22Ar1G AANSPRAKELIJKHEID VOOR SCHADE VEROORZAAKT DOOR GRONDWATERWINNING EN BRONBEMALING
Prof. dr. H. BOCKEN Centrum voor Milieurecht Universiteit Gent
De grondwatertafel is bij dit alles geen statisch gegeven. Meestal evolueert zij niet lineair maar vertoont zij schommelingen. Meestal stijgt de watertafel opnieuw enige tijd nadat de onttrekking ophoudt of vermindert9. Indien de waterlaag uitgeput is, is de daling uiteraard blijvend.
De schade die ons hier bezighoudt is het gevolg van het dalen van de grondwatertafeL
Een eerste oorzaak hiervan is de grondwaterwinning voor de produktie van drinkwater of van water voor industrieel gebruik3. Ook bronbemaling bij bouw- en infrastructuurwerken allerhande speelt een grote rol. Er is rechtspraak over bronbemaling bij o.a. de aanleg van kaaimuren 4 , werken aan een drooggelegd kanaa1 5 , de aanleg van een waterspaarbekken of veiligheidsreservoirO, de bouw van een snelweg7 ... Hier is de tijdelijke daling van de grondwatertafel noodzakelijk voor de uitvoering van de werken ; in tegenstelling met wat het geval is bij grondwaterwinning is zij het doel zelf van de bronbemaling. In bepaalde streken beïnvloedt ook het wegpompen van water uit steengroeven (en vroeger ook mijnen) de grondwatertafeL Ook grondverschuivingen ten gevolge bv. van natuurlijke fenomenen of van vroegere mijnexploitatie kunnen een rol spelen. Er is ook de beperking van de doorsijpeling van regenwater in de bodem ten gevolge van de verharding van de bodem door wegenaanleg en urbanisatie. Dikwijls werken verschillende oorzaken samen in op de grondwaterlaag 8 .
1 Art. 58 van de gecoördineerde wetten op de mijnen, graverijen en groeven van 15 september 1919. 2 Er is weinig litteratuur over het onderwerp. Zie vooral M. Hanotiau, ''La loi du 10 janvier 1977, organisant la préparation des domrnages provoqués par des prises et des pampages d' eau souterraine", T. Aann., 1977, 188-197, H. Boeken, · van fout naar risico", T.P.R., 1985, 386-373; L. Schuermans, "Grondwaterbemaling enkele juridische beschouwingen naar aanleiding van de tiende verjaardag van de wet van 1977", T. Aann. , 1987, 240-249. Ook de rechtspraak is niet overvloedig. Zij heeft bovendien betrekking op een beperkt aantal gevallen waarover langdurig en hardnekkig geprocedeerd werd. In dit rapport wordt verwezen (zonder dat de vindplaats opnieuw wordt aangehaald) naar: Rb. Brugge, 23 oktober 1973, niet gepub. A.R., 6582; Vred. Zandhoven, 21 februari 1978, niet gepub., A.R. nr. 2873; Kh. Antw., 13 januari 1977, T. Aann., 1978, 23; Brugge. 20 feb.
1980, niet gepub., A.R., 6582; Vred. Boussu, 7 mei 1980, niet gepub., A.R. 6691; Luik, 17 december 1980, Pas., 11, 1981, 28; Vred. Bergen, 12 januari 1981, niet gepub., A.R. 850/ 1978; Rb. Bergen, 2 februari 1982, R.G.A.R., 1984, 10732; Cass., 21 jan. 1983, R. W. , 1983-84, 701; Cass, 8 dec. 1983, R.G.A.R., 1985, 10862; Cass. , 27 september 1985, R.W., 1985-86, 1387; Brussel, 24 april 1986, T.Aann., 1987, 41: Gent, 22 oktober 1987, niet gepub., A.R. 1600211980; Brugge, 27 april 1989, niet gepub. AR. 6582. 3 Zie o.m. Rb. Brugge, 23 oktober 1973; Rb. Brugge, 20 februari 1980; Vred. Boussu, 7 mei 1980; Vred. Bergen, 12 januari 1981; Rb. Bergen, 2 februari 1982; Cass. 8 december 1983; Gent, 22 oktober 1987; Brugge, 27 april1989. 4 Luik, 17 december 1980. 5 Bergen, 2 februari 1982. 6 Inzake de aanleg van het spaarbekken te Broechem: zie Vred. Zandhoven, 21 februari 1978; Rb. Antw. 23 november 1981 en Cass. 21 jan. 1983. De gevolgen van de aanleg van een
veiligheidsreservoir op de Woluwe zijn aan de orde in Brussel, 24 april 1986. 7 Cass., 27 september 1985. 8 Rond 1965 waren in Henegouwen verschillende factoren samen aan het werk, waaronder de grondwaterlagen van winning van grondwater voor drinkwatervoorziening en voor industrieel gebruik, het leegpompen van steengroeven en de aanleg van grote openbare werken. Zie de feiten in Vred. Boussu, 7 mei 1980; Vred. Bergen, 12 jan. 1981; Rb. Bergen, 2 februari 1982; Cass. 8 december 1983. 9 Zie de feitelijke gegevens in Bergen, 2 februari 1982. 10 Zie vorige noot. 11 Brugge, 23 oktober 1973; Rb. Brugge, 20 februari 1980; Gent, 22 oktober 1987; Vrederechter Zandhoven, 21 februari 1978; Rb. Antwerpen. 23 november 1981; Cass. 21 januari 1983. 12 Zie bv. Cass., 27 september 1985. 13 Zie bv. Cass. 14 november 1985.
I. INLEIDING
De onttrekking aan de bodem van delfstoffen en grondwater veroorzaakt schade aan de bovengrond. Het bijna onvermijdelijke van deze schade brengt mee dat de foutaansprakelijkheid terzake geen voldoening geeft. De wetgever bleef niet ongevoelig voor dit probleem. Reeds in het begin van deze eeuw werd een bijzonder aansprakelijkheidsstelsel ingevoerd voor mijnschade1. Het oppompen van grondwater kwam in de belangstelling van de wetgever nadat er om deze reden rond 1960 in de streek van Bergen een groot aantal gebouwen verzakten. Met de wet van 10 januari 1977 kwam ook hier een bijzonder aansprakelijkheidsregime tot stand dat grotendeels geïnspireerd was op dat van de mijnschade. Zoals echter zal blijken, leent het vluchtige karakter van het grondwater zich minder gemakkelijk tot een billijke en efficiënte schadere~e ling dan de winning van vaste delfstoffen .
176
Niet elke daling van het grondwater brengt schade mee aan de bovengrond. Schade treedt slechts op als de grondwatertafel gedestabiliseerd wordt omdat de onttrekking een bepaalde drempel overschrijdt. Deze drempel varieert van geval tot geval en is afhankelijk niet alleen van het volume en de duur van de onttrekking maar ook van de afstand en de ligging van plaats waar de schade zich voordoet ten opzichte van deze van de onttrekking1 0. Een eerste gevolg van de daling van de grondwatertafel is de verminderde beschikbaarheid van het water zelf. Hierdoor verdroogt de bovenlaag, wat schade toebrengt aan de landbouw 11 en ook natuurgebieden kan aantasten. Andere grondwaterwinningen renderen minder12; soms vallen vijvers droog13. Andere schadegevallen zijn te wijten aan
Water nr. 78 : septemberl oktober 1994
wijzigingen in de structuur van de bodem. Waar de bodem verzakt, verzakken en scheuren gebouwen 14. Dikwijls spelen naast de daling van de grondwatertafel andere factoren een rol in het ontstaan van de schade. Bij schade aan gebouwen komt wel eens ter sprake een constructiefout of de ouderdom van het onroerend goed 15. Ook vroegere mijnexploitaties zijn aan de orde. Bij landbouwschade worden de droogte en andere klimatologische factoren ingeroepen door verweerder16. Stijgt de grondwaterlaag na de daling ervan , dan kan er een nieuwe beweging van de bodem optreden die op haar beurt schade kan toebrengen aan de gebouwen 17.
toond. De regelen terzake zijn in beide stelsels grotendeels dezelfde. Zij worden dan ook samen behandeld.
