Aan le idin g proj e c t w e k e n In het kader van talentontwikkleing en werken met 21 eeuwse vaardigheden zijn leerkrachten zich aan het ontwikkelen en professionaliseren naar nieuwe, innovatieve vormen van onderwijs. Amber en Lotte begeleiden leerkrachten bij het vormgeven van vernieuwend onderwijs, bijvoorbeeld in projectweken, waarbij de leerlingen via een onderzoeksproject met een bepaald thema aan de slag gaan met 21e eeuwse vaardigheden en hun eigen talent kunnen inzetten.
Ge w e n s t e k ade rs v an e e n proj e c t w e e k Naar aanleiding van de pilot zijn een aantal elementen naar voren gekomen, waarop moet worden gelet bij het projectwerken: 1. Er moeten kaders worden gesteld waarbinnen de leerlingen hun project uitvoeren. Binnen de kaders krijgen de leerlingen zoveel mogelijk vrijheid; 2. Leerlingen vinden het over het algemeen moeilijk om vooruit te denken en te anticiperen. Daarom gebruiken we een methode waardoor de leerlingen dit meenemen en aanleren; 3. Om te voorkomen dat leerlingen teveel gaan denken in ‘drukknop-vragen’, is het wenselijk dat ze goede handvatten krijgen voor het bedenken van een goede onderzoeksvraag; 4. Leerlingen zijn over het algemeen geneigd te blijven hangen in wat ze al weten. Daarom moeten ze worden gestimuleerd en geprikkeld om verder te denken; 5. Leerlingen zijn geneigd te focussen op het eindproduct. Daarom moeten we de leerlingen stimuleren meer te halen uit het proces.
Het proces Van tevoren wordt het thema vastgesteld en worden de kaders vastgesteld. Er kan worden gekozen voor een algeheel thema, waarbij per leerjaar verdieping wordt gezocht. Of er kan worden gekozen voor een thema per leerjaar. De leerkrachten moeten dit onderling gaan vaststellen. In het geval van een algeheel thema, moet worden toegezien op een doorlopende lijn en vervolg van het thema. Het proces voor de leerlingen loopt als volgt: 1. Introductie van het thema en de kaders 2. Verkennen van het thema 3. Persoonlijke onderzoeksvraag vaststellen 4. Werkgroepjes samenstellen 5. Projectplan maken 6. Project uitvoeren
Introductie van het thema en de kaders Dit is de kick-off van het project. Het thema wordt geïntroduceerd, via een inspirerende en enthousiasmerende leeromgeving en de kaders worden vastgesteld. Verkennen van het thema Als het thema en de kaders bekend zijn, gaan de leerlingen het thema verkennen. Wat hoort er allemaal bij dit thema? Eerst vullen de leerlingen de themakaart in. Hierop schrijven ze vijf of tien/zoveel mogelijk dingen op die bij dit thema horen. Op de themakaart staan vragen om de leerlingen te helpen. Als iedereen zijn of haar thema-kaart heeft ingevuld, wordt er klassikaal een mindmap gemaakt over het thema. Om de beurt mag iemand een onderdeel noemen. Wie hetzelfde onderdeel op zijn of haar themakaart heeft staan, streept deze af. Er mogen vervolgens alleen nieuwe onderdelen worden benoemd. Lijkt een onderdeel heel erg op een ander onderdeel? Dan kan worden gekeken of ze bij elkaar horen. Zo ontstaat er een overzichtelijk en breed beeld van het thema. De leiding bij het