Abstractboek 3e symposium│
27 november 2015 Utrecht, The Netherlands Academiegebouw
‘In balans’ ‘In balans’ Waar praktijk, onderwijs & Waar praktijk, onderwijs & onderzoek elkaar ontmoeten onderzoek elkaar ontmoeten
http://rhochi.eu/symposium http://wetenschapinpraktijk.venvn.nl
3e symposium WiP &Rho Chi at Large - 27 november 2015
2
3e symposium WiP &Rho Chi at Large - 27 november 2015
3
Programma Breakout sessies Sessie B Wetenschappelijke groep 1 │ thema: CVA, Persoonsgebonden zorg 11:45-12.45 uur Westerdijk kamer 1
Interdisciplinary communication over end of life care op de intensive care Marijke Noome (nr 4)
3
Ervaringen van ic-patiënten en naasten van overleden patiënten met verpleegkundige zorg tijdens end of life care Marijke Noome (nr 5)
4
Persoonsgerichte Zorg in de dagelijkse praktijk. Een frame work analyse van vijf masterstudies naar de concepten van persoonsgerichte zorg Margreet (C.J.M.) van der Cingel (nr 8)
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │ 27 november 2015
4
Programma Breakout sessies Sessie C Wetenschappelijke groep 2 │ thema: Ouderenzorg 11:45-12.45 uur Kanunniken zaal 1
Tijdsbesteding zorgpersoneel in de intramurale ouderzorg een observationeel onderzoek Astrid Tuinman (nr 6)
2
Taakherschikking in de ouderenzorg; een studie naar kansen, belemmeringen en effecten Marleen Lovink (nr 21)
3
Feasibility and added value of executive walkrounds in long term care organisations Loes van Dusseldorp (nr 18)
4
Professioneel samenwerking in de wijk; naar monitoringinstrumenten voor de praktijk. Monique Mensen (nr 19)
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │ 27 november 2015
5
Programma Breakout sessies Sessie B thema: Leiderschap groep & Best Practice 13:45-14.45 uur Westerdijk kamer 1
Persoonsgericht Leiderschap: een relationele benadering van leiderschap Shaun Cardiff (nr 17)
2
Collaboration in the Rotterdam stroke care chain: how did we improve? Bianca Buijck (nr 13)
3
De MI-COACH, good practice bij motiverende gespreksvoering in de nederlandse soa-en Hiv bestrijding Angelita Casanovas (nr 1)
4
Kan een benadering met motiverende gespreksvoering de soa/hiv hulpverlening aan jonge mannen in Kenia en Bangladesh verbeteren Angelita Casanovas (nr 2)
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │ 27 november 2015
6
Programma Breakout sessies Sessie C Wetenschappelijke groep 3 │ thema: Oncologie & Intubatie 13:45-14.45 uur Kanunniken zaal 1
Larynxmasker Supreme ™ versus endotracheale intubatie in de prehospitale zorg bij volwassenen met een circulatiestilstand: een Randomised Controlled Trial Jan Peter Mulder (nr 11)
2
De effecten van coping, locus of control en kwaliteite van leven op, de motivatie voor fase-1onderzoek, een prosectieve cohort studie Diane van der Biessen (nr 12)
3
Results of scalp cooling during chemotherapy with anthracyclines depend on scalp skin temperature Manon Komen (nr 15)
4
Results of 20 versus 45 minutes post-infusion scalp cooling time in the prevention of decetaxel-induced alopecia Manon Komen (nr 16)
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │ 27 november 2015
7
Programma Breakout sessies Sessie B Wetenschappelijke groep 4 │ thema: Haemodialyse, Soa, niet pluis gevoel 14:45-15.30 uur Westerdijk kamer 1
De ervaren veiligheid van hemodialysepatienten tijdens hun behandeling-een kwalitatief onderzoek Marleen Lovink (nr 22)
2
Patient-en zorggerelateerde uitkomsten van zorg; een ontmoeting tussen praktijk en onderzoek F.E. Witkamp (nr 20)
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │ 27 november 2015
8
Programma Breakout sessies Sessie C thema: Best Practice 14:45-15.30 uur Kanunniken zaal 1
Prostaatkanker verstoort intimiteit en seksualiteit: maak het bespreekbaar! Marjolein den Ouden (nr 10)
2
Samenwerking in de CVA keten: CVA nazorg gewoon doen! Bianca Buijck (nr 14)
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │ 27 november 2015
9
3e symposium WiP &Rho Chi at Large │ 27 november 2015
10
Abstracts Breakout sessies 1.
Naam: Angelita Casanovas Organisatie: GGD Amsterdam E-mailadres:
[email protected] Titel: KAN EEN BENADERING MET MOTIVERENDE GESPREKSVOERING DE SOA/HIV HULPVERLENING AAN JONGE MANNEN IN KENIA EN BANGLADESH VERBETEREN? Overige auteurs: Titia Heijman, GGD Amsterdam; Kees de Jong,GGD Amsterdam; Pam Baatsen, Koninklijk Instituut voor de Tropen; Anke van der Kwaak, Koninklijk Instituut voor de Tropen
Doel Verbeteren van de toegankelijkheid en effectiviteit van de soa/hiv hulpverlening aan jonge mannen door het trainen van hulpverleners en peers in Motiverende gespreksvoering (MI). Achtergrond Jonge mannen worden vaak ten onrechte vergeten in seksuele gezondheidsprojecten. Het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) en de GGD Amsterdam werken sinds 2013 samen met lokale organisaties in Kenia en Bangladesh om de hulpverlening aan jonge mannen te verbeteren. Methode Tijdens 4 trainingsmomenten met 3 maandelijkse tussenpozen werden hulpverleners en peers getraind in MI op individueel- en groepsniveau. Lokale trainers werden opgeleid als master trainers om de vertaalslag naar de culturele context te versterken. Zij coachen en begeleiden de peers en hulpverleners na afloop van de trainingen. De effectiviteit van het project wordt door het KIT en lokale onderzoekers onderzocht. door een quasi-experimenteel onderzoek. gebruik makend van kwantitatieve en kwalitatieve methodes, waarbij zoveel mogelijk respondenten uit de voormeting geïnterviewd worden bij de nameting in zowel interventie als control sites. Voorlopige resultaten De eerste resultaten laten zien dat de houding van hulpverleners ten opzichte van de jonge mannen positief veranderd. Jonge mannen worden minder vaak geweerd als zij met een seksuele hulpvraag komen. In plaats van " tell them what to do" staat nu hun hulpvraag vaker centraal. Door collega's in Kenia en Banagladesh te trainen in MI en ons hierbij vooral te richten op het toepassen van MI in de praktijk hebben we op de SOA polikliniek Amsterdam weer kritisch naar onze eigen trainingen gekeken.. Aanbevelingen Door continue mentoring en coaching on the job van de lokale hulpverleners door de mastertrainers kan de inbedding van MI en de effectiviteit van de hulpverlening verder worden vergroot. Ook in Nederland zouden we de effectiviteit van trainingen moeten onderzoeken om er achter te komen welke methode of strategie het beste werkt om verpleegkundigen optimaal te ondersteunen.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │ 27 november 2015
11
Abstracts Breakout sessies 2.
Naam: Angelita Casanovas Organisatie: GGD Amsterdam E-mailadres:
[email protected] Titel: DE “MI-COACH”, GOOD PRACTICE BIJ MOTIVERENDE GESPREKSVOERING IN DE NEDERLANDSE SOAEN HIV BESTRIJDING Overige auteurs: Kees de Jong, GGD Amsterdam; Ralph Spijker, SOA AIDS Nederland; Titia Heijman, GGD Amsterdam
Doel Verankering van motiverende gespreksvoering (MI) in de benadering en werkwijze van hulpverleners van de GGD’n naar cliënten van Centra voor Seksuele Gezondheid (CSG). Achtergrond In 2004 startte Soa Aids Nederland (SAN) met het project "Motiverende gespreksvoering binnen de soa-hiv bestrijding". Hulpverleners kregen trainingen in motiverende gespreksvoering en voor de de verankering van MI binnen de GSG werd de functie MI coach gecreёerd . Motiverende Gespreksvoering is in de soa- en hiv-bestrijding uitgegroeid tot een gezondheidsbevorderende interventie. Die door het Centrum Gezond Leven van het RIVM werd beoordeeld als theoretisch goed onderbouwd. Methode Na de landelijke MI basistraining voor GGD hulpverleners werd gestart met het jaarlijks trainen van MI coaches. Zij vormen momenteel een netwerk van peer-professionals die MI binnen de seksuele gezondheidszorg levend houden. Resultaten In 2011 is het competentie profiel voor MI-coaches ontwikkeld én is de functie opgenomen in de kwaliteitscriteria van de CSG. Landelijk zijn 22 MI-coaches actief die naast individuele coaching ook MI trainingen aan collega’s verzorgen. Er zijn, samen met SAN, werkvormen en tools ontwikkeld zoals E-learning.De coaches hebben een mailgroep opgezet waardoor alle zij met elkaar in verbinding staan elkaar vragen kunnen stellen en ervaringen delen. Aanbevelingen & Vraagstelling Een training of trainers voor MI coaches kan een kwaliteitsverbetering zijn. De kwaliteit van counseling door de hulpverleners zou opnieuw onderzocht mogen worden. De vraag is welk MI onderzoeksinstrument het meest geschikt is om dit te toetsen. Namens alle MI coaches werkzaam bij de Centra voor Seksuele gezondheid in Nederland.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │ 27 november 2015
12
Abstracts Breakout sessies 4.
Marijke Noome Organisatie: Lectoraat Acute Intensieve Zorg, HAN, Haagse Hogeschool E-mailadres:
[email protected] Titel: INTERDISCIPLINAIRE COMMUNICATIE OVER END-OF-LIFE CARE OP DE INTENSIVE CARE Overige auteurs: Marijke Noome MSc (1,2), drs. Boukje Dijkstra (1,3), prof. dr. Evert van Leeuwen (4), dr. Lilian Vloet (1,5) 1.Lectoraat Acute Intensieve Zorg, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Nijmegen 2.Opleiding Verpleegkunde, Haagse Hogeschool, Den Haag 3.Intensive Care, Radboudumc, Nijmegen 4.IQ Healthcare, Radboudumc, Nijmegen 5.VAR, CWZ, Nijmegen
Achtergrond Op de intensieve care (IC) overlijden regelmatig patiënten. In verschillende studies wordt geschreven over het belang van End-of-life care (EOLC) en communicatie op de IC. Deze studies zijn echter veelal methodologisch zwak. Daarnaast beschrijven de meeste studies EOLC vanuit een medisch perspectief, een enkele studie beschrijft het interdisciplinaire of verpleegkundige perspectief. Doel Het doel van deze studie was het reviewen van literatuur over interdisciplinaire communicatie tussen ICprofessionals, gericht op EOLC, en het presenteren van aanbevelingen gericht op interdisciplinaire communicatie. Methode In drie databases is naar literatuur gepubliceerd tussen 2002 en september 2015, met de zoektermen communicatie, EOLC, IC, verpleegkundige zorg, interdisciplinair en volwassenen. Ook is er gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode. Resultaten Tweeëntwintig studies werden geïncludeerd. De resultaten zijn onderverdeeld in zeven thema’s, namelijk 1) multidisciplinaire besluitvorming, 2) inhoud van multidisciplinair overleg (MDO), 3) rol van verpleegkundige in het MDO, 4) frequentie en tijdstip van communicatie, 5) samenwerking en communicatie tussen IC-verpleegkundigen en andere disciplines, 6) communicatiemethoden, en 7) scholing . Conclusie & Aanbevelingen De onderzoekers concluderen dat de meeste studies zwak zijn in methodologie. Daarnaast beschrijven ze veelal dezelfde resultaten. Om interdisciplinaire communicatie op de IC te verbeteren worden MDO’s aanbevolen, waarbij elke betrokken discipline aanwezig is. Alle professionals zouden vanuit hun eigen perspectief inbreng moeten hebben in het MDO, waarbij beschreven wordt dat elke professional hier zelf initiatief in moet nemen. Een familiegesprek zou elke dag, en binnen 48 uur na opname moeten plaatsvinden. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van communicatiemethoden als VALUE of NURSE. Daarnaast wordt beschreven dat scholing in communicatieve vaardigheden nodig is. Tijdens het congres zullen gedetailleerde resultaten op alle thema’s worden toegelicht.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
13
Abstracts Breakout sessies 5.
