase kon via de overkoepelende website van de Vlaamse Kunstcollectie een veel nauwkeurigere zoektocht gestart worden.14 De Vlaamse Kunstcollectie bood een resultaat van 84 portretten uit de achttiende eeuw, waarvan zes portretten in aanmerking kwamen. In vele gevallen was de geportretteerde afgebeeld zonder juwelen; enkel op de zes overblijvende portretten waren duidelijke sieraden te zien. Vervolgens werden een aantal van deze portretten geraadpleegd op Lukasweb. Lukasweb is een online beeldbank voor erfgoed in Vlaanderen.15 De schilderijen zijn in zeer hoge resolutie beschikbaar op de beeldbank. Hierdoor konden de portretten tot in detail bestudeerd worden, inclusief de juwelen. Afbeeldingen van de portretten werden besteld via Lukasweb, om te gebruiken in deze masterproef. Een van deze zes portretten was genretafereel van de hand van Peter Snijers. Toen bleek dat het genretafereel een onderdeel was van een reeks van twaalf schilderijen, werden ook deze schilderijen onderzocht. Aan de hand van dit onderzoek werd nog een zevende schilderij gevonden waarop juwelen zijn afgebeeld. Ter vergelijking werd ook een portret van Maria-Theresia van Oostenrijk bestudeerd. Zij was landvoogdes van de Oostenrijkse Nederlanden tussen ca. 1740 en 1780. Het portret werd aangevraagd bij het Schönbrunn Paleis van Oostenrijk, die het digitaal beschikbaar stelde.
14
“Vlaamse Kunstcollectie”, laatst geraadpleegd op 22 November 2013, http://www.vlaamsekunstcollectie.be/.
15
“Lukasweb”, laatst geraadpleegd op 22 November 2013, http://www.lukasweb.be/en/about-lukas.
xix
Modelboeken met ontwerpen van Belgische edelsmeden uit de achttiende eeuw bleken zeer moeilijk te vinden. Hoewel er vermeldingen waren van modelboeken in de literatuur, zoals in de status quaestionis werd besproken, was het lokaliseren van de modelboeken in kwestie een omslachtige taak. Dat was vooral het geval voor het modelboek van L. Vander Crucyen. Uiteindelijk bleek het Prentenkabinet van Brussel een exemplaar te bezitten. Geheel onverwacht ging het om niet één, maar twee modelboeken: het ene werd gepubliceerd in Brussel, het andere in Parijs. Tot dan toe werd in de literatuur enkel verwezen naar het Parijse modelboek. Het Prentenkabinet bezit overigens nog andere modelprenten van juweelontwerpers uit de zestiende en zeventiende eeuw. Daarnaast werd het modelboek van Noë Pauvels gevonden in de collectie ‘Vliegende Bladen’ van de Universiteitsbibliotheek van Gent. Het boekje kan worden geraadpleegd via de website van de universiteitsbibliotheek. Het British Museum beschikt over een grote verzameling modelboeken, die digitaal beschikbaar zijn. Het modelboek van Noë Pauvels kan er bijvoorbeeld geconsulteerd worden, of de tekeningen van de befaamde zeventiende-eeuwse ontwerper Gilles Légaré. De modelboeken van het British Museum zijn waardevol voor het geschiedkundig luik van deze masterscriptie. Voor de Franse modelboeken werd de Bibliothèque Nationale de France ingeschakeld. Frankrijk bezit meer achttiende-eeuwse modelboeken dan dat het geval is in de Zuidelijke Nederlanden. Via de Bibliothèque Nationale de France werden de rijkelijk geïllustreerde prenten van Mondon, Duflos en Pouget bekomen.
Materiële bronnen Het grootste deel van de juwelen is afkomstig uit de KMKG (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis) te Brussel. De Preciosa-afdeling heeft een zeer rijke verzameling van juwelen, grotendeels afkomstig van het legaat van Hélène en Isabelle Godtschalck. Aan het begin van de twintigste eeuw schonken de zussen een grote collectie juwelen aan het museum. Na veel onderzoek bleek de Preciosa-collectie wel degelijk juwelen uit de Zuidelijke Nederlanden te bezitten, maar vooral uit de negentiende eeuw. Veel juwelen zijn ook ongemerkt, waardoor een datum niet met zekerheid toegekend kan worden. Hoewel het oorspronkelijk de bedoeling was enkel deze collecties te gebruiken, werd er uitgeweken naar andere verzamelingen om genoeg materiaal te hebben om het onderzoek op te steunen. De Volkskunde-afdeling van de KMKG bezit ook juwelen uit de Zuidelijke Nederlanden. Deze afdeling werd daarom ook onderzocht, en twee Vlaamse harten werden opgenomen in het onderzoek. Afbeeldingen van de juwelen werden besteld via de fototheek van de KMKG. Daarnaast werd op 27 september 2013 een bezoek gebracht aan het handelshuis Adin. Het bedrijf is gevestigd te Antwerpen en handelt in antieke juwelen. Een rijke collectie achttiende-eeuwse juwelen, afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, is er beschikbaar.16 Bovendien konden, dankzij de galerij van Philippe d’Arschot, gevestigd te Brussel, nog twee gemerkte juwelen worden opgenomen in deze masterproef.17 Een schoengesp en een kruishanger zijn duidelijk te situeren in de achttiende-eeuwse Zuidelijke Nederlanden dankzij de merken. Tot slot is er nog een juweel
16
“Adin”, laatst geraadpleegd op 21 November 2013, http://www.adin.be/default.htm.
17
De galerij van Philippe d’Arschot werd op 18 september 2013 bezocht. “Philippe d’Arschot”, laatst geraadpleegd op 30 december 2013, http://www.darschot.com/DesktopDefault.aspx?tabid=19&tabindex=18.
xx
afkomstig uit de collegiale van Sint-Gertrudis te Nijvel. Het kruisje werd gevonden via een referentie in de documentatiemappen van het Sterckshof Zilvermuseum te Antwerpen.18 Op 23 oktober 2013 werd de collegiale bezocht en werd de kruishanger bestudeerd.
Literatuur In de Status Quaestionis werden reeds enkele publicaties besproken die gediend hebben als vertrekpunt om de achttiende-eeuwse juweelkunst in de Zuidelijke Nederlanden te bestuderen. Het gaat voornamelijk om het artikel door Victor de Meyere uit 1938, de tentoonstellingscatalogus Uit de Sacristie en de masterproef Le Bijou à Liège au XVIIe et XVIIIe siècles van Lydia Brennet-Deckers. De algemene juwelengeschiedenis van de achttiende eeuw werd bestudeerd aan de hand van overzichtswerken zoals Jewelry from Antiquity to Present door Clare Phillips.19 Ook Histoire des Bijoux 20 en Juweelkunst in België van Gotiek tot heden werden geraadpleegd.21 Deze publicaties schetsen de evolutie van het juweel door de eeuwen heen. Het wettelijke aspect van het onderzoek steunt op meerdere bronnen. Enerzijds werden de ordonnanties, die in de achttiende eeuw werden uitgevaardigd, gelezen en bestudeerd. Anderzijds werden artikels en publicaties betrokken bij de ordonnanties als complementaire informatie. Het artikel Het Poinçoen van Gratie van 1749 van Walter van Dievoet sluit aan bij de ordonnantie van MariaTheresia uit 1749.22 Hierin wordt uitleg gegeven bij de nieuwe maatregelen die werden ingesteld door de wet. De publicatie De Gouverneurs-Generaal van de Oostenrijkse Nederlanden bood informatie over de verschillende landvoogden die elkaar hebben opgevolgd in de achttiende eeuw.23 Het politieke klimaat wordt erin geschetst, waardoor de ordonnanties in context konden worden geplaatst. De analyse van de achttiende-eeuwse portretten werd ondersteund door het werk van Katelijne van der Stighelen: Hoofd- en Bijzaak: Portretkunst in Vlaanderen van 1420 tot nu.24 Enkele portretten, die werden gevonden via de website van de Vlaamse Kunstcollectie, worden besproken in deze publicatie. Het werk van Katelijne van der Stighelen vormde dan ook de basis voor de analyse van de portretten in kwestie. Biografische gegevens over edelsmeden werden opgezocht in overzichtswerken van edelsmeedkunst. Van een aantal juwelen die werden opgenomen in het onderzoek, is de naam van de maker gekend. Dat geldt ook voor de modelboeken, die werden ondertekend door de ontwerpers. De overzichtswerken hebben vaak betrekking op een specifiek productiecentrum. Een dergelijke publicatie is La corporation et les ouvrages des orfèvres Malinois, waarin Mechelse edelsmeden zijn
18
Sterckshof Zilvermuseum, Documentatiemappen, België – Juweelkunst - 18de eeuw.
19
Clare Phillips, Jewelry from Antiquity to Present (London: Thames & Hudson Ltd, 1996).
20
Anderson Black, Histoire des Bijoux (Parijs: Atlas, 1984).
21
Anne-Marie Peré-Claessens et.al., Juweelkunst in België van Gotiek tot Heden (Gent: Gemeentekrediet Gent, 1986).
22
Walter van Dievoet, “Het Poinçoen van Gratie van 1749”, Bulletin van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, nr.6, jrg. 47 (1975): 219 – 235. 23
De Ren, L. et.al., De Gouverneurs-Generaal van de Oostenrijkse Nederlanden (Brussel: Kredietbank, 1987).
24
Katelijne van der Stighelen, Hoofd- en Bijzaak: Portretkunst in Vlaanderen van 1420 tot nu (Leuven: Davidsfonds, 2008).
xxi
opgenomen.25 Voor edelsmeden afkomstig uit Luik werd de eerder vermelde Le Bijou à Liège geconsulteerd, en het Orfèvres de Liège du XIXe siècle.26 Informatie over het productiecentrum Nijvel werd gevonden in L’orfèvrerie religieuse des 17e et 18e siècles au poinçon de Nivelles 27, en in Orfèvres du Brabant Wallon.28 Tot slot werd de publicatie Orfèvrerie au poinçon de Bruxelles geraadpleegd.29 Deze overzichtswerken bevatten ook vaak informatie over de wetten die van toepassing waren in het desbetreffende gebied. Hoewel er reeds veel literatuur bestaat over het onderwerp van edelsmeedkunst, lijken specifieke biografieën over goud- en zilversmeden te ontbreken. Slechts enkele figuren werden met meer diepgang onderzocht. Over de ontwerpers van de modelboeken die zullen worden besproken in hoofdstuk 3, waren weinig gegevens beschikbaar. Het onderzoek naar juweelkunst en edelsmeedkunst in de Zuidelijke Nederlanden is dus zeker nog niet afgerond.
25
G. Van Doorslaer, La corporation et les ouvrages des orfèvres Malinois (Antwerpen: De Sikkel, 1935).
26
Walter van Dievoet, Orfèvres de Liège au XIXe siècle (Leuven: van Dievoet, 2006).
27
L’orfèvrerie religieuse des 17e et 18e siècles au poinçon de Nivelles (Nivelles : Musée de la Vie Nivelloise, 1981).
28
Walter van Dievoet, Orfèvres du Brabant Wallon (Brussel: s.n., 2012).
29
Jacques Vanwittenberg, Orfèvrerie au poinçon de Bruxelles (Bruxelles: Ville de Bruxelles, 1979).
xxii
Hoofdstuk 1
1.1
Juweelkunst in de Zuidelijke Nederlanden
Het ambacht van de edelsmeden
In de loop van de achttiende eeuw werden een aantal ordonnanties uitgevaardigd om het ambacht van de goud- en zilversmeden te reguleren. In dit onderdeel worden enkele wetten besproken, die betrekking hebben op de juwelen en op het ambacht van de edelsmeden tijdens de achttiende eeuw.
1.1.1
De ordonnantie uitgevaardigd op 13 februari 1731 door Maria-Elisabeth
De Zuidelijke Nederlanden behoorden tot het Oostenrijks gebied gedurende een lange periode in de achttiende eeuw. Tussen 1724 en 1741 was Maria-Elisabeth de landvoogdes van de Zuidelijke Nederlanden. Zij was de zus van de Oostenrijkse vorst Karel VI en regeerde in zijn naam over de regio.1 Op 13 februari 1731 publiceerde Maria-Elisabeth een bevel voor de bevolking. Dit bevel had betrekking op alle waardevolle goederen die werden gestolen tijdens de nacht van 3 op 4 februari 1731. Op de nacht in kwestie brandde het hele paleis af, na een ongeluk in de keuken. Het paleis bevond zich op de Koudenberg van Brussel. Door de brand verloor Maria-Elisabeth veel waardevolle eigendommen, waaronder juwelen.2 De ordonnantie vangt aan met: “Zynde door het afbranden van het Pallys voorgevallen in onse Stadt Brussel, ’s nachts tusschen den derden ende vierden van dese tegenwoordige maendt Februarii, vele Effecten, Meubelen, Juweelen, Silverwerck, Titels ende papieren vervoert ende gestelt in handen van menige persoonen […]”.
3
De ordonnantie geeft aan dat vele goederen werden gestolen in de chaos van de brand. MariaElisabeth beveelt aan al haar onderdanen om de waardevolle eigendommen binnen de vierentwintig uur na publicatie terug te brengen, in de “Tresoryen ofte Greffien van de Magistraeten der Steden ons Gebiedt”.4 Daarbij beveelt ze haar onderdanen ook om zich bij de hoofdofficieren aan te melden indien ze over informatie beschikken over de verdwenen voorwerpen, of over personen die gestolen
1
De Ren, L. et.al., De Gouverneurs-Generaal van de Oostenrijkse Nederlanden, 15.
2
Ibidem, 15.
3
Koninklijke Bibliotheek van Brussel, afdeling Kostbare Werken; VB. 3.323 C 96.
4
Koninklijke Bibliotheek van Brussel, afdeling Kostbare Werken; VB. 3.323 C 96.
1
voorwerpen verbergen. Het is natuurlijk niet zeker dat de gestolen voorwerpen ooit werden terug bezorgd aan de landvoogdes. Op 26 augustus 1741 overleed Maria-Elisabeth. Ze werd vervangen door gouverneur-generaal Karel Alexander van Lotharingen. Hij was de schoonbroer van Maria-Theresia, die in 1740 haar vader, Karel VI, was opgevolgd en keizerin van Oostenrijk was geworden. Karel Alexander was, in tegenstelling tot Maria-Elisabeth, een zeer populaire landvoogd.5 De eerste jaren van zijn regentschap waren echter moeilijke jaren: vanaf 1744 vielen de Franse troepen de Zuidelijke Nederlanden binnen en gingen vanaf 1745 over tot systematische bezetting. Na de Vrede van Aken in 1748 was de rust weergekeerd en behoorden de Zuidelijke Nederlanden weer tot Oostenrijk. Aan het begin van 1749 vertrokken ook de Franse troepen uit het gebied.6 Na deze woelige jaren streefde Maria-Theresia naar een sterker gezag en een stevigere grip op de werking van de lokale instanties. Het gevolg hiervan was dat de macht van Karel Alexander werd ingeperkt, en een minister werd aangesteld om hem bij te staan.7
1.1.2
De ordonnantie uitgevaardigd op 19 september 1749 door Maria-Theresia
Op 19 september 1749 werd een ordonnantie uitgevaardigd om het ambacht van de edelsmeden in de Zuidelijke Nederlanden te reguleren.8 De ordonnantie kan geplaatst worden binnen het beleid van Maria-Theresia om een sterker centraal gezag in te stellen, en een betere werking van de lokale instanties te verzekeren. In deze ordonnantie bepalen 59 artikels de nieuwe werking van het ambacht. De belangrijkste bepalingen ervan zullen hier worden besproken. In de inleiding van de ordonnantie wordt gesteld dat vele goud- en zilversmeden zich sinds vele jaren niet houden aan het getolereerde goud- en zilvergehalte, dat werd opgelegd door eerder uitgevaardigde plakkaten: “Zynde tot Onse kennisse gekomen, dat niettegenstaende de Ordonanntien ende Reglementen van onse Voorsaeten, veele Goudt ende Silver-smeden van onse Nederlanden sigh t’ sedert lange jaeren niet behoorlijck gequeten en hebben van hunne plichten, aengaende de wercken van Goudt ende Silver […]”.
9
De ‘Ordonanntien ende Reglementen’ verwijzen naar het plakkaat dat werd uitgevaardigd op 20 oktober 1608 door de aartshertogen Albrecht en Isabella, en het Edict van Ampliatie van 14 april 1612. De aartshertogen hadden, door het uitvaardigen van het plakkaat van 1608, voor eeuwig vastgelegd dat het edelsmeedwerk moest voldoen aan 22 karaat voor werken van goud, en 11 penningen 8 greinen voor werken van zilver. In het Edict van Ampliatie werden de verkoopprijzen van het edelmetaal vastgelegd: per ons goud mochten 32 guldens aangerekend worden, en per ons zilver mochten 52 ½ stuivers worden aangerekend.10 Het probleem, echter, was dat de prijzen van
5
De Ren, L. et.al., De Gouverneurs-Generaal van de Oostenrijkse Nederlanden, 21 – 22.
6
Ibidem, 22.
7
Ibidem, 25.
8
Koninklijke Bibliotheek van Brussel, Algemene Leeszaal, III 59.185 C I/9, “Edits ordonnances &. depuis 1611 jusqu’à 1773”.
9
Ibidem.
10
2
Van Dievoet, , “Het poinçoen van Gratie van 1749”, 219.
goud en zilver op het einde van de zeventiende en aan het begin van de achttiende eeuw waren gestegen. De ordonnanties van Albrecht en Isabella stelde enkel een kleine winstmarge in van 1 ¼ % op goud en 1 ½ op zilver. Door het stijgen van de prijzen werd het financieel te moeilijk voor de goud- en zilversmeden om nog winst te maken op hun productie. Als gevolg hiervan waren de gouden zilversmeden genoodzaakt het gehalte van het edelmetaal te verlagen.11 In 1707 werd tijdelijk toegestaan dat het gehalte verlaagd zou worden: het goudgehalte werd teruggebracht naar 20 karaat en 10 greinen, en het zilvergehalte naar 10 penningen en 20 greinen. De verkoopprijs van het edelmetaal werd ook aangepast: per ons goud werden 40 gulden aangerekend, terwijl per ons zilver 55 stuivers mochten worden aangerekend.12 Tien jaar later werd de toelating om het gehalte van het edelmetaal te verlagen, terug ingetrokken. Maar in de praktijk bleven de goud- en zilversmeden deze lagere gehaltes nog wel gebruiken. De ordonnantie van 1749 kaartte dit probleem weer aan. De artikels 11 en 14 bepaalden opnieuw het toegestane gehalte van werken in goud en zilver. Het gehalte werd terug opgevoerd naar 22 karaat voor goud en 11 penningen en 8 greinen voor zilver, zoals bepaald door het plakkaat uit 1608. De prijzen werden echter aangepast: vanaf nu mochten edelsmeden 42 guldens en 7 stuivers aanrekenen per ons goud, en 59 ½ stuivers per ons zilver.13 Bovendien werd een overgangsmaatregel ingesteld voor de verkoop van het edelsmeedwerk dat de goud- en zilversmeden in reserve hadden op het moment dat Maria-Theresia de ordonnantie uitvaardigde. De werken die voldeden aan het verlaagde gehalte van 1707 mochten nog verkocht worden, op voorwaarde dat het goud ten minste 20 karaat en 10 greinen bevatte, en het zilver ten minste 10 penningen en 20 greinen bevatte. Deze stukken werden voor een lagere prijs verkocht.14 De werken werden gemerkt met een ‘distinctief teken’, om ze te onderscheiden van de werken die wel voldeden aan het gehalte ingesteld op 19 september 1749. Dit distinctief teken, ook ‘poinçoen van gratie’ genoemd, ziet er uit als volgt: ‘twee schuingekruiste knoestige stokken dragen in het midden een Boergondische vuurslag met een kroon erboven’.15 Deze merken werden in de eerste helft van 1750 gebruikt tot 3 oktober 1750, en dienden als overgangsmerk voor de werken die reeds bestonden of in de maak waren toen de ordonnantie werd gepubliceerd.16 De ordonnantie van Maria-Theresia was dus bedoeld om wanpraktijken tegen te gaan en er voor te zorgen dat goud- en zilversmeden kwalitatief en waardevol werk afleverden. Het gehalte van edelmetaal werd weer in overeenstemming gebracht met wat was bepaald door het edict van 1608. De prijzen werden echter aangepast aan de marktprijzen van de achttiende eeuw. Een tweede, belangrijke verandering was dat de edelsmeden een nieuw merkteken moesten maken, en dat ze die moesten laten registeren op de insculpatieplakkaten. Artikel 24 stipuleert:
11
Van Dievoet, “Het poinçoen van Gratie van 1749”, 219.
12
Ibidem, 219-220.
13
Ibidem, 221.
14
Ibidem, 221.
15
Ibidem, 226.
16
Ibidem, 233.
3
“Iederen Meester sal gehouden zyn te draegen synen voorschreven nieuwe Poinçoen aen de voorseyde Dekens ende Gesworene: eer dat hy hem van het selve sal mogen bedienen om door de selve geslagen te worden in eene kopere plaete […]”.
17
De edelsmeden moesten dus een nieuw merkteken bedenken, en dat laten goedkeuren door de dekens van het ambacht. Alvorens hun merkteken te mogen gebruiken, moesten ze het op een koperen plaat slaan (de insculpatieplakkaat). Voor huidig onderzoek zijn deze insculpatieplakkaten zeer waardevol, omdat naast het merkteken ook de naam van de edelsmid wordt vermeld. Hierdoor kunnen merken, en dus edelsmeden, worden geïdentificeerd. Daarbij stipuleerde de ordonnantie ook dat, in plaats van een jaarletter, vanaf 1749 enkel de twee laatste cijfers van het jaar zouden worden gebruikt (artikel 50). Het was vanaf de zestiende eeuw gebruikelijk om een jaarletter te slaan op de werken van zilver en goud, zodat duidelijk was in welk jaar het edelsmeedwerk werd gemaakt. Hiervoor werd het alfabet gebruikt, dat toen bestond uit 24 letters, omdat de letters J en U niet werden gebruikt. Bij de verkiezing van een nieuwe deken van het ambacht, werd een nieuw jaarletter ingesteld.18 Vanaf 1749 werd dit echter afgeschaft, en werden de letters van het alfabet vervangen door de twee laatste cijfers van het jaartal waarin het werk was gemaakt. 1749 werd dus aangeduid met ‘49’, enzovoort. Dit bleef het geval tot in 1798.19 Hetzelfde artikel 50 verplicht dat werken van edelmetaal van de volgende merken werden voorzien: “het Poinçoen van de Provincie, met het gene van de stadt alwaer de selve sal gemaeckt syn, ende met het Poinçoen van de Meester die de selve sal gemaeckt hebben […]”.20 Naast het jaartal moesten de werken dus ook voorzien zijn van het merkteken van de provincie en de stad waar het gemaakt was, en van het meesterteken. In dit onderzoek zijn enkele juwelen opgenomen waarop de vier merken aanwezig zijn. Bijvoorbeeld de gouden kruishanger met saffieren, die behoort tot de collectie van de collegiale van Nijvel (zie hoofdstuk 4, 4.2.3.). Op de achterkant van het kruis duiden vier merken aan waar het juweel werd vervaardigd, door wie en wanneer: de stadskeur van Nijvel en een leeuw, het meesterteken van Alexandre Lempereur en de jaaraanduiding ‘75’. Tot slot worden strikte regels opgesteld voor de verkoop van werken in goud en zilver. In het eerste artikel van de ordonnantie wordt vastgesteld dat vele personen handelen in edelsmeedwerk, hoewel ze niet behoren tot het ambacht van de goud- en zilversmeden. Dit leidde tot wantoestanden, omdat de werken aan particulieren werden verkocht zonder aanduiding van gewicht of gehalte. Het eerste artikel van de ordonnantie uit 1749 is de herbevestiging van het eerste artikel van het plakkaat uit 1688. Deze laatste werd uitgevaardigd door Karel II op 24 juli 1688, en had ook als doel om het ambacht van de edelsmeden te reguleren. Het plakkaat werd echter weer opgeschort op 12 september 1688.21 Het eerste artikel van de ordonnantie van Maria-Theresia uit 1749 luidt als volgt: “Wy om daer in te voorsien, vernieuwende soo den inhoudt van den selve artikel, als van den eerste artikel van het Placcaert van den 24 Julii 1688 hebben gestatueert ende verboden,
17
Koninklijke Bibliotheek van Brussel, “Edits ordonnances &. depuis 1611 jusqu’à 1773”, artikel 24.
18
Vanwittenberg, Orfèvrerie au poinçon de Bruxelles, III.
19
Ibidem.
20
Koninklijke Bibliotheek van Brussel, “Edits ordonnances &. depuis 1611 jusqu’à 1773”, artikel 50.
21
Vanwittenberg, Orfèvrerie au poinçon de Bruxelles, I.
4
statueren ende verbieden dat egeene Oude-kleer-koopers, Cremers, Uytdragers, Joden, Kooplieden, Ambachtslieden ende andere hoedanige persoonen, niet zynde Meesters van het voorsz. Ambacht, en sullen mogen verhandelen, nochte te coop stellen in onse Nederlanden 22
eenige Goudt oft Silver-wercken […]”.
Dit artikel houdt dus in dat niemand anders dan de meesters van het ambacht van de goud- en zilversmeden mochten handelen in edelsmeedwerk. Een uitzondering wordt gemaakt voor courante artikelen, zoals snuifdozen, kokers en messen. Deze mochten wel verkocht worden buiten het ambacht, omdat ze veel gebruikt werden en omdat ze meer waard waren dan enkel het edelmetaal. De dekens, gezworenen en regeerders van het ambacht werden gemachtigd om, binnen hun eigen stad, de werken van goud en zilver in beslag te nemen indien deze werden verkocht door personen die niet in het ambacht waren opgenomen (artikel 7). De ordonnantie van Maria-Theresia uit 1749 voerde een ingrijpende herstructurering van het ambacht door. Een grotere controle kon worden uitgeoefend op de edelsmeden. Enerzijds werden de dekens van het ambacht in staat gesteld om de edelsmeden te controleren, en werken van goud of zilver in beslag te nemen. Anderzijds kon de productie beter opgevolgd worden door de verplichte registratie van de meestermerken, en door de verplichte aanwezigheid van verschillende merken op het edelsmeedwerk. Een wettelijk kader werd opgesteld voor de verkoop van werken in goud en zilver: de ordonnantie bepaalde wie dat mocht doen, en welke prijzen ze moesten hanteren.
1.1.3
Een definitie van de beroepen
De ordonnantie van Maria-Theresia stipuleert dat werken van goud en zilver enkel mochten worden verkocht door meesters behorende tot het ambacht van de goud- en zilversmeden. Tijdens het Ancien Régime bestonden verschillende beroepen binnen het domein van de edelsmeedkunst. Deze beroepen moeten van elkaar worden onderscheiden. In dit onderdeel zal een kort overzicht worden geschetst van alle personen die betrokken waren bij de productie van juwelen en edelsmeedwerk. In eerste instantie zijn er de zilver- en goudsmeden. De term ‘zilversmid’ heeft vooral betrekking op de meesters die objecten in zilver vervaardigden.23 Bijvoorbeeld thee- en koffiepotten, tafelgerei, bestek en kleinoden zoals snuifdozen kwamen uit het atelier van een zilversmid. In de collectie ‘Vliegende Bladen’ van de universiteitsbibliotheek van Gent worden een aantal documenten bewaard van Gentse zilver- en goudsmeden uit de achttiende eeuw.24 Een van deze documenten is een bewijs van betaling van Baron de Exarde aan de Gentse edelsmid Joseph Roelants. Op 8 augustus 1783 werd Joseph Roelants betaald door de baron voor het vervaardigen van een paar gespen van verguld zilver, voor het herstellen van een ander paar gespen, voor het aanleveren van horlogeonderdelen en voor het herstellen van een paar kandelaars.25 Joseph Roelants was in 1765
22
Koninklijke Bibliotheek van Brussel, “Edits ordonnances &. depuis 1611 jusqu’à 1773”, artikel 1.
23
Brennet-Deckers, Le Bijou à Liège, 14.
24
Universiteitsbibliotheek Gent, “Orfèvrerie – Orfèvres” (S.l. : s.n., n.d.).
25
Ibidem.
5
ingeschreven als leerknaap bij Jean Denis Bourgeois.26 Zijn vroegst gekende werk dateert uit 1776, en zijn laatst gekende werk uit 1791.27 Uit deze rekening kan worden opgemaakt dat er direct contact was tussen de klant (Baron de Exarde) en de zilversmid (Joseph Roelants). Joseph Roelants was meester zilversmid en dus gevolmachtigd om te handelen in werken van zilver. De term ‘goudsmid’ heeft vooral betrekking op de meesters die juwelen vervaardigden. Ook hier moet een onderscheid gemaakt worden tussen ‘goudsmid’, ‘juwelier’ en ‘diamantzetter’. De goudsmid maakte juwelen van goud, zoals kruisjes, oorbellen en ringen. Deze werden dan bezet door de diamantzetter. Het zetten van edelstenen vergde een gespecialiseerde kennis, en behoorde dus tot een ander beroep dan dat van de goudsmid. Op figuur 1 is een plaat afgebeeld met ontwerpen voor juwelen, waar edelstenen nog op zullen worden gemonteerd. De plaat is bedoeld voor de steenzetters (“metteur en oeuvre”).28 Tot slot is er de categorie van de juweliers. Zij handelden voornamelijk in edelstenen en juwelen. Het Felixarchief van Antwerpen bewaart het archief van de achttiende-eeuwse juwelier en diamanthandelaar Matthys van der Meeren.29 Een uitgebreide correspondentie tussen Matthys van der Meeren en verschillende edelsmeden werd overgeleverd. In de brieven die aan hem zijn gericht, wordt hij vermeld als “marchand joaillier” en “coopman in diamant”.30 Uit deze correspondentie kan worden opgemaakt dat edelsmeden Matthys van der Meeren aanschreven om diamanten te bestellen, en dat hij deze bezorgde per koerier. Gilles Berrier, waarvan een schoengesp is opgenomen in dit onderzoek (zie hoofdstuk 4, 4.2.2.), bestelde meermaals diamanten bij Matthys van der Meeren. In een brief van 6 januari 1748 geeft Gilles Berrier aan dat hij de diamanten, die hij eerder bestelde bij van der Meeren, goed heeft ontvangen. Daarbij wil hij nog meer diamanten bestellen: “Je vous joint un icy un eschantillong un de 8 (onleesbaar) au cara vous priant de menvoier 4 a 5 cara des pierres de cette couleur qui soit bien nette et bien polie quil ne eusse point de tache de 5 a 6 au cara pas plus, qui soit plus grande que le chantillong […]”31
Gilles Berrier vroeg in zijn brief van 6 januari 1748 om vier of vijf karaat diamanten, van een heldere kleur en goed gepolijst, zonder vlekken. Het archief van Matthys van der Meeren geeft enkele aanwijzingen over hoe de handel in diamanten en juwelen verliep in de achttiende eeuw. Matthys van der Meeren woonde in de Schuttershofstraat van Antwerpen.32 Vermoedelijk kocht hij diamanten aan via de Antwerpse haven, en verkocht ze dan verder aan de edelsmeden van de Zuidelijke Nederlanden. Edelsmeden schreven Matthys van der Meeren zelf aan, om diamanten te bestellen. In hun brieven wordt vaak gespecifieerd hoeveel diamanten ze nodig hebben, hoe groot deze moeten zijn en aan welke kwaliteit ze moeten voldoen. De handel tussen de diamanthandelaars
26
Tim de Doncker, “Ambachtsregister als bron voor de genealoog: de 18de eeuwse leerlingenlijst van de edelsmeden”, Vlaamse Stam. Tijdschrift voor familiegeschiedenis, 48 (2012): 220. 27
Sterckshof Zilvermuseum, Documentatiemappen – Edelsmeedkunst – België – Gent – Joseph-Gaspard Roelants.
28
Prentenkabinet Brussel, “L’orfèvre Bijoutier”, F15066 à 15084, (s.l.: s.n., n.d.).
29
Felixarchief, IB# 2352, (s.l.:s.n., n.d.).
30
Ibidem.
31
Ibidem.
32
Ibidem.
6
en de edelsmeden gebeurde ook over een langere afstand. In het geval van Gilles Berrier was dat de afstand tussen Antwerpen en Luik, aangezien hij in deze stad werkzaam was.