In deellil hierna behandelen wij de wet van 10 januari 1977 houdende regeling van de schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater en het Vlaamse grondwaterdecreet van 24 januari 1984 waarvan hoofdstuk IV in de plaats van de wet zal treden zodra de nodige uitvoeringsbesluiten hiervoor zijn getroffen. Hierna wordt de problematiek evenwel eerst behandeld overeenkomstig het gemeen recht van art. 1382 B.W. en art. 544 B.W. De toepassing van deze gemeenrechtelij ke bepal ingen wordt immers niet uitgesloten door de wet van 10 januari 1977. Het is tegen de achtergrond van deze bepalingen dat de wet van 1977 het best kan begrepen worden. Overigens speelt het gemeen recht en vooral de evenwichtsleer potentieel nog een grotere rol dan men zou vermoeden .
De fout-aansprakelijkheid maakt de kern uit van het aansprakelijkheidsrecht. Volgens art. 1382 en 1383 B.W., heeft men recht op schadevergoeding indien men aantoont dat men schade heeft geleden die in causaal verband staat met de fout van verweerder. Bij schade door het winnen van g rondwater is de fout-aansprakelijkheid echte r aanzienlijk minder belangrijk dan bij andere soorten schadegevallen. N aast de fout-aansprakelijkheid ontwikkelde e r zich vanaf de negentiende eeuw een andere schadevergoedingsregeling van algemene draagwijdte: de evenwichtsleer. Op grond hiervan is de gebruiker van een onroerend goed die aan zijn bu ren overlast veroorzaakt, tot schadevergoeding gehouden. Hierna behandelen wij eerst de grondslag van de aansprakelijkheid krachtens art. 1382 B.W. en 544 B.W. Bij beiden moet schade en causaal verband worden aange-
De overtreding van een strafrechtelijke bepaling en ook deze van een voorschrift uit een andere rechtstak maakt naar Belgisch recht een fout uit. Het is daarbij om het even of het voorschrift is neergelegd in een bepaling met algemene draagwijdte dan wel in een individuele beschikking zoals een vergunning. Er is ons evenwel geen rechtspraak bekend waar aansprakelijkheid voor de onttrekking van grondwater effectief gebaseerd wordt op de overtreding van een wettelijke bepaling. Dit is eigenlijk verwonderlijk. Voor de w inning van grondwater is bv. een vergunning vereist krachtens Vlarem I. Wie zonder vergunning of in strijd met de bepalingen ervan grondwater wint of een grondwaterbemaling uitvoert, begaat een fout. Er is ook de zorgvuldigheidsnorm. Volgens deze laatste moet men in alle omstandigheden redelijke voorzorgen nemen om schade aan andermans persoon en goederen te voorkomen. Naleving van wet en reglement belet niet dat men aansprakelijk kan zijn wegens overtreding van de zorgvuldigheidsnorm. Bij de toepassing van de zorgvuldigheidsnorm vergelijkt de rechter de gedraging van verweerder met de (veronderstelde) handelswijze van een redelijk zorgvuldig persoon geplaatst in dezelfde externe omstandigheden. De zorgvuldigheidsnorm is dus een vaag en relatief begrip, waarvan de betekenis afhangt van de plaats en tijd en geldende maatschappelijke waardeoordelen. Bij onttrekking van grondwater is een eerste element in dit verband van g root belang. Het feit alleen activiteiten te ondernemen die, zelfs voorzienbaar, schade veroorzaken, is op zichzelf geen fout 18. De toepassing van de fout-aansprakelijkheid vereist minstens dat de verweerder de schade had kunnen en moeten vermijden. De uitvoering van grote bouw- of infrastructuurwerken , mijnexploitatie of de onttrek-
14 Vooral in Henegouwen veroorzaakte de onttrekking van grondwater heel wat schade aan woningen of bedrijfsgebouwen. Zie de feiten in Vred. Boussu, 7 mei 1980; Vred. Bergen, 12 januari 1981; Rb. Bergen, 2 februari 1982; Cass., 8 december 1983. Zie ook Brussel, 24 april 1986 en Rb. Kh. Antwerpen, 13 januari 1977. 15 Zie bv. Kh. Antw., 13 januari 1977. Hier wordt de verzakking van het gebouw voor 113 toegeschreven a.an bronbemaling en voor 2/3 aan een
constructiefout. 16 Zie bv. Vred. Zandhoven, 2 1 februari 1978. 17 Zie Bergen, 2 februari 1982. 18 Cass. 4 oktober 1973, R. G.A .R., 1974, 9 171; Brussel, 11 februari 1970, T. A ann., 1974, 103. 19 In deze zin Brussel, 24 april 1986. 20 Brussel, 24 april 1986; Kh. Antwerpen, 13 ja· nuari 1977. 2 1 Pas., 1960, I, 920. 22 Cass. , 28 jan. 1965, J . T., 259; Brussel, 24
11. HET GEMEEN RECHT: ART. 1382 EN ART. 544 B .W.
Water nr. 78 - septemberloktober 1994
A . DE GRONDSLAG VAN DE AANSPRAKELIJKHEID
1 . Fout-aansprakelij khe id Om overeenkomstig art. 1382 B.W. e.v. aansprakelijk gesteld te kunnen worden , moet men een fout begaan hebben. In essentie is dit een maatschappelijk onaanvaardbare gedragswijze. Men begaat meer bepaald een fout indien men een wettelijke of reglementaire norm of de algemene zorgvuldigheidsnorm overtreedt.
king van grondwater aan de bodem zijn dan ook niet foutief alleen omdat zij schade kunnen veroorzaken 19. Het is evenwel niet uitgesloten dat de onttrekking van grondwater gepaard gaat met een specifieke fout in de conceptie van de werken of in de uitvoering ervan. Bij bronbemaling zou er een fout zijn indien men geen gebruik maakt van redelijkerwijs beschikbare technieken die toelaten de schade te beperken20 of indien men het water doet dalen tot beneden hetgeen nodig is.
2. De evenwic htsleer Van oudsher houdt de rechtspraak aansprakelijk de gebruiker van een onroerend goed die aan zijn buren overlast veroorzaakt. De technisch-juridische grondslag voor deze rechtspraak wordt momenteel gevonden in de evenwichtsleer, geformuleerd in de cassatiearresten van 6 april 196021 . Van overlast is er sprake zodra het nadeel dat men veroorzaakt de gewone lasten van de nabuurschap die eenieder in een bepaalde omgeving moet dragen, overschrijdt. Het karakter van de streek speelt hierbij uiteraard een rol. In een industriële streek moet men meer verdragen dan in een villawijk. Het bewijs van een fout in hoofde van de eigenaar is niet vereist. De evenwichtsleer werd immers juist ingevoerd om de theoretische moeilijkheden op te lossen die oprijzen bij de toepassing van de fout-idee op industriële activiteiten en openbare werken die niet te vermijden hinder of schade meebrachten. De aansprakelijkheid ligt bij degene die op grond van een zakelijk of contractueel gebruiksrecht zeggenschap heeft over de activiteiten die tot overlast aanleiding geven. Laat een bouwheer werken uitvoeren door een aannemer, dan is het de bouwheer die aansprakelijk is en niet de aannemer. Een vordering gericht tegen de aannemer die aan bronbemaling doet eerder dan tegen de bouwheer van de openbare werken zal dan ook afgewezen worden, tenzij de aannemer een persoonlijke fout heeft begaan bij de uitvoering van de werken22·23. Overlast is een stoornis die de grens van de gewone ongemakken van nabuurschap overschrijdt 24 . Abstracte criteria om uit te maken wanneer er overlast is zijn er niet. De rechter apprecieert van geval tot geval of de hinder de normale lasten van de nabuurschap overschrijdt of niet. Het is duidelijk dat schade door de daling van de grondwatertafel overlast kan uitma-
april 1986 en de uitvoerige noot onder dit arrest: Kh. Antw., 13 januari 1977. 23 De aannemer kan natuurlijk wel contractueel verplicht zijn om de bouwheer te vrijwaren voor de aansprakelijkheid die de uitvoering der werken zou kunnen meebrengen. 24 Zie bv. Cass., 31 oktober 1975, R.W., 1975· 76, 1571; Cass., 1 oktober 1981, R. W., 1981 -82, 2885.