Marijke Noome Organisatie: Lectoraat Acute Intensieve Zorg, HAN, Haagse Hogeschool E-mailadres:
[email protected] Titel: ERVARINGEN VAN IC-VERPLEEGKUNDIGEN EN NAASTEN VAN OVERLEDEN PATIËNTEN MET VERPLEEGKUNDIGE ZORG TIJDENS END-OF-LIFE CARE Overige auteurs: Marijke Noome MSc (1,2), drs. Boukje Dijkstra (1,3), prof. dr. Evert van Leeuwen(4), dr. Lilian Vloet (1,5) 1.Lectoraat Acute Intensieve Zorg, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Nijmegen 2.Opleiding Verpleegkunde, Haagse Hogeschool, Den Haag 3.Intensive Care, Radboudumc, Nijmegen 4.IQ Healthcare, Radboudumc, Nijmegen 5.VAR, CWZ, Nijmegen
Achtergrond Op de intensive care (IC) overlijden regelmatig patiënten. De zorg voor stervende patiënten is complex. Tot nu toe zijn verschillende onderzoeken naar de ervaringen van IC-verpleegkundigen en van naasten van overleden patiënten geweest, maar deze ervaringen zijn nooit met elkaar vergeleken. Doel Het doel van dit onderzoek was het onderzoeken en vergelijken van ervaringen van IC-verpleegkundigen (professionals) en naasten (patiëntervaring) met End-of-life care (EOLC) op de IC. Methode IC-verpleegkundigen (n=20) en naasten van overleden IC-patiënten (n=26) van vier Nederlandse ziekenhuizen zijn geïnterviewd over hun ervaringen rondom EOLC. Resultaten IC-verpleegkundigen zijn over het algemeen tevreden met de zorg die zij verlenen. Alleen verschilt hun kijk op de ideale situatie met hoe zij op dit moment EOLC verlenen. De meeste naasten waren tevreden met de ontvangen verpleegkundige zorg, maar noemden een aantal verbetermogelijkheden. De resultaten kunnen in vijf thema’s onderverdeeld worden: 1) communicatie tussen IC-verpleegkundigen en andere professionals, 2) communicatie tussen IC-verpleegkundigen, patiënt en naasten, 3) verpleegkundige zorg aan de IC-patiënt, 4) verpleegkundige zorg aan naasten, 5) randvoorwaarden. Conclusie & Aanbevelingen De onderzoekers concluderen dat EOLC, door zowel naasten als IC-verpleegkundigen als vrij goed werd ervaren. Sommige specifieke punten behoeven nog aandacht. Daarnaast bestond een discrepantie in de ideeën van naasten en IC-verpleegkundigen, en over de ideale situatie. Naar aanleiding van de resultaten en de vergelijking hiervan zijn verpleegkundige aanbevelingen voor EOLC op de IC opgesteld gericht op de vijf thema’s. Deze aanbevelingen gaan onder andere over het betrekken van naasten bij de zorg aan de patiënt, het aanbieden van het maken van passende herinneringen en de mogelijkheid nagaan om thuis te sterven. Daarnaast wordt er aanbevolen altijd de wensen en behoeften, ook ten aanzien van hun eigen cultuur of religie, na te gaan bij de naasten. De aanbevelingen worden gepresenteerd op het congres.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
14
Abstracts Breakout sessies 6.
Astrid Tuinman Organisatie: Academie voor Verpleegkunde, Hanzehogeschool Groningen, Groningen E-mailadres:
[email protected] Titel: TIJDSBESTEDING ZORGPERSONEEL IN DE INTRAMURALE OUDERENZORG; EEN OBSERVATIONEEL ONDERZOEK Overige auteurs: Tuinman, A.¹, M.H.G. de Greef², W.P. Krijnen³, M.B. Nieweg¹, P.F. Roodbol⁴,5 ¹ Academie voor Verpleegkunde, Hanzehogeschool Groningen, Groningen; ² Bewegingswetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen; ³ Lectoraat Transparante Zorgverlening, Hanzehogeschool Groningen, Groningen; ⁴ School of Nursing & Health, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen; 5 Lectoraat Verpleegkundige Innovatie en Positionering, Hanzehogeschool Groningen, Groningen.
Achtergrond Betere kwaliteit van zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen wordt geassocieerd met méér zorgpersoneel èn de aanwezigheid van verpleegkundigen. Studies laten echter wisselende resultaten zien als het gaat om welk zorgpersoneel van invloed is op betere zorguitkomsten. Dit komt mede omdat onduidelijk is waar de zorgverlening uit bestond. Onderzoek naar wat de input van zorgpersoneel is in het zorgproces is belangrijk om de toenemende zorgbehoeften van bewoners te identificeren en deze te kunnen matchen met benodigd zorgpersoneel. Doel Inzichtelijk maken van de tijd die door verzorgend en verplegend personeel wordt besteed aan zorginterventies. Daarnaast het verkennen van de relatie tussen de tijdsbesteding en: de beroepsgroep, zorgzwaarte van bewoners en het soort afdeling. Methode De Nursing Interventions Classification is gebruikt om een observatielijst te ontwikkelen. Continue observaties zijn uitgevoerd bij verzorgenden (n=89), verpleegkundigen (n=19), helpenden (n=19) en eerstverantwoordelijke verzorgenden (n=9) werkend op verzorgingshuis- (4), somatische(3)-en psychogeriatrische(6) afdelingen in vijf zorgcentra in Noord-Nederland. Met behulp van lineair mixed models met log-getransformeerde tijdswaarnemingen is de relatie tussen de tijd besteed aan zorgdomeinen en beroepsgroep, zorgzwaarte en type afdeling geanalyseerd. Resultaten Zorgpersoneel besteedde de meeste tijd aan fysiologische zorg en weinig tijd aan psychosociale- en veiligheidsinterventies. Het verschil in tijdsbesteding tussen beroepsgroepen was klein. Type afdeling was significant geassocieerd met de tijdbesteding en niet de zorgzwaarte van bewoners of beroepsgroep. Discussie Taakdifferentiatie tussen verzorgend en verplegend en personeel leek beperkt. De zorgzwaarte van bewoners was niet van invloed op de gegeven zorg. De toename van de stijgende complexe zorgbehoeften van bewoners en het doel van verpleeg- en verzorgingshuizen om persoonsgerichte zorg te verlenen vereist een heroverweging van de inzet van het zorgpersoneel.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
15
Abstracts Breakout sessies 8.
Margreet (C.J.M.) van der Cingel Organisatie: Hogeschool Windesheim, lectoraat Innoveren in de Ouderenzorg E-mailadres:
[email protected] Titel: PERSOONSGERICHTE ZORG IN DE DAGELIJKSE PRAKTIJK. EEN FRAMEWORK ANALYSE VAN VIJF MASTERSTUDIES NAAR DE CONCEPTEN VAN PERSOONSGERICHTE ZORG
Achtergrond Persoonsgerichte zorg is de term die aanduidt dat er behoefte is aan een meer individuele benadering door zorgverleners. Maar wat persoonsgerichte zorg concreet in de praktijk betekent is weinig onderzocht. Wel zijn diverse theorieën persoonsgericht te noemen. Een daarvan is het Person Centred Care (PCC) model van McCormack en McCance. Dit model biedt een kapstok om persoonsgerichtheid concreet te maken en bestaat uit de concepten: uniciteit van de zorgvrager, bekwaamheid en persoon van de zorgverlener, zorgcontext, zorgrelatie en waarde van zorg. Methode In vijf studies van masterstudenten Verplegingswetenschappen die binnen het lectoraat Innoveren in de Ouderenzorg zijn verricht is PCC als leidend theoretisch model gebruikt. Na afronding van de studies is besloten tot een analyse van alle studies. Het doel was te onderzoeken in hoeverre de deductief ontwikkelde concepten vanuit (bestaande) empirische data konden worden geladen. De onderzoeksvraag die centraal stond was: ‘Hoe worden de concepten van persoonsgerichte zorg geoperationaliseerd wanneer ze op inductieve wijze worden geladen vanuit (bestaande) empirische data?’. De analyse bestond uit vijf stappen die tot een vergelijking leidde van de theoretische concepten en de -in de studies gevonden- empirische betekenis. Resultaten Bij alle concepten zijn passende citaten gevonden, behoudens enkele deelaspecten van ‘bekwaamheid en persoonlijkheid van de zorgverlener’ en ‘de zorgcontext’. Er is een duidelijke concretisering van de concepten gevonden. Zo is bij het concept ‘bekwaamheid van de zorgverlener’ te zien dat inzet van kennis op veel verschillende manieren plaatsvindt en bij het concept ‘zorgrelatie’’ blijkt dat het persoonlijke karakter van elke zorgrelatie zich uit in wat zorgverlener en zorgvrager van elkaar weten. Conclusie De conclusie is dat de concepten een genuanceerder betekenis krijgen vanuit de empirische studies. Deze analyse is een stap naar doorontwikkeling van een geoperationaliseerd PCC model, waarmee PCC handvaten krijgt voor toepassing in de dagelijkse praktijk.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
16
Abstracts Breakout sessies 10.
Marjolein den Ouden Organisatie: Saxion E-mailadres:
[email protected] Titel: PROSTAATKANKER VERSTOORT INTIMITEIT EN SEKSUALITEIT: MAAK HET BESPREEKBAAR! Overige auteurs: M.N. Keurhorst en H.M. de Vocht; beide verbonden aan: Saxion Deventer/Enschede, lectoraat Verpleegkunde, domein intimiteit en seksualiteit
Achtergrond Prostaatkanker(behandeling) heeft grote invloed op intimiteit en seksualiteit en op de relatie. Deze veranderingen willen veel patiënten en partners bespreekbaar maken, maar zowel zij als verpleegkundigen vinden het dikwijls moeilijk om dit gesprek. Doel In deze studie zijn de impact van prostaatkanker op intimiteit en seksualiteit, de ervaren knelpunten en wenselijke communicatie in kaart gebracht. Methode Patiënten met prostaatkanker (n=625) en hun partners (n=383) vulden een vragenlijst in over de volgende thema’s: intimiteit, seksualiteit, lichamelijke gesteldheid, relatie, kwaliteit van leven en communicatie in de gezondheidszorg. De vragen richtten zich zowel op de periode voorafgaand aan, als na de diagnose. Resultaten Patiënten geven de intimiteit na de diagnose een significant lager cijfer (p<0.01) dan voorafgaand aan de diagnose (7.9vs7.0). Dezelfde trend geldt voor seksualiteit(7.4vs4.6), lichamelijke gesteldheid(7.9vs6.8) en kwaliteit van leven(8.2vs7.3). Ook bij partners is er sprake van een significante daling (p<0.01) in het cijfer voor intimiteit(8.0vs7.2), seksualiteit(7.4vs5.2) en kwaliteit van leven(8.2vs7.8). Desondanks is het cijfer dat respondenten geven aan hun relatie hetzelfde gebleven. Hierbij speelt communicatie een belangrijke rol bij het vinden van een nieuwe balans in de (seksuele) relatie. Respondenten geven aan dat de voorlichting verbeterd moet worden. Er is veel diversiteit in de wijze waarop patiënten en partners willen worden ondersteund. Patiënten die “matig” of “slecht” zijn voorgelicht door een (oncologie)verpleegkundige geven een lager cijfer voor seksualiteit(p=0.04), relatie(p=0.04) en kwaliteit van leven(p<0.01). Conclusie Prostaatkanker en de behandeling daarvan hebben een negatieve impact op vrijwel alle bevraagde domeinen. Een goede voorlichting door verpleegkundigen lijkt significant bij te dragen aan het verkleinen van de impact van prostaatkanker. Het is essentieel dat het onderwerp via een persoonsgerichte benadering wordt geborgd in het behandelingstraject
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
17
Abstracts Breakout sessies 11.