Figuur 1
Plaat met juwelen voor diamantzetters, Prentenkabinet Brussel, “L’orfèvre Bijoutier”. Prentenkabinet Brussel, “L’orfèvre Bijoutier”, F15066 à 15084, (s.l.: s.n., n.d.).
Tot slot combineerden enkele personen het beroep van goudsmid met de handel in diamanten en juwelen. Een handelskaartje van de Gentse edelsmid Adriaan J. Loridon wordt bewaard in de
7
universiteitsbibliotheek van Gent (zie figuur 2.) Op dit kaartje is te lezen: “Adriaen J. Loridon. Meester Goud Zilversmit en Juwelier in het Paradijs in de langemunte tot Gend”.33 Adriaan Judocus Loridon was werkzaam in Gent. Hij werd in 1748 ingeschreven als leerknaap bij zijn vader Judocus Loridon.34 Het handelskaartje doet vermoeden dat Adriaan Judocus Loridon gemachtigd was om te juwelen en edelsmeedwerk te maken. De term juwelier duidt op het feit dat hij kon handelen in edelstenen en kostbare voorwerpen bezet met diamanten.
Figuur 2
Handelskaartje van Adriaan J. Loridon. Universiteitsbibliotheek Gent, Collectie Vliegende Bladen, “Bijoutier” (S.l. : s.n., n.d.).
Om te concluderen, kan worden gesteld dat het ambacht van de goud-en zilversmeden in de achttiende-eeuwse Zuidelijke Nederlanden nood had aan een grotere controle. Veel personen waren betrokken bij het ambacht, en bij de handel in edelsmeedkunst en gebruiksvoorwerpen van goud en zilver. Daarom moesten de verschillende beroepen duidelijk gedefinieerd worden, om wanpraktijken te voorkomen. Dat was dan ook het doel van de ordonnantie uit 1749. Hierdoor werd bepaald aan welk gehalte de werken van zilver en goud moesten voldoen, en tegen welke prijs ze
33
Universiteitsbibliotheek Gent, Collectie Vliegende Bladen, “Bijoutier” (s.l.: s.n., n.d.).
34
De Doncker, Vlaamse Stam. Tijdschrift voor familiegeschiedenis: 218.
8
mochten worden verkocht. Een grotere controle kon worden uitgeoefend op de productie van edelsmeedkunst, dankzij de verplichte merken. Deze merken gaven aan welke goud- of zilversmid het werk had gemaakt, waar en wanneer. De ordonnantie bepaalde ook wie wat mocht verkopen: edelsmeedwerk mocht enkel worden verhandeld door meesters behorende tot het ambacht. Daarnaast kan ook gesteld worden dat het ambacht was opgesplitst in verschillende, gespecialiseerde beroepen. Van juweliers en handelaars zoals Matthys van der Meeren kan worden aangenomen dat ze enkel handelden in diamanten. Adriaan J. Loridon kon dan weer handelen in verschillende voorwerpen. Het kan ook worden aangenomen dat handelsrelaties tussen de edelsmid en de klant, of de edelsmid en de diamanthandelaar, gebaseerd waren op direct contact: er was geen sprake van tussenpersonen.
1.2
Barok, rococo en neoclassicisme: een stijlhistorische evolutie
Tijdens de achttiende eeuw vloeien drie stijlstromingen in elkaar over: Barok, Rococo en Neoclassicisme. Deze stromingen hebben een invloed gehad op vormgeving van juwelen, en waren gangbaar in het grootste deel van Europa. In de achttiende eeuw is er zeker sprake van een internationale mode. Tijdens de eerste helft van de eeuw werd de mode in Europa bepaald door het Franse hof.35 Frankrijk gaf aan wat de standaard was, voor zowel kledij als juwelen. Later in de achttiende eeuw, vanaf 1780, werd Engeland toonaangevend op het gebied van mode.36 Barok ontstond in de zeventiende eeuw, en bleef bestaan tot aan het eerste kwart van de achttiende eeuw. Een eerste kenmerk van barokke juweelkunst is de dicht bij elkaar gemonteerde edelstenen, gerangschikt in een abstracte symmetrie. De driedimensionale figuurtjes, gedecoreerd met kleurrijk email, die zo populair waren tijdens de Renaissance, verdwenen. De nadruk kwam meer te liggen op edelstenen, en email versierde vooral de achterkant van de juwelen. Vaak was dat een decoratie van florale motieven. Een tweede kenmerk is dan ook het gebruik van bloemmotieven om juwelen mee te versieren. 37 Op de modelprenten van de zeventiende-eeuwse juweelontwerper Gilles Légaré is dat duidelijk zichtbaar (zie figuur 3).38
35
Aileen Ribero, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715 – 1789 (New Haven: Yale University, 2002), 1.
36
Phillips, Jewelry. From Antiquity to the Present,118.
37
Phillips, Jewelry. From Antiquity to the Present, 97-99.
38
“Gilles Légaré”, laatst geraadpleegd op 5 januari 2014, http://www.britishmuseum.org/research/collection_online/collection_object_details.aspx?objectId=1350244&partId=1&searchT ext=L%C3%A9gar%C3%A9
9
Figuur 3 Modelprent van Gilles Légaré. Livre des Ouvrages d’Orfèvrerie (Parijs: Gilles Légaré, 1663). British Museum, inventarisnummer: 1875,0710.1356.
De tekening bevat ontwerpen voor hangers. De hanger in de linkerbovenhoek is gedecoreerd met een bloemenpatroon, dat symmetrisch is opgebouwd rond de kern van het kruis. Op figuur 3 is ook duidelijk te zien dat de stenen een groter aandeel krijgen en dat ze dicht op elkaar zijn gemonteerd. De modelprent geeft ook enkele steenslijpsels aan: op de kruisvormige hanger in de
10
rechterbovenhoek zijn grote stenen in tafelslijpsel verwerkt. Op de hanger in de rechterbenedenhoek zijn Amsterdamse rozen getekend. Op het einde van de zeventiende eeuw was het gebruikelijk om een gekleurde metalen foelie onder de diamanten te kleven, alvorens de stenen in hun zettingen te monteren.39 De bedoeling van zo’n foelie was om de kleurintensiteit en de schakering van de steen te verhogen. Gedurende de hele achttiende eeuw bleef deze techniek razend populair. Tijdens de Barok ontstond ook het Sévigné-motief, een strikvorm met dubbele lussen, dat zowel in de zeventiende eeuw als in de achttiende eeuw veelvoudig werd toegepast. Het strikmotief werd uitgevonden rond 1650 en toegepast op oorbellen, hangers, kettingen enzovoort.40 In het midden van de ontwerptekening op figuur 3 is zo’n Sévigné te zien. De dubbele lus is bezet met diamanten geslepen volgens het tafelslijpsel en de Amsterdamse roos. De lussen bekronen een druppelvormige hanger waarin grote diamanten in Amsterdamse roos zijn verwerkt. In de achttiende eeuw wordt de Sévigné toegepast als strik met één of meerdere hangers.
Figuur 4
Modelprent. Mondon, Livre de Pierreries pour la parure des dames: dédié à Madame T. D. J par son très humble et très obéissant serviteur (Parijs: Mr Hasté serrurier, 1736).
39
Phillips, Jewellery from Antiquity to Present, 102.
40
Peré-Claessens et.al., Juweelkunst in België van Gotiek tot Heden, 11.
11
Op figuur 4 is een modelprent van de Franse juweelontwerper Mondon weergegeven. Mondon publiceerde een reeks ontwerpen in zijn Livre de Pierreries pour la parure des dames in 1736.41 Een grote strik met dubbele lussen is bezet met bloemen, die zelf zijn opgemaakt uit stenen in roosslijpsel. Naar het einde van de zeventiende eeuw toe werden de zettingen van de stenen fijner, waardoor de stenen beter uitkwamen. De bloemen en strikken van de zeventiende eeuw bleven voortbestaan in de achttiende eeuw. Naast de Sévigné-strik bleef de Girandole ook populair. De girandole is een oorbel in de vorm van een strik waaraan drie druppelvormige hangers zijn bevestigd (zie figuur 5). Deze is geïnspireerd op de Sévigné-strik.42 De girandole is ontstaan rond het midden van de zeventiende eeuw.43 Al snel wordt de girandole-oorbel razend populair en tijdens de achttiende eeuw wordt het in heel Europa overgenomen.44
41
Mondon, Livre de Pierreries pour la parure des dames: dédié à Madame T. D. J par son très humble et très obéissant serviteur (Parijs: Mr Hasté serrurier, 1736). 42
Peré-Claessens et.al., Juweelkunst in België van Gotiek tot Heden, 11.
43
Ibidem.
44
Black, Histoire de Bijoux, 211.
12
Figuur 5
Modelprent van Gilles Légaré. Livre des Ouvrages d’Orfèvrerie (Parijs: Gilles Légaré, 1663). British Museum, inventarisnummer: 1875,0710.1356.
Op deze afbeelding zijn zes ontwerpen voor girandole-oorbellen weergegeven. Ze zijn bezet met parels en met stenen in roos- en tafelslijpsel. Een kleine eeuw later zijn de girandoles nog steeds even populair, zoals te zien is op de ontwerpen van Duflos (zie figuur 6). Onderaan op de tekening zijn twee voorbeelden van de girandole-oorbel te zien. De linkse oorbel heeft een bloemvormige knop, waaronder een met bloemen versierde strik hangt. Drie druppelvormige elementen hangen aan de strik. De rechter girandole is ook opgebouwd uit een knop in bloemvorm, maar in plaats van een strik is er een bloemenkorf uitgewerkt. Drie hangers bezet met stenen ronden het geheel af.
13
Figuur 6
Modelprent. Augustin Duflos, Receuil des dessins de joaillerie, 1767, 13.
Het rococotijdperk brak aan met de regering van de Franse koning Lodewijk XV. Voor juwelen betekende dit de grootschalige toepassing van gekleurde edelstenen, zoals saffieren, robijnen, topazen etc. Ze werden gemonteerd in kleurrijke composities.45 Tijdens het rococo werd het thema van de natuur belangrijk en dat leidde tot het ontstaan van asymmetrische bloemenboeketten.46 Bloemen en pluimen sierden het haar en de kledij van vrouwen. Ook de ‘Giardinetti’ ringen waren zeer populair. Dat zijn kleine ringen waarop een bloemenkorf is afgebeeld. Kleurrijke edelstenen zoals robijnen, amethisten en diamanten werden in de Giardinetti gemonteerd.47 Tot slot werden kleine broches in de vorm van vliegen, vlinders en vogels gedragen. In het modelboek Traité des Pierres Précieuses van de Franse ontwerper Pouget is een ontwerp voor dergelijke broches opgenomen (zie figuur 7).48
45
Hanssens, Le XVIIIe siècle, le Bijou et la Femme, 5.
46
Philips, Jewellery, 107-108.
47
Ibidem, 110-111.
48
Pouget fils. Traité des pierres précieuses et de la maniere de les employer en parure (Parijs: Pouget, 1762 – 1764).
14
Naast ontwerpen voor Giardinetti’s, girandoles, Sévigné-strikken en dergelijke meer, bevat het Traité ook beschouwingen over stenen, hun symbolische betekenis en manieren om ze te slijpen.
Figuur 7
Modelprent. Pouget fils, Traité des Pierres Précieuses, 1762-1764, 8.
De jaren ’60 van de achttiende eeuw vormden de overgang tussen het rococo en het neoclassicisme. De weelderige boeketten van het rococo bleven voortbestaan naast de meer symmetrische en rustige composities van het neoclassicisme. Festoenkettingen werden populair tijdens het rococo, en waren vooral tijdens de jaren ’70 en ’80 in de mode. Dit zijn kettingen die vanaf de hals naar beneden vallen over de laag uitgesneden decolletés. Niet enkel vrouwen droegen juwelen: ook de
15
mannen waren rijkelijk uitgedost. Vanaf het midden van de achttiende eeuw droegen ze schoengespen, en knopen van diamant.49 Het neoclassicisme uitte zich in compactere en geometrische vormen, en decoraties van traliewerk, kamperfoelie en bolsters.50 Het gekleurde email dat de achterkant van de juwelen decoreerde, verloor aan belang en in de plaats werd de achterkant verguld. In het haar en op hoeden werden spelden in de vorm van veren, vogels en takjes bevestigd. De spelden waren bezet met diamant.51 Hoewel de fel gekleurde stenen domineerden tijdens het rococo, was de achttiende eeuw toch de eeuw van de diamant. Tijdens deze eeuw werden diamanten steeds belangrijker, en verloren de metalen zettingen aan belang. De oorzaak hiervan is te vinden in de uitvinding van het briljantslijpsel, en de ontdekking van nieuwe edelsteenmijnen. Rond ca. 1725 werden nieuwe diamantmijnen gevonden in Brazilië. Tot dan toe waren de meeste stenen afkomstig uit Indische mijnen, maar deze geraakten stilaan uitgeput. In Brazilië werden de mijnen van Minas Gerais, Mato Grosso en Bahia ontdekt. Ze kwamen onder het beheer van de Portugese kolonisten te staan, die de mijnen exploiteerden en edelstenen verhandelden via de haven van Amsterdam.52 Door de ontdekking van de nieuwe mijnen konden edelstenen op grote schaal naar Europa worden geëxporteerd.53 De markt werd overspoeld met stenen, waardoor de prijs van juwelen zakte.54 Dit had als gevolg dat tijdens de achttiende eeuw edelstenen en diamanten op grote schaal werden gemonteerd in juwelen. Om de diamanten te accentueren, werd vooral zilver gebruikt, in plaats van de voormalige gouden zettingen. Enkel in Spanje en Portugal blijft goud gebruikelijk om diamanten te monteren.55 Daarnaast komen de stenen beter tot hun recht door de ontwikkeling van nieuwe slijptechnieken. Rond 1700 wordt een nieuw slijpsel uitgevonden, namelijk het briljantslijpsel. Deze slijptechniek werd op punt gesteld door Vincenzo Peruzzi in Venetië.56 Een edelsteen geslepen in briljant-vorm heeft veel facetten, waardoor de steen veel licht reflecteert. Dit was erg aantrekkelijk in de achttiende eeuw. Hoewel vaak gesteld wordt dat Vincezo Peruzzi de uitvinder was van het briljantslijpsel, bestaat de hypothese dat reeds in de zeventiende eeuw pogingen werden ondernomen om briljanten te slijpen.57 Diamanten waren ook bijzonder aantrekkelijk omdat de juwelen geconcipieerd werden om ’s avonds bij kaarslicht te dragen. De vele facetten van de diamant weerkaatsten het kaarslicht mooi, en de juwelen wekten de indruk te fonkelen. De salons van de achttiende eeuw waren talrijk, en waren ook de gelegenheid voor de adel om hun rijkdom uit te stallen. Bovendien werden de stenen op veertjes, oftewel en tremblant, gemonteerd.58 Door de bewegingen van de drager, trilden de stenen en reflecteerden ze nog meer licht. Deze veertjes getuigen van de hoge techniciteit van het
49
Phillips, Jewellery, 114-115. Patricia Bayer, Vivienne Becker en Helen Craven, Juwelen bronnenboek: de geschiedenis van het sieraad door de eeuwen heen (Houten: Van Dieshoek, 1990), 68. 51 Ibidem, 68. 52 Sabine Denissen, De geschiedenis van het diamantjuweel (Antwerpen : Provincie Antwerpen, 2002), 81. 53 Bayer, Becker en Craven, Juwelen bronnenboek, 68. 54 Gans, Juwelen en mensen, 128. 55 Denissen, De geschiedenis van het diamantjuweel, 83. 56 Claessens-Peré et.al., Juweelkunst in België, 12. 57 Jan Walgrave, Een eeuw van schittering: diamantjuwelen uit de zeventiende eeuw ( Antwerpen: Provinciaal Diamantmuseum, 1993), 46. 50
58
16
Daenens, Claessens-Peré en Valcke, Juweelkunst in België, 12.
achttiende-eeuwse juweel: vrouwen en mannen zagen ze er spectaculair uit op een evenement verlicht door kaarsen.59 Tijdens de achttiende eeuw neemt de scheiding tussen de juwelen geschikt voor overdag, en de juwelen geschikt voor ’s avonds, dan ook steeds meer toe. De avondjuwelen waren kostbaarder en beter in detail uitgewerkt dan de juwelen bestemd voor overdag. Overdag werden vooral functionele sieraden gedragen zoals châtelaines en horloges. Ze waren uitgevoerd in het goedkopere imitatiemateriaal, in tegenstelling tot de kostelijke avondparures.60 Naast de functionele juwelen werden ook portretmedaillons, liefdesjuwelen, ringen en armbanden overdag gedragen. Sieraden met een sentimentele waarde zoals ringen en hangers waarin gevlochten haar van een dierbare werd verwerkt, of geschilderde portretten van een geliefde, werden gedragen tijdens de dag.61
1.3
Imitatiematerialen in de achttiende eeuw
Tijdens de achttiende eeuw ontstond een waaier aan imitatiematerialen die werden toegepast in de productie van sieraden. De oorzaak van dit ontstaan ligt bij de opkomst van de middenklasse en diens behoefte om zich even rijkelijk te sieren als de adel. Tot aan de achttiende eeuw waren juwelen voorbehouden voor de rijke adel; het werd zelf zo voorgeschreven door de wet. Maar met de doorbraak van de Industriële Revolutie ontstond een middenklasse die zich meer kon veroorloven dan voorheen. Een nieuwe vraag naar juwelen deed de productie toenemen, maar de middenklasse was niet zo kapitaalkrachtig als de adel. Daarom werden allerlei imitatiematerialen uitgevonden, die minder kostelijk waren, maar goede concurrenten waren van juwelen met diamanten.62 Het was voornamelijk om diamanten en goud te imiteren dat er nieuwe materialen werden bedacht. Diamant werd nagebootst door strasstenen, glas, gekleurd glas, pyriet en marcassiet. Ook opaal en ivoor werden heruitgevonden. De grondstof goud werd vervangen door het goedkopere Pinchbeck-goud, of door geslepen staal.63 Deze imitatiematerialen zullen in dit hoofdstuk worden besproken, en geplaatst worden in de achttiende-eeuwse sieradenproductie. De productie van imitatiestenen bestond al in de zeventiende eeuw en kreeg een nieuwe impuls onder de invloed van Georges Ravenscroft (1632 - 1683). Rond 1670 vond hij het loodglas uit, een imitatiesteen op basis van loodoxide.64 De eigenschap van dit materiaal is dat het een hogere refractie of brekingsindex heeft dan de tot dan toe gebruikte imitatiestenen. Omdat het loodglas hard genoeg was, kon het in meerdere facetten geslepen worden, en reflecteerde het licht zoals diamanten dat zouden doen.65 Al snel werd deze imitatiesteen zo populair dat het de markt
59
Hanssens, Le XVIIIe siècle, le Bijou et la Femme, 5.
60
Claessens-Peré et.al., Juweelkunst in België van gotiek tot heden, 12
61
Bayer, Becker en Craven, Juwelen bronnenboek, 68.
62
Black, Histoire des Bijoux, 226-229.
63
Bayer, Becker en Craven, Juwelen bronnenboek, 69.
64
Black, Histoire des Bijoux, 229
65
Philips, Jewellery, 116.
17
overspoelde. De populariteit van de imitatiestenen groeide verder met de uitvinding van de strassteen in de achttiende eeuw. Georges Fréderic Strass (1701-1773), de hofjuwelier van Lodewijk XV, werkte verder aan het imiteren van edelstenen.66 Zijn stenen glansden nog meer dan het loodglas van Ravenscroft. Pouget wijdde een hoofdstukje aan namaakstenen in zijn Traité des Pierres Précieuses. Hij legt welke elementen je met elkaar moet vermengen en smelten om een kristal, een robijn, een topaas of een smaragd te bekomen.67 Al gauw werden bijna alle juwelen met strasstenen versierd, en vandaag is het moeilijk een onderscheid te maken tussen deze stenen en de diamanten. Vaak zijn ook de minder dure sieraden bezet met strasstenen overgeleverd. Omdat deze minder duur en kwaliteitsvol werden geacht, hebben ze de eeuwen beter doorstaan. De juwelen werden niet omgesmolten en de stenen werden niet in een ander sieraad gemonteerd. Op figuur 8 zijn twee schoengespen afgebeeld.68 Ze zijn bezet met namaakstenen in glaspasta. De kleurschakeringen van de steentjes geven aan dat een gekleurde metaalfoelie aan de onderkant werd bevestigd. De foelie verhoogt de kleurintensiteit van de schoengespen.
Figuur 8
Twee schoengespen met geslepen glas. Collectie Anthony te Antwerpen.
Stenen werden in de achttiende eeuw ook geïmiteerd door maracassiet, pyriet en staal te slijpen in de vorm van edelstenen. Pyriet en marcassiet zijn twee ijzermineralen die een gouden of zilveren glans vertonen. Pyriet, marcassiet en staal werden in facetten geslepen, en wekten de indruk dat het juweel was bezet met diamanten. Bolletjes van staal waren zacht genoeg om te slijpen, en werden
66
Philips, Jewellery, 116.
67
Pouget fils, Traité des pierres précieuses et de la maniere de les employer en parure (Paris: Pouget, 1762 – 1764), 21.
68
18
Foto afkomstig van de juwelierszaak Anthony te Antwerpen. Corine Perquin, email aan de auteur, 30 september 2013.
daarna gesoldeerd op een stalen ondergrond. Stalen juwelen werden door alle sociale klassen gedragen, ook door de rijke klassen.69 Opalen werden ook geïmiteerd. Opalen zijn iriserende stenen, en lijken op de diepe kleuren die ook aanwezig zijn op een pauwenstaart. De opalen werden in de achttiende eeuw nagemaakt door een stukje melkachtig glas op een metaalfoelie te plaatsen. Het glas bleef ongeslepen.70 Goud werd ook geïmiteerd. Het zogenaamde ‘Pinchbeck-goud’ werd uitgevonden door de Engelse Christopher Pinchbeck voor 1732 (ca. 1670 - 1732). Het Pinchbeck-goud ontstaat uit mengeling van zink en koper. Dit metaal heeft een geelgouden glans, en was veel goedkoper dan het echte goud. Het werd dan ook veel gebruikt tijdens de achttiende eeuw ter vervanging van het dure metaal.71 Tijdens de neoclassicistische periode ontstond uit de samenwerking tussen Wedgwood en Boulton kleine accessoires in keramiek en staal. Keramiek verving het ivoor dat tot dan toe als voornaamste materiaal werd gebruikt voor cameeën. Een witte decoratie op een blauwe achtergrond typeert de juwelen afkomstig uit de Wedgwoodfabriek. De cameeën van keramiek werden toegepast op broches, gespen en knopen, maar ook op châtelaines. Wedgwood vond inspiratie bij de klassieke beeldvoorstellingen en bij het romantisme. De juwelen passen dan ook perfect in het neoclassicisme.72 Het Wedgwoodmuseum van Engeland bewaard een collectie van dergelijke juwelen, die online raadpleegbaar zijn. Om te concluderen, kan gesteld worden dat de achttiende-eeuwse juwelen onderhevig zijn aan veranderingen. Barok, rococo en neoclassicisme volgen elkaar in een snel tempo op. De barokke mode van dicht bij elkaar gemonteerde stenen gaat over in luchtige en asymmetrische bloemenboeketten van edelstenen tijdens het rococo. De naturalistische trend van het rococo blijft doorleven tijdens het neoclassicisme, maar de juwelen worden eleganter en weer symmetrisch. Diamanten en gekleurde stenen krijgen tijdens de achttiende eeuw een veel groter aandeel op het juweel. Dat komt door de ontdekking van nieuwe mijnen, en dus een grotere aanvoer van stenen naar Europa. De vooruitgang van de diamantslijpsels vormt de aanleiding tot schitterende diamantjuwelen die fonkelen bij kaarslicht. Maar niet enkel deze waardevolle materialen worden gebruikt tijdens de achttiende eeuw. Voor het eerst worden imitatiematerialen populair, zoals namaakstenen, imitatiegoud en imitatie-ivoor.
1.4
Juwelen in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de achttiende eeuw
De achttiende-eeuwse juweelkunst wordt gekenmerkt door internationale modes die in de meeste delen van Europa populair waren. In onderdeel 1.3. werd besproken welke modes dat waren. Het kort overzicht dat geschetst werd in dat onderdeel dient als referentiekader om de juweelkunst van de Zuidelijke Nederlanden mee te vergelijken. Tijdens de achttiende eeuw waren de Zuidelijke
69
Black, Histoire des Bijoux, 229-231.
70
Philips, Jewellery, 116.
71
Philips, Jewellery, 118.
72
“Wedgwood Museum”, laatst geraadpleegd op 3 december 2013, http://www.wedgwoodmuseum.org.uk/home.
19
Nederlanden ook onderhevig aan internationale invloeden, en dat heeft tot een zekere hoogte de juweelkunst bepaald. In dit onderdeel wordt echter aandacht geschonken aan wat wordt beschouwd als de ‘Vlaamse’ juwelen. In de bestaande literatuur wordt onderzocht welke juwelen typisch zijn voor de achttiende-eeuwse Zuidelijke Nederlanden. In zijn Les accessoires du Costume et du Mobilier uit 1928 publiceert Henry René d’Allemagne een plaat waarop Vlaamse juwelen zijn afgebeeld (zie figuur 9).73 Het opschrift verduidelijkt dat het achttiende-eeuwse, Vlaamse sieraden zijn, gemaakt uit gezaagd goud. Het gaat om spelden, haarversieringen, kruisen, hangers, en oorbellen. Verder in het boek worden de juwelen geduid.74 De nummers 1, 2, 3, 4, 5, 8 en 9 stellen haarversieringen voor, terwijl nummer 6 een hartvormige hanger is. De nummers 7, 10, 11, 14 t/m 19 zijn voorbeelden van kruishangers. Tot slot zijn nummer 12 en 13 oorbellen.
73 74
D’Allemagne, Les accessoires du costume, Pl. CCLXXX. Ibidem, 478.
20
Figuur 9
Vlaamse juwelen. D’Allemagne, Les accessoires du costume et du mobilier, tome III, Pl. CCLXXX.
21
De juwelen die als ‘Vlaams’ worden beschouwd, hebben een zeer specifieke en eigen vormgeving. Ze zijn vaak gemaakt uit twee of drie delen die aan elkaar zijn verbonden met tussenschakels. De juwelen worden bevestigd aan een ketting of een zwart fluwelen lint. Een patroon van bloemen en bladeren is gezaagd uit een plaat van goud of zilver, wat de indruk wekt dat de juwelen uit kant zijn opgebouwd. De Vlaamse juwelen zijn bezaaid met diamanten gezet in zilveren of gouden doppen. Volgens Victor de Meyere zijn de meest voorkomende juwelen de ‘harten en kruisen, diamanten harten en diamanten kruisen vooral en, daarnevens, de eenvoudige kruisen van goud en zilver […]’.75 Ze vormen ook vaak een parure. Oorbellen vervaardigd uit een rankwerk van zilver of goud, en bezet met diamanten, werden gedragen met bijpassende hangers en kettingen. Aan de achterzijde zijn de Vlaamse juwelen verguld, en de diamanten zijn meestal in zilver gemonteerd. De Meyere schenkt aandacht aan twee bijzondere vormen die voorkwamen in de Zuidelijke Nederlanden: de Vlaamse harten en de hangers à la Jeanette.76 Het Vlaamse hart is een hartvormige hanger waarop een centrale diamant is gemonteerd. Aan de bovenkant is de hanger bekroond met ofwel een pijlenkoker, ofwel een kroon van loofwerk met bloemen. Anne-Marie Peré-Claessens wijdt een hoofdstuk aan de Vlaamse harten in haar publicatie Uit de Sacristie.77 Ze deelt de Vlaamse harten op in twee types: het type met kroon en het type met trofee. Het eerste type is opgemaakt uit een bekroning van rankornamenten, op een band van verticale staafjes. Het rankwerk is versierd met diamantschilfers, en is gelijk aan de decoratie die op het eigenlijke hart is gebruikt. Het tweede type is opgebouwd uit een lauwerkrans die drie elementen met elkaar verbindt: een toorts en een pijlkoker die elkaar kruisen, en een boog die ertussen loopt. De trofee zou een liefdestrofee zijn, omdat de attributen van Cupido er worden op afgebeeld, namelijk de pijlkoker, de toorts, de pijl en boog.78 Zes dergelijke Vlaamse Harten bevinden zich in de Volkskunde-collectie van de KMKG. Drie ervan beantwoorden aan het trofeetype, terwijl de andere drie beantwoorden aan het kroontype. Op de figuren 10 en 11 zijn de verschillende types te zien; ze zullen in hoofdstuk 4 besproken worden. Deze zes harten zijn ongemerkt, waardoor het moeilijk is om ze te dateren. Over de oorsprong van de Vlaamse Harten is ook weinig geweten. Het is niet uit te sluiten dat de Vlaamse harten ontstonden in de achttiende eeuw, maar ze waren vooral populair tijdens de negentiende eeuw. Mevrouw Peré-Claessens stelt dat “Zeer veel Vlaamse harten die op de reeds geciteerde tentoonstellingen prijkten, dateren niet uit de achttiende eeuw zoals de catalogi zeggen, maar uit de negentiende eeuw”.79 Dat lag vooral aan het gebrek aan kennis over merken, hoewel veel Vlaamse harten uiteindelijk toch gemerkt bleken te zijn. Daarom is het niet verwonderlijk dat “in vroege publikaties de Vlaamse harten vaak in de achttiende eeuw gesitueerd zijn en enkele misschien terecht”.80 In de catalogus van de tentoonstelling ‘Oude en moderne juweelkunst in Vlaanderen’ uit 1966 wordt vermeld dat het Vlaams hart afkomstig is uit de achttiende en begin negentiende eeuw.81 De oorsprong van dit type
75
De Meyere, Inleiding tot de Vlaemsche Volkskunst, 47-49.
76
Ibidem.
77
Peré-Claessens, Uit de Sacristie, 142-148.
78
Ibidem
79
Ibidem.
80
Peré-Claessens, Uit de Sacristie, 148.
81
Oude en moderne juweelkunst in Vlaanderen, 17.
22
juweel is de Mariadevotie, die in Vlaanderen in de achttiende en negentiende eeuw een grote verspreiding kende.82 Het is dus niet duidelijk wanneer het Vlaamse hart ontstond, en waar. Desalniettemin lijkt het belangrijk om dit type juweel op te nemen in het onderzoek naar achttiende-eeuwse juwelen in de Zuidelijke Nederlanden. Het Vlaamse Hart is een zeer typisch sieraad voor deze regio en is niet weg te denken uit het landschap van Vlaamse juwelen. De term ‘Vlaams’ moet echter genuanceerd worden: het Vlaams hart komt niet enkel voor in Vlaanderen, maar ook in Wallonië. Zoals Anne-Marie Peré-Claessens het stelt: “Wat men in Parijs verstaat onder ‘un coeur liégeois’ is voor Luikenaars ‘un coeur flamand.”83
Figuur 10
Vlaams Hart (trofeetype), FB 328, zilver en diamanten. Afbeelding afkomstig van de fotodienst van de KMKG.
82
Peré-Claessens, Uit de Sacristie, 142-148.
83
Ibidem.
23
Figuur 11
Vlaams Hart (Kroontype), FB. 325, zilver, diamant. Afbeelding afkomstig van de fotodienst van de KMKG
Een tweede soort juweel dat typisch is voor de Zuidelijke Nederlanden is de hanger ‘à la Jeanette’. Op de plaat gepubliceerd door Henry-René d’Allemagne zijn veel hangers à la Jeanette te zien, hoewel hij ze niet zo benoemt. Een hanger à la Jeanette is opgebouwd uit twee of drie aan elkaar verbonden delen. De hangers zijn groot van formaat, en worden bevestigd aan een gouden ketting of een zwart fluwelen lint.84 De hangers zijn ook versierd met een rankwerk van bloemen en bladen, gezaagd uit een plaat van zilver of goud. Diamanten, gezet in doppen, decoreren het geheel. Vaak eindigt een hanger à la Jeanette in een kruishanger, vervaardigd uit meerdere diamanten gezet in doppen. Een aantal van deze hangers zullen worden besproken in hoofdstuk 4.
84
24
De Meyere, Inleiding tot de Vlaamsche Volkskunst, 47.