177
ken. De rechtsleer bevestigt dit25 . In de rechtspraak komen verschillende toepassingsgevallen voor. De rechtbank van Luik kende op 11 juni 1976 op grond van de evenwichtsleer schadevergoeding toe aan de industrieel die na openbare werken langs de Maas niet langer gebruik kon maken van een waterwinning uit de waterlagen in het Maasgrind 26 . De rechtbank van Brugge27 bevestigde de toepassing van de evenwichtsleer in een geval waar een landbouwer schade leed ten gevolge van de verdroging van de bovenlaag tengevolge van waterwinningen door een drinkwatermaatschappij: "wanneer een waterwinning door een eigenaar op zijn land, op zulke wijze wordt uitgeoefend dat zij de vruchtbaarheid van het land van de buren ernstig vermindert, dan is de waterwinnende eigenaar vergoeding verschuldigd wegens het verstoren van het bestaand evenwicht tussen zijn erf en dat van zijn gebuur. Ook zonder fout kan dus aanleiding bestaan tot vergoeding, op grond van artikel 544 van het burgerlijk wetboek".
onroerend goed komt voor vergoeding in aanmerking. In beginsel is ook vergoedbaar de economische schade die in causaal verband staat met de beschadiging van het onroerend goed (een handelszaak moet verplaatst worden, hetgeen verlies van klanten meebrengt) of met de verdroging van de bodem (het rendement van een landbouwbedrijf daalt; er zijn bijkomende kosten om in de waterbevoorrading te voorzien). Onttrekking van grondwater brengt ook schade mee aan ecologische waarden. Zo kan verdroging natuurgebieden aantasten en biotopen vernietigen zodat ook de fauna en flora beïnvloed worden. Het herstel van goederen met een ecologische dimensie of van eigenlijke ecologische schade aan niet toegeëigende goederen komt in de gepubliceerde rechtspraak inzake grondwaterschade echter nog niet aan de orde. Zoals te verwachten is, maakt de rechtspraak inzake schade door het dalen van de grondwatertafel geen melding van gezondheidsschade, overlijden of morele schade.
B . SCHADE
Eiser moet aantonen schade te hebben geleden. Op dit vlak stelden er zich in het verleden in de rechtspraak wel eens problemen. Het grondwater is immers een res nullius die aan niemand toebehoort en die door eenieder kan in bezit genomen worden. De eigenaar van de grond heeft dus geen eigendomsrecht op het grondwater. Droogt een waterput uit of wordt het op een andere wijze onmogelijk grondwater te gebruiken, dan is er geen aantasting van het eigendomsrecht: het slachtoffer verliest enkel de mogelijkheid een res nullius in gebruik te nemen 28. In de oudere rechtspraak bracht dit mee dat een vordering tot schadevergoeding bij daling van de grondwatertafel nogal eens werd afgewezen omdat het slachtoffer niet aangetast werd in zijn recht29 . Uitzonderlijk komt deze stelling ook nog voor in een recente uitspraak30 Op dit ogenblik is dit ten onrechte. De rechtspraak van het Hof van Cassatie vereist, sinds lang reeds, niet meer dat een recht wordt aangetast opdat er vergoedbare schade zou zijn: de krenking van een niet onrechtmatig belang volstaat. Schade die het gevolg is van grondwaterdaling komt momenteel dus zeker in aanmerking, ook al heeft men geen afdwingbaar recht op het gebruik van het grondwater in de bodem. Schade aan een onrechtmatige grondwaterwinning - geëxploiteerd zonder vergunning bv. - zou daarentegen niet in aanmerking komen omdat het gaat over een onrechtmatig bekomen voordeel31 . De schade veroorzaakt door het oppompen van grondwater kan zeer uiteenlopend zijn. Veelal gaat het om materiële schade aan onroerende goederen. In dit verband komen voor vergoeding in aanmerking de herstelkosten en de schade die door het herstel veroorzaakt wordt zoals gebruiksderving. Ook de minderwaarde wordt vergoed. Bij definitieve onbruikbaarheid zullen ook verhuiskosten vergoed worden . Ook hinder, een stoornis in het genot van een
178
Bij toepassing van de fout-aansprakelijkheid komt, in beginsel, elke vorm van schade in aanmerking, mits zij maar persoonlijk is en het niet gaat om de aantasting van een niet onrechtmatig belang. In het kader van de evenwichtsleer moet de schade, zoals gezegd, een zekere intensiteit hebben opdat er overlast zou zijn. Voor het overige komt ook hier iedere soort schade in aanmerking. C. CAUSAAL VERBAND. PLURALITEIT VAN OORZAKEN .