maken van de mindmap kan worden gedaan door de leerkracht zelf, of door een leerling. Zo leren ze vast samen te werken aan een groter geheel. Daarbij leren ze de leiding van een mede-leerling te volgen, wat later kan helpen bij een assertieve rol in de groepjes. Persoonlijke onderzoeksvraag vaststellen Nu bekend is wat er allemaal bij het thema hoort, gaan de leerlingen hun persoonlijke onderzoeksvraag vaststellen. Hiervoor vullen ze de onderzoekskaart in. Op de onderzoekskaart staan vragen die de leerlingen helpen hun onderzoeksvraag te achterhalen en te formuleren. De leerlingen doen dit ieder voor zich door de kaart zelf in te vullen. Elke onderzoeksvraag is gekoppeld aan een subthema. Voorafgaand aan het invullen van de kaart, kunnen er gezamenlijk een aantal criteria worden besproken voor een goede onderzoeksvraag. Een aantal criteria zijn bijvoorbeeld: • je moet wat leren van de vraag • je moet het antwoord nog niet weten • je moet de vraag kunnen begrijpen • je moet het antwoord kunnen vinden • de vraag moet bij het thema passen Werkgroepjes samenstellen Alle leerlingen hebben nu een persoonlijke onderzoeksvraag geformuleerd dat gekoppeld is aan een subthema. Klassikaal kan nu worden gekeken wie welk subthema heeft en welke onderzoeksvragen daarbij horen. Dit kan wederom worden gedaan door een leerling. Om de beurt mag iemand zijn of haar onderzoeksvraag stellen. De naam van de leerling wordt dan onder een subthema gezet. Per subthema kijken we vervolgens: horen deze onderzoeksvragen allemaal bij elkaar? Of moeten we hierin nog een verdeling maken? Zo worden de werkgroepjes samengesteld op basis van gelijksoortige of aanvullende onderzoeksvragen per subthema. Hier kunnen twee situaties ontstaan: 1. De persoonlijke onderzoeksvragen lijken erg op elkaar en worden geclusterd tot één onderzoeksvraag per groepje;
2. Iedere leerling beantwoord zijn of haar eigen vraa, welke bijdraagt aan een nieuwe algemenere onderzoeksvraag per groepje. Het is hier leuk om te benoemen dat alle onderzoeksvragen samen, uiteindelijk bijdragen aan kennis en kunde over het hoofd thema. Bij de bovenbouw groepen kan het leuk zijn gezamenlijk een hoofdvraag te formuleren, die aan het eind van het project beantwoord wordt. Zo ziet iedereen waar ze naartoe werken. Projectplan maken De groepjes gaan samen een projectplan maken. Dit doen ze door eerst ieder voor zich de projectkaart in te vullen. Het tweede deel van de projectkaart vullen ze samen in. Zo maken de leerlingen samen een projectplan. Project uitvoeren De groepjes gaan aan de hand van hun projectkaart zelfstandig aan de slag met hun project. De projectkaart dient als overzicht van wat ze gaan doen, wat ze nodig hebben en hoe ze het gaan doen. De eerste stappen doen ze individueel. Daarna gaan ze samenwerken aan het samenvoegen van informatie en het maken van de presentatie of eindwerk. Afhankelijk van de frequentie van het projectwerken, vullen de leerlingen regelmatig een logboekje in. Dit hoeft niet iedere keer, maar wel met regelmaat. Bijvoorbeeld op de laatste projectdag van de week.