1.4.1
Diamantslijpsels
Dit onderdeel schenkt aandacht aan enkele termen om de analyse van de juwelen te verduidelijken. In de volgende hoofdstukken worden juwelen bestudeerd vanuit verschillende hoeken: de vermeldingen in boedelinventarissen, de afbeelding van juwelen op portretten en modelboeken, en tot slot de overgeleverde juwelen zelf. De termen die hier worden uitgelegd, hebben te maken met slijpsels. Het gaat om de diamantslijpsels die veel terug te vinden zijn op de overgeleverde juwelen van de Zuidelijke Nederlanden. De plaat met diamantslijpsels (figuur 12) werd ontleend aan Le Bijou à Liège au XVIIe et XVIIIe siècles.85
85
Brennet-Deckers, Le Bijou à Liège, 24.
25
Figuur 12
26
Plaat met diamantslijpsels. Ontleend aan Brennet-Deckers, Le Bijou à Liège au XVIIe et XVIIIe siècles, 24.
1.4.1.1
Het tafelslijpsel
Een diamant geslepen in het tafelslijpsel heeft een vlak en vierkantig facet aan de bovenzijde, ook wel tafel genoemd. Ronde deze tafel zijn vier schuin aflopende facetten gerangschikt (zie tekening 2 en 3 op figuur 12). Aan de onderkant kan een diamant in tafelslijpsel vlak zijn, of in een neerwaarts gerichte punt met vier facetten zijn geslepen. Het tafelslijpsel bestond al in de vijftiende eeuw. Dit slijpsel werd voor diamanten gebruikt vanaf 1500 en bleef in gebruik tot het midden van de zeventiende eeuw.86 In de Zuidelijke Nederlanden werd het tafelslijpsel echter nog veel later toegepast, zoals zal blijken uit de analyse van de overgeleverde juwelen.
1.4.1.2
Het roosslijpsel
Het roosslijpsel is het meest voorkomende slijpsel in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de achttiende eeuw. Het roosslijpsel ontstond tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw en werd zeer populair in Antwerpen en Amsterdam tijdens de achttiende en negentiende eeuw.87 Er is dan ook sprake van een ‘Antwerpse roos’ en van een ‘Amsterdamse roos’. De onderkant van een diamant geslepen in een roos is vlak (zie tekening 4 t/m 8 van figuur 12). De bovenkant van een dergelijk slijpsel is opgemaakt uit een gevarieerd aantal facetten. Het kunnen drie facetten zijn, genaamd schildje, of zes facetten, genaamd zesplak. Tekening nummer 6 op figuur 12 is de voorstelling van een Antwerpse roos, ook wel moderoos genaamd. Zes driehoekige facetten komen samen in een punt. Rond deze kern is een tweede rand van zes facetten geslepen. De Amsterdamse roos, ook wel gekend als volle roos, is opgemaakt uit zes driehoekige facetten die samen komen in een punt. Rond deze kern zijn achttien andere facetten geslepen. Op tekening 7 is een Amsterdamse roos weergegeven. Tot slot is er de ‘dubbele roos’: een diamantslijpsel dat vooral tijdens de negentiende eeuw werd gebruikt. De dubbele roos is samengesteld uit twee Amsterdamse rozen, één aan de bovenkant en één aan de onderkant van de steen (tekening 8).88
1.4.1.3
Het briljantslijpsel
Een steen geslepen in een briljant is opgedeeld in een boven- en benedendeel door een rondist. Het bovendeel wordt kroon genoemd, en het benedendeel is het collet. Het briljantslijpsel evolueerde van een eenvoudige tot een steeds complexere vorm. In een eerste fase bestond de briljant uit een tafel met acht facetten (tekening 9), ook wel tafelsteen in achtkantslijpsel genoemd.89 Aan de onderkant zijn nog eens acht neerwaarts gerichte facetten geslepen, die eindigen in een afgevlakte punt. Vanaf 1640 ontstaat de Mazarin-briljant. Deze is geslepen in 34 facetten, waarvan twee facetten tafels zijn: één aan de bovenzijde en één aan de onderzijde. De kroon is opgemaakt uit een vierkante tafel waarrond zeventien facetten zijn gerangschikt. De onderkant is op dezelfde manier geslepen, maar de tafel is iets kleiner.90 Tot slot werd de driedubbele briljant uitgevonden door Vincenzo Peruzzi op het einde van de zeventiende eeuw. Dit slijpsel is opgemaakt uit 58 facetten. De
86
Brennet-Deckers, Le Bijou à Liège, 22.
87
Ibidem.
88
Ibidem.
89
Walter Schuman, Gids van Edel- en Sierstenen, (s.l.: Tirion Natuur, 1998), 80 – 81.
90
Brennet-Deckers, Le Bijou à Liège, 23.
27
kroon telt 32 facetten rond en achthoekige tafel, terwijl de onderkant geslepen is in 24 facetten. Het slijpsel van Peruzzi ligt aan de basis van het moderne briljantslijpsel.91 In dit hoofdstuk werd besproken welke juwelen zijn vervaardigd tijdens de achttiende eeuw in Europa. Er werd aandacht geschonken aan vormgeving, aan de gebruikte materialen, en aan de verschillende Europese modes. Er werd dieper ingegaan op wat wordt beschouwd als een Vlaams juweel in de bestaande literatuur. Tot slot werd uitleg gegeven bij de verschillende slijpsels die werden toegepast op de diamanten. In de komende hoofdstukken worden achttiende-eeuwse juwelen afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden bestudeerd. Hoofdstuk 2 is gewijd aan de boedelinventarissen en de vermeldingen van juwelen in deze documenten. In deze geschreven bronnen worden de meeste juwelen niet beschreven, maar soms wordt aangegeven welke materialen werden gebruikt, en in welk slijpsel de diamanten zijn geslepen. In hoofdstuk 3 wordt dieper ingegaan op de beeldvoorstellingen van juwelen. Het gaat om zowel portretten als modelboeken. Tot slot zal in hoofdstuk 4 aandacht worden geschonken aan overgeleverde juwelen. De juwelen zijn afkomstig uit verschillende instellingen: de KMKG, de collegiale van Sint-Gertrudis te Nijvel, het handelshuis Adin van Antwerpen en de galerij van Philippe d’Arschot te Brussel.
91
Ibidem.
28
Hoofdstuk 2 “eenen gouden diamanten Roosrinck met negen schoone steenen”: juwelen in boedelinventarissen
De boedelinventarissen die hebben gediend als bron zijn afkomstig uit het Rijksarchief van Antwerpen. De archieven van zes families werden geraadpleegd, met name de familie Croes, de familie Schrijvers, de familie Cattie, de familie De Bie, de familie Ullens en de familie de Lannoy.1 Het ging om een totaal van 47 archiefbestanden, waarvan uiteindelijk zes documenten melding maakten van 90 juwelen. Deze juwelen kunnen worden opgedeeld in de volgende categorieën: oorbellen, ringen, armbanden, halskettingen, kruisen, gespen, knopen, horloges en paternosters. Inzake chronologie dekken de inventarissen het grootste deel van de achttiende eeuw. De documenten werden opgemaakt in 1718, 1729, 1739, 1763, 1767, 1770, 1779, 1785 en 1794. Enkel de eerste twee decennia en het midden van de achttiende eeuw zijn behoeftig aan meer onderzoek. De 90 juwelen zijn opgenomen in bijlage 1. Hoewel boedelinventarissen en testamenten een interessante bron zijn, moeten ze met een zekere voorzichtigheid benaderd worden. Veel inventarissen zijn niet specifiek genoeg om de juwelen te kunnen situeren in hun juiste context. Het is aannemelijk dat een aantal van de juwelen niet uit de achttiende eeuw afkomstig zijn, maar familiale erfstukken uit de voorgaande eeuwen. Een vermelding als “een paer gauwe ooringhen” zegt niet genoeg over de herkomst van het juweel.2 Bovendien zal er in zekere mate sprake zijn van overlapping. Bijvoorbeeld bij de families Croes – De Decker. Van deze familie werden de volgende documenten opgenomen: een testament uit 1763, gemaakt door Johannes Baptista Verbeeck en zijn eerste echtgenote, Christina van de Velde, vervolgens de boedelbeschrijving van het sterfhuis van Johannes Baptista Verbeeck uit 1779, en de boedelbeschrijving van het sterfhuis van zijn tweede echtgenote, Maria Croes in 1785. Enerzijds is het mogelijk dat hetzelfde juweel een aantal keren herhaald wordt in deze verschillende documenten. Anderzijds kan ook worden aangenomen dat tussen 1763 en 1779 nieuwe juwelen werden aangeschaft. Ondanks deze bedenkingen bieden de testamenten en boedelinventarissen goede informatie over de juwelen, zoals hieronder zal worden besproken.
1
Rijksarchief Antwerpen, Families Croes, De Decker, Verbeeck en van Afvijn (1752 – 1820), BE- A0511/ Y1/014 ; familie Schrijvers (1675 – 1764), BE-A0511/ Y1/ 023; families Cattie, Mertens, Aerts en Verbert (1714 – 1821), BE-A0511/Y1/009; families De Bie en Siemons (1663 – 1779), BE-A0511/ Y1/030; Paulo Verbiest en de familie Ullens (1627 – 1797), BE-A0511/Y1/028; families de Lannoy, Melijn, de Heuvel en Meyers, met inbegrip van het archief van de heren van Zwijndrecht, BE-A0511/Y1/010. 2
Familie Croes, De Decker, Verbeeck en van Afvijn (1752 – 1820), BE-A0511/Y1/014- 5.
29
2.1
Ringen
In de boedelinventarissen worden veertien ringen beschreven. Het zijn grotendeels gouden ringen met diamanten, gouden ringen, en trouwringen. De diamanten ringen worden negen keer vermeld. Vaak is dat zonder specificatie, en wordt enkel “een diamanten ring” opgenomen in de inventaris.3 Maar er zijn een aantal ringen waarbij wordt aangegeven hoeveel stenen er aanwezig zijn op het juweel. Bijvoorbeeld in de boedelinventaris van het sterfhuis van Joannes Siemons, uit 1739, waarin vijf ringen werden opgeschreven.4 De eerste is een gouden ring met negen diamanten geslepen volgens het roosslijpsel. Het gaat om "eenen gouden diamanten Roosrinck met negen schoone steenen".5 ‘Roosrinck’ duidt vermoedelijk op een roosslijpsel. Het kan dan gaan om een Antwerpse roos, een Amsterdamse roos of een dubbele roos, zoals in de inleiding werd besproken. De tweede ring bezit elf kleine diamanten, en de derde is vervaardigd uit zes kleine diamanten, waarvan één ontbreekt. Tot slot wordt nog melding gemaakt van twee ringen, waarvan de ene één grote steen heeft, en de andere een iets kleinere variant daarvan. Daarnaast wordt ook een gouden ring vermeld. Vermoedelijk gaat het om een gouden ringetje zoals afgebeeld op het Portret van een vrouw door Matthias de Visch (zie hoofdstuk 3): een eenvoudige ring bestaande uit een dunne band van goud. Daarbij worden twee trouwringen aangegeven: de ene van goud, en de andere van goud en met een steen. Tot slot wordt nog één ring besproken in de inventarissen. Het gaat om een gouden ring met rode steen.6 Uit dit onderzoek blijkt dat veel ringen werden gedragen, en dat deze vooral in goud en stenen werden vervaardigd. Dit soort ringen lijken grotendeels afwezig te zijn op de portretten en bij de overgeleverde juwelen. In dat opzicht bieden de inventarissen aanvullende informatie.
2.2
Kruisen
Een tweede belangrijke categorie is die van de kruisen. In totaal worden elf kruisen vermeld in de documenten, waarvan de meeste zijn vervaardigd in kostbare materialen. Van deze elf kruisen zijn er acht gemaakt van diamant en goud. Ook voor de kruisen gaat het dikwijls om een algemene aanduiding, zoals “een diamanten kruis”. Voor een paar juwelen, echter, wordt aangegeven hoeveel stenen zijn verwerkt in het kruis. De boedelinventaris van Jacques Lannoy vermeldt een eerste kruisje bezet met twaalf stenen: “het beste diamante Cruijs met 12 steenen”.7 Een tweede kruisje is bezet met tien diamanten. In de boedelinventaris van Anna Clara de Mont wordt naast het aantal, ook het slijpsel van de diamanten beschreven: “een diamante cruijs met seven diamanten roosen ende acht clijn
3
Familie Croes, De Decker, Verbeeck en van Afvijn (1752 – 1820), BE-A0511/Y1/014- 5.
4
Families De Bie en Siemons (1663 – 1779), BE-A0511/ Y1/030 – 9.
5
Families De Bie en Siemons (1663 – 1779), BE-A0511/ Y1/030 – 9.
6
Paulo Verbiest en familie Ullens BE-A0511/ Y1/028 – 74.
7
Familiearchief De Lannoy, Melijn, De Heuvels en Meyers, BE-A0511/ Y1/010-91.
30
steentiens”.8 Het diamanten kruis bezit dus vijftien stenen, waarvan zeven geslepen zijn in een roosslijpsel. Wellicht lijken de gouden kruisen met diamant op de kruishanger van de collegiale van Nijvel, of de kruishanger 09329-4334 van het bedrijf Adin (zie hoofdstuk 4). Ook op de portretten zijn dit soort kruisjes vaak afgebeeld. Naast de diamanten kruisen, worden ook gewone gouden kruisen vermeld. Het gaat om twee exemplaren: het eerste is “een goude cruys”, en het tweede hoort bij een paar oorbellen: “een goude cruijs met twee hooringen”.9 Wellicht gaat het hier om een parure. Als laatste wordt een kruis met rode stenen aangehaald: “een kruijs van vijf rood steenen met schuyver van eenen ditto steen”.10 Vermoedelijk gaat het om een tweeledig kruis met een bovenstuk van één rode steen, en een kruisvormig onderstuk met vijf rode stenen. Dit vermoeden is gebaseerd op de voorstellingen van juwelen op portretten, en de samenstelling van de overgeleverde juwelen. Kruishangers zijn vaak tweeledig, met een klein bovenstuk van enkele stenen, en een tweede, kruisvormig onderdeel. De term “schuyver” kan ook duiden op de sluiting van de hanger. Dit laatste kruis is opgenomen in de boedelinventaris van Anna Maria Ullens, daterend uit 1794.
2.3
Gespen
De gespen die zijn opgenomen in de inventarissen, zijn veeltallig en gevarieerd. In totaal werden vijftien gespen genoteerd: negen paar schoengespen, twee broekgespen en vier niet gespecifieerde gespen. De negen paar schoengespen zijn allemaal in zilver vervaardigd. Het is aannemelijk dat deze gespen van hetzelfde type zijn als de zilveren gesp vervaardigd door Gilles Berryer de jonge, die in hoofdstuk 4 wordt besproken. Daarnaast worden twee broekgespen vermeld: de ene in zilver, de andere een gesp met 24 diamanten. Het gaat om “eene saintuer gespe met vierentwintigh diamanten”.11 De vier overige gespen zijn niet gespecifieerd, dat wil zeggen dat hun functie niet is aangeduid. Het kan gaan om gespen die op de mantel werden bevestigd, of gewone schoengespen. Wat wel vermeld wordt, is het aantal stenen dat er op verwerkt is. Een eerste paar gespen is vervaardigd uit zilver en uit imitatiestenen. Ze worden aangeduid met “twee silvere gespen met valsche steenen”.12 Deze gespen worden vermeld in de boedelinventaris van Joannes Siemons, opgemaakt in 1737.13 Hiervan kan worden afgeleid dat reeds in 1737 imitatiestenen werden gebruikt of gedragen in de Zuidelijke Nederlanden. Tot slot worden nog drie gespen vermeld, bezet met diamanten. De eerste is bezet met 29 diamanten, de tweede met 27 en de derde met 14 diamanten.14 Uit de boedelinventarissen blijkt dat gespen veel werden gedragen, en dat ze in alle varianten werden uitgevoerd. Van de eenvoudige schoengesp van zilver, tot de gesp met imitatiestenen, tot de dure gespen met meerdere diamanten.
8
Paulo Verbiest en familie Ullens, BE-A0511/ Y1/028 – 71. Bijlage 1, BE-A0511/ Y1/ 014 – 12; en BE-A0511/ Y1/010 – 91. 10 Paulo Verbiest en familie Ullens, BE-A0511/ Y1/028 – 74. 11 Paulo Verbiest en familie Ullens, BE-A0511/ Y1/028 – 71. 12 Families De Bie en Siemons (1663 – 1779), BE-A0511/ Y1/030 – 9. 13 Ibidem. 14 Bijlage 1, BE-A0511/ Y1/ 010 – 9 en BE-A0511/ Y1/028-71. 9
31
2.4
Oorbellen
Een vierde belangrijke categorie is die van de oorbellen. Van de 90 meldingen van juwelen, slaan er dertien op oorringen. Ook deze juwelen zijn divers: zilver, goud, imitatiestenen, briljanten en parels zijn de verschillende materialen die werden gebruikt. Gouden oorringen worden vier keer aangehaald, zonder verdere informatie. Daarnaast is één paar zilveren oorbellen met imitatiestenen opgenomen in de boedelinventaris van Joannes Siemons.15 De oorbellen worden aangeduid met “twee silvere oorboeckels met valsche steenen”. De boedelinventaris van Jacques Lannoy vermeldt dan weer twee paar “pantelocken”. Vermoedelijk gaat het om girandole-oorbellen: “pantelock” komt van het Franse woord “pendeloque”, wat duidt op een oorhanger. De oorbellen worden als volgt beschreven: “twee pantelocken de grootste” en “twee pantelocken de Clijnste”.16 Er wordt niet bij gespecifieerd of er stenen in zijn verwerkt. Bij andere oorbellen is dat wel het geval: de boedelinventaris van Anna Maria Ullens maakt melding van “twee gouden oorringskens ider met eenen brillant steen”.17 Deze oorbellen zijn dus vervaardigd in goud en met elk één briljant. In dezelfde inventaris zijn ook oorbellen met parels terug te vinden, namelijk “twee oorringen van feijne peêrlen”. Tot slot worden nog oorbellen met diamanten vermeld. Oorbellen met 20 stenen, en met 4 stenen, komen voor in de inventaris van Anna Clara de Mont.18 Het is niet duidelijk wat deze oorbellen moeten voorstellen. Wellicht zijn de oorbellen die Maria Coutteau draagt, en de oorbel gedragen door de dame afgebeeld door Matthias de Visch, voorbeelden van dergelijke oorhangers bezet met meerdere diamanten (zie portretten in hoofdstuk 3).
2.5
Halskettingen
Een totaal van dertien kettingen is opgenomen in de boedelinventarissen. Ook deze categorie is gevarieerd. Parelkettingen lijken zeer veel voor te komen: zeven van de dertien kettingen zijn parelsnoeren. Dit zijn zowel eenvoudige snoeren van één rij parels, als indrukwekkende snoeren met 172 parels.19 De parelsnoeren worden aangeduid met “een toer peirlen”.20 Er bestaat een achttiende-eeuws portret van een anonieme meester, waarop zo’n parelketting is afgebeeld.21 Een elegant geklede dame draagt een dubbele rij van grote parels rond haar hals. Bovenaan haar
15
Families De Bie en Siemons (1663 – 1779), BE-A0511/ Y1/030 – 9.
16
Familiearchief De Lannoy, Melijn, De Heuvels en Meyers, BE-A0511/ Y1/010-91.
17
Paulo Verbiest en familie Ullens, BE-A0511/ Y1/028 – 74.
18
Paulo Verbiest en familie Ullens, BE-A0511/ Y1/028 – 71.
19
Paulo Verbiest en familie Ullens, BE-A0511/ Y1/028 – 71, boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont. 20
“de besten toer peirlen”, Familiearchief De Lannoy, Melijn, De Heuvels en Meyers, BE-A0511/ Y1/010-91: losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […]. 21
32
Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, achttiende eeuw, anonieme meester. Inventarisnummer: 724.
rechterarm is een armband met een enkele rij parels afgebeeld. Het hangt hoog op de arm en zorgt ervoor dat de stof de vorm van een pofmouwtje krijgt. Naast de parelsnoeren worden ook twee zilveren halskettingen vermeld. In de boedelbeschrijving van Johannes Baptista Verbeeck wordt de ketting beschreven als “een silveren hals slotien”.22 In de boedelinventaris van Joannes Symons is het “eene silvere ketinghe”.23 Door een gebrek aan omschrijving is het moeilijk om een voorstelling te maken van zo’n zilveren ketting. Er is daarnaast niet enkel sprake van zilveren kettingen, maar ook van een gouden ketting met diamanten. Het gaat om “eenen carcant met diamanten”, waaraan een diamanten kruisje hing.24 Een karkant is een ketting die hoog en dicht op de hals hangt. Wellicht ging het om een kostbaar juweel. In de inventarissen wordt ook een “heijligh geeste met Emeraut” vermeld.25 Een ‘heilige Geest’ of ‘saint-Esprit’ is een klein juweeltje in de vorm van een vogel, dat aan een ketting hangt. De heilige Geest in kwestie was uitgevoerd in smaragd, een groenkleurige steen. Tot slot worden twee “pater nosters” beschreven. Het gaat om de kruisjes bevestigd aan rozenkransen, die werden gebruikt bij het gebed. De twee paternosters in kwestie zijn “een gouden pater noster met goude medalie” en “eenen houte pater noster met silver beslaghen”.26 De ene is dus vervaardigd in goud, en bijgestaan door een gouden medaille. De andere is vervaardigd in hout, waarop zilver is geslagen.
2.6
Armbanden en horloges
Armbanden en horloges worden minder vaak vermeld in de archiefdocumenten. Op een totaal van 90 juwelen, zijn drie armbanden en twee horloges vermeld. In de boedelbeschrijving van Joannes Symons wordt “eene silvere horlogie” aangeduid.27 Het tweede horloge is versierd met diamanten. Het behoort tot de inventaris van Anna Clara de Mont, waarin het wordt omschreven als “een orlogieken beset met diamante”.28 Verder zijn er weinig aanwijzingen over hoe deze horloges er uit hebben gezien. De armbanden, daarentegen, zijn met meer detail beschreven. Dat is althans het geval voor “een gouden braselet met 8 agaeten en 10 fijn peirlen”. 29 Deze armband is vervaardigd in goud, en is bezet met acht agaten en tien parels. Tenslotte zijn nog twee armbanden vermeld: het gaat om “twee hand braseletten met granaden.”
30
Armbanden en horloges lijken weinig voor te komen in de
22
Families Croes, De Decker, Verbeeck en van Afvijn (1752 – 1820), BE- A0511/ Y1/014: boedelbeschrijving van het sterfhuis van Johannes Baptista Verbeeck, echtgenoot van (Anna) Maria Croes. 23 Families De Bie en Siemons (1663 – 1779), BE-A0511/ Y1/030 – 9: boedelbeschrijving van het sterfhuis van Joannes Symons, echtgenoot van Adriana van Aelst. 24 Paulo Verbiest en familie Ullens, BE-A0511/ Y1/028 – 71, boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont. 25 Families de Lannoy, Melijn, de Heuvel en Meyers, met inbegrip van het archief van de heren van Zwijndrecht, BE-A0511/Y1/010: losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen [....]. 26 Paulo Verbiest en familie Ullens, BE-A0511/ Y1/028 – 71, boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont. 27 Families De Bie en Siemons (1663 – 1779), BE-A0511/ Y1/030 – 9: boedelbeschrijving van het sterfhuis van Joannes Symons, echtgenoot van Adriana van Aelst. 28 Paulo Verbiest en familie Ullens, BE-A0511/ Y1/028 – 71, boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont. 29
Familiearchief De Lannoy, Melijn, De Heuvels en Meyers, BE-A0511/ Y1/010-91: losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […]. 30
Ibidem.
33
boedelinventarissen. Ook bij de overgeleverde juwelen en op de portretten zijn ze weinig vertegenwoordigd. De boedelinventarissen bieden daarom wel aanvullende informatie.
2.7
Knopen
De knopen stellen een laatste, belangrijke categorie voor. Knopen werden, net zoals de schoengespen, veel gedragen tijdens de achttiende eeuw. Ze maakten onderdeel van een verfijnde klederdracht. In de boedelinventarissen zijn er dan ook veel vermeldingen van knopen: 19 knopen werden genoteerd. Het gaat om knopen vervaardigd in zilver, en knopen in zilver en namaakdiamanten. In het testament van Johannes Baptista Verbeeck zijn “tien silvere knoppen” opgesomd.31 In hetzelfde document worden ook “twee paer silvere hemdknopkens” aangehaald. Van de zilveren knopen worden nog drie exemplaren vermeld. In de boedelbeschrijving van Joannes Symons duidt de beschrijving “een paer silver cnoppen met valsche steetiens” op het gebruik van imitatiestenen op knopen.32 Op het Jubileumportret van familie de San draagt Petrus de San gouden knopen op zijn jasje (zie hoofdstuk 3). Het is aannemelijk dat de zilveren knopen die in de boedelinventarissen worden vermeld, lijken op dit soort knopen, hoewel ze in een ander metaal werden vervaardigd.
2.8
Conclusie
Het onderzoek naar boedelinventarissen en testamenten heeft uitgewezen dat er veel juwelen werden gedragen tijdens de achttiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. De meest voorkomende types zijn kruisen, knopen, gespen, halskettingen, ringen en oorbellen. De boedelinventarissen bieden aanvullende informatie, omdat bij de overgeleverde juwelen weinig sprake is van ringen, armbanden of kettingen. Dit zal nog blijken in hoofdstuk 4. Aan de andere kant bevestigen de inventarissen dat kruishangers van diamanten en goud veel gedragen werden, en daar zijn wel veel voorbeelden van overgeleverd. Ook op de portretten komen ze veel voor. Het onderzoek naar de boedelinventarissen heeft ook uitgewezen dat edele materialen zoals goud, zilver, diamanten en briljanten werden toegepast op de juwelen. Maar ook imitatiematerialen, zoals namaakstenen, komen voor. Uit de boedelinventarissen blijkt ook dat gespen en knopen veel voorkomende accessoires zijn. Deze stelling wordt bevestigd door een andere bron. In het artikel Het poinçoen van Gratie van 1749 is
31
Families Croes, De Decker, Verbeeck en van Afvijn (1752 – 1820), BE- A0511/ Y1/014: testament van Johannes Baptista Verbeeck en Christina van de Velde. 32
Families De Bie en Siemons (1663 – 1779), BE-A0511/ Y1/030 – 9: boedelbeschrijving van het sterfhuis van Joannes Symons, echtgenoot van Adriana van Aelst.
34
een lijst opgenomen van objecten die gemerkt moesten worden in 1749 te Mechelen.33 In deze lijst worden 51 gespen, 5 halskettingen, 87 ringen, 27 hemdknopen en 300 andere knopen vermeld. Deze cijfers slaan enkel op het productiecentrum Mechelen, voor het jaar 1749. Aan de hand van deze lijst kunnen twee vaststellingen worden gemaakt. Ten eerste dat gespen, ringen en knopen in grote hoeveelheden werden gemaakt, en dat ze dus waarschijnlijk ook veel werden gedragen. Ten tweede laat dit zien dat de bevindingen van de boedelinventarissen slechts een fractie voorstellen van de juwelen die effectief werden geproduceerd tijdens de achttiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. Deze analyse van boedelinventarissen vormt slechts een eerste aanzet, en verder onderzoek zal leiden tot meer resultaten.
33
Van Dievoet, “Het Poinçoen van Gratie”, 235.
35
Hoofdstuk 3 Juwelen afgebeeld op portretten en in modelboeken
3.1
Portretten
Het onderzoek naar achttiende-eeuwse juwelen in de Zuidelijke Nederlanden steunt ook op beeldvoorstellingen. Zoals werd vermeld in de inleiding, werden de collecties van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen en van Brussel onderzocht. Het doel was om een aantal achttiende-eeuwse portretten te vinden waarop juwelen zijn afgebeeld. Via de overkoepelende website van de Vlaamse Kunstcollectie een veel nauwkeurigere zoektocht gestart worden.1 De Vlaamse Kunstcollectie bood een resultaat van 84 portretten uit de achttiende eeuw, waarvan zes portretten in aanmerking kwamen. In vele gevallen was de geportretteerde afgebeeld zonder juwelen; enkel op de zes overblijvende portretten waren duidelijke sieraden op te zien. Vervolgens werden een aantal van deze portretten geraadpleegd op Lukasweb. Lukasweb is een online beeldbank voor erfgoed in Vlaanderen.2 De schilderijen op de beeldbank zijn in zeer hoge resolutie beschikbaar. De portretten konden dus tot in detail bestudeerd worden, inclusief de juwelen. Een genretafereel van de hand van Peter Snijers maakte deel uit van de zes portretten die in aanmerking kwam. Toen bleek dat het genretafereel een onderdeel was van een reeks van twaalf schilderijen, werden ook deze schilderijen bestudeerd. Aan de hand van dit onderzoek werd nog een zevende schilderij gevonden waarop juwelen zijn afgebeeld. In dit hoofdstuk is ook een portret van landvoogdes Maria-Theresia van Oostenrijk opgenomen. Ze wordt voorgesteld met haar familie. Dit schilderij wordt besproken om een vergelijking te kunnen maken tussen wat werd gedragen door de inwoners van de Zuidelijke Nederlanden, en wat werd gedragen door de regerende personen. De afbeeldingen van de portretten werden besteld via Lukasweb, tenzij anders vermeld.
1
‘Vlaamse Kunstcollectie’, laatst geraadpleegd op 22 November 2013, http://www.vlaamsekunstcollectie.be/.
2
‘Lukasweb’, laatst geraadpleegd op 22 November 2013, http://www.lukasweb.be/en/about-lukas.
37
3.1.1
Portret van Maria Coutteau, Paul Jozef de Cock (1724 – 1801)
Figuur 13
38
Portret van Maria Coutteau, Paul Jozef de Cock, 1770 – 1801, Groeningenmuseum Brugge, inventarisnummer 0000.GRO0456.I. Afbeelding afkomstig van Lukasweb.
Het Portret van Maria Coutteau werd geschilderd door Paul Jozef de Cock tussen 1770 en 1801. Het bevindt zich in het Groeningenmuseum van Brugge.3 Paul Jozef de Cock was een Bruggeling, geboren in 1724 en gestorven in 1801. Hij was leerling van Matthias de Visch, waarvan een aantal portretten nog worden besproken. Paul Jozef de Cock schilderde landschappen, portretten en historiestukken. Hij werd eerst professor aan de Academie van Brugge, om er vervolgens directeur te worden.4 Het schilderij maakt deel uit van een pendant portret, waarop zowel Maria Speybrouck-Coutteau als haar dochter te zien zijn. Dit luik is de weergave van Maria Coutteau. Ze was de vrouw van de Brugse architect Emmanuel van Speybrouck (1726-1787).5 Ze is in driekwart profiel en tot aan haar buste afgebeeld en draagt een grote witte kap met blauwe linten. Dit portret is interessant omdat Maria Coutteau meerdere juwelen draagt: een kruishanger aan een zwart fluwelen lint, oorbellen en spelden op haar kap. Hangers werden in de achttiende eeuw vaak gedragen aan een gouden ketting of aan een zwart fluwelen lint om de nek, zoals hier het geval is. De ketting is opgebouwd uit twee delen: een bovenstuk met vier stenen, waaraan een kruis hangt. De kruishanger is vermoedelijk versierd met diamanten in gezet in een dop van zilver. Het bovenstuk bevat vier diamanten, twee grote en twee kleinere, omgeven door een gouden rand. En kleine tussenschakel verbindt de twee delen met elkaar. Het kruis is opgebouwd uit een grote centrale steen, met vier even grote stenen op de uiteinden van de armen. De onderste arm is de langste. Tussen de vier armen in zijn nog eens vier kleine steentjes geschilderd. De kruishanger is vergelijkbaar met het kruis op figuur 14. De diamanten van dit kruis zijn in goud gezet, terwijl de stenen op het schilderij waarschijnlijk in zilver zijn gezet. Maar de opbouw is dezelfde: vier armen bezet met stenen, waarvan de onderste arm de langste is. Tussen de vier armen zijn kleinere stenen, eveneens in dop gemonteerd. De oorbel is ook opgebouwd uit diamanten gezet in zilver. Een steen vormt het bovenste gedeelte van de oorbel, en wordt tegen het oor bevestigd. Daaraan hangt een rond tussenstuk, met een centrale diamant, en kleinere diamanten er rond geschikt. Het onderste gedeelte van de oorbel is opgemaakt uit een druppelvormige hanger. De oorbel past bij de halssnoer; de juwelen vormen een parure. Tot slot zijn kleine speldjes op de kap, boven het voorhoofd van Maria Coutteau geschilderd. Het is niet duidelijk of het gaat om diamanten, of om zilveren speldjes. Het is ook niet duidelijk of ze één juweel vormen, of dat het gaat om afzonderlijke speldjes die in een cirkel op de kap werden bevestigd. In het midden van de cirkel is nog één speld geschilderd, en aan weerskanten zijn nog twee kleine spelden weergegeven. Het is aannemelijk dat deze knopjes diamanten voorstellen, omdat de schilder kleine witte verfstreken heeft aangebracht aan de bovenkant van de knopjes. Deze stellen waarschijnlijk de lichtrefractie in de diamant voor. Het portret is een goed voorbeeld van juwelen uit de Zuidelijke Nederlanden. Met name de kruishanger is een juweel dat regelmatig werd gedragen tijdens de achttiende eeuw, en dat ook werd overgeleverd. Het kruis van het veilinghuis Adin, of het kruis van de Collegiale van St.Gertrudis zijn daar een voorbeeld van.
