`
Aanvraag omgevingsvergunning Milieu spoorwegemplacement De Vork
Van Auteur
ProRail V&C regio Noord-Oost T.R. de Groot
Datum
NO/EDMS#3593806 3 23-02-2014
Status
Definitief
Kenmerk Versie
Inhoudsopgave
Inleiding
3
Niet technische samenvatting
4
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 1.10 1.11 1.12
Algemene gegevens Aanvraagformulier Aanleiding vergunningaanvraag Reikwijdte vergunningplicht Besluit milieu-effectrapportage 1994 Organisatorische omstandigheden Spoorwegemplacement De Vork Ligging van de inrichting Aard van de inrichting IPPC richtlijn BRZO Bevi Activiteitenbesluit
5 5 5 5 5 5 6 6 7 7 7 8 8
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12 2.13 2.14 2.15 2.16 2.17 2.18 2.19 2.20 2.21 2.22 2.23 2.24 2.25 2.26
Inrichtingsgebonden activiteiten Aan te vragen activiteiten Rangeren Overstand Interne reiniging Externe reiniging (TWI) Graffiti reiniging Technische controle Tanken Fecaliën afvoer Groot inwendig reinigen (vloerboenen) Bijvullen ruitensproeiervloeistof Bijvullen motorolie Zandvullen Gebruik gasflessen Onderhoud aan treinstellen Lassen en schilderen Niet inrichtingsgebonden activiteiten Wisselverwarming Verlichting Dienstgebouwen Inspectieput/putspoor ATB herstel en hoogwerker Technisch centrum Containers Proefnemingen Toekomstige ontwikkelingen
9 9 10 10 10 10 10 11 11 11 11 12 12 12 12 12 12 12 13 13 13 14 14 14 14 14 14
3 3.1
Milieuaspecten Geluid
15 15
1
3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.1.5 3.1.6 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.4 3.4.1 3.4.2 3.5 3.6 3.7 3.8 3.8.1 3.8.2 3.9 3.9.1 3.9.2 3.9.3 3.9.4
Bescherming tegen geluidhinder Representatieve bedrijfssituatie Akoestisch onderzoek Bescherming tegen optredende schrik- en ontwaakreacties Naleving Equivalente geluidniveaus behorende bij de aan te vragen activiteiten Trillingen Luchtkwaliteit en geur Luchtkwaliteit Geur Bodem Calamiteitenregeling bodem Nederlandse richtlijn bodembescherming: NRB-toets Lichthinder (Externe) Veiligheid Afvalstoffen Waterverbruik en afvalwater Waterverbruik Afvalwater Energie Gas Elektriciteit Koelinstallatie Meerjarenafspraak Energie
15 15 15 16 16 16 17 18 18 18 18 18 18 19 19 19 19 19 19 20 20 20 20 20
Bijlage 1
Situatietekeningen met inrichtingsgrenzen
21
Bijlage 2
Akoestisch onderzoek (geen onderdeel vergunning)
22
Bijlage 3
Beoordelingspunten akoestisch onderzoek
23
Bijlage 4
Rapportage Luchtkwaliteit (geen onderdeel vergunning)
24
Bijlage 5
Nulsituatie bodemonderzoek
25
Bijlage 6
NRB-toets potentieel bodembedreigende activiteiten
27
Bijlage 7
Omgang met calamiteiten
31
Bijlage 8
Lichthinderonderzoek
33
Bijlage 9
EEP en Advies AgentschapNL
34
2
Inleiding Deze aanvraag heeft betrekking op een omgevingsvergunning milieu (oprichtingsvergunning) in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het spoorwegemplacement De Vork. De vergunningaanvraag bevat informatie voor de besluitvorming door de gemeente Haren omtrent de toelaatbaarheid voor de milieu-effecten van de relevante activiteiten op het spoorwegemplacement. Een belangrijk milieu-aspect, waarmee rekening moet worden gehouden, is geluid. De geluidemissie van het spoorwegemplacement is beschreven in hoofdstuk 3 van de aanvraag. Verzocht wordt het akoestisch onderzoek en het licht- en luchtkwaliteitsonderzoek geen deel uit te laten maken van de vergunning.
3
Niet technische samenvatting Voor het spoorwegemplacement De Vork wordt een omgevingsvergunning milieu (oprichtingsvergunning) ingevolge artikel 2.1, lid 1 e sub 2 en 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aangevraagd. Het gaat hierbij om een nieuw aan te leggen spoorwegemplacement. De lay-out van het spoorwegemplacement is zoveel mogelijk afgestemd op de logistieke eisen en wensen van de betreffende vervoerders. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de randvoorwaarden vanuit oogpunt van milieu. De onderhavige vergunningaanvraag bevat informatie voor de besluitvorming door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haren over de toelaatbaarheid van de milieueffecten van het spoorwegemplacement. Binnen de inrichting vinden gedurende 7 dagen per week en 24 uur per dag activiteiten plaats, waaronder rangeren van treinen en overstand, alsook technische controles. Daarnaast worden er treinen getankt. Ook kan graffiti verwijdering plaatsvinden. Verder vindt er interne en externe reiniging en toiletreiniging van treinen plaats. Hiervoor zijn diverse voorzieningen en opslagfaciliteiten aanwezig. In onderhavige aanvraag worden deze activiteiten en de milieueffecten daarvan beschreven. In hoofdstuk 2 zijn de bedrijfsactiviteiten van het spoorwegemplacement (de inrichting) beschreven. De daaropvolgende hoofdstukken geven een weergave van de daarmee samenhangende milieuaspecten. In de bijlagen zijn tekeningen en toelichtingen opgenomen. Een milieuaspect waarmee bij dit spoorwegemplacement rekening moet worden gehouden, is geluid. Daarbij wordt opgemerkt dat deze aanvraag alleen betrekking heeft op het geluid als gevolg van de processen/activiteiten welke vallen binnen de reikwijdte van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Wet milieubeheer. Geluid als gevolg van treinen onder “doorgaand treinverkeer” valt derhalve buiten het kader van deze aanvraag. Voor de dag-, avond- en nachtperiode wordt voor de emplacementgebonden activiteiten milieuruimte gevraagd, uitgaande van het toekomstig gebruik van het spoorwegemplacement.
4
1
Algemene gegevens
1.1
Aanvraagformulier Zie voor de algemene bedrijfsgegevens het aanvraagformulier omgevingsloket.
1.2
Aanleiding vergunningaanvraag Op 26 september 2012 is het Planuitwerkingsbesluit voor de Knoop Groningen door Provinciale Staten bekrachtigd. Onderdeel van dit besluit is de verdere uitwerking van een nieuw opstel- en behandelterrein voor treinen van zowel de landelijke vervoerder als regionale vervoerder, ter vervanging van het huidige spoorwegemplacement bij het station Groningen CS. Het nieuwe spoorwegemplacement is geprojecteerd nabij het Groningse industriegebied ten zuiden van het Euroborgstadion, nabij de Duinkerkenstraat. Het spoorwegemplacement wordt aangeduid als “Opstelterrein De Vork”. In verband met de bouw van het spoorwegemplacement en de activiteiten die daar plaatsvinden dient een Omgevingsvergunning Milieu te worden aangevraagd. Het gebied waar het spoorwegemplacement gebouwd wordt is gelegen in de gemeente Haren, die daarmee ook het Bevoegd Gezag is voor de omgevingsvergunning milieu. De Provincie Groningen is inhoudelijk opdrachtgever van de realisatie van het spoorwegemplacement, wat onder aansturing van ProRail uitgevoerd zal gaan worden. Er is een relatie met andere vigerende milieuvergunningen: 1. Revisievergunning spoorwegemplacement Groningen CS 2. Revisievergunning Groningen Losplaats
1.3
Reikwijdte vergunningplicht Deze vergunningaanvraag heeft betrekking op de activiteiten waarvoor een Omgevingsvergunning milieu noodzakelijk is. Deze activiteiten worden nader omschreven in hoofdstuk 2. Aankomende, passerende en vertrekkende (goederen/reizigers) inclusief kerende treinen alsmede kopmaken vallen onder het wettelijk regime dat geldt voor doorgaande treinen (de Wet geluidhinder; Geluidproduktieplafond) en vallen daarmee buiten de vergunningplicht van de inrichting.