1. De theoretische causaliteitsregelen
De schade moet, zowel bij de fout-aansprakelijkheid als in het kader van de evenwichtsleer, het gevolg zijn van het (foutieve of overlast veroorzakende) handelen of nalaten van verweerder. De Belgische rechtspraak geeft een zeer brede interpretatie aan het begrip causaal verband 32 . Zij hanteert, zoals men weet, de equivalentie/eer. Een gebeurtenis wordt geacht een oorzaak te zijn van een schadegeval indien dit laatste, zoals het zich in concreto voordeed, niet zou hebben plaatsgevonden zonder bedoelde gebeurtenis. Niet vereist is dat A normalerwijze B tot gevolg heeft. Oorzaak is elke noodzakelijke voorwaarde voor de schade. A is dus oorzaak van B zodra B niet plaats vindt zonder A. Eenmaal aangetoond dat verweerders gedraging een oorzaak was van de schade, dan wordt zijn aansprakelijkheid ten opzichte van het slachtoffer33 niet tenietgedaan of zelfs maar verminderd door het feit dat nog andere handelingen of gebeurtenissen noodzakelijk waren voor het tot stand komen van de schade. Verweerder zal enkel aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij de juistheid van de door eiser aangehaalde elementen kan weerleggen. Dit zal meer bepaald het geval zijn indien hij aantoont dat een andere, natuurlijke of menselijke, gebeurtenis voldoende was om de schade te verklaren. Dit laatste betekent immers dat zijn gedraging niet noodzakelijk was
voor en dus niet in oorzakelijk verband staat met de schade. Een onttrekking van grondwater is dus de oorzaak van schade aan de bovengrond indien deze laatste zich niet zou hebben voorgedaan zonder de onttrekking. Zijn andere natuurlijke fenomenen of menselijke ingrepen voldoende om de schade te veroorzaken, dan brengt de onttrekking geen aansprakelijkheid mee daar zij geen noodzakelijke voorwaarde was. Zijn de handelingen van meerdere personen (gelijktijdig of opeenvolgend) noodzakelijke voorwaarden voor het totstandkomen van eenzelfde34 schade, dan worden zij alle zonder onderscheid als oorzaak weerhouden en zijn alle betrokkenen gehouden tot vergoeding van de gehele schade. Technisch juridisch wordt hier gesproken van aansprakelijkheid in solidum en, in bepaalde gevallen, van hoofdelijke aansprakelijkheid. Een uitzondering op het voorgaande is de situatie waar het slachtoffer zelf ook een tot aansprakelijkheid aanleiding gevende gedraging heeft gesteld die een noodzakelijke voorwaarde was van de schade. Hier komt men tot gedeelde aansprakelijkheid. Bij toepassing van de equivalentieleer is het daarentegen irrelevant dat niet foutieve handelingen of kenmerken van het slachtoffer of natuurverschijnselen een rol spelen. Enkel een fout of een andere tot aansprakelijkheid aanleiding gevende gebeurtenis van het slachtoffer kan een gedeelde aansprakelijkheid tot gevolg hebben. Het slachtoffer kan natuurlijk slechts eenmaal vergoed worden maar heeft de keuze wie van de mede-aansprakelijken het aanspreekt. Diegene onder hen die het slachtoffer vergoedt, kan een deel van de door
25 Zie M. Hanotiau, o.c., 189; L. Schuermans, o.c., 240. 26 Niet gepub., gecit. door M. Hanotiau, o.c. 191 . In beroep werd de schadevergoeding echter afgewezen; Luik, 17 december 1980, Pas., 1981, 11,28. 27 Rb. Brugge, 23 oktober 1973. 28 Luik, 17 december 1980. 29 O.a. Cass 11 april 1885, Pas., 1885, I, 109. Zie verdere referenties bij Hanotiau, o.c., 188. 30 Luik, 17 december 1980. 31 Luik, 17 december 1980. 32 Voor een overzicht van de recente ontwikkelingen inzake causaliteit in het algemeen ,zie H. Boeken, "Enkele hoofdthema's van de causaliteitsproblematiek', T.B.B. R., 1988, 268-296. 33 Oe verweerder heeft wel een mogelijk verhaal tegen andere die eveneens een oorzakelijke foutieve of om andere redenen tot aansprakelijkheid aanleiding gevende handeling stelden. Zie hierover verder. 34 Essentieel hierbij is dat de handelingen van elk der betrokkenen een noodzakelijke voorwaarde waren voor de gehele schade (benzine én vuur zijn beide noodzakelijk voor de gehele brandschade). Hebben de handelingen van elk der verweerders echter elk een onderscheiden deel van de schade veroorzaakt (twee personen laten elk een hoeveelheid van een inerte afvalstof achter die moet opgeruimd worden), dan wa ren zij geen noodzakelijke voorwaarde voor de gehele schade en is er geen aansprakelijkheid voor het geheel. Elk van de aansprakelijken kan hier slechts aangesproken worden voor het deel van de schade dat hij zelf veroorzaakte. Hier is er sprake van een deelbare verbintenis.
Water nr. 78 - septemberloktober 1994
hem betaalde schadevergoeding terugvorderen van de mede-aansprakelijken. Bij fout-aansprakelijkheid werd de bijdrage van de mede-aansprakelijken traditioneel verdeeld in verhouding tot de ernst van de fout van elkeen. Deze benadering kan echter niet gevolgd worden bij foutloze aansprakelijkheden. Hier kan men denken aan een verdeling overeenkomstig de mate waarin elk van de betrokkenen heeft bijgedragen tot het tot stand komen van de schade. Recente rechtspraak van het Hof van Cassatie past dit criterium ook toe inzake foutaansprakelijkheid.
gedragen tot de daling van de grondwatertafel. Verder moet onderzocht worden of de vermindering van de insijpeling van regenwater in de ondergrond een rol heeft gespeeld en meer bepaald het droogleggen van het kanaal Mons-Conde, de verplaatsing van de bedding van de rivier de Haine, de waterbeheersingswerken aan de Haine, de werken uitgevoerd voor de betere afvoer van regenwater, de aanleg van de snelwegen Brussel-Parijs en Brussel-Rijsel evenals de klimaatschommelingen uit de laatste jaren ... Wil dit onderzoek uitgevoerd worden, dan moet eiser de kosten ervan voorschieten.
sen eiser en verweerder en pas later over de verhouding tussen de verschillende grondwaterwinners, zal het voorkomen dat de deskundigen geen uitspraak kunnen doen over de invloed van een bepaalde winning zonder ook deze van de andere pompen in de buurt na te gaan. De discussie over de causale rol van de verschillende grondwaterwinningen zal door de verweerders uiteraard aangevuld worden met deze omtrent andere tussenkomende factoren zoals natuurlijke fenomenen en openbare werken.
Wanneer er meerdere grondwaterwinningen in de buurt van de schade plaatsvinden, wordt de toepassing van de equivalentieleer bijzonder moeilijk. Men kan enkele hypotheses maken. Zijn twee winningen elk op zich voldoende omvangrijk en langdurig om de schadedrempel te bereiken, dan speelt het tijdstip waarop zij plaats vonden een belangrijke rol. Het is mogelijk dat de voorwaarden voor de verdroging of verzakking reeds vervuld waren na de eerste winning zodat de tweede in feite geen effect meer had. Vinden twee voldoende omvangrijke en langdurige winningen gelijktijdig plaats, dan kan men stellen dat elk van beiden een oorzaak was van de schade. Veronderstelt men twee gelijktijdige winningen die elk op zich onvoldoende zijn om de drempel te bereiken, maar dit samen wel doen, dan is elk van beiden een noodzakelijke voorwaarde voor de schade. Veronderstel dat een grondwaterwinning die volstaat om de schadedrempel te bereiken gelijktijdig plaatsvindt met een winning die hiervoor niet volstaat. Denkt men de tweede weg, dan treedt de schade ook op; denkt men de eerste weg, niet. De eerste is dus een noodzakelijke voorwaarde, de tweede niet. Vinden er verschillende grondwaterwinningen of -bemalingen plaats in de omgeving van de schade, dan wordt het dus bijzonder moeilijk om uit te maken welke onder hen wel causaal was en welke niet en vooral om uit te maken welke het relatieve aandeel van de verschillende winningen was in de schade. In theorie zou de pluraliteit van mogelijke oorzaken of aansprakelijken op het vlak van de bewijsvoering geen nadeel moeten opleveren voor het slachtoffer. Eens aangetoond dat de schade niet zou opgetreden zijn zonder een bepaalde grondwateronttrekking, kan over de vordering tot schadevergoeding uitspraak gedaan worden. De discussie over het aandeel van elk van de verschillende betrokken exploitanten of bouwheren kan afzonderlijk gevoerd worden. In de praktijk echter sturen verweerders erop aan dat de hoofdvordering en de regresvorderingen gekoppeld worden. Hoewel dit theoretisch niet zou moeten, gebeurt dit in feite wel meer dan eens en stelt de rechter dezelfde deskundigen aan om hem voor te lichten zowel over de hoofdvordering als over de regresvorderingen. Ook al geeft de rechter hen de opdracht in een eerste fase te rapporteren over de hoofdvordering tus-
