Achtergrondinformatie dyslexieonderzoek in groep 7 basisschool Samenvatting Doel van het onderzoek is om in groep 7 bij leerlingen die problemen hebben met lezen en/of spellen maar die wat dat betreft nog niet zijn onderzocht, vast te stellen of er bij hen sprake is van dyslexie. Met het oog op de overstap van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs is het belangrijk om te weten of deze leerlingen in de brugklas en de leerjaren daarna extra zorg bij het leren nodig hebben. Ook is het voor hen van belang dat zij in groep 7 en 8 nog extra worden geholpen. Veel van deze leerlingen krijgen trouwens op de basisschool al extra hulp met lezen en/of spellen, vaak al vanaf groep 3 of groep 4. Bij de doelgroep waar het hier om gaat, is er meestal niet sprake van ernstige dyslexie, maar doet deze leerstoornis zich in lichtere mate voor. Kinderen die ernstige dyslexie hebben en die eventueel in aanmerking komen voor vergoede dyslexiezorg, zijn vaak al in een eerder stadium onderzocht en beschikken al over een dyslexieverklaring. Het dyslexieonderzoek bestaat uit twee fasen: 1. De leerkracht selecteert de leerlingen die in aanmerking komen voor het onderzoek aan de hand van de notitie "Richtlijnen voor de leerkracht". De leerkracht overlegt met de ouders en vraagt hen of zij met dit onderzoek kunnen instemmen. Daarna vult de leerkracht in overleg met de ouders het "Aanmeldingsformulier dyslexieonderzoek" in. 2. Het onderzoek naar de aard van de lees- en/of de spellingproblemen van de leerling. Het accent ligt op de vraag in hoeverre er sprake is van problemen op het gebied van de fonologische verwerking. Voldoet de leerling aan het dyslexietyperend cognitief profiel, dan krijgt hij een dyslexieverklaring. 1. Doel van het dyslexieonderzoek Kinderen die in ernstige mate dyslexie hebben en die eventueel in aanmerking komen voor vergoede dyslexiezorg, worden vaak al onderzocht in groep 3, 4 of 5 van de basisschool. Het gaat ons echter hier om leerlingen waarbij het probleem minder naar voren kwam en die daarom nog niet eerder voor een dyslexieonderzoek in aanmerking kwamen. Veel van hen hebben in de voorgaande groepen op planmatige wijze extra hulp gehad met lezen en/of spellen. Tot de doelgroep behoren echter ook leerlingen die door de jaren heen met lezen en spellen prestaties hebben laten zien die nog net boven de signaallijn lagen. Hun lees- en spellingvorderingen hielden weliswaar niet over, maar waren niet opvallend zwak. Extra hulp is daarom achterwege gebleven. De leerlingen die we hier voor ogen hebben, kunnen wat betreft hun leervorderingen grofweg in twee groepen worden verdeeld: a. Leerlingen die met technisch lezen, spellen, begrijpend lezen en rekenen-wiskunde prestaties laten zien die variëren van zwak tot gemiddeld: hun vorderingen met technisch lezen en/of spellen blijven over het geheel genomen achter, zijn dus van een zwak niveau. Hun resultaten met begrijpend lezen en rekenen-wiskunde zijn echter niet veel beter. Met technisch lezen en/of spellen presteren zij, uitgaand van de niveau's A-E van Cito, veelal op niveau E. Hun vorderingen met de andere leerstofonderdelen liggen op niveau E, D of C, eventueel met een uitschieter naar boven bij het onderdeel rekenen. Het betreft leerlingen die aan het eind van de basisschool ten hoogste in aanmerking komen voor
achtergrondinformatie dyslexieonderzoek september 2014
pagina 1 van 5
vmbo-t. Het aantal leerlingen dat straks in het voortgezet onderwijs behoefte heeft aan leerwegondersteunend onderwijs, is binnen deze doelgroep oververtegenwoordigd. b. Leerlingen die met technisch lezen en/of spellen door de jaren heen prestaties laten zien op niveau D 1, of op de grens tussen de niveaus D en C, maar die met begrijpend lezen en rekenen-wiskunde opvallend betere resultaten behalen. Op deze twee leerdomeinen liggen hun vorderingen vrijwel constant op niveau A of niveau B. De praktijk leert dat deze doelgroep op de basisschool met technisch lezen en/of spellen weinig of geen extra hulp krijgt. Menig leerkracht kijkt ervan op dat we bij het onderzoek naar dyslexie ook leerlingen met dit prestatieprofiel voor ogen hebben. Veel