1.4
Besluit milieu-effectrapportage 1994 De activiteiten binnen de inrichting vallen niet onder de activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (Staatsblad 540 van 26 juli 1994, laatst gewijzigd bij Besluit van 28 februari 2011, Staatsblad 102). Voor de inrichting hoeft geen milieu-effectrapportage te worden opgesteld.
1.5
Organisatorische omstandigheden Het beheer van de spoorweginfrastructuur is gebaseerd op een concessie van de rijksoverheid en is ingekaderd door de Spoorwegwet. Als onderdeel van het beschikbaar stellen van de infrastructuur heeft ProRail de zorg voor de vergunningen krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De directie van ProRail is primair verantwoordelijk voor het aanvragen van de omgevingsvergunningen milieu. ProRail treedt in haar hoedanigheid van 'vergunninghouder' op als contactpersoon van het bevoegd gezag en als coördinator tussen de diverse gebruikers van de spoorwegemplacementen voor wat betreft de omgevingsvergunningen milieu cq. milieuvergunningen. Als gebruikers kunnen onder meer optreden vervoerders, verladers en aannemers.
5
Met de spoorwegondernemingen (vervoerders) worden toegangsovereenkomsten afgesloten. Deze privaatrechtelijke relatie wordt aan de zijde van de spoorwegondernemingen ingekaderd door de verplichtingen die voor hen rechtstreeks uit de Spoorwegwet voortvloeien. Een van de verplichtingen voor de spoorwegondernemingen, maar ook van de overige gebruikers, is dat zij zich aan de omgevingsvergunning milieu/milieuvergunningen voor de spoorwegemplacementen hebben te houden. ProRail zorgt ervoor dat de verplichtingen die volgen uit de vergunning voor alle gebruikers van het spoorwegemplacement inzichtelijk zijn. Naleving van de vergunning is de verantwoordelijkheid voor alle gebruikers. De gebruikers zijn echter zelf verantwoordelijk voor het naleven van de betreffende voorschriften die betrekking hebben op de door hen uitgevoerde activiteiten. 1.6
Spoorwegemplacement De Vork Het opstelterrein is bestemd voor het faciliteren van vervoerders. Het opstelterrein ligt in de splitsing van de lijn Groningen-Nieuweschans en Groningen-Assen en grenst aan het bedrijventerrein, slechts gescheiden door het spoor van Attero BV (Vagron) en de spoorlijn naar Veendam/Nieuweschans. Bundeling van de bedrijvigheid maakt het mogelijk om zowel de bestaande als nieuwe industriële activiteiten beter in te passen in de omgeving. De inrichting bestaat uit een emplacement waarop dienstgebouwen en overige faciliteiten zijn gesitueerd. Ondermeer is een aantal servicesporen aanwezig waar treinen inwendig kunnen worden gereinigd en opgesteld, alsmede opstelsporen. Ook is een tankplaats voor dieseltreinen aanwezig. Tevens worden er treinwasinstallaties gerealiseerd voor zowel de regionale als landelijke vervoerder. De toegang voor bestemmingsverkeer wordt gerealiseerd door het verplaatsen en beveiligen van de overweg Kooiweg in de spoorbaan Groningen – Nieuweschans/Veendam. Het spoorwegemplacement wordt ontsloten vanaf de Rouaanstraat. In Hoofdstuk 2 worden de belangrijkste bedrijfsprocessen beschreven.
1.7
Ligging van de inrichting Het spoorwegemplacement is gelegen aan de zuid-oostzijde van de stad Groningen, tegen het Groningse industriegebied ten zuiden van het Euroborgstadion rondom de Duinkerkenstraat, maar is voornamelijk gelegen in de gemeente Haren. Rondom het spoorwegemplacement zijn woningen en een aantal bedrijven aanwezig. Verder is sprake van een agrarisch en landschappelijk waardevol gebied. Voor de juiste ligging en de inrichtingsgrenzen van de inrichting wordt verwezen naar de situatietekeningen in bijlage 1. Op deze tekeningen is tevens aangegeven op welke locaties op het spoorwegemplacement de diverse objecten zich bevinden.
6
Afbeelding 1: Situering spoorwegemplacement De Vork 1.8
Aard van de inrichting Op het spoorwegemplacement De Vork vinden diverse activiteiten plaats t.b.v. het reizigersvervoer, waaronder: • rangeren, overstand en samenstellen/splitsen van treinen; • technische controle van treinen, waaronder 24/48 uurs controle en kleine testwerkzaamheden, kleine herstelwerkzaamheden en noodreparaties aan materieel; • servicewerkzaamheden aan treinen (inwendige en uitwendige reiniging van materieel, graffiti reiniging, tanken van materieel, fecaliënafvoer en water- en ruitenwisservloeistof vullen etc.); In hoofdstuk 2 wordt hier nader op ingegaan.
1.9
IPPC richtlijn De Europese IPPC-richtlijn (begin 2013 vervangen door de Richtlijn Industriële Emissies) heeft tot doel het realiseren van een geïntegreerde preventie en beperking van verontreiniging door in de richtlijn aangegeven industriële activiteiten en installaties. In de Nederlandse wetgeving worden deze aangeduid als gpbv-installaties. De doelstelling moet worden gerealiseerd door toepassing van de best beschikbare technieken (BBT), die zijn beschreven in BREFdocumenten en diverse nationale documenten. Het spoorwegemplacement De Vork valt niet onder één van de in bijlage 1 van de IPPC-richtlijn aangegeven categorieën, hetgeen betekent dat voor deze activiteit en toegepaste installaties geen BREF is opgesteld/vastgesteld waaraan getoetst behoeft te worden.
1.10
BRZO Het BRZO (Besluit risico’s zware ongevallen) stelt eisen aan bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken. Het BRZO is niet van toepassing voor dit spoorwegemplacement.
7
1.11
Bevi Op het spoorwegemplacement vinden geen activiteiten met goederentreinen met gevaarlijke stoffen plaats. Het emplacement valt daarom niet onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
1.12
Activiteitenbesluit Aangezien het spoorwegemplacement op grond van het Activiteitenbesluit wordt aangemerkt als zogeheten type C-inrichting, gelden naast de vergunningplicht enkele onderdelen van het Activiteitenbesluit rechtstreeks voor een deel van de in de inrichting ondernomen activiteiten. Deze activiteiten en de daarvoor geldende voorschriften staan vermeld in de hoofdstukken 2, 3 en 4 van het Abm. Voor het spoorwegemplacement De Vork gaat het om de volgende activiteiten: • algemene regels ten aanzien van zorgplicht etc. • het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; • het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie • het in werking hebben van een wisselverwarmingsinstallatie • opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank • afleveren van vloeibare brandstof aan spoorvoertuigen • het uitwendig wassen en verwijderen van graffiti van spoorvoertuigen • opslaan en overslaan van goederen
8
2 2.1
Inrichtingsgebonden activiteiten Aan te vragen activiteiten Onderscheid tussen doorgaand treinverkeer en inrichtingsgebonden activiteiten: Niet alle treingerelateerde activiteiten/bewegingen binnen de fysieke begrenzing van deze inrichting vallen binnen het beoordelingskader van deze aanvraag omgevingsvergunning milieu. Dit hoofdstuk is toegespitst op de activiteiten die in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden beoordeeld en waarvoor een omgevingsvergunning milieu is benodigd. Op elk spoor binnen de inrichting kunnen treinen aankomen en vertrekken. Die treinbewegingen hangen samen met doorgaand treinverkeer. Op dezelfde sporen kunnen tevens treinbewegingen voorkomen die verband houden met het in werking zijn van de inrichting (spoorwegemplacement) en derhalve treinbewegingen zijn die als onderdeel van de inrichting dienen te worden aangemerkt (de zogenaamde inrichtingsgebonden activiteiten). Inrichtingsgebonden activiteiten: Op basis van onder andere jurisprudentie van de ABRvS hanteert ProRail voor 1 vergunningaanvragen uitgangspunten die het onderscheid aangeven tussen inrichtingsgebonden activiteit en doorgaand treinverkeer. Er is gekozen voor een bij het proces passende benadering om vast te stellen of het een inrichtingsgebonden activiteit betreft of niet. Op hoofdlijn is de benadering als volgt: • Reizigersverkeer: Tot de inrichtingsgebonden activiteiten worden gerekend de activiteiten 2 met reizigersmaterieel dat voor langere tijd niet deelneemt aan het verkeer en alle daarmee samenhangende activiteiten zoals onderhoud, reinigen, parkeren, verplaatsen en controles. Op het spoorwegemplacement De Vork vinden alleen activiteiten plaats met reizigerstreinen. Met betrekking tot voornoemde activiteiten staan hierna enkele voorbeelden genoemd waarbij er sprake is van een inrichtingsgebonden activiteit. Deze dienen ter illustratie en zijn geen limitatieve opsomming: • Langer dan 60 minuten stilstaan: indien een trein langer dan 60 minuten niet deelneemt aan het verkeer (zijn volgende rit begint) wordt deze tot de inrichting gerekend. • Serviceprocessen: Inwendig reinigen, uitwendig reinigen, tanken, controles op veilige loop, overstand en reparaties. • Bewegingen tussen bijvoorbeeld werkplaats en wasstraat vv. Als een trein tussen deze servicelocaties rijdt is dat een vergunningplichtige activiteit.