3
“Paul Jozef de Cock”, laatst geraadpleegd op 12 november 2013, http://www.vlaamsekunstcollectie.be/nl/zoeken.aspx.
4
“Paul Jozef de Cock”, laatst geraadpleegd op 12 november 2013, http://balat.kikirpa.be/peintres/Detail_notice.php?id=1300.
5
Van der Stighelen, Hoofd en bijzaak, 217-218.
39
Figuur 14
6
Kruishanger van goud en diamant. 1790, Juwelenzaak Adin (Antwerpen), referentie 0329-4334. Afbeelding afkomstig van Adin.be.6
“18th-century,” laatst 0045&imgnr=0#img0.
40
geraadpleegd
op
21
November
2013,
http://www.adin.be/en/3thpage.asp?dtn=12094-
Op het tweede portret, waarop de dochter van Maria Speybrouck-Coutteau wordt voorgesteld, zijn bijna geen juwelen te zien. Het meisje draagt drie spelden op haar kap, die gelijkaardig zijn aan wat haar moeder draagt. Verder draagt ze geen sieraden.
3.1.2
Jubileumportret van familie De San, Gerardus de San (1754 – 1830)
Figuur 15
Jubileumportret van familie de San, Gerardus de San, 1773. Groeningemuseum Brugge, inventarisnummer 1975.GRO0001.I. Afbeelding afkomstig van Lukasweb.
41
Het Jubileumportret van familie de San werd geschilderd door Gerardus de San in 1773. Gerardus de San werd geboren in Brugge in 1754 en is gestorven te Groningen in 1830.7 Hij was directeur aan de Tekenacademie van Brugge tussen 1790 en 1795. Hij heeft veel gereisd en is werkzaam geweest in het buitenland: in Frankrijk en in Groningen. De San studeerde in Rome tussen 1781 en 1785.8 Vooraleer Geradus de San naar het buitenland vertrok, schilderde hij dit familieportret. Drie generaties van zijn eigen familie zijn er op vereeuwigd. Op de voorgrond zijn de ouders van Gerardus de San te zien, Petrus de San en Marie Hostyn. Marie Hostyn houdt een aanplakbrief in haar hand, waardoor de personen die zijn weergegeven op het schilderij, kunnen worden geïdentificeerd.9 Zoals Katlijne Van der Stighelen stelt in haar Hoofd en bijzaak. Portretkunst in Vlaanderen van 1420 tot nu, herdenkt het schilderij: “14 juni 1773, de dag waarop in de Brugse Augustijnerkerk de ‘nieuw gesalfden pater Fr. Josephus de San’ zijn eerste mis opdroeg. In hetzelfde jaar was er een ‘Jubel-feest’ voor de ouders en de grootouders die respectievelijk hun zilveren en gouden bruiloft vierde. Men kan aannemen dat het portret ontstond naar aanleiding van die familiale coïncidentie.”10
Op het voorplan zijn de ouders van Geradus De San geschilderd, terwijl op de achtergrond nog twee dames zijn afgebeeld in een deuropening. Petrus de San draagt gouden knopen en zilveren schoengespen. Marie Hostyn draagt een paar gouden oorbellen en meerdere halssnoeren. De oorbellen zijn eenvoudig en opgemaakt uit een dunne band van goud. Aan haar nek hangt een zwart fluwelen lint, met daaraan een gouden kruis met diamanten. Bovendien draagt ze een driedubbele gouden ketting, waaraan een groot, ovaalvormig stuk hangt. Het gouden kruis is opgemaakt uit goud met diamanten, vermoedelijk gaat het om vrij grote diamanten. De bovenste en onderste armen zijn even lang, terwijl de linker- en rechterarm iets korter zijn. Het tweede halssnoer bestaat uit drie gouden kettingen, die bevestigd zijn aan een ellipsvormig stuk. Het is niet duidelijk wat dit stuk moet voorstellen. Het lijkt volledig in goud te zijn vervaardigd, en bezit een zeker reliëf. Op de achtergrond staan twee dames. Zij dragen beiden een gouden hanger aan een zwart lint, met een paar gouden oorbellen. Hoewel het om veel kleinere details gaat, en deze juwelen minder duidelijk te lezen zijn, lijkt het alsof zowel de hangers aan de hals, als de oorbellen kruisvormig zijn. De juwelen op dit portret zijn voornamelijk in goud vervaardigd. De drie vrouwen dragen kruisvormige hangers aan hun hals, met een zwart fluwelen lint. De man is ook rijkelijk uitgedost met zijn knopen en schoengespen. Het is opvallend dat armbanden en ringen afwezig lijken te zijn.
7
“Gerardus de San”, laatst geraadpleegd op 12 November 2013, http://www.vlaamsekunstcollectie.be/nl/zoeken.aspx.
8
“Gerardus de San”, laatst geraadpleegd http://www.rkd.nl/rkddb/%28S%28glsyvg0spxtsc1s4tg2p2xna%29%29/detail.aspx. 9
Van der Stighelen, Hoofd en Bijzaak, 218.
10
Ibidem.
42
op
12
november
2013,
3.1.3
Portret van een vrouw, Matthias de Visch (1702 – 1765)
Figuur 16
Portret van een vrouw, Matthias de Visch, 1770. Groeningemuseum Brugge, inventarisnummer 0000.GRO1513. Afbeelding afkomstig van Lukasweb.
Dit Portret van een vrouw werd geschilderd door Matthias de Visch. Het schilderij wordt gedateerd op 1770, hoewel de schilder gestorven is in 1765. Deze datering gebeurde op basis van de kledij en de haardracht van de vrouw.11 Matthias de Visch werd geboren te Reninge in 1702. Hij studeerde aan de
11
“Matthias de Visch”, laatst geraadpleegd op 13 november 2013, http://www.vlaamsekunstcollectie.be/nl/zoeken.aspx.
43
Academie van Brugge, en reisde daarna naar Parijs en Parma. Hij keerde terug naar Brugge in 1732, waar hij een succesvolle carrière op bouwde. Hij maakte, naast landschapsschilderingen en historiestukken, schilderijen voor de hogere kringen van Brugge.12 Dit portret is er waarschijnlijk een voorbeeld van. Een dame is in driekwart profiel geschilderd, tot aan haar buste. Over haar schouder is een blauwe pélerine gedrapeerd, en ze draagt een groene jurk met witte mouwen van kant. Ze draagt een zwart befje met een strik om haar hals.13 Aan haar rechterhand draagt de dame een ring. De ring is gemaakt van een dunne, eenvoudige band van goud. In haar haar draagt ze een takje met groene bladeren en witte bloemen. Aan haar rechteroor is een oorbel zichtbaar. Het is rond van vorm, en lijkt te zijn opgebouwd uit een kern van goud, met stenen in zilveren zetting er rond. De kern is zeshoekig en vervaardigd in goud, waarop een steen in zilveren zetting is gemonteerd. Rond de zeshoekige kern zijn zes stenen, gezet in zilver, gerangschikt. Een rand van twaalf stenen gezet in doppen omzoomt de kern van de oorbel. Ze lijken een bloem met zes blaadjes te vormen. Het is waarschijnlijk dat de stenen van deze oorbel diamanten zijn: witte verfstreken duiden op de refractie van het licht in de steen. De zettingen zijn in zilver, en de kern in goud. Het geheel vormt een geabstraheerde bloem, en is symmetrisch opgebouwd. Deze dame komt elegant en verfijnd voor. Haar kledij is verzorgd, en haar juwelen worden op een sobere manier gedragen.
12
“Matthias de Visch”, laatst geraadpleegd op 13 november 2013, http://balat.kikirpa.be/peintres/Detail_notice.php?id=1906.
13
“Matthias de Visch”, laatst geraadpleegd op 13 november 2013, http://www.vlaamsekunstcollectie.be/nl/zoeken.aspx.
44
3.1.4
Portret van Henricus Josephus van Susteren, bisschop van Brugge, door Matthias de Visch (1702 – 1765)
Figuur 17
Portret van Henricus Josephus van Susteren, Bisschop van Brugge, Matthias de Visch, 1740. Groeningemuseum, inventarisnummer 0000.GRO1479.I. Afbeelding afkomstig van Lukasweb.
Het portret van bisschop Henricus Josephus van Susteren werd geschilderd door Matthias de Visch, net zoals het portret dat hierboven werd besproken. Hoewel de bisschop behoort tot de kerkelijke
45
sfeer, en zijn juwelen dus ook, is het een interessant portret. De kruishanger en ring van de bisschop zijn heel duidelijk afgebeeld. Er bestaat een tweede portret van de bisschop, eveneens geschilderd door Matthias de Visch, waarop dezelfde kruishanger is afgebeeld.14 Dit portret werd geschilderd in 1740. De bisschop is weergegeven in driekwart profiel. Hij draagt een mantel van hermelijn, een kruis en een ring. Het kruis is aan zijn hals bevestigd door een lang, rood touw, waaraan twee in goud gezette edelstenen hangen. Het kruis is opgemaakt uit vier grote groene stenen, vermoedelijk smaragden. Ze zijn geslepen in tafelslijpsel. De groene stenen zijn duidelijk omlijnd door een gouden zetting. Op de uiteinden van de vier armen zijn steeds drie stenen gezet in drie puntige blaadjes, die lijken op het uiteinde van een Franse lelie. Tussen de vier armen van het kruis zijn vier kleine stenen in een puntig blaadje gemonteerd. De twee schakels aan het rode touw zijn opgebouwd uit een smaragd dat in een octogoon is geslepen. Een brede rand van goud omzoomt de steen. Een reliëf is aangebracht op de gouden rand; misschien gaat het om gestampt goud. Aan zijn rechterhand draagt de bisschop een grote ring. De ring is opgebouwd uit een grote smaragd, die in tafelslijpsel is geslepen. De steen is gezet in goud, en een wordt verbonden met een dunne, gouden band door een versiering van filigraan. Het portret fungeert als statussymbool voor de bisschop. Hij is er rijkelijk uitgedost en mooi weergegeven. De juwelen zijn heel duidelijk leesbaar, tot op het slijpsel en het filigraanwerk.
14
Matthias de Visch, Portret van Henricus Josephus van Susteren, bisschop van Brugge, 1740. Groeningenmuseum, inventarisnummer 0000.GRO0576.I.
46
3.1.5
Waterman, door Peter Snijers (1681 – 1752)
Figuur 18
Waterman, Peter Snijers, 1727. KMSKA, inventarisnummer: 5103. Afbeelding afkomstig van Lukasweb.
47
Het schilderij Waterman werd in 1727 geschilderd door Peter Snijers. Het bevindt zich in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen. Peter Snijers werd in 1681 geboren te Antwerpen, en stierf er in 1752. Hij verbleef gedurende een korte periode in Engeland, waar hij portretten schilderde.15 Snijers schilderde een reeks werken die een allegorie vormen op de maanden van het jaar. Waterman is een allegorie op de maand Januari. De beschrijving van het schilderij op de website van de Vlaamse Kunstcollectie luidt als volgt: ‘Op de Maand Januari zien we drie Driekoningenzangers met een grote ster en enkele vrouwen en kinderen met speciaal gebak, eigen aan die winterperiode. Een man die water uitgiet wijst op de Waterman, sterrenbeeld van deze maand.’16
Op de voorgrond staan twee vrouwen, waarvan één een schotel met gebak vast heeft. Een zittende vrouw, omringd met drie kinderen, bevindt zich in de rechterhoek van het schilderij. Deze allegorie is interessant omdat de twee vrouwen links allebei een juweel om de nek dragen. Het hangt aan een zwart fluwelen lint. De dame die het gebak draagt, is frontaal weergegeven, wat een goed zicht biedt op haar juweel. Het gaat om een gouden kruishanger in gestampt goud. Het lijkt op het kruisje F.1778 behorende tot de Preciosa-collectie (figuur 19), of op het kruisje van galerij Philippe d’Arschot. De vier armen van het kruis op het schilderij zijn versierd met conische vormen van gestampt goud. Tussen de vier armen zijn kleinere conische vormen geschilderd. De dame die zich aan haar linkerkant bevindt, draagt ook een halssnoer. Enkel het lint van zwart fluweel is zichtbaar; de hanger verdwijnt in de kledij van de vrouw. Dit schilderij toont aan dat dergelijke kruisen al vroeg in de achttiende eeuw werden gedragen. In dit geval wordt het gedragen door een dame die rijkelijk gekleed is. Haar lijfje is geborduurd en afgezet met kant en een riem met zilveren gesp sluit om haar taille. De dame aan de rechterkant van het schilderij draagt geen juwelen.
15
“Peter Snijers”, laatst geraadpleegd op 30 december 2013, http://rkd.nl/nl/explore/artists/record?query=Snijers&start=0.
16
“Peter Snijers”, laatst geraadpleegd op 13 November 2013, http://www.vlaamsekunstcollectie.be/nl/zoeken.aspx.
48
Figuur 19
F. 1778. Kruis van gestampt goud, Preciosa-collectie KMKG Brussel. Afbeelding afkomstig van de fotodienst van de KMKG.
Op een ander schilderij van Peter Snijers zijn nog kruishangers afgebeeld (zie figuur 20). Het schilderij Dorpsgezicht met groentenkoopvrouw en visstal werd geschilderd rond 1750.17 Het werd in
17
“Peter Snijers”, laatst geraadpleegd op 13 http://www.rkd.nl/rkddb/%28S%28i4u3zsa0dqm3zw2d2ylcpufg%29%29/detail.aspx?parentpriref=#.
november
2013,
49
2010 geveild door Sotheby’s in Amsterdam.18 Op dit werk zijn een aantal figuren te zien, op een markt in een dorp. Vier van de vijf vrouwen die hierop zijn weergegeven, dragen een halsketting. Een rijk geklede dame met hoed draagt een dubbele rij parels, terwijl de drie andere vrouwen een kruisje dragen aan een zwart fluwelen lint. De kruisjes zijn fijner en eenvoudiger dan het kruis afgebeeld op Waterman.
Figuur 20
18
Dorpsgezicht met groentenkoopvrouwen en visstal, Peter Snijers, 1750. Afbeelding afkomstig van het veilinghuis Sotheby’s.19
“Peter Snijers”, laatst geraadpleegd op 30 december 2013, http://www.sothebys.com/en/auctions/ecatalogue/2010/oldmaster-paintings-am1090/lot.76.html. 19
Ibidem.
50
3.1.6
Portret van abt Gudwalus Seiger, door Frans Pilsen (1700 – 1784)
Figuur 21
Portret van abt Gudwalus Seiger, Frans Pilsen, 18de eeuw. MSK Gent, inventarisnummer S-125. Afbeelding afkomstig van het MSK Gent.
Het portret van abt Gudwaldus Seiger werd geschilderd door Frans Pilsen in de achttiende eeuw. Het bevindt zich in het Museum voor Schone Kunsten van Gent.20 Frans Pilsen werd geboren in 1700 te Gent, en is gestorven in 1784. Hij was schilder en graveur, en had een Italiëreis gemaakt. In 1777 was hij mede-rector van de Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen.21 Abt Gudwaldus Seiger is in driekwart profiel weergegeven. Hij zit op een stoel en heeft een zwart gewaad aan. Om zijn nek draagt hij een kruishanger, en aan zijn linkerhand een ring. Het kruis is merkwaardig: het lijkt met een soort kantwerk te zijn versierd. Het hangt aan een smalle ketting. Het kruis is opgebouwd uit vier armen en versierd met bolletjes, waarschijnlijk gaat het hier om stenen. In het midden, waar de armen elkaar kruisen, bevindt zich één grote steen. Erboven en eronder zijn nog eens twee stenen geschilderd, terwijl de armen aan de linker- en rechterkant met één steen zijn versierd. De armen zijn omzoomd met kleinere, witte bolletjes. Het kruis is geen compact geheel: het lijkt erop dat er nog ruimte zit tussen de witte bolletjes. Het doet denken aan kantwerk. Aan zijn linkerhand draagt de abt nog een ring. Deze is opgebouwd uit een grote centrale steen, met kleinere bolletjes in wit rond. Samen met het kruis vormt de ring een parure. De juwelen die op dit portret zijn afgebeeld, tonen weinig overeenkomst met de juwelen die worden afgebeeld op de andere portretten.
20
“Frans Pilsen”, laatst geraadpleegd op 13 november 2013, http://www.vlaamsekunstcollectie.be/nl/zoeken.aspx. De afbeelding werd digitaal beschikbaar gesteld aan de auteur. Cathérine Verleysen, email aan de auteur, 7 november 2013. 21
“Frans Pilsen”, laatst geraadpleegd op 13 november 2013, http://balat.kikirpa.be/peintres/Detail_notice.php?id=4266.
51
3.1.7
Portret van Maria-Theresia en haar familie door Martin Meytens (1695 – 1770)
Figuur 22
52
Portret van Maria-Theresia van Oostenrijk en haar familie, Martin Meytens, 1756. Afbeelding afkomstig van het Schönbrunn Paleis, Oostenrijk.
Maria-Theresia was de aartshertogin van de Zuidelijke Nederlanden tussen ca. 1741 en 1780. Het portret werd in 1756 geschilderd door Martin Meytens en wordt bewaard in het Schonbrünn Paleis van Oostenrijk.22 De aartshertogin is rijkelijk gekleed en draagt meerdere juwelen. In haar haar draagt ze een kleine diadeem en een asymmetrische aigrette. Een aigrette is een juweel in de vorm van een pluim of een korenaar, en werd in het haar van vrouwen gespeld. De aigrette is volledig bezet met diamanten waarvan twee zeer groot en druppelvormig zijn. In haar oren hangen grote oorbellen, opgemaakt uit een vierkante knop en een druppelvormige hanger. Beide gedeelten zijn uitgevoerd in diamant. De oorbel lijkt op een girandole, maar heeft maar één hanger in plaats van drie. Op haar lijfje draagt Maria-Theresia een juweel dat driehoekvormig is. De bovenkant is vastgemaakt aan de decolleté en loopt tot onder de ribbenkas. Bloemen en grote diamanten versieren het juweel. Haar man draagt schoengespen bezet met diamanten, en zijn jas is versierd met diamanten knopen. De dochters die aan de linkerkant van het schilderij zijn afgebeeld, dragen beiden aigrettes in het haar, die iets soberder zijn dan de aigrette van Maria- Theresia. De dochter die op de voorgrond staat, draagt een asymmetrische aigrette van diamant en goud. Op haar lijfje is een groot juweel gespeld. Deze is versierd met bloemen, opgemaakt uit diamanten. Het meisje dat er achter staat, heeft een aigrette van bloemen in het haar. Waarschijnlijk zijn het echte bloemen, en niet van edelstenen, die in haar haar zijn bevestigd. De jongere meisjes op de achtergrond dragen geen juwelen. De zonen, afgebeeld aan de rechterkant van het schilderij, zijn ook rijkelijk gekleed. De zoon op de voorgrond draagt schoengespen, bezet met diamanten. De knopen op zijn jasje zijn uitgevoerd in dezelfde brokaatstof als de rest van zijn kledij. Enkel ter hoogte van zijn kraag draagt de jongen een juweel: het is het ordeteken van de Gulden Vlies. Het ordeteken is gemaakt uit diamant, textiel en goud. De jongen op de achtergrond draagt geen juwelen. Het is duidelijk dat de familie zeer vermogend was, en dat uit zich in hun kledij en juwelen. Grote stenen versieren de jurken en jassen van de geportretteerden. Op dit schilderij worden meer juwelen gedragen dan op de schilderijen die hierboven werden besproken. De juwelen die eigen zijn aan de internationale mode van de achttiende eeuw, zoals de aigrette, de juwelen voor op het lijfje, de diamanten knopen, zijn mooi afgebeeld op dit portret.
3.1.8
Conclusie
Het onderzoek naar juwelen afgebeeld op portretten strookt met de bevindingen afkomstig van de boedelinventarissen. Veel voorkomende juwelen zijn de kruishangers van zilver of goud, bezet met diamant. Ze worden aan een gouden ketting of aan een zwart fluwelen lint gedragen. Daarnaast worden regelmatig oorbellen afgebeeld, die als parure worden gedragen met de kettingen. De mannen dragen voornamelijk schoengespen en knopen. Deze zijn in zilver en goud vervaardigd. De mannen die behoren tot de kerkelijke sfeer, zoals abt Gudwalus Seiger en Henricus Josephus van Susteren, dragen een kruis bezet met stenen, en een ring met steen. Een aantal van de gouden kruishangers, die zijn afgebeeld op de portretten, zijn ook terug te vinden bij de overgeleverde
22
Afbeelding afkomstig van het Schönbrunn Paleis van Oostenrijk. Ingrid Blümel, email aan de auteur, 20 november 2013.
53
juwelen. Een kruis zoals afgebeeld op Waterman van Peter Snijers, zal worden besproken in Hoofdstuk 4. Ook voorbeelden van gouden kruishangers met diamant zijn overgeleverd. Op de portretten zijn vooral juwelen afgebeeld die vervaardigd zijn in goud en zilver, en bezet met kostbare edelstenen. In de boedelinventarissen werden ook voornamelijk deze materialen beschreven. Op het schilderij van Martin Meytens worden deze materialen ook afgebeeld, met name juwelen van zilver en diamant. Er is wel sprake van contrast tussen de rijkdom afgebeeld op het familieportret van Maria-Theresia, en alle andere portretten afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. Maria-Theresia en haar familie zijn rijkelijk getooid met kostbare juwelen volgens de laatste mode. Aigrettes, juwelen gespeld op het lijfje en diamanten gespen sieren de geportretteerden. Op de schilderijen afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden zijn de subjecten op een soberdere manier afgebeeld. Ze dragen minder juwelen, en het zijn vooral kruishangers dat worden voorgesteld. Deze juwelen lijken ook minder onderhevig te zijn aan de stijlstromingen van barok, rococo en neoclassicisme: er is geen uitgesproken stijl aanwezig.
3.2 3.2.1
Modelboeken in de Zuidelijke Nederlanden Livre d’Orfevrerie gravee et dessinee par Noe Pauvels, Compainion Orfever a Bruxelles, 1710.
In 1710 tekende en graveerde Noë Pauvels een modelboek. Het heet “Livre d’Orfevrerie gravee et dessinee par Noe Pauvels, Compainion Orfever a Bruxelles” en werd in Brussel uitgegeven.23 Er zijn vijftien tekeningen in opgenomen waarop ornamenten, mantelhaken, schoengespen, oorhangers, kruishangers en dergelijke meer zijn afgebeeld. Het modelboek bevindt zich in de afdeling ‘Vliegende Bladen’ van de Universiteitsbibliotheek Gent, en is ook digitaal beschikbaar op de website van het British Museum. Dankzij een vermelding in de publicatie Uit de Sacristie werd het modelboek van Noë Pauvels opgespoord.24 Over Noë Pauwels is weinig geweten. In La corporation et les ouvrages des orfèvres Malinois stelt Van Doorslaer dat Noë Pauvels waarschijnlijk stierf in 1754 en dat hij toen woonde in de ‘Vieille rue’ van Brussel.25 Het modelboek wordt ook vermeld in de publicatie van Rosenberg.26 Het is ook geweten dat Pauwels werkzaam was in twee steden: zowel te Brussel als te Mechelen.27 In dit onderdeel worden vier tekeningen uit het modelboek geanalyseerd, met aandacht voor vorm, slijpsel en decoratie. De afbeeldingen die in dit hoofdstuk worden gebruikt, zijn eigendom van de auteur van deze masterproef.
23
Noë Pauwels, Livre Dorfeferie / gravee et desinee par Noe Pauvels. Brusselles (Brussel: Noe Pauvels, 1710).
24
Peré-Claessens, Uit de Sacristie, 144.
25
G. Van Doorslaer La corporation et les ouvrages des orfèvres Malinois, 167.
26
M. Rosenberg, Der Goldschmiede Merkzeichen: IV Band: Ausland und Byzanz (Frankfurt am Main: Schmidt und Günther, 1925). 63.
27
Sterckshof Zilvermuseum, Documentatiemappen, Edelsmeedkunst – België – Mechelen – Pauwels Noë
54
Figuur 23
Modelprent. Noë Pauwels, Livre Dorfevrerie, 1710, 13.
Op figuur 23 zijn vier juwelen weergegeven: drie kruishangers en een girandole-oorbel. Onderaan de tekening verwijst het opschrift: ‘N. pauwels, inventor et excu.’ naar het feit dat Noë Pauwels de uitvinder en uitvoerder is van deze ontwerpen. De kruishanger aan de linkerkant is opgebouwd uit twee delen die aan elkaar verbonden zijn door een touwtje of schakel. Het juweel lijkt in tweeën te zijn opgedeeld langs een verticale as. Vermoedelijk gaat het om de uitvoeringen voor de voor- en achterkant van het kruis, weergegeven op dezelfde tekening. De twee helften verschillen van elkaar. Op de linkerhelft van het kruis zijn diamanten verwerkt, die geslepen zijn in Amsterdamse rozen. Ze zijn zowel rond als peervormig en over de hele linkerhelft verspreid. De kruishanger heeft vier armen. In het midden vormen acanthusmotieven acht boogjes, waardoor het lijkt alsof er een bloem in het kruis is verwerkt. Op de linkerkant van het kruis zijn er dus vier boogjes van acanthusmotieven, waarop vier kleine diamanten in tafelslijpsel zijn getekend. De tweede helft van de tekening, namelijk de rechterkant, is opgemaakt uit gestileerde acanthusbladen, zonder diamanten. In het midden van figuur 23 is een ontwerp voor de achterkant van een kruis getekend. Het kruis heeft een zwarte ondergrond versierd met witte acanthusmotieven. Ook deze hanger is opgebouwd uit twee delen: een bovenste, lichtjes ovale vorm wordt verbonden met het kruis door middel van een touwtje. Het kruis is opgebouwd uit een centrale vorm, dat links, rechts en erboven wordt herhaald. Aan de onderkant vormen twee ronde delen de langste arm. Acanthusbladen, bolletjes en bladmotieven vormen een decoratief patroon in wit email. Dit patroon is symmetrisch gerangschikt
55
over het hele juweel, en naar het centrum van het kruis gericht. Het motief is zeer verfijnd en gedetailleerd uitgewerkt. Tot slot is er een derde kruis, aan de rechterkant van figuur 23. Net zoals het eerste kruis dat werd besproken, is dit kruis in tweeën gedeeld langs een verticale as, om de verschillende uitvoeringen te laten zien. Het bovenste deel van het juweel is verbonden aan het kruis via een schakel. Grote, naar boven krullende acanthusbladen omringen een centrale diamant die in een Amsterdamse roos is uitgewerkt. Op het rechtergedeelte van deze tekening zijn ook drie diamanten in tafelslijpsel weergegeven. Ze bevinden zich op de acanthusbladen. Het tweede deel van het juweel, met name het kruis, heeft vier armen. Ze zijn niet duidelijk omlijnd: vier bogen van acanthusbladen lijken een bloem te vormen in het midden van het kruis, waardoor de zichtbaarheid van de armen van het kruis vermindert. Ook hier is een grote diamant in Amsterdamse roos omringd door acanthusbladen. Kleine stenen in tafelslijpsel zijn verspreid over de gehele rechterkant van het kruis. De linkerkant van het kruis is uitgewerkt in symmetrisch gerangschikte acanthusbladen. De girandole-oorbel die zich helemaal bovenaan figuur 23 bevindt, is opgebouwd uit een bovengedeelte waaraan drie druppelvormige elementen hangen. Ook deze oorbel is opgedeeld langs een verticale as, zodat de voor- en achterkant gelijktijdig kunnen worden afgebeeld. Een grote diamant, geslepen in een Amsterdamse roos, is omringd door drie kleinere diamanten in hetzelfde slijpsel. Acanthusbladen verbinden de stenen met elkaar. Aan de linkerkant van deze tekening is ook een kleine diamant in tafelslijpsel weergegeven. Drie druppelvormige stenen, geslepen in Amsterdamse rozen, zijn aan de onderkant van de oorbel verwerkt. De rechterkant van de oorbel is uitgetekend in acanthusbladen. De acanthusmotieven die op de vier juwelen zijn weergegeven, zijn typerend voor de juweelkunst van de late barok.28 Aan het begin van de achttiende eeuw was de barok nog steeds gangbaar. De drie kruishangers en de oorbel passen dan ook goed in deze stijlstroming: zware motieven, dicht op elkaar gezette stenen, en een zwart geëmailleerde achterkant met witte motieven. Opvallend aan deze tekening is de combinatie van het tafelslijpsel met de Amsterdamse roos, op twee van de kruisen en op de oorbel. Aan het begin van de achttiende eeuw werd het tafelslijpsel dus nog gebruikt, hoewel vaak gesteld wordt dat dit slijpsel enkel tot aan het midden van de zeventiende eeuw werd toegepast.29 Hoogstwaarschijnlijk gaat het om diamanten, maar aangezien er niet bij vermeld staat wat voor materiaal gebruikt zou worden, is het niet geheel duidelijk om welke stenen het precies gaat. Er zijn nog vier andere tekeningen van dergelijke kruishangers opgenomen in Pauwels’ Livre d’Orfevrerie.
28
Vanwittenberg, Orfèvrerie au poinçon de Bruxelles, VII.
29
Brennet-Deckers, Le Bijou à Liège, 22.
56
Figuur 24
Modelprent. Noë Pauwels, Livre Dorfevrerie, 1710, 8.
Figuur 24 is de weergave van tekening 8 in het modelboek van Noë Pauwels. Links in de benedenhoek van de tekening wijst het opschrift ‘N. pauwels, inventor, e excu’ op het feit dat Pauwels de uitvinder en uitvoerder van de ontwerpen is. Op de tekening zijn twee schoengespen, vier oorhangers en een ketting afgebeeld. De schoengespen zijn versierd met acanthusbladen, die symmetrisch gerangschikt zijn rond vier stenen. Op de bovenste schoengesp zijn de diamanten in tafelslijpsel uitgetekend: dat wil zeggen met een plat tafelvlak en vier facetten. De diamanten op de onderste schoengesp zijn in Amsterdamse rozen uitgewerkt, met daartussen nog eens vier kleinere diamanten in tafelslijpsel. De vier oorhangers zijn allemaal op dezelfde manier opgebouwd: een driehoekige vorm waarvan de punt naar boven wijst, waaraan een druppelvormige of ronde diamant hangt. De oorhanger in de linkerbovenhoek van de tekening is gevormd door een motief van acanthusbladen waarop een grote diamant in Amsterdamse roos is bevestigd. Rond deze diamant zijn nog drie andere diamanten in tafelslijpsel gerangschikt. Door middel van een fijn rankwerk en een hele kleine diamant wordt de onderste, druppelvormige steen verbonden met het bovenste gedeelte van de oorhanger. Ook deze diamant is in Amsterdamse roos uitgetekend. De oorhanger in de rechterbovenhoek van de modelprent zou de achterkant kunnen zijn van de oorhanger die zonet werd besproken. De achterkant is versierd met acanthusbladen die naar boven zijn gericht. Op de plek die overeenkomt met de centrale diamant aan de voorkant, zijn de acanthusbladen verwerkt in een circulaire motief. De oorhanger in de rechterbenedenhoek van de tekening is sierlijk uitgewerkt: drie peervormige stenen in Amsterdamse roos zijn evenwichtig verdeeld over een rankwerk van acanthusbladeren.