Gewoonlijk staat eiser in een procedure tot schadevergoeding naar aanleiding van grondwaterwinning als leek tegenover een waterwinningsmaatschappij, de staat of een andere bouwheer met technische diensten en vakkennis inzake de grondwaterproblematiek en voldoende financiële middelen om zich een langdurige procedure met vele deskundige onderzoeken te veroorloven. Grondwatermaatschappijen en bouwheren zijn overigens beducht voor precedenten en aarzelen dan ook niet om alle rechtsmiddelen uit te putten. De praktijk wijst uit dat procedures inzake grondwaterschade decennia kunnen duren. In het beste geval krijgt het slachtoffer ondertussen een provisionele schadevergoeding. Een concreet geval illustreert hoe het gerecht in gevallen zoals deze kan misbruikt worden om de vergoeding van nochtans gegronde vorderingen af te weren. In 1962 begint een drinkwatermaatschappij in het Brugse grondwater te onttrekken aan de bodem. Een landbouwer, die in de buurt van de waterwinning een hoeve exploiteert, dagvaardt de maatschappij op 15 februari 1973 voor de rechtbank van Brugge om vergoeding te bekomen van de schade die hij bij zijn produktie zou geleden hebben in de jaren 1970, 71 en 72. Deze schade wordt geraamd op 170.000 BEF. Later in de procedure breidt de eiser zijn vordering uit tot de schade die zou opgetreden zijn vanaf 1967. In een vonnis van 23 oktober 1973 erkent de rechtbank dat eiser schadevergoeding zou kunnen krijgen op grond van de evenwichtsleer en stelt een desku ndige aan. Deze legt zijn verslag neer op 18 april 1976. De zaak wordt gepleit 9 januari 1980. Op 20 februari 1980 velt de rechtbank een nieuw tussenvonnis; blijkbaar werd het deskundigenverslag reeds vanaf 1976 betwist. De rechtbank stelt een college van deskundigen aan waarvan ook de eerste deskundige deel uitmaakt. Verder worden een hoogleraar geologie en een hoogleraar landbouwwetenschappen aangesteld. De deskundigen moeten verslag uitbrengen binnen het jaar. De rechtbank kent ondertussen een provisionele schadevergoeding van 625.000 BEF toe omdat verweerster het causaal verband tussen haar winningen en de schade had erkend voor wat minstens 6 ha. betreft. In 1987 is er een uitspraak van het Hof te Gent op het beroep door de maatschappij ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De maatschappij betwistte dat de oorspronkelijke deskundige in het college van deskundigen werd opgenomen want in 1972 zou hij
3. De procesvoering
2. De bewijsvoering De bewijslast van het causaal verband rust op het slachtoffer. Hoe breed het causaliteitsbegrip in beginsel is, toch rijzen hier in de praktijk de meeste problemen voor de slachtoffers van milieuschade. Dit is het geval bij schade door verontreiniging en meer nog bij schade door de daling van de grondwatertafeL Wordt het slachtoffer, bij hypothese, geconfronteerd met één enkele waterwinning of waterbemaling, moet het aantonen dat de schade niet zou ontstaan zijn indien verweerder geen grondwater had opgepompt. Dit impliceert vooreerst de facto het bewijs dat de schade niet zou ontstaan zijn zonder een daling van het grondwater. Met andere woorden, zij is niet alleen te verklaren door bv. een droogte, de slechte verzorging van gewassen of vee of de vetusteit van het verzakte gebouw. Op de tweede plaats moet de schade het gevolg zijn van de onttrekking van grondwater door verweerder. Dit bewijs is moeilijk. Het volstaat immers niet aan te tonen dat verweerder de grondwatertafel heeft doen dalen. Zoals reeds gezegd, brengt het dalen van het grondwater slechts schade mee als een bepaalde drempel overschreden is. Het slachtoffer moet aantonen dat de onttrekking door verweerder noodzakelijk was om de drempel te overschrijden waardoor de grondwaterlaag gedestabiliseerd werd. Verweerder zal hier uiteraard andere causale factoren dan de daling van de grondwaterlaag en dan de onttrekking van grondwater die hij zelf doorvoerde in beeld brengen. Gezien er geen aansprakelijkheid is indien een andere factor voldoende was voor de schade, kan de discussie in een aantal gevallen niet beperkt worden tot verweerders activiteiten alleen. Hier wordt het voor eiser moeilijk, zoals een vonnis van de vrederechter van Boussu van 7 mei 1980 illustreert. In casu ging het om een vordering van de eigenaar van een fabrieksgebouw tegen een drinkwatermaatschappij. Deze roept in vrijwaring op ongeveer eenieder die in de streek grondwater oppompt of opgepompt heeft. Alle verweerders doen hun best om zoveel mogelijk oorzaken voor de daling van de grondwaterlaag in beeld te brengen. Uiteindelijk geeft de vrederechter aan deskundigen de opdracht om na te gaan in welke mate de grondwaterwinningen de grondwatertafel hebben doen dalen, maar ook om te onderzoeken of oude mijnexploitaties hebben bij-
Water nr. 78 - septemberl oktober 1994
179
reeds namens de eigenaars van de hoeve zijn opgetreden en standpunt hebben ingenomen inzake de gevolgen van de waterwinning . Het Hof gaat op het argument in en hervormt, voorzichtigheidshalve, de uitspraak van de rechtbank van Brugge, hoewel de onpartijdigheid van de eerste deskundige niet wordt betwist. Een doctor in de landbouwwetenschappen uit de streek wordt aangesteld als derde lid. Op 27 april 1989 komt er een nieuw vonnis van de rechtbank van Brugge. De pas aangestelde deskundige vraagt vervangen te worden omdat hij vindt dat de opdracht niet tot zijn bijzondere bevoegdheid behoort. De twee hoogleraren die in 1980 waren aangesteld vragen vervangen te worden omdat zij het te druk hebben ... De rechtbank stelt nieuwe deskundigen aan: twee hoogleraren in de geologie en een leraar aan een land- en tuinbouwschool. .. De rechtsdag voor de volgende behandeling voor de rechtbank van Brugge is ondertussen bepaald voor 8 december 1994 ... Een betwisting over de vaststelling van het causaal verband in een relatief eenvoudig geval duurt dus reeds 30 jaar en is nog verre van opgelost. Wel bevestigde het Hof te Gent de provisionele schadevergoeding toegekend door de rechtbank: "zo er betwisting kan blijven bestaan omtrent de maat waarin de waterwinning van de appellante de ontwatering van de door de geïntimeerde gepachte gronden veroorzaakt en meteen over de omvang en de raming van de overdreven hinder die daarvan het gevolg is, acht het Hof het evenwel nu reeds het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de waterwinning en de ontwatering voldoende bewezen, minstens zodanig waarschijnlijk dat de toewijzing van een provisie verantwoord voorkomt. Naast de erkenning door verweerder van het causaal verband met de ontwatering van een deel van de gronden, was een belangrijk argument om tot dit besluit te komen het feit dat de maatschappij ingevolge het rapport van de - ondertussen gewraakte - deskundige, belangrijke vergoedingen had toegekend aan de eigenaars van de hoeve, dus voor ontwatering van dezelfde gronden of van gronden in dezelfde buurt. Het besluit kan moeilijk anders zijn dan dat het gemeen recht en de klassieke gerechtelijke procedure niet geschikt is om geschillen van deze aard op te lossen. De fout-aansprakelijkheid zal nauwelijks toepassing vinden. Zowel bij de fout-aansprakelijkheid als in het kader van de evenwichtsleer wordt het slachtoffer geconfronteerd met bijna onoverkomelijke bewijsmoeilijkheden en procedures van zeer lange duur. Tot deze conclusie was ook de Belgische zowel als de Waalse wetgever reeds gekomen. Zowel in de wet van 10 januari 197735 a ls in het Waalse decreet van 11 oktober 1 985 zijn bepalingen opgenomen die een bijzondere behandeling beogen van oude schadegevallen. Vooral het art. 17 van het Waalse decreet is typerend in dit opzicht: "l es domrnages apparus entre Ie 1er janvier 1 965 et I' entrée en vigueur du présent décret qui n' auraient pas eneare été indemnisés, tombent sous I' application du présent décret, sans que cela porte préjudice
180
à la validité des procedures administratives et judiciaires effectuées à I' initialive de la victime".