1
Sinds jaar en dag wordt de, door het toenmalige Ministerie van VROM op 3 oktober 1990 uitgegeven, “passieve richtlijn” gehanteerd bij het bepalen of een activiteit tot het doorgaand treinverkeer wordt gerekend dan wel tot de inrichting. Enkele citaten: -Op of nabij de meeste vergunningplichtige NS inrichtingen zoals bijvoorbeeld goederen-en stationsemplacementen, stationsaccomodaties en werkplaatsen voltrekt zich ook doorgaand treinverkeer of wat daarmee samenhangt (aankomst/vertrek/wachten op volgende rit). -Aankomende treinen binnen de inrichting niet meetellen totdat zij zijn gestopt en de machinist eruit is. -Wegrijdende treinen niet meetellen vanaf het moment dat de machinist is ingestapt om de trein naar de bestemming te rijden. 2
Voor definitie van het begrip ‘langere tijd’ wordt het 60-minutencriterium gebruikt (zie voorbeelden).
9
2.2
Rangeren Op het spoorwegemplacement wordt gerangeerd met reizigerstreinen. Dit betreft bewegingen binnen de inrichting van treinen van en naar de service- en opstellocaties. Het rangeerproces is aan fluctuaties onderhevig. In het akoestisch rapport is op basis van de rangeerhandelingen en overige geluidrelevante activiteiten het geluidsniveau berekend ter hoogte van de referentiepunten. Het resultaat van de geluidberekeningen is opgenomen in hoofdstuk 3.
2.3
Overstand Gedurende de dag-, avond- en nachtperiode wordt elektrisch- en dieselmaterieel dat niet benodigd is voor de dienstregeling opgesteld op het rangeerterrein. Daarbij kunnen ook treinstellen worden gecombineerd en gesplitst. Elektrisch materieel staat aan de bovenleiding en is daarmee ook tijdens overstand voorzien van elektriciteit. Bij het opstellen van dieselmaterieel wordt gebruik gemaakt van depotvoedingen. Depotvoedingen voorzien het dieselmaterieel van elektriciteit. Dieselmaterieel wordt op de depotvoedingen aangesloten om het koelwater van de motor en het interieur tijdens de overstand op temperatuur te kunnen houden, zonder dat daarvoor de motor behoeft te draaien. Door middel van het gebruik van depotvoedingen wordt de geluidsbelasting die het spoorwegemplacement veroorzaakt gereduceerd. Dit aspect is in het akoestisch onderzoek meegenomen. Incidenteel kan ten behoeve van onderhoudswerkzaamheden van de spoorbaan onderhoudsmaterieel overstaan op het spoorwegemplacement.
2.4
Interne reiniging Vrijwel alle treinen die op het spoorwegemplacement binnenkomen worden intern gereinigd. De interne reiniging vindt plaats op de opstelsporen en kan het gehele etmaal plaatsvinden. De werkzaamheden die uitgevoerd kunnen worden zijn: - reinigen van de (open) toiletten - aanvullen van sanitaire middelen - vullen van de watertanks - uitgebreide interieur reiniging (vloeren, banken, ramen, prullenbakken, enz) NB: het aantal open toiletsystemen neemt af. Nieuwe treinstellen worden voorzien van gesloten toiletten. Zie ook paragraaf 2.9. Ten behoeve van de service activiteiten zijn de opstelsporen voorzien van servicepaden, verlichting, watervoorzieningen en opstapbordessen. Bij het intern reinigen wordt geen gebruik gemaakt van agressieve schoonmaakmiddelen of gevaarlijke stoffen. Het vuil dat vrijkomt wordt verzameld en afgevoerd naar een perscontainer. Bij beide dienstgebouwen is een perscontainer aanwezig.
2.5
Externe reiniging (TWI) Op het spoorwegemplacement vindt uitwendige reiniging van treinen plaats. Ten behoeve van de reiniging van treinstellen is op de (voorlopig te benoemen) sporen AR11 en NS11 voor een tweetal treinwasinstallaties (TWI) een ruimtereservering gedaan. De vervoerders maken namelijk gebruik van eigen TWI’s en bouwen deze in eigen beheer.
2.6
Graffiti reiniging Op het spoorwegemplacement vindt graffitireiniging plaats. Deze activiteiten vinden zodanig plaats dat er geen risico bestaat voor bodemverontreiniging. De gebruikte schoonmaakmiddelen, doeken en matten, en graffitiverwijderaar worden opgeslagen in daarvoor geschikte containers.
10
Naast exterieure graffiti reiniging vindt in de treinen ook graffiti reiniging plaats, zoals het verwijderen van inkt op de banken. Dit gebeurt met een doek en een reinigingsmiddel. 2.7
Technische controle In verband met eisen op het gebied van veiligheid dienen de treinen iedere 24 uur te worden gecontroleerd. Deze verplichte technische controle vindt plaats tijdens de overstand op het spoorwegemplacement. De treinen worden technisch gecontroleerd ten behoeve van veilige inzetbaarheid. Indien nodig worden kleine reparaties verricht, zoals het vervangen van verlichtingsarmaturen. Deze controles en kleine herstellingen vinden plaats op diverse sporen op het spoorwegemplacement. Periodiek en correctief groot onderhoud van treinen vindt in de werkplaatsen of servicecentra op andere locaties plaats. Wel kan het incidenteel voorkomen dat verstoringen ter plekke op het spoorwegemplacement verholpen moeten worden omdat het materieel anders niet inzetbaar is.
2.8
Tanken Een gedeelte van de treindiensten in Noord-Nederland worden verzorgd met dieselmaterieel. Deze treinstellen worden op het spoorwegemplacement getankt. In de sporen AR11 en AR12 is een tankinstallatie voor dieselolie en smeerolie aanwezig. De tankplaat is dubbel uitgevoerd, zodat twee treinen gelijktijdig van brandstof kunnen worden voorzien. Hiermee wordt een goede doorstroming van de treinen bij de tankplaten bevorderd. Zo nodig wordt het materieel bijgevuld met smeerolie. De tankinstallatie bestaat uit een vulpunt, drie bovengrondse voorraadtanks, twee tankplaten, een afleverinstallatie en een pompinstallatie met leidingen. De tankplaten zijn voorzien van een vloeistofdichte vloer en een olie- en slibafscheider welke is aangesloten op de riolering. De tanks worden bevoorraad door een tankwagen via het vulpunt. De dieselolie wordt via het pompgebouw en ondergrondse leidingen vanuit de bovengrondse tanks naar de tankplaten getransporteerd. De bovengrondse tanks zijn enkelwandig met lekbak en overkapping en hebben een inhoud van 80.000 liter diesel per stuk. De tankplaten zijn aangesloten op een OBAS en slibvangput. De OBAS en slibvangpunt worden zo vaak als nodig geledigd door een erkend bedrijf. Het restafvalwater wordt geloosd op de gemeentelijke riolering. De ondergrondse leidingen zijn voorzien van lekdetectie. Een mogelijk nieuwe ontwikkeling is het gebruik van Adblue. Dit is een oplossing van ureum in gedemineraliseerd water en wordt gebruikt als bijvoeging bij treinen die diesel gebruiken, om ze schoner te laten rijden. De Adblue wordt opgeslagen in een speciale unit en vandaar verpompt naar de tankplaten. Het verbruik van AdBlue is naar verwachting 3 tot 5 % van het dieselgebruik. Bij de huidige dieseltreinen wordt nog geen Adblue toegepast. Of en wanneer het wel zal worden toegepast is op dit moment niet bekend.