57
Drie kleinere diamantjes en neerwaarts gerichte acanthusbladeren leiden naar een laatste, grote diamant, die eveneens in een Amsterdamse roos is uitgetekend. De oorhanger die zich in de linkerbenedenhoek bevindt, zou de achterkant kunnen voorstellen van deze oorhanger. Het is versierd met acanthusbladen, die symmetrisch zijn en naar boven wijzen. Tot slot is er een groot juweel uitgetekend in het midden van de prent. Vermoedelijk gaat het om een ketting, met een centrale ellipsvormige schakel, waaraan een reeks kleinere schakels zijn bevestigd. De ketting is in tweeën opgedeeld langs een verticale as, om de voor- en achterkant van het ontwerp gelijktijdig te kunnen afbeelden. De voorkant van de grootste schakel is versierd met een ronde en peervormige diamanten, geslepen in Amsterdamse roos. Acanthusbladen spreiden zich uitwaarts en zijn symmetrisch opgevat. De kleinere schakels bestaan grotendeels uit stenen: op de eerste schakel is een grote ronde diamant afgebeeld, waarrond vier kleinere diamanten in tafelslijpsel zichtbaar zijn. Vier acanthusbladen ondersteunen de constructie. Een ellipsvormige diamant in volle roos verbindt de kleinere schakels met elkaar. De achterkant van de ketting is te zien aan de rechterkant van de tekening. Het is versierd met dezelfde acanthusbladen, die eveneens symmetrisch gerangschikt zijn.
Figuur 25
Modelprent. Noë Pauwels, Livre Dorfevrerie, 1710, 12.
Op figuur 25 zijn twee kruisvormige hangers en twee oorbellen getekend. Onderaan de tekening wordt aangegeven dat Noë Pauwels er de uitvinder en ontwerper van is door het opschrift ‘N.
58
pauwels, inventor et excu.’. Vier acanthusmotieven versieren de rest van de ontwerptekening. De kruishanger aan de linkerkant is opgebouwd uit een bovenstuk dat door middel van haakjes aan het eigenlijke kruis wordt verbonden. Ook dit juweel lijkt in tweeën te zijn opgedeeld langs een verticale as. Het bovenste gedeelte is opgebouwd uit acanthusbladen die naar boven en beneden krullen. In het midden van de bladen is een kleine diamant in tafelslijpsel uitgewerkt. Rechts daarvan is er nog zo’n steen in tafelslijpsel getekend, terwijl erboven een peervormige steen in Amsterdamse roos is weergegeven. De achterkant van dit bovenstuk is volledig versierd met acanthusbladen. Het onderste, kruisvormige gedeelte is opgemaakt uit vier armen met een grote, centrale diamant. Deze steen is in een Amsterdamse roos uitgewerkt en rond van vorm. Op de rest van het kruis zijn er nog vier dergelijke diamanten opgenomen, maar deze zijn kleiner en peervormig. Daarnaast zijn nog zeven kleine diamanten in tafelslijpsel verspreid over de armen. Acanthusbladen vormen de ondergrond voor de stenen en zijn symmetrisch rond een middenas geschikt. De achterkant van het kruis is volledig versierd met acanthusbladen. Op de linkerarm buigen de bladen naar buiten. Een klein figuurtje vormt de kern van het kruis. De kruishanger rechts is op dezelfde manier opgebouwd als de hanger die net werd besproken. Het bovenste gedeelte wordt verbonden met het kruis door haakjes. Het is versierd met acanthusbladen, twee kleine diamanten in roosslijpsel en zes kleine diamanten in tafelslijpsel. Hier lijkt een verticale opdeling afwezig te zijn. Op het kruis eronder is de voor- en achterkant wel afgebeeld. Aan de voorkant bevindt zich een grote, ronde diamant in roosslijpsel. Op de rest van het kruis zijn veertien kleinere diamanten in tafelslijpsel uitgewerkt. De acanthusbladen versieren de rest van het kruis en zijn symmetrisch opgebouwd. De achterkant van het kruis is ook gedecoreerd met acanthusbladen. In het midden van het kruis is een klein diertje uitgewerkt, een paard of een fantasiewezen. Een pijl wordt naar zijn rug geschoten. Daarnaast zijn er ook twee ontwerpen voor oorhangers bedacht. De bovenste oorhanger is opgemaakt uit een bovenstuk, versierd met acanthusbladen, met daarop een grote ronde, en twee kleinere peervormige diamanten. Ze zijn uitgewerkt in roosslijpsel. De achterkant is volledig versierd met acanthusbladen. Rankwerk van bladeren verbindt dit gedeelte met een ronde diamant in tafelslijpsel. De tweede oorhanger is weelderiger dan de oorhanger erboven. Het bovenste gedeelte is opgebouwd uit acanthusbladen die in een punt naar boven wijzen. Op de bladeren zijn een grote diamant in roosslijpsel en drie diamanten in tafelslijpsel gemonteerd. Het onderste gedeelte is druppelvormig. Twee acanthusbladen krullen naar beneden en omhullen een peervormige diamant in roosslijpsel. Daar waar de bladeren samen komen, is nog een ronde diamant in roosslijpsel uitgetekend. Tot slot is er een derde diamant in tafelslijpsel aanwezig op het acanthusblad rechts.
59
Figuur 26
Modelprent. Noë Pauwels, Livre Dorfevrerie, 1710, 3.
Deze laatste tekening bevat een ontwerp voor een mantelhaak. Rondom rond de mantelhaak zijn ornamenttekeningen weergegeven. De mantelhaak bestaat uit een rechthoekig middenstuk, met licht gebogen lijnen, waarvan weerskanten eindigen in een ellipsvormig gedeelte. In het midden van de mantelhaak is een diamant in roosslijpsel verwerkt. Een decoratie van organische motieven is op symmetrische wijze rond deze steen uitgewerkt. Op de uiteinden van de haak zijn twee diamanten in roosslijpsel afgebeeld. Acanthusbladen ontspruiten aan de diamanten en krullen inwaarts. Het is mogelijk dat dit ontwerp bedoeld is voor een geëmailleerde haak. In dat geval zijn de organische motieven niet in metaal uitgewerkt, maar in email geschilderd. Deze veronderstelling komt door het gebrek aan driedimensionaliteit van de acanthusbladen, in vergelijking met de vorige tekeningen die werden besproken. Indien deze acanthusbladen als vlak geheel zijn geconcipieerd, dan is het mogelijk dat het om een geëmailleerd decor gaat. Onderaan de tekening is een ornament te zien, opgebouwd uit een monsterachtig figuur dat ranken van acanthusbladen uitspuwt. Deze eindigen in een bloem. In het bovenste register van de tekening zijn nog meer ornamenten met acanthusbladen uitgewerkt. Uiterst links is een figuurtje aanwezig tussen de bladeren.
60
3.2.2
Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries, inventés et gravés par L. Van der Cruycen, jouälier à Bruxelles, s.l., n.d.
Het Prentenkabinet van Brussel bewaart een reeks modelboeken afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. Twee daarvan dateren uit de achttiende eeuw en werden ontworpen door L. Van der Cruycen.30 Over deze edelsmid is, net zoals Noë Pauwels, weinig geweten. M.H. Gans stelt dat hij afkomstig was uit Brussel.31 Ook Marc Rosenberg vermeldt L. Van der Cruycen : “L. van den (der) Cruycen, Goldschmied (?) in Brüssel, Herausgeber des “Nouveau Livre de Desseins contenant les ouvrages de la Joaillerie” Paris 1770 und des “Nouveau Livre De Desseins de jouaillerie” (o.J.?) […]”.32 Het boek van Rosenberg werd in 1925 gepubliceerd, terwijl dat voor M.H. Gans in 1961 was. Bij Rosenberg is er nog sprake van twee modelboeken, terwijl dat van M.H. Gans enkel het modelboek van Parijs overneemt. Dat heeft gezorgd voor verwarring in de later verschenen literatuur: meestal werd enkel nog het Parijse modelboek vermeld. L. Van der Cruycen is ook terug te vinden in ‘Les maîtres ornementistes’ uit 1880. Hier wordt hij omschreven als “joaillier à Bruxelles vers 1770”. Beide modelboeken worden er geciteerd; ze bevonden zich op dat moment al in de bibliotheek van Brussel.33 Noë Pauvels is niet opgenomen in dit overzichtswerk. Dat is misschien omdat hij enkel ‘Compainion Orfefer’ was, en geen meester. In dit onderdeel worden enkele tekeningen besproken, afkomstig uit beide modelboeken. Het modelboek ‘Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries’ van Brussel bevat 25 tekeningen. Er is geen publicatiedatum van gekend, maar vermoedelijk werd het rond dezelfde periode als het modelboek van Parijs uitgegeven (1770). Het zijn voornamelijk oorbellen, broches, châtelaines, gespen, corsagejuwelen, kruishangers, ringen en haarornamenten die worden voorgesteld op de tekeningen. Organische motieven overheersen het ontwerp, samen met diertjes zoals een pauw en een reiger, maar ook insecten. Het geheel is zeer luchtig en speels. Stenen werden niet mee getekend, wat als gevolg heeft dat de tekeningen moeilijk te interpreteren zijn. Zijn de juwelen ontworpen om volledig met steen te worden bezet? De afbeeldingen die in dit onderdeel worden gebruikt, zijn eigendom van de auteur.
30
Prentenkabinet Brussel, L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries, inventés et gravés par L. Van der Cruycen, jouälier à Bruxelles (s.l., n.d.: s.n.), S. II. 16767; en Prentenkabinet Brussel, L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Desseins contenant les Ouvrages de la Joaillerie inventés et dessinés par L. Vander Cruycen (Parijs: s.n., 1770), S.II.16768. 31
Gans, Juwelen en mensen, 132 – 134.
32
Rosenberg, Der Goldschmiede Merkzeichen, 63.
33
D. Guilmard, Les maîtres ornementistes: dessinateurs, peintres, sculpteurs et graveurs: école française, italienne, allemande, et Pays-Bas
(flamande & hollandaise) (Parijs: E. Plon. 1880), 514.
61
Figuur 27
Modelprent. L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries, n.d., 17.
Figuur 27 is een voorbeeld van de vele broches met bloemencompositie die zo populair waren tijdens de achttiende eeuw. De ontwerpen kunnen dienen voor zowel broches als voor de bekroning van ringen. Op deze tekening zijn vierentwintig van dergelijke ontwerpen afgebeeld, en zijn elk afzonderlijk uitgewerkt. De organische motieven zijn van groot belang. De meeste broches zijn opgemaakt uit een bloem met blaadjes rond. Ze zijn elegant opgebouwd, niet helemaal symmetrisch en er zit een zekere golfbeweging in de ontwerpen. Op de tweede rij van onder, en derde tekening van links is een typische ‘Giardinetti’ weergegeven: een ring in de vorm van een bloemenkorf. Een kleine mand is bekroond met een bloemencompositie. Onder dit ontwerp is een andere interessante tekening uitgewerkt: een hoed met grote pluim als broche. Deze pluim wordt ook een aigrette genoemd en wordt in het haar gedragen. De uitwerking van een hoed met pluim maakt het ontwerp speels.
62
Figuur 28
Modelprent. L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries, n.d., 11.
Op figuur 28 zijn meerdere juwelen te zien: vijf kruishangers, een juweel voor op het lijfje en twee broches of ringen zijn uitgetekend. De kruisen zijn merkwaardig: ze zijn volledig opgemaakt uit een floraal- of knoopmotief. Het kruis uiterst links op de tekening is opgebouwd uit een centrale bloem met vele bloemblaadjes. Links, rechts en boven deze bloem vertrekken twee blaadjes, en onderaan is een strik getekend. De vier armen van het kruis eindigen in een ellipsvorm versierd met blaadjes die naar binnen zijn gericht. Tussen de vier armen zijn rozen getekend. Linksonder op de tekening bevindt zich een tweede kruis. De opbouw ervan is relatief simpel. Een grote bloem met vijf blaadjes vormt het centrum van het kruis. Dit motief wordt in een kleinere variant herhaald op het uiteinde van de vier armen. De rest van het kruis is versierd met blaadjes en bolletjes. Een derde kruishanger is opgemaakt uit een knoopmotief. Lussen lopen over de vier armen van het kruis, zonder dat er een begin of een einde lijkt te zijn. Rechts van dit kruis is een groter ontwerp afgebeeld. Ook hier fungeert een bloem met veel blaadjes als centrum van het juweel. Vanuit deze bloem vertrekken vier hoornen des overvloeds, die eindigen in bloemen. De rest van het kruis is versierd met blaadjes, bloemen en bolletjes. De laatste kruishanger bevindt zich uiterst rechts op de tekening. De vier armen ervan zijn opgebouwd uit bloemen en blaadjes, en de onderste arm eindigt in een bolletje. Tussen de vier armen zijn nog eens vier bolletjes getekend. In tegenstelling tot een aantal van de zonet besproken kruisen, wordt het centrum van dit kruis niet opgemaakt uit een bloem, maar uit meerdere blaadjes. De vijf kruisen zijn speels en geven de creativiteit van de ontwerper goed weer. Het grote juweel dat in het midden van de tekening wordt afgebeeld, is vermoedelijk een ontwerp voor een ketting, of voor een juweel dat op het lijfje wordt bevestigd. Het is opgebouwd uit een lange bloemenslinger, waaraan twee smallere slingers zijn bevestigd. Deze slingers komen samen in een bloemenontwerp, waar een pauw op zit. De brede, horizontale bloemenslinger is 63
versierd met rozen, kleine en grote bloemen, bladeren en peren. De decoratieve elementen zijn symmetrisch gerangschikt rond een grote, centrale bloem. De twee smallere slingers zijn opgebouwd uit een rankwerk van bladeren en twee bloemen per slinger. Een soort fruit is in de decoratie verwerkt; wellicht zijn het besjes. De twee slingers komen samen in een groot middenstuk, opgebouwd uit bloemen, bladeren en fruit. Hierop zit een grote pauw waarvan de vleugels zijn opengesperd. Zijn staart en kop zijn naar de linkerkant gericht. Tot slot zijn twee kleine ontwerpen voor ringen opgenomen. Het eerste ontwerp, aan de linkerkant van de tekening, is opgebouwd uit twee grote bloemen en blaadjes. Vermoedelijk is het een ontwerp voor een broche. Het tweede ontwerp, aan de rechterkant van de tekening, lijkt op een bloemenkorf. Uit een kleine mand vertrekken drie blaadjes, die eindigen in drie bloemen. Zes besjes ronden de versiering af.
Figuur 29
Modelprent. L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries, n.d., 10.
Een populair motief tijdens de zeventiende en achttiende eeuw was de Sévigné-strik. De Sévigné bestaat uit een enkele of een dubbele lus, en werd gebruikt voor oorbellen, kettingen, of hangers voor op het lijfje. Op figuur 29 zijn vier ontwerpen te zien die geïnspireerd zijn op de vorm van de Sévigné-strik. De strik links bovenaan is opgebouwd uit een centrale bloem waaruit ranken van takken met bladeren vertrekken. De takken zijn afgezoomd met bloemen en fruit. Een kleine strik verbindt dit bovenste gedeelte met een druppelvormige hanger, die eveneens is opgebouwd uit takken met bladeren, bloemen en fruit. De decoratie is weelderig en herhaalt zich over het hele juweel. De strik in de rechterhoek bovenaan is een variant van de linkerstrik. De takken met bladeren zijn hier echter minder prominent aanwezig: de versiering van het juweel is vooral opgemaakt uit bloemen. Een kleine strik verbindt het bovenstuk met het onderstuk. De hanger is
64
opgemaakt uit een peervormig element, waarrond vier bloemen symmetrisch zijn gerangschikt. Tussen de bloemen zijn fruit en bladeren getekend. In de linker benedenhoek van de tekening is een derde strik weergegeven. Ook deze strik is versierd met bloemen, bladeren en fruit, maar is meer ingetoomd dan de bovenste strikken op de tekening. Dat komt door de aanwezigheid van een dunne, gekartelde rand die de bloemen en bladeren inkapselt en de decoratie duidelijk aflijnt. Een centrale bloem met twee lussen vormt het bovenste gedeelte van de strik. In de lussen zijn bloemen, bladeren en fruit getekend. De onderste hanger is gedecoreerd met een grote bloem in de kern, met daarrond drie kleinere bloemen, blaadjes en fruit. Een klein strikje verbindt het onderste gedeelte van de hanger met het bovenste gedeelte. Tot slot is er nog een strikhanger in de rechterbenedenhoek van de tekening. Ook hier is de decoratie minder weelderig omdat een rand van uitwaarts gedraaide blaadjes voor een duidelijke aflijning zorgt. Een bloem met acht blaadjes en acht besjes vormen het midden van de strik. Aan weerskanten is een lus met hartvormig uiteinde weergegeven; versierd met bloemen, bladeren en fruit. Een klein strikje leidt naar het onderste gedeelte van het juweel. Een druppelvormige hanger is afgezoomd door een rand van uitwaarts gekeerde blaadjes. In de kern van de hanger bevindt zich een bloem, omringd door bladeren en fruit. Op de rest van de tekening zijn vier kleine ontwerpen voor broches of ringen te zien. Ze zijn opgebouwd uit een eenvoudig takje, met bloemen, bladeren en fruit. Er zit een zekere beweging in de ontwerpen. Tot slot zijn er nog twee kleinere ontwerpen voor broches weergegeven, ook geïnspireerd op de Sévigné-strik, maar zonder hanger onderaan. Ook hier is er sprake van een weelderige decoratie van organische motieven.
Figuur 30
Modelprent. L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries, n.d., 20.
65
De laatste ontwerptekening die hier wordt besproken, is tekening 20 (zie figuur 30). Een reeks ontwerpen voor girandole-oorbellen is er op te zien. Onderaan de tekening verwijst het opschrift: ‘Inv. et gr. Par L.V.D. Cruycen, joÿalier à Bruxelles’, naar het feit dat Van der Cruycen de uitvinder en graveur is van deze ontwerpen. De girandole is opgemaakt uit één grote diamant, steen of andere vorm, waaraan drie druppelvormige parels hangen. Op figuur 30 zijn acht grote en zes kleine ontwerpen voor girandole-oorbellen weergegeven, en vier ontwerpen voor de tussenstukken. De ontwerpen voor grote oorbellen zijn allemaal op dezelfde manier opgebouwd: een ronde steen vormt het bovenste gedeelte dat bevestigd wordt aan het oor. Een veelvoud van bloemetjes, bladeren en fruit verbinden het bovenste gedeelte met drie druppelvormige hangers, vermoedelijk ook diamanten. Een strikmotief is toegevoegd aan het ontwerp bij twee paar oorbellen. Het gaat om het eerste en het derde ontwerp van links, op de bovenste rij. Het strikje bekroond de druppelvormige hanger in het midden. Een ander opvallend ontwerp is dat van de oorbel uiterst rechts, op de bovenste rij. Het tussenstuk is versierd met een bloemenkorf, zoals op de Giardinetti’s. Bovenop een kleine mand is een grote bloem getekend, waar aan weerskanten op symmetrische wijze blaadjes, bloemen en fruit naar boven krullen. De oorbel die zich daaronder bevindt, lijkt te zijn opgemaakt uit een reeks gesloten bloemen, bladeren en fruit. De kleinere ontwerpen zijn simpeler opgebouwd: één grote steen, een tussenstuk met organische motieven, en één druppelvormige hanger. Ook hier zijn vooral bloemen, fruit en bladeren ingezet als decoratie. Onderaan de tekening zijn vier ontwerpen voor tussenstukken verwerkt. Uiterst links vormt een rankwerk van takken het hoofdbestandsdeel van het juweel. De takken krullen naar boven en zijn versierd met drie bloemen en vier besjes. Het ontwerp rechts daarvan is opgebouwd uit een centrale strik. Links, rechts, onder en boven vertrekken takken van bladen, waartussen vier bloemen zijn getekend. Het geheel is afgezoomd door besjes. Het derde ontwerp bestaat uit aaneengebonden takken met bladeren en bloemen, die naar boven golven en symmetrisch rond een bloem zijn gerangschikt. Het laatste ontwerp, uiterst rechts, verschilt aanzienlijk van de drie vorige ontwerpen. Hier wordt een grote strik met dubbele lus gevormd door linten. Tussen de lussen zijn bladeren en bloemen getekend. Ook op tekening 20 zijn de ontwerpen weelderig. Bloemen, bladeren en fruit vormen de voornaamste decoratie, samen met strikvormen en druppelvormige hangers. De ontwerpen zijn altijd symmetrisch opgebouwd, maar blijven luchtig en speels. De ontwerpen van L. Van der Cruycen passen in de overgang van de rococo naar het neoclassicisme. Enerzijds zijn enkele kenmerken van de rococo nog aanwezig, zoals de weelderige bloemendecoraties, ontwerpen waarvoor gekleurde edelstenen nodig zijn en de aanwezigheid van dieren en insecten. Anderzijds verschijnen enkele kenmerken van het neoclassicisme, zoals de bloemenslingers die doen denken aan festoenen.
3.2.3
Nouveau Livre de Desseins contenant les Ouvrages de la Joaillerie inventés et dessinés par L. Vander Cruycen. 1770, Parijs.
Het tweede modelboek van L. Vander Cruycen is het ‘Nouveau Livre de Desseins contenant les Ouvrages de la Joaillerie inventés et dessinés par L. Vander Cruycen’, uitgegeven in 1770 te Parijs. Dit modelboek bevat elf tekeningen met daarop ontwerpen voor broches, châtelaines, haarjuwelen, oorbellen etc. Hoewel dit boek niet werd uitgegeven in de Zuidelijke Nederlanden, is het interessant om er even bij stil te staan, aangezien Van der Cruycen er de auteur van is. Twee ontwerpen worden besproken 66
vergeleken met de ontwerpen van het Brusselse Nouveau Livre de Desseins. De afbeeldingen die in dit onderdeel worden gebruikt, zijn eigendom van de auteur.
Figuur 31
Modelprent. L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Desseins contenant les Ouvrages de la Joaillerie, 1770,1.
Figuur 31 bevat het ontwerp voor een juweel dat op het lijfje bevestigd wordt. Maria-Theresia van Oostenrijk draagt een gelijkaardig juweel op het portret geschilderd door Martin Meytens. Het opschrift in de linkerbovenhoek ‘L. Vander Cruycen fecit’ geeft aan dat Van der Cruycen de ontwerpen heeft gemaakt. Het ontwerp is opgemaakt uit een grote driehoek waarvan de punt naar beneden wijst. Drie grote strikken aan de bovenkant zijn met elkaar verbonden door een rankwerk van takken en bloemen waar een lint rond draait. Aan de onderkant van het juweel is nog zo’n strik uitgewerkt. Aan de linkerkant van het corsagejuweel worden de takken met bladeren en bloemen omhult door een lint dat spiraalsgewijs naar beneden draait. De rechterkant van het juweel is 67
opgebouwd uit een rankwerk van bladeren en bloemen, zonder lint. In het midden van het ontwerp zijn nog drie kleinere strikken getekend, die op verticale wijze boven elkaar staan. Ook hier zijn het bladeren, bloemen en lint die het geheel versieren. Links en rechts zijn ontwerpen voor hangers weergegeven. Vermoedelijk gaat het om oorhangers, of broches om op het lijfje te spelden. Het ontwerp links is opgebouwd uit een strik, waaraan twee linten hangen die uitmonden in een grote, bloemvormige strik. Tussen de linten wordt een slinger van bladen vervlochten met een slinger van bloemen. Het ontwerp aan de rechterkant is ook opgemaakt uit een grote strik, waaraan een slinger van bloemen, een slinger van bladen, een lint en een parelsnoer hangen. Ze zijn ook met elkaar vervlochten en monden uit in een grote bloem. Het ontwerp is zeer verfijnd: de bloemen en bladeren zijn mooi uitgetekend, alle details zijn uitgewerkt. Het organische motief, samen met strikken en parels, zorgen voor een geraffineerd ontwerp.
Figuur 32
Modelprent. L. Van der Crucyen, Nouveau Livre de Desseins contenant les Ouvrages de la Joaillerie, 1770, 6.
Op figuur 32 zijn drie ontwerpen weergegeven: één ketting en twee broches voor op een lijfje. Onderaan de tekening vermeld het opschrift ‘L. Vander Crucyen fecit’ dat Van der Cruycen de maker is van de ontwerpen. De ketting is opgemaakt uit een brede, horizontale band, die rond de nek sluit. Zes ellipsvormige schakels worden gevormd door linten, takken met bladeren en parelsnoeren. In het midden van deze schakels is een decoratie van verschillende bloemen uitgewerkt. De schakels worden met elkaar verbonden door een strik. Ter hoogte van deze strikken hangen getorste parels, zeven in totaal. Een slinger van bladeren met parels loopt tussen de parels, wat de indruk wekt dat festoenen in het ontwerp zijn verwerkt. In het midden van de ketting loopt een lange slinger van bladeren, bloemen en lint. Door middel van een strik verbindt deze slinger de bovenste band met de
68
hanger aan de onderkant. Deze hanger is opgemaakt uit een getorst deeltje waar rijen bloemen, afgewisseld met parels, zijn bevestigd. Aan de onderkant van de tekening zijn twee ontwerpen voor broches om op een lijfje te spelden. Het ontwerp aan de linkerkant lijkt op een bloemenboeket. Een strik onderaan bindt een geheel van bloemen en bladeren samen. De broche maakt een beweging naar links en is niet helemaal symmetrisch opgebouwd. Het ontwerp aan de rechterkant is op dezelfde manier opgebouwd: bloemen, pluimen, en korenhalmen zijn aan elkaar gebonden met een lint. Het geheel maakt een beweging naar links; en de takken zijn asymmetrisch geschikt. In vergelijking met het modelboek van Brussel, zijn deze ontwerpen beter uitgewerkt. De details zijn leesbaarder, de tekentechniek is verfijnder. In beide modelboeken wordt veel belang gehecht aan de organische motieven: bloemen, takken, planten worden ingezet als decoratie. Het modelboek van Parijs is rijk aan weelderige ontwerpen met bloemen en takken, pluimen en linten; voor het boek van Brussel is dat ook het geval. De broches zijn op dezelfde, asymmetrische manier ontworpen. Inzake typologie zijn in beide modelboeken kettingen, broches, oorbellen, châtelaines en haarjuwelen opgenomen. Een reeks ontwerpen voor girandole-oorbellen werd eerder besproken, afkomstig uit het Brusselse modelboek. Op afbeelding 4 is nog zo’n reeks girandole-oorbellen te zien, opgenomen in het Parijse modelboek. Er kan dus gesteld worden dat de twee boeken in grote lijnen dezelfde ornamentiek, en dezelfde soort juwelen bevatten. Opvallend is echter dat het modelboek van Brussel veel ontwerpen voor kruishangers bevat, terwijl dat van Parijs geen enkel ontwerp voor kruisen heeft. Ook de insecten, vogels en dieren, die zo talrijk aanwezig zijn in het Nouveau Livre de Desseins van Brussel, ontbreken in het modelboek van Parijs. Tot slot kan nog gesteld worden dat er in het Parijse modelboek meer sprake is van unieke ontwerpen. Het modelboek van Brussel bevat vooral grote reeksen van ontwerpen voor bijvoorbeeld broches en oorbellen. Tientallen mogelijke uitvoeringen zijn weergegeven, terwijl het modelboek van Parijs vooral de nadruk legt op een enkel, beter uitgewerkt ontwerp. Beide boeken illustreren de verbeelding en creativiteit van de ontwerper. De mooie ontwerpen passen geheel in de tijdsgeest, en doen niet onder voor de ontwerpen uit andere landen van Europa, rond deze periode.
69
70
Figuur 33
Modelprent. L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries, n.d, 4.
Figuur 34
Modelprent. L. Van der Cruycen, Nouveau Livre de Desseins contenant les ouvrages de la Joaillerie, 1770,3.
3.2.4
Conclusie
In dit onderdeel werden drie modelboeken onderzocht. Het eerste modelboek werd ontworpen door Noë Pauwels, en uitgegeven in 1710 te Brussel. Het tweede modelboek werd ontworpen door L. Van der Cruycen, en ook uitgegeven te Brussel op een onbekende datum. Het derde modelboek werd eveneens ontworpen door L. Van der Crucyen, en uitgegeven in Parijs in 1770. Het modelboek van Noë Pauwels bevat ontwerpen voor kruishangers, schoengespen, oorbellen enzovoort. Het past binnen de late barok, omdat de ontwerpen nog zwaar zijn en gewichtig zijn. Grote stenen zijn dicht op elkaar gezet, en de juwelen zijn voornamelijk versierd door acanthusbladen, een motief van de late barok.34 Uit deze ontwerpen kan worden afgeleid dat het tafelslijpsel nog steeds gangbaar was aan het begin van de achttiende eeuw. Het werd gecombineerd met het roos- en briljantslijpsel. In hoofdstuk 4 zal blijken dat op een aantal van de overgeleverde juwelen, ditzelfde tafelslijpsel ook nog werd gebruikt om de diamanten vorm te geven. De modelboeken van L. Van der Cruycen bevatten daarentegen geen aanwijzingen voor de slijpsels die zouden worden toegepast. De stenen werden niet uitgetekend op de ontwerpen. In zijn modelboeken zijn voornamelijk oorbellen, broches, châtelaines, gespen, kruishangers en ringen opgenomen. De juwelen zijn versierd met organische motieven, zoals bloemen en vruchten. Het modelboek van Brussel past binnen de overgang van het rococo naar het neoclassicisme, omdat het elementen van beide stromingen combineert. Het is opvallend dat deze modelboeken geen ontwerpen bevatten voor de hangers à la Jeanette, of voor de Vlaamse harten. De kruishangers, oorbellen, gespen en kettingen, die worden vermeld in de boedelinventarissen, en afgebeeld zijn op de portretten, komen wel voor in de ontwerpen. In het volgende en laatste hoofdstuk wordt aandacht geschonken aan de overgeleverde juwelen. De resultaten van dat onderzoek zullen worden afgetoetst aan de bevindingen uit hoofdstuk 2 en 3.
34
Vanwittenberg, Orfèvrerie au poinçon de Bruxelles, VII.
71
Hoofdstuk 4 eeuw
4.1
Overgeleverde juwelen uit de achttiende
De juwelen afkomstig uit de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis
De Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis bezit een rijke collectie van juwelen en edelsmeedwerk. Deze collectie bevindt zich in de Preciosa-afdeling. Nadat de Preciosa-afdeling uitgebreid werd onderzocht, werden een aantal juwelen geselecteerd om te worden opgenomen in het onderzoek. De selectie van juwelen gebeurde op basis van verschillende bronnen. In eerste instantie werd de bestaande literatuur gebruikt als vertrekpunt. Daarnaast werd fotomateriaal gebruikt, zoals de plaat met Vlaamse juwelen van René d’Allemagne, of de catalogus Uit de Sacristie. Deze foto’s hebben gediend als richtlijn en vergelijkingsmateriaal. Ook de slijpsels en de zettingen van diamanten waren een manier om juwelen te selecteren. Tot slot beschikt de KMKG over een inventaris van de juwelen. Deze werd ook geraadpleegd, indien er informatie over de juwelen in kwestie beschikbaar was. Na onderzoek bleek echter dat sommige juwelen, die werden beschouwd als afkomstig zijnde uit de achttiende-eeuwse Zuidelijke Nederlanden, in de negentiende eeuw moeten worden gesitueerd. Deze juwelen bezitten merken die tot dan toe nog niet waren geïdentificeerd. Deze juwelen werden alsnog opgenomen in het onderzoek, om de bestaande beeldvorming over achttiende-eeuwse juwelen in de Zuidelijke Nederlanden bij te schaven. De foto’s van de juwelen werden verkregen via de fotodienst van de KMKG.
73
4.1.1
Kruishangers
Figuur 35
F.1234. Kruishanger in goud en diamant, tweede helft achttiende eeuw, Vlaams.