111. BIJZONDERE WETGEVING
Het gemeen recht biedt dus geen bevredigende uitkomst voor de slachtoffers van het onttrekken van grondwater aan de bodem. De wetgever zocht dan ook naar een meer aangepaste regeling. Deze komt er voor het eerst met de wet van 10 januari 1977 houdende regeling van de schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en het pompen van grondwater. Na de gewestvorming wordt de wet voor Vlaanderen echter vervangen door hoofdstuk IV van het grondwaterdecreet van 24 januari 1984. Dit hoofdstuk treedt echter pas in werking op de datum bepaald door de Vlaamse regering. Bij het uitblijven van het nodige uitvoeringsbesluit blijft de wet van 10 januari 1977 vooralsnog van toepassing in het Vlaamse gewest. In Wallonië werd de wet van 1977 opgeheven door decreet van 11 oktober 1985 organisant la réparation des domrnages provoqués par des prises et des pampages d' eaux souterrains. In Brussel blijft de wet van 1977 van toepassing. A. DE WET VAN 10 JANUARI1977
Art. 1 van de wet van 10 januari 1977 bepaalt: "De exploitant van de grondwaterwinning en de bouwheer van de openbare of private werken die door hun toedoen de daling van de grondwaterlaag veroorzaken, zijn objectief aansprakelijk voor de schade die daardoor bovengronds aan onroerende goederen, grond en beplantingen inbegrepen, wordt aangebracht of die aan bestaande grondwaterwinningen van meer dan 10 m3 wordt veroorzaakt. Degenen die door hun gezamenlijk toedoen de daling van de grondwaterlaag veroorzaken, zijn solidair aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade. De wet is niet van toepassing op de schade die door waterbemaling in de mijnen, groeven of graverijen is veroorzaakt". Art. 2 tot 6 voeren een vereenvoudigde procedure in, met bevoegdheid van de vrederechter in eerste aanleg en verplichte poging tot voorafgaande minnelijke schikking. De art. 7 tot 14 zijn gewijd aan het Voorschottenfonds voor schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater en aan het raadgevend comité bij het fonds. De nieuwe wet is gelijkelijk van toepassing op grondwaterwinningen en grondwaterbemaling, met uitzondering van de waterbemaling in mijnen die onder de toepassing van de mijnwetgeving valt. Het lijdt geen twijfel dat de wet een foutloze aansprakelijkheid invoert: de exploitant van de waterwinning en de bouwheer zijn "objectief" aansprakelijk. Fout is niet vereist36. Over bevrijdingsgronden wordt niets gezegd. Op dit punt betekent de wet in theorie een aanzienlijke verbetering van de positie van
het slachtoffer. Aantonen dat er een fout was van de kant van de grondwaterwinner is bijzonder moeilijk. De vern ieuwing is echter onbelangrijk indien men rekening houdt met de evenwichtsleer die reeds een foutloze aansprakelijkheid invoert37. De aansprakelijkheid rust op de exploitant van de grondwaterwinning en de bouwheer van openbare of private werken die door hun toedoen de daling van de grondwaterlaag hebben veroorzaakt. Ook hier is de gelijkenis met de evenwichtsleer frappant: aannemers en studiebureaus die geen fout hebben begaan kunnen niet aansprakelijk gesteld worden op grond van de wet van 1977. Op dit punt was er afwijkende rechtspraak. Zo werd de N.V. A.W.W. die namens de staat de leiding waarnam van de werken van het spaarbekken te Broechem, samen met de staat gedagvaard door de tuinbouwer die door de tijdelijke daling van het grondwaterpeil, met 3,3 tot 4,5 m schade leed. De vrederechter van Zandhoven verklaarde de vordering tot aanstelling van een deskundige tegen de A.W.W ontvankelijk. De rechtbank van Antwerpen 38 bevestigde de uitspraak: "overwegende dat met "diegenen die door hun gezamenlijk toedoen" de wetgever ook bedoelt zij die de leiding van dergelijke werken in handen hebben". Het cassatiearrest van 21 januari 1983 zette -terecht- het puntje op de i. Op grond van de toelichting bij de wet beslist het Hof dat met "diegenen die" geen andere personen worden bedoeld dan de exploitanten van de grondwaterwinning en de bouwheren van openbare of private werken ." Voorwaarde voor aansprakelijkheid blijft het bewijs van het causaal verband. De exploitant ... die door zijn toedoen de daling van de grondwaterlaag veroorzaakt .. . is aansprakelijk voor de schade die daardoor bovengronds wordt veroorzaakt. .. Deze tekst is echter vatbaar voor een dubbele interpretatie. Vraag is of ""daardoor'' verwijst naar "door zijn toedoen" dan wel naar "de daling van de grondwaterlaag". Neemt men er genoegen mee dat eiser aantoont dat de schade veroorzaakt is door een daling van de grondwaterlaag, dan verbetert zij n positie aanzienlijk. Het is dan niet meer vereist dat het aantoont dat een bepaalde onttrekking van grondwater door verweerder een noodzakelijke voorwaarde was van de schade en de grondwaterlaag heeft gedestabiliseerd. Hoewel de wet van 10 januari 1977 duidelijk tot doel heeft de bewijspositie van het slachtoffer te verbeteren , stelde het Hof van Cassatie in zijn arrest van 8 december 1983 dat het hier gaat om een toepassing van de normale regelen van de causaliteit. Er moet een causaal verband zijn, niet al-
35 Art. 14 36 Memorie van Toelichting, Pari. St., Kamer, 1975-76, nr. 849/1,2. 37 HANOTIAU, M. , "La loi du 10 janvier 1977, organisant la réparation des domrnages provo· qués par des prises et des pampages d 'eau sou· terraine", T. Aann., 1977, 187. Zie ook Rb. Luik, 11 juni 1976, onuitg., geciteerd in noot 17, p. 191. 38 Rb. Antwerpen, 23 november 1981.
Water nr. 78 · septemberl oktober 1994
leen tussen de activiteit en de daling van de grondwaterlaag, maar ook tussen de daling van de grondwaterlaag en de schade. De wet van 10 januari 1977 voert geen vermoeden van causaal verband in: een wetsvoorstel van senator Desruelles in deze zin werd afgewezen39. Alles samen genomen verbetert de positie van het slachtoffer dus niet op het vlak van het causaal verband. Deze bewijslast is zeer zwaar, zodat de kansen op schadevergoeding voor het slachtoffer niet veel beter zijn dan onder het gemeen recht4°. De rechtspraak bij de toepassing van de wet van 1977 illustreert dit41. De wet stelt ook uitdrukkelijk dat meerdere exploitanten of bouwheren die "door hun gezamenlijk toedoen" ("par leur activité conjugée") de grondwaterlaag doen dalen, solidair aansprakelijk zijn. Het was de bedoeling van de wetgever dat het slachtoffer aldus sneller vergoed zou worden . Het volstaat een van vele grondwaterwinners aan te spreken. Er moet niet gewacht worden tot bepaald is hoeveel elk in feite heeft bijgedragen. De discussie omtrent de bijdrage wordt verschoven naar een tweede geding tussen diegenen die water oppompen onderling42. Deze tekst wijzigde echter minder dan men zou kunnen verwachten. Zoals reeds gezegd, behoort ook de aansprakelijkheid voor het geheel van degenen die de schade veroorzaken tot het gemene recht. Vooral gelden ook hier de normale regelen van de causaliteit. Volgens het standpunt van het Hof van Cassatie in het arrest van 8 december 1983, geldt de aansprakelijkheid voor het geheel slechts indien kan aangetoond worden dat verweerder de (gehele) schade heeft veroorzaakt. Het is dus niet zo dat eenieder die heeft bijgedragen tot de daling van de grondwaterlaag kan aangesproken worden. Alle moeilijkheden in verband met causaal verband die hoger beschreven werden, gelden dus ook hier43. De vraag rees ook of de bepaling volgens dewelke diegenen die door hun gezamen-
39 Een vermoeden is wel ingevoerd in het Waalse decreet van 11 oktober 1985. Zie het besluit van dit rapport. 40 HANOTIAU, o.c., T. Aann., 1977, 193. 41 Zie vooral Rb. Bergen, 2 februari 1982, onuiig., A.R. nr. 56.071156.964 en Vred. Boussu, 7 mei 1980, onuitg. A.R. nr. 6.691. 42 Memorie van Toelichting, Pari. St., Kamer, 1975-76, nr. 849/ 1,2; Verslag Bode, Pari. St., Kamer, 1975-76, nr. 849/5, 10. 43 Zie bv. Vred. Boussu, 7 mei 1980; Vred. Bergen, 12 januari 1981; Rb. Bergen, 2 februari 1981. 44 Rb. Antwerpen, 23 november 1981; zie ook Vred. Zandhoven, 21 februari 1978. 45 Cass., 21 januari 1983. 46 Rb. Bergen, 2 februari 1982. 47 Rb. Bergen, 2 februari 1982, geciteerd. 48 Vred. Zandhoven, 21 februari 1978, geciteerd. 49 Pari. St., 1975-76, Kamer, 849/5, 15 en 16. 50 Memorie van Toelichting, Par/. St., Kamer, 1974-75, nr. 984/ 1, 4. 51 K.B. 6 december 1978, art. 4, b. 52 Rb. Bergen, 2 februari 1992. 53 Vgl. Vred. Boussu, 7 mei 1980, geciteerd. 54 K.B. 6 december 1978, art. 4. 55 K.B. 2 maart1981.