2.9
2.10
Fecaliën afvoer Steeds meer treinen in Nederland zijn uitgevoerd met gesloten toiletsystemen. Deze toiletten moeten regelmatig worden geleegd. De wijze waarop dit proces plaatsvindt verschilt per vervoerder. Het afvoeren van de fecaliën door de regionale vervoerder is gecombineerd met het tankproces, evenals het watervullen. Het afvoeren van fecaliën door de landelijk vervoerder vindt plaats bij de opstel/servicesporen. In beide gevallen wordt het afvalwater geloosd op de gemeentelijke riolering. Groot inwendig reinigen (vloerboenen) Regelmatig vindt er groot onderhoud van de vloeren van de treinen plaats. Er komen geen afvalstoffen vrij. Het water dat wordt gebruikt voor het schrobben van de vloer wordt door middel van een machine afgezogen. Om enig overgebleven risico weg te nemen
11
worden lekbakken aan beide zijden van de trein geplaatst zodat het uitgesloten is dat enig afvalwater in de ballast terecht kan komen. 2.11
Bijvullen ruitensproeiervloeistof Ruitensproeiervloeistof is noodzakelijk om de treinen inzetbaar de houden. Op het spoorwegemplacement wordt tijdens het serviceproces zo nodig ruitensproeiervloeistof bijgevuld. Daartoe is een installatie met watervoorziening aanwezig. Onverdunde ruitensproeiervloeistof wordt gemengd met water. De opslag van het ruitensproeiervloeistof is voorzien zo dicht mogelijk bij de servicelocatie.
2.12
Bijvullen motorolie Bij de motoren van de dieseltreinen moet af en toe motorolie bijgevuld worden. Dit gebeurt op de tankplaat of de opstelsporen. In het laatste geval gebeurt dit met lekvrije oliekannen. Deze kannen worden gevuld in een container waar de oliedrums worden opgeslagen. Deze container is voorzien van een vloeistofdichte vloer. Olie verversen vindt plaats op een andere locatie in een werkplaats.
2.13
Zandvullen In het geval van gladde spoorstaven kunnen bepaalde treintypen gebruik maken van zand waarmee meer grip wordt verkregen zodat slippen kan worden voorkomen. Het vullen van de zandtanks in de trein is een onderdeel van het serviceproces en gebeurt bij de tankplaat. Het remzand wordt opgeslagen in een container. Deze container wordt geplaatst tussen de tanksporen. Het zand wordt door middel van een machine (soort omgekeerde stofzuiger) in de trein gespoten. Er komt dus geen zand buiten de opslag of trein. De zandvulmachines worden met de hand gevuld.
2.14
Gebruik gasflessen In de winter worden bevroren onderdelen zoals wissels en koppelingen verwarmd met behulp van gasbranders, zodat in de winterperiode de treindienst ongestoord uitgevoerd kan worden. Er wordt door het onderhoudspersoneel ook gebruik gemaakt van acetyleen en zuurstof tijdens reparatiewerkzaamheden.
2.15
Onderhoud aan treinstellen In het technisch centrum op het spoorwegemplacement kunnen service- en herstelwerkzaamheden en klein onderhoud aan treinen worden uitgevoerd. Groot onderhoud aan treinen vindt elders plaats.
2.16
Lassen en schilderen In voorkomende gevallen kunnen (beperkte) laswerkzaamheden plaatsvinden in het Technisch Centrum. Dit geldt tevens voor kleine schilderwerkzaamheden (spotrepair).
2.17
Niet inrichtingsgebonden activiteiten Werktreinen Het spoorwegnetwerk in Nederland wordt door diverse aannemers onderhouden. Voor de uitvoering van het onderhoud zijn onder andere werktreinen nodig. In het kader van deze onderhoudswerkzaamheden wordt incidenteel het spoorwegemplacement gebruikt voor het opstellen van werktreinen. Werktreinen zijn treinen met een specifieke taak (of taken) ten behoeve van het onderhoud aan het spoor.
12
Railinzetplaats Ten behoeve van het onderhoud moeten soms railvoertuigen in het spoor geplaatst worden. Dit gebeurt op een railinzetplaats. Op De Vork is een dergelijke railinzetplaats aanwezig. Deze wordt slechts incidenteel gebruikt. Onderhoud aan de spoorweginfrastructuur De spoorweginfrastructuur in Nederland worden regelmatig gecontroleerd/geschouwd op de staat van onderhoud. Dit gebeurt ook op het spoorwegemplacement De Vork. Hieruit kan blijken dat onderhoud nodig is. Er is onderscheid te maken in 3 typen werkzaamheden: a grootschalig onderhoud; b incidenten/calamiteiten; c regulier onderhoud. Ad. a: grootschalig onderhoud betreft vernieuwing van de spoorweginfrastructuur, welke projectmatig wordt aangepakt. Gezien de aard en omvang hiervan zal per geval bezien worden wat de gevolgen voor het milieu zijn. Dit zal dan via een afzonderlijk traject afgestemd dan wel geregeld worden. Ad.b: incidenten/calamiteiten: onderhoud/reparatie ten gevolge van incidenten of calamiteiten. Dit is vooraf niet in te plannen. Ad.c: regulier onderhoud: de reguliere kleinere onderhoudswerkzaamheden op het spoorwegemplacement vallen onder de milieuvergunning. Het reguliere onderhoud wordt veelal uitgevoerd in het zogenaamde “onderhoudsrooster”. Het onderhoudsrooster betreft buitendienststellingen van een deel van het spoor (de zogenaamde werkzone). In een dergelijke buitendienststelling kunnen alle onderhoudswerkzaamheden die uit controles/schouwen zijn geconstateerd worden uitgevoerd. Dit zijn niet altijd werkzaamheden die overlast voor de omgeving veroorzaken. De werkzaamheden vinden plaats over het gehele spoorwegemplacement, maar niet altijd op dezelfde locatie. Verkeer en vervoer In het OLO formulier onder punt 18 (verkeer, vervoer en mobiliteit) wordt gevraagd naar het aantal kilometers dat ten behoeve van de inrichting worden gemaakt door vervoerders en verladers over weg en spoor. Hierbij dient aangevuld te worden dat reizigerskilometers niet tot de inrichting behoren en dat per spoor/weg niets wordt aangeleverd en onder dit punt vermeld moeten worden. 2.18
Wisselverwarming Gedurende vorstperiodes worden wissels verwarmd om vastvriezen van de bewegende delen te voorkomen. Er wordt voor de verwarming gebruik gemaakt van elektrisch lint (eventueel ook via aardwarmte). Het gebruik hiervan is afhankelijk van de weersomstandigheden. Voelers registeren eventuele neerslag (sneeuw), de buitentemperatuur en de temperatuur van de rails en schakelen indien noodzakelijk het systeem in. De installatie wordt door de procescontractaannemer onderhouden.
2.19
Verlichting Het buitenterrein van de inrichting moet zodanig worden verlicht dat een goede oriëntatie mogelijk is en de werkzaamheden veilig (en conform ARBO-eisen) kunnen worden verricht. De lichtinstallatie is zodanig uitgevoerd dat directe lichtinstraling naar de omgeving zoveel mogelijk wordt voorkomen. De te realiseren landschappelijke inpassing middels een aarden wal langs de zuidzijde van het emplacement, levert hieraan ook een positieve bijdrage.
2.20
Dienstgebouwen Op het spoorwegemplacement zijn twee dienstgebouwen aanwezig. Hier bevinden zich kantoren van de spoorwegemplacementgebruikers met kleedruimten, magazijn/opslagvoorzieningen en een technische ruimte met klein gereedschap en materialen.
13
2.21
Inspectieput/putspoor In spoor AR8 is een putspoor met overkapping aanwezig. Deze kan worden gebruikt voor inspecties aan treinen. Tevens wordt het spoor incidenteel gebruikt voor reiniging van treinen na een aanrijding met mens of dier. Hierbij wordt de trein met een hogedrukspuit afgespoten.
2.22
ATB herstel en hoogwerker De sporen AR8 en NS7 worden ingericht voor klein herstelwerk ATB (treinbeveiliging) en een hoogwerker. Bij het ATB (automatische treinbeïnvloeding) herstellen gaat het om kleine herstelwerkzaamheden aan treinmaterieel. Een hoogwerker wordt ondermeer gebruikt om stroomafnemers van elektrisch materieel te vervangen.