leerkrachten veronderstellen dat deze doelgroep zich met technisch lezen en spellen voldoende kan redden. Zij zien dan echter over het hoofd dat op niveau havo of vwo hun lees- en hun spellingvaardigheid aanmerkelijk zwaarder wordt belast. Dat in de hogere vormen van voortgezet onderwijs aan de spellingvaardigheid hogere eisen worden gesteld, is vrijwel iedereen duidelijk. Maar dat daar ook van de leerlingen wordt verwacht dat zij tenminste over een gemiddelde technische leesvaardigheid beschikken, wordt nogal eens over het hoofd gezien. Men veronderstelt nog vaak dat een, gerekend naar de normen die in het basisonderwijs worden gehanteerd, matige of beneden gemiddelde technische leesvaardigheid toereikend is om binnen havo of vwo zonder risico de leesteksten aan te kunnen. In de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs is dat trouwens meestal ook nog wel het geval, maar in de hogere leerjaren neemt de kans dat een achterblijvende technische leesvaardigheid tot problemen leidt, aanzienlijk toe. De teksten die in havo en vwo aan bod komen, zijn aanmerkelijk langer en qua zinsbouw ingewikkelder dan teksten die de leerlingen in het vmbo krijgen voorgelegd. Bovendien speelt bij het lezen van teksten binnen havo en vwo de voorkennis ontleend aan het leven van alledag in mindere mate een ondersteunende rol dan binnen het vmbo. De teksten die in hogere vormen van voortgezet onderwijs aan de orde komen, bevatten veel nieuwe informatie. Het gevolg is dat tijdens het lezen een groot beroep wordt gedaan op snelheid en accuratesse wat betreft woordherkenning. Dat is natuurlijk niet alleen bij teksten die in het Nederlands zijn geschreven het geval, maar ook bij teksten in de moderne vreemde talen. De voor de woordherkenning noodzakelijke onderliggende processen, met het accent op de fonologische verwerking, zijn dezelfde. Het is dan ook geen wonder dat veel leerlingen die vwo of havo volgen, aanmerkelijk sneller kunnen lezen dan de meeste leerlingen die vmbo-basis of vmbo-kader doen. Ook hun snelheid en hun accuratesse wat betreft het herkennen van pseudowoorden zijn beter. Dit betekent dat deze leerlingen gemiddeld genomen fonologische informatie sneller en beter verwerken dan leerlingen die vmbo-basis of vmbo-kader volgen. Wetenschappelijk onderzoek naar de technische leesvaardigheid van leerlingen in klas 4 van het voortgezet onderwijs laat dat vooral bij leerlingen die vwo volgen duidelijk zien. Een leerling die in klas 4 vwo 80 woorden in de minuut op een leestest leest, behoort wat betreft leesvaardigheid tot de zwakste 10 % van zijn klas, maar een leerling met dezelfde score in klas 4 vmbo basis/kader presteert wat betreft technische leesvaardigheid tegen het gemiddelde. Dit dyslexieonderzoek heeft in feite als doel leerlingen op te sporen die ten aanzien van lezen en/of spellen behoefte hebben aan extra ondersteuning, vooral in het voortgezet onderwijs, maar zo mogelijk ook nog op de basisschool. De hulpvraag van deze leerlingen kan uitsluitend betrekking hebben op lezen en spellen, maar kan als gevolg van dyslexie ook van emotionele aard zijn. Uit recent wetenschappelijk onderzoek bij leerlingen met dyslexie die vmbo-t volgen, blijkt dat bij veel van hen de zelfwaardering beperkt is. Vooral hun dunk van hun uitdrukkingsvaardigheid is laag. Hun motivatie ten aanzien van het leren op school bleek wel voldoende. Het kan haast niet anders of voor veel leerlingen die al gedurende enige jaren moeite hebben met lezen en/of spellen betekent de diagnose dyslexie een opluchting. Uit eerder onderzoek is naar voren gekomen dat dyslexie een risicofactor is voor het ontwikkelen van problemen op het vlak van depressief gedrag, een negatief zelfbeeld, faalangst. Het is beslist niet de bedoeling om hier een somber beeld te schetsen van de gevolgen van dyslexie, temeer omdat de meeste leerlingen over wie het in deze notitie gaat, maar in beperkte mate dyslexie hebben. Toch is het in het belang van het kind om, als in groep 7 het vermoeden be1
Leerlingen die tot deze doelgroep behoren met scores op technisch lezen en/of spellen op niveau E zijn vaak al in een eerder stadium op dyslexie onderzocht.