THEMA KAART
Naam:
1. Wat weet ik al over dit thema? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 2. Welke dingen, mensen of plekken horen er allemaal bij dit thema? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 3. Hieronder staat een bloem. In het midden van de bloem schrijf je het thema. In ieder blaadje schrijf je een woord wat volgens jou bij dit thema hoort. Als de eerste blaadjes allemaal een woord hebben, teken dan aan ieder blaadje een paar nieuwe blaadjes. In die nieuwe blaadjes zet je woorden die bij dat blaadje horen. Je kan net zoveel blaadjes tekenen als je wilt. Hieronder staat eerst een voorbeeld:
Maak nu je eigen bloem over dit thema:
ONDERZOEKSKAART
Naam:
1. Wat vind ik het leukste onderdeel van dit thema? …………………………………………………………………………………………………………………………………… 2. Waar doet dit onderdeel mij aan denken? …………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………… 3. Waarom vind ik dat leuk? …………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………
4. Wat zou ik hierover allemaal kunnen onderzoeken? …………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………… 5. Maak de volgende zin af: Ik zou wel willen weten hoe/wat/waarom………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………… 6. Schrijf nu in het vergrootglas het onderwerp van jouw onderzoeksvraag. Let op: dit mag niet hetzelfde woord als het thema zijn
PROJECTKAART
Naam:
1. Wat gaan we met het groepje samen uitzoeken? Schrijf hier jullie onderzoeksvraag
…………………………………………………………………………………………………………………………………… 2. Wat ga ik doen om de vraag te beantwoorden? Bedenk nu wat je gaat doen om de vraag te beantwoorden, bijvoorbeeld informatie verzamelen, een tekening maken, iets knutselen, enz…
……………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………….. 3. Hoe ga ik dat doen? Bedenk hoe je het gaat doen, bijvoorbeeld: ga naar de bibliotheek, zoek een informatieboek over jouw thema, zoek informatie op internet, bel of mail naar iemand die informatie heeft over jouw thema, enz…
……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… Bedenk nu wat je eerst gaat doen, en wat daarna en wat daarna
Stap 1 …………………………………………………………………………………………………………………………………… Stap 2 …………………………………………………………………………………………………………………………………… Stap 3 ……………………………………………………………………………………………………………………………………
4.Wat heb ik daarvoor nodig? Bedenk nu wat je allemaal nodig hebt, bijvoorbeeld informatieboeken, knutselspullen (papier, schaar, lijm, wat nog meer?) of een telefoonnummer of emailadres van iemand die je kan helpen. Let op: iedereen mag 1 keer de computer gebruiken. Als je de computer nodig hebt, zorg dan dan je goed weet, wat je moet opzoeken
……………………………………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………………………………. Bedenk nu wat je eerst nodig hebt, en wat daarna en wat daarna
Stap 1 …………………………………………………………………………………………………………………………………… Stap 2 …………………………………………………………………………………………………………………………………… Stap 3 …………………………………………………………………………………………………………………………………… 5. Waarom is het belangrijk om dit te weten te komen? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
6. Waar denk je dat je hulp bij nodig hebt? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………. VUL DE VOLGENDE VRAGEN SAMEN IN 7. Wie gaat wat doen? Naam: …………………………………… Taak: ………………………………………………………………………… Naam: …………………………………… Taak: ………………………………………………………………………… Naam: …………………………………… Taak: ………………………………………………………………………… Naam: …………………………………… Taak: ………………………………………………………………………… Naam: …………………………………… Taak: ………………………………………………………………………… 8. Hoe gaan jullie straks het antwoord op de vraag presenteren? Bedenk nu hoe je het antwoord op de vraag gaat presenteren, bijvoorbeeld met een verslag, een kunstwerk, een powerpoint, een voorstelling, enz… Let op: voor een powerpoint mogen er per groepje maar 2 mensen op de computer.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………. 9. Hoeveel tijd hebben jullie voor het project? Bedenk wanneer moet het project af moet zijn en hoe vaak jullie aan het project werken. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………. 10. Hoe gaan jullie ervoor zorgen dat het project op tijd af komt? Bedenk nu samen een plan om ervoor te zorgen dat het project op tijd af komt. Iemand kan bijvoorbeeld de tijd in de gaten houden. Bekijk steeds hoeveel tijd jullie nog hebben. De projectkaarten kunnen helpen om te kijken wat je allemaal nog moet doen.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
LOGBOEK
Naam:
Wat heb je gedaan? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Wat vond je deze keer leuk aan het project? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Wat vond je deze keer niet zo leuk aan het project? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Vond je het goed gaan vandaag? Wat zou je volgende keer anders doen? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Hoe ging de samenwerking met de groep? Moesten jullie afspraken maken of ging het vanzelf? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Wat was jouw taakje in de groep? Hoe vond je dat? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Zou je volgende keer hetzelfde taakje willen doen of liever een ander taakje? Welk taakje? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Ben je zo ver gekomen als je had gehoopt? …………………………………………………………………………………………………………………………………… Waardoor is dat wel of niet gelukt, denk je? …………………………………………………………………………………………………………………………………… Wat heb je nodig voor de volgende keer? Hoe ga je dat voorbereiden? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………