2.23
Technisch centrum Er is een technisch centrum aanwezig waar service- en herstelwerkzaamheden en klein onderhoud aan treinen uitgevoerd wordt. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van een heftruck, een compressor en hijs/hefmiddelen. Groot onderhoud vindt plaats op andere locaties.
2.24
Containers Op diverse locaties op het spoorwegemplacement zijn opslagcontainers aanwezig. Deze zijn hieronder aangeduid; zie ook de inrichtingstekening. Locatie container(s) Tankplaat (1x) Dienstgebouw noordzijde (1x) Dienstgebouw zuidzijde (2x) Technisch centrum (2x)
Inhoud opslag remzand en pomp; opslag smeerolie opslag schoonmaakmiddelen en reserve onderdelen opslag schoonmaakmiddelen en materialen opslag onderdelen, zoals stroomafnemers, compressoren en mogelijk wat gereedschappen
2.25
Proefnemingen Gevraagd wordt om in de vergunning de mogelijkheid op te nemen voor het doen van proefnemingen. ProRail zoekt continu naar manieren om haar serviceverlening te optimaliseren of te verduurzamen. Daarbij kan worden gedacht aan installaties voor optimalisatie van fecaliӫnafvoer, serviceproces van de treinen etc. Tevens kan worden gedacht aan wisselverwarming via aardwarmte. Hierbij kan het voorkomen dat nieuwe installaties en dergelijke getest moeten worden. In het verleden is bijvoorbeeld op een aantal andere spoorwegemplacementen een anti-icing installatie geplaatst. Op dit moment zijn er nog geen installaties bekend waarmee proefnemingen gedaan gaan worden. Wel heeft de regionale vervoerder gevraagd om eventueel op termijn een proef te kunnen doen met biobrandstoffen.
2.26
Toekomstige ontwikkelingen In het OLO wordt specifiek onder de paragraaf afvalwater naar toekomstige ontwikkelingen gevraagd. Derhalve wordt hierbij specifiek opgemerkt dat op het gebied van afvalwater geen toekomstige ontwikkelingen zijn te verwachten.
14
3 3.1
Milieuaspecten Geluid
3.1.1
Bescherming tegen geluidhinder De verschillende activiteiten en voorzieningen binnen de inrichting veroorzaken geluid. Wat betreft de bescherming van de omwonenden tegen geluidhinder stellen wij voor ten aanzien van de beoordeling van de equivalente geluidniveaus aan te sluiten bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Hiertoe is een akoestisch onderzoek uitgevoerd conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai en het door ProRail ontwikkelde op emplacementen toegesneden Modelleringsprotocol Emplacementen.
3.1.2
Representatieve bedrijfssituatie Ten behoeve van het maken van geluidsberekeningen is voor de activiteiten die tot de inrichting worden gerekend een representatieve bedrijfssituatie geluid (RBS-G) opgesteld. De RBS-G is toekomstgericht, maar desalniettemin is er (slechts) sprake van een prognose, van een maximaal noodzakelijk geachte situatie (worst-case). Voor de dag-, avond- en nachtperiode is een bedrijfssituatie opgesteld en vastgesteld in overleg met betrokken vervoerders. Met het oog op de noodzakelijke flexibiliteit in de bedrijfsvoering worden de mogelijkheden die de infrastructuur biedt daarbij afgestemd met het in de toekomst noodzakelijk geachte gebruik. De omschreven RBS heeft dus betrekking op een modelsituatie en is niet een exacte beschrijving van de concrete activiteiten die ProRail aanvraagt. In de praktijk kunnen activiteiten variëren. De praktische uitvoering van de aangevraagde activiteiten vraagt nu eenmaal om een redelijke mate van flexibiliteit omdat de vervoersbranche voortdurend in moet kunnen spelen op veranderende maatschappelijke en economische wensen/omstandigheden. Het gevolg hiervan is dat de uitvoering van de dienstregeling voortdurend wijzigt. Dit kan tevens tot gevolg hebben dat de activiteiten op het emplacement variëren. Daarbij kan gedacht worden aan variaties zoals: - rangeren of servicen op of naar andere sporen; - het uitvoeren van activiteiten op andere tijdstippen; - de inzet van ander materieel (ook omdat er een andere spoorwegonderneming rijdt); en/of - het vaker of minder vaak voorkomen van een activiteit dan aanvankelijk voorzien. Deze variaties van activiteiten hoeven niet tot gevolg te hebben dat de geluidsbelasting voor de omgeving toeneemt aangezien het mogelijk is dat de variaties op zichzelf of in onderlinge samenhang geen relevante invloed hebben op de totale geluidsbelasting voor de omgeving.
3.1.3
Akoestisch onderzoek In het akoestisch onderzoek is de te verwachten geluidimmissie in termen van equivalente geluidniveaus op referentiepunten ter plaatse van de huidige geluidgevoelige bestemmingen berekend voor de representatieve bedrijfssituatie, niet zijnde een incidentele situatie, van de verschillende activiteiten en voorzieningen tijdens de verschillende dagdelen, waarbij rekening is gehouden met de aangebrachte en eventueel nog aan te brengen geluidreducerende voorzieningen. In het akoestisch onderzoek is tevens ten behoeve van de beoordeling van piekgeluiden inzicht gegeven in de bepalende geluidbronnen bij geluidgebeurtenissen en in de optredende geluidniveaus in de slaapkamer in termen van de geluiddosismaat Lnight. Geluiden van doorgaand treinverkeer behoren niet tot de inrichting en zijn derhalve niet meegenomen bij het bepalen van de equivalente geluidniveaus.
15
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd met behulp van de in opdracht van ProRail ontwikkelde software DGM (Dynamisch Geluid Model voor emplacementen). DGM is software om de maximale waarden voor de gemiddelde geluidimmissie van het spoorverkeer op referentiepunten in het maatgevende etmaal te berekenen. DGM maakt daarbij gebruik van de volgende invoer: - De geluidoverdracht van alle mogelijke bronpunten naar referentiepunten zoals deze door een ingenieursbureau met specialistische software berekend is. Voor deze rekenresultaten is een apart modelleringsrapport beschikbaar welke als bijlage bij deze aanvraag is toegevoegd; - De bronnenlijst die van alle treintypen die op emplacementen activiteiten uit kunnen voeren de gegevens wat betreft geluidemissie van specifieke geluidbronnen tijdens rangeren en overstand bevat. Daarnaast bevat de bronnenlijst het percentage van de tijdsduur van een bepaalde activiteit dat een bepaalde bron “aan” staat. Deze bronnenlijst wordt door ProRail beheerd en bevat gegevens die door de spoorwegondernemingen zijn aangeleverd; - De representatieve bedrijfssituatie met daarin alle rangeeractiviteiten en alle overstandprocessen, waarbij voor overstand onderscheid wordt gemaakt in actieve en niet-actieve staat van het materieel; - De bijdrage van geluidbronnen van vaste installaties op de referentiepunten. Ten aanzien van de werkwijze met DGM laat ProRail op dit moment door een extern bureau een certificering uitvoeren. Het akoestisch onderzoek, dat gebaseerd is op de huidige inzichten betreffende de activiteiten op het emplacement, is ter informatie aan de aanvraag toegevoegd. Wij verzoeken u het akoestisch onderzoek noch de representatieve bedrijfssituatie deel uit te laten maken van de vergunning. 3.1.4
Bescherming tegen optredende schrik- en ontwaakreacties Wat betreft de bescherming van de omwonenden tegen optredende schrik- en ontwaakreacties vanwege geluid stellen wij voor m.b.t. de beoordeling van piekgeluiden aan te sluiten bij de Circulaire Piekgeluid, die afwijkt van de beoordelingswijze van piekgeluiden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De in de Circulaire Piekgeluid gepresenteerde beoordelingswijze van piekgeluiden geeft volgens het ministerie van VROM afdoende bescherming. De Circulaire Piekgeluid is volgens het ministerie van VROM van toepassing op alle vergunningplichtige activiteiten op emplacementen.
3.1.5
Naleving De vergunninghouder draagt er middels het systeem van Integraal Capaciteitsmanagement (ICM) zorg voor dat bij de benutting van het emplacement binnen deze immissiewaarden wordt gebleven.