achtergrondinformatie dyslexieonderzoek september 2014
pagina 2 van 5
staat dat zijn lees- en/of spellingachterstand het gevolg zou kunnen zijn van dyslexie, hem daarop te onderzoeken. Hij weet inmiddels uit ervaring dat zijn lees- en of spellingvaardigheid beperkt is. Het hoeft (nog) niet zo te zijn dat die kennis bij hem doorwerkt in de vorm van een beperkte zelfwaardering of van faalangst, maar de wetenschap dat bij hem dyslexie in het geding is, kan een preventief effect hebben. Het is van belang dat bij de hulp aan leerlingen bij wie dyslexie is vastgesteld, het hulpaanbod op het vlak van technisch lezen en/of spellen zo nauw mogelijk aansluit bij de leertaak. Het gaat dus vooral om oefenen. Op vrijwel alle basisscholen is deskundigheid aanwezig ten aanzien van de hulp aan leerlingen met dyslexie. Ook beschikt men daar over voldoende leerstof. Vaak hebben leerkrachten echter maar weinig tijd voor het geven van extra hulp en beperkt deze hulp zich daardoor voornamelijk tot kinderen in de groepen 3, 4 en 5. In de praktijk blijkt dat, zodra leerlingen zich met lezen en spellen voldoende kunnen redden, de hulp op school wordt stopgezet om jongere leerlingen die achterblijven te kunnen helpen. Gezien de beperkte tijd die op basisscholen voor remediërende hulp beschikbaar is, valt dit beleid goed te begrijpen. Maar dat neemt niet weg dat het in de hogere klassen van de basisschool aanbeveling verdient om met het oog op zowel het onderwijsaanbod in groep 7 en 8 als op de schoolkeuze na de basisschool de lees- en de spellingvorderingen van de leerlingen nog een keer nadrukkelijk tegen het licht te houden. Het gaat, zoals in het voorgaande al is aangegeven, met name om twee doelgroepen. De ene doelgroep betreft leerlingen die, uitgaand van het gemiddelde, duidelijk achterblijven met technisch lezen en/of spellen. Tot de andere doelgroep behoren leerlingen bij wie opvalt dat hun lees- en/of spellingvaardigheid duidelijk op een lager niveau liggen dan hun vorderingen met begrijpend lezen en/of rekenen-wiskunde. Deze benadering betekent een extra impuls voor de leerling, zijn ouders en de school voor het opzetten van een handelingsplan voor de nog resterende tijd op de basisschool. Het is bijvoorbeeld heel goed mogelijk dat een betreffende leerling thuis nog wat meer gaat lezen of extra oefening gaat doen op het vlak van het spellen. Het doel van het dyslexieonderzoek is echter vooral om het voortgezet onderwijs in staat te stellen om meteen aan het begin van de brugklas leerlingen met dyslexie aangepast te helpen. Bovendien kan het gegeven dat een kind dyslexie heeft, van belang zijn bij de beslissing welke brugklas voor hem het meest geschikt is. Niet alleen zijn resultaten met technisch lezen en spellen, maar ook zijn vorderingen met andere belangrijke leerstofonderdelen en zijn werkhouding moeten daardoor mogelijk op een iets andere wijze worden beoordeeld. Het gevolg kan zijn dat er beter zicht komt op zijn onderwijsbehoeften in de brugklas en in de klassen daarna. Tot slot, het kan haast niet anders of het betekent voor een kind een hele geruststelling tegen het eind van zijn loopbaan op de basisschool te weten dat zijn achterblijvende vorderingen met lezen en/of spellen het gevolg zijn van dyslexie en dat hij in het voortgezet onderwijs wat dat betreft meteen vanaf het begin op begrip en hulp kan rekenen. 