Water nr. 78 - septemberl oktober 1994
lijk toedoen de daling van de grondwaterlaag veroorzaken aansprakelijk zijn voor de daardoor veroorzaakte schade toelaat anderen aan te spreken dan de exploitant van grondwaterwinningen of de bouwheer van openbare werken bedoeld in alinea 1 van artikel 1. De rechtbank van Antwerpen meende dat alinea 2 van artikel 1 ook degene die de leiding van bouwwerken heeft aansprakelijk stelt44 . Het Hof van Cassatie bevestigde echter dat alinea 1 en alinea 2 van art. 1 dezelfde categorieën personen betreft45 . Ook de schade die bedoeld wordt in alinea 2 is dezelfde als in alinea 146. Niet alle schade komt volgens de wet van 1977 voor vergoeding in aanmerking: enkel de schade bovengronds aan onroerende goederen, grond en beplantingen inbegrepen. Waardevermindering van een onroerend goed, genotsderving, hinder en kosten van verhuis werden vergoedbaar geacht47. Ook het verlies van watervoorraden aan de oppervlakte komt aan de orde. In de betwisting die tot het cassatiearrest van 14 november 1985 leidde, hadden grondwaterwinningen tot gevolg dat vijf vijvers kwamen leeg te staan. Verweerder voerde aan dat het water geen deel uitmaakt van de onroerende goederen bedoeld in art. 1 van de wet. Volgens het Hof van Cassatie kan dit onderscheid niet gemaakt worden: vijvers zijn bovengronds gelegen onroerende goederen die door de tekst niet worden uitgesloten wat schadevergoeding betreft. Ook schade aan reeds bestaande grondwaterwinningen van meer dan 10 m3 per dag komt volgens art. 1 van de wet voor vergoeding in aanmerking. Ook hier moest het Hof van Cassatie een restrictieve interpretatie afweren. Een vonnis van 12 oktober 1983 van de rechtbank van leper betrof het verminderen van het debiet van een waterwinning van een hoeve ten gevolge van bronbemalingen voor de aanleg van de A 19 snelweg. De rechtbank had beslist dat niet vereist is dat het debiet van de winning effectief 1Om3 overschrijdt maar enkel dat een winning van 10m3 mogelijk is. Het Hof van Cassatie bevestigde dat het debiet en niet het aantal m3 water dat effectief werd gebruikt doorslaggevend is. Patrimoniale zowel als extrapatrimoniale schade door lichamelijk letsel is dus uitgesloten, winstderving andere dan door schade aan onroerende goederen of beplantingen48 evenzeer. In navolging van de mijnwetgeving, werd ook hier de procedure vereenvoudigd. De vrederechter is exclusief bevoegd. Een voorafgaande verzoeningspoging is verplicht. In de praktijk moet het slachtoffer zich eerst tot het mijnwezen richten om de schade te laten vaststellen. De verzoeken tot minnelijke schikking moeten immers worden ingeleid binnen twee jaar te rekenen vanaf de vaststelling van de schade door het mijnwezen op verzoek van de vrederechter of van de eigenaar van het goed. Indien de exploitant zijn aansprakelijkheid niet ontkent, moet hijzelf binnen een bepaalde termijn een voorstel tot schadevergoeding doen. De wetgever bedoelde hiermee het slachtoffer te bevrijden van lange expertises met betrekking tot de omvang van de schade49.
Ook op dit vlak bleef de wet een mislukking. In de ons gekende rechtspraak blijkt de exploitant zijn aansprakelijkheid nooit erkend te hebben. De vaststelling van de causale relatie tussen de schade en het oppompen van grondwater blijkt veel meer problemen te geven dan bij mijnschade het geval is. Als er meerdere mogelijke schadeoorzaken zijn verdwaalt het slachtoffer, zoals gezegd, in de procesrechtelijke mist van de regresvorderingen . Het merkwaardigste deel van de wet is wellicht dat betreffende de oprichting van het Voorschottenfonds voor schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater. Op dit punt is de grondwaterwet een mager afkooksel van de mijnwetgeving. Ook hier bleek de copie een mislukking. Het Voorschottenfonds heeft tot doel het slachtoffer - in afwachting van de gerechtelijke einduitspraak - naar billijkheid een voorschot uit te keren, wanneer uit een summier onderzoek gebleken is dat er tussen de schade, de daling van het grondwater en de waterwinning een onderling verband is. Verliest eiser het geding, of wordt hem een schadevergoeding toegekend die lager is dan het voorschot, dan vordert het Fonds een deel of het geheel van de vergoeding terugso. De hoop die de slachtoffers op het Voorschottenfonds hebben gesteld is echter onverantwoord gebleken. Het uitvoeringsbesluit van 6 december 1978 sluit schade aan onroerende goederen door bestemming uit evenals winstderving. Dat de koning hier· mee zijn bevoegdheid overschreed is duidelijk. Ook wordt het summier onderzoek betreffende het oorzakelijk verband tussen schade, daling van de grondwaterlaag en waterwinning bezwaard door het feit dat van de hiertoe aangestelde ambtenaar van het mijnwezen verwacht wordt dat hij het minimum- en maximum percentage schat waarvoor de gedagvaarde exploitanten van grondwaterwinningen en bouwheren van openbare en private werken samen verant· woordelijk zijn51. Past men de leer van de equivalentie van de oorzaken toe, dan is het toch irrelevant dat bijvoorbeeld geologische factoren mede de grondwaterdaling hebben veroorzaakt. Enkel de fout van het slachtoffer kan een gedeelde aansprakelijkheid tot gevolg hebben 52 . Het is dan ook niet verwonderlijk dat het Voorschottenfonds bijzonder weinig tussenkwam. Het lijkt erop dat het K.B. van 1 februari 1979 de bedoeling van de wetgever niet zo goed respecteert. In elk geval mag de rechter zich niet laten beïnvloeden door dit besluit dat enkel de werking van het Voorschottenfonds regelt53. Het Voorschottenfonds werd gespijsd door heffingen lastens waterwinningen waar meer dan 35.000 m3 water per jaar wordt gewonnen54 . Voor 1980 bijvoorbeeld bedroe~ de heffing 0,04 BEF per opgevangen m3 s . Eind 1983 werd een eerste maal afgerekend en werd het overschot uit het Fonds terugbetaald. B. HET VLAAMSE DECREET OP HET GRONDWATER VAN 5 MEI1984
De Vlaamse Raad keurde op 24 januari
18 1