3.1.6
Equivalente geluidniveaus behorende bij de aan te vragen activiteiten In het akoestisch onderzoek is berekend welke equivalente geluidniveaus representatief zijn voor het spoorwegemplacement. Wij stellen voor ten aanzien van de beoordeling van de equivalente geluidniveaus aan te sluiten bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Vanwege de aard van de omgeving en bebouwing kan het gebied ten zuiden van het emplacement getypeerd worden als “rustige woonwijk” en het gebied ten noorden van het emplacement getypeerd worden als “industriegebied”. Wij verzoeken de gemeente om de volgende grenswaarden, die aansluiten bij de aangevraagde activiteiten, te vergunnen:
16
Beoord.punt
VP001 VP002 VP003 VP004 VP005 VP006 VP007
beoordelingspunt
Grenswaarde LAr,LT in dB(A) Dag
Avond
Nacht
(07.00-19.00)
(19.00-23.00)
(23.00-07.00)
Bloemersmaborg 62 Bloemersmaborg 100-154 Essen 3 Essen 7 Essen 8 Rouaanstraat 47 Rouaanstraat 16
45 45 45 45 45 55 55
40 40 40 40 40 50 50
35 35 35 35 35 45 45
Tabel 3.1.: grenswaarden die aansluiten bij de aangevraagde activiteiten
Tevens vraagt ProRail aan te kunnen variëren met de activiteiten zoals genoemd in de RBS-G voor zover deze variaties geen invloed hebben op de totale geluidsbelasting voor de omgeving. De beoordelingspunten zijn weergegeven in bijlage 3. 3.2
Trillingen Er is geen wettelijke regeling die trillinghinder (we spreken hier niet over schade) op spoorwegemplacementen moet voorkomen. ProRail hanteert als beoordelingskader voor spoorwegemplacementen richtlijn B van de SBR (Stichting Bouwresearch) maar voert niet voor elk spoorwegemplacement afzonderlijk een trillingsonderzoek uit. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat vergunningplichtige/inrichtingsgebonden processen en activiteiten op spoorwegemplacementen trillingsniveaus veroorzaken die (ver) onder de streefwaarden voor hinder blijven. Klachten hebben vrijwel altijd betrekking op het 'doorgaande treinverkeer' (hogere snelheden); in de meeste gevallen hebben klachten veelal betrekking op (angst voor) schade aan gebouwen/woningen en niet zo zeer op hinder. Het rijden van treinen kan evenwel trillingen veroorzaken. Ervaring leert dat, indien trillinghinder voorkomt, dit veroorzaakt wordt door doorgaand treinverkeer dat met grotere snelheid trillingsgevoelige objecten passeert. Doorgaand treinverkeer wordt in het kader van deze aanvraag - vergunningprocedure niet als inrichtingsgebonden activiteit aangerekend. Binnen de inrichting zijn meerdere bronnen aanwezig. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in: • stationaire bronnen; • mobiele bronnen. Bij stationaire bronnen valt te denken aan treinen in overstand. Mede gezien de afstand tot trillingsgevoelige objecten en de aangevraagde activiteiten zijn dit voor onderhavige situatie geen relevante bronnen. Wanneer mobiele bronnen trillinghinder veroorzaken, ontstaat dit vooral door een dynamische belasting op een elastische spoorconstructie. De sterkte van de trillingen kan hierbij toenemen naar gelang de snelheid, en daarmee de dynamische belasting, groter wordt. Het stoten van de stalen wielen op oneffenheden op de rails of voegen bij wissel levert slechts een marginale bijdrage aan de trillinghinder. Omdat binnen de inrichting het verkeer zich met een geringe snelheid verplaatst, leiden trillingen vanwege deze activiteiten niet tot hinder. Daarnaast is de bebouwing relatief ver verwijderd van het emplacement. Er zijn dus, op grond van algemene onderzoeken/metingen, geen aanwijzingen dat de in deze aanvraag beschreven installaties en processen binnen de inrichting zodanig hoge trillingsniveaus veroorzaken dat hierdoor trillingshinder (beoordeeld conform de beoordelingsrichtlijn van de SBR) te verwachten is. De mogelijkheden om de trillingen, die
17
deze processen veroorzaken te reduceren, zijn overigens ook zeer beperkt; een effectieve maatregel is het elimineren van voegen in sporen en wissels. Ook op spoorwegemplacement De Vork is daar waar mogelijk voegloos spoor aangebracht. 3.3
Luchtkwaliteit en geur
3.3.1
Luchtkwaliteit Er is onderzoek gedaan naar de effecten op de luchtkwaliteit. Een spoorwegemplacement draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de concentraties in de buitenlucht, wanneer het aantal dieseltractie-uren op jaarbasis niet meer bedraagt dan 7.500. Zolang het aantal dieseltractie-uren lager is dan 7.500 uren per jaar, wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer titel 5.2. Uit het onderzoek blijkt dat het aantal dieseltractie-uren op het spoorwegemplacement Groningen Rouaanstaat jaarlijks 6.083 zal bedragen, aangezien dit lager is dan 7.500 dieseltractie-uren per jaar, wordt geconcludeerd dat aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer titel 5.2 wordt voldaan en kan uitgebreid luchtkwaliteitonderzoek achterwege blijven. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 4. Verzocht wordt dit geen deel te laten uitmaken van de vergunning.
3.3.2
Geur Geurhinder is voor het spoorwegemplacement De Vork niet van toepassing. Het enige proces waar eventueel sprake is van vrijkomen van wat geur is bij het ledigen van de toilettanks van treinen en de lozing daarvan op de riolering. Dit proces vindt echter plaats middels gesloten leidingen. Bij het tanken van materieel en het vullen van de opslagtanks voor diesel kan eventueel wat verdringingslucht vrijkomen. Bij verdringingslucht zal dit slechts gedurende een kleine tijdsperiode per dag zijn en mede gezien de relatief kleine hoeveelheden waar het hier om gaat zal dit niet leiden tot een significante geurbron. Buiten de grenzen van de inrichting worden geen geurcontouren verwacht te ontstaan. Een spoorwegemplacement is geen bedrijfscategorie dat is aangewezen in de herziene nota stankbeleid danwel waarvoor een bijzondere regeling NeR van toepassing is. Op spoorwegemplacement De Vork zal dan ook geen sprake zijn van geurhinder.
3.4
Bodem De Vork is een nieuw spoorwegemplacement. De huidige bodemkwaliteit is dan ook nog niet in beeld gebracht door ProRail/SBNS. Derhalve is een nulsituatie bodemonderzoek gedaan. De rapportage “verkennend (water)bodemonderzoek Spoorknoop Groningen” d.d. 01-08-2014 is bijgevoegd in bijlage 5.
3.4.1
Calamiteitenregeling bodem Indien bodemverontreiniging is opgetreden, bestaat er binnen ProRail een landelijke regeling die het mogelijk maakt terstond een milieukundig bureau in te schakelen. Dit bureau is 24 uur per dag beschikbaar en kan onmiddellijk gezamenlijk met onze procesaannemer de nodige maatregelen nemen om bodemverontreiniging weg te nemen dan wel te beperken.
3.4.2
Nederlandse richtlijn bodembescherming: NRB-toets Op het spoorwegemplacement De Vork vinden een aantal activiteiten plaats die potentieel bodembedreigend kunnen zijn. Het gaat hierbij om emissies, zoals morsingen en lekkages, die inherent zijn aan de normale bedrijfsvoering. Op deze activiteiten is de NRB van toepassing. Elk van deze activiteiten is aan de hand van het NRB stappenplan getoetst. Om invulling te geven aan de zorgplicht worden bij de NRB-toets redelijkerwijs te treffen cvm (combinatie van voorzieningen en maatregelen) beschreven. Daarmee wordt verspreiding van vrijgekomen (vloei)stoffen naar en in de bodem zo veel als mogelijk voorkomen tijdens de duur van de activiteit. Het resultaat is opgenomen in bijlage 6.
18
3.5
Lichthinder De lichtuitstraling van het spoorwegemplacement op de omgeving is onderzocht in het kader van het Provinciaal Inpassingsplan. De resultaten zijn opgenomen in het rapport “Lichthinderonderzoek opstelterrein De Vork Essen-Haren”, Lichtconsult.nl, d.d. 06-01-2015. Daarbij is de huidige lichtsituatie op de meetpunten in kaart gebracht en tevens is de toename ten gevolge van het plan berekend. De resultaten van het onderzoek laten zien dat de lichtemissie ten gevolge van het gebruik van het spoorwegemplacement zeer gering zal zijn en dat ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Algemene richtlijn betreffende lichthinder van de NSVV. De rapportage is opgenomen in bijlage 8.