Peter Jan Mulder Organisatie: Witte kruis ambulancezorg NOG E-mailadres:
[email protected] Titel: LARYNXMASKER SUPREME ™ VERSUS ENDOTRACHEALE INTUBATIE IN DE PREHOSPITALE ZORG BIJ VOLWASSENEN MET EEN CIRCULATIESTILSTAND: EEN RANDOMISED CONTROLLED TRIAL Overige auteurs: S Bambang Oetomo MD(1), L.C.M. Vloet RN PhD(2) , P.H. de Vries RN(2), L.P.C. Blase MD(3), W.A. Manders PhD(4), N. Hoogerwerf MD PhD(5). (1)Witte Kruis Ambulance Care NOG , The Netherlands. (2)Lectoraat Acute Intensieve Zorg, (3)Hogeschool Arnhem en Nijmegen. (4)st Jansdal Hospital, Harderwijk. (5)HEMS and Radboud University Nijmegen Medical Center,
Achtergrond Airway management en ventilatie worden beschouwd als essentiële componenten in de prehospitalezorg bij out of hospital cardiac arrest (OHCA.) Internationaal wordt steeds meer gebruik gemaakt van supraglottisch airway devices (SAD) als alternatief voor endotracheale intubatie (ETI). Doel is het vergelijken van effectiviteit en veiligheid tussen deze 2 methodieken uitgevoerd door ambulanceverpleegkundigen in Nederland. Methode Randomised clinical trial(RTC), uitgevoerd prehospital in de regio Noord en Oost Gelderland. Inclusie criteria: OHCA (<18 jaar) exclusie criteria: trauma of patiënten met tracheostoma . Tussen juni 2011 en augustus 2012 werden alle volwassen OHCA gerandomiseerd bij aankomst van het ambulanceteam in 2 onderzoeksgroepen; Laryngeal Mask Supreme™ (LMA-S) en ETI. De volgende items werden vergeleken : Plaatsings succes, plaatsingstijd, hands-off tijd, Return of spontaneous circulation (ROSC) en complicaties. Data verzameling vond plaats met de registratie monitor (Lifepack 12 en Corpuls) en door middel van vragenlijsten aan ambulanceverpleegkundigen en ontvangende ziekenhuis. Richtlijnen werden uitgevoerd volgens de European Resuscitation Council (ERC) voor OHCA. Data verzameling stopt bij einde protocol of overdracht in het ziekenhuis. Resultaten 188 OHCA zijn geïncludeerd. (101 ETI / 87 LMA-S). Beide onderzoeksgroepen waren gelijk in geslachtsverdeling, defibrilleerbaar-ritme, leeftijd en opstart van basic life support (BLS) Succespercentage 1ste poging: 79% LMA-S vs 56% ETI (P= 0.0005); Inbrengtijd : 29 sec. LMA-S vs 47 sec. bij ETI (P= 0.0001; )Hands-off time : 16 sec. LMA-S vs 24 sec. bij ETI (P= 0.0005.) Binnen de ETI groep was in 27% alternatief plaatsing nodig ( 5 kapbeademingen en 22 LMA-S), bij LMA-S was dit 15%, veelal door luchtlekkage. De ROSC was in de LMA-S groep beter dan binnen de ETI groep 46% vs 36%. Dit verschil was groter als gekeken werd naar geplaatst device ( 48% vs 31%). Terugkoppeling vanuit de SEH’s: 32 feedbackwaaruit bleek; verhoogde Cuffdruk; ETI
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
18
Abstracts Breakout sessies 12.
Diane A.J. Biessen Organisatie: ErasmusMC Kanker Instituut E-mailadres:
[email protected] Titel: DE EFFECTEN VAN COPING, LOCUS OF CONTROL EN KWALITEIT VAN LEVEN OP, DE MOTIVATIE VOOR FASE-I ONDERZOEK, EEN PROSPECTIEVE COHORT STUDIE Overige auteurs: Peer G.H. P. van der Helm 2, Dennis Klein 1, Simone van der Burg 3, Martijn P. Lolkema 1, Ron H.J. Mathijssen 1, Maja J. De Jonge 1 1 Afdeling Interne Oncologie, Erasmus MC Kanker Instituut, Rotterdam; 2 Toegepaste Psychologie, Hogeschool Leiden, Leiden; 3 Scientific Institute for Quality of Healthcare, UMC Radboud, Nijmegen
Achtergrond Fase I onderzoek is essentieel voor het vinden van nieuwe behandelingen tegen kanker. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de redenen waarom patiënten hieraan deelnemen. Het doel van deze studie is te onderzoeken op welke wijze hoop en motivatie worden beïnvloedt door coping strategieën, locus of control (LoC) en kwaliteit van leven. Methode In deze prospectieve studie hebben we patiënten met kanker zonder standaard behandelopties, die overwogen deel te nemen aan fase-I onderzoek, gevraagd een vragenlijst in te vullen. Voordat informed consent voor fase I deelname al dan niet werd gegeven. De vragenlijst bevatte 5 onderwerpen, te weten een vragenlijst over behandelmotivatie (TM, Van der Helm et al, 2012), hoop (Herth Hope Index), coping (assimilatie en accommodatie coping-schaal van Brandtstädter en Renner), LoC (Rotter LoC schaal) en kwaliteit van leven (QoL, EORTC QLQ-C30). Om de relaties tussen de schalen vast te stellen is ‘structurele model analyse’ (SEM) toegepast. Resultaten Gedurende 18 maanden hebben 135 patiënten de vragenlijst ingevuld. 65 (48%) van de patiënten was man. De gemiddelde leeftijd was 62 (range 30-83). De SEM-analyse liet zien dat ‘hoop’ significant voorspelde voor behandelmotivatie X2 (8) = 9.30. Een unieke combinatie van flexibele (p < 0.01) en vasthoudende (p < 0.01) coping, Qol (p < 0.01), in combinatie met interne LoC (p < 0.01) voorspelde voor ‘hoop’. Conclusie Patiënten die deelnemen aan fase-I studies combineren ogenschijnlijk tegenstrijdige coping strategieën zoals vasthoudendheid en flexibiliteit. Ook Qol en interne LoC draagt bij aan hoop. De data suggereert dat patiënten een specifieke psychologische methode toepassen, genaamd dissonantie reductie. Dit proces zorgt er voor dat onbewust bedreigende informatie, zoals de kleine kans op effect van de behandeling, minder zwaar mee weegt in de beslissing. Deze dissonantiereductie kan behandelaars voor een moreel dilemma plaatsen. Het kan echter aan de andere kant bijdragen aan empowerment.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
19
Abstracts Breakout sessies 13.
Bianca Buijck Organisatie: Rotterdam Stroke Service E-mailadres:
[email protected] Titel: COLLABORATION IN THE ROTTERDAM STROKE CARE CHAIN: HOW DID WE IMPROVE?
Background The aim of the Rotterdam Stroke Service (RSS), is to realize a high quality of life for every stroke patient in the Rotterdam area, according to the most recent (scientific) standards. Deliver excellent fitting care, on the right place, at the right moment and delivered by the most skilled professionals. In the last decade, the professionals in the collaborating organizations initiated various activities in the field of education, practice and research, to fulfill the aims of the RSS. Method During the past years, patient-data were collected, i.g. patient characteristics, percentage of intra venous thrombolysis, mean door to needle time, mean onset to door time, mean length of stay in the hospital, mean length of stay on the rehabilitation unit. Data collection started in 2011. The RSS asked the organizations to voluntarily collect data to be able to plan improvement strategies. Results Intra venous thrombolysis increased from 12% to 18%. The door to needle time decreased from 49 minutes in 2011 to 39 minutes in 2013. Thrombolysis within an hour of hospital admission increased from 83% to 88%. Length of stay in the hospital decreased from 6 days in 2011 to 5 days in 2013. Length of stay on the rehabilitation unit decreased from 61 days in 2011 to 58 days in 2013. Discussion/conclusion Specifically lifesaving intra venous thrombolysis appears to be provided more rapidly. The RSS has the aim to further improve the quality of stroke care in the chain. Thus, new aims and actions are planned for the years 20152016. There is an increasing area of support among professionals in the stroke care chain. This seems to manifest itself in better communication, better data collection and a better quality of delivered stroke care.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
20
Abstracts Breakout sessies 14.
Bianca Buijck Organisatie: Rotterdam Stroke Service E-mailadres:
[email protected] Titel: SAMENWERKING IN DE CVA KETEN: CVA NAZORG GEWOON DOEN!
Achtergrond Binnen de Rotterdam Stroke Service (RSS) werken 18 zorgorganisaties samen om de beste zorg te verlenen na een beroerte. Na een beroerte worden patiënten geconfronteerd met fysieke beperkingen en veranderingen in cognitie en gedrag. Toch wijst praktijk onderzoek uit dat patiënten thuis niet altijd adequate behandeling en begeleiding krijgen na ontslag uit ziekenhuis, revalidatiecentrum of verpleeghuis. Daarom hebben twee participanten binnen de RSS een ambitieus project geïnitieerd, om nazorg voor patiënten met een beroerte te verbeteren. Methode Van april 2012-november 2013 had een project groep de taak om beleid te ontwikkelen op nazorg, infrastructuur te monitoren en een onderzoeksplan te ontwerpen. Voor het project werd een subsidie verkregen van ZonMW. Gedurende het project ontvingen patiënten o.a. huisbezoeken van CVA verpleegkundigen. De CVA verpleegkundigen verzamelden data over patiënt karakteristieken en probleemdomeinen. Verder werden interviews afgenomen bij managers en CVA verpleegkundigen om het projectverloop te evalueren. Resultaten In totaal ontvingen 148 patiënten nazorg. Ze hadden een gemiddelde leeftijd van 68 jaar. Na ontslag waren er gemiddeld 3 contactmomenten met de CVA verpleegkundige. Deze rapporteerden een variëteit aan problemen na ontslag, zoals: mobiliteit arm/been (51% and 44% respectievelijk), balans (42%), cognitie (49%), communicatie (45%), emotie (32%) en gedrag (9%). Uit de interviews bleek dat professionals vonden dat het project positief bijdroeg aan betere zorg. Conclusie Het project werd als succesvol ervaren. Het project is nu “care as usual” en is uitgerold binnen de hele RSS. Patiënten worden na ontslag uit het ziekenhuis, revalidatiecentrum of verpleeghuis twee jaar gevolgd. Met behulp van tablets en applicaties is de dataverzameling vereenvoudigd en wordt data methodisch verzameld. Met deze data ligt er nu de uitdaging om zorgverzekeraars er van te overtuigen dat financieren van nazorg winst oplevert.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
21
Abstracts Breakout sessies 15.