1984 het gr\)ndwaterdecreet goed. Hoofd· stuk IV hiervan regelt de aansprakelijkheid voor schade door grondwaterwinning en -bemaling. De verschilpunten met de wet van 1977 zijn vrij klein. In de wet van 1977 komt schade aan grondwaterwinningen alleen in aanmerking als deze 1Om3 per dag overschrijdt. Deze beperking valt weg in het decreet. Verder is enkel de grondwaterbemaling in mijnen (niet in groeven en graverijen) uit het toepassingsgebied uitgesloten. Er zijn een aantal wijzigingen in de procedure; de vrederechter blijft evenwel bevoegd. Er wordt ook voorzien in de oprichting van een Vlaams Voorschottenfonds. De taak hiervan wordt evenwel uitgebreid tot maatregelen en studies die schade door grondwaterwinningen kunnen voorkomen. De samenstelling van het raadgevend comité dat advies verleent over het toekennen van de schadevergoeding is gewijzigd. De toekenning van voorschotten wordt echter nog bemoeilijkt. Volgens de wet volstaat het dat uit een summier onderzoek blijkt dat er causaal verband is tussen de schade, de daling van de grondwaterlaag en het winnen en pompen van grondwater. In het Vlaamse decreet valt de term "summier'' weg. De eisen om van het Voorschottenfonds een vergoeding te krijgen zijn dus hoger dan deze om van de rechter een provisionele vergoeding te bekomen. Het grondwaterdecreet bepaalt echter dat het hoofdstuk betreffende de aansprakelijkheid van kracht wordt op de datum bepaald bij uitvoeringsbesluit. Dit besluit werd evenwel nog niet uitgevaardigd zodat de nationale wet van toepassing blijft. Het nationale Voorschottenfonds werd afgeschaft in 1990. De bepalingen betreffende het Vlaamse fonds, dat door het Decreet bestuurlijk beleid ondertussen werd omgevormd tot een budgettair fonds zonder rechtspersoonlijkheid , zijn nog niet van toepassing. Het verdient aanbeveling dat de Vlaamse regering hoofdstuk IV van het grondwaterdecreet niet in werking stelt maar een nieuw wetgevend initiatief neemt. IV. BESLUIT Het is duidelijk dat de regeling van de vergoeding van schade door de onttrekking van grondwater in de wet van 10 januari 1977 en in het Vlaamse grondwaterdecreet geen voldoening geeft. Het voornaamste probleem dat erin bestaat om het causale verband te bewijzen tussen een bepaalde grondwaterwinning en de schade blijft onopgelost. In feite moet men
182
vaststellen dat het voor het slachtoffer niet mogelijk is binnen redelijke termijn en met redelijke kosten te laten vaststellen wie van de verschillende grondwaterwinners aan de oorzaak van de schade ligt. Verschillende oplossingen zijn denkbaar. Een eerste mogelijkheid om de bewijsnood van het slachtoffer te verlichten is het invoeren van een vermoeden van aansprakelijkheid tussen de schade en de grondwaterwinning of bronbemaling. Dit gebeurde in het Waalse decreet van 11 oktober 1985. Art. 1, tweede lid bepaalt: ''Tout dommage visé ... est présumé être causé par un abaissement de la nappe aquifère provoqué par I' exploitant d'une prise d'eau souterraine ou du maître de I' ouvrage de travaux publics, à moins que ceux-ci ne prouvent soit que leur activité n' a pas provoqué I' abaissement de la nappe aquifère souterraine, soit que les sommages ne résultent pas de celui-ci". Deze oplossing verbetert de positie van het slachtoffer aanzienlijk en keert de bewijslast om zowel met betrekking tot het causaal verband tussen de daling van de grondwaterlaag en de schade als tussen de activiteit van verweerder en de schade. Het komt erop neer dat iemand die grondwater onttrekt uit de bodem aansprakelijk is tenzij hij het tegenbewijs levert dat een bepaalde schade aan de bovengrond door verdroging of verzakking niet ontstaan is door een daling van de grondwaterlaag, maar door een andere oorzaak. Dit lijkt te ver te gaan. Minder verregaand en beter verdedigbaar is een vermoeden volgens hetwelk de aktiviteit van diegenen die een bepaald volume van grondwater oppompen uit een bepaalde grondwaterlaag de oorzaak is van de schade waarvan aangetoond wordt dat zij het gevolg is van de daling van een grondwaterlaag. Om uit te maken op welke grondwaterwinningen dit vermoeden van toepassing is, kan men bv. gebruik maken van het criterium dat gehanteerd wordt voor het bepalen welke grondwaterwinning een milieuvergunning klasse I nodig hebben (grondwaterwinningen voor openbare drinkwatervoorziening en grondwaterwinningen die meer dan een jaar in bedrijf zullen zijn en waarvan het volume 30.000m3 per jaar overschrijdt). Een vermoeden van deze aard voert een economische solidariteit in tussen al diegenen die belangrijke hoeveelheden grondwater oppompen uit een bepaalde grondwaterlaag . Men vraagt niet dat het slachtoffer het bijna onmogelijke bewijs zou leveren dat een of andere winning de grondwatertafel heeft gedestabiliseerd. Men gaat
echter ook niet zo ve r de exploitant van de waterwinning of de bouwheer in beginsel aansprakelijk te stellen voor alle schade bovengronds aangericht aan onroerende goederen, ook al is niet het bewijs geleverd dat het wel degelijk gaat om schade veroorzaakt door een grondwaterdaling. Het is bewezen dat het Voorschottenfonds geen effectieve bijdrage heeft geleverd tot de vergoeding van de slachtoffers. Een Vlaams Voorschottenfonds naar het model van het Belgische is de moeite niet waard. Dit betekent niet dat er geen plaats is voor een fonds. De opdracht van dit laatste moet echter aanzienlijk verruimd worden. Meer bepaald moet het tussenkomen in geval van insolvabiliteit van de aansprakelijke. Ook zou het een rol kunnen spelen in het weinig waarschijnlijke geval waarin geen exploitant kan gevonden worden die door zijn toedoen de grondwaterlaag heeft doen dalen en die aan de gestelde voorwaarden voldoet. Of een afzonderlijk fonds nodig is is betwijfelbaar. Indien een grondwaterheffing wordt ingevoerd en in het Mlnafonds wordt gestort, zou een deel van de opbrengst hiervan kunnen worden terzijde gezet voor de vergoeding . van het beperkt aantal slachtoffers dat nog door het net zou vallen van de voorgestelde aansprakelijkheidsregeling. De meest radicale oplossing zou erin bestaan het aansprakelijkheidsrecht in verband met schade door grondwaterwinningen buiten spel te zetten in de verhouding tussen slachtoffer en grondwaterwinners, het enkel zijn rol te laten spelen in de verhouding tussen deze laatsten onderling. Men zou dit kunnen bereiken door een schadefonds op te richten, gespijsd door heffingen op alle grondwaterwinningen. Wie aantoont een bepaalde schade te hebben geleden door de daling van de grondwatertafel zou zich kunnen richten tot het fonds. Dit zou de schade vergoeden, tenzij het kan bewijzen dat natuurlijke fenomenen volstonden om de schade te veroorzaken. Op zijn beurt zou het fonds regres uitoefenen tegen drinkwatermaatschappijen en anderen wier captaties in een bepaalde grondwaterlaag een volume van bv. 30.000 m 3 per jaar te boven gaan. Wellicht echter levert een beperkt vermoeden van aansprakelijkheid zoals hierboven geschetst een voldoende bescherming op. Prof. Dr. H. BOCKEN Centrum voor Milieurecht Universiteit Gent Universiteitstraat 4 9000 Gent
Water nr. 78 - septemberl oktober 1994