3.6
(Externe) Veiligheid Op het spoorwegemplacement De Vork wordt niet met gevaarlijke stoffen gerangeerd. Dit milieuaspect is daarom niet van toepassing. Los daarvan heeft ProRail wel beleid ten aanzien van de omgang met overige onregelmatigheden/calamiteiten. Dit is nader omschreven in bijlage 7.
3.7
Afvalstoffen De opslag van diverse afvalstoffen binnen het spoorwegemplacement is onder te verdelen naar gevaarlijk afval, niet gevaarlijk bedrijfsafval en huishoudelijk afval. Deze stoffen worden op ordelijke en nette wijze opgeslagen in gesloten afvalcontainers, zodat verspreiding van afval vrijwel niet mogelijk is. De afvalstoffen worden regulier danwel op afroep afgevoerd door een erkende verwerker. Periodiek wordt het terrein gecontroleerd op zwerfafval.
3.8
Waterverbruik en afvalwater
3.8.1
Waterverbruik Voor diverse processen wordt water gebruikt: • vullen van waterreservoirs van treinen • intern reinigen van reizigersmaterieel • extern reinigen van reizigersmaterieel (TWI’s) • sanitaire voorzieningen in magazijnen en verblijfruimtes • lediging treintoiletten (gesloten toiletsystemen)
3.8.2
Afvalwater Het vrijkomend afvalwater op het spoorwegemplacement wordt onderverdeeld in de volgende categorieën: • niet-verontreinigd hemelwater • potentieel verontreinigd hemelwater (van tankplaat etc.) • afvalwater afkomstig van reinigingsperrons (reiniging open treintoiletten) • afvalwater afkomstig van ledigen gesloten toiletsystemen van de treinen • afvalwater afkomstig van de TWI’s • huishoudelijk afvalwater van de dienstgebouwen In het OLO formulier wordt gevraagd naar de vervuilingswaarden van de afvalwaterstromen. Deze zijn echter niet bekend en daarom is 0 ingevoerd. Bovenstaande betreffen (dagelijks) discontinue lozingen waarvan het debiet per keer verschilt. Tevens komt afhankelijk van de weersomstandigheden regenwater vrij op het spoorwegemplacement. Regenwater dat op de tankplaat en inspectieput terecht komt, alsmede het afvalwater afkomstig van de TWI’s, gaat via de vloeistofdichte vloeren en een olie-afscheider (OBAS) naar de gemeentelijke riolering. Het regenwater dat op de rest van het buitenterrein en de daken valt infiltreert in de bodem.
19
Lozingen van afvalwater van het reinigingsperron Vanaf de reinigingsperrons komt afvalwater vrij van het inwendig reinigen van treinen. Tevens komt afvalwater vrij, afkomstig van het reinigen van de open toiletten in de treinen. Dit afvalwater komt in de spoorbaan terecht. Lozingen van huishoudelijk afvalwater Ter plaatse van de dienstgebouwen komt 'huishoudelijk' afvalwater vrij. Dit water is afkomstig van sanitaire voorzieningen. De samenstelling van het afvalwater is dusdanig dat geen aanvullende voorzieningen noodzakelijk zijn voordat dit water op de openbare riolering geloosd wordt. De treinen die voorzien zijn van gesloten toiletsystemen (reservoirs die dienen om het residu uit de vacuümtoiletten op te vangen), worden op het spoorwegemplacement geledigd. Het ledigen van de toilettanks in de treinen gebeurt met behulp van daarvoor geschikte afzuigwagens of andersoortige systemen alvorens het op de riolering wordt geloosd.
3.9
Energie
3.9.1
Gas Gas wordt op het spoorwegemplacement gebruikt voor CV-ketels in de diverse gebouwen.
3.9.2
Elektriciteit Elektriciteit wordt gebruikt voor de aanwezige processen, gerelateerd aan de activiteiten die plaatsvinden. Op De Vork is dat met name het rangeren (bovenleiding, technische installaties en wisselverwarming), maar ook verlichting op het spoorwegemplacement, in de dienstgebouwen, depotvoedingen, opladen accu’s van elektrische karren (GATOR die bij de fecaliënafvoer gebruikt wordt) en heftruck.
3.9.3
Koelinstallatie In de dienstgebouwen zullen naar verwachting airconditioners aanwezig zijn. Op dit moment is nog niet exact bekend hoe de vormgeving en inrichting van de gebouwen er uit zal zien. Deze informatie zal te zijner tijd worden aangeleverd.
3.9.4
Meerjarenafspraak Energie ProRail heeft in 1999 de meerjarenafspraak energie-efficiency getekend; tot en met 2010 was dat de MJA NS en in 2011 is ProRail toegetreden tot de MJA3-Rail. In het kader daarvan heeft ProRail, net als NS, een landelijk energie efficiencyplan (EEP) opgesteld, met als looptijd 2011-2016. De verwachte energie efficiencyverbetering bedraagt 13,9% voor de planperiode 2011-2016. ProRail heeft een groot aantal inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen, zijnde spoorwegemplacementen, stations en kantoren. Het energiegebruik van ProRail wordt voor circa 50% bepaald door activiteiten binnen deze inrichtingen. Het overige verbruik vindt plaats daarbuiten (bijvoorbeeld seinen langs het spoor, wissels, etc.). ProRail heeft het EEP in het voorjaar van 2012 ingediend bij AgentschapNL. Het EEP is daarna beoordeeld door vier zogenaamde sleutelgemeenten, wiens bevindingen zijn meegenomen in het advies van AgentschapNL d.d. 24-09-2013. Het advies en het EEP zijn opgenomen in bijlage 9.
20
Bijlage 1
Situatietekeningen met inrichtingsgrenzen
zie separate bijlage
21
Bijlage 2
Akoestisch onderzoek (geen onderdeel vergunning)
zie separate bijlage
22
Bijlage 3
Beoordelingspunten akoestisch onderzoek
23
Bijlage 4
Rapportage Luchtkwaliteit (geen onderdeel vergunning)
zie separate bijlage
24
Bijlage 5
Nulsituatie bodemonderzoek
Zie separate bijlage
25
26
Bijlage 6
NRB-toets potentieel bodembedreigende activiteiten
Om te toetsen of de aanwezige bodembeschermende voorzieningen voldoen aan de Nederlandse Richtlijn bodembescherming (NRB) is onderstaande toetsing uitgevoerd. Hierbij is conform deel 3 van de NRB2012 de systematiek gevolgd waarbij: - is geïnventariseerd welke activiteiten in de inrichting worden uitgevoerd en welke stoffen daarbij aanwezig zijn; - middels het stoffenschema is vastgesteld of het een bodembedreigende stof is; - een categorie uit de BRCL (bodemrisicochecklist) is geïnventariseerd; - de aanwezige voorzieningen en maatregelen zijn getoetst aan de cvm (combinatie van voorzieningen en maatregelen) die conform eerdere stap nodig geacht wordt.
Bodembedreigende Hoofdactiviteit Tankinstallatie
Subactiviteit en stoffen
BRCL / cvm nr
Voorziening
Opslag diesel in bovengrondse dieseltanks
1.3 / II
enkelwandige tank in lekbak;
Vulpunt opslagtanks bij onderbelading en onderlossing
2.1.2 / III
Pompgebouw tbv verpompen van diesel
2.3.1/ II
vloer onder vulpunt is vloeistofdicht, hemelwater gaat via OBAS naar het riool, onder de vulpunten zit daarnaast een lekbak. de opslagtanks zijn voorzien van een overvulbeveiliging. de pomp staat inpandig op een lekbak.
Ondergrondse brandstofleiding
2.2.1/ II
Dubbelwandig met lekdetectie
Maatregel
controle op vol raken lekbak; visuele controle uitwendig op lekkage; faciliteiten en personeel. De voorziening wordt periodiek geïnspecteerd en gecontroleerd, is er algemene zorg en zijn er instructies voor het laden en lossen. Er is visuele inspectie en algemene zorg met controle op volraken lekbak. Daarnaast is er onderhoud en inspectie van de pomp Inspectie functioneren lekdetectie.