Manon Komen Organisatie: Medisch Centrum Alkmaar E-mailadres:
[email protected] Titel: RESULTS OF SCALP COOLING DURING CHEMOTHERAPY WITH ANTHRACYCLINES DEPEND ON SCALP SKIN TEMPERATURE Overige auteurs: M.M.C. Komen1, C.H. Smorenburg2, J.W. Nortier3, T. van der Ploeg1, C.J.G. van den Hurk4, J.J.M. van der Hoeven3 1 Medical Centre Alkmaar, The Netherlands 2 Antoni van Leeuwenhoek, The Netherlands 3 Leiden University Medical Centre, The Netherlands 4 Comprehensive Cancer Organisation, The Netherlands
Background The success of scalp cooling in preventing or reducing chemotherapy induced alopecia (CIA) is highly variable between patients undergoing similar chemotherapy regimens. Scalp skin temperature seems to be an important factor, but data on the optimum temperature of scalp cooling to prevent CIA are lacking. This study investigated the relation between scalp skin temperature and the efficacy of scalp cooling. Patients and Methods In this explorative study, scalp skin temperature was measured during scalp cooling in 62 breast cancer patients undergoing up to six cycles of anthracycline containing chemotherapy. Temperature was measured by using two thermocouples at both temporal sides of the head. The efficacy of scalp cooling was defined by not requiring a wig or head covering. Results Maximal cooling was reached after 45 minutes and was continued for 90 minutes after chemotherapy infusion. The scalp skin temperature after 45 minutes cooling varied from 10°C to 31°C, resulting in a mean scalp skin temperature of 19ºC (SEM: 0,4). Intrapersonal scalp skin temperatures during cooling were consistent for each chemotherapy cycle (ANOVA: p=0,855). Thirteen out of 62 patients (21%) did not require a wig or other head covering and showed satisfactory hair preservation. They appeared to have a significantly lower mean scalp skin temperature (17.7ºC; SEM: 0,7) during cooling than patients with alopecia (19.9 ºC; SEM: 0,5) (p=0,01). Conclusions The efficacy of scalp cooling during chemotherapy is temperature dependent. A precise cut-off point could not be detected, but the best results seem to be obtained when the scalp temperature lies below 18ºC.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
22
Abstracts Breakout sessies 16.
Manon Komen Organisatie: Medisch Centrum Alkmaar E-mailadres:
[email protected] Titel: RESULTS OF 20 VERSUS 45 MINUTES POST-INFUSION SCALP COOLING TIME IN THE PREVENTION OF DECETAXEL-INDUCED ALOPECIA Overige auteurs: M.M.C. Komen1, W.P.M. Breed2, C.H. Smorenburg3, T. van der Ploeg1, S.H. Goey4, J.J.M. van der Hoeven5, J.W.R. Nortier5, C.J.G. van den Hurk6 1 Medical Centre Alkmaar, The Netherlands 2 Foundation give hair a chance: Knowledge Institute Scalp Cooling, The Netherlands 3 Antoni van Leeuwenhoek, The Netherlands 4 Twee Steden Ziekenhuis, The Netherlands 5 Leiden University Medical Centre, The Netherlands 6 Comprehensive Cancer Organisation, The Netherlands
Background Chemotherapy-induced alopecia (CIA), although being reversible, is for patients one of the most distressing sideeffects. Scalp cooling can prevent or minimise CIA and its results may depend on the duration of cooling. As a previous study on post-infusion cooling time in patients treated with docetaxel chemotherapy found no difference between 90 and 45 minutes, we investigated whether hair-preserving results could be maintained with a shorter post-infusion cooling time. Patients and methods In this prospective multi-centre randomised study 134 patients who started treatment with docetaxel 75-100 mg/m2 in a 3-weekly schedule were randomly assigned in a 1:1 ratio to a post-infusion cooling time of 45 minutes or 20 minutes. The primary end-point was requiring a wig or other head covering as assessed by the patient. A visual analogue scale (VAS) with a range from 0 (not tolerable) to 10 (very tolerable) was used to measure the tolerance. Results Scalp cooling results were similar for 45 minutes and 20 minutes post-infusion cooling time. Thirty-three out of 45 patients (73%) treated with 20 minutes post-infusion cooling did not need head covering versus 41 out of 52 patients (79%) treated with 45 minutes post-infusion cooling (p=0.5). The procedure was well tolerated (mean Visual Analogue Score 8,3). Six patients stopped due to intolerance during the first treatment cycle. Conclusion A 20 minutes post-infusion cooling time is effective and tolerable for patients treated with scalp cooling to prevent docetaxel-induced alopecia.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
23
Abstracts Breakout sessies 17.
Naam: Shaun Cardiff Organisatie: Fontys Hogeschool Mens & Gezondheid E-mailadres:
[email protected] Titel: PERSOONSGERICHT LEIDERSCHAP: EEN RELATIONELE BENADERING VAN LEIDERSCHAP
Achtergrond Hoewel klinisch leiderschap zorgstructuren, -gewoontes en -praktijken beïnvloedt heeft het weinig aandacht gekregen binnen de Nederlandse verplegingswetenschap. Traditionele, hiërarchische en taakgerichte leiderschapsstijlen zijn nog evident in zorgorganisaties ondanks hun bewezen ineffectiviteit. Hedendaagse beroepsbeoefenaren willen hun professionele autonomie benutten en (be)geleid worden in plaats van gemanaged. Organisaties en management worden bekritiseerd voor hun eenzijdig focus op de systeemwereld ten koste van de leefwereld en relatiegerichte leiderschapsstijlen laten positieve uitkomsten zien in de gezondheidszorg en verpleegkunde. Methode Tijdens een 3-jarig participatief actieonderzoek binnen een klinische setting, werd het concept van persoonsgericht leiderschap geëxploreerd en ontwikkeld. In de oriëntatiefase werden narratieven over zorg- en leiderschapsrelaties onderzocht. Op grond van de centrale thema’s die hieruit naar voren kwamen werden actiecycli ontworpen samen met de klinisch leiders. Er werd tweewekelijks systematisch kritisch en creatief gereflecteerd op dagelijkse leiderschapsgebeurtenissen, en jaarlijks op de persoonlijke groei en ontwikkeling van de leiders. Een nieuw verpleegsysteem werd geïmplementeerd waarin leiders vaker naast medewerkers werkten, en waarbij wekelijkse ‘storytelling’ sessies over zorg door de leiders werden gefaciliteerd. Resultaten Het onderzoek liet zien dat deelnemers als persoon en als leider een transformatie doormaakten. Bovendien geïdentificeerd verpleegkundigen positieve ontwikkelingen in arbeidssatisfactie, zorg coördinatie en continuïteit, studentenbegeleiding en zelfsturing. De thematische data analyse en verbinding met de theorie heeft geresulteerd in een conceptueel raamwerk voor persoonsgericht leiderschap: een relationele benadering van klinisch leiderschap met als streven iedere persoon tot zijn recht te laten komen op de werkplek. Het leiderschapsstijl is gebaseerd op dezelfde existentieel humanistische waarden als persoonsgerichte zorg.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
24
Abstracts Breakout sessies 18.
Loes Dusseldorp Organisatie: Radboud Institute for Health Sciences, IQ healthcare, Radboud University Medical Centre E-mailadres:
[email protected] Titel: FEASIBILITY AND ADDED VALUE OF EXECUTIVE WALKROUNDS IN LONG-TERM CARE ORGANISATIONS Overige auteurs: Getty Huisman - de Waal, Radboud Institute for Health Sciences, IQ healthcare, Radboud University Medical Centre; Lisette Schoonhoven, University of Southampton, Faculty of Health Sciences, Southampton, United Kingdom.
Objective To explore the added value and the feasibility of WalkRoundsTM for patient safety management in long-term care in the Netherlands. Methods Between July 2012 and December 2013 WalkRoundsTM (WR) were introduced in 6 organisations; 2 Mental Health care organisations, 2 Nursing Homes and 2 organisations for the physically and intellectually disabled. Data was gathered by observation and reporting forms. Feasibility was evaluated by open group interviews. A mixedmethods analysis was performed using descriptive statistics, and content analysis. Results In total 68 WRs were performed, and 298 soft signals were identified. Most signals addressed care delivery, followed by communication, environment, and staffing. Soft signals from the client perspective were related to environment, care delivery, and security. Furthermore 138 of the total number of soft signals were identified as high – very high risk. Feasibility and added value of the WRs was demonstrated by an increased sense of urgency by board members, an increased safety awareness and activity in both professionals and clients. The dialogue between board members, professionals and clients was essential in creating a collective patient safety culture. To perform WRs in a way that provides trust and interaction with professionals and clients, communication skills of board members are of great importance; e.g. sensitivity to non-verbal communication, professional curiosity, and listening skills. Conclusion WRs are considered useful and feasible for picking up soft signals as early warnings of (potential) risks of patient safety in long-term care. Soft signals from professionals and clients differ and are complementary. Getting both perspectives adds to the value of WRs. WRs seem useful as a leadership tool for risk assessment, in addition to the current quality management systems.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
25
Abstracts Breakout sessies 19.
Monique Mensen Organisatie: Hogeschool Windesheim E-mailadres:
[email protected] Titel: PROFESSIONEEL SAMENWERKEN IN DE WIJK: NAAR MONITORINGSINSTRUMENTEN VOOR DE PRAKTIJK Overige auteurs: dr. Joep Hofhuis; drs. Annemieke van den Berg; drs. Lydia ten Den; drs. Marieke Koopman; dr. Sjiera de Vries, lectoraat Sociale Innovatie en verscheidenheid; dr. Carolien Smits,lectoraat Innoveren in de Ouderenzorg.