2. Opzet van het dyslexieonderzoek Het dyslexieonderzoek is verdeeld in twee fasen: 1. de fase waarin de selectie plaatsvindt van leerlingen en 2. de fase waarin wordt nagegaan of bij de geselecteerde leerling specifieke cognitieve processen die aan lezen en spellen ten grondslag liggen, voldoende functioneren. De eerste fase heeft betrekking op wat elders de onderkennende diagnose wordt genoemd: zowel de lees- en de spellingvaardigheid van de leerling als het effect van extra hulp die hij tot dan heeft gehad, worden vastgesteld. In de tweede fase, elders ook wel de verklarende diagnose genoemd, wordt de achterstand van de leerling met lezen en/of spellen verklaard: er wordt een samenhangend beeld geschetst van de aard van de leerstoornis. Hieronder staan deze twee fasen nog wat uitgebreider beschreven. 2.1. Eerste fase Het accent ligt op inventarisatie van de vorderingen die de leerlingen tot begin/medio groep 7 hebben behaald op de toetsen die tot het LOVS behoren. Het gaat met name om de resultaten die zij door de jaren heen met technisch lezen en spellen hebben laten zien. Ook zijn, achtergrondinformatie dyslexieonderzoek september 2014
pagina 3 van 5
weliswaar in iets mindere mate, hun prestaties met begrijpend lezen, rekenen-wiskunde en hun leeswoordenschat van belang. De leerkracht legt relaties tussen de verschillende prestaties van een leerling. Het is bijvoorbeeld belangrijk om te weten hoe een leerling die moeite heeft met technisch lezen, met begrijpend lezen presteert. Zijn die prestaties duidelijk beter (laat bijvoorbeeld de leerling met begrijpend lezen door de jaren heen resultaten zien die hoofdzakelijk op niveau B liggen, maar blijft zijn leesvaardigheid alsmaar steken op niveau D), dan betekent dat dat hij ondanks een matige technische leesvaardigheid met begrijpend lezen vrij goed presteert. Er zijn echter geen garanties dat zijn resultaten met begrijpend lezen ook in de komende jaren boven het gemiddelde zullen blijven. Hij loopt wel degelijk het risico dat als de teksten langer en ingewikkelder worden en ook als de teksten niet of in veel mindere mate aansluiten bij zijn voorkennis, zijn prestaties met begrijpend lezen achteruit zullen gaan. De leerkracht kan bij de selectie van de leerlingen gebruik maken van het document "Richtlijnen voor de leerkracht". Komen op deze manier één of meer leerlingen van zijn klas voor een dyslexieonderzoek in aanmerking, dan neemt hij contact op met de ouders om met hen te overleggen en om toestemming voor het onderzoek te vragen. De ouders krijgen dan ter verduidelijking een brief ("brief ouders"). Officieel wordt toestemming verleend middels het invullen en ondertekenen van het toestemmingsformulier in het “Aanmeldingsformulier dyslexieonderzoek”. Vervolgens vult de leerkracht het "Aanmeldingsformulier dyslexieonderzoek" in. De ouders krijgen hiervan een afschrift. 2.2. Tweede fase Nagegaan wordt of de leerling voldoet aan het dyslexietyperende profiel. Uitgangspunt daarbij zijn de aanbevelingen die de Stichting Dyslexie Nederland heeft gedaan. Het accent ligt op het beantwoorden van de vraag of er bij de leerling sprake is van dyslexie als specifieke taalstoornis. Bij de doelgroep waar het hier omgaat, leerlingen uit groep 7 bij wie gelet op de ernst van de leerproblematiek sprake zou kunnen zijn van lichte of gemiddelde dyslexie, heeft dit verklarende deel van het onderzoek vooral betrekking op de fonologische verwerking en op de snelheid waarmee taal- en vooral symboolkennis wordt "opgehaald" uit het geheugen. Om er voldoende zeker van te zijn dat bij de leerling de specifieke taalstoornis