Tankplaats voor tanken diesel en vullen smeerolie
3.4 / III
De tankplaat is vloeistofdicht uitgevoerd met opstaande rand. Deze is aangesloten op aparte afvoer met OBAS, slibvangput en inspectieput welke op riolering loost. Hemelwater vallend op tankplaat wordt ook zo afgevoerd. Brandstofslang is zo uitgevoerd dat deze binnen de rand van de vloer blijft (1m van de rand). Vulpistolen zijn voorzien van automatische afslag.
Periodieke inspectie en controle vloeistofdichte voorziening en visueel toezicht en algemene zorg.
Rijtuigwasinstallatie (externe reiniging)
Wassen van treinen in TWI met water en reinigingsmiddelen
4.3.1 / I
Vloeistofdichte voorziening en aandacht voor hemelwater of gecontroleerde afvoer
Er is periodieke inspectie en controle. Er visueel toezicht en algemene zorg
Graffiti reiniging
verwijderen graffiti met remover en schone doek of wipes
Gebruik van opvangmatten
Opslag afvalstoffen in gesloten containers.
Opvangmatten rondom te reinigen deel van het treinstel; opleiding werknemers en werkinstructies Opslag conform PGS; opleiding werknemers en werkinstructies.
Kerende voorziening en aandacht voor geschikte emballage.
Visueel toezicht en faciliteiten en personeel.
het water wordt afgezogen met een zuigwagen; er wordt gebruik gemaakt van een lekbak voor de vrijkomende
aandacht voor hemelwater; controle op vol raken lekbak; visueel toezicht en algemene
4.3.1 / I
Opslag gebruikte/vervuilde opvangmatten en doeken
Op- en overslag gevaarlijke stoffen
Betreft CVM voor viskeuze stoffen en vloeistoffen in emballage
Interne reiniging treinen
Vloer treinen boenen
3.3.2./ I
4.2 / II
vloeistof (water en reinigingsmiddelen);
zorg.
Werkzaamheden boven inspectieput
4.2 / III
Vloeistofdichte voorziening en aandacht voor hemelwater of gecontroleerde afvoer
Periodieke inspectie en controle vloeistofdichte voorziening en visueel toezicht en algemene zorg.
ontvettingsunit
4.2 / II
voorzien van afvoer en lekbak;
controle op volraken en visueel toezicht
bedrijfsriolering
Nieuw aan te leggen ondergrondse riolering
5.1.2 / I
vloeistofdichte voorziening en; aandacht voor putten, slibvangers, olieafscheiders, verbindingen, ontvangpunten;
periodiek inspectie én controle vloeistofdichte voorziening
Activiteiten met accu’s
Opladen en vervangen accu’s elektrische karren en heftruck
4.2 / I
kerende voorziening en visueel toezicht
Werkplaats en Inspectieput
Bijlage 7
Omgang met calamiteiten
1. Onregelmatigheden/calamiteiten Voorbereiding op noodsituaties Om goed voorbereid te zijn op noodsituaties, zodat snel en adequaat opgetreden kan worden indien zich een calamiteit voordoet, heeft ProRail een bovenlokaal georganiseerde calamiteitenorganisatie, die op landelijk en op regionaal niveau afspraken gemaakt heeft met hulpdiensten. Het eerste niveau is landelijk binnen de gehele spoorbranche door middel van de Calamiteitenorganisatie van de Spoorbranche. Het tweede niveau is een regionale afstemming met overheidshulpdiensten, vastgelegd in het Trein Incident Management (TIM). De Calamiteitenorganisatie van de Spoorbranche is een samenwerkingsverband van alle participanten in het railverkeerssysteem. De organisatie is vastgelegd in het Handboek Incidentmanagement Rail (HIMR). Het HIMR is een kader voor de spoorbranche en sluit aan bij de procedures die met de overheidshulpdiensten zijn overeengekomen in de “Handreiking Voorbereiding Treinincident Bestrijding”(2). Dit document dient als leidraad voor een regionaal, op initiatief van de hulpverleningsregio’s, op te stellen Regionale TIM-plan. De alarmering verloopt via treindienstleider en de meldkamer Spoor van ProRail of via het alarmnummer 112 naar de Regionale Meldkamer van de overheidshulpdiensten. De meldingen kunnen daarnaast ook binnenkomen bij het (ProRail)OBI= Operationeel Besturingscentrum Infra (vooral storingen en overige onregelmatigheden). Rijdend personeel van de vervoerders nemen meestal direct contact op met de Treindienstleider. Zowel het OBI (afhankelijk van de melding) als de treindienstleider geven de melding direct door aan het OCCR (landelijke control centrum rail in Utrecht) alwaar gelijk de acties worden gestart. Het OBI kan daarnaast rechtstreeks de Procesaannemer of storingsdiensten inschakelen om het herstel zo snel als mogelijk uit te laten voeren. Momenteel komen alle meldingen al binnen bij de meldkamer Spoor. Deze werkplek op het OCCR neemt in de naaste toekomst ook de functie van KLPD spoor over en vervolgens wordt dan ook de functie van het OBI geïntegreerd. In het TIM plan is geborgd dat de eerst ontvangende partij door alarmeert naar de andere partij. De treindienstleider neemt altijd direct de noodzakelijke maatregelen om uitbreiding van het incident te voorkomen. Door de Melkamer Spoor wordt een Trein Incident Scenario gekozen (TIS). Op basis van het gekozen TIS vindt automatisch een vooraf bepaalde alarmering plaats (intern via “GAOS” Geautomatiseerd Alarmering en Opvolg Systeem). Aan ieder TIS is een vooraf bepaalde interne respons van de spoorsector verbonden. Ook de overheidshulpdiensten hebben afhankelijk van het TIS- een bepaalde inzetstrategie die wordt afgesproken in het Regionale TIM-plan. Handboek incident management Rail In het HIMR zijn de voorbereide acties bij ieder TIS beschreven. Ieder treinincident is verdeeld in zgn. deelaspecten (afhandelingsprocessen), te weten: • algemene leiding en coördinatie; • alarmering; • redding en bestrijding (leveren van ondersteuning aan overheidshulpdiensten); • opvang; • herstel verkeersfunctie; • herstel vervoersfunctie; • alternatief vervoer; • vrij baan maken; • herstel infrastructuur; • communicatie.
31
2. Sleutelfuncties in de Calamiteitenorganisatie van de Spoorbranche Onderstaande functies hebben een directe rol in de noodorganisatie: • Treindienstleider, Verkeersleiding Post ProRail; • Meldkamer Spoor, OCCR ProRail; • Officier van Dienst Rail (OvD Rail), ProRail; • Regionaal Beleidsteam Incidentmanagement (RBI) en Landelijk Beleidsteam Incidentmanagement (LBI), ProRail; • Incidentenbestrijding ProRail Het beheer en de distributie van het Handboek Incidentmanagement Rail is een verantwoordelijkheid van ProRail Incidentenregie. Regionale TIM-plan ProRail werkt actief mee aan het opstellen van een Regionaal Trein Incident Management-plan en dringt daartoe zo nodig op aan bij de Veiligheidsregio. Een TIM-plan is zodanig op te stellen dat het voor de overheid/gemeente toepasbaar wordt als rampenbestrijdingsplan. In het TIMplan is tevens aangegeven hoe ProRail zich kan voegen in de GRIP-structuur van de overheid. Met het TIM-plan weten overheidshulpdiensten en spoorbranche wat zij van elkaar mogen verwachten en hoe zij gezamenlijk het incident kunnen afhandelen. Instructies personeel: Het personeel van zowel spoorwegonderneming, aannemers en ook ProRail zijn bekend met een vaste set instructies aangaande de veiligheid en het handelen bij incidenten. Deze zijn te vinden in de huisregels van ProRail en geldig voor de gehele openbare infrastructuur die ProRail in Nederland beheert. Personeel mag ook alleen daar werken waar zij bekend zijn met de lokale omstandigheden. De processen die zich op een emplacement afspelen zijn landelijk vergelijkbaar. (1) Handboek Incidentmanagement Rail: is te downloaden via de internetsite van ProRail: www.prorail.nl (2) Handreiking Voorbereiding Treinincident Bestrijding is de downloaden vanaf: www.nifv.nl
32
Bijlage 8
Lichthinderonderzoek
Zie separate bijlage
33
Bijlage 9
EEP en Advies AgentschapNL
Zie separate bijlage
34