Achtergrond De transities in zorg en welzijn veranderen de beroepspraktijk voor de sociale en zorgprofessionals in de wijk. Nieuw vormen van samenwerking rond kwetsbare ouderen én met informele partners in de wijk doen hun intrede. Beide vormen van samenwerking verlopen nogal eens moeizaam. Daarom ontwikkelt de Hogeschool Windesheim samen met de praktijk instrumenten zodat de professionals zelf hun kwaliteit van samenwerking kunnen monitoren en verbeteren. Het project Professioneel samenwerken in de wijk is gestart in november 2014 en heeft een looptijd van 2 jaar. Methoden Mixed methods in combinatie met verbeter- en ontwikkelonderzoek in vijf samenwerkende teams in het oosten en noorden van Nederland. In de voorbereidende fase zijn stapsgewijs concept-samenwerkingsthermometers ontwikkeld via (-) literatuurverkenning (-) conceptmappingbijeenkomsten met professionals, (-) focusgroepbijeenkomsten vrijwilligers en mantelzorgers(-) een survey (-) en pretest. De ontwikkelteams in de wijk gebruiken de samenwerkingsthermometers gedurende 12 maanden om de kwaliteit van hun samenwerking te monitoren. Ondertussen voeren ze een verbeterplan uit, gericht op die factoren waarop de samenwerking stokt. Ze worden daarbij ondersteund door een onderzoeker en twee in het onderwijs getrainde hbo-studenten. Resultaten en Discussie De eerste resultaten laten zien dat het van groot belang is om de volgende dimensies op te nemen in de samenwerkingsthermometers: taakinterdepentie, afspraken over ethiek, taakverdeling, gelijkwaardigheid, luisteren, gedeelde visie, regelmatigheid, teamidentiteit, reflexiviteit, vertrouwen, onderlinge concurrentie, autonomie, aanwezigheid van een leidinggevende. Naast een toelichting daarop, geeft de presentatie inzage in de wijze waarop professionals werken aan verbetering van de samenwerking. Onderzoek moet nog uitwijzen welke meerwaarde professionals ervaren voor henzelf, het informele netwerk en de kwetsbare ouderen door het gebruik van de thermometers binnen de gekozen aanpak in de betrokken teams. Referenties Mc Cormack, B., Henderson, E., Wilson, V. & Wright, J. (2009). Making practice visible: The Workplace Culture Critical Analysis Tool (WCCAT). Practice Development in Health Care, 8, 28-43. DOI:10.002/phd.273. Minkman, M, Balsters, H., Mast, J.&Kuipter, M. (2011). Blijvend zorgen voor beter. Succesvol verbeteren in de langdurige zorg. Utrecht/Deventer: Vilans/ Kluwer. Rutte, M. & Samson, D. (2012). Bruggen slaan. Den Haag: Regeerakkoord VVD-PvdA. VWS (2011). Landelijke nota gezondheidsbeleid: gezondheid dichtbij. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. VWS (2011). Beleidsagenda 2012. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. VWS (2014). Transitieplan over de hervorming van de langdurige zorg, op deelterrein Wet Maatschappelijke ondersteuning (WMO) [Bijlage 2 bij brief 355051-1190808-HLZ]. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
26
Abstracts Breakout sessies 20.
F.E. Witkamp Organisatie: Hogeschool Rotterdam Titel: PATIËNT- EN ZORGGERELATEERDE UITKOMSTEN VAN ZORG; EEN ONTMOETING TUSSEN PRAKTIJK, ONDERWIJS EN ONDERZOEK Overige auteurs: F.E. Witkamp1,2,3, H.I. de Graaf-Waar3, S. Maassen3, M. Pelk-Jongen3, C.M. Dekkervan Doorn2 1 Hogeschool Rotterdam, HBO-Verpleegkunde; 2 Hogeschool Rotterdam, Kenniscentrum Zorginnovatie; 3 Erasmus MC Rotterdam
Achtergrond Het Erasmus MC bouwt aan een nieuw ziekenhuis, waarin zorgprocessen en omgevingsfactoren patiëntgerichte zorg ondersteunen, bijvoorbeeld door éénpersoonskamers. Dit zal naar verwachting de kwaliteit en veiligheid van zorg verbeteren. Om effecten op uitkomsten van zorg te kunnen meten moet eerst de huidige situatie in kaart worden gebracht. Studenten en onderzoekers van de Hogeschool Rotterdam en het Erasmus MC onderzochten de praktijk: Hoe vaak worden ongewenste zorguitkomsten gerapporteerd, hoe ernstig zijn ze en hoe lang duren ze? Methode In een kwantitatief beschrijvend onderzoek onderzochten 13 studenten verpleegkunde op 10 afdelingen van het Erasmus MC tussen februari en juni 2015 549 elektronische dossiers van patiënten opgenomen in 2014 of 2015. De onderzoekspopulatie werd geselecteerd op basis van ziektebeeld of behandeling; patiënten hadden een verhoogd risico op de (ongewenste) zorguitkomst. Onderzochte zorguitkomsten zijn obstipatie, misselijkheid, delier, ondervoeding, zorginfecties en beschadigd mondslijmvlies. Daarbij werd gekeken naar de incidentie, ernst en duur van deze zorguitkomsten (n=417) en kwaliteit van de verpleegkundige documentatie (n=132). Dataverzameling vond plaats met zelfontwikkelde extractielijsten of met een gevalideerd instrument (D-Catch1), telkens door 2 studenten onafhankelijk van elkaar. Resultaten De ernst en duur werden zelden gerapporteerd, evenals verpleegkundige observaties, diagnostiek en uitkomsten van zorg. De Delirium Observatie Schaal was bijvoorbeeld in 18% van de geïndiceerde gevallen ingevuld. Gerapporteerde interventies beperkten zich vooral tot medicatie toediening en observatie van vitale parameters. Indien gestandaardiseerde documentatie werd gebruikt (n=16) werden meer diagnoses beschreven en hingen diagnostiek, interventies en zorguitkomsten met elkaar samen. Conclusie Met de huidige manier van documenteren kunnen de effecten van de nieuwe werkwijze op de kwaliteit en veiligheid van zorg, in termen van patiënt- en zorggerelateerde uitkomsten, niet in kaart worden gebracht. De uitkomsten bij gestandaardiseerde documentatie zijn veelbelovend.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
27
Abstracts Breakout sessies 21.
Marleen H. Lovink, Organisatie: Radboud universitair medisch centrum, Nijmegen E-mailadres:
[email protected] Titel: TAAKHERSCHIKKING IN DE OUDERENZORG: EEN STUDIE NAAR KANSEN, BELEMMERINGEN EN EFFECTEN Overige auteurs: Anke Persoon, Radboud universitair medisch centrum, Nijmegen; Anneke (J.A.H.) van Vught, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Nijmegen; Raymond T.C.M. Koopmans, Radboud universitair medisch centrum, Nijmegen en Joachim en Anna, Nijmegen; Lisette Schoonhoven, University of Southampton, UK; Miranda G.H. Laurant, Radboud universitair medisch centrum, Nijmegen en Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Nijmegen.
Achtergrond Het aantal ouderen in Nederland neemt de komende jaren sterk toe. Doordat een meerderheid van deze ouderen vroeg of laat een beroep zal doen op de gezondheidszorg stijgt de zorgconsumptie en de gezondheidskosten. Gelijktijdig is er een tekort aan arbeidscapaciteit binnen de ouderenzorg. Eén van de zorginnovaties die zowel het kostenaspect als het capaciteitsprobleem zou kunnen ondervangen waardoor de zorg toegankelijk blijft, ligt mogelijk in taakherschikking. Doel Onderzoeken hoe taakherschikking van specialisten ouderengeneeskunde (SO’s) en huisartsen naar verpleegkundig specialisten (VS-en), physician assistants (PA’s) en verpleegkundigen in de ouderenzorg optimaal kan worden vormgegeven met ten minste behoud van kwaliteit van zorg Methode 1. Systematische literatuurstudie naar de effecten van taakherschikking in de ouderenzorg in de volgende databanken: Pubmed, EMBASE, CINAHL, Psychinfo, CENTRAL, Web of Science en PsycINFO. 2. Focusgroepen en individuele interviews met in totaal 9 SO’s, 9 huisartsen, 20 VS-en, 12 PA’s en 19 verpleegkundigen Resultaten 1. Systematisch literatuurstudie: In totaal werden 10 studies geïncludeerd. De meeste studies lieten een neutraal of positief effect zien van taakherschikking op uitkomsten zoals ziekenhuisopnames, kosten en het opvolgen van de richtlijnen. De kwaliteit van de studies was over het algemeen matig. 2. Focusgroepen en individuele interviews: Uit de interviews kwamen verschillende modellen van taakherschikking naar voren. Bij de invulling van taakherschikking bleek maatwerk een belangrijk thema. Een ander belangrijk thema was de meerwaarde van taakherschikking; taakherschikking lijkt bij te dragen aan de kwaliteit van zorg. De andere thema’s waren acceptatie op verschillende niveaus, ruimte voor de verschillende zorgverleners in de verschillende modellen en toekomstige ontwikkelingen. Conclusie Taakherschikking in de ouderenzorg lijkt mogelijk met tenminste behoud van kwaliteit en tegen dezelfde kosten. Er is echter nog geen eenduidigheid over het meest optimale model voor taakherschikking in de ouderenzorg. De manier waarop taakherschikking in de ouderenzorg nu wordt vormgegeven is erg context afhankelijk.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
28
Abstracts Breakout sessies 22.
Marleen H. Lovink Organisatie: Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen Emailadres:
[email protected] Titel: DE ERVAREN VEILIGHEID VAN HEMODIALYSEPATIËNTEN TIJDENS HUN KWALITATIEF ONDERZOEK
BEHANDELING – EEN
Overige auteurs: Marijke C. Kars, Universitair medisch centrum Utrecht, Utrecht; Janneke M. de Man-van Ginkel, Universitair medisch centrum Utrecht, Utrecht; Lisette Schoonhoven, University of Southampton, UK. Achtergrond Hemodialyse is een complexe en risicovolle behandeling die onder veel patiënten gevoelens van angst oproept. Tot nu toe zijn er geen diepgaande onderzoeken gedaan naar de emotionele reacties van hemodialysepatiënten op de omstandigheden tijdens hun behandeling. Het doel van de studie is het exploreren van de ervaren veiligheid van volwassen hemodialysepatiënten tijdens hun behandeling. Methode Het betreft een beschrijvende explorerende kwalitatieve studie waarin content analyse werd toegepast. Poliklinische patiënten (≥18 jaar) (n=12) die langer dan een half jaar werden behandeld met hemodialyse werden doelgericht geselecteerd binnen twee dialyseafdelingen (één in een academisch ziekenhuis en één in een topklinisch ziekenhuis) in Nederland. Data werden verzameld door individuele interviews. Analyse van de getranscribeerde interviews bestond uit open coderen, het creëren van categorieën en synthese. Resultaten Hemodialysepatiënten definieerden ‘veiligheid’ als het ontbreken van lichamelijke of emotionele bedreigingen. Er werden vier hoofd categorieën van ervaren veiligheid onderscheiden: (a) ervaren risico’s; (b) vertrouwen in de verpleegkundige; (c) aanwezigheid van de verpleegkundige en (d) de behoefte van de patiënt om de situatie te controleren. Alle patiënten gaven aan zich veilig te voelen tijdens de behandeling, behalve de patiënten dit aangaven alles over te laten aan de verpleegkundigen, maar ondertussen toch de situatie wilden controleren. Zij voelden zich soms onveilig of angstig. Conclusie & Aanbevelingen Hoewel hemodialysepatiënten veel risico’s waarnamen gaven de meeste patiënten aan zich veilig te voelen tijdens hun behandeling. De verpleegkundige had een belangrijke rol in het bevorderen van het gevoel van veiligheid. Verpleegkundigen zouden rekening moeten houden met de coping strategieën van hemodialysepatiënten, omdat de coping strategie die een patiënt toepast ervoor kan zorgen dat de patiënt zich onveilig voelt. Dit geldt vooral wanneer de patiënt zegt alles over te laten aan de verpleegkundigen.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
29
Abstracts Posters 1.
Naam: Herma Lennaerts Organisatie: Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen E-mailadres:
[email protected] Titel: RICHTLIJN VERPLEEGKUNDIGE ZORG BIJ DE ZIEKTE VAN PARKINSON Overige auteurs: Rood WB (RadboudUMC); Rodenburg R (Icare); Gilissen K (Medisch centrum Alkmaar); Hemmelder MM (Martini Ziekenhuis); Tulp H (Elkerliek Ziekenhuis); Schrauwen-Sanders M (Bravis Ziekenhuis); van Wensen E (Gelre Ziekenhuizen); Bloem BR (RadboudUMC); Keus SHJ (ParkinsonNET); van Laar T (UMCG); Munneke M (ParkinsonNet).