losstaat van zwakke of matige mogelijkheden op het vlak van de algemene taalvaardigheden, wordt bij hem ook een beknopt onderzoek gedaan naar zijn mogelijkheden wat betreft het verbaal redeneervermogen en de woordenschat. Een algemene intelligentiebepaling maakt géén deel uit van dit onderzoek. We gaan er vanuit, het betreft immers leerlingen uit groep 7 van reguliere basisscholen, dat de intelligentie van de leerling boven de ondergrens IQ 70 ligt. Ook worden in de tweede fase van het dyslexieonderzoek de technisch leesvaardigheid en het spellingniveau in kaart gebracht. Op de basisschool is dat door de jaren heen al verschillende keren gebeurd. Een herhaling daarvan is noodzakelijk met het oog op de zorgvuldigheid. 2.3. Afsluiting van het onderzoek Het onderzoek heeft uitsluitend betrekking op dyslexie. Problemen van leerlingen die vaak samengaan met dyslexie maar er niet de oorzaak van zijn, blijven dus buiten beschouwing. Onderzoek naar onder andere AD(H)D, de zelfwaardering wat betreft de leervorderingen en de mogelijkheden, de motivatie ten aanzien van het leren op school, in het bijzonder het lezen en spellen, is niet aan de orde. Door zo te werk te gaan, liggen de kosten op een aanvaardbaar niveau en wordt voorkomen dat de leerling onnodig met een uitgebreid onderzoek wordt belast. Mochten de ouders het wenselijk vinden dat hun kind breder wordt onderzocht, dan kan dat. Zij kunnen in dat geval contact opnemen met de stafmedewerker communicatie en pr van Stad & Esch. De kosten van verbreding van het onderzoek zijn voor de ouders en/of de basisschool. Het dyslexieonderzoek mondt uit in een verslag van de resultaten en, indien de leerling dyslexie blijkt te hebben, een dyslexieverklaring. De dyslexieverklaring is geldig voor onbepaalde tijd. In het verslag van het dyslexieonderzoek zijn ook een aantal aanwijzingen opgenomen voor de verdere begeleiding en hulp op de basisschool. Vaak betreft het adviezen die voor basisschool en/of ouders niet nieuw zijn. De praktijk leert namelijk dat een aanzienlijk deel van de doelgroep die we hier voor ogen hebben op de basisschool een vorm van hulp krijgt achtergrondinformatie dyslexieonderzoek september 2014
pagina 4 van 5
die overeenkomt met de hulp aan kinderen bij wie dyslexie al in een eerder stadium is vastgesteld. Met andere woorden: vaak bevestigt het dyslexieonderzoek het vermoeden van ouders en/of leerkrachten. De basisschool en de ouders ontvangen per post het onderzoeksverslag en een eventuele verklaring (mits de ouders toestemming hebben gegeven het tevens aan de school te verzenden). De basisschool licht desgevraagd de resultaten en conclusies toe. Wensen de ouders een gesprek met de persoon die het onderzoek heeft gedaan, dan kan dat. De ouders kunnen ook in dat geval contact opnemen met de stafmedewerker communicatie en pr van Stad & Esch. De kosten van het gesprek zijn € 75,- per uur en komen voor rekening van de ouders en/of de basisschool. De dyslexieverklaring geldt ook binnen het voortgezet onderwijs. Verwacht mag worden dat als de leerling aan zijn loopbaan binnen het voortgezet onderwijs begint, in een handelingsplan staat aangegeven hoe de opnemende school hem aangepast gaat helpen. De ouders worden daarover zo vroeg mogelijk geïnformeerd. De andere scholen voor voortgezet onderwijs in de regio Meppel/Diever volgen waarschijnlijk een vergelijkbare procedure.
Rianne Naber, september 2014.
achtergrondinformatie dyslexieonderzoek september 2014
pagina 5 van 5