Deze kruishanger is een van de pronkstukken van de collectie van de KMKG. Het draagt inventarisnummer F. 1234 en is te bezichtigen in de permanente tentoonstelling van de Preciosacollectie. De kruishanger wordt beschouwd als zijnde vervaardigd tijdens de tweede helft van de achttiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden (opschrift in de vitrine). De hanger is opgebouwd uit twee delen: een bovenstuk versierd met een rankwerk van takken met blaadjes en bloemen, en een onderstuk in de vorm van een kruis. Het bovenstuk is lichtjes gebogen in de vorm van een halve
74
maan. Het is opgemaakt uit een grote centrale diamant, geslepen in een Antwerpse roos. De steen wordt bekroond met twee lusjes en een puntvormige diamant. Op de uiteinden van dit bovenstuk bevinden zich nog vier grote diamanten. Ze zijn geslepen in Antwerpse rozen en gezet in een bloemvormige, gouden dop. Het bovenste gedeelte is verder afgewerkt met diamantschilfers gezet in goud. De ondergrond van de diamanten is gevormd door een rankwerk van gouden lussen. De diamanten stellen de bladeren en bloemen van dit rankwerk voor. De lussen zijn driedimensionaal opgevat: ze bezitten een zeker volume. Vermoedelijk gaat het om getrokken gouddraad dat aan elkaar werd gesoldeerd in dit patroon. Aan dit bovenste gedeelte is een kruis verbonden via een gouden schakel waarop merken zijn geslagen. Het kruis is opgebouwd uit zes grote diamanten, gezet in hoge conische doppen. De zettingen zijn van goud en hebben een gekartelde basis. Daar waar de armen elkaar kruisen, bevindt zich een grote diamant geslepen in een Antwerpse roos, dat wil zeggen met twaalf vlakken. De diamanten die zich links, boven en rechts van deze centrale diamant bevinden, zijn eveneens in Antwerpse rozen geslepen. Alle andere diamanten zijn in zesplak geslepen. Tussen de vier armen van het kruis zijn vier kleine diamanten in puntvormige doppen gemonteerd. Een gouden schakel verbindt de twee delen van het juweel met elkaar. Op deze schakel zijn merken geslagen (zie figuur 35). Na de identificatie van de merken bleek dat het juweel hoogstwaarschijnlijk aan het begin van de negentiende eeuw werd vervaardigd, en niet in de tweede helft van de achttiende eeuw.1 De identificatie van merken moet altijd met een zekere voorzichtigheid gebeuren: de interpretatie ervan varieert met de vorderingen van het onderzoek. Dat wil zeggen dat, wanneer nieuwe werken van een bepaalde edelsmid worden ontdekt, of meer informatie vrijkomt, de merken beter kunnen worden gesitueerd in hun tijd en context. Desalniettemin kan voor kruishanger F.1234 voorzichtig gesteld worden dat het meestermerk van (Jean) Pierre Philippe Vanderhecht (1766-1833) aanwezig is, waarvan gegevens zijn gekend tot 1822. Een tweede merk werd geslagen op het ringetje. Het gaat om het gehaltemerk voor goud dat gebruikt werd in de periode van 1832 tot 1869. De combinatie van de twee merken brengt de datering van deze kruishanger tot de periode 1832 – 1833.2 De kruishanger is dus afkomstig uit de negentiende eeuw, en niet de achttiende eeuw, zoals tot dan werd aangenomen.
1
Wim Nys (wetenschappelijke assistent Sterckshof Zilvermuseum), email aan de auteur, 4 december 2013.
2
Wim Nys, email.
75
Figuur 36
F.1234. Merken op de kruishanger.
Aan de achterkant van het bovenstuk zijn twee reepjes in goud gesoldeerd, zodat er een lint of ketting kan worden doorgetrokken. De zettingen zijn gesloten aan de achterkant. Ze zijn vlak afgewerkt, in tegenstelling tot de achterkant van de diamanten van het kruis. Deze zijn bol aan de achterkant. De kruishanger getuigt van een grote kwaliteit en vakmanschap: de diamanten zijn evenwichtig geslepen en goed gemonteerd in massieve gouden zettingen. Sporen van werkmateriaal, zoals vijlstrepen, zijn bijna niet te zien. De achterkant is mooi afgewerkt en glad gepolijst.
76
Figuur 37
F.1235. Kruishanger in zilver en diamant, achttiende à negentiende eeuw.
De kruishanger met inventarisnummer F 1235 lijkt op kruishanger F.1234. Het is op dezelfde manier opgebouwd: het bovenstuk heeft de vorm van halve maan, terwijl het onderste deel kruisvormig is. Dit juweel is evenwel in zilver vervaardigd. In de inventaris wordt gesteld dat F.1235 afkomstig is uit de achttiende of negentiende eeuw.3 Het bovenstuk is versierd met een centrale diamant, gezet in een hoge, conische dop van zilver. Kleine tandjes versieren het bovenste gedeelte van de dop. De diamant is beschadigd, maar was vermoedelijk in een zesplak geslepen. Bovenaan is een klein diamantje gezet in een bloemvormig element. Ook deze is geslepen in zesplak. Diamantschilfers gezet in zilver zijn verspreid over het rankwerk van takken; ze hebben de vorm van bladeren. Het rankwerk van takken loopt opwaarts en naar buiten. Helemaal onderaan is een bloem van zilver te zien waarvan de blaadjes zijn uitgehold.
3
KMKG-MRAH, IIe Département, fichier de la section argenterie-preciosa, F.1235.
77
Dit element is waarschijnlijk uit een zilveren plaat gezaagd en in vorm gehamerd. Het krulwerk van takken werd uitgezaagd uit een zilveren plaat. Daarna werden de takken gevijld: sporen van een vijl zijn nog zichtbaar tussen de lussen. Een kleine zilveren schakel verbindt de twee delen met elkaar. Het kruis is opgebouwd uit vijf diamanten, waarvan de onderste druppelvormig is. Deze hangt aan een eigen schakel, waardoor het zich los van de rest van het kruis beweegt. De diamanten zijn gezet in een hoge doppen van zilver gedecoreerd met kleine tandjes. De centrale diamant is geslepen in zes vlakken, net zoals alle andere diamanten op het kruis. Tussen de vier armen van het kruis zijn diamantschilfers gemonteerd in puntige, bladvormige zettingen. Deze diamantschilfers zijn geslepen in drie vlakken. Aan de achterkant zijn de zettingen gesloten en bol afgewerkt. Op het bovenste gedeelte zijn aan de achterzijde twee reepjes van zilver gesoldeerd, zodat de hanger aan een lint of ketting kan worden gedragen.
Figuur 38
78
F.1238. Kruishanger in zilver en diamant.
De kruishanger is vervaardigd in zilver en diamanten, met kleine onderdelen van goud. Het draagt het inventarisnummer F 1238. Er zijn geen gegevens over beschikbaar in de inventaris. Ook deze hanger is opgebouwd uit twee delen: een bovenste, ellipsvormig gedeelte en een kruisvormig onderstuk. Het bovenste gedeelte is versierd met een rankwerk van takken, en diamanten gezet in zilver. In het midden bevindt zich een lege dop van zilver, waar vermoedelijk een diamant in was gemonteerd. De dop heeft een gekartelde basis. Het is interessant om een lege zetting te kunnen waarnemen, omdat dit inzicht biedt in de techniek. Het blijkt dat de zetting helemaal hol is van binnen. De grote opening aan de bovenkant doet vermoeden dat de diamant ook van grote afmeting was. Maar de rest van de zetting is hol. Mogelijk werden de diamanten in zo’n hoge zettingen gemonteerd om de stenen groter te doen lijken. Aan de linker- en rechterkant van de lege zetting zijn diamantschilfers gezet in bladvormige doppen. Op het eerste blaadje rechtsboven ontbreekt de diamant ook. Op het rankwerk van zilver zijn nog meer diamantschilfers gemonteerd, waarvan de meeste in twee of drie facetten zijn geslepen. Het rankwerk van takken is gezaagd uit een zilveren plaat en vervolgens gevijld. Een gouden schakel verbindt de twee delen met elkaar. Een klein ringetje van koper is bevestigd aan de bovenkant van de gouden schakel. Het is waarschijnlijk dat deze in een latere periode werd toegevoegd, als reparatie voor een ander, gebroken ringetje. Het kruisje is, in vergelijking met de twee kruisen die hierboven werden besproken, iets kleiner. De vier armen zijn even lang: ze worden gevormd door één enkele diamant. In totaal zijn er vijf diamanten in hoge conische zetting gemonteerd op het kruis. De centrale diamant is beschadigd, en heeft een gekartelde rand van goud aan zijn basis. De diamant van de rechterarm is op een heel andere manier geslepen dan de rest van de diamanten. Het bezit een platte tafel met acht schuin aflopende facetten, het is dus een tafel in achtkantslijpsel. De diamanten van de linker- en onderarm zijn geslepen in zesplakken. Het slijpsel van de bovenste diamant is niet duidelijk leesbaar, maar de diamant bezit meer dan zes facetten. De onderste diamant is in een druppelvormige dop gemonteerd, die aan een schakel hangt. De onderste diamant beweegt zich dus afzonderlijk van de rest van het juweel. Er zijn geen merken geslagen op de kruishanger.
79
Figuur 39
F.1778. Kruis van gestampt goud.
Op afbeelding 4 is een kruis van goud te zien met inventarisnummer F. 1778. Het is volledig vervaardigd in gestampt goud. Conische vormen imiteren diamanten gemonteerd in doppen, zoals de diamanten van de eerder besproken juwelen. Elke conische vorm heeft zes vlakken en een gekartelde basis. De zes facetten lijken een bloem te vormen. Het kruis is opgebouwd uit een grote imitatiesteen in het midden en de armen zijn opgebouwd uit dezelfde conische vormen. Ze eindigen in kleinere, bladvormige elementen van gestampt goud. Kleine bolletjes van goud maken de overgang van de ene conische vorm naar de andere. Tussen de vier armen van het kruis zijn nog vier dergelijke bladvormige elementen verwerkt. De achterkant van het juweel is volledig vlak, en
80
zonder versiering. Een klein ringetje hangt vast aan het kruis, waar een ketting kan worden doorgehaald. Op dit ringetje is een merk geslagen: het gaat om de letter ‘D’ in een zeshoek (niet geïdentificeerd). Dit kruis is een mooi voorbeeld van het ‘geblazen goed’ dat Victor de Meyere beschrijft in zijn ‘Inleiding tot de Vlaemsche Volkskunst’.4 Volgens de Meyere kenden de juwelen van gestampt goud een grote bijval, omdat ze relatief goedkoper waren dan andere juwelen. Antwerpen was er een belangrijk productiecentrum van. De gestampte juwelen worden vervaardigd uit twee dunne, gouden platen. Deze platen worden elk gestampt in een mal, waardoor ze een patroon verkrijgen. Het kruis dat hierboven werd besproken, is een voorbeeld van een patroon dat in zo’n gouden plaat werd gestampt. Vervolgens worden de twee dunne platen aan elkaar gesoldeerd door een blaaspijp, en is het juweel af.5 De kruisjes van gestampt goud waren populair: op het schilderij van Peter Snijers is een dergelijk kruisje afgebeeld (zie hoofdstuk 3, 3.1.5.). Er kan gesteld worden dat het kruis de tand des tijd goed heeft doorstaan, ondanks zijn relatief beperkte waarde. Het gestampt goud vertoont geen deuken of krassen, de vorm van het kruis is goed juweel.
4
De Meyere, Victor, Inleiding tot de Vlaemsche Volkskunst, 48-49.
5
De Meyere, Victor, Inleiding tot de Vlaemsche Volkskunst, 48-49.
81
Figuur 40
F.1776. Kruis van gestampt goud en filigraan.
Het kruis op afbeelding 5 behoort tot een soort dat zeer populair was tijdens de achttiende eeuw en een wijde verspreiding kende in de Zuidelijke Nederlanden en in het Noorden van Frankrijk. De combinatie van het gouden kruis met filigraan en schelpmotieven, komt terug op vele hangers. De kruishanger draagt het inventarisnummer F. 1776, en is vervaardigd uit goud. Het combineert de technieken van filigraan en gestampt metaal. Een plat kruis van goud vormt de kern van het juweel. Een gekruisigde Jezus hangt tussen de armen. Boven hem zijn de letters ‘INRI’ gestampt. INRI
82
staat voor Iesus Nazarenus, Rex Iudaeorum, en betekent ‘Jezus van Nazareth, koning der Joden’.6 Op de uiteinden van de vier armen is een schelp van gestampt goud verwerkt. Deze eindigen in een klein bolletje, behalve bij de bovenste schelp, waaraan een ringetje van goud is bevestigd. Tussen de vier armen is een decoratie van goudfiligraan verwerkt. Het filigraan stelt een patroon van takken en spiralen voor. Vier bloemen van gegoten goud zijn bevestigd op het filigraanwerk. De achterkant van het juweel is vlak, en op de schakel zijn twee merken aanwezig. Op het ringetje aan de bovenkant is een merk geslagen: de letter ‘D’ bekroond met een vijfpuntige ster. Het merk lijkt op, maar is niet identiek aan het merk van de familie Duprets, die actief waren in Brussel.7 In de publicatie Magie van de edelsmeedkunst is een dergelijk kruis van gestampt goud met filigraan en schelpen opgenomen. 8 Het kruis is identiek aan F. 1776, behalve dat het geen gegoten bloemetjes bezit. Dit kruisje draagt de merken van Brussel, het meesterteken ‘bloem op stengel’ en het jaartal 1770. De begeleidende tekst vermeld nog twee andere kruisjes van dezelfde aard. Het ene is afkomstig uit Antwerpen en werd vervaardigd in 1778. Het behoort tot de collectie van het museum van Kontisch. Het andere kruisje bevindt zich in de Sint-Niklaaskerk van Hemiksem en werd vervaardigd in Mechelen rond ca. 1780.9 Een vijfde kruisje van hetzelfde type wordt besproken in het volgende deel. Er bestaan dus een aantal overgeleverde kruisjes van gestampt goud en goudfiligraan, die tijdens de achttiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden werden gemaakt. Op de portretten die werden bestudeerd in het vorige hoofdstuk, worden deze kruisen echter niet voorgesteld. Misschien behoorden dergelijke kruisen tot de categorie van het volksjuweel, en werden ze niet gedragen door de hogere sociale klassen.
6
“INRI”, laatst geraadpleegd op 2 januari 2014, http://nl.wikipedia.org/wiki/INRI.
7
Wim Nys, email.
8
Magie van de edelsmeedkunst : deel II : Pracht en schittering, vijf eeuwen Europese edelsmeedkunst in privé-bezit (Antwerpen: Pandora, 2004), 56. 9
Ibidem.
83
Figuur 41
F.1777. Kruis van gestampt goud met filigraan.
Op afbeelding 6 is een kruis van goud te zien. Dit kruis draagt het inventarisnummer F. 1777 en lijkt op het voorgaande kruis. Het is volledig vervaardigd in gestampt goud en versierd met goudfiligraan. Een plat kruis vormt de kern van dit juweel, waarop een gekruisigde Jezus is afgebeeld. Boven het hoofd van Jezus is de inscriptie ‘INRI’ opgenomen. Op de uiteinden van de linker-, de rechter- en de bovenarm is een bloem verwerkt. De bloemen zijn vervaardigd uit gestampt goud, en opgemaakt uit een brede kern en holle bloemblaadjes. Kleinere varianten van de bloem zijn verwerkt op het filigraan van het kruis. Schelpmotieven van gestampt goud versieren het filigraan tussen de vier armen van het kruis. Het filigraan zelf is opgebouwd uit zeer fijne gouddraad en in een patroon van lussen verwerkt. Aan de achterkant is dit kruis vlak, en het bevat geen merken. Het kruis kan via een klein ringetje bovenaan bevestigd worden aan een ketting.
84
4.1.2
Hangers ‘à la Jeanette’
Hangers ‘à la Jeanette’ zijn juwelen van groot formaat, opgemaakt uit twee of drie onderdelen die aan elkaar zijn verbonden. Ze worden gedragen aan een ketting van goud of zilver, of aan een zwart fluwelen lint. Ze zijn versierd met bloemen, bladeren en een fijn kantwerk van takken. Meestal zijn de hangers à la Jeanette vervaardigd in goud of zilver, en bezet met diamanten.
85
Figuur 42
F. 1236. Hanger à la Jeanette, goud, zilver en diamanten.
De hanger op afbeelding 7 draagt het inventarisnummer F. 1236. De overeenkomstige beschrijving van het juweel in de inventaris luidt als volgt: “Hanger “à la Jeanette”: drieledige
86
bonthanger. Boven: 1 zeer platte roos + schilfers + ruwe steentjes. Midden: 3 zeer platte rozen + Ruwe steentjes. Onder: 1 zeer platte roos + Steentjes”.10 Het juweel is opgebouwd uit drie onderdelen. Aan de achterkant van het bovenstuk zijn twee reepjes van metaal bevestigd, zodat het aan een ketting of een fluwelen lint kan worden gehangen. Aan de voorkant is een grote diamant gezet in een gouden dop met een gekartelde basis. Zoals de inventaris het vermeldt, is deze diamant geslepen in een ‘platte roos’, dat wil zeggen in een zesplak. De steen is bekroond met fijne gouden lussen. Links, onder en rechts van de steen zijn drie grote bloemen weergegeven. Ze zijn opgemaakt uit een blaadjes van gestampt goud, met een zilveren kern waar een diamant in is gemonteerd. Diamantschilfers bevestigd in bladvormige zettingen zijn verspreid over de rest van het bovenstuk. Al deze diamanten zijn gesoldeerd op een ondergrond van krullende takken in goud. De takken zijn uitwaarts gericht en symmetrisch gerangschikt. Het middenstuk is opgebouwd uit een grote diamant geslepen in zesplak. De diamant is gemonteerd in een hoge conische zetting waarvan de basis gekarteld is. Links, rechts en boven zijn drie kleinere diamanten gemonteerd in een zelfde zetting. Ze zijn ook geslepen in een zesplak. Vier bloemen van gestampt goud met een zilveren kern zijn symmetrisch gerangschikt rond de centrale steen. In de bloemen zijn diamantschilfers verwerkt. Een patroon van fijne lussen in gouddraad versiert het geheel. Tot slot is het onderste deel druppelvormig. De diamant in het midden is ook gezet in een druppelvormige dop, en is geslepen in een zesvlak. Rondom deze steen zijn vier blaadjes van zilver gerangschikt, waarin diamantschilfers zijn gemonteerd. Boven en onder de centrale steen bevinden zich twee bloemen van gestampt goud met een zilveren, bloemvormige kern. Ook hier zijn diamanten in gezet. De achterkant van het juweel is mooi afgewerkt en versierd. De bloemen van gestampt goud en zilver zijn aan de achterkant verder uitgewerkt: fijne gegraveerde lijnen suggereren bloemblaadjes. De zettingen zijn gesloten aan de achterkant, en zijn bol afgewerkt.
10
KMKG-MRAH, IIe Département, fichier de la section argenterie-preciosa, F.1236.
87
Figuur 43
F.1186. Hanger à la Jeanette, goud, zilver en diamanten,
De hanger F. 1186 is drieledig en vervaardigd in goud, zilver en diamant. Aan de achterkant van de bovenste schakel zijn twee reepjes van goud gesoldeerd, zodat de hanger aan een ketting kan worden gedragen. Op één van deze stukjes metaal is het cijfer ‘387’ gestampt. Aan de voorkant is de bovenste schakel opgebouwd uit een rankwerk van fijne, gouden lussen. De lussen lopen opwaarts
88
en naar buiten. Bovenaan in het midden is een kleine diamant gemonteerd in een hoge gouden dop. De diamant is geslepen in een tafel, en de onderkant van de dop is versierd met een gekartelde rand van goud. De dop met diamant is bekroond met twee fijne lussen en een blaadje van goud. Drie bloemen van gestampt goud, waarvan de kern is gemaakt uit gegoten zilver, zijn gerangschikt over het rankwerk van lussen. In deze bloemen zijn kleine diamantschilfers verwerkt. Deze kleine diamantschilfers zijn ook gemonteerd in de acht bladvormige zettingen, die de rest van de bovenste schakel versieren. Een kleine gouden schakel vormt de overgang van het bovenste gedeelte naar het middengedeelte. Deze laatste is opgebouwd uit een grote dop van goud in het midden, waarin een diamant in tafelslijpsel is gemonteerd. Drie kleinere diamanten, eveneens geslepen in een tafel en gemonteerd in een gouden dop, zijn links, boven en rechts van de centrale dop gezet. Alle doppen zijn versierd met een gekartelde rand van goud. Eenzelfde decoratie van fijne lussen versiert het middengedeelte. Vier bloemen van gehamerd goud zijn volgens diagonale assen verspreid tussen de diamanten. De twee bloemen aan de linkerkant hebben hun kern bewaard: een kleiner bloemetje van gegoten zilver waarin een diamantschilfer is gezet. Op de twee bloemen aan de rechterkant is dat niet het geval: enkel het gehamerd stuk van goud is overgebleven. Een klein gaatje wordt nu zichtbaar. Waarschijnlijk werden de zilveren blaadjes door dit gaatje bevestigd aan de gouden bloem, en dan gesoldeerd. Tot slot is er een derde deel, dat druppelvormig is. Deze hanger à la Jeanette heeft een veel duidelijkere kruisvorm dan de hanger à la Jeanette die hierboven worden besproken. Het middenstuk en het onderste stuk vormen samen één kruis, waarvan de vier armen zijn opgebouwd uit gouden doppen met diamanten in. Een diamant in tafelslijpsel is gemonteerd in de druppelvormige gouden dop. Aan de onderkant is een gekartelde rand van goud verwerkt. Twee bloemen van gehamerd goud bevinden zich aan de onderkant en bovenkant van de diamant. Op de onderste bleef de zilveren kern met diamantschilfer bewaard; op de bovenste niet. Daarnaast zijn vier kleine blaadjes van zilver gerangschikt op de fijne gouden lussen. Ook in deze blaadjes zijn diamantschilfers gezet. Deze hanger getuigt van een hoge kwaliteit. Een verfijnde decoratie van gouden lussen versiert het juweel, en de diamanten zijn allemaal in evenwichtige tafels geslepen. Het juweel werd glad gepolijst, en er zijn maar weinig sporen van werkmateriaal, zoals van vijlen en zagen, of soldeersel.
89
Figuur 44
90
F.1142. Hanger à la Jeanette, goud, zilver en diamanten, Vlaams.
Op figuur 44 is de hanger à la Jeanette met het inventarisnummer F. 1142 te zien. Het is een voorbeeld van de hangers die uit meer dan drie schakels zijn opgebouwd. Het juweel is vrij groot: het is 104 millimeter lang en 43 millimeter breed, in vergelijking met de 77 millimeter hoogte en 44 millimeter breedte van de eerste hanger à la Jeanette die werd besproken. In de inventaris wordt gesteld dat de hanger F. 1142 een broche van het type ‘Vlaams hart’ is, en dat het vervaardigd is in zilver, goud en diamanten. De vergelijking met het Vlaamse hart slaat op het rankwerk van takken in fijne zilverdraad, dat ook aanwezig is op de harten. De vier delen zijn aan elkaar verbonden door gouden tussenschakels. Het bovenste deel van dit juweel is opgebouwd uit een diamant gemonteerd in een zilveren dop, waarvan het slijpsel vrij ruw is. Kleine tandjes van zilver decoreren de bovenkant van de dop. Aan de basis van de zetting is een gekartelde rand van goud verwerkt. De rand is verschoven ten opzichte van de dop: hij staat niet meer mooi in het midden. Hierdoor wordt de onderkant van de dop zichtbaar: een platte schijf van zilver vormt er de basis van. Rondom de centrale diamant zijn drie bloemen gerangschikt. Deze bloemen zijn gemaakt van gestampt goud, en een kern van gegoten zilver. Fijne draad van zilver vormt een patroon van lussen en blaadjes. Het gaat waarschijnlijk om getrokken zilverdraad dat aan elkaar werd gesoldeerd om deze decoratie te vormen. De tweede, ellipsvormige schakel is op een gelijkaardige manier opgebouwd. Een diamant gemonteerd in een zilveren dop versiert de bovenkant van de schakel, versierd met een gekartelde rand van goud. Drie bloemen van gestampt goud en gegoten zilver zijn gerangschikt rond de steen. Links en rechts zijn drie blaadjes van goud verwerkt, waarin een fijn nervenpatroon is gegraveerd. Het derde deel van de hanger is ruitvormig. Drie diamanten gemonteerd in dop liggen rond een iets grotere diamant in het midden. De middelste diamant is op merkwaardige wijze geslepen: het heeft een platte tafel met vijf facetten rond. Vier bloemen van gestampt goud en gegoten zilver zijn op symmetrische wijze verdeeld over de ruitvorm, volgens diagonale assen. De laatste schakel is druppelvormig. Een bloem van gestampte blaadjes en een zilveren kern bekroont het geheel. Een diamant gemonteerd in een druppelvormige, zilveren dop vormt het centrum van dit onderdeel. De diamant hangt aan een schakel, waardoor het zich los beweegt van de rest van het juweel. De diamant is beschadigd, waardoor het slijpsel niet leesbaar is. Een decoratie van bloemen en blaadjes vormt de buitenrand. Het gaat om vier bloemen van gestampt goud en gegoten zilver, en vier blaadjes van goud waarin een nervenpatroon is gegraveerd. Aan de achterkant van de bovenste schakel is een pin gesoldeerd, dat door kleding kan worden gestoken. De zettingen zijn gesloten aan de achterkant, en hebben een bolle afwerking. Ook op deze hanger zijn de bloemen van gestampt goud versierd aan de achterkant: kleine lijntjes suggereren de bloemblaadjes en de kern.
91
4.1.3
Oorbellen
Figuur 45
F.1191 A/B. Oorbellen, zilver, goud en diamant.
Het paar oorbellen afgebeeld op figuur 45 dragen het inventarisnummer F. 1191 A/B. de beschrijving ervan in de inventaris luidt als volgt: ‘Paar oorbellen met vier mobiele onderdelen in zilver en diamant. Op het bovenste gedeelte is gevormd door een roos. Enkele diamanten ontbreken’.11 De oorbellen zijn drieledig. Een bloemvormig bovengedeelte is bevestigd aan een grote oorhaak van goud, door middel van een gouden tussenstukje. Op dit tussenstuk is een patroontje gegraveerd. Het bovengedeelte is opgebouwd uit een centrale dop met diamant waarrond acht kleinere doppen zijn gerangschikt. De kleinere doppen zijn uitgevoerd in zilver, maar hebben geen diamanten. De indruk wordt gewekt dat er stenen in zijn verwerkt door het patroon dat in het zilver werd geslepen. Op oorbel A ontbreekt de diamant van de centrale dop. Een gouden schakel met
11
KMKG-MRAH, IIe Département, fichier de la section argenterie-preciosa, F.1191 A/B.
92
patroon verbindt het bovenste gedeelte met een middenstuk. Deze is opgemaakt uit twee grote blaadjes van zilver. Er zijn diamantschilfers in verwerkt, en kleine verhogingen van zilver bieden reliëf aan de blaadjes. De onderkant van de oorbellen is opgebouwd uit een druppelvormige hanger. Een buitenrand wordt gevormd door dertien doppen van zilver; waar diamantschilfers in zijn verwerkt. In het midden van de schakel hangt een grote dop met een steen in. De dop hangt aan een schakel, zodat het zich afzonderlijk beweegt van de rest van het juweel. De stenen die in de onderste doppen zijn verwerkt, zijn geel van kleur en in zesplak geslepen. De doppen worden bekroond door twee lussen, en drie kleinere doppen met diamantschilfers in. De achterkant van de oorbellen is vlak en verguld. Op beide oorbellen werden de cijfers ‘58’ geslagen. Op het gouden tussenstukje aan de bovenkant van de oorbel is een merk geslagen. Een ‘V’ onder een komeet en boven een punt wordt voorgesteld op het merk. Dit merk is verwant aan het merk van Jean Baptiste Vandenvelde (1766-1842), waarvan werkzaamheden tot ca. 1812 bekend zijn.12 Indien de oorbellen door Jean-Baptiste Vandevelde werden vervaardigd, kunnen ze gesitueerd worden in de tweede helft van de achttiende eeuw, of de eerste helft van de negentiende eeuw. Deze identificatie gebeurde echter met veel voorzichtigheid. De cijfers ‘58’ zijn moeilijk te interpreteren. De cijfers zijn te groot om het jaartal 1758 te kunnen voorstellen. Zoals werd besproken in hoofdstuk 1, verplichtte de ordonnantie van Maria-Theresia van 1749 dat edelsmeden het jaartal aanduidden met de twee laatste cijfers van het jaar waarin het werk was gemaakt. Het is mogelijk dat ‘58’ betrekking heeft op een inventarisnummer, van een vorige eigenaar of collectie.
12
Wim Nys, email.
93
Figuur 46
F.1217 A/B. Oorbellen, goud, zilver en diamant.
Het paar oorbellen is vervaardigd in goud, zilver en diamanten en dragen het inventarisnummer F. 1217 A/B. Het paar wordt beschreven als ‘Paar oorbellen in goud, zilver en diamanten, met twee mobiele onderdelen die elk een diamant bevatten, omring door een decoratief motief en gebladerte. De oorbellen worden bevestigd door lange haken’.13 in de inventaris van de KMKG. Het bovenste gedeelte van de oorbellen wordt gevormd door een centrale dop met diamant, waarrond zeven zilveren blaadjes zijn gerangschikt. Deze bevatten diamantschilfers, waarvan een paar ontbreken. Een gouden haak en een bloem van gestampt goud vormen de overgang naar de druppelvormige hanger. In dit tweede gedeelte is een grote diamant gemonteerd in een zilveren zetting. De diamant is geslepen in een zesplak, en de dop is versierd met zilveren pinnen. Vier blaadjes en een dop vormen er de bekroning van. In twee blaadjes en in de doppen zijn diamanten verwerkt. Een buitenrand wordt gevormd door vijftien doppen van zilver, eveneens bezet met diamantschilfers.
13
KMKG-MRAH, IIe Département, fichier de la section argenterie-preciosa, F.1217 A/B.
94
De achterkant van de oorbellen is verguld en vlak afgewerkt. De zettingen zijn gesloten en vlak, behalve de twee grote diamanten in het boven- en onderstuk, die bol zijn afgewerkt. Bij oorbel B ontbreekt de gouden oorhaak. Bovenaan de oorbellen, op het gouden tussenstukje, is een merk geslagen. Het gaat om de letter ‘D’ tussen vier punten in een zeshoek. Het merk kan mogelijk geïdentificeerd worden met het meestermerk van François Dumont, geboren in 1842 en actief te Brussel van 1868 tot 1871.14 Maar ook deze identificatie gebeurde met enig voorbehoud. Indien de oorbellen door François Dumont werden gemaakt, moeten ze geplaatst worden in de tweede helft van de negentiende eeuw.
Figuur 47
F.1216 A/B. Oorbellen, zilver en diamant.
Het paar oorbellen op figuur 47 dragen het inventarisnummer F. 1216 A/B. Ze zijn vervaardigd in zilver en diamanten en lijken erg op het paar oorbellen dat hierboven werd besproken. De
14
Wim Nys, email.
95
oorbellen zijn opgemaakt uit twee delen. Een gouden tussenstuk verbindt de oorhaak met de bovenste, bloemvormige knop van de oorbellen. Een grote dop met diamant vormt de kern, waar zes puntvormige blaadjes aan zijn bevestigd. De blaadjes zijn zodanig geslepen dat het lijkt alsof er een steen in is gemonteerd. Dit is echter niet het geval: het is een bolletje van geslepen zilver. De bladvormige elementen zijn dus imitatiestenen. Een zilveren schakel vormt de overgang van het bovenste naar het onderste deel. Deze is druppelvormig. Een rand van veertien doppen omzoomt de kern. Ook deze doppen zijn zo geslepen dat het lijkt alsof er een steen in is gemonteerd. In het midden is een diamant gemonteerd in een hoge dop van zilver. Een patroon van zeven lussen omarmt de diamant, en eindigt in een dop bovenaan. Op de lussen zijn twee blaadjes verwerkt. De achterkant van de oorbellen is verguld. Ze zijn vlak afgewerkt en op beide oorbellen werden de cijfers ‘53’ geslagen. Een tweede merk stelt een ‘V’ voor, onder een komeet en boven een punt. Het bevindt zich op het gouden tussenstukje dat de oorhanger met de oorhaak verbindt. Het gaat om hetzelfde merk dat op de oorbellen F.1191 A/B is geslagen. Dit merk behoort waarschijnlijk tot de goudsmid Jean Baptiste Vandenvelde (1766-1842). Dat wil zeggen dat de oorbellen F.1216 A/B in de tweede helft van de achttiende eeuw, of de eerste helft van de negentiende eeuw kunnen worden gesitueerd. Ook hier zijn de cijfers ‘53’ te groot om het jaartal te kunnen voorstellen.
4.1.4
Twee Vlaamse harten uit de Volkskunde-collectie
In Hoofdstuk 1 werd reeds besproken wat een Vlaams hart is. Daarin werd gesteld dat het onduidelijk is wanneer de Vlaamse harten zijn ontstaan. Het is mogelijk dat de juwelen ontstonden in de achttiende eeuw, maar ze waren vooral populair tijdens de negentiende eeuw. De harten kunnen opgedeeld worden in twee types: het type met de kroon en het type met de trofee. Hieronder zullen twee Vlaamse harten geanalyseerd worden, één van elk type.
96
Figuur 48
FB.325.Vlaams Hart, zilver en diamant.
Het hart op figuur 48 beantwoordt aan het kroontype. Het behoort tot de Volkskunde-collectie van de KMKG, en is bekend onder inventarisnummer FB. 325. De bekroning bestaat uit een rankwerk van takken met bladeren en bloemen, op een horizontaal stuk dat wordt opgedeeld door acht elementen. Dit bovenstuk wordt door een zilveren schakel verbonden aan een hartvormig onderstuk. De kroon is opgebouwd uit een kleine dop van zilver, waarin een diamant is gemonteerd. Vier kleine haakjes versieren de bovenkant van de dop. Links en rechts zijn twee bladvormige doppen gerangschikt, en in elke dop is een diamant gezet. Twee bloemen van gegoten zilver zijn op de
97
bovenkant van het rankwerk bevestigd. Verder zijn fijne diamantschilfers verwerkt over het geheel van takken. De onderkant van dit deel is opgemaakt uit twee horizontale staafjes van zilver. Ertussen zijn acht elementen verwerkt, die vierkant van vorm zijn. Een schakel van zilver verbindt het bovenste gedeelte met het hartvormig onderstuk. In het midden van dit tweede gedeelte is een diamant gezet in een druppelvormige dop van zilver. De diamant is geslepen in een zesplak, en heeft een oranje gloed. Het is waarschijnlijk dat een foelie van metaal aan de onderkant van de diamant is gelijmd, om de kleurintensiteit van de diamant te verhogen. Rond de druppelvormige dop, waarvan de punt naar beneden wijst, is een bloemenkrans van bloemen bevestigd. Het gaat om tien bloemen van zilver, waarin diamantschilfers zijn gemonteerd. Zilveren blaadjes zijn verwerkt tussen de bloemen. Deze diamant met bloemenkrans hangt aan een schakel van zilver, zodat het zich afzonderlijk beweegt van de rest van het hart. Verder is het onderste gedeelte van het juweel opgemaakt uit een rankwerk van zilveren takken. Op het rankwerk zijn zeven bladvormige doppen verspreid, waarin diamantschilfers zijn verwerkt. Deze doppen zijn niet de enige decoratie: bloemen van gegoten zilver en diamantschilfers zijn eveneens verwerkt in de zilveren takken. De versiering van het onderste gedeelte, en van de bekroning, is dus dezelfde. Ze zijn beiden opgebouwd uit een rankwerk van takken, waarop bladvormige doppen met diamanten zijn verspreid. Bloemen van gegoten zilver en diamantschilfers maken het juweel nog eleganter. Het is zeer waarschijnlijk dat het rankwerk tot stand is gekomen door het patroon uit te zagen uit een zilveren plaat. Het hart is dan ook vlak aan de achterkant en niet driedimensionaal, omdat het uit een vlakke plaat werd gezaagd. Indien het rankwerk was ontstaan door getrokken zilverdraad aan elkaar te solderen, dan zou de achterkant niet zo vlak zijn afgewerkt. Op dit Vlaams hart is geen merk te vinden, waardoor het moeilijk te situeren is in de tijd. In de inventaris wordt gesteld dat het hart afkomstig is uit de achttiende of negentiende eeuw. 15 Het slijpsel van de diamanten geeft weinig indicaties over het tijdperk waarin dit hart is ontstaan. Dit hart dient dan ook vooral als illustratiemateriaal bij het ‘kroontype”.
15
MRAH-KMKG, verzameling N. Boyadjian, FB.325.
98
Figuur 49
FB.328. Vlaams Hart, zilver en diamant.
Het Vlaamse hart op figuur 49 behoort ook tot de Volkskunde-collectie van de KMKG. Het hart draagt inventarisnummer FB. 328 en lijkt op het Vlaams hart dat hierboven werd geanalyseerd. Het verschil zit in de bekroning: FB. 328 behoort tot het trofee-type. Het bovenste gedeelte is opgemaakt uit een toorts met vlam en een pijlkoker die elkaar kruisen. Twee boogjes zijn verwerkt tussen de toorts en de pijlkoker. De toorts begint aan de linkerkant met een diamant gezet in een zilveren dop. De dop heeft de vorm van een vlam. Een lange band van gekarteld zilver vormt de rest van de toorts. Tussen de zilveren stroken zijn meerdere diamanten in zilveren dop gezet. Aan de rechterkant vat de pijlenkoker aan met de twee uiteindes van pijlen, in zilver. Ook de rest van de pijlenkoker is opgebouwd uit een lange band van gekarteld zilver. Zeven
99
diamanten gezet in zilveren dop worden afgewisseld met zilveren bolletjes. Tenslotte zijn de boogjes opgemaakt uit platte stukken van zilver, waarin diamantschilfers zijn verwerkt. Een schakel van zilver vormt de overgang van de trofee naar het hartvormig gedeelte. Net onder de schakel is een strikmotief in zilver en diamant opgenomen. De dop met diamant vormt de kern van de strik, en is omzoomd met twee fijne lussen van zilver die van boven naar beneden vallen. Aan de strik hangt een druppelvormige dop, waarvan de punt naar beneden wijst. In de dop is een diamant gezet, die geslepen is in een zesplak. De dop is aan de basis bijgezet met een fijne rand van zilver. Rond de dop is een bloemenkrans gesoldeerd. Net zoals de bloemenkrans van het vorige Vlaamse hart, bestaat de krans uit bloemen van gegoten zilver, met daarin een diamantschilfer verwerkt. Tussen de bloemen zijn kleine blaadjes van zilver weergegeven. De rest van het onderste gedeelte bestaat uit een rankwerk van takken. Bladvormige doppen van zilver bevatten diamantschilfers. Kleine bloemen van gegoten zilver zijn verwerkt tussen de lussen van zilver, aan de buitenste rand van het hart. Ook dit Vlaams hart is ongemerkt, waardoor het niet duidelijk in de achttiende of negentiende eeuw te plaatsen is. Het rankwerk van zilveren takken werd gezaagd uit een plaat van zilver: de achterkant van het juweel is vlak. Ook voor de toorts en pijlenkokers is dat het geval: aan de achterkant vormen ze één gehaal. Vermoedelijk werd de vorm uit zilver gezaagd, en vervolgens werden de nodige diamanten in doppen op de ondergrond gesoldeerd.
4.2
Juwelen in galerijen en kerkelijk bezit
4.2.1
De juwelencollectie van het bedrijf Adin
Het bedrijf Adin is gevestigd te Antwerpen en handelt in antieke juwelen. Het bedrijf bezit onder andere een grote collectie achttiende-eeuwse juwelen.16 Een bezoek werd gebracht aan dit bedrijf op 27 September 2013, zodat de juwelen eigenhandig bestudeerd konden worden. Een aantal van deze juwelen worden hieronder besproken. De afbeeldingen van de juwelen werden bekomen via de website van Adin.17
16
“Adin”, laatst geraadpleegd op 21 November 2013, http://www.adin.be/default.htm.
17
Ibidem.
100
Figuur 50
Hanger à la Jeanette, goud, zilver en diamant, ca. 1750, Zuidelijke Nederlanden. Referentienummer: 12094-0045. Afbeelding afkomstig van Adin.be.18
Deze hanger à la Jeanette is drieledig en vervaardigd in goud, zilver en diamant. Het draag het referentienummer 12094-0045. Het juweel wordt gedateerd op 1750 en is afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden.19 De bovenste schakel is opgemaakt uit een rankwerk van fijne gouddraad waarop diamanten zijn bevestigd. In het midden is een grote diamant gemonteerd in een hoge dop, waarvan de basis versiert is met een gekartelde rand. De diamant is geslepen in een zeer duidelijk tafelslijpsel met vijf facetten. Vijf bloemen van gestampt goud met een zilveren kern zijn verdeeld over het rankwerk. In deze bloemen zijn diamanten verwerkt. Verder zijn kleine blaadjes van zilver gehoogd met diamanten, gerangschikt tussen de diamanten en bloemen. Een gouden schakel verbindt het bovenste en het middengedeelte met elkaar. Dit middenstuk is bezet met vier diamanten gezet in een gouden dop, en met een gekartelde rand. Ze zijn alle vier geslepen in een tafel van vijf facetten. Vier bloemen van gestampt goud en gegoten zilver zijn symmetrisch gerangschikt tussen de diamanten, volgens diagonale assen. Fijne gouden lussen vormen de ondergrond van het geheel. De onderste schakel is druppelvormig. Een rechthoekige diamant is gemonteerd in een druppelvormige, gouden dop met een gekartelde basis. Ook deze diamant is geslepen in een tafel van vijf facetten. Boven en onder de dop zijn twee bloemen van gestampt goud en gegoten zilver verwerkt. Aan weerskanten zijn drie blaadjes van zilver te zien, waarin diamantschilfers zijn gemonteerd. Een symmetrisch kantwerk van lussen zorgt voor een mooie omlijning van dit onderdeel. Aan de onderkant van de diamanten is metaalfolie gekleefd, om de schakering intenser te maken.
18
“18th-century”,
laatst
geraadpleegd
op
21
November
2013,
http://www.adin.be/en/3thpage.asp?dtn=12094-
0045&imgnr=0#img0. 19
Ibidem.
101
De achterkant van het juweel is mooi afgewerkt: de zettingen zijn gesloten en bol, en de achterkant van de bloemen is bewerkt met fijne lijntjes. Op de achterkant van de bovenste schakel zijn twee reepjes van goud gesoldeerd, zodat er een lint of ketting kan doorgeregen worden. Inzake opbouw lijkt dit juweel erg op de hanger à la Jeanette met het inventarisnummer F. 1236 van de Preciosa-collectie. De hangers zijn drieledig, waarvan het onderste gedeelte druppelvormig is. Het slijpsel van de stenen is verschillend, maar de gouden doppen met gekartelde rand lijken op elkaar. Het middengedeelte van beide hangers is opgebouwd uit vier diamanten, en vier bloemen zijn verspreid op diagonale wijze op een kantwerk van gouden lussen. Dezelfde bloemen, met blaadjes van gestampt goud en een gegoten kern van zilver, worden ingezet als decoratie over het hele juweel.
Figuur 51
Kruishanger in gestampt goud en filigraan. 1770, Charles Denys, Zuidelijke Nederlanden. Referentienummer 09177-4360. Afbeelding afkomstig van Adin.be.20
Op figuur 51 is een kruishanger van gestampt goud en filigraan weergegeven. Het draagt het referentienummer 09177-4360 en werd vervaardigd in 1770. De merken op het kruis werden geïdentificeerd als de merken van de Belgische edelsmid Charles Denys.21 Charles Denys was afkomstig uit Menen, maar was het grootste deel van zijn leven actief in Mechelen. Zijn meestermerk stelt een arend in een ruitvorm voor. Hij stierf in 1793 op 62-jarige leeftijd. Na zijn dood zette zijn vrouw het bedrijf verder, tot ze zelf stierf in 1803.22 Van Charles Denys is nog een
20
“Eighteenth century”, laatst geraadpleegd op 14 september 2013, http://www.adin.be/en/shop-antique-juwelry-display-optimalresolution.asp?ArtOC=*&ArtPC=*&ArtYC=*&ArtTI=&ArtCI=bfe&ArtCI2=*&ArtMU=EUR& ArtCO=*. 21
Ibidem.
22
Van Doorslaer, La corporation et les ouvrages des orfèvres Malinois, 156.
102
snuifdoos gekend, vervaardigd in 1793 te Mechelen. De snuifdoos werd gepubliceerd in Dozen om te niezen. 23 Het juweel is opgebouwd uit een fijn plat kruis van goud, waaraan een gekruisigde Jezus hangt. De inscriptie ‘INRI’ duidt op Iesus Nazarenus, Rex Iudaeorum, wat betekent dat Jezus van Nazareth de koning der Joden is.24 Op de uiteinden van de vier armen zijn schelpen van gestampt goud verwerkt. Tussen de vier armen van het kruis is een decoratie van goudfiligraan aangebracht in de vorm van spiralen. De achterkant van het kruis is vlak en er zijn merken op geslagen. Dit kruisje komt overeen met het kruisje F. 1776 van de collectie van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. Beide kruisen zijn vervaardigd uit gestampt goud, met schelpjes op de uiteinden van de armen. Ook het filigraanwerk komt op beide kruisen voor, hoewel ze in een verschillend patroon zijn aangebracht. Tot slot vormen het dunne kruis van goud, het Jezusfiguur en de inscriptie een treffende gelijkenis. Bij de aanvang van dit onderzoek behoorde het kruis van Charles Denys tot de collectie van Adin. Ondertussen werd dit kruisje met goudfiligraan aangeschaft door het Sterckshof Zilvermuseum te Deurne, waar het inventarisnummer S 2013/42 aan het juweel werd toegekend.
23
Anne-Marie Peré-Claessens en Leo de Ren, Dozen om te niezen: Belgische en Franse snuifdozen en tabaksraspen uit de 18de eeuw (Antwerpen : Provinciaal Museum Sterckshof - Zilvercentrum, 1996), 123. 24
“INRI”, laatst geraadpleegd op 21 November 2013, http://nl.wikipedia.org/wiki/INRI.
103
Figuur 52
Kruishanger van goud en diamant. 1790, Zuidelijke Nederlanden. Referentie 09329-4334. Afbeelding afkomstig van Adin.be.25
De kruishanger 09329-4334 is vervaardigd in goud en diamanten. Het wordt gedateerd op 1790 en is vermoedelijk afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden.26 Een diamant geslepen in een Antwerpse roos vormt de kern van het kruis. De diamant is gemonteerd in een gouden dop met gekartelde basis. Alle armen van het kruis zijn opgebouwd uit een dergelijke dop met diamant, behalve de onderste arm, die is opgebouwd uit twee doppen met diamant. Alle stenen zijn geslepen is Antwerpse roos.27 Tussen de vier armen van het kruis zijn vier kleine diamanten gezet in puntvormige blaadjes. Via een klein ringetje aan de bovenkant kan het juweel aan een ketting
25
“Eighteenth century”, laatst geraadpleegd op 14 september 2013, http://www.adin.be/en/shop-antique-juwelry-display-optimalresolution.asp?ArtOC=*&ArtPC=*&ArtYC=*&ArtTI=&ArtCI=bfe&ArtCI2=*&ArtMU=EUR& ArtCO=*. 26
Ibidem.
27
Ibidem.
104
worden gehangen. De achterkant van het kruis is mooi afgewerkt met gesloten, bolle zettingen. Op de achterkant van de diagonale, puntvormige doppen is een decoratie van fijne lijntjes aangebracht. Dit soort kruis wordt vaak afgebeeld op achttiende-eeuwse portretten, en wordt veel vermeld in de boedelinventarissen. Ze werden aan een zwart fluwelen lint gedragen, dicht bij de hals. Met name Maria Hosteyn draagt een dergelijk kruis, op het Jubileumportret van Gerardus de San (zie hoofdstuk 3, 3.1.2.).
Figuur 53
Oorbellen van zilver, goud en diamant. Ca. 1750, Zuidelijke Nederlanden, 09306-4336. Afbeelding afkomstig van Adin.be.28
Oorbellen in ‘Vlaamse stijl’ bestaan ook. Ze zijn versierd met dezelfde elementen als de hangers à la Jeanette en de Vlaamse harten, dat wil zeggen een rankwerk van metaaldraad, diamanten in hoge doppen, blaadjes en bloemen van gestampt goud. Deze oorbellen zijn vervaardigd in zilver, goud en diamant. Ze worden gedateerd op 1750 en zijn vermoedelijk afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. Ze dragen het referentienummer 09306-4336.29 De oorbellen zijn tweeledig. Een kleine, ronde vorm hang aan de oorhaak. Door een gouden schakel wordt het bovenste gedeelte verbonden met een druppelvormige hanger. Het bovengedeelte heeft in het midden een kleine diamant in gouden dop. De diamant is geslepen in een tafel, en een gekartelde rand van goud decoreert de basis van de dop. Boven en onder de dop is een kleine bloem verwerkt, waarvan de blaadjes zijn vervaardigd uit gestampt goud, en de kern van gegoten zilver. Vier zilveren blaadjes, waarin diamantschilfers zijn verwerkt, zijn gerangschikt op een rankwerk van fijne zilverdraad. Het onderste, druppelvormige gedeelte is op een gelijkaardige manier opgebouwd. In het midden bevindt zich een diamant. De diamant is geslepen in een tafel, en gemonteerd in een hoge conische zetting van goud, met gekartelde rand. Twee bloemen van gestampt goud en gegoten zilver zijn
28
“Eighteenth century”, laatst geraadpleegd op 14 september 2013, http://www.adin.be/en/shop-antique-juwelry-display-optimal-
resolution.asp?ArtOC=*&ArtPC=*&ArtYC=*&ArtTI=&ArtCI=bfe&ArtCI2=*&ArtMU=EUR& ArtCO=*. 29
Ibidem.
105
verwerkt aan de boven- en onderkant van de diamant. Blaadjes van zilver vormen een zetting voor diamantschilfers. Ze zijn verspreid over een patroon van takken in zilver. Aan de achterkant zijn de zettingen gesloten en bol. Dankzij een grote haak van goud kunnen de oorbellen aan het oor bevestigd worden.
4.2.2
De juwelencollectie van de galerij Philippe d’Arschot
De galerij is gevestigd te Brussel en handelt in Europese edelsmeedkunst, over een periode van de zestiende tot de negentiende eeuw.30 Op18 september 2013 werd een bezoek gebracht aan de galerij, voor een onderhoud en om een aantal juwelen te kunnen bezichtigen.
Figuur 54
Schoengesp, zilver en ijzer, Luik 1793. Afbeelding eigendom auteur.
Schoengespen werden veel gedragen in de achttiende eeuw, voornamelijk door mannen. Ze sierden de voet en waren onderdeel van een verfijnde klederdracht met accessoires. Deze
30
“Galerij
Philippe
d’Arschot”,
laatst
geraadpleegd
http://www.darschot.com/DesktopDefault.aspx?tabid=19&tabindex=18.
106
op
21
november
2013,
schoengesp werd in 1793 vervaardigd door Gilles Berryer de Jonge in Luik. Gilles Berryer werd geboren te Luik in 1725 en is er gestorven in 1814.31 Hij was de zoon van Gilles Berryer de Oude en Marie Catherine Gillis, en trouwde met Marguerite Stiennon.32 Van de vader en zoon Berryer bleef een uitgebreide briefwisseling bewaard in het Felixarchief van Antwerpen. Het gaat om de correspondentie tussen diamanthandelaar Matthys Van der Meeren en vader en zoon Berryer.33 Van Gilles Berryer de Jonge is een zilveren doosje voor naaigaren gekend. Het werd vervaardigd in 1762.34 De schoengesp is gemaakt uit zilver en ijzer. De voorkant is gedecoreerd met vier grote bloemen met elk vier bloemblaadjes. De kern van de bloem is gehamerd in facetten. Twee linten kruisen elkaar en vormen zo lussen, en verbinden de bloemen met elkaar. Een geribbelde rand omzoomt de bloemblaadjes, de buitenkant en de binnenkant van het juweel. De pin van de schoengesp is vervaardigd in ijzer. Het is aannemelijk dat het patroon van de schoengesp werd gehamerd, want aan de achterkant van de gesp is de afdruk hol (zie figuur 55). Het biedt een inzicht in de techniek: een rechthoekige vorm werd gezaagd uit een zilveren plaat. Het werd vervolgens in een mal gehamerd. Op de achterkant van de schoengesp is de indruk van de mal te zien: de bloem is hol. Op deze achterkant werd vervolgens een ijzeren pin gesoldeerd, zodat de gesp op een schoen kan worden gespeld.
31
Brennet-Deckers, Le Bijou à Liège, 103.
32
Van Dievoet, Les orfèvres de Liège au XIXe siècle,17-18.
33
Zie hoofdstuk 1.
34
Sterckshof Zilvermuseum, Documentatiemappen, Edelsmeedkunst – België – Luik – Gilles Berryer (De Oude en de Jonge).
107
Figuur 55
Schoengesp (zilver en ijzer); 1793, Luik Gilles Berryer De Jonge, achterkant. Afbeelding eigendom auteur.
In de tentoonstellingscatalogus ‘Van Haarnaald tot Schoengesp’ werd deze schoengesp ook gepubliceerd.35 Het draagt vier merken: de stadskeur van Luik, met het wapen van prinsbisschop François-Antoine de Méan (1792-1796), de jaarletter B voor 1793 en het meesterteken GB.36 De merken zijn afgebeeld op figuur 56.
35 36
Peré-Claessens, Van Haarnaald tot Schoengesp, 430. Ibidem.
108
Figuur 56
Schoengesp (zilver en ijzer), 1793, Luik, merken. Afbeelding eigendom auteur.
De schoengesp is een goed voorbeeld van hoe juwelen in de achttiende eeuw werden gemaakt. De gebruikte techniek is het hameren van zilver, zodat een patroon verschijnt aan de voorkant. Dankzij de merken is het duidelijk welke edelsmid de schoengesp maakte, wanneer hij dat deed en waar. De florale motieven passen bij de neoclassicistische trend die toen gebruikelijk was. De schoengesp is bovendien een veel gedragen accessoire, dat ook op schilderijen wordt uitgebeeld, en die in boedelinventarissen terug te vinden zijn.
109
Figuur 57
Kruishanger (goud), Mechelen, 1769 en 1778.37
De kruishanger is vervaardigd in gestampt goud en is tweeledig. Het bovenste gedeelte werd draagt de merken van de goudsmid Petrus Andreas Marecial (Mareshal), en is gemaakt te Mechelen in 1778. Het onderste gedeelte is kruisvormig, en draagt de merken van de edelsmid Charles Denys. Het werd in 1769 vervaardigd te Mechelen. Van Charles Denys werd al een kruishanger met
37
Foto afkomstig van Philippe d’Arschot. Philippe d’Arschot, email aan de auteur, 31 oktober 2013.
110
goudfiligraan geanalyseerd in dit hoofdstuk, en zijn leven werd kort besproken. De tweede vervaardiger van dit juweel, Petrus Andreas Marecial, werd geboren te Mechelen in 1747, en stierf in 1809. Hij was getrouwd met Anne-Marie Geroens, van wie hij een zoon kreeg.38 Zijn meesterteken stelt een zandloper voor.39 Het bovenste gedeelte is opgebouwd uit een grote conische vorm van goud. Aan de bovenzijde van deze vorm zijn zes facetten geslepen, en de onderkant is versierd met een gekartelde rand. Een kleinere variant van de conische vorm wordt herhaald aan de linker- en rechterkant. Een puntvormig volume bekroont het geheel. Ook deze heeft een gekartelde rand en zes facetten. Door een gouden schakel worden de twee delen met elkaar verbonden. Het kruisvormige gedeelte is opgebouwd uit een grote conische zetting in het midden. Aan de bovenzijde zijn weer zes facetten te zien, die in een bloemvorm zijn gerangschikt. Kleinere conische elementen versieren de armen van het kruis; waarvan de onderste arm de langste is. Op de uiteinden van de armen zijn bladvormige volumes verwerkt. Links en rechts van het blad zijn twee kleine conische volumes te zien. Ook op het kruisvormig onderdeel zijn alle conische vormen in facetten gehamerd. Ze lijken erg op diamanten gezet in hoge dop, zoals op de diamanten kruishangers. Het is aannemelijk dat de conische vormen van gestampt goud een imitatie zijn van diamanten gezet in doppen. Dit kruis van Mechelen toont overeenkomsten met de kruishanger van gestampt goud die zich in de Preciosacollectie bevindt (zie figuur 39). Hoewel deze laatste eenvoudiger is, en uit één stuk bestaat, heeft het dezelfde conische elementen gehamerd in facetten en met gekartelde rand. Ook de bladvormige elementen zijn een decoratief patroon dat op beide kruisen terug keren. In de archieven van de galerij Philippe d’Arschot zijn nog twee andere juwelen te vinden. Het gaat om een schoengesp en een kruishanger. Beiden werden vervaardigd tijdens de achttiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. De schoengesp is vervaardigd in zilver en ijzer, met een decoratie van gestampt zilver. Het draagt de merken ‘6’ voor het jaar 1796-1797 (Luik) en het meesterteken LG van Louis Guerette. Het tweede juweel, de kruishanger, is vervaardigd in zilver. Een fijn kruis, waaraan een Jezusfiguur hangt, vormt de kern. Aan de uiteinden van de arm zijn schelpmotieven van gestampt zilver verwerkt. De hanger werd gemaakt te Luik tijdens het regentschap van FrançoisCharles de Velbrüch (1772-1784), en het meesterteken ID van Gilles Joseph Dupont.
38
Van Doorslaer, La corporation et les ouvrages des orfèvres Malinois, 165.
39
Ibidem, 147.
111
4.2.3
Kruishanger in de collegiale kerk Sint-Gertrudis te Nijvel
Figuur 58
Kruishanger (goud en saffieren), 1775, Nijvel. Foto eigendom auteur.
In de collegiale van Sint-Gertrudis te Nijvel bevindt zich een kruishanger van goud. Het kruisje werd gepubliceerd in ‘L’orfèvrerie religieuse des 17e et 18e siècles au poinçon de Nivelles’.40 Op 23 oktober 2013 werd de collegiale van Nijvel bezocht, zodat het kruisje kon bestudeerd worden. De afbeeldingen zijn eigendom van de auteur. Het kruis is vervaardigd in goud en saffieren en is vier centimeter hoog.41 In het midden bevindt zich een saffier gezet in een hoge dop. De armen van het kruis zijn opgebouwd uit één saffier in een gouden zetting, op uitzondering van de onderste arm, die opgebouwd is uit twee doppen. Aan de onderkant van de zettingen is een fijne rand van blaadjes uitgewerkt. Tussen de armen van het kruis zijn vier lelies van goud op diagonale wijze gerangschikt. De achterkant van het kruis is vlak afgewerkt.
40
L’orfèvrerie religieuse des 17e et 18e siècles au poinçon de Nivelles,.65.
41
Philippe Dardenne, email aan de auteur, 24 september 2013.
112
Het slijpsel van de saffieren verschilt van de slijpsels die vaak voorkomen op de juwelen uit de Zuidelijke Nederlanden. Het gaat om een vlakke tafel aan de bovenkant, waarrond meerdere facetten schuin aflopen. Hoewel het niet gaat om een briljantslijpsel, neigen de saffieren wel naar de vorm van een briljant. De geslepen saffieren zijn afkomstig uit de achttiende eeuw. 42 Het kruisje draagt vier merken, die op de achterkant zijn geslagen (zie figuur 59). Het merk ‘75’ slaat op het jaartal 1775. Daarnaast is het keurmerk van Nijvel te zien, en een leeuw.43 Tot slot is het meestermerk van Alexandre Lempereur te zien: een gekroonde AL. De merken zijn te zien op afbeelding 23. Over Alexandre Lempereur is niet zoveel geweten. Hij werd benoemd tot edelsmid van de collegiale van Nijvel op 24 september 1773, en stierf waarschijnlijk te Nijvel op 27 november 1788. Het merk van Alexandre Lempereur, de bekroning van zijn initialen, komt nog voor op vijf andere stukken. Het vroegst gekende werk van Lempereur dateert uit 1773, en het laatst gekende werk uit 1784.44
42
Philippe Dardenne, email.
43
L’orfèvrerie religieuse des 17e et 18e siècles au poinçon de Nivelles, 64.
44
Van Dievoet, Orfèvres du Brabant-Wallon, 32.
113
Figuur 59
114
Kruishanger (goud en saffieren), 1775, Nijvel, achterkant. Foto eigendom auteur.
4.2.4
Conclusie
In dit onderdeel werden 23 overgeleverde juwelen besproken. De juwelen kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën: er werden elf kruishangers, vier hangers à la Jeanette, vier paar oorbellen, twee schoengespen en twee Vlaamse harten opgenomen in het onderzoek. Na de identificatie van de merken bleken een aantal juwelen afkomstig te zijn uit de negentiende, en niet de achttiende eeuw, zoals tot dan werd aangenomen. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de kruishanger F.1234 uit de Preciosa-collectie, of de oorbellen F.1217 A/B. Deze juwelen werden alsnog besproken in dit onderzoek, om het bestaande beeld van de achttiende-eeuwse juwelen in de Zuidelijke Nederlanden bij te schaven. Ook hier lijken de kruishangers in grote getallen aanwezig, zoals op de portretten en in de boedelinventarissen. Het gaat om verschillende type kruisen, zoals kruisen van goud met diamant, kruisen van gestampt goud en kruisen met goudfiligraan. Deze kruisen vertonen overeenkomsten. Bijvoorbeeld de twee kruisen van gestampt goud, versierd met filigraan en schelpmotieven, lijken op elkaar. Van één van deze kruisen is de maker gekend: Charles Denys maakte het kruisje te Mechelen in 1770. Dit type kruis wordt nog drie keer vermeld in de literatuur. Uit de achttiendeeeuwse Zuidelijke Nederlanden zijn dus vijf kruisjes met goudfiligraan overgeleverd. Daarnaast zijn ook twee kruisen van gestampt goud opgenomen in dit onderdeel. Het ene bevindt zich in de Preciosa-collectie, het andere werd verkocht via de galerij van Philippe d’Arschot. Deze kruisen lijken erg op elkaar: dezelfde conische vormen met imitatiefacetten werden toegepast. Op een van de portretten is zo’n kruis van gestampt goud ook afgebeeld: het gaat om Waterman van Peter Snijers. Tot slot zijn ook veel kruishangers van zilver en goud, bezet met diamant, overgeleverd. De kruishanger van goud en diamant van het handelshuis Adin, en de kruishanger van de collegiale van Nijvel, tonen enkele overeenkomsten. De opbouw is dezelfde: een kruis met vier armen, versierd met diamanten in gouden doppen. Het kruisje van het handelshuis Adin heeft daarbij nog vier diamanten in puntvormige doppen tussen de vier armen. Ook op de portretten zijn een aantal van deze kruisjes weergegeven, bijvoorbeeld op het Jubileumportret van Gerardus de San. Ook Maria Coutteau draagt een kruis van zilver met diamanten, hoewel dit juweel complexer is vanwege het bijbehorende bovenstukje. Naast de kruishangers, werden ook vier hangers à la Jeanette besproken. Deze hangers tonen ook veel overeenkomsten: de opbouw, de gebruikte motieven, de toepassing van diamanten etc. Op de hanger F.1236 werden diamanten gemonteerd die in rozen zijn geslepen. Op hanger F.1186 werd, daarentegen, het tafelslijpsel toegepast. Het tafelslijpsel werd dus nog lang na de zeventiende eeuw gebruikt. Aan de hand van slijpsel kunnen de hangers à la Jeanette dus niet precies gedateerd worden. In de modelboeken lijken deze hangers afwezig te zijn, en ook in de boedelinventarissen worden ze niet vermeld. Op de portretten die werden besproken in hoofdstuk 2, zijn ook geen hangers à la Jeanette afgebeeld. Er bestaat evenwel een negentiende-eeuws portret, waarop een dame is afgebeeld die een dergelijke hanger draagt.45 Het werd geschilderd door Bruno van Hollebeke en behoort tot de collectie van het Groeningenmuseum van Brugge. Het onderzoek lijkt te suggereren dat de hangers à la Jeanette niet tijdens de achttiende eeuw werden gedragen, zoals in de literatuur wordt gesteld. Bijvoorbeeld op de plaat met Vlaamse juwelen gepubliceerd door die Henry-René d’Allemagne, zijn deze duidelijk te zien (zie figuur 9). Maar in het onderzoek naar
45
“Portretten 19de eeuw”, laatst geraadpleegd op 4 januari 2014, http://www.lukasweb.be/en/photo/marchant-of-lace.
115
boedelinventarissen en portretten lijken de hangers à la Jeanette afwezig te zijn. Deze hypothese wordt evenwel voorzichtig gesteld: verder onderzoek is nodig om de stelling te kunnen bevestigen. Oorbellen werden ook overgeleverd. Ook hier moest een nuance worden aangebracht, en een paar oorbellen werden in de negentiende eeuw gesitueerd, in plaats van in de achttiende eeuw (F.1217 A/B). De oorbellen werden geselecteerd op basis van vorm, en op basis van steenzetting. De hoge doppen van zilver, waarin een diamant is gemonteerd, lijken typisch te zijn voor juwelen afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. De diamanten zijn vaak in een zesplak of Antwerpse roos geslepen, en klein van afmeting. Desalniettemin wezen de merken uit dat de oorbellen werden gemaakt tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw. Daarnaast werden ook twee Vlaamse harten besproken, afkomstig uit de Volkskunde-collectie. Deze bezitten geen merken, en zijn dus moeilijk te dateren. De Preciosa-collectie bezit daarentegen twee Vlaamse harten, waarvan de datum wel gekend is. Het gaat om de harten G.2443bis en F.1170. Ze worden besproken in de publicatie Uit de Sacristie, waarin wordt gesteld dat het hart met kroon (F.1170) werd vervaardigd tussen 1815 – 1832, en het hart met trofee (G.2443bis) na 1869.46 Omdat deze harten bijna identiek zijn aan de harten die in deze masterproef werden besproken, kan worden aangenomen dat de Vlaamse harten eerder tot de negentiende eeuw behoren, dan tot de achttiende. Tot slot werd een schoengesp besproken, gemaakt door Gilles Berryer de Jonge in 1793. Schoengespen werden ook in grote getallen vermeld in de boedelinventarissen. Deze werden vaak vervaardigd in zilver, en soms bezet met diamanten of imitatiestenen. Het kan worden aangenomen dat schoengespen veel voorkwamen in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de achttiende eeuw. In de tentoonstellingscatalogus Van Haarnaald tot Schoengesp worden nog zeven zilveren schoengespen vermeld, vervaardigd in de achttiende-eeuwse Zuidelijke Nederlanden.47 Op de portretten worden een aantal juwelen afgebeeld, die niet terug werden gevonden in de werkelijkheid. Bijvoorbeeld de ronde oorbel van zilver en goud, met diamanten, die wordt gedragen door de vrouw op het portret van Matthias de Visch. Van dit type oorbel werd geen voorbeeld overgeleverd. Ook de fijne ringen van goud, afgebeeld op de portretten, en talrijk aanwezig in de boedelinventarissen, zijn niet overgeleverd. Dat kan zijn omdat de grondstof van de ringen opnieuw werd gebruikt, door het goud om te smelten. Een andere verklaring kan zijn dat de ringen te eenvoudig waren om er merken op te slagen, waardoor ze vandaag niet kunnen worden geplaatst in de achttiende-eeuwse Zuidelijke Nederlanden. Dezelfde vaststelling geldt voor de fijne oorringen van goud, waarvan ook geen voorbeelden werden teruggevonden. Er zijn dus overeenkomsten tussen de bevindingen van de boedelinventarissen, de analyse van de portretten en van de overgeleverde juwelen. Meest voorkomend zijn de kruishangers, oorbellen, ringen, gespen, en kettingen. Daarentegen zijn ontwerpen voor Vlaamse harten, en hangers à la Jeanette, niet terug te vinden in de modelboeken. Deze behoren vermoedelijk tot de negentiende eeuw. Andersom zijn sommige juwelen, afgebeeld op de portretten, niet terug te vinden bij de overgeleverde juwelen. Ze verdwenen waarschijnlijk in de loop der tijd.
46
Peré-Claessens, Uit de Sacristie, 143.
47
Anne-Marie Claessens-Peré, Diana Scarisbrick, en Frieda Sorber, Van haarnaald tot Schoengesp (Antwerpen: Bestendige Deputatie van de Provincieraad van Antwerpen, 2011), 320 – 326.
116
Besluit
Dit onderzoek had als doel te achterhalen welke juwelen werden gedragen in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de achttiende eeuw. Daarvoor werden boedelinventarissen geraadpleegd, portretten bestudeerd en juwelencollecties onderzocht. Uit de boedelinventarissen en testamenten bleek dat veel juwelen werden gedragen, omdat ze veelvoudig worden vermeld in deze documenten. Het gaat voornamelijk om kruisen, knopen, gespen, halskettingen, ringen en oorbellen. De gespen en knopen vormden de belangrijkste categorieën. Uit de boedelinventarissen bleek ook dat zowel edele materialen als namaakmaterialen werden gebruikt. Goud, zilver, diamanten, briljanten en parels werden vermeld, maar ook imitatiestenen. Het is opvallend dat enkel gespen met imitatiestenen worden opgesomd in de inventarissen. De andere imitatiematerialen, zoals Pinckbeck-goud, imitatieopaal, marcassiet etc., lijken afwezig. Het onderzoek naar portretten heeft uitgewezen dat vooral kruishangers, knopen, gespen en ringen werden gedragen. De kruishangers zijn vervaardigd in goud en zilver, en bezet met diamanten. Ook in de boedelinventarissen worden dergelijke kruisen aangehaald. De kruishangers werden gedragen aan een zwart fluwelen lint, of een gouden ketting. Op de portretten worden de juwelen vaak in een parure gedragen, dat wil zeggen een ketting met bijpassende oorbellen. Er is sprake van overeenkomsten tussen de juwelen afgebeeld op de portretten, en de overgeleverde juwelen. Het gaat dan voornamelijk om de kruisen van goud met diamanten, de kruisen van gestampt goud, en schoengespen. Ook in de modelboeken zijn ontwerpen terug te vinden voor kruishangers, oorbellen, gespen, kettingen, broches, en ringen. Bij de overgeleverde juwelen komen dezelfde juwelen voor die ook terug te vinden zijn in de boedelinventarissen en op de portretten: kruishangers, oorbellen, en gespen. Ze zijn meestal vervaardigd in goud of zilver, en bezet met diamanten. Problematisch aan het onderzoek naar de juwelen, was het gebrek aan merken om de objecten in hun juiste context te kunnen plaatsten. Slechts enkele juwelen waren gemerkt. Desalniettemin zijn er overeenkomsten met de juwelen die in de andere bronnen werden gevonden. Deze juwelen, afkomstig uit de achttiende-eeuwse Zuidelijke Nederlanden, lijken weinig onderhevig te zijn aan de internationale stijlstromingen. Dezelfde sobere vormgeving blijft gehanteerd gedurende de hele achttiende eeuw. Er zijn bijvoorbeeld weinig sporen van barok, rococo of neoclassicisme terug te vinden op de portretten. Een uitzondering is het portret van Maria-Theresia en haar familie, waarop juwelen zijn afgebeeld die duidelijk passen binnen de internationale hofstijl. De modelboeken lijken wel te zijn beïnvloed door de achttiende-eeuwse stijlstromingen. De ontwerpen van Noë Pauwels, bijvoorbeeld, passen in de late barok, terwijl de modelboeken van L. Van der Crucyen passen binnen de overgang van het rococo naar het neoclassicisme.
117
Het onderzoek heeft ook uitgewezen dat de Vlaamse harten, en de hangers à la Jeanette, naar alle waarschijnlijkheid in de negentiende eeuw werden gedragen, en niet in de achttiende, zoals in de literatuur werd gesteld. Op de portretten die werden besproken in hoofdstuk 3, zijn geen Vlaamse harten, noch hangers à la Jeanette afgebeeld. Er bestaat wel een negentiende-eeuws portret waarop een dergelijke hanger zichtbaar is. Ook in de modelboeken komen ze niet voor. Dit is begrijpelijk voor het modelboek van Noë Pauwels, omdat deze in 1710 werd gepubliceerd, en omdat vaak wordt gesteld dat de hangers à la Jeanette en de Vlaamse harten op het einde van de achttiende eeuw verschenen. In het modelboek van L. Van der Crucyen, gepubliceerd te Brussel, hadden deze ontwerpen eventueel wel kunnen verschijnen, maar dat is niet het geval. Tot slot worden deze juwelen ook niet in de boedelinventarissen vermeld. Er is uitgebreider onderzoek nodig om te bevestigen dat de Vlaamse harten en de hangers à la Jeanette niet in de achttiende eeuw kunnen worden geplaatst. De ordonnantie van Maria-Theresia uit 1749 verplichtte de edelsmeden om merken te slaan op hun productie. Ze moesten hun meestermerk laten registreren op de insculpatieplakkaten, en deze dan vervolgens gebruiken op hun werken. Daarnaast moest het edelsmeedwerk ook worden voorzien van de merken van de stad en provincie waar de edelsmid werkzaam was, en van het jaartal. Deze werd aangeduid met de twee laatste cijfers van het jaar. In de praktijk blijkt dat niet alle juwelen op deze manier werden gemerkt. Enkel de schoengesp van Gilles Berryer de Jonge, en de kruishanger van Alexandre Lempereur, bezitten vier merken. De overige gemerkte juwelen bezitten de merken van de meester-edelsmid en van het jaartal. Tijdens de achttiende eeuw werden de regels ook strenger en werd het ambacht van de goud- en zilversmeden beter gereguleerd. Er werd een grotere controle uitgeoefend op de productie van edelsmeedwerk en van juwelen door inspecties van de dekens. Er werd bepaald dat enkel de meesters behorende tot het ambacht werken van goud en zilver mochten verkopen. Het gehalte van edelmetaal werd terug aangepast, net zoals de verkoopprijzen werden aangepast aan de reële situatie van de achttiende eeuw. Het onderzoek naar achttiende-eeuwse juwelen in de Zuidelijke Nederlanden is nog niet afgerond. Er is ruimte om meer achttiende-eeuwse boedelinventarissen te raadplegen, afkomstig uit de verschillende steden van de Zuidelijke Nederlanden. Deze resultaten kunnen dan worden vergeleken met boedelinventarissen uit de negentiende eeuw. Tot slot kunnen privéverzamelingen worden onderzocht, om andere juwelen en portretten te vinden.
118
Bijlagen
Tabel 1
Lijst van de juwelen vermeld in de boedelinventarissen
Type juweel
Omschrijving in de boedelinventaris
Dossiernaam
Jaartal
Eigenaar/overledene
Aantal
Een diamanten kruis
"een diamante kruijsken"
BE- A0511/ Y1/014 - 5
07/02/1767
Boedelbeschrijvingen van (Anna) Maria Croes, echtegenote, nadien weduwe van Johannes Baptista Michael Verbeeck
1
Een paar gouden oorringen
"een paer gauwe ooringhen"
BE- A0511/ Y1/014 - 5
07/02/1768
Boedelbeschrijvingen van (Anna) Maria Croes, echtegenote, nadien weduwe van Johannes Baptista Michael Verbeeck
1
119
120
Zilveren schoengespen
"een paer schoenen met een paer zilveren schoengespen"
BE- A0511/ Y1/014 - 5
07/02/1769
Boedelbeschrijvingen van (Anna) Maria Croes, echtegenote, nadien weduwe van Johannes Baptista Michael Verbeeck
1
Zilveren schoengespen
"twee paer zilveren schoengespen"
BE- A0511/ Y1/014 - 5
12/09/1785
Boedelbeschrijvingen van (Anna) Maria Croes, echtegenote, nadien weduwe van Johannes Baptista Michael Verbeeck
2
Een diamanten ring
"een diamanten ring"
BE- A0511/ Y1/014 - 5
12/09/1785
Boedelbeschrijvingen van (Anna) Maria Croes, echtegenote, nadien weduwe van Johannes Baptista Michael Verbeeck
1
Een diamanten kruis
"een diamant cruyske"
BE- A0511/ Y1/014 - 5
12/09/1785
Boedelbeschrijvingen van (Anna) Maria Croes, echtegenote, nadien weduwe van Johannes Baptista Michael Verbeeck
1
Zilveren schoengespen
"een paer silveren gespen"
BE- A0511/ Y1/014 - 5
12/09/1785
Boedelbeschrijvingen van (Anna) Maria Croes, echtegenote, nadien weduwe van Johannes Baptista Michael Verbeeck
1
Een diamanten ring
"een gouden diamanten ringsken"
BE- A0511/ Y1/014 - 5
12/09/1785
Boedelbeschrijvingen van (Anna) Maria Croes, echtegenote, nadien weduwe van Johannes Baptista Michael Verbeeck
1
Een gouden trouwring
"een goude trouwringske"
BE- A0511/ Y1/014 - 5
12/09/1785
Boedelbeschrijvingen van (Anna) Maria Croes, echtegenote, nadien weduwe van Johannes Baptista Michael Verbeeck
1
Een paar gouden oorringen
"een paer goude ooringen"
BE- A0511/ Y1/014 - 5
12/09/1785
Boedelbeschrijvingen van (Anna) Maria Croes, echtegenote, nadien weduwe van Johannes Baptista Michael Verbeeck
1
Een gouden ring
" eenen gouden rinck"
BE-A0511 / Y1/014 - 12
7/02/1763
Testament van Johannes Baptista Verbeeck en Christina van de Velde
1
Een gouden kruis
" een goude cruys"
BE-A0511 / Y1/014 - 12
07/02/1763
Testament van Johannes Baptista Verbeeck en Christina van de Velde
1
Zilveren schoengespen
" dry paer silvere schoengespe"
BE-A0511 / Y1/014 - 12
07/02/1763
Testament van Johannes Baptista Verbeeck en Christina van de Velde
3
Zilveren knopen
" tien silvere knoppen"
BE-A0511 / Y1/014 - 12
07/02/1763
Testament van Johannes Baptista Verbeeck en Christina van de Velde
10
121
122
Zilveren broekgespen
" een paer silvere broekgespen"
BE-A0511/ Y01/014 - 13
08/11/1779
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Johannes Baptista Verbeeck, echtgenoot van (Anna) Maria Croes
1
Zilveren schoengespen
" een paer silvere schoengespen"
BE-A0511/ Y01/014 - 13
08/11/1779
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Johannes Baptista Verbeeck, echtgenoot van (Anna) Maria Croes
1
Zilveren halsketting
" een silveren hals slotien"
BE-A0511/ Y01/014 - 13
08/11/1779
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Johannes Baptista Verbeeck, echtgenoot van (Anna) Maria Croes
1
Zilveren hemdknopen
"twee paer silvere hemdknopkens"
BE-A0511/ Y01/014 - 13
08/11/1779
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Johannes Baptista Verbeeck, echtgenoot van (Anna) Maria Croes
2
Zilveren schoengespen
" twee zilvere schoengespe"
BE-A0511/ Y01/014 - 13
08/11/1779
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Johannes Baptista Verbeeck, echtgenoot van (Anna) Maria Croes
2
Een gouden trouwring met steen
"eene gouden trouwkens rinck met steen"
BE-A0511/ Y01/014 - 13
08/11/1779
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Johannes Baptista Verbeeck, echtgenoot van (Anna) Maria Croes
1
Een diamanten kruis
" een diamante cruijs"
BE-A0511/ Y01/014 - 13
08/11/1779
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Johannes Baptista Verbeeck, echtgenoot van (Anna) Maria Croes
1
Een paar gouden oorringen
" twee gouden ooringen"
BE-A0511/ Y01/014 - 13
08/11/1779
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Johannes Baptista Verbeeck, echtgenoot van (Anna) Maria Croes
1
Een paar gouden oorringen
" een paer goude ooringen"
BE-A0511/ Y1/009 - 5
1770
Boedelinventaris van geld, edelmetaal en waardepapieren gevonden in het sterfhuis van Joanna Cattie (Begijn)
1
Een zilver horloge
" eene silvere horlogie"
BE-A0511/ Y1/030 - 9
15/06/1739
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Joannes Symons, echtgenoot van Adriana van Aelst.
1
Een zilveren ketting
" eene silvere ketinghe"
BE-A0511/ Y1/030 - 9
15/06/1739
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Joannes Symons, echtgenoot van Adriana van Aelst.
1
123
124
Zilveren gespen met imitatiestenen
" twee silvere gespen met valsche steenen"
BE-A0511/ Y1/030 - 9
15/06/1739
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Joannes Symons, echtgenoot van Adriana van Aelst.
1
Zilveren oorbellen met imitatiestenen
" twee silvere oorboeckels met valsche steenen"
BE-A0511/ Y1/030 - 9
15/06/1739
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Joannes Symons, echtgenoot van Adriana van Aelst.
1
Een gouden ring met negen diamanten
" eenen gouden diamanten BE-A0511/ Y1/030 - 9 Roosrinck met negen schoone steenen"
15/06/1739
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Joannes Symons, echtgenoot van Adriana van Aelst.
1
Een gouden ring met elf diamanten
" eenen gouden diamanten rinck met elf clijne steentiens
BE-A0511/ Y1/030 - 9
15/06/1739
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Joannes Symons, echtgenoot van Adriana van Aelst.
1
Een gouden ring met zes diamanten, waarvan één ontbreekt
" eenen gouden diamanten rinck met ses clijne steentiens, waeruijt is een clijn steentien"
BE-A0511/ Y1/030 - 9
15/06/1739
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Joannes Symons, echtgenoot van Adriana van Aelst.
1
Een gouden ring met een diamant
" een gouden diamanten rinck BE-A0511/ Y1/030 - 9 sijnde eenen dick steen"
15/06/1739
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Joannes Symons, echtgenoot van Adriana van Aelst.
1
Een diamanten ring
" eenen diamanten rinck met eenen gelijcken steen sijnde een soortien clijnder"
15/06/1739
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Joannes Symons, echtgenoot van Adriana van Aelst.
1
BE-A0511/ Y1/030 - 9
Zilveren knopen met imitatiestenen
" een paer silver cnoppen met BE-A0511/ Y1/030 - 9 valche steentiens"
15/06/1739
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Joannes Symons, echtgenoot van Adriana van Aelst.
1
Zilveren knopen
" drij andere silvere cnoppen" BE-A0511/ Y1/030 - 9
15/06/1739
Boedelbeschrijving van het sterfhuis van Joannes Symons, echtgenoot van Adriana van Aelst.
1
Een diamanten kruis met 12 stenen
" het beste diamante Cruijs met 12 steenen"
BE-A0511/ Y1/010 - 91
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
1
Een diamanten gesp met 29 stenen
" een diamante gespe met 29 steene diamant"
BE-A0511/ Y1/010 - 91
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
1
Twee groote oorhangers/girandoles
"twee pantelocken de grootste"
BE-A0511/ Y1/010 - 91
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
1
125
126
Een diamanten ring
" eenen diamanten rinck met dicksteen"
BE-A0511/ Y1/010 - 91
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
1
Een diamanten kruis met 10 stenen
" een diamanten cruijs met 10 BE-A0511/ Y1/010 - 91 steenen"
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
1
Een diamanten gesp met 27 stenen
" een diamante gespe met 27 steenen"
BE-A0511/ Y1/010 - 91
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
1
Twee kleine oorhangers/girandoles
" twee patenlocken de Clijnste"
BE-A0511/ Y1/010 - 91
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
1
Een diamanten ring met 7 stenen
" eenen diamanten cruijs met 10 steenen"
BE-A0511/ Y1/010 - 91
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
1
Een Heilige Geest (duif)
" een heijligh geeste met Emeraut"
BE-A0511/ Y1/010 - 91
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
1
Een gouden armand met 8 agaten en 10 parels
" een gouden braselet met 8 agaeten en 10 fijn peirlen"
BE-A0511/ Y1/010 - 91
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
1
Een gouden kruis en twee oorbellen
" een goude cruijs met twee hooringen"
BE-A0511/ Y1/010 - 91
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
3
127
Een parelketting
" de besten toer peirlen"
BE-A0511/ Y1/010 - 91
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
1
Een parelketting met drie rijen parels
" eenen clijnen toer met 3 toeren"
BE-A0511/ Y1/010 - 91
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
1
Een parelketting
" eene ditto"
BE-A0511/ Y1/010 - 91
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
1
Een armband met granaten
"twee hand braseletten met granaden"
BE-A0511/ Y1/010 - 91
1728 - 1729
Losse aantekeningen en rekeningen betreffende de verdeling van het geld en de roerende bezittingen, inzonderheid, juwelen […] 1728 - 1729
2
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Een diamanten kruis met acht " een diamante cruijs met BE-A0511/ Y1/028 - 71 stenen in roosslijpsel en acht seven diamanten roosen ende kleine stenen acht clijn steentiens"
128
Diamanten oorbellen
" twee schoon diamante oorboeckels"
BE-A0511/ Y1/028 - 71
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Een halsketting met diamanten
" eenen carcant met diamanten"
BE-A0511/ Y1/028 - 71
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Een diamanten kruis dat aan de carcant hing
" het diamante cruijsken dat aen den carcant is geweest"
BE-A0511/ Y1/028 - 71
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Een diamanten ring met drie grote en vier kleine stenen
" eenen diamant rinck met seven steenen drije groote ende vier cleijn"
BE-A0511/ Y1/028 - 71
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Een riemgesp met 24 diamanten
" eene saintuer gespe met vierentwintigh diamanten"
BE-A0511/ Y1/028 - 71
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Oorbellen
" twee cleijn oorboeckels"
BE-A0511/ Y1/028 - 71
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Een horloge met diamanten
" een orlogieken beset met diamante"
BE-A0511/ Y1/028 - 71
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
129
130
Een parelketting met 51 parels " eenen tour peirlen van 51 stuck"
BE-A0511/ Y1/028 - 71
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Een gesp met 14 diamanten
" een diamante gesp met 14 steentiens"
BE-A0511/ Y1/028 - 71
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Een diamanten kruis
" een diamante cruijsken met diversche cleijn steentiens in de ronde"
BE-A0511/ Y1/028 - 71
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Oorbellen met 20 stenen
" twee oorboeckeltiens met twintigh steentiens"
BE-A0511/ Y1/028 - 71
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Oorbellen met 4 stenen
" twee oorboeckeltiens met vier steenen"
BE-A0511/ Y1/028 - 71
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Een parelketting met 125 parels
" eenen dobbele tour peirlen van 125 stuck"
BE-A0511/ Y1/028 - 71
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Een parelketting met 158 parels
" eenen dobbelen tour peirlen BE-A0511/ Y1/028 - 71 met 158 stuck"
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Een parelketting met 1752 parels
" eenen dobbelen tour peirlen BE-A0511/ Y1/028 - 71 met 172 stuck"
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Een gouden paternoster met medaille
" een gouden pater noster met BE-A0511/ Y1/028 - 71 goude medalie"
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Een houten paternoster met zilver
" eenen houten pater noster met silver beslaeghen"
BE-A0511/ Y1/028 - 71
1718
Boedelbeschrijving en rekening van het sterfhuis van Anna Clara de Mont, overleden in 1718
1
Een gouden ring met rode steen
" eenen gouden ring met eenen feijnen diamanten steen zijnde rood"
BE-A0511/ Y1/028 - 74
30/12/1794
Anna Maria Josepha Ullens
1
BE-A0511/ Y1/028 - 74
30/12/1794
Anna Maria Josepha Ullens
1
Gouden oorbellen met een briljant
" twee gouden oorringskens BE-A0511/ Y1/028 - 74 ider met eenen brillant steen"
30/12/1794
Anna Maria Josepha Ullens
1
Oorbellen met parels
" twee oorringen van feijne peêrlen"
30/12/1794
Anna Maria Josepha Ullens
1
Een kruis met vijf rode stenen " een kruijs van vijf rood en hanger steenen met schuyver van eenen ditto steen"
BE-A0511/ Y1/028 - 74
131
Bibliografie
Literatuur Bayer, Patricia, Vivienne Becker en Helen Craven. Juwelen bronnenboek: de geschiedenis van het sieraad door de eeuwen heen. Houten: Van Dieshoek, 1990. Black, Anderson. Histoire des Bijoux. Parijs: Atlas, 1984. Brennet-Deckers, Lydia. “Le Bijou à Liège au XVIIe et XVIIIe siècles.” Bulletin de l’Institut Archéologique Liégeois, 93 (1981): 5 – 148. d’Allemagne, Henry-René. Les accessoires du costume et du mobilier depuis le treizième jusqu'au milieu du dix-neuvième siècle. Parijs: Schemit, 1928, Tome III. De Doncker, Tim. “Ambachtsregister als bron voor de genealoog: de 18de eeuwse leerlingenlijst van de edelsmeden.” Vlaamse Stam. Tijdschrift voor familiegeschiedenis, 48 (2012). Denissen, Sabine. De geschiedenis van het diamantjuweel. Antwerpen : Provincie Antwerpen, 2002. De Ren, L. et.al. De Gouverneurs-Generaal van de Oostenrijkse Nederlanden. Brussel: Kredietbank, 1987. Guilmard, D., Les maîtres ornementistes: dessinateurs, peintres, sculpteurs et graveurs: école française, italienne, allemande, et Pays-Bas (flamande & hollandaise). Parijs: E. Plon. 1880. “Juwelen in Oost-Vlaanderen.” Toerisme in Oost-Vlaanderen, 3 (1979). L’orfèvrerie religieuse des 17e et 18e siècles au poinçon de Nivelles. Nivelles : Musée de la Vie Nivelloise, 1981. Magie van de edelsmeedkunst : deel II : Pracht en schittering, vijf eeuwen Europese edelsmeedkunst in privébezit. Antwerpen: Pandora, 2004. Oude en moderne juweelkunst in Vlaanderen. Kortrijk : Syndikale Kamer der Juweelfabrikanten, 1966. Peré-Claessens, Anne-Marie et.al. Juweelkunst in België van Gotiek tot Heden. Gent: Gemeentekrediet Gent, 1986. Peré-Claessens, Anne-Marie en Frida Sorber. Uit de sacristie : textiel en juwelen in kerkelijk bezit in de provincie Antwerpen. Provincie Antwerpen: s.l., 1985. Claessens-Peré Anne-Marie, Diana Scarisbrick, en Frieda Sorber. Van haarnaald tot Schoengesp. Antwerpen: Bestendige Deputatie van de Provincieraad van Antwerpen. Peré-Claessens Anne-Marie en Leo de Ren. Dozen om te niezen: Belgische en Franse snuifdozen en tabaksraspen uit de 18de eeuw. Antwerpen : Provinciaal Museum Sterckshof - Zilvercentrum, 1996. Phillips, Clare. Jewelry from Antiquity to Present. London: Thames & Hudson Ltd, 1996. Ribero, Aileen. Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715 – 1789. New Haven: Yale University, 2002. Rosenberg, M., Der Goldschmiede Merkzeichen: IV Band: Ausland und Byzanz. Frankfurt am Main: Schmidt und Günther, 1925. Schuman, Walter. Gids van Edel- en Sierstenen. S.n.: Tirion Natuur, 1998. Van der Stighelen, Katelijne. Hoofd- en Bijzaak: Portretkunst in Vlaanderen van 1420 tot nu. Leuven: Davidsfonds, 2008. Van Dievoet, Walter. “Het Poinçoen van Gratie van 1749.” Bulletin van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, nr.6, jrg. 47 (1975): 219 – 235. Van Dievoet, Walter. Orfèvres de Liège au XIXe siècle. Leuven: van Dievoet, 2006.
133
Van Dievoet, Walter. Orfèvres du Brabant Wallon. Brussel: s.n., 2012. Van Doorslaer, G. La corporation et les ouvrages des orfèvres Malinois. Antwerpen: De Sikkel, 1935. Vanwittenberg, Jacques. Orfèvrerie au poinçon de Bruxelles. Bruxelles: Ville de Bruxelles, 1979. Walgrave, Jan. Een eeuw van schittering: diamantjuwelen uit de zeventiende eeuw. Antwerpen: Provinciaal Diamantmuseum, 1993.
Websites “18th-century.” Laatst geraadpleegd op 21 November 2013. http://www.adin.be/en/3thpage.asp?dtn=12094-0045&imgnr=0#img0. “Adin.” Laatst geraadpleegd op 21 November 2013. http://www.adin.be/default.htm. “Frans Pilsen.” Laatst geraadpleegd op 13 november 2013. http://www.vlaamsekunstcollectie.be/nl/zoeken.aspx. “Frans Pilsen.” Laatst geraadpleegd op 13 november 2013. http://balat.kikirpa.be/peintres/Detail_notice.php?id=4266. “INRI.” Laatst geraadpleegd op 2 januari 2014. http://nl.wikipedia.org/wiki/INRI. “Galerij Philippe d’Arschot.” Laatst geraadpleegd op 21 november 2013. http://www.darschot.com/DesktopDefault.aspx?tabid=19&tabindex=18. “Gerardus de San.” Laatst geraadpleegd op 12 November 2013. http://www.vlaamsekunstcollectie.be/nl/zoeken.aspx. “Gilles Légaré.” Laatst geraadpleegd op 5 januari 2014. http://www.britishmuseum.org/research/collection_online/collection_object_details.asp x?objectId=1350244&partId=1&searchText=L%C3%A9gar%C3%A9 “Lukasweb.” Laatst geraadpleegd op 22 November 2013. http://www/lukasweb.be/en/about-lukas. “Matthias de Visch.” Laatst geraadpleegd op 13 november 2013. http://www.vlaamsekunstcollectie.be/nl/zoeken.aspx. “Matthias de Visch.” Laatst geraadpleegd op 13 november 2013. http://balat.kikirpa.be/peintres/Detail_notice.php?id=1906. “Matthias de Visch.” Laatst geraadpleegd op 13 november 2013. http://www.vlaamsekunstcollectie.be/nl/zoeken.aspx. “Paul Jozef de Cock.” Laatst geraadpleegd op 12 november 2013. http://www.vlaamsekunstcollectie.be/nl/zoeken.aspx. “Paul Jozef de Cock.” Laatst geraadpleegd op 12 november 2013. http://balat.kikirpa.be/peintres/Detail_notice.php?id=1300. “Peter Snijers.” Laatst geraadpleegd op 30 december 2013. http://rkd.nl/nl/explore/artists/record?query=Snijers&start=0. “Peter Snijers.” Laatst geraadpleegd op 13 November 2013. http://www.vlaamsekunstcollectie.be/nl/zoeken.aspx. “Peter Snijers.” Laatst geraadpleegd op 30 december 2013. http://www.sothebys.com/en/auctions/ecatalogue/2010/old-master-paintingsam1090/lot.76.html. “Philippe d’Arschot.” Laatst geraadpleegd op 30 december 2013. http://www.darschot.com/DesktopDefault.aspx?tabid=19&tabindex=18. “Portretten 19de eeuw.” Laatst geraadpleegd op 4 januari 2014. http://www.lukasweb.be/en/photo/marchant-of-lace. “Vlaamse Kunstcollectie.” Laatst geraadpleegd op 22 November 2013. http://www.vlaamsekunstcollectie.be
134
“Wedgwood Museum.” Laatst geraadpleegd http://www.wedgwoodmuseum.org.uk/home.
op
3
december
2013.
Archivalische Bronnen Felixarchief, IB# 2352. s.l.:s.n., n.d. Koninklijke Bibliotheek van Brussel, afdeling Kostbare Werken; VB. 3.323 C 96. Koninklijke Bibliotheek van Brussel, Algemene Leeszaal, III 59.185 C I/9, “Edits ordonnances &. depuis 1611 jusqu’à 1773”. Prentenkabinet Brussel. “L’orfèvre Bijoutier”, F15066 à 15084. s.l.: s.n., n.d. Rijksarchief Antwerpen, Families Croes, De Decker, Verbeeck en van Afvijn (1752 – 1820), BE- A0511/ Y1/014; - Familie Schrijvers (1675 – 1764), BE-A0511/ Y1/ 023; - Families Cattie, Mertens, Aerts en Verbert (1714 – 1821), BE-A0511/Y1/009; - Families De Bie en Siemons (1663 – 1779), BE-A0511/ Y1/030; - Paulo Verbiest en de familie Ullens (1627 – 1797), BE-A0511/Y1/028; - Families de Lannoy, Melijn, de Heuvel en Meyers, met inbegrip van het archief van de heren van Zwijndrecht, BE-A0511/Y1/010. Universiteitsbibliotheek Gent. Collectie Vliegende Bladen, “Bijoutier”, s.l.: s.n., n.d. Universiteitsbibliotheek Gent. “Orfèvrerie – Orfèvres”, S.l. : s.n., n.d.
Modelboeken
Duflos Augustin. Receuil des dessins de joaillerie. Parijs: Augustin Duflos, 1767. Bibliothèque Nationale de France. Légaré, Gilles. Livre des Ouvrages d’Orfèvrerie. Parijs: Gilles Légaré, 1663. British Museum. Mondon, Livre de Pierreries pour la parure des dames: dédié à Madame T. D. J par son très humble et très obéissant serviteur. Parijs: Mr Hasté serrurier, 1736. Bibliothèque Nationale de France. Pauwels Noë, Livre Dorfeferie / gravee et desinee par Noe Pauvels. Brusselles (Brussel: Noe Pauvels, 1710). Universiteitsbibliotheek Gent, Vliegende Bladen. Pouget fils. Traité des pierres précieuses et de la maniere de les employer en parure. Parijs: Pouget, 1762 – 1764. Van der Crucyen, L. Nouveau Livre de Desseins contenant les Ouvrages de la Joaillerie inventés et dessinés par L. Vander Crucyen. Parijs: s.n. Prentenkabinet Brussel. Vander Crucyen, L. Nouveau Livre de Dessins en Jouälleries, inventés et gravés par L. Van der Cruycen, jouälier à Bruxelles. s.l., n.d.:s.n. Prentenkabinet Brussel.
Juwelen KMKG-MRAH, IIe Département, fichier de la section argenterie-preciosa, F.1235.
135
- F.1236. - F.1191 A/B. - F.1217 A/B MRAH-KMKG, verzameling N. Boyadjian, FB.325. - FB.328.
136