Achtergrond De ziekte van Parkinson is een neurodegeneratieve ziekte, waarbij patiënten te maken kunnen krijgen met uiteenlopende problemen op lichamelijk, geestelijke en sociaal gebied. De zorg voor parkinsonpatiënten en hun naasten is complex en vraagt van (gespecialiseerde) verpleegkundigen en verzorgenden gedegen kennis en vaardigheden. De verouderde richtlijn bood onvoldoende handvatten en was gedateerd. De nieuwe richtlijn is geschreven voor verpleegkundigen om hen te ondersteunen in de dagelijkse zorg aan parkinsonpatiënten en hun naasten. Methode ParkinsonNet en de Nederlandse Werkgroep Parkinsonverpleegkundigen hebben samen met patiënten, mantelzorgers, (gespecialiseerde) verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten, medisch specialisten en paramedici de richtlijn ontwikkeld aan de hand van de EBRO-methode (Evidence-based richtlijnontwikkeling). Knelpunten in de verpleegkundige zorg zijn geanalyseerd door middel van een knelpuntenanalyse(n=101). Op basis van deze gegevens zijn uitgangsvragen geformuleerd, waarna de richtlijnontwikkelgroep heeft bepaald naar welke onderwerpen systematische literatuuronderzoek moest plaatsvinden. Daaropvolgend zijn de aanbevelingen geformuleerd en is in de referentenronde de richtlijn geëvalueerd door patiënten, mantelzorgers en landelijke experts. Resultaten De richtlijn is ontwikkeld door een unieke samenwerking tussen patiënten, mantelzorgers, verpleegkundigen en veel (para)medici. De aanbevelingen bestaan enerzijds uit het inhoudelijk verpleegkundig handelen en uit een deel dat gericht is op de rol van de gespecialiseerde parkinsonverpleegkundige binnen de netwerkzorg voor Parkinson. Daarnaast is er voor verzorgenden een speciale website met voorlichtingsmateriaal en instructiefilmpje (www.parkinsoninzorg.nl) gebaseerd op de richtlijn. Conclusie De werkgroep Parkinsonverpleegkundigen en ParkinsonNet beogen met deze nieuwe richtlijn de kwaliteit van zorg verder te optimaliseren en verpleegkundigen te ondersteunen in de dagelijkse zorg voor parkinsonpatiënten en hun naasten.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
30
Abstracts Posters 2.
Leo Stunnenberg Organisatie: Hogeschool Arnhem en Nijmegen E-mailadres:
[email protected] Titel: ZORG OP AFSTAND. DE OPLOSSING IN EEN KANTELENDE ZORGOMGEVING? Overige auteurs: Marian Adriaansen, lector Innovatie in de Care Hogeschool Arnhem en Nijmegen
Achtergrond Zorgorganisaties staan voor de uitdaging om met minder middelen en minder mensen een kwalitatief toereikend antwoord te geven op steeds complexere zorgvragen. Velen zien de inzet van zorg op afstand als dé oplossing voor dit vraagstuk. Doel inzicht in ervaringen van klanten, mantelzorgers en zorgverleners van een thuiszorgorganisatie met zorg op afstand als zorgaanbod. Methode Beschrijvend onderzoek met voor- en nameting. Zowel klanten, mantelzorgers als wijkverpleegkundigen en centralisten hebben een digitale vragenlijst ingevuld over de effecten van zorg op afstand (beeldbellen met een tablet). Aanvullend hierop hebben 24 wijkverpleegkundigen geparticipeerd in twee focusgroepen. Resultaten Tijdens de eerste meting hadden 611 klanten een iPad en tijdens de tweede meting 1260. Hiervan nam respectievelijk 53% en 42% deel aan dit onderzoek. Mantelzorgers leverden tijdens beide metingen 141 en 272 bruikbare vragenlijsten aan (ongeveer 50%). De respons van 140 wijkverpleegkundigen en centralisten was respectievelijk 42% en 80%. Alle betrokken partijen hadden een positief oordeel over de inzet van de tablet. Naast zorgcontacten wordt de tablet vooral gebruikt voor welzijnsactiviteiten. De meeste klanten hadden geen moeite met de bediening ondanks hun hoge leeftijd (gemiddeld 77 jaar). Tegen de verwachting in leidde de beeldschermzorg niet tot minder overbelasting bij mantelzorgers. Wijkverpleegkundigen gaven aan steeds vaardiger te worden met het gebruik van de tablet en ze beschouwden het steeds meer als een normaal onderdeel van hun werk en professionele kwaliteiten. Zowel wijkverpleegkundigen als centralisten schatten de effecten van beeldzorg op klanten positiever in dan de klanten zelf met betrekking tot aspecten als zelfstandigheid en eenzaamheid. Conclusie Ouderen die bekend zijn met beeldbellen en de voordelen er van inzien maken er sneller gebruik van; dit geldt ook voor nieuwe toepassingen. Zorg op afstand zal moeten worden ingepast in de reguliere werkzaamheden van zorgverleners.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
31
Abstracts Posters 3.
Naam: Marlies Bemmel Organisatie: Hogeschool Arnhem en Nijmegen E-mailadres:
[email protected] Titel: AAN DE SLAG MET HET NETWERK: ALLEEN GA JE SNELLER EN SAMEN KOM JE VERDER! Overige auteurs: Marian Adriaansen, Lector Innovatie in de Care Hogeschool Arnhem en Nijmegen.
Achtergrond Mensen om de cliënt heen zijn de basis van de zorg. Dit vraagt van zorgverleners dat zij de omslag van ‘zorgen voor’ naar ‘zorgen dat’ goed maken. Het huidige overheidsbeleid, bezuinigingen, nadruk op zelfregie en zelfredzaamheid, de overgang van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij; het zijn allemaal ontwikkelingen die een fors beroep doen op het cliëntsysteem. Voor zorgverleners is het daarom van belang om een goed beeld te hebben van de effectiviteit van een cliëntsysteem en eventuele interventies uit te kunnen zetten om deze effectiviteit te vergroten. Doel Ontwikkelen van competenties op gebied van systemisch werken bij dementerenden. Ee tweede doel is het ontwikkelen van een methode/tool voor casemanagers dementie, zodat thuiswonende dementerenden zo lang mogelijk thuis kunnen verblijven met de ondersteuning van hun sociale systeem. Methode Er is gebruik gemaakt van de methodiek van practice developement. Participanten waren 24 casemanagers dementie, waarvan 22 met een verpleegkundige achtergrond. Resultaten Het ‘practice development’-proces heeft bijgedragen aan competenties op gebied van werken met sociale systemen door de participerende casemanagers. Het is een cyclisch proces geweest, waarbij door middel van casusanalyses en trainingen in directe aansluiting op ervaringen verrijkte leervragen zijn geformuleerd. In dit proces zijn praktijkervaringen gekoppeld aan bestaande systeemtheorieën. Dit proces heeft tevens geleid tot het ontwikkelen van een instrument wat daarbij kan ondersteunen. Dit instrument, de netwerkanalyse-tool, is een hulpmiddel voor het in kaart brengen van het sociale netwerk van dementerenden, het vaststellen van problemen en hulpvragen van het netwerk, vervolgens het formuleren en uitvoeren van interventies gericht op het netwerk. Conclusie De methodiek van practice development heeft geleid tot integratie van competenties op het gebied van systemisch werken in het daadwerkelijke handelen van de casemanagers.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
32
Abstracts Posters 4.
Naam: Annet Klein Holkenborg Organisatie: Altrecht E-mailadres:
[email protected] Titel: HET GEBRUIK VAN BENZODIAZEPINES EN DE ATTITUDE VAN PROFESSIONALS IN DE PSYCHIATRIE Overige auteurs: Dr. Roland van de Sande (HU); Drs. A. van Rixtel MANP (Altrecht).
Probleemstelling Benzodiazepines worden door een groot aantal patiënten in de ouderenpsychiatrie chronisch gebruikt. Chronisch gebruik heeft invaliderende gevolgen voor de psychische, lichamelijke en sociale gezondheid en gaat in tegen de voorschrijfrichtlijnen. Tijdige afbouw van het gebruik is dus gewenst, maar vindt in de praktijk vaak niet plaats. Het doel van dit onderzoek was te achterhalen waar de belemmeringen voor afbouw liggen en wat mogelijkheden zijn om de afbouwpraktijk te verbeteren. De focus in dit onderzoek ligt bij kennis en attitude van de betrokken zorgprofessionals. Vraagstelling Wat zijn criteria in de ouderenpsychiatrie en/of overwegingen om benzodiazepines blijvend voor te schrijven? Helpt een standaard-afbouwprotocol als interventie bij psychiatrische problematiek? Kennen professionals andere interventies, die in hun ogen effectief kunnen zijn bij de afbouw van benzodiazepines? (practice-based) Resultaten Zowel uit Literatuurstudie als uit de praktijk (focusgroepen) blijkt dat de afbouw van benzodiazepines als moeilijk wordt ervaren. De professional is vaak een blijvende facilitator en reïnforcer van benzodiazepinegebruik. Multidisciplinaire kennisdeling, onder professionals en over de grenzen van behandelsettingen heen, zal invloed hebben op het gedrag en het benzodiazepinegebruik door de patiënt.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
33
Abstracts Posters 5.
Naam: Els Verschuur Organisatie: Hogeschool Arnhem en Nijmegen E-mailadres:
[email protected] Titel: MONITORING AND NURSING CARE FOR PATIENTS RECEIVING PALLIATIVE SEDATION AT HOME Overige auteurs: Rob van der Sande; Hogeschool Arnhem en Nijmegen
Background In the Netherlands, nurses have a prominent role in monitoring and care for patients receiving palliative sedation at home. However, little is known about the nature of monitoring by nurs-es and differences between the ideal and actual care for these patients. Aim To explore ideal and actual aspects of monitoring and nursing care for patients receiving pallia-tive sedation at home. Methods Qualitative study using 2 focus group interviews with 12 nurse specialists working in pallia-tive care and individual interviews with 7 community care nurses. Nurse specialists were asked how monitoring en care ideally should be performed. Community nurses were asked how they actually perform monitoring and care in daily practice. The interviews were fully transcribed and analyzed using the interview topics. Results We identified five themes: comfort; monitoring; patient care; family support; cooperation with general practitioners (GP). The nurse specialists found it difficult to define comfort; they indicat-ed comfort as “a state of peace, relaxation and relieving suffering”. They stressed the importance of monitoring and observation, using observation scales as indicated in the Dutch guideline Palliative Sedation. In contrast to this, almost all community nurses work on instinct and experience, hardly using standard observation scales. The nurse specialists as well as the community nurses all agreed that care and support for patients and their family should match the needs of these persons. Howev-er, nurse specialists emphasize the importance of a systematic approach. The majority of all nurses experience difficulties in communication and cooperation with GPs. Conclusions Nurses’ involvement in monitoring and care for patients receiving palliative sedation is important and essential. However, nurses should act on a more systematic bases. Ongoing educa-tion, focused on using standards, observation scales and on cooperation with GPs, remains of ut-most importance.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
34
Abstracts Posters 6.
Naam: Anke Persoon Organisatie: Radboudumc E-mailadres:
[email protected] Titel: KENNISMONITORS DEMENTIE – HET ONTWIKKELEN EN VALIDEREN Overige auteurs: Debby L. Gerritsen
Inleiding De kennis over dementie is de afgelopen jaren enorm toegenomen, van het beschrijven van kenmerken van het dementiebeeld, naar preventie, interventies, benaderingswijze, sociale kaart, en zorg voor de mantelzorger. Deze kennis is echter niet zomaar ontsloten voor verzorgenden, terwijl de eisen die aan de zorg gesteld worden hoog zijn. Voldoende kennis is een basisvoorwaarde om veranderingen in de intramurale zorg of in de eerste lijn te bewerkstelligen. Het doel van deze studie is om twee uitgebreide kennismonitors (KM’s) over dementie te ontwikkelen, voor beide settingen. Methode Expertpanels om in Delphirondes de structuur en de items van de KM’s vaststelt; het testen van de KM’s in een groep verzorgenden. Resultaten KM intramuraal: expertpanel bestond uit 6 psychologen; twee delphirondes voor eerste concept, daarna in een groepsinterview gepilot met verzorgenden (n=21). De aangepaste versie is in 2012 getest met een hertest na 2 weken (n=61): mate van overeenkomst totale KM: ICC=0.81; subschalen: voor 5 schalen voldoende (ICC>0.4), één schaal onvoldoende. Deze versie is aangepast: items verwijderd en structuur aangepast. In 2014 nogmaals getest (n=49), met een retest na scholing (n=28): plafond en vloereffecten waren afwezig; na scholing trad een significante verbetering op (p=0.00). KM eerstelijn: expertpanel bestond uit verpleegkundigen en psycholen (n=12); inhoudsvaliditeit is hoog (80% overeenstemming tussen experts). Getest door verzorgenden in thuiszorgorganisaties (n=114), met een hertest na 2 weken (n=35). Interne consistentie: Cronbach’s alfa=0.74; Pearson’s correlation met Dementia Knowledge Test=0.543 (p=0.000). Items met lage kappa < 0.4 (17x) en/of vloer- en plafondeffecten (7x) zijn opnieuw beoordeeld op inhoud: 5 items zijn aangepast. Conclusie en aanbevelingen Twee KM’s zijn ontwikkeld (59 en 57 vragen, ieder drie schalen en 9 subschalen), hebben een goede inhoudsvaliditeit, constructvaliditeit en zijn betrouwbaar. Sensitiviteit voor veranderingen moet nader beoordeeld worden.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
35
Abstracts Posters 7.
Naam: Erik Oudman Organisatie: Lelie zorggroep E-mailadres:
[email protected] Titel: FOUTLOOS LEREN ALS TECHNIEK OM MENSEN MET HET SYNDROOM VAN KORSAKOV ALLEDAAGSE VAARDIGHEDEN AAN TE LEREN Overige auteurs: E. Oudman; T.C.W. Nijboer; M. van Dam; S. Kerklaan; K. Lindsen; A. Postma S. Van der Stigchel.
Achtergrond Mensen met het syndroom van Korsakov hebben ernstige geheugenstoornissen en problemen in het uitvoerende functioneren ten gevolge van langdurig alcoholgebruik en vitamine B1 tekort. Zij zijn verminderd in staat om alledaagse vaardigheden aan te leren door hun ernstige cognitieve problemen. Foutloos leren is een populaire techniek om alledaagse vaardigheden, zoals het zetten van koffie of het doen van de was, opnieuw aan te leren. De techniek kan relatief eenvoudig toegepast worden door onder andere ergotherapeuten, psychologen, verzorgenden en verpleegkundigen. Recent onderzoek suggereert dat foutloos leren gunstig kan zijn bij het aanleren van alledaagse vaardigheden ten opzichte van trial-and-error leren in mensen met hersenbeschadiging. In de ouderenzorg wordt foutloos leren steeds vaker succesvol toegepast bij mensen met dementie. Doel Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of foutloos leren een effectieve methode is voor het (opnieuw) aanleren van een alledaagse vaardigheid, namelijk het doen van de was, in mensen met het syndroom van Korsakov. Methode In dit onderzoek vergeleken we de prestaties van acht mensen met het syndroom van Korsakov, die middels foutloos leren leerden om een wasmachine te bedienen, met de prestaties van acht mensen met het syndroom van Korsakov, die met trial-and-error leren leerden om een wasmachine te bedienen. Resultaten Beide interventies resulteerden in vergelijkbare verbetering over acht leersessies. In een andere context was de prestatie nog steeds verbeterd. Na vier weken waarin de mensen met het syndroom van Korsakov de was niet deden, bleef de prestatie bij de groep die middels foutloos leren had geleerd verhoogd; terwijl bij trial-and-error leren dit niet het geval was. Conclusie De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat het aanleren en het behouden van een alledaagse vaardigheid mogelijk is bij mensen met het syndroom van Korsakov. In de alledaagse zorg kan het toepassen van foutloos leren de zelfstandigheid van mensen met cognitieve problemen verhogen.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
36
Abstracts Posters 8.
Naam: Bianca Buijck Organisatie: Rotterdam Stroke Service E-mailadres:
[email protected] Titel: DETERMINANTS OF QUALITY OF LIFE IN GERIATRIC PATIENTS WITH STROKE AFTER REHABILITATION IN SKILLED NURSING FACILITIES, AND THEIR INFORMAL CAREGIVERS’ BURDEN
Objectives Geriatric patients’ physical disabilities, dependency on care, and possible psychological ill-being may negatively affect both the patient’s quality of life and the informal caregiver burden. Focusing on this interrelationship which can be particularly prominent in geriatric patients with stroke, the objective of this study was to identify determinants of patients’ quality of life and informal caregiver burden. Method This is a prospective, multicentre, cohort study. Data were collected in 84 geriatric home-dwelling patients with stroke three months after their rehabilitation period in skilled nursing facilities (SNFs). We assessed patients’ quality of life, depressive complaints, neuropsychiatric symptoms, balance, (instrumental) activities of daily living, and informal caregiver burden. Linear regression models were constructed to study the association between the variables. Results For several domains, high quality of life of these geriatric patients was associated with high functional independence, less neuropsychiatric symptoms, and less depressive complaints. Informal caregiver burden was not associated with patients’ quality of life, but patients’ neuropsychiatric symptoms were a significant determinant of high informal caregiver burden. Conclusion The presence of neuropsychiatric symptoms (more specifically depressive complaints) negatively affects the quality of life of geriatric patients. Their neuropsychiatric symptoms also affect caregiver burden. Health care professionals in SNFs can play an important role in providing the necessary psychosocial support and aftercare.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
37
Abstracts Posters 9.
Naam: Carla Lint Organisatie: St. Antoniusziekenhuis, Nieuwegein E-mailadres:
[email protected] Titel: ZORG AAN MOEDERS EN HUN PREMATURE EN/OF ZIEKE PASGEBORENEN: HOE KAN HET ANDERS?
Inleiding Verloskunde en neonatologie zijn binnen de gezondheidszorg twee verschillende specialismen. Daarom worden in veel ziekenhuizen de moeder en haar pasgeborene gescheiden van elkaar verpleegd, als voor deze pasgeborene een opname indicatie is vastgesteld. Scheiding van een moeder en haar pasgeborene is een onwenselijke situatie. Dit kan leiden tot hechtingsproblematiek met levenslange gevolgen voor het kind. Tevens leren moeders in deze situatie minder snel de vaardigheden in de zorg voor hun kind, krijgen deze kinderen minder vaak borstvoeding, hebben zij vaker een infectie en kan de opnameduur langer zijn. Als doelstelling is gekozen te onderzoeken welke manieren van verplegen de voorwaarden om te komen tot hechting tussen moeder en kind, optimaliseren. Methode Het concept hechting is vastgesteld door literatuuronderzoek in de databases Cinahl en Pubmed (januari tot maart 2014). Daarna is met de zoektermen moeders en premature en/of zieke pasgeborenen, manier van verplegen en de factoren die hechting bevorderen literatuuronderzoek gedaan in de databases: Pubmed, CINAHL en Cochrane (november 2014 tot maart 2015). De online gepubliceerde beoordelingsformulieren van het Dutch Cochrane Centre zijn gebruikt om de kwaliteit van de artikelen te beoordelen. Resultaten Zeven artikelen werden geïncludeerd. Voor drie manieren van zorg is wetenschappelijk bewijs gevonden: • gezinskamers waarin moeder en kind gedurende de hele opname samen kunnen verblijven • dagelijks minimaal een uur Kangaroo Mother Care (KMC), ofwel buidelen van de baby op de buik van de moeder zoals een kangoeroe doet • overdragen van kennis en vaardigheden aan de moeder om zelf voor haar kindje te zorgen. Conclusie Deze drie manieren van zorg, die elkaar aanvullen kunnen geïntegreerd toe gepast worden. Zo ontstaat een zorgmodel waarvan wetenschappelijk bewezen is dat het voorwaarden biedt tot hechting tussen moeder en kind. Vervolg onderzoek is nodig om mogelijk.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
38
Abstracts Posters 10.
Voornaam: Roelof Ettema Organisatie: Hogeschool Utrecht / UMC Utrecht E-mailadres:
[email protected] Titel: DEVELOPMENT OF A NURSING INTERVENTION TO PREPARE FRAIL OLDER PATIENTS FOR CARDIAC SURGERY (THE PREDOCS-PROGRAMME), FOLLOWING PHASE ONE OF THE GUIDELINES OF THE MEDICAL RESEARCH COUNCIL Overige auteurs: Hoogendoorn Marga E, MSc. RN, Research Department Anaesthesiology & Intensive Care3 (
[email protected]) Isala klinieken, P.O. Box 10500, 8000 GM Zwolle, the Netherlands; Kalkman Cor J, MD, PhD, Professor in Anaesthesiology, Division of Anaesthesiology, Intensive Care and Emergency Medicine2 (
[email protected]) University Medical Center Utrecht, P.O. Box 85500, 3508 GA Utrecht, the Netherland; Schuurmans Marieke J, PhD, RN, Professor in Nursing Science1,2 (
[email protected]) University of Applied Science Utrecht Faculty of Health Care, Bolognalaan 101 3584 CJ Utrecht, the Netherlands / University Medical Center Utrecht, P.O. Box 85500, 3508 GA Utrecht, the Netherlands
Background In older patients undergoing elective cardiac surgery, timely identification and preparation of patients at risk for frequent postoperative hospital complications provides the opportunity for reducing their risk. Aims Developed of an evidence based multi component nursing intervention (PREDOCS-Program) to improve patients’ physical and psychosocial condition in order to reduce their risk on postoperative complications. Methods In a team of researchers, experts, cardiac surgeons, registered cardiac surgery nurses and patients, the revised guidelines for developing and evaluating complex interventions of the New Medical Research Council (MRC) were followed. Results The intervention is administered during a consult by the nurse, two to four weeks before the surgery procedure and includes three parts: a general part for all patients, a part in which patients with an increased risk are identified and a third part in which selected patients are informed especially on how to prepare themselves for the hospital admission in order to reduce their risk. Conclusions An extended stepwise multi-method procedure was used to develop the multi component nursing intervention creating transparency in the assumed working mechanisms.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
39
Abstracts Posters 11.
Naam: Roelof Ettema Organisatie: Hogeschool Utrecht / UMC utrecht E-mailadres:
[email protected] Titel: FEASIBILITY OF A NURSING INTERVENTION TO PREPARE FRAIL OLDER PATIENTS FOR CARDIAC SURGERY: A MIXED-METHODS STUDY, FOLLOWING PHASE TWO OF THE GUIDELINES OF THE MEDICAL RESEARCH COUNCIL Overige auteurs: Schuurmans Marieke J, PhD, RN, Professor in Nursing Science (
[email protected]) University of Applied Science Utrecht Faculty of Health Care, Bolognalaan 101 3584 CJ Utrecht, the Netherlands / University Medical Center Utrecht, P.O. Box 85500, 3508 GA Utrecht, the Netherlands; Schutijser Bernadette CFM, RN, MSc Nursing Science (
[email protected]) University Medical Centre Utrecht, P.O. Box 85500, 3508 GA Utrecht, the Netherlands; Baar van Mark NA, RN, MSc Nursing Science (
[email protected]) University Medical Centre Utrecht, P.O. Box 85500, 3508 GA Utrecht, the Netherlands; Kamphof Nicole HM, RN, MSc Nursing Science (
[email protected]) University Medical Centre Utrecht, P.O. Box 85500, 3508 GA Utrecht, the Netherlands; Kalkman Cor J, MD, PhD, Professor in Anaesthesiology, Division of Anaesthesiology, Intensive Care and Emergency Medicine (
[email protected]) University Medical Center Utrecht, P.O. Box 85500, 3508 GA Utrecht, the Netherlands
Background Given the growing number of vulnerable, older cardiac surgery patients, the preadmission PREDOCS programme was developed to reduce the incidence of postoperative complications. Aim To test the PREDOCS programme on its feasibility and estimate theoretical cost savings. Methods In a mixed-methods multicentre study, the Medical Research Council (MRC) guidelines concerning testing feasibility were followed, and theoretical cost savings were calculated. We used data from interviews and the continuous data registry at three hospitals. Results Twenty one females and 49 males out of the 114 eligible patients completed the intervention. Patients were equally satisfied with the usual care and the PREDOCS programme (satisfaction rate respectively SD: 7.5 (95%CI: 6.4-8.7) and 7.6 (6.6-8.6)). The involved nurses were satisfied with the tools for guiding patients to reduce their risk of postoperative complications and considered the PREDOCS programme as complementary to usual care. Integrating PREDOCS into current hospital structures appeared to be difficult. The PREDOCS programme will be cost-effective when postoperative complications are prevented in six to sixteen of 1,000 cardiac surgery patients. Conclusions: The PREDOCS programme is acceptable for patients and nurses but should be built into the hospital’s cardiac surgery pathway or applied in home care.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
40
Abstracts Posters 12.
Naam: M. Luiking E-mailadres:
[email protected] Titel: MEASURING AND INFLUENCING NOISE ON AN INTENSIVE CARE UNIT USING A VISUAL WARNING SYSTEM
Aim Background noise can hamper a patient’s recovery, causing sleep deprivation, agitation and delirium. (Darbyshire & Young 2013), Bartick et al, 2010) Therefore the World Health Organisation advises to keep the mean noise level below 35-40 decibel. A hospital setting’s noise level is high and on an intensive care unit’s very high. Method In a prospective study, sound levels were measured for 3 weeks in a 4 person intensive care room of a class 3 intensive care. Subsequently a visual-noise-warning-system was fixed on a highly visible place. Thereafter sound levels were measured for 4 weeks. Measurements were done using a BG-5 class 2 meter, which recorded the sound every minute. This meter was fixed to the roof in the middle of the room. The visual-noise-warning-system resembled a traffic light, displaying amber light at 45 to 55 dB and red light above 55 dB. The perception of the nurses of unnecessary noise factors was investigated using the Topf’s Disturbance of Hospital noise scale, listing 29 items each describing a particular sound. (Topf, 2000) Results Mean sound level before introduction of the traffic light was 54.6 dB, afterwards it was reduced to 53.9 dB (ttest, p<0.001). The Topf’s scale had a Cronbach’s alpha of 0.883. All 120 intensive care nurses were approached to complete the questionnaire, 83% of the questionnaires were returned. The 2 most disturbing noises beside alarm signals were noises dependent upon the behaviour of the persons present: loud conversations in the corridors at night, mobile phones. The 3 least disturbing noises were not dependent upon the behaviour of persons present: traffic noise, toilet flushing, hand washing. Conclusion In this study, the influence of a visual-noise-warning-system was limited. Therefore a visual-noise-warning-system seems to contribute to noise reduction but additional interventions are necessary to effectuate change in behaviour towards noise.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
41
Abstracts Posters 13.
Naam: Claudia Marcela Verkaart- Hernandez Murillo Organisatie: Woonzorgcentra Haaglanden E-mailadres:
[email protected] Titel: WOONZORGCENTRA HAAGLANDEN INTEGREERT WETENSCHAP (ONDERZOEK, ONTWIKKELING EN INNOVATIE) IN DE PRAKTIJK (IMPLEMENTATIE).
Aanleiding Door alle opschudding in de media over de zorg voor ouderen, zijn excellente organisaties die zich inzetten voor de interactie tussen praktijk, onderwijs en wetenschappelijk onderzoek belangrijke voor cliënten, de politiek en de maatschappij. Deze ontwikkeling is aanleiding geweest voor Woonzorgcentra Haaglanden (WZH) om een verplegingswetenschapper aan te stellen om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om wetenschap vorm te geven binnen WZH. Doel Met dit project oriënteert WZH zich op de mogelijkheden om verbinding tussen wetenschap en praktijk te maken. Methode Er zijn drie methoden gebruikt: 1) een literatuurstudie naar beïnvloedende factoren voor een onderzoekscultuur en naar veranderingen in een organisatie. 2) Beschrijven van de huidige situatie binnen WZH door analyse van projecten en kwaliteitsmetingen; gesprekken met leidinggevenden en met medewerkers die affiniteit hebben met onderzoek en wetenschap, w.o. artsen, verpleegkundige specialisten en verpleegkundigen. 3) Gesprekken met experts die zich bezig houden met onderzoek in de ouderenzorg. Resultaat Uit gesprekken met de experts is gebleken dat er op landelijk niveau de vraag speelt: hoe bereiken de wetenschappelijke kennis en innovaties de praktijk zodat het echt effect heeft op de kwaliteit van zorg van de ouderen? Daarnaast bleek uit gesprekken met professionals dat er behoefte is aan structuur en faciliteiten vanuit de organisatie om ze de mogelijkheid te geven zich professioneel te blijven ontwikkelen. Uit de literatuurstudie is gebleken dat, hoewel een structuur noodzakelijk is, een organisatie daarmee de verbinding tussen wetenschap en praktijk niet bereikt, maar dat het voorwaardelijk is dat het bij de professionals zelf begint. Dit betekent dat ook de organisatiecultuur een belangrijke rol speelt. WZH heeft daarom ervoor gekozen om bij de professionals van de geriatrische revalidatiezorg (GRZ) afdeling te starten met een Practice Development methode waarbij de professionals zelf een centrale rol spelen in het veranderingstraject.
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
42
Abstracts Posters 14.
Naam: Helen Aangenend Organisatie: GGD Gelderland-Zuid E-mailadres:
[email protected] Titel: KIDDI: APPLICATIE HANDBOEK HYGIËNE KINDERCENTRA
Aanleiding Ter preventie van infectieziekten zijn kindercentra verplicht om melding te doen bij een (vermoedelijke) infectieziekte of uitbraak. Dit wordt gedaan aan team Infectieziektebestrijding (IZB) van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst op basis van de Richtlijn Gezondheidsrisico’s in een kindercentra van het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid (LCHV). Vanuit praktijksignalen van medewerkers van kinderdagcentra is er naar voren gekomen dat de richtlijn niet makkelijk te vinden is op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Tot enkele jaren geleden verstrekte het team IZB ook een papieren klapper met de richtlijn. Deze klapper waarvan de informatie niet meer up-to-date is - wordt in de praktijk nog veel gebruikt, omdat deze binnen handbereik is. GGD Gelderland-Zuid is daarom samen met het Landelijk Centrum Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM, het LCHV en de Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN) Informatie Academie (ICALAB) de applicatie genaamd ‘KIDDI’ aan het ontwikkelen. Methode Na probleemdefinitie en verfijning van het productidee door team IZB van GGD Gelderland-Zuid zijn overige bovengenoemde partijen betrokken bij het project. Vanuit de HBO-Verpleegkunde van de HAN hebben studenten een onderzoek uitgevoerd onder negen pedagogisch medewerkers. Door middel van semi gestructureerde interviews zijn de behoeften van de pedagogisch medewerkers ten aanzien van de inhoud en de manier van implementeren van de applicatie onderzocht. De applicatie wordt landelijke geïmplementeerd en is gratis beschikbaar. Resultaten De applicatie bleek voor iedereen een meerwaarde. Er is altijd een smartphone of tablet binnen handbereik. Implementatie dient eenvoudig te zijn met name duidelijke instructie en persoonlijke benadering doormiddel van een brief of instructie op de locatie. GGD Gelderland-Zuid verwacht dat door de applicatie er meer kennis komt over infectieziekten en het voorkomen ervan bij medewerkers en dat het aantal meldingen van infectieziekten aan de GGD stijgt
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
43
Abstracts Posters 15.
Naam: Jennie Mast Organisatie: senior adviseur Vilans Titel: PROFESSIONALISERING VAN DE ZORG MET HET OMAHA SYSTEM
Achtergrond • Hervormingen om te komen tot toegankelijke en betaalbare zorg in 2014 door de overheid gestart • Herpositionering van de rol van wijkverpleegkundige in de zorg- en welzijnssector daarbij van belang • Geen gebruik van standaard terminologie in de VVT • Behoefte aan professionalisering en ondersteuning van zorgprofessionals Doel • • • • •
Professionalisering en ondersteuning van zorgprofessionals in zorg en welzijn door het bevorderen, faciliteren en borgen van eenheid van taal via het Omaha System; uitgangspunt hierbij is het centraal stellen van het perspectief van de cliënt bij het opstellen en uitvoeren van een plan Het delen van kennis hieromtrent Verzamelen van data om kennis te vergroten
Methode • We delen kennis en ervaringen met inmiddels 48 zorgorganisaties over de implementatie van het • Omaha System. • 16 ICT-leveranciers bouwen het Omaha System in ECD’s in. • 18 scholingsbureaus leren zorgprofessionals onder andere via e-learnings, train-de-trainer cursussen en workshops over het werken met het Omaha System. • Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in 2014 haar steun uitgesproken en een subsidie van twee jaar beschikbaar gesteld aan de Stichting Omaha System Support. Acties 2015/2016 • Kennis delen tussen organisaties over de implementatie van en het werken met het Omaha System • Ontwikkelen van materialen ter ondersteuning van de implementatie voor de intramurale sector • Ontwikkelen van voorbeeld zorgplannen • Ontwikkelen van lesmateriaal voor hogescholen en ROC’s • Versterken en onderbouwen van het uitgangspunt om samen met de cliënt en familie tot een passend en transparant zorgplan te komen Verdere ontwikkelvragen • Kan het Omaha System worden gebruikt in andere sectoren, zoals de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking en de welzijnssector? • Kan het Omaha System de basis zijn voor de verantwoording van de zorg? Wat kan en mag er gebeuren met de vastgelegde gegevens? • Hoe kunnen teams en medewerkers hun kwaliteit vergroten met het Omaha System? • Hoe kunnen verschillende classificaties met elkaar ‘mappen’? Hoe kan een eenduidige overdracht gerealiseerd worden?
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │27 november 2015
44
3e symposium WiP & Rho Chi at Large │ 